2006

Page 1

04-04-2006

14:36

Pagina 1

Sinds 1951 zijn amateur-archeologen verenigd in de AWN. Inmiddels is deze organisatie uitgegroeid tot de grootste in Nederland. De leden vervullen een onmisbare functie in het archeologisch onderzoek.

1

Westerheem

AWN-leden maken geschiedenis!

jaargang 55 - februari 2006

het tijdschrift voor de Nederlandse archeologie

01-omslag.qxd

Boren is opgraven Mogen we dan helemaal niets meer? Leonard de Wit Repressie op afstand in een voorland zonder grenzen De Romeinse limes in Nederland vóór de opstand der Bataven Maarten Derk de Weerd SOJA: Kansen voor jonge archeologen Corné van Woerdekom, Joep Hendriks & Diederick Habermehl


01-omslag.qxd

04-04-2006

14:36

Pagina 2

Colofon Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN) Aanmelden: Bureau AWN, Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam, e-mail: vaanholt@sna.nl of www.awn-archeologie.nl Lidmaatschap/abonnement € 36,50 per jaar Opzegging vóór 1 december; een ontvangstbevestiging van uw opzegging wordt niet toegezonden Redactie • Centraal redactie-adres W.C.N. (Wim) van Horssen (hoofdredacteur), Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg E-mail: westerheem@freeler.nl • C.H. (Charlotte) Peen (eindredacteur), Clavisstraat 25, 6679 GA Nijmegen-Oosterhout. E-mail: chpeen@hotmail.com • G.C. (Gerrit) Groeneweg (redacteur literatuurrubrieken), Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom E-mail: groenweg@home.nl • J. (Jan) Coenraadts (redacteur Werk in uitvoering), Händelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. E-mail: j.coenraadts@planet.nl • T. (Tim) de Ridder, Lambertushof 26, 2311 KP Leiden. E-mail: t.de.ridder@vlaardingen.nl • M. (Marijn) Lockefeer (redacteur Verenigingsnieuws), Joke Smitplein 7, 3581 PZ Utrecht. E-mail: heinlock@wanadoo.nl Redactieraad J.C. Besteman, H. van Enckevort, R.C.G.M. Lauwerier, M.-F. van Oorsouw, H. Stoepker, L.B.M. Verhart. Sluitingsdata kopij 15 december, 15 februari, 15 april, 15 juni, 15 augustus, 15 oktober. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen digitaal te worden aangeleverd. Advertenties Voor inlichtingen over advertenties wende men zich tot de eindredacteur. Advertentietarieven (excl. opmaak): kwart pagina: € 125,-, halve pagina € 250,hele pagina: € 450,-, insteekfolder € 550,- (excl. vouwen)

Inhoud jaargang 55 no. 1, februari 2006

Redactioneel ........................................................................ 1 Leonard de Wit Boren is opgraven Mogen we dan helemaal niks meer? ................................ 2 Maarten Derk de Weerd Repressie op afstand in een voorland zonder grenzen De Romeinse limes in Nederland vóór de opstand der Bataven ........................................................................ 5 Corné van Woerdekom, Joep Hendriks & Diederick Habermehl SOJA: Kansen voor jonge archeologen ............................ 27 RONDOM DE STAD GEMEENTELIJKE ARCHEOLOGIE IN... DEVENTER Victor Klinkenberg Gietmallen uit de Smedenstraat ........................................ 31 MIJN MOOISTE VONDST Xavier van Dijk Een compleet landschap.................................................... 40 ZO KAN ‘T OOK Marijn Lockefeer Symposium ‘De biografie van Peelland’ .......................... 42 LITERATUURRUBRIEKEN ................................................ 46

Adressenlijst hoofdbestuur en afdelingssecretariaten van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland Hoofdbestuur Alg. voorzitter: J.P. (Jeroen) ter Brugge, Hogelaan 9, 3134 VJ Vlaardingen, tel. 010-4603612, e-mail: jp.terbrugge@visserij-museum.nl Vice-voorzitter: A. (Bram) van der Walle, Ravenhorsterweg 90, 7103 AV Winterswijk, tel. 0543-517155, e-mail: vanderwallebram1@hotmail.com Alg. secretaris: vacant Alg. penningmeester: J. (Joop) Bosch, Gravenmaat 13, 9302 GA Roden, tel. 050-5011425, e-mail: joop.bosch@zonnet.nl. Postgiro 577808 t.n.v. AWN Roden Bestuursleden: • W.J.C. (Jan) Nieuwenhuis, (veiligheid en verzekeringen), Lyra 60, 3328 NH Dordrecht, tel./fax 0786186819, e-mail: nieuwelugt@planet.nl • M.J. (Michael) den Hartog, Witlastraat 110, 3962 BC Wijk bij Duurstede, e-mail: mjdenhartog@freeler.nl • J. (Jan) Venema, Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: janvenema@euronet.nl • Vacant (deskundigheidsbevordering) • W.C.N. (Wim) van Horssen (Westerheem), Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg, e-mail: westerheem@freeler.nl Ereleden R. van Beek (†), H. Brunsting (†), H.J. Calkoen (erevoorz., †), E.H.P. Cordfunke, H.H.J. Lubberding, P.J.R. Modderman (†), S. Pos (†), H.J. van Rijn (†), P. Stuurman (†), mw. E.T. Verhagen-Pettinga, P. Vons. Leden- en abonnementenadministratie AWN Accountantskantoor N.L. van Dinther & Partners BV, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017451 (tijdens kantooruren), fax 010-5017593, e-mail: awn@vandinther.nl Bureau AWN (postadres, algemene informatie en ledenservice), Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam, tel. 020-4276240, fax 020-4227910, e-mail: vaanholt@sna.nl

WERK IN UITVOERING .................................................... 56

© AWN 2006. Overname van artikelen en illustraties is slechts toegestaan na voorafgaande schriftelijke toestemming van de redactie.

TIPS VOOR TRIPS Archeologische uitjes ........................................................ 60

Ontwerp: Seña Ontwerpers, Nijmegen Druk: Drukkerij Salland de Lange, Deventer

Adressenlijst en AWN-lidmaatschappen............................ 64

ISSN 0166-4301

Wij verzoeken u adresveranderingen door te geven aan de leden- en abonnementenadministratie AWN, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal. Alleen zo bent u gegarandeerd van de toezending van Westerheem.

[foto achtergrond omslag: Noord-Zuid-lijn Amsterdam (Ruud Wiggers, afd. 5)]

Secretariaten/contactpersonen Afdelingen 01. Noord-Nederland: B.J. ten Kate (a.i.), Hunzeweg 2, 9657 PB Nieuw Annerveen, tel. 0598-491420. 03. Zaanstreek/Waterland: Mw. J.E. Broeze, Overtoom 103, 1551 PG Westzaan, tel. 075-6165680. 04. Kennemerland (Haarlem en omstreken): Mw. S.Y. Comis, Planciusplantsoen 10-I 2253 TR Voorschoten, tel. 071-5769439, e-mail: s.comis@wanadoo.nl 05. Amsterdam en omstreken: E. van der Mast, Stokerkade 32, 1019 XA Amsterdam, e-mail: vdmast@dds.nl 06. Rijnstreek: M. Dijkstra, Geregracht 50, 2311 PB Leiden, tel. 020-6838134,

e-mail: mennodijkstra@freeler.nl 07. Den Haag en omstreken: Mw. J. Hees, Klikspaanweg 7, kamer 16, 2324 LW Leiden, tel. 071-5760533. e-mail: j.hees@umail.leidenuniv.nl 08. Helinium (Waterweg Noord): Secretariaat Helinium, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen. 10. Zeeland: R. Wielinga, Kluutlaan 9, 4695 JK Sint Maartensdijk, e-mail: c.wielinga@planet.nl 11. Lek- en Merwestreek: C. Westra, Eigen Haard 22, 3312 EH Dordrecht, tel. 078-6350184, e-mail: corguzzi@yahoo.com 12. Utrecht en omstreken: J.L. Rinia, Nepveustraat 78, 3705 LE Zeist, tel. 030-6958514, e-mail: jan.rinia@hetnet.nl 13. Naerdincklant (Hilversum en omstreken): Mw. E.J. Wierenga, Theresiahof 28, 1216 MJ Hilversum, tel. 035-6834875, e-mail: secretaris@naerdincklant.nl 14. Vallei en Eemland (Amersfoort en omstreken): L. de Niet, Postadres: p/a Langegracht 11, 3811 BT Amersfoort, tel. 035-6010451, e-mail: ldeniet@euronet.nl 15. West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard: G.J. van der Laan, Thorbeckestraat 51, 5301 ND Zaltbommel, tel. 0418-518224, e-mail: gjvanderlaan@hr.nl. 16. Nijmegen en omstreken: J.J. van Daalen, Bargapark 27, 5854 HC Nieuw Bergen, tel. 0485343456, e-mail: JJ.Daalen@HCCNET.nl http://members1.chello.nl/~a.hendrikso1. 17. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: B.A.F.M. Clabbers, Sweerts de Landasstraat 72, 6814 DJ Arnhem, e-mail: b.clabbers@planet.nl, homepage: http://www.archeologiemijnhobby.nl 18. Zuid-Salland - IJsselstreek - Oost-Veluwezoom: Peter Heukels, Deltalaan 65, 7417 VB Deventer, tel. 0570-631587. 19. Twente: Mw. N. Otto, Lavendelhof 9, 7641 GG Wierden, tel. 0546-577284, e-mail: otto-lankamp@hetnet.nl. 20. IJsseldelta-Vechtstreek: F. Spijk, Gen. Eisenhowerlaan 55, 7951 AW Staphorst, tel. 0522-461684. 21. Flevoland: Mw. M. de Boer, Luttekepoortstraat 31, 3841 AW Harderwijk, tel. 0341-470013, e-mail: maartjedeboer@12move.nl 22. West-Brabant: Mw. A.M. Visser, Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635. http://gen-www.uia.ac.be/u/overveld/archeology/awn22.html, e-mail: jmvisser@planet.nl 23. Archeologische Vereniging Kempen en Peelland: Mw. W. van Vegchel, postadres AWN, Deken van Somerenstraat 6, 5611 KX Eindhoven, tel. verenigingsruimte, 040-2386592 (woensdagavond), e-mail: awnafdeling23@wanadoo.nl 24. Midden-Brabant: C.C.J.M. Cornelissen, Aalstraat 73, 5126 CR Gilze, tel. 0161-451612.


01-katern.qxd

04-04-2006

14:35

Pagina I

VERENIGINGSNIEUWS februari 2006 Bijdragen voor deze rubriek naar Marijn Lockefeer

Verslag van de Afgevaardigdendag op 5 november in Amersfoort Hoewel de aanmelding voor deze jaarlijks terugkerende dag aanvankelijk wat stroef verliep, was er uiteindelijk toch nog een grote opkomst; voorzitter Ter Brugge opende de bijeenkomst in het ROB-gebouw ten overstaan van ruim veertig aanwezigen en bedankte de vice-voorzitter (B. van der Walle) voor de organisatie. Hierna presenteerde hij het nieuwe kandidaatbestuurslid voor de PR, M. (Marty) van Loenen-van den Akker, ervaren in de PR, deskundig op het gebied van communicatie, maar nog redelijk nieuw in de archeologie. Voor de functie van secretaris zoekt het bestuur nog een gegadigde (W. van de Wijdeven is om privé-redenen met haar secretariaat gestopt), net zoals trouwens voor de deskundigheidsbevordering, een taak die voorlopig wordt waargenomen door M. den Hartog (bestuurslid voor de kampen). De voorzitter deelde mee dat E. Cordfunke het archief van het hoofdbestuur aan het vastleggen is; er is door hem een handleiding geschreven over wat wel en niet moet worden bewaard. Dit handboek zal aan de Afdelingsbesturen worden voorgelegd. Het archief is onlangs in Haarlem gedeponeerd.

AWN-monografieën Het hoofdbestuur heeft overleg gevoerd met de redactie van Westerheem; het belangrijkste onderwerp vormde hierbij het publiceren van de AWN-monografieën. Het streven om elk jaar een monografie uit te brengen is niet gehaald. Door aanvulling van

de redactie van de monografieën hoopt men frequenter (en uiteindelijk jaarlijks) een monografie te kunnen uitbrengen. Momenteel is er een vrij volledig manuscript voorhanden, dat hopelijk nog in 2006 kan worden uitgegeven. Materiaal dat zich voor zo’n monografie leent is, bijvoorbeeld, een uitwerking van een opgraving of een bundeling van symposiumlezingen, met dien verstande dat er een relatie bestaat met de amateur-archeologie.

Contacten met de ROB Voorgaande mededelingen van het bestuur werden aangevuld met opmerkingen naar aanleiding van het verslag van de Afgevaardigdendag van 2004. De belangrijkste mededelingen betroffen de samenwerking met de ROB; het overleg met deze instantie verloopt over het algemeen goed en constructief. Een voorbeeld hiervan is de publicatie van een handleiding voor amateurs betreffende hun samenwerking met archeologische bedrijven. Toch zijn er ook knelpunten: het deponeren van vondsten in depots door amateurs is er een: zij komen vaak voor hoge kosten te staan vanwege de conserveringseisen. Verder is er nog geen definitieve overeenstemming over het ROB-voorstel ‘Boren is opgraven’; voorlopig blijft het voor amateurs mogelijk grondboringen te verrichten in gebieden waar geen ontwikkelingen plaats gaan vinden, als het tenminste geen inventariserend onderzoek betreft en als het niet om monumenten gaat.

I


01-katern.qxd

04-04-2006

14:35

Pagina II

Uit de vergadering komt het verzoek aan het AWN-bestuur de Inspectie en de ROB op dit gebied kritisch te blijven volgen.

voorstel om organisaties, bedrijven en overheden een brief te sturen waarin hen wordt gewezen op de voordelen die het heeft amateur-archeologen in een vroeg stadium in te schakelen.

Malta en de amateur-archeologen Uiteraard kwam ook ‘Malta’ aan bod. De goedkeuring en implementatie van deze wet is voortdurend vertraagd. Intussen zijn in 2005 ook enkele dingen gebeurd: de staatssecretaris heeft als reactie op enkele amendementen een brief doen uitgaan waarin onder meer het volgende staat: gemeenten krijgen de mogelijkheid om zelfstandig een aantal archeologische zaken vast te leggen, de Programma’s van Eisen zullen worden aangescherpt en provincies en gemeenten kunnen gemakkelijker buitensporige kosten verhalen op het Rijk. In september heeft het kabinet 10 miljoen extra beschikbaar gesteld voor excessieve kosten; 3 miljoen is in 2006 al beschikbaar en de rest in 2007/2008 (het ‘normale ‘ bedrag voor dit fonds is 1,25 miljoen per jaar). Hierna kwam, aan de hand van vragen en opmerkingen uit de zaal, de huidige rol van amateur-archeologen aan bod. Provincies en gemeenten beperken soms het aantal archeologisch te onderzoeken locaties vanwege de hoge kosten; wat kunnen amateurs hieraan doen naast het rapporteren van onzorgvuldigheid en overtredingen? J. ter Brugge verzekert dat deze punten meegenomen worden naar het overleg met het bevoegd gezag. In het gesprek dat zich hierna ontwikkelt, wordt het belang van goede communicatie tussen amateur-archeologen en gemeenten, projectontwikkelaars, bedrijven en gemeentearcheologen benadrukt. Als de amateurs zich goed op de hoogte houden van de archeologisch interessante gebieden en niet alleen hun wensen bij gemeenten kenbaar maken, maar ook hun mogelijkheden, geven gemeenten amateurs vaak wel de ruimte om te kunnen graven. Het bestuur gaat akkoord met het

II

Geen provincialisering, maar wat dan wel? Omdat het bestuur met de vraag zit hoe de contacten van de afdelingen in een provincie vormgegeven moeten worden (het voorstel tot provincialisering bleek geen draagvlak te hebben), peilt het de afdelingen of er behoefte is aan een soort themadagen waarop ontwikkelingen in een provincie worden besproken. De afdelingen 7 (Den Haag e.o.), 10 (Zeeland), 12 (Utrecht e.o.) en 17 (Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland) hebben al een dergelijke dag, de andere afdelingen reageren gevarieerd op de peiling. De afgevaardigden van de afdelingen verwachten niet dat het hoofdbestuur provinciale contactmomenten gaat organiseren. Er wordt wel voorgesteld om dit ‘rondje afdelingen’ op de Afgevaardigdendagen te continueren, beter gebruik te maken van de mogelijkheden die de website en Westerheem bieden, en in ieder geval de provincies op de hoogte te houden van succesvolle ontwikkelingen binnen de afdelingen.

Rondvraag In de rondvraag kwamen nog enkele interessante punten naar voren: J. Nieuwenhuis meldt dat schade aan leidingen of kabels niet door de verzekering wordt vergoed, aangezien men bij een gemeente of op de website www.klic.nl kan nagaan waar de kabels en leidingen liggen, de bank waarmee de AWN zaken doet, gaat de abonneenummers wijzigen en de SNA moet fuseren met de DIVA, NCM en NMV; de AWN blijft vertegenwoordigd in deze nieuwe koepel.

Marijn Lockefeer


01-katern.qxd

04-04-2006

14:35

Pagina III

Opening Archeologisch Centrum Eindhoven Maar liefst 35 vrachtwagens waren er nodig om de inventaris en alle archeologische schatten van de Keizersgracht over te brengen naar de nieuwe locatie in de Deken van Somerenstraat 6 in Eindhoven. Medewerkers van de afdeling Archeologie, van de Stichting ArcheoService (een ondersteunend archeologisch bedrijf dat in het zelfde pand is gevestigd) en vrijwilligers van de Archeologische Vereniging Kempen en Peelland (AWN-afdeling 23) zijn met professionele verhuizers weken bezig geweest om het oude pand op 1 oktober leeg te kunnen opleveren. Helaas was er voor de aanpassing van de nieuwe locatie en de verhuizing weinig tijd beschikbaar. Mick van Son, directeur van ArcheoService, heeft zelfs zijn vakantie ervoor opgeofferd. Het grote project van de opgraving van de middeleeuwse Catharinakerk ging gewoon door. Begin november hadden alle medewerkers en een miljoen spullen in depot, opgravingsmateriaal dat wettelijk moet worden opgeslagen, een plaats gekregen. Ruimte en overzicht, dat was de enorme verbetering ten opzichte van het oude pand waar de archeologen 16 jaar (oorspronkelijk zou het een tijdelijke huisvesting zijn!) blijmoedig en met volharding hebben gewerkt.

jaren uitgezien.” De tijd, het geld en de energie die nu in de verhuizing gestoken moeten worden, zullen meer rendement opleveren bij een langer verblijf. Arts ging verder: “We zijn er trots op dat archeologie een stukje van de Eindhovense samenleving is geworden. Want ons verleden leeft en dat merken we elke dag. De resultaten van ons werk worden zelfs artistiek vertaald. Vooralsnog zal de mooiste vertaling de theaterproductie ‘Het Marcus Mysterie' zijn van de Stichting Echt Eindhoven, die volgend jaar zal worden uitgevoerd. En daar ben ik nu al gruwelijk trots op.” De vrijwilligers van de AWN-afdeling 23 zijn er qua huisvesting behoorlijk op vooruit gegaan. Voorzitter Tonnie van de Rijdt ziet vooral een verbetering in een grotere werkruimte. Vondsten van eigen projecten van vrijwilligers kunnen bijvoorbeeld op werktafels blijven liggen; dit verbetert de voortgang in het werk. Ook kunnen de 160 vrijwilligers van de vereniging, waarvan er 30 tot 50 met regelmaat op de woensdagavond aanwezig zijn, in vitrines de vondsten

Vrijwilligster Cindy Vijsma sloeg als openingsact een aardewerk kruik aan diggelen. Foto: Laurens Mulkens

Nico Arts, stadsarcheoloog van Eindhoven, kon dan ook bij de opening van het gebouw op 11 november 2005 met trots het nieuwe onderkomen officieel in gebruik nemen (afb.). In zijn feestelijke openingsrede memoreerde hij de moeizame besluitvorming om het centrum toe te delen aan de archeologen. En weer wordt gesproken over tijdelijke huisvesting. Hij sprak de hoop uit dat alternatieve plannen niet nodig zullen zijn: ”Als het aan ons ligt, mag dit tijdelijk onderkomen lang duren. Naar een nieuw pand hebben we al

III


01-katern.qxd

04-04-2006

14:35

Pagina IV

beter zien en bestuderen. Sommige leden zien ook wel een minpunt. In het oude gebouw maakten de vrijwilligers gebruik van één ruimte, waarin werktafels, documentatie / bibliotheek te vinden waren en waarin overleg werd gevoerd. Dat is nu anders: de grote werkruimte is gescheiden van vergaderruimte, bibliotheek en kantine. Wat niet veranderd is, is de ligging in de binnenstad van Eindhoven. De nieuwe huisvesting van afdeling 23, het voormalige politiebureau waarin later de sociale dienst van de gemeente resideerde, ligt niet ver van de opgravingen bij de Catharinakerk, waar de resten worden blootgelegd van de fundering van het koor van de middel-

eeuwse kerk die in 1860 is afgebroken. DNA-onderzoek van de vele skeletten die daarbij gevonden worden, maken dit project bijzonder. Het informatiecentrum daar blijft bestaan tot het einde van de opgravingen. De belangstelling is groot. Tot april 2006 zijn er al boekingen vastgelegd. Het nieuwe gebouw biedt ook betere mogelijkheden om schoolkinderen te ontvangen en hen te laten zien wat archeologen doen wanneer ze niet aan het graven zijn. Zo ontdekken ze dat Eindhoven ouder is dan de industriestad uit de laatste twee eeuwen. Jacques Gerritse (Lid Activiteitencommissie)

XXXVste Reuvensdagen in 2000 jaar oud Nijmegen Met tegen de zevenhonderd deelnemers en ruim dertig sprekers waren de 35-ste Reuvensdagen, die op 16 en 17 november zijn gehouden, zeker de grootste archeologische manifestatie van het afgelopen jaar. Dit keer werd het jaarlijkse congres, dat wordt georganiseerd door de SNA, in het 2000-jarige Nijmegen gehouden. De Reuvenslezing was heel toepasselijk aan de presentatie van het Romeinse erfgoed gewijd. Hij werd gehouden door David Breeze (GrootBrittannië) en Andreas Thiel (Duitsland), die aan de hand van casussen als de Saalburg en Hadrian’s Wall, bespraken hoe je een publiek kennis kan laten maken met de Romeinse resten. Deze aandacht voor ‘Kennis en beleving’ van het archeologische erfgoed was ook het thema van de ochtend van de tweede congresdag. Daarbij werd ondermeer aandacht besteed aan de reconstructie van de Romeinse Villa Kerkrade-Holzkuil, het Erfgoedplan Overbetuwe, de Nijmeegse visie op de visualisatie van het verleden en ideeën voor de Gelderse limes.

IV

Landschap en bewoning Het eerste thema van het congres was ‘Landschap en bewoning’. Onder deze noemer werd gesproken over de afwezigheid van beekdalen op verwachtingskaarten, een digitale reconstructie van het landschap van de West-Nederlandse limes, de holocene trans- en regressiefasen, de opgravingen van een neolithische site in Schipluiden Harnaschpolder, het dynamische landschap in de Bronstijd in het rivierengebied, de bossen om Romeins Alphen aan den Rijn en het onderzoek van Romeins scheepshout. Tot de sprekers over het derde thema, ‘Kastelen’, behoorde ook een amateur, namelijk Jan Verhagen (AWN-afdeling 17), die een verhaal hield over de middeleeuwse burcht ‘Sevenaer’ in relatie


01-katern.qxd

04-04-2006

14:35

Pagina V

tot haar omgeving en tevens pleitte voor meer ruimte voor amateurs in de archeologie. Anderen spraken over de betekenis van het kasteel van Egmond in ruimtelijk verband, de Deenenburcht te Breda en de maaltijdresten van Brabantse kastelen. Zoals de laatste jaren gebruikelijk is, werd het congres afgesloten met korte presentaties over topvondsten, te weten: het trapje en de bronzen bijl van Tiel, de Gallo-Romeinse tumulus van Tienen (België), een laat-middeleeuws erf te Diever, een middeleeuwse woontoren in Groesbeek en de opgraving in de Nijmeegse St. Josephhof van huizen van Oppidum Batavorum, waarvan de fundamenten tijdens de Reuvensdagen nog in het echt waren te zien.

Afzettingen en hout Enige beroering veroorzaakte de conclusie uit een onderzoek van TNO naar de holocene trans- en regressiefasen, waaruit bleek dat de indeling van grondlagen in Calais- en Duinkerkenafzettingen is achterhaald. Volgens Henk Weerts (TNO) blijkt de gebruikelijke litho/chronostatigrafische indeling niet algemeen geldig. Daarom zijn alle afzettingen uit de kust- en riviervlakte opnieuw lithostratigrafisch ingedeeld. Er worden nu zuiver op grond van de lithologie en dus los van de (veronderstelde) ouderdom drie formaties onderscheiden: de Formatie van Echteld (fluviatiele afzettingen in de riviervlakte), de Formatie van Nieuwkoop (al het veen in de kust- en riviervlakte) en de Formatie van Naaldwijk (mariene afzettingen in de kustvlakte). Heel interessant was ook de lezing van Esther Jansma (ROB/RING), die met een dendrochronologisch onderzoek naar Romeins scheepshout aantoonde hoeveel kennis het onderzoek van hout wel kan opleveren. Op basis van de duizenden meetreeksen die in de afgelopen jaren zijn opgesteld, blijken de drie Romeinse platbodems (De Meern 1, Woerden 7 en De Meern 4) niet zoals tot nu toe gedacht in Duitsland gebouwd en alleen stroomafwaarts te zijn

voortbewogen en dus eenmalig gebruikt. De schepen zijn allemaal op een Nederlandse werf zijn gebouwd met voornamelijk Nederlands hout. Alleen voor de Woerden 6 werd deels hout uit Duitsland geïmporteerd. Jansma wees er in het slot van haar voordracht op, dat de meetreeksen ook goed kunnen worden gebruikt voor de reconstructie van het klimaat in de Romeinse tijd.

Eenrichtingsverkeer Door een chronisch gebrek aan tijd was het na de lezingen zelden mogelijk om vragen te stellen aan de sprekers, laat staan een discussie aan te gaan. Die werd gemakshalve doorverwezen naar de wandelgangen. Op deze manier werd het congres wel erg eenrichtingsverkeer. Overigens zouden de organisatoren van zo’n massaal bezocht congres zich af moeten vragen of ze niet een of meer dagdelen parallelle workshops moeten houden. Dat zou tot meer verdieping en discussie kunnen leiden dan mogelijk is in de huidige programmering, waarin iedereen alles moet horen en omvangrijke projecten heel beknopt en daardoor noodzakelijkerwijs heel oppervlakkig worden behandeld.

Prijzen Er werd tijdens deze Reuvensdagen een aantal prijzen uitgereikt . De tweejaarlijkse Ym van der Werff-prijs voor Archeologische Monumentenzorg ging naar de Stichting Vorstengraf Oss voor de reconstructie van het vorstengraf. In deze stichting spelen amateurarcheologen een grote rol. De jury heeft voor dit project gekozen vanwege de bijzondere en innovatieve manier waarop wetenschappelijk onderzoek werd vertaald naar een reconstructie. De W.A. van Es-prijs voor onderzoek voor jonge, veelbelovende archeologen werd toegekend aan Fleur Kemmers voor haar dissertatie Coins for a legion. An analysis of the coin finds of the Augustan legionary fortress and Flavian canabae legionis at Nijmegen. Volgens de jury is haar studie van de Nijmeegse

V


01-katern.qxd

04-04-2006

14:35

Pagina VI

muntvondsten in hoge mate origineel en geeft die voor het eerst een antwoord op vele kwesties die al minstens een halve eeuw de wetenschappelijke discussie op numismatisch-archeologisch terrein beheersen. De Grote Prijs der Nederlandse Veldarcheologie ging naar mensen die nooit op het podium van een archeologiecongres staan, maar wel een essentiële bij-

drage aan dit vak leveren: twee kraanmachinisten, en wel Ben en Nol de Wit. Volgens de jury verdienen zij deze prijs voor de technologische ontwikkeling van hun vak en daarmee de bevordering van het veldwerk, voor hun puntgave vlakken en voor de overdracht van kennis aan nieuwe veldwerkers. Wim van Horssen

Algemene ledenvergadering Op 22 april a.s. vindt de Algemene Ledenvergadering plaats in Museum Het Valkhof in Nijmegen. Meer informatie over programma en aanmelding

vindt u op de achterzijde van het Geografisch Register dat als losse bijlage in deze Westerheem is ingelegd.

Agenda Berichten voor Westerheem 2006- 2 dienen voor 15 februari in ons bezit te zijn en de activiteit moet na het verschijnen (dus na half april) plaatsvinden.

26 februari 2006 Afd. Nijmegen e.o. – gezamenlijk bezoek aan de tentoonstelling ‘Nijmegen, oudste stad van Nederland’ in Het Valkhof. Annelies Koster verzorgt om 14.00 uur een introductie in de aula van het museum. Bezoek daarna op individuele basis. Entree € 4,00 per persoon.

8 maart 2006 Afd. Utrecht e.o. – lezing door Alexandra van Dijk: ‘Romeins glas uit Kerkrade’. In 2002 werd in Kerkrade een klassieke ‘villa rustica’ opgegraven: een agrarisch bedrijf naar Romeins model met een prachtig huis, bijgebouwen en een landgoed. Er kwamen veel fragmenten Romeins glas naar boven. Deze geven, met de andere vondstgroepen, een beeld van de bewoners en hun contacten binnen de regio. Kapittelzaal van de Pieterskerk,

VI

Pieterskerkhof 5, Utrecht. Aanvang: 20.00 uur. Entree: leden € 1,50, anderen € 3,00.

8 maart 2006 Afd. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland – lezing door R. Wielinga, voorzitter van de AWN-afdeling 10, Zeeland: ‘Waterstaatkundige omstandigheden waarmee de bewoners van Rilland in de Middeleeuwen werden geconfronteerd’. Aan bod komen: de geschiedenis van Rilland (deel van het ‘Verdronken land van Zuid-Beveland’), de geologische opbouw van Rilland, het ontstaan van de Westerschelde en de ondergang van Rilland. NB: Deze lezing vindt plaats tijdens de Algemene Ledenvergadering van de afdeling. Cultureel Centrum ‘ De Coehoorn’, Coehoornstraat 17, Arnhem. Aanvang bijeenkomst 19.45 uur,


01-katern.qxd

04-04-2006

14:35

Pagina VII

aanvang lezing ca 20.00 uur. Entree: leden en donateurs € 1,50, anderen € 2,00. Het Centrum ligt tegenover het NSstation. Parkeergarage ‘Centraal’ nabij.

14 maart 2006 Afd. Zaanstreek-Waterland e.o. – lezing door Maurice Langeveld & Annemarie Luksen-IJtsma: ‘Twee torens, een krib en een schip’. In de zomer van 2003 verrichtten Utrechtse gemeentearcheologen in het deelgebied De Balije van de nieuwbouwwijk Leidse Rijn een onderzoek. Bij deze campagne kwamen twee Romeinse wachttorens, een deel van een limesweg en een vrachtschip aan het licht. De opgravingsresultaten dragen bij tot nieuwe inzichten in de inrichting van het landschap langs de Romeinse rijksgrens. Werk- en expositieruimte, Tuinstraat 27A, Zaandijk. Aanvang 20.00 uur.

16 maart 2006 Afd. Kempen-Peelland – eerste van 3 lezingen over de IJzertijd: Peter van den Broeke:’Het ijzertijdaardewerk uit Oss-Ussen en elders’. Historisch Openluchtmuseum Eindhoven, Boutenslaan 161b, tel. 040 2522281. Aanvang 20.00 uur (museum open 19.30 uur). Deelnemers betalen entree voor het museum (jaarkaarthouders gratis).

1 april 2006 Afd. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland – voorjaarsexcursie naar Lelystad. Programma: ’s ochtends bezoek aan NLE (Nieuw Land Erfgoedcentrum) met ontvangst in de nieuwe werkruimte van AWN-afdeling Flevoland, rondleiding door het provinciaal archeologisch depot en het museum (inpoldering, scheepsvondsten, Swifterbandcultuur), ’s middags bezichtiging van de Batavia en de replica van de Zeven Provinciën in aanbouw, dit alles in het Nationaal Scheepshistorisch Centrum waarin ook het NISA is geïntegreerd, het Nederlands Instituut voor Scheeps- en onderwaterarcheologie. Vervoer met busjes of auto’s. Verzamelplaats: Nijhoffstraat 42 (om 8.30 uur). Terug: omstreeks 18.30 uur. Kosten: € 25 - € 30 (inclusief – gezamenlijke – lunch, exclusief toegang; entreeprijs voor NLE, Bataviawerf en NISA samen is € 11, toegang NLE gratis voor museumjaarkaarthouders. Informatie en aanmelding: tel. 026 4452678 en secretaris@ archeologiemijnhobby.nl.

4 april 2006 Afd. Zuid-Salland-IJsselstreek-Oost Veluwezoom – lezing door dr. ir. Theo Spek (ROB) over het ontstaan van de middeleeuwse nederzettingen op de zandgronden in Oost-Nederland. Daarbij zal hij speciaal ruime aandacht besteden aan de historische geografie van Raalte en omgeving. Plaats-tijd: op dit moment niet bekend.

23 maart 2006 Afd. Kempen-Peelland – tweede van 3 lezingen over de IJzertijd: Nico Roymans:’ De IJzertijd in Zuid-Nederland’. Verdere gegevens: zie 16 maart.

30 maart 2006 Afd. Kempen-Peelland – derde van 3 lezingen over de IJzertijd: Rica Annaert (Antwerpen): ‘Recent archeologisch onderzoek in de Kempen in Vlaanderen: de schijnwerper op de Metaaltijden’. Verdere gegevens: zie 16 maart.

4 april 2006 Afd. Nijmegen e.o. – afdelingsledenvergadering (stukken worden in maart toegestuurd), gevolgd door een lezing van Ester van der Linden: ‘De terra sigillata uit de canabae in Nijmegen’. Aan de hand van de terra sigillata zal een beeld worden geschetst van de chronologie en de functie van de canabae. Ester van der Linden is bezig met een promotie-onderzoek over dit onderwerp en ze is werkzaam als Romeins aardewerkspecialist bij ADC Ar-

VII


01-katern.qxd

04-04-2006

14:35

Pagina VIII

cheoprojecten. Wijkcentrum ‘De ark van Oost’, Cipresstraat 154, Nijmegen. Aanvang vergadering 20.00 uur, aanvang lezing 21.00 uur.

8 april 2006 Afd. Flevoland – algemene ledenvergadering van de afdeling met aansluitend een lezing door Jan Venema: ‘Schatzoekers archeologie en andere duikers’. Aan de orde komen onder meer de technische aspecten van de onderwaterarcheologie en de verschillen met de ‘droge archeologie’. Hierna wordt de film ‘Onderzoek Scheurrak SO-1’ vertoond. NLE-gebouw te Lelystad. Aanvang 12.00 uur

11 april 2006 Afd. Zaanstreek- Waterland e.o. – lezing door Michel Hendriksen: ’Metaalvondsten in het Leidse Rijngebied’. Het betreft vondsten uit de Romeinse tijd en de Middeleeuwen. De lezing gaat in op het gebruik van de metaaldetector en het belang hiervan voor de archeologie. Tevens wordt aandacht besteed aan het verwerken, documenteren en conserveren van dit specifieke materiaal. Werk- en expositieruimte, Tuinstraat 27A, Zaandijk. Aanvang 20.00 uur.

12 april 2006 Afd. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland – lezing door Joanneke Hees, lid van AWN-afdeling 7 en van de werkgroep ‘Voorburg-Leidschendam’: ‘Forum Hadriani-De verloren stad’. Verborgen in de grond van een statig stadspark in Voorburg ligt een belangrijke Romeinse stad: Forum Hadriani, naast Nijmegen de enige Romeinse vestiging in Nederland met stadsrechten! De stad was lange tijd de hoofdstad van het Romeinse district van de Cananefaten, een Germaanse stam die het gebied tussen de mondingen van de Maas en de Oude Rijn bewoonde. De stad werd rond 70 na Chr. gesticht door de Romeinen op de plaats van een ouder inheems dorpje. De naam, die ‘Markt

VIII

van Hadrianus’ betekent, is te danken aan keizer Hadrianus die rond 120 na Chr. onze streken bezocht en de nederzetting marktrechten verleende. De eerste hoogleraar archeologie ter wereld, professor C.J.C. Reuvens, onderzocht al in de 19e eeuw de resten van de stad. Sindsdien hebben verschillende archeologen op dit terrein opgravingen verricht. Afgelopen zomer is er een uitgebreide opgraving uitgevoerd door het archeologische opgravingsbedrijf BAAC B.V.; dit onderzoek heeft weer nieuwe kennis opgeleverd. Cultureel centrum ‘De Coehoorn’, Coehoornstraat 17, Arnhem. Aanvang bijeenkomst 19.45 uur, aanvang lezing ca 20.00 uur. Entree: leden en donateurs € 1,50, anderen € 2,00. NB: Het Centrum ligt tegenover het NSstation. Parkeergarage ‘Centraal’ nabij.

12 april 2006 Utrecht e.o. – lezing door Jolanda Bos: ‘Berenike, havenstad van Grieken en Romeinen in Egypte’. Verdere gegevens over deze lezing kunt u vinden in het decembernummer van 2005. Vanwege onvolledige plaats- en tijdaanduiding in die vermelding leest u die hieronder. Kapittelzaal van de Pieterskerk, Pieterskerkhof 5, Utrecht. Aanvang 20.00 uur. Entree: leden € 1,50, anderen € 3,00

23 april 2006 Afd. Nijmegen e.o. (in samenwerking met het Museum Kasteel Wijchen) – Symposium ‘Vroege heren en kastelen in het Nederrijn-Maasgebied (met name op het grondgebied van Wijchen, 800-1250 na Chr.’. Bijdragen o.a. door Bas Aarts (voorzitter Vrienden Brabantse Kastelen), Peter Schut (ROB) en Sem Peters (BAAC). Kasteel Wijchen; aanvang 13.00 uur. Einde 17.00 uur. Graag vooraf melden bij W.A. Kattenberg, tel. 024 6414837, e-mail: w.a.Kattenberg@hetnet.nl.


Redactioneel

Blauw Het eerste nummer van Westerheem verscheen op 1 februari 1952, pakweg een half jaar na de oprichting van de AW(W)N in 1951. De eerste twee jaar verscheen Westerheem in gestencilde vorm, vanaf 1954 gedrukt. In de loop der jaren kwam er meer kleur op de omslag en in 2005 kon ook het binnenwerk volledig in kleur worden weergegeven. Elk jaar kiest de redactie traditiegetrouw de nieuwe lay-out voor de omslag van Westerheem. Het belangrijkste doel van deze jaarlijkse metamorfose is dat u elke jaargang gemakkelijk in uw collectie kunt terugvinden. Het zorgt daarnaast voor de nodige afwisseling en het houdt ons ‘bij de tijd’. Aangezien er de afgelopen jaren erg veel rood, geel, paars en groen is gebruikt, besloten we dit jaar een kleur te kiezen die u niet echt van ons gewend bent: blauw. Vroeger dacht men dat de kleur blauw de kracht had om kwade machten te verdrijven, daarom werden de deuren en luiken van de huizen vaak helblauw geverfd. Wat 2006 archeologisch Nederland gaat brengen, is op dit moment onduidelijk. Blauw heeft de eigenschap – en dat is denk ik waarom het altijd mijn eigen lievelingskleur is geweest – in woelige tijden voor kalmte te zorgen en de rust te bewaren. In de christelijke iconografie wordt met blauw de hemel aangeduid. Ook in andere tijden en culturen is de blauwe hemel de verblijfplaats van de goden en godinnen. Blauw staat dus ook voor oneindigheid, ruimte en eeuwigheid. De AWN zal dit 55-jarig jubileumjaar vanzelfsprekend aandacht

besteden aan haar verleden, heden en haar toekomstige voortbestaan. Niet zonder reden staat ook de Westerheemredactie open voor bijzondere initiatieven. Dit jaar zal extra ruimte worden vrijgemaakt voor de vrijwillige bijdragen van jonge archeologen, vertegenwoordigd door de SOJA. Blauw is de kleur van geestelijke verdieping en daarom uitermate geschikt als achtergrond voor het publiceren over een wetenschappelijk-theoretisch onderwerp als archeologie. Ook op dit vlak zult u in Westerheemdit jaar zeker aan uw trekken komen. Het zal u duidelijk zijn, wij hebben niet voor niets voor de kleur blauw gekozen. De kleuren op de cover bepalen de uitstraling van een tijdschrift. Blauw wordt wel als een koele, afstandelijke kleur gezien en geassocieerd met melancholie of droefheid, denk maar aan de muziekstijl blues. Ook wordt de kleur veel in uniformen gebruikt, in de hoop gezag op te wekken. Dit is niet wat wij als Westerheemredactie het komende jaar willen uitstralen. Voor ons is blauw vooral de kleur van verantwoordelijkheid, eerlijkheid, betrouwbaarheid en helderheid. Deze kernwoorden zijn van toepassing op het eerste artikel in dit nummer, waarmee een positieve toon is gezet voor het komende jaar. In veel Zuideuropese landen zie je blauw aan de huizen en in het interieur. Maar dit is om de vliegen buiten te houden, want die houden gek genoeg niet van blauw. Charlotte Peen

Redactioneel

|

1


Boren is opgraven Mogen we dan helemaal niks meer? Leonard de Wit

In een tijd waarin het Kabinet deregulering serieus neemt, moet een Staatssecretaris wel drie keer nadenken voordat ze met nieuwe regels komt. Dat geldt zeker voor een terrein waar nog geen regels bestaan. Regels moeten immers gehandhaafd worden, ze zijn belastend voor het bedrijfsleven en hebben vaak ook nog niet gewenste neveneffecten. Voor de Beleidsregel die kortweg met ‘boren is opgraven’ wordt aangeduid, geldt dit evenzeer. En toch is deze afgekondigd en per 1 november 2005 in werking getreden.1

Waarom deze maatregel Hoewel de nieuwe Monumentenwet (waarmee het Verdrag van Malta volledig wordt geïmplementeerd) nog steeds niet in werking is getreden, heeft de ‘Malta-archeologie’ in alle hevigheid zijn intrede gedaan in Nederland. In allerlei planologische processen wordt het archeologische belang meegewogen en dat leidt tot een spectaculaire stijging van het aantal professioneel uitgevoerde archeologische onderzoeken. Er gaat veel meer geld om. In enkele jaren tijd hebben zich vele partijen gemeld op de archeologiemarkt. Archeologie is booming. De overheid staat voor de taak om in dit geweld wel het oog te blijven houden op de kwaliteit van het uitgevoerde onderzoek. Voor een groot deel is dit gezocht in het stimuleren van zelfregulering. Zo wordt de beroepsgroep in staat gesteld om zijn eigen normen te maken en te onderhouden (Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie) en nog meer maatregelen in die sfeer. Maar daarmee zijn we er niet. Het archeologisch erfgoed vertegenwoordigt een publiek belang dat ook met publieke regels beschermd hoort te worden. Niet alles kan aan de markt worden overgelaten. En juist daar zat een missing link in het stelsel. Het vergunningvereiste voor opgravingen gold in de praktijk

2

|

Boren is opgraven

alleen voor ‘echte’ opgravingen. Het inventariserend vooronderzoek dat wordt uitgevoerd tijdens de voorbereiding van grondverstorende plannen, was niet geregeld. Iedereen kon dat onderzoek uitvoeren en dat ook nog eens volledig naar eigen goeddunken. In zo’n situatie dreigen de goede bedrijven te gaan lijden onder de minder goede. En de archeologie is kind van de rekening. Het belang van goed uitgevoerd vooronderzoek is zo mogelijk nog groter dan dat van de daaropvolgende opgravingen. Immers, als bij het vooronderzoek vindplaatsen niet worden gevonden, herkend of op waarde geschat, dan is het meestal einde oefening. Op die manier is er al veel waardevols verloren gegaan. Door het archeologische booronderzoek onder het vergunningvereiste te brengen kunnen kwaliteitseisen worden gesteld aan uitvoerende partijen. Ook kunnen vergunninghouders worden gehouden aan voorschriften als rapportageplicht en zo meer. Voor de Rijksinspectie voor de Archeologie (RIA) is het nu mogelijk om beter toezicht te houden op het uitgevoerde vooronderzoek.

Voor wie geldt deze maatregel? Eigenlijk voor iedereen, maar dat wil niet zeggen dat het hanteren van de


boor nu ineens is getroffen is door een totaalverbod. Dat zou wel erg rigoureus uitpakken. Op twee manieren is de reikwijdte van de maatregel beperkt. In de eerste plaats volgt uit de wettelijke definitie van opgraven dat bij bodemverstoring het doel moet zijn: het opsporen of onderzoeken van archeologische relicten. Boringen met een ander doel – bijvoorbeeld voor milieukundig onderzoek of het maken van paalgaten voor het plaatsen van een hek – vallen dus buiten het opgravingsverbod. In de tweede plaats is in de maatregel uitdrukkelijk vastgelegd dat alleen voor het uitvoeren van boringen die worden uitgevoerd in het kader van een inventariserend vooronderzoek vergunning nodig is. Archeologisch booronderzoek dat buiten dit kader valt, blijft dus een vrije activiteit die door iedereen kan worden bedreven. Dat is maar goed ook, want anders zou het neveneffect van de maatregel zijn dat allerlei gewenst en nuttig booronderzoek door amateurs en professionele archeologen niet meer mogelijk is.

voor zover het boringen betreft nooit is gehandhaafd. Van overheidswege werd toegestaan dat archeologische boringen werden verricht zonder vergunning. Door middel van beleidsregels kan een overheid – in dit geval de Staatssecretaris voor Cultuur – uitleg geven over hoe wettelijke begrippen moeten worden verstaan. Dat is nu dus gebeurd.

Wat mag er nu nog? Deze vraag is het makkelijkst te beantwoorden door te benoemen wat er niet mag: het is verboden om zonder vergunning booronderzoek te doen in het kader van inventariserend veldonderzoek. Dat is dus onderzoek dat dient ter voorbereiding op besluiten over bodemverstorende projecten. Het vormt de basis voor besluiten over behoud

Amateur-archeoloog Piet Heinsbroek zet een boring op het Vlaardingse bedrijventerrein Hoogstad (Foto VLAK, J.P. ter Brugge, gemeente Vlaardingen).

Waarom een beleidsregel en niet een wetswijziging? Er is geen wet gewijzigd om de maatregel ‘boren is opgraven’ in te voeren. In dit geval kon worden volstaan met een beleidsregel. Hoe zit dat? Als we de wettelijke definitie van het begrip ‘opgraven’ op de keper beschouwen, dan zijn er drie relevante elementen: het verrichten van werkzaamheden (1) met het doel het opsporen of onderzoeken van monumenten (2), waardoor verstoring van de bodem optreedt (3). Taalkundige beoordeling van deze definitie leidt mijns inziens tot de conclusie dat archeologische boringen volledig hierbinnen te vatten zijn. Hooguit zou je kunnen zeggen dat de grondverstoring door boringen wel erg gering is, en dat de wetgever van de Monumentenwet 1988 wellicht ook niet voor ogen had om boringen daadwerkelijk te verbieden. Dat is natuurlijk de reden waarop het opgraafverbod

Boren is opgraven |

3


van het bodemarchief, dan wel opgraving of vernietiging. Normaal gesproken wordt dergelijk onderzoek aanbesteed bij een tot de opgravingsmarkt toegelaten bedrijf. Of een gemeentearcheoloog voert het zelf uit. Dat kan natuurlijk ook. Elk booronderzoek dat buiten dit kader valt is toegestaan. Men kan dus rustig de edelman uit de achterbak halen en zo al borend kennis vergaren over bodemopbouw, verspreiding van bewoningssporen en zo meer. Amateurs moeten alleen niet bij de voorbereiding van een nieuw bestemmingsplan hun diensten aanbieden bij de gemeente. Dat is voorbehouden aan opgravingsbevoegde organisaties.

Noten 1 Wijziging Beleidsregels opgravingsbevoegdheid (Stcrt. 24 juni 2005, nr. 120/ p. 16). 2 Artikel 47 Monumentenwet 1988. 3 Binnenkort: Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten.

Er is één wettelijke verplichting waaraan iedereen wel gehouden is, en dat is de plicht tot het melden van vondsten. Als men al borend nieuwe ontdekkingen doet dan moet dat keurig worden gemeld bij bevoegde autoriteiten.2

Tot slot Een veel gehoorde klacht van amateurarcheologen is dat ze bij de malta-archeologie steeds verder op afstand worden gezet: er is te weinig gelegenheid om onderzoek in het veld te kunnen doen. De maatregel ‘boren is opgraven’ kan gemakkelijk dit sentiment voeden. Ik hoop met dit artikel te bereiken dat er begrip is voor de maatregel en dat amateur-archeologen zich niet te zeer belemmerd hoeven te voelen bij hun booractiviteiten. Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek3 Postbus 1600 3800 BP Amersfoort

-advertentie-

Alle nummers van Westerheem op cd-rom De AWN heeft alle nummers van Westerheem op cd-rom laten zetten: van 1952 tot en met 2004. Hierdoor is alle informatie die ooit in dit blad is gepubliceerd direct beschikbaar. Met een zoekmachine kan deze informatie worden doorzocht op elk willekeurig trefwoord, zoals woonplaats of vondstsoort.

De prijs van de cd-rom is voor leden € 25,00 en voor niet-leden € 35,00. U kunt de cd-rom bestellen door overmaking van het desbetreffende bedrag naar girorekeningnummer 577808 ten name van ‘Penningmeester AWN’ te Roden onder vermelding van ‘cd-rom’

4

|

Boren is opgraven


Repressie op afstand in een voorland zonder grenzen De Romeinse limes in Nederland vóór de opstand der Bataven1 Maarten Derk de Weerd

Wat wij weten over de Bataven en andere volkeren die een rol spelen in de militaire Romeinse geschiedenis van ons land wordt bepaald door historische berichten over troepenbewegingen en epigrafische gegevens uit archeologisch onderzoek, liefst met de vermelding van een legeronderdeel. Als we deze gegevens op een rijtje zetten, blijft van het beeld van vooral de Bataven als vrienden van de Romeinen met een bijzondere status weinig over. Bataven in het Romeinse leger zijn nooit thuis en de zogenaamde ‘opstand’ der Bataven is routinematig de kop ingedrukt. Ver van huis maken Bataafse hulptroepen ruzie met hun legioen, het veertiende. In ons land worden de vele castella aan de limes, de militaire grens van het imperium, nooit door inheemse troepen verdedigd. Alleen als het nodig is, worden van elders Romeinse troepen aangevoerd. Vermoedelijk hebben de castella vaak langdurig leeggestaan; Bataven en andere volkeren hielden zich doorgaans rustig. Rome’s belangen lagen niet aan de Rijn, maar in Gallië. Dit artikel beperkt zich tot de jaren vóór 70 na Chr.

Afb. 1 Het Romeinse Rijk omstreeks 100 na Chr. Gemarkeerd zijn de gebieden waar de garnizoenen zijn gelicht die aan de limes stonden in het Nederlandse gedeelte van Germania Inferior. Naar Bloemers 1981, p. 85.

Repressie op afstand in een voorland zonder grenzen

|

5


Afb. 2 De epigrafisch aangetoonde hulptroepen in de Bovengermaanse bases en forten tussen Bingen en Worms in de jaren 17-69 na Chr. Legerplaatsen in rood gemarkeerd. Naar OldensteinPferdehirt 1983, p. 304.

6

|

Inleiding De reconstructie van de garnizoenering van Rome’s hulptroepen in de castella van ons deel van Germania vóór de Batavenopstand in 69/70 na Chr., lijkt al decennia lang een opgelost vraagstuk; er wordt nauwelijks over geredetwist. Vóór 70 werden hier, ter aanvulling van de legioenen, de meeste hulptroepen in de Nedergermaanse regio gelicht en (na 70 niet meer) “in het eigen stamgebied gelegerd”; na de opstand ”werden garnizoenen niet langer uitsluitend in het legeringsgebied gelicht, maar ook uit andere provincies aangevoerd”.2 Een voorbeeld is de vierde bereden cohors der Thraciërs in het Flavische Valkenburg Z.H. (afb. 1).3 Zo’n systeemwijziging minimaliseert de kans op insubordinatie van de troepen bij conflicten in hun thuisland. Ook een deel van de Bataafse cohorten werd na de opstand van 69 naar andere provincies gedetacheerd.4 Dat is de communis opinio. Maar die is aanvechtbaar. Welbeschouwd is het immers onwaar-

Repressie op afstand in een voorland zonder grenzen

schijnlijk dat de legerleiding pas ná de opstand tot dit inzicht kwam. Civilis moge dan de aanvoerder zijn geweest van de moeder van alle opstanden die ons vaderland tot één natie heeft omgevormd5, voor Rome was het gedoe in 69 – ondanks de brede coalitie die Civilis aan zich wist te binden6 – slechts een perifere rimpeling en de zoveelste regionale weerspannigheid waartegen routinematig werd opgetreden. Zo bijvoorbeeld ook de Gallische opstand in 21 na Chr. (Tacitus, Annalen III: 4042).7 Tijd dus om de historische en epigrafisch-archeologische gegevens zelf weer eens op een rijtje te zetten en de interpretatie daarvan tegen het licht te houden.

Troepen aan de Rijn: geen Bataven in de epigrafische gegevens Ons belangrijkste uitgangspunt voor een (ander) systeem van rekrutering vóór 70 is het verschil in epigrafische gegevens tussen de legers van Germania Inferior en die van Germania Superior. In het Nedergermaanse gebied ontbreken de Bataven geheel in de


Afb. 3 Gebieden waar de in Mainz en omgeving (in rood gemarkeerd) gelegerde hulptroepen oorspronkelijk waren gelicht. Naar Oldenstein-Pferdehirt 1983, p. 305.

militaire epigrafische gegevens van hun eigen insula Batavorum. De aanwezigheid van een ala Batavorum op het Kops Plateau in Nijmegen wordt slechts vermoed.8 Oldenstein-Pferdehirt heeft in 1983 laten zien (afb. 2), dat in het epigrafisch materiaal van zo’n 20 alae (afdeling ruiters) en 17 cohorten uit de jaren Tiberius-Nero in de Bovengermaanse bases (van Bingen tot Worms) de Bataven geheel ontbreken.9 Dat zou je niet verwachten voor de acht Bataafse cohorten van het veertiende le-

gioen dat op enig moment in Mainz lag (zie hierna). Vóór 70 werden in Mainz en omgeving deze 37 hulptroepen overigens wel degelijk van ver en van heel ver aangevoerd (afb. 3): van een ala en drie cohorten uit Spanje tot en met Perzische en Arabische troepen. Van de vóór 70 van elders aangevoerde troepen in de delta van de Rijn ten (noord)westen van Nijmegen zijn alleen bekend: (I) de cohors III Gallorum in de brief

Afb. 4a en b. Valkenburg Z.H., vrijwel zeker uit castellum 1: Fragment van een schrijfplankje van zilverspar (Abies alba Mill.), met op de buitenkant een ingekrast adres: TIGIIRNI LO MIL / CHOR III GALLORII = Tigernilo mil(iti) c(o)hor(tis) III Gallor(um) e(questris), Aan Tigernilus, soldaat bij de cohors III Gallorum equestris [= ‘3e ruitercohort van de Galliërs’]. Apart afgebeeld: lezing van de ingekraste tekst. Lengte van het schrijfplankje: 13,35 cm. Naar Glasbergen 1972, Fig. 31a en b.

Repressie op afstand in een voorland zonder grenzen

|

7


Afb. 5 Velsen: compleet graffito, ingekrast onderop de bodem van een Zuid-Gallisch terra sigillata kommetje Drag. 24: V VAIII = V(exilatio(nis) V A(laudae) III?, de derde vexilatio [detachement] van het vijfde legioen Alaudae. Illustratie A.V.A.J. Bosman.

Afb. 6 Militair diploma uitgereikt aan een Bataafse ruiter van de ala Batavorum en gevonden in een plattelandsnederzetting te Elst-Lijnden. Gedateerd: 20 februari 98; brons, hoogte 12,9 cm. Collectie Museum Het Valkhof, Nijmegen.

8

|

grijpelijke tekst om te vormen tot een volledig en leesbaar historisch document. Bij nader onderzoek aan het plankje zelf zal op zijn minst moeten worden vastgesteld of de Romeinse koopacte uit Tolsum al dan niet een vervalsing is.

De Romeinse hulptroepen in Germania Inferior: het standaardwerk van Alföldy aan soldaat Tigernilus op een schrijfplankje uit een standgreppel van castellum 3 [= 2/3] in Valkenburg, d.w.z. vrijwel zeker uit het oudste fort (afb. 4a en b);10 (II) misschien de derde afdeling ruiters van het vijfde legioen Alaudae in Velsen, blijkens een compleet graffito V VAIII [V(exilatio(nis) V A(laudae)III?] op een terra sigillata kommetje Drag. 24 (afb. 5);11 (III) een (dak?)panfragment met stempel TRA uit het oudste Zwammerdam is bekend uit Claudisch-Neronische contexten en is elders onder andere gevonden samen met stempels van de Legio V Alaudae;12 (IV) in 1914 is in de terp ‘Groot Tolsum’ ten zuiden van Franeker een dennenhouten schrijfplankje gevonden, waarop een contract te lezen zou zijn voor de aankoop van een rund door Gargilius Secundus; als getuigen bij het opstellen van deze akte worden twee centurio’s genoemd, van het eerste en van het vijfde legioen. Het schrijfplankje zou volgens Boeles uit de tijd van Claudius dateren en is volgens van Es “een uniek document van Fries-Romeinse koehandel” uit de jaren van Tiberius.13 Het contract is opgenomen in een handboek Romeins recht voor studenten.14 Met betrekking tot de legioenen geeft Boeles – die de tekst “op vier plaatsen --- nog eens nauwkeurig op het origineel naging” – een andere lezing van de tekst zoals Vollgraff die in 1917 voorstelde. Helaas werkte Vollgraff vanaf een foto, waarop de letters met witte inkt waren opgehaald.15 Van Vollgraff is bekend dat hij er altijd in slaagde een volstrekt onbe-

Repressie op afstand in een voorland zonder grenzen

Een poging om te bepalen waar in de periode vóór 70 de weinige bij naam bekende hulptroepen in Nedergermanië zijn gelegerd, was voor Alföldy, bij het schrijven van zijn standaardwerk uit 1968, aanvankelijk ‘Hoffnungslos’.16 Toch komt hij op basis van de weinige gegevens tot enkele eenduidige conclusies: ”So stand die ala Batavorum, eine einwandfrei als regulär geltende Truppe, nachweisbar im Bataverland, die ala Canninefatium, gleichfalls eine reguläre ala, offenbar im Gebiet der Canninefaten”.17 Een thuisland-detachering vinden we ook bij enkele Gallische, Spaanse en Afrikaanse troepen.18 Of zo’n detachering van lange duur was, is niet altijd af te leiden uit de berichten over optreden in hun thuisland: bij de Gallische (belasting)opstand van 21 ”streefde Florus ij-


verig zijn doelstellingen na en probeerde een afdeling cavalerie – die, in het land van de Treveri op de been gebracht, in Romeins dienstverband werd ingelijfd en op Romeinse wijze gedrild – ertoe over te halen om met het afmaken van de Romeinse kooplieden het startsein tot de opstand te geven” (Tacitus, Annalen III: 42). Deze passage vermeldt Treverische ruiters in wellicht een vroege fase van hun dienstverband. Alföldy blijft tot in details gedecideerd: het gaat aan de Beneden-Rijn om de negende cohors Batavorum en een ala Batavorum, die in de pre-Flavische periode hoogstwaarschijnlijk lagen in Bataafs territoor.19 Van het bronzen militaire diploma uit Elst (afb. 6) kennen we inmiddels de I ala Batavorum, al weten we daarmee niet of deze ala, waarin de veteraan van het diploma tot 98 had gediend, ooit in Benedengermanië gelegerd was geweest.20 Het staat niet vast dat deze ala dezelfde is als het vendel der Bataven, dat in 69, ”hoewel het reeds lang van tevoren corrupt was geworden, betrouwbaarheid bleef veinzen om, wanneer het op het slagveld zelf verraad zou plegen aan de Romeinen, voor zijn desertie des te groter beloning zou krijgen” (Tacitus, Historiën IV: 18). Wat nu zijn – einwandfrei, nachweisbar und offenbar – Alföldy’s argumenten voor een thuisland-detachering van Bataafse troepen? Een conclusie overigens waarvoor de recente Batavenstudies uit de school van Roymans geen nieuwe gegevens leveren.21

De Bataafse zwemkunst

Afb. 7 Reinier Vinkeles naar E.M. Engelberts, Krijgsoeffeningen der Batavieren, 1785, kopergravure, 134 x 89 mm, uit: E.M. Engelberts, De aloude staat en geschiedenissen der Vereenigde Nederlanden, deel 2, Amsterdam 1786. Collectie Museum Het Valkhof, Nijmegen. Ook zwemmende Bataven ontbreken niet op deze prent.

Dat een ala Batavorum ”zur ständigen Armee Niedergermaniens gehörte” leidt Alföldy af uit Tacitus’ mededeling (Historiën IV: 12): ”En in hun eigen land onderhielden zij een uitgelezen ruiterij met een bijzondere voorliefde voor zwemmen, speciaal erin geoefend om zich, zonder hun wapenen te verspelen en hun paarden te laten schieten, in gesloten eskadrons door de Rijn heen te worstelen”.22 Op deze plaats is dit een toevoeging aan Tacitus’ be-

schrijving van de kwaliteiten van deze oude bondgenoten, wier ”cohorten voortdurend waren getraind in de Germaanse oorlogen, terwijl hun roem nog werd vergroot in Britannia”; deze troepen werden krachtens een oude gewoonte aangevoerd door de hoogste adel uit hun volksgenoten. De vraag is dus of Tacitus’ passage over professioneel zwemmende Bataaf-

Repressie op afstand in een voorland zonder grenzen

|

9


Afb. 8 Territoria van de (‘Nederlandse’) stammen ten tijde van keizer Augustus (naar Van Es 1981, p. 30), voorzover die volgens Plinius op een insula woonden. Toegevoegd zijn de augusteïsche legerplaatsen en de nederzettingen met militair vondstmateriaal uit die periode. Naar Bosman & De Weerd 2004, p. 53, Fig. 13. Legenda: zie pag. 12 en 13.

se ruiters mag gelden als bewijs dat de volkscontingenten van krijgsheren als Civilis – en 53 jaar eerder Chariovalda – ’tot het staande leger van Nedergermanie’ behoorden. Wat de zwemkunst (afb. 7) betreft: deze

10

|

Repressie op afstand in een voorland zonder grenzen

was zeker niet specifiek voor alleen de Bataven, al woonden ze op een insula (eiland) in de Rijn. Maar in de Rijn liggen ook de insulae van de Cananefaten, Friezen, Chauken, Frisiavones, Sturii en Marsaci, aldus Plinius in zijn ’Naturalis


Historia’ (4: 101). Het is niet onbelangrijk om dat in kaart te brengen (afb. 8). De Bataafse zwemkunst kwam de Romeinen overal goed van pas, maar is nog steeds geen bouwsteen voor een scenario waarin de Bataafse troepen in Romeinse krijgsdienst hun eigen territorium beveiligden door in limesforten te gaan liggen dan wel daarin te worden gelegerd. Over de zwemkunst der Bataven in 16 – Germanicus staat aan de Wezer – meldt Tacitus (Annalen II: 8) ook: ”de bij de hulptroepen ingedeelde Bataven geraakten, terwijl zij herhaaldelijk in het water sprongen en hun behendigheid in het zwemmen wilden demonstreren, in verwarring en enigen zijn er zelfs door de golven verzwolgen.” Het valt Teitler op dat Tacitus hier blijkbaar een onderscheid maakt tussen hulptroepen en een daarbij ingedeelde ‘losse formatie’ van Bataven.23 Hassall somt de rivieren op die de Bataafse hulptroepen zwemmend overstaken.24 Roymans ziet in de zwemkunst der Bataven een argument voor de veronderstelling dat de Germaanse ruiters aan wie Gaius Julius Caesar opdroeg een rivier over te zwemmen (midden 1e eeuw voor Chr.), hulptroepen van Chatten-Bataven waren.25 Dit lijkt ons wishfull thinking.

Weinig gegevens over Bataven De status van dergelijke troepen in de vroege keizertijd is gerelateerd aan het verdrag van de betreffende civitas met Rome; deze tribale troepen waren niet onderworpen aan de regels van de Romeinse discipline, hadden geen voorgeschreven duur van hun dienstverband en geen uitzicht op het Romeinse burgerrecht noch op het conubium, het recht om bij het beëindigen van de diensttijd te huwen met de dan vaste vriendin. Ze vochten met hun eigen wapens en met hun eigen taktiek, meestal, maar niet altijd, onder aanvoering van hun eigen stamhoofd, aldus Alföldy, die het overigens mogelijk acht dat Civilis (net als bij reguliere

troepen) zijn 25 dienstjaren (Tacitus, Historiën IV: 32) in een Bataafs regiment had volgemaakt.26 Vooral bij Tacitus lezen we waar specifiek (Bataafse) troepen zijn ingezet. Soms vinden archeologen en oud-historici hun inzet wel erg waarschijnlijk, maar ontbreekt het historisch en epigrafisch bewijs.27 We geven wat jaartallen: - In 12 voor Chr. bestonden de troepen van Drusus uit “various kinds of Gaulish units, --- also of locally recruited units.”28 Dat ‘moeten’ dan wel Bataven zijn, omdat daarmee zeker al een verdrag was gesloten, al zijn de verdragsteksten verloren gegaan.29 Epigrafica ontbreken echter en met betrekking tot Bataafse ruiters in de keizerlijke garde in Rome zijn de vroegste pas uit de tijd van Tiberius.30 Friese infanteristen worden wel genoemd bij de troepen van Drusus, door Dio Cassius (LIV: 32, 3).31 - Evenzo veronderstelt Willems de deelname van Bataafse troepen aan de expeditie van Tiberius naar onze gewesten in 4 of 5 na Chr. - Ver van huis maken, sinds Tiberius, Bataven deel uit van de keizerlijke garde in Rome, zoals een klein Romeins stortvloedje van epigrafica, waaronder inscripties, laat zien.32 Toch wordt wel verondersteld dat dit reeds het geval was tijdens Drusus, of zelfs eerder.33 - In 16 na Chr. werden bij Germanicus’ expeditie in Germaans gebied Bataafse infanteristen en ruiters aangevoerd door Chariovalda, dux Batavorum, aldus Tacitus (Annalen II:

Afb. 9 Velsen, waarschijnlijk afkomstig uit de Dirty Sands: graffito, ingekrast op de benedenwand van een Zuid-Gallisch terra sigillata bord: BATAVI of BATAV[I]. Hiermee weten we nog niet bij welk legeronderdeel deze Bataaf was ingedeeld, ergens in de periode 16 - kort voor 47. Dat is niet op voorhand een Bataafs legeronderdeel ‘Batavorum’. Illustratie A.V.A.J. Bosman.

Repressie op afstand in een voorland zonder grenzen

|

11


11): waar de rivier het snelst stroomde, forceerde Chariovalda de overtocht der ruiterij. Dat is dan wel de Wezer, hiervandaan zo’n 220 km of wat meer naar het Oosten. Dit is even ver van Nijmegen als het land der Chauken in het noorden of Trier in het zuiden. Germanicus opereert op bovenregionale schaal, al bouwt het leger (Tacitus, Annalen II: 6-7) duizend schepen op de daarvoor zo geschikte insula Batavorum, en valt binnen de actieradius ook de sterkte aan de oever van de Lippe: Xanten – en/of net nog Haltern.34 Friese troepen worden niet genoemd, maar wel leidde de Romeinse praefect Pedo zijn cavalerie door het Friese grensgebied (Tacitus, Annalen I: 60). De verleiding is groot dat laatste in verband te brengen met de bouw van de versterkingen in Vechten en Velsen (zie hierna). Een hard gegeven is Tacitus’ mededeling allerminst. - In 28 wordt de strafexpeditie tegen de Friezen uitgevoerd met steun van Germaanse infanteristen, waaronder ‘zeker’ ook Bataafse cohorten (afb. 9).35 De strikte bewijsplaats ontbreekt. Tacitus (Annalen IV: 73) noemt hier nadrukkelijk wèl de ala der Cananefaten. - In 39 worden Bataven ingezet bij de voorbereiding van Caligula’s tot mislukken gedoemde oversteek naar Britannia. Volgens Willems en Teitler kan hier – in de tekst van Suetonius – ook sprake zijn van Bataafse militairen in de keizerlijke garde.36 Hassall

sluit niet uit dat Caligula in 40 Bataafse troepen lichtte voor meer dan alleen zijn eigen lijfwacht.37 - In 41 zijn Bataven misschien ingezet tegen de Chauken.38 - Reeds in 43, bij de verovering van Engeland, zou Julius Civilis een Bataafse cohorte hebben aangevoerd.39 Het feitelijk bericht ontbreekt. - In 47 komen we de Cananefaat Gannascus tegen die in het Romeinse leger had gediend en die naar de Chauken was overgelopen, waartegen Corbulo optrok (Tacitus, Annalen IX: 18-19). Alföldy veronderstelt dat Gannascus in 28 bij de ala Canninefatium had gediend.40 In 47 komen we geen Bataven tegen, wel Friezen (door Corbulo weer in het gareel gebracht – Tacitus, Annalen II: 19), maar niet als hulptroepen.

Bataafse troepen in de jaren van Claudius tot het vierkeizerjaar Het veertiende legioen opereerde in de Claudisch-Neronische periode in Britannia en Bovengermanië41 en lag in 69 ”in het land der Lingonen” [op het plateau van Langres]; hierbij ”ingedeeld als hulptroepen” waren ”de acht cohortes Batavorum” die ”zich in dit tijdsgewricht door de heersende tweedracht van het legioen hadden afgescheiden doch die, al naar gelang de zijde die zij geneigd waren te kiezen, als bondgenoot of als tegenstanders groot gewicht in de schaal konden leggen”, als het Vitellius zou lukken om

Legenda: Sites op afb. 8 en 1095: 1 1a 1b 1c 2 2a 3 4 5 6

12

|

Bemtumersiel; Winsum; Bremen; Zuidoost-Drenthe; Velsen; Valkenburg Z.H.; Holsterhausen; Haltern; Oberaden; Anreppen;

Repressie op afstand in een voorland zonder grenzen

7 8 9 9a 10 10a 11 12 13 14

Vechten; Driel; Meinerswijk; Loowaard; Nijmegen; De Bijland; Altkalkar; Xanten; Moers-Asberg; Neuss;

15 16 29 30 31 31a 32 33

Köln; Bonn; Tongeren; Liberchies; Elewijt; Asse; Velzeke; Doornik.


Civilis – “een zeer invloedrijk man onder de Bataven” – voor zich te winnen (Tacitus, Historiën I: 59). Bij de daarna uit de hand lopende verwikkelingen lokte Civilis “met geheime boodschappen tot zich de hulptroepen uit Britannië, te weten die cohorten Bataven die --- naar Germanië waren gezonden en die op dat ogenblik in Mogontiacum lagen” (Tacitus, Historiën IV: 15). Als Vespasianus de opstand uitlokte om zijn collega-troonpretendent Vitellius dwars te zitten die het Rijnfront verzwakt had achtergelaten door met een groot deel van zijn troepen naar Italie te trekken42, kan van een reguliere thuisland-detachering van Bataafse troepen geen sprake zijn. En in Italië duikt in die dagen – ver van huis – Civilis’ neef Briganticus op als aanvoerder van de I ala Flavia (Tacitus, Historiën II: 22l).43 Briganticus bleef trouw aan Vespasianus en op zijn oom verbitterd en zou sneuvelen (Tacitus, Historiën V: 22) in de slag bij Vada, dat we wellicht in de Betuwe moeten situeren bij Heerewaarden, Wamel of Wadenoijen.44 Wanneer precies onze acht Bataafse cohorten zijn ingelijfd bij het veertiende legioen is een kwestie van interpretatie. Alföldy dateert45 hun rekrutering op zijn laatst aan het begin van de Claudische tijd, met in gedachten de door Tacitus veteranae genoemde cohortes in 69 (Historiën IV: 17), zodat ze offenbar met het veertiende legioen in

43 naar Britannia waren overgestoken en dus volgens Alföldy hun insula verlieten, met achterlating van hun wapenbroeders van het negende vendel.46 Schönberger laat in 43 het veertiende legioen uit Mainz naar Engeland vertrekken.47 Er zijn overigens, als gezegd, slechts indirecte aanwijzingen dat de Bataven bij Claudius’ oversteek in 43 al meevochten in Britannia. Dat is ons aller interpretatie van Tacitus.48 Hassall is ervan overtuigd dat Dio Cassius (LX: 20) met de Keltoi, die in 43 de Medway en later de Theems overstaken om een bruggenhoofd te vormen voor de troepen van Aulus Plautius, de Bataven bedoelde, terwijl hij de Galliërs Galatai noemde.49 Ondanks het ontbreken van een eenduidige historische bron, is voor Alföldy50 ’43’ een kernjaartal, waarin onze acht cohorten ”wohl aus dem Bataverland verlegt wurden” en als hulptroepen van het veertiende legioen overstaken naar Britannia; misschien wel via Valkenburg, maar dan niet noodzakelijkerwijze al in 43.51 Deze omweg vanaf Mainz is echter niet aangetoond. De ala Batavorum kwam boven reeds ter sprake. In 61, zo meldt Tacitus (Annalen XIV: 38), zond Nero uit Germanië naar Britannia ”tweeduizend man legioensoldaten, acht cohorten hulptroepen en duizend ruiters --- door wier aankomst het negende legioen weer op de vroegere sterkte werd gebracht.” Teitler52 kan niet anders concluderen dan dat de hier genoemde acht cohorten die

Legenda: Symbolen op afb. 8, 10 en 1195: A-F G-I J K-L M-N

: : : : :

uit de tijd van keizer Augustus; uit de tijd van Tiberius; uit de tijd van Caligula-vroeg Claudius; uit de jaren ‘47’/omstreeks 50/Claudius-Nero; uit de jaren 70-100.

A, G, J, K, M B, D F, H, L, N C, I E

: : : : :

stichting legerplaats. (B)legerplaats alleen ten tijde van Drusus, of (D) iets eerder (Nijmegen: Hunerberg). vermoedelijke stichtingsdatum legerplaats. vindplaats, militair blijkens het vondtsmateriaal. locatie Varusslag (9 na Chr.) in Kalkriese

Repressie op afstand in een voorland zonder grenzen

|

13


der Bataven zijn, die zich immers in Britannia roemrijk hadden onderscheiden (Tacitus, Historiën IV: 12; zie boven, paragraaf ‘zwemkunst’). Alföldy noemt deze acht cohorten in 61 niet, en verbindt, als vermeld, de veteranae in 69 met de Bataven die waren ingelijfd bij het veertiende legioen dat in 43 naar Britannia vertrok. Feitelijk vermeldt Tacitus in 61 van de acht naar Britannia gezonden cohorten niet dat hij de ‘bekende’ Bataafse troepen bedoelt. Zelfs als het Bataven zouden zijn, staat niet uitdrukkelijk vermeld dat zij in hun thuisland stonden, toen ze in 61 naar Britannia werden gezonden. Als de acht Bataafse cohorten in 61 van Germania naar Britannia waren gedirigeerd, waren ze weer uit Britannia naar Germania teruggekeerd toen ze in 69 in Mainz stonden. Teitler heeft wel een punt. Maar dan zijn deze Bataven eerder ook al, tussen 43 en 61, naar Britannië vertrokken en weer naar Germanië teruggekeerd. Het valt op dat in 61 de acht (Bataafse?) cohorten het negende legioen kwamen versterken, zonder dat het veertiende wordt genoemd. In 68 zijn, bij de expeditie tegen Vindex, de Aeduers en Arverniërs door Bataafse ruiters onder de voet gelopen (Tacitus, Historiën IV: 17); hierbij denkt Haalebos aan de I ala Batavorum van het diploma uit Elst.53 Omdat uit later tijd een IX cohors Batavorum bekend is, zou je ook voor de periode vóór 70 een negende Bataafse cohors mogen veronderstellen, en Civilis voerde dan als praefectus die ene enkele cohors aan (Tacitus, Historiën IV: 32), die niet een van de andere acht was.54

Insula Batavorum niet door Bataven verdedigd Nog steeds vinden we dus nergens een hard gegeven voor de veronderstelling dat Bataafse garnizoenen zijn ingezet ter beveiliging van de eigen insula. Over Bataven vóór 70 in het staande leger in Nedergermanië, is er alleen het tekstu-

14

|

Repressie op afstand in een voorland zonder grenzen

ele bewijs van deelname (als ‘losse formatie’?) aan de expeditie van Germanicus in 16, als Chariovalda de Wezer oversteekt. Daarna duurt het tot de Batavenopstand, voor we aantoonbaar weer Bataven tegenkomen op hun insula Batavorum, en wel de (Alföldy: negende) cohors Batavorum van Civilis, aanvoerder van “zegge een enkele cohorte”, maar ook de trouw aan Rome veinzende ala die werd ingezet door Lupercus, de commandant van de winterkwartieren in Castra Vetera/Xanten (Tacitus, Historiën IV: 18).55 Vóór 70 zijn er geen harde gegevens over reguliere Bataafse hulptroepen aan de Beneden-Rijn, en in 16 Bataven wellicht alleen als ‘losse formatie’: het is voor ons een opmerkelijke conclusie, maar Rome zou die niet delen. De ultieme verwoording van ons Batavo-centrische denken vinden we trouwens in de door Willems in zijn dissertatie vermelde veronderstelling dat tussen 16 en (na) 43 – als er even geen berichten zijn over Bataafse troepen – deze gewoon thuis zitten.56 Kaartjes waarop de regio’s zijn aangegeven waar troepen zijn gelicht – o.m. de insulae van Bataven en Cananefaten57 – zijn voor onze beeldvorming van de Bataven in zoverre contra-intuïtief dat zij wel het Romeinse belang van de regio’s markeren, maar juist niet de inzet van troepen in deze regio’s. In zijn onlangs verdedigde proefschrift ‘Gewapende Bataven’ heeft Nicolay58 vastgesteld dat het vele Romeinse wapen- en paardentuig uit niet-militaire contexten in de Rijndelta òf is gebruikt in een civiele omgeving (eventueel een gecombineerd civiel-militair gebruik) òf moet worden beschouwd als nog in bezit van teruggekeerde veteranen dan wel door dezen op een cultusplaats geofferd, òf een andere vorm van rituele depositie. Dat is met het voorgaande niet in strijd. De discussie zal moeten gaan over de vraag of de veronderstelde ‘martialiteit’ van de Bataven – volgens Van Driel-Murray het gevolg van Rome’s imperialistische politiek (zie volgende paragraaf) – wel een ontwikkeling is vanuit de Bataafse IJzertijd, zoals Nicolay laat zien.


Tacitus: gekleurde berichtgeving Tacitus schreef omstreeks het jaar 100 en was voor het leven beïnvloed door ”het spookbeeld van een waanzinnige terrorist als Domitianus”, wiens schrikbewind hij in de jaren 93-96 in Rome van nabij had meegemaakt.59 Hij was als het ware de ‘oorlogscorrespondent’ met een verborgen agenda, die het thuisfront alsnog trachtte te overtuigen dat vroeger, onder de Republiek, alles beter was. Tacitus schrijft historisch-patriottische soap, geen uitputtende kroniek van troepenbewegingen en fortenbouw aan de rand van de wereld. Met verve houdt hij de burgers van Rome een spiegel voor van Bataafse trouw en dapperheid. En hij eindigt een passage (Germania 29) over de Bataven, een oude bondgenoot met een bijzondere positie – onder andere belastingvrijdom – met de zinsnede “set apart for fighting purposes, like a magazine of arms, we reserve them for our wars”. Deze Engelse vertaling60 is to the point. Bataven zijn gebruiksgoederen: bellis reservantur, “zij worden bewaard voor de oorlogen”, d.w.z. onze oorlogen. Daarom worden zij cynisch ‘vrienden van het Romeinse volk’ genoemd. Tacitus’ relaas (Historiën IV: 14) over het ronselen van troepen in de aanloop van de opstand is ook instructief: ”Op bevel van Vitellius werd de weerbare jongelingschap van de Bataven ter rekrutering opgeroepen. Deze op zichzelf reeds krasse maatregel werd nog verhard door de hebzucht en liederlijkheid van de uitvoerende subalterne ambtenaren [praefecten en centurio’s], doordat zij oude mannen of ook wel gebrekkigen aanwierven, met het oogmerk hen tegen een losgeld weer vrij te laten: anderzijds werden er nog nietvolwassenen en jongelingen die in het oog vielen door hun welgeschapen lichaamsvormen --- voor onzedelijke handelingen gedeporteerd.” Die behandeling verschilt niet wezenlijk van het optreden tegenover volkeren die – anders dan de Bataven (als

we Tacitus letterlijk nemen) – niet van belasting waren vrijgesteld. Dat kan – zeker tijdens het bewind van soms tamelijk terroristische keizers – wel eens uit de hand lopen. Zo bericht de christelijke auteur Lactantius over de rampspoed bij een belastingregistratie in 306 tijdens het bewind van de onderkeizer Galerius, residerend in Sirmium [Sremska Mitrovica, Servië en Montenegro]: ”Akkers werden kluit voor kluit opgemeten, wijnstokken en bomen werden geteld, ieder soort dier werd geregistreerd en de namen van de mensen hoofd voor hoofd genoteerd. In de steden werd de bevolking van stad en platteland opeengehoopt, alle pleinen waren volgepropt met groepen families, iedereen was er met zijn kinderen en zijn slaven. Kreten wegens folteringen en zweepslagen weerklonken aan alle kanten. Zonen werden opgehangen aan het martelrek om te getuigen tegen hun ouders, de meest betrouwbare slaven werden gefolterd om verklaringen af te leggen tegen hun meesters en vrouwen tegen hun mannen. Indien dat alles geen resultaat had werden zij gemarteld om zichzelf aan te geven en wanneer de pijn hen te machtig was geworden, werden er bezittingen op hun naam gezet die zij niet bezaten.” Enz. (De mortibus persecutorum 23: 2-3).61 Onlangs heeft Van Driel-Murray aangetoond dat we de Bataven in Romeinse krijgsdienst heel goed kunnen vergelijken met de Nepalese Gurkha’s in het Britse leger. Deze gedachtegang is – wij citeren de samenvatting daarvan door Swinkels – alarmerend duidelijk: de Bataven zijn “niet (de) trotse krijgers die voor zichzelf een plaats veroveren in het Romeinse rijk overeenkomstig hun eigen ‘martiale’ en ‘pastorale’ levensstijl, maar (de) slachtoffers van een imperialistische politiek, die hen in een positie van volledige afhankelijkheid heeft gebracht en uiteindelijk wellicht tot de instorting van hun economie heeft geleid. De my-

Repressie op afstand in een voorland zonder grenzen

|

15


the van de Bataven als vechtersvolk zou door de Romeinen zelf zijn gecreëerd en pas met de rekrutering in de ‘Bataafse’ legereenheden zouden de soldaten en hun families ook tot dit Bataafse ‘volk’ zijn gaan behoren”.62 Deze visie op Rome’s ‘waardering’ voor de Bataven sluit goed aan bij de reconstructie – door Van den Hogen – van Tacitus’ eigenlijke motieven om de opstand der Bataven zo kleurrijk te boekstaven.63 Hij moge dan de lof zingen van de voortreffelijkheid der Bataven, uiteindelijk zet hij ze neer als onbetrouwbare bondgenoten. Om namelijk te verhullen dat de Batavenopstand het gevolg was van het uit de hand lopen van de ruzie tussen de troepen van Vitellius en Vespasianus in het vierkeizerjaar 69, laat Tacitus de Bataafse bondgenoten verraad plegen aan de basisstructuur van de res publica en het Romeinse pantheon: een eed zweren doe je voor het aangezicht van de religieus-administratieve macht, de priester in de Romeinse Fides-tempel – niet in een separatistisch ‘heilig woud’ (Rembrandts schilderij De samenzwering van Civilis64 is wel de beroemdste verbeelding van de Bataafse mythe). De Bataven moesten immers door Tacitus worden geblameerd, zodat zijn lezers alsnog zonder veel hartzeer met het opzeggen van het verdrag konden instemmen.

Limesforten in 47? Voor Tacitus is Corbulo – in onze ogen de founding father van de limes65 – primair de verdediger van de waarden van de Republiek van weleer. In zijn kroniek over 21 vermeldt Tacitus (Annalen III: 31) dat bij het beslechten (door keizer Tiberius) van een ruzie tussen Corbulo (toen praetor) en de edelman Sulla ‘het vaderlandse gewoonterecht en de steun van de oude garde’ in het voordeel van Corbulo pleitten; bij de gladiatorenspelen had de jeugdige Sulla niet voor Corbulo willen opstaan! Toen Corbulo in 47 Gannascus had verjaagd en de Chauken overwonnen, “beijverde hij zich in

16

|

Repressie op afstand in een voorland zonder grenzen

de legioenen – die het graafwerk lieten slabakken, die zich met tegenzin inspanden en slechts tuk waren op strooptochten – de oude discipline te herstellen --- en men vertelt dat hij een soldaat die ongewapend werkte aan een palissadering en een andere die bij het graafwerk slechts met een dolk was bewapend, heeft laten executeren.” Toen de Chauken waren overwonnen en de Friezen zich voegden naar Corbulo’s wensen – nadat Gannascus als aanvoerder van de Chauken door een listige aanslag uit de weg was geruimd – misgunde Claudius Corbulo zijn omstreden succes, verbood vervolgens iedere nieuwe expeditie tegen de Germaanse stammen en gaf het bevel de bezettingen terug te trekken op onze (de zuidelijke) oever van de Rijn. Corbulo reageerde slechts met de theatrale verzuchting ‘gelukkig de Romeinse legeraanvoerders van weleer’ en gaf het teken tot de aftocht. Onmiddellijk volgt de zin: ”Echter liet hij, opdat zijn krijgsmacht niet zou roesten in ruste, tussen Maas en Rijn een kanaal graven over een afstand van 23 mijl, waarmee men de risico’s van de Oceaan zou kunnen omzeilen” (Annalen XI: 1820). Dit is het bekende ‘kanaal van Corbulo’, waarvan de dendro-dateringen van de beschoeiingen de aanleg ruimer dateren dan ‘47’, het kroniekjaar van Annalen XI; wellicht dateert de voltooiing van het kanaal in 50.66 Blijkbaar was het rustig op de insulae in de Rijndelta. Die ‘rust’ blijkt niet echt uit de bouw of herbezetting van de zeven castella van Valkenburg tot Utrecht. Het probleem is in feite omgekeerd: zolang de bouw of herinrichting van deze castella niet aantoonbaar vroeger te dateren is (bijvoorbeeld Alphen in 4167) of later (zoals een op zware leggers gefundeerd, mogelijk poortgebouw in Bodegraven uit 6168) geven we op basis van Tacitus’ relaas over Corbulo meestal een datering ‘omstreeks 47’ aan de castella op de zuidelijke oever van de Oude Rijn. Twijfel hieraan is zeker op zijn plaats (vgl. afb. 11).


Afb. 10 Ons latere Nederland in 16 na Chr., bij de expeditie van Germanicus. De aangegeven augusteïsche legerplaatsen worden opnieuw gebruikt. Tussen Nijmegen en de Noordzee worden nieuwe gebouwd. In N.-Nederland en N.-Duitsland wijst het vondstmateriaal op het langskomen van militairen. Naar Bosman & De Weerd 2004, p. 53, Fig. 14. Legenda: zie pag. 12 en 13.

In naam Bataafse troepen na 70? Na 70 verdwijnen de Bataafse alae en cohortes niet helemaal uit het zicht. In omnummering blijven de troepen traceerbaar69: de cohorten I-III in Britannia en later aan de Donau70; in

latere jaren de cohors IX miliaria Batavorum in Raetia, en de cohors I quingenaria Batavorum in Britannia. Ruiters van de negende cohors ‘der Bataven’ schrijven tussen 90 of 92 en 105 in Vindolanda (Chesterholm, En-

Repressie op afstand in een voorland zonder grenzen

|

17


Afb. 11 Ontwerpkaart van de uitbouw van de ‘limes’ van Xanten tot Valkenburg Z.H. in de jaren van Caligula (37-41) tot in het laatste kwart van de 1e eeuw. De legerplaatsen van Afb. 10 staan er al. Velsen zal kort vóór 47 al eindigen. Het tiende legioen bouwt kort na 70 in Nijmegen een vesting op de ‘oude’ plek van de augusteïsche castra. Alphen is ‘dendro’ in 41 gesticht. Woerden en Valkenburg eveneens in de periode Caligula-vroeg Claudius, in Valkenburg op een andere plek dan de wel veronderstelde basis in 16. Voor Bodegraven zie Van der Kooij e.a. 2005. De wachttorens in Leidsche Rijn zijn weggelaten. In Cuijk is het strikt militaire karakter van de sporen (Claudius-100) een punt van discussie. De slechts te vermoeden versterkingen bij Amerongen en Randwijk zijn weggelaten, als ook de mogelijke locatie van de dam van Drusus bij LobithTolkamer. Veel – duidelijk ook na 70 in gebruik blijvende – versterkingen tussen Vechten en Xanten zijn ongetwijfeld verspoeld, maar hun ligging blijkt onmiskenbaar uit het vele goed te dateren vondstmateriaal. Naar Polak e.a. 2004, p. 22, Afb. 5. Legenda: zie pag. 13.

geland) dienstrapporten en brieven, met inkt op dunne houten plaatjes.71 Als deze cohors in deze jaren alleen in naam Bataafs is – en dus (stelt Alföldy, die dit overigens niet waarschijnlijk acht) met de pre-Flavische cohorten met die naam niets van doen zou hebben72 – is het verleidelijk ons af te vragen of ooit vanuit Vindolanda aan het thuisfront geschreven brieven wel in de Betuwe zijn aangekomen. Derks stelt overigens vast dat niet kan worden bewezen dat de correspondenten daadwerkelijk Bataven waren.73

18

|

Repressie op afstand in een voorland zonder grenzen

Lagen er vóór 70 wel troepen aan de Beneden-Rijn? De vraag dient zich nu dus aan welke troepen vóór 70 er dan wèl gelegerd waren in de limesforten van de Bataafse en Cananefaatse territoria. Ik stel die vraag principieel anders: lagen hier vóór 70 überhaupt wel reguliere troepen? Was de bezetting van de forten wellicht discontinu? Waar en wanneer lagen er dan wèl troepen? Welke troepen? De herkomst en samenstelling van de in Nijmegen gelegerde troepen uit de tijd van keizer Augustus – namelijk in de legioensvesting op de Hu-


nerberg, en op het Kops Plateau (Drusus) – laten we hier dus buiten beschouwing. Westelijk van Nijmegen ontbreken namelijk forten uit de tijd van Augustus (afb. 8).74 De veldtochten van Germanicus leveren enkele bases op in het stroomgebied van de Rijn75 – wellicht in de zin van Plinius – en een Tiberisch te dateren bezetting op het Kops Plateau, de Hunerberg en elders in Nijmegen (afb. 10).76 Ook het fort in Vechten is Tiberisch, en niet Augusteïsch, althans op basis van een analyse van het omvangrijke corpus Romeinse munten.77 Als vóór 70 de (hulptroepen)fortificaties in ons land alleen discontinu zijn bezet, rijst een beeld op, niet van trouwe maar hooguit van calculerende bondgenoten in een open grensgebied, dat zich tenminste uitstrekt tot de post in Velsen aan de zuidrand van het Friese territorium. Wells merkt in 1972 op dat in 28 de Frisii alleen maar tot opstand werden uitgelokt door de hebzucht van de Romeinse belastinginner.78 Of begon een opstand meestal als belastingoproer? In een scenario van discontinue bezetting krijgt ook de constatering van Von Petrikovits in 1974 inhoud dat in het Nederlandse gedeelte van Benedengermanië de hulptroepenforten dicht bij elkaar liggen, omdat er geen legioenen

Afb. 12 Valkenburg Z.H., vermoedelijk castellum 1: plank van zilverspar (Abies alba Mill.) uit de bodem van een wijnton, waarop m.b.v. twee typen losse metalen letters de officiële titulatuur van keizer Caligula is ingebrand: C CAE(sar).AVG(ustus).GER(manicus) en – in de tweede regel IVLIOR BALON, mogelijk een verwijzing naar de wijngaard van het keizerlijke (Julische) huis. Foto van tekening in documentatie W. Glasbergen. Vgl. Glasbergen & Groenman-van Waateringe 1974, pl. 11:5.

stonden, en niet zozeer vanwege een mogelijk gebrek aan onderzoeksgegevens.79 Dat is juist. Bij incidentele strafexpedities en discontinue bezetting van forten denken we eerder aan detachementen dan aan hele legioenen.

Afb. 13 Vechten: duig van een houten wijnvat, dat later als bekisting van een waterput werd gebruikt. Over het spongat is de naam van keizer Caligula gestempeld: C CAES(ar) AVG(ustus) GER(manicus). Naar Wynia 1999, Fig. 2 [de onderschriften van Fig. 2 en Fig. 3 zijn verwisseld].

Repressie op afstand in een voorland zonder grenzen

|

19


Afb. 14 Deel van het gecombineerde opgravingsvlak op N.A.P. van enkele werkputten van de opgravingen (1941-1943, 1946-1949) in het ZW-deel van het meerperioden-castellum in de dorpsheuvel van Valkenburg Z.H. Dit vlak valt samen met het woonvlak van het oudste fort (elk vak in de tekening – zie nummering rechts – was 5 m hoog). Uit de oversnijdingen van de grondsporen kunnen de plattegronden van de opeenvolgende fortificaties worden gereconstrueerd. De tekening geeft de (ingegraven) sporen weer van barakken, (paal)kuilen, wegen, waterputten, omwallingen, poorten, torens en grachten in de opeenvolgende perioden. Vgl. de excerptplattegronden van de castella 1-6 in Glasbergen 1972, p. 133-145, en Glasbergen & Groenman-van Waateringe 1974, Fig. 8. Geel = castellum 1; donkergeel = castellum 1a; groen = castellum 2; bruin = castellum 3; oranje = castellum 4; blauw = castellum 5; rood = castellum 6. Naar A.E. van Giffen, in: 33e –37e Jaarverslag van de Vereniging voor Terpenonderzoek, Groningen, 1955, Plaat 16a.

De idee van een discontinue bezetting van de forten aan de Beneden-Rijn ligt in het verlengde van de veronderstelling van Haalebos omtrent een reeks van versterkingen, waartussen wellicht onversterkte etappe-posten lagen; Schönberger noemde deze opvatting nog ‘recht problematisch’.80 De bewapening van auxiliarii in onze hulptroepenforten in deze periode vertoont soms echter wel legionaire trekjes; ook dat is geen probleem: een pilumpunt uit het pre-Flavische Zwammerdam I behoort wellicht tot de

20

|

Repressie op afstand in een voorland zonder grenzen

aanvalswapens van een legionair en de soldaten behoorden mogelijk deels tot de legioenen en deels tot de hulptroepen.81 Velsen biedt zeker de ruimte voor een legionair detachement, maar of er een legioen lag, is niet aangetoond; voorlopig houden Bosman en De Weerd het op een opeenvolging van versterkingen die in de loop van de jaren de ruimte op de ruim 1200 m lange oeverzone van het Oer-IJ kan hebben opgevuld.82 Maar dan wel discontinu. Dat is zelfs aan de hand van Tacitus’ Annalen (IV: 72-73) aannemelijk te


maken. Om de opstand van de Friezen neer te slaan, vraagt de propraetor van Benedengermanië, Lucius Apronius versterking van het bovengermaanse leger. In Germania Inferior waren de troepen dus niet op volle sterkte. Dat ligt dicht bij ons begrip van discontinue bezetting. Overigens vermeldt Tacitus hier dat in het Flevum van 28 – dat we ongetwijfeld in Velsen moeten zoeken83 – reeds een niet te onderschatten korps van burgers en bondgenoten lag dat de stranden van de Oceaan beschermde (litora oceani praesidebat): wellicht niet zozeer om de relaties met de Friezen te handhaven, maar ter repressie van zeeroverij.

Conclusie: repressie op afstand in een open limeszone Bij rimpelingen in de Pax Augusta grijpt het Romeinse leger routinematig in door van elders troepen aan te voeren voor een repressieve strafexpeditie. Voor een korte tijd worden dan troepen naar de grenszone gestuurd, het voorland van de latere ‘echte’ limes (afb. 11). Aan de Rijn gebeurt meestal weinig, zolang de rust in Gallië niet wordt bedreigd: de in latere jaren dicht te bouwen ‘voorloper’ van de limes ligt open naar het Germaanse voorland. Van Es stelt dan ook: ”De voorstelling van de Nederlandse limes als een gesloten reeks van dicht opeengelegen forten gaat wellicht eerst voor de periode na 70 op.”84 Vooralsnog lijkt het er echter op dat na 70 alleen in het oostelijk rivierengebied posten zijn bijgebouwd (Afb. 11). De karakteristiek die Erdrich geeft van de limes [in wording] – ”tussen ongeveer 15 v. Chr. en 45 na Chr.” – is helder: na [d.w.z. stroomafwaarts van] Xanten ”was er geen gesloten grens; het was volledig open” [en, vult Bazelmans aan] ”tot aan het jaar 82.”85 De ‘Nederlandse’ open limes was dus een grenszone, die in beginsel op afstand onder controle stond van het Romeinse militaire gezag, dat bijvoorbeeld omstreeks 40 ‘politionele acties’

uitvoerde tegen de Chauken.86 In die zin zijn onze castella nadrukkelijk zichtbare buitenposten van de machtsbasis in het achterland, waarin soms troepen waren gelegerd. Ons begrip ‘open limes’ valt niet geheel samen met de door Bloemers gedefinieerde ‘open interactiezone’, een thema van het onderzoek dat de laatste 35 jaar de aandacht richt op de ”autochtone bewoners van de gebieden waar de limes doorheen loopt.”87

Niet-permanente garnizoenen en bouwfasen van forten 43 Jaar na mijn eerste kennismaking met het militaire lagenpakket in de dorpsheuvel van Valkenburg ZH, denk ik nu dat we in al die bouwfasen van bases en castella, van Velsen tot Nijmegen, dergelijke troepenbewegingen weerspiegeld kunnen zien. Stichtingsdata proberen we altijd al te koppelen aan een historisch bericht. Corbulo bouwde in Valkenburg een der pre-Flavische fasen, maar de datering en duiding van de castella 1, 1a, 2 en 3 of 2/3 zijn een onderwerp van immer voortdurende discussie. Valkenburg (castellum 1) is wellicht in 39 gebouwd toen Caligula zijn troepen in Germania Inferior inspecteerde en in de commandantswoning aldaar bivakkeerde. Een aanwijzing hiervoor is een inscriptie met de officiële titulatuur van keizer Caligula op een bodemplank en op een duig van een wijnton in Vechten (afb. 12 en 13).88 Dat laat de mogelijkheid open dat Tigernilus, dienend in de cohors III Gallorum op het eerder vermelde schrijfplankje, tot de ruiterij van de keizer behoorde en niet diende in het (staande) leger in Benedengermanië. We moeten, denk ik, anders kijken naar al die bouwfasen in de castella in het eilandenrijk van de Rijndelta, waar de barakken wellicht vaker wel dan niet leegstonden. Het weer op orde brengen van een leegstaand kamp laat meer sporen in de bodem achter dan het onderhoud van een kamp in bewoonde staat. Wellicht zijn veel ar-

Repressie op afstand in een voorland zonder grenzen

|

21


cheologisch te onderscheiden bouwfasen (afb. 14) te verbinden met incidentele, kortdurende strafexpedities, al zullen we deze zeker niet altijd terugvinden in de historische bronnen en brandde er ook wel eens een castellum af zonder dat we daar een verslag van hebben. Dan kan ook een losse waarneming aan mobiel gerei soms iets contextueels gaan betekenen, bijvoorbeeld de constatering van Bosman89, dat de totale hoeveelheid Dragendorff 29 in Velsen (terrein ‘Velsen 1’) niet groter is dan de inhoud van de ene kist, waarin deze waar zou kunnen zijn aangevoerd. Dat een kamp soms leeg kan hebben gestaan, heb ik in 1972 gesuggereerd voor althans een deel van Valkenburg 5; recentelijk vermoedt Polak een lange periode van betrekkelijke (militaire) rust in het castellum van Alphen/Albaniana, in de jaren 70-160.90 Mogelijk heeft ook de basis op het Kops Plateau leeggestaan in de jaren tussen Drusus en Tiberius, tussen 9 voor Chr. en 10 na Chr.91 Kortdurende strafexpedities worden uitgevoerd door van elders aangevoerde troepen: we vinden dan ook geen epigrafica van in hun thuisland opererende troepen en ook nauwelijks van vreemde.92 Dat we vóór 70 in Bovengermanië een lange reeks troepen wèl epigrafisch terugvinden (afb. 2-3), is aldaar een argument voor een permanente bezetting van de versterkingen.

De militaire corridor Als ons idee hout snijdt, moeten we ook anders kijken naar de militaire infrastructuur in de Rijndelta, ook tussen de castella. Graafstal heeft vastgesteld dat het pad in Leidsche Rijn – de eerste tientallen jaren een kaalgekapte, begaanbare strook – niet vóór de jaren 70 of zelfs 80 van de 1e eeuw een eerste planmatige aanleg vertoont van een echte Romeinse weg.93 Waarom dan pas? Hoe functioneren de wachttorens, ook al in de jaren vóór 70? Blijft juist zó de limeszone onder controle, wanneer er in onze castella niet permanent troepen liggen?

Tenslotte De discontinue, door Erdrich94 in zes fasen opgedeelde – soms langdurig onderbroken – aanvoer van Romeins gerei naar het voorland van de noordwestelijke limes, is nu waarschijnlijk heel precies te relateren aan de troepenbewegingen in de periferie van Rome’s machtsbereik in voor- èn achterland van de (open) limes (in wording), zeker ook na 70. Die aanvoer is vóór 70 nauwelijks registreerbaar – bijna alleen munten – en dat past fraai in het hier geschetste scenario. De onderbouwing daarvan vergt dan wel een krachtdadige voortzetting van de systematische archeologische karteringen, ook in alle territoria ten zuiden van de Rijn. Rembrandtstraat 3 1816 CE Alkmaar

Noten 1 Grondslag van dit discussieartikel is een lezing, gehouden op de Negende Dag van het Romeinse Aardewerk (en andere onderwerpen), Nijmegen, 18 maart 2005, onder de titel ”Niet met de wapenen der Bataven. Naar een ander concept van de limes in Nederland vóór 70 na Chr.” 2 Bloemers 1981, p. 85, 1985, p. 22 3 Bogaers 1974. 4 Alföldy 1968, p. 143. 5 Dat laten we hier verder buiten beschouwing. Zie hiervoor diverse bijdragen in Swinkels 2004a. 6 Bijvoorbeeld Van Es 1981, p. 37-38. 7 Voor een vertaling van de Annales van Tacitus, zie Meijer 1990. Idem Historiae Meijer 1991. 8 Haalebos 2000a, p. 36. 9 Oldenstein-Pferdehirt 1983, p. 304-305, Abb. 1 en 2. 10 Van een tweede schrijfplankje is een fragment gevonden, lengte 14.0 cm, met een deel van een adressering op de buitenzijde: C III G ALLORUM = c(ohors) III Gallorum; het is gevonden buiten de wal van castellum 1, in de op-

22

|

Repressie op afstand in een voorland zonder grenzen


hogingslagen voor castellum 2. Ook dit schrijfplankje is dus vrijwel zeker afkomstig uit het oudste fort. Voor beide schrijfplankjes zie Bogaers 1972, p. 70-74, Glasbergen & Groenman-van Waateringe 1974, p. 37 & Pl. 10.1 & 10.2. 11 Bosman 1997, p. 55, 56, 80. 12 Haalebos 1977, p. 178-179. 13 Boeles 1951, p. 129-130, Van Es 1981, 266 met noot 585. 14 Spruit & Feenstra 1989, p. 278-279. 15 Boeles 1917, Vollgraff 1917. 16 Alföldy 1968, p. 143. 17 Alföldy 1968, p. 90. 18 Alföldy 1968, p. 90-91. 19 Alföldy 1968, p. 46 en 145. 20 Haalebos 2000a, p. 42. 21 Derks 2004, Nicolay 2005, Slofstra 2002, Roymans 2004. 22 Alföldy 1968, p. 13-14. 23 Teitler 2004, p. 25. 24 Hassall 1970, p. 131-132. 25 Roymans 2004, p. 56, met verwijzingen. 26 Alföldy 1968, p. 47, 94-97. 27 Alföldy 1968, p. 45, 47. Vgl. Derks 2004, p. 67. In het overzicht bij Saddington (1982, p. 251-252, Appendix A) van ‘The provincial disposition of dated regiments by emperor’ komen met betrekking tot Germania onder Augustus de Friezen in de opsomming voor en de Bataven niet, onder Tiberius de Bataven en Cananefaten wel en de Friezen niet, in de periode Caligula-Nero in Nedergermanië geen thuislandtroepen. Onze bevindingen sluiten hierop aan. 28 Willems 1986, p. 387. 29 Slofstra 2002, p. 24, 27-28, Roymans 1996, p. 25, Roymans 2004, p. 55. 30 Derks 2004, p. 67. 31 Saddington 1982, p. 78. 32 Teitler 2004, p. 25, Derks 2004, p. 67. 33 Roymans 2004. p. 57. 34 Voor de discussie ’einde Haltern in 16’ aan de hand van munten zie Kehne 2000. 35 Alföldy 1968, p. 139. 36 Willems 1986, p. 389, Teitler 2004, p. 25. 37 Hassall 1970, p. 133. 38 Willems 1986, p. 389. 39 Hassall 1970, p. 133. 40 Alföldy 1978, p. 14. 41 Alföldy 1968, p. 45. 42 Bijvoorbeeld Polak e.a. 2004, p. 252. 43 Zie ook Derks 2004, p. 66. 44 Meijer 1990, p. 407, noot 138. Vossen (overgenomen door Roymans 2004, p. 127, Fig. 7.13) situeert VADA in Kessel (N.Br.), ten Zuiden van de Maas. 45 Alföldy 1968, p. 46. 46 Alföldy 1968, p. 145. 47 Schönberger 1985, p. 346, 441 [B25]. 48 Frere (1978, p. 111, noot 1) stelt dat er geen lijst is van de bij de verovering van Britannia betrokken hulptroepen. Weliswaar vermeldt Tacitus (Historiën I: 59; II: 66) acht Bataafse cohorten, die waren ingedeeld bij het veertiende legioen, en ”it would be tempting to equate these with the eight cohorts sent to reinforce Paullinus in 61, but to do so would not allow them to acquire their great reputation in Britain.” 49 Hassall 1970, p. 131-132. 50 Alföldy 1968, p. 47, 49. 51 Van Es 1981, noot 260. 52 Teitler 2004, p. 25-26. 53 Haalebos 2000a, p. 42. 54 Alföldy 1968, p. 46, 47, 90. 55 Zie ook Meijer 1991, p. 384, aantekening 136. 56 Willems 1986, p. 305, noot 122. 57 Laatstelijk Derks 2004, p. 42, fig. 3.2. 58 Nicolay 2005. 59 Meijer 1990, p. 11. 60 Complete works of Tacitus, edited by Moses Hadas. New York, 1942.

Repressie op afstand in een voorland zonder grenzen

|

23


61 Geciteerd naar Aalders 1988, p. 79-80 62 Van Driel-Murray 2003a en b, Swinkels 2004, p. 296-297. 63 Van den Hogen 1992-1993. Nader uitgewerkt in De Weerd 2000, p. 10-11. 64 Zie bijvoorbeeld de bijdrage van Peter van der Coelen in Swinkels 2004a, p. 155, afb. 6.13. 65 Sinds Vollgraffs onderzoek (1933) in het castellum onder het Domplein in Utrecht. Zie Ozinga e.a 1989, p. 21. 66 Er zijn acht dendromonsters gedateerd: 1x 46, 1x 48, 5x 49, 1x 50 na Chr. (Jansma 1995, p. 129, Leidschendam, Canal of Corbulo). 67 Polak e.a. 2004 (dendrodateringen). 68 Van der Kooij 1996 (dendrodatering). 69 Alföldy 1968, p. 47-48. 70 Haalebos (2000a, p. 43) verwijst naar de Cohors II Batavorum miliaria civium Romanorum pia fidelis op een diploma uit 112. 71 Derks 2004, p. 51-52, fig. 3.10a en b, Isings 2004, p. 10. 72 Alföldy 1968, p. 47. 73 Derks 2004, p. 52, met literatuur. 74 De Weerd 2003, p. 188, Abb. 1, Bosman & De Weerd 2004, p. 53, Fig. 13. 75 De Weerd 2003, p. 194, Abb. 2, Bosman & De Weerd 2004, p. 53, Fig. 14. 76 De Weerd 2003, p. 195, met literatuur over de diverse vindplaatsen. 77 De Weerd 2003, p. 186-189, Bosman en De Weerd 2004, p. 52-53. 78 Wells 1972, p. 243. 79 Von Petrikovits 1974, p. 12. 80 Haalebos 1977, p. 285, Schönberger 1985, p. 345-346. 81 Haalebos 1977, p. 82-83, 285. 82 Bosman en De Weerd 2004, p. 50-51. 83 Zie de uitvoerige (samenvattingen van de) discussies in Bosman 1997 en Morel 1988. 84 Van Es 1981, p. 99. 85 Broesi en Colenbrander 2005, p. 37. 86 Erdrich in Broesi & Colenbrander 2005, p. 38. 87 Bloemers 2005, p. 22. 88 Wynia 1997, Wynia 1999. Voor Caligula in Valkenburg zie ook: Ton Buijtendorp, Een Romeins fort in Nederland. NRC 12.03.1992. 89 Bosman 1997, p. 150. 90 De Weerd 1972, p. 124, Polak e.a. 2004, p. 252. 91 De Weerd 2003, p. 193. 92 Zie boven, de tweede paragraaf. 93 Graafstal 2002, p. 6, IJtsma e.a. 2004, p. 187. 94 Erdrich 2001. 95 Literatuur vindplaatsen: zie de vermeldingen in Bosman & De Weerd 2004; De Weerd 2003; voorts Hessing e.a. 1997; Polak e.a. 2004; Vos e.a. 2003; Willems 1986; Van der Sanden in voorb.; Kemmers 2005 (Nijmegen, datering augusteïsche castra); Van der Kooij e.a. 2005. Literatuur Aalders, G.J.D. (ingeleid, vertaald en geannoteerd door), 1988: Lactantius. De dood van de vervolgers. Kampen. Alföldy, G., 1968: Die Hilfstruppen in der römischen Provinz Germania inferior. Düsseldorf (Epigrafische Studien, 6). Bloemers, J.H.F., 1981: Aan de rand van het Romeinse Rijk. In: J.H.F. Bloemers, L.P. Louwe Kooijmans & H. Sarfatij, Verleden Land. Archeologische opgravingen in Nederland, 75-120. Amsterdam Bloemers, Tom, 2005: Een eerste stap naar stedelijkheid in de Rijndelta. In: B. Colenbrander (red.), Limes Atlas. Rotterdam, 21-26. Boeles, P.C.J.A., 1917 : Een Romeinsche koopacte uit de terp te Tolsum. Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond, tweede serie 10, 275-278. Boeles, P.C.J.A., 1951 (tweede druk): Friesland tot de elfde eeuw. ’s-Gravenhage. Bogaers, J.E., 1972: Fragment 1. In: Glasbergen 1972, 70-74. Bogaers, J.E., 1974: Thracische hulptroepen in Germania Inferior. Oudheidkundige Mededelingen uit het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden 55, 198-220. Bosman, A.V.A.J., 1997: Het culturele vondstmateriaal van de vroeg-Romeinse versterking Velsen 1. Proefschrift Universiteit van Amsterdam. Bosman, A.V.A.J. & M.D. de Weerd, 2004: Velsen: The 1997 Excavations in the Early Roman Base and a Reappraisal of the Post-Kalkriese Velsen/Vechten Dating Evidence. In: Archaeology in Confrontation. Aspects of Roman Military Presence in the Northwest. Studies in Honour of Prof. Em. Hugo Thoen, 31-62. Gent (Archaeological Reports Ghent University, 2). Broesi, R. & B. Colenbrander, 2005: ‘Ik begin tegenwoordig mijn colleges met te zeggen dat de Germania beter ver-

24

|

Repressie op afstand in een voorland zonder grenzen


loren had kunnen gaan’. In: B. Colenbrander (red.), Limes Atlas. Rotterdam, 37-40. Derks, T., 2004: Beelden en zelfbeelden van Bataven: de epigrafische bronnen. In: Swinkels 2004a, 38-69. Driel-Murray, C. van, [2003a]: Imperial soldiers. Rome and the Batavian identity. In: W. Groenman-van Waateringe, B. van Beek & W. Metz (red.), Het Instituut. 50 jaar IPP/AAC. [Amsterdam], 56-62. Driel-Murray, C. van, 2003b: Ethnic soldiers. The Experience of the Lower Rhine Tribes. In: Th. Grünewald & S. Seibel (red.), Kontinuität und Diskontinuität. Germania inferior am Beginn und am Ende der römischen Herrschaft, 200217. Berlin/New York (Ergänzungsbände zum Reallexikon der Germanischen Altertumskunde, 35). Enckevort, H. van, J.K. Haalebos & J. Thijssen, 2000: Nijmegen. Legerplaats en stad in het achterland van de Romeinse limes. Abcoude. Erdrich, M., 2001: Rom und die Barbaren. Das Verhältnis zwischen dem Imperium Romanum und den germanischen Stämmen vor seiner Nordwestgrenze von der späten römischen Republik bis zum Gallischen Sonderreich. Mainz (Römisch-Germanische Forschungen, 58). Es, W.A. van, 1981 (derde druk): De Romeinen in Nederland. Haarlem. Frere, S.S., 1978 (revised edition): A History of Roman Britain. London. Glasbergen, W., 1972: De Romeinse castella te Valkenburg Z.H. Amsterdam (Cingula I), Groningen (52e t/m 54e Jaarverslag van de Vereniging voor Terpenonderzoek). Glasbergen, W. & W. Groenman-van Waateringe, 1974: The Pre-Flavian Garrisons of Valkenburg Z.H. Verhandelingen der Koninklijke Nederlandse Akadmie van Wetenschappen, Afd. Letterkunde, Nieuwe Reeks, 85. Amsterdam (Cingula, II). Graafstal, E.P., 2002: Logistiek, communicatie en watermanagement. Over de uitrusting van de Romeinse rijksgrens in Nederland. Westerheem 51, 2-27. Haalebos, J.K., 1977 : Zwammerdam Nigrum Pullum. Ein Auxiliarkastell am Niedergermanischen Limes. Amsterdam (Cingula, III). Haalebos, J.K., 2000a: Traian und die Hilfstruppen am Niederrhein. Ein Militärdiplom des Jahres 98 n. Chr. aus Elst in der Over-Betuwe (Niederlande). Saalburg Jahrbuch 50, 31-72. Haalebos, J.K., 2000b: Troepen in de periode vóór 70. In: Enckevort e.a. 2000, 34-37. Hassall, M.W.C., 1970: Batavians and the Roman Conquest of Britain. Britannia 1, 131-136. Hessing, W., R. Polak, W. Vos & S. Wynia, 1997: Romeinen langs de snelweg. Bouwstenen voor Vechtens verleden. Abcoude/Amersfoort. Hogen, J.H.P. van den, 1992-1993: Building a ritual landscape: the Fidestemple at Elst and the Limes with the Batavians. Talanta. Proceedings of the Dutch Archaeological and Historical Society 24-25, p. 43-58. Isings, C., 2004: Geen slang maar... een pen!. g m kwadraat. erfgoedblad van utrecht, nummer 3, herfst 2004, 10-11. IJtsma, A, E.P. Graafstal & M.C.M. Langeveld, 2004: Utrecht – Vleuten/De Meern*De Balije II. In: D. Kok, R. Kok & F. Vogelzang (red.), Archeologische kroniek Provincie Utrecht 2002-2003, 181-195. Utrecht. Jansma, E., 1995: RemembeRINGs. The development and Application of Local and Regional Tree-Ring Chronologies of Oak for the Purposes of Archaeological and Historical Research in the Netherlands. Proefschrift Universiteit van Ansterdam. Amersfoort (Nederlandse Archeologische Rapporten, 19). Kehne, P. , 2000: Zur Datierung von Fundmünzen aus Kalkriese und zur Verlegung des Enddatums des Haltener Hauptlagers in die Zeit der Germanenkriege unter Tiberius und Germanicus (10-16 n. Chr.). In: R. Wiegels (red.), Die Fundmünzen von Kalkriese und die frühkaiserzeitliche Münzprägung. Möhnesee (Osnabrücker Forschungen zu Altertum und Antike-Rezeption, 3). Kemmers, F., 2005: Coins for a legion. An analysis of the coin finds of the Augustan legionary fortress and Flavian canabae legionis at Nijmegen, Proefschrift Radboud universiteit Nijmegen. Kooij, D. van der, 1996: Bodegraven: Willemstraat. In: R.M. van Heeringen (red.), Archeologische kroniek Zuid-Holland over 1995, Holland 28, 346-347. Kooij, D. van der, S. Sprey, M. Dijkstra & H. Postma, 2005: Romeinen in Bodegraven, AWN-opgravingen in de periode 1995 tot 2002, Westerheem 54, 275-306. Meijer, W.J., 1990 (vierde druk): Tacitus Jaarboeken. Baarn. Meijer, W.J., 1991 (derde druk): Tacitus Historiën. Baarn. Morel, J.-P. A.W., 1988: De vroeg-Romeinse versterking te Velsen 1. Fort en haven. Proefschrift Universiteit van Amsterdam. Nicolay, J., 2005: Gewapende Bataven. Gebruik en betekenis van wapen- en paardentuig uit niet-militaire contexten in de Rijndelta (50 voor tot 450 na Chr.). Proefschrift Vrije Universiteit Amsterdam. Oldenstein-Pferdehirt, B., 1983: Die römischen Hilfstruppen nördlich des Mains. Jahrbuch des Römisch-Germanischen Zentralmuseums Mainz 30, 303-348. Ozinga, L.R.P., T.J. Hoekstra, M.D. de Weerd & S.L. Wynia, 1989: Het Romeinse Castellum te Utrecht. Utrecht (Studies in Prae- en Protohistorie, 3). Petrikovits, H. von, 1974: Beiträge zur Geschichte des niedergermanischen Limes. In: J.E. Bogaers & C.B. Rüger (red.), Der niedergermanische Limes, 9-29. Bonn (Kunst und Altertum am Rhein, 50). Polak, M., R.P.J. Kloosterman & R.A.J. Niemeijer, 2004: Alphen aan den Rijn – Albaniana 2001-2002. Nijmegen (Libelli Noviomagenses, 7). Roymans, N., 1996: The sword or the plough. Regional dynamics in the romanisation of Belgic Gaul and the Rhineland area. In: N. Roymans (red.), From the Sword to the Plough. Three studies on the earliest romanisation of north-

Repressie op afstand in een voorland zonder grenzen

|

25


ern Gaul, 9-126. Amsterdam (Amsterdam Archaeological Studies, 1). Roymans, N., 2004: Ethnic Identity and Imperial Power. The Batavians in the Early Roman Empire. Amsterdam (Amsterdam Archaeological Studies, 10). Saddington, D.B., 1982: The Development of the Roman auxiliary Forces from Caesar to Vespasian (49 B.C. – 49 B.C. – A.D. 79). Harare, University of Zimbabwe. Sanden, W.A.B. van der, in voorb.: Een vroeg-Romeins ruitergraf uit Zuidoost-Drenthe, Palaeohistoria 45/46. Schönberger, H., 1985: Die römischen Truppenlager der frühen und mittleren Kaiserzeit zwischen Nordsee und Inn. Bericht der Römisch-Germanischen Kommission 66, 321-497. Slofstra, J., 2002: Batavians and Romans on the Lower Rhine. The Romanisation of a frontier area. Archaeological Dialogues 9, 16-38, 55-57. Spruit, J.E. & R. Feenstra, 1989 (derde druk): Textus Iuris Romani. Teksten ten gebruike bij de studie van het Romeinse recht. Deventer. Swinkels, L. (red.), 2004a: De Bataven. Verhalen van een verdwenen volk. Amsterdam/Nijmegen. Swinkels, L., 2004b: Nederlandse archeologen op het spoor der Bataven. In: Swinkels 2004a, 271-297. Teitler, H., 2004: Romeinen en Bataven: de literaire bronnen. In: Swinkels 2004a, 19-37. Vollgraff, C.W., 1917: Eene Romeinsche koopacte uit Tolsum. De Vrije Fries 25, 71-101. Vos, W., E. Blom, A. Veenhof & T. Hazenberg, 2003: De Romeinse limes tijdens Caligula. Heemtijdingen 39 (1), 3 –16. Weerd, M.D. de, 1972: Numerieke vondstbewerking: een bijdrage tot de datering van castella 1-6. In: Glasbergen 1972, 122-126. Weerd, M.D. de, 2000: Over veertig jaar. Op zoek naar het cultuurlandschap van archeologen. In: Redes uitgesproken bij het afscheid van Dr. Maarten Derk de Weerd. Amsterdam (AAC), pp. 3-16. Weerd, M.D. de, 2003: Archäologische Beobachtungen anhand der Fundmünzen aus Kalkriese und aus den tiberischen Lagern Vechten und Velsen. In: Th. Grünewald & S.Seibel (red.), Kontinuität und Diskontinuität. Germania inferior am Beginn und am Ende der römischen Herrschaft, 181-199. Berlin/New York (Ergänzungsbände zum Reallexikon der Germanischen Altertumskunde, 35). Wells, C.M., 1972: The German Policy of Augustus. Oxford. Willems, W.J.H., 1986: Romans and Batavians. A regional Study in the Dutch Eastern River Area. Proefschrift Universiteit van Amsterdam. In: Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 31, 1981 [1984], 7-217 en 34 1984 [1986], 39-331. Wynia, S.L., 1997: De keizer op bezoek. In: Hessing e.a. 1997, 52-53. Wynia, S.L., 1999: Caius was here. The Emperor Caius Preparations for the Invasion of Britannia: New Epigraphic Evidence. In: H. Sarfatij, W.J.H. Verwers & P.J. Woltering (red.), In Discussion with the Past. Archaeological studies presented to W.A. van Es, 145-147. Zwolle/Amersfoort.

-advertentie-

26

|

Repressie op afstand in een voorland zonder grenzen


Kansen voor jonge archeologen Corné van Woerdekom, Joep Hendriks & Diederick Habermehl

Inleiding “SOJA?” zult u zich misschien afvragen, “Jonge Archeologen?!” Sommige lezers zullen deze naam misschien associëren met genetisch gemanipuleerde gewassen, maar in de universitaire wereld en inmiddels ook daarbuiten staat SOJA voor iets anders: kansen voor jonge archeologen. Het Symposium voor Onderzoek door Jonge Archeologen, kortweg ‘SOJA’, werd voor het eerst georganiseerd in 2002. Jonge archeologen kregen hierdoor de kans om hun eigen scriptieonderzoek aan een relatief groot en breed publiek te presenteren. In dit artikel wordt toegelicht hoe dit initiatief van archeologiestudenten inmiddels vastere vormen heeft aangenomen. SOJA biedt jonge archeologen waardevolle kansen om hun onderzoek naar buiten te brengen. Door contacten met Belgische universiteiten en een blok met Engelstalige lezingen heeft SOJA ook een meer internationaal karakter gekregen. Op 31 maart 2006 wordt voor de vierde keer een SOJA-symposium gehouden. Dan zal ook de tweede symposiumbundel worden gepresenteerd. Om het voortbestaan van het symposium en de bijbehorende activiteiten zeker te stellen is vorig jaar een stichting opgericht. De komende tijd zal in Westerheem een aantal bijdragen van jonge archeologen worden opgenomen. Dit initiatief vloeit voort uit contacten tussen SOJA en Westerheem. Op deze manier hopen we te bereiken dat jonge archeologen Westerheem leren kennen. Tevens kunnen alle Westerheemlezers hierdoor kennis nemen van het onderzoek dat verricht wordt in het kader van afstudeerscripties en door pas afgestudeerde archeologen.

De beginjaren van SOJA: symposium 2002 en 2003 Het ontstaan van het Symposium voor Onderzoek door Jonge Archeologen is niet los te zien van de recente ontwikkelingen binnen de Nederlandse archeologie. Archeologie is booming business geworden. Het vak geniet veel aandacht in de media en het aantal studenten is de afgelopen jaren fors toegenomen. De jongste lichting afgestudeerden vindt relatief gemakkelijk een baan op de snel groeiende (commerciële) markt. Een groep archeologiestudenten en pas afgestudeerde archeologen had echter ook behoefte aan blijvende aandacht voor inhoudelijk onderzoek, waar het in de archeologie als wetenschap toch om moet blijven gaan. Dit leidde ertoe dat in december 1999 in het creatieve archeologische tijdschrift p.i.t. van de Stichting Archeologische Ervaringen een oproep werd geplaatst om bij te dragen aan Afb. 1 De promotieposter van SOJA 2005. Ontwerp: D.E. Smal, D.S. Reijs & N. Westerink.

SOJA: Kansen voor jonge archeologen

|

27


Afb. 2 Symposiumdeelnemers in afwachting van de start van de forumdiscussie van SOJA 2005. Foto: M.J.C. Kerkhof.

28

|

een symposium voor ‘jonge archeologen’. In januari 2000 werd het 12e Archeologie en Theorie Symposium aan de Vrije Universiteit aangegrepen om SOJA 2000 aan te kondigen. Het zou echter nog tot 2002 duren tot de organisatie echt van de grond kwam. Een groep Leidse studenten nam toen, in overleg met Amsterdamse studenten, het initiatief tot het organiseren van het eerste ‘Symposium voor Onderzoek door Jonge Archeologen’.1 Het belangrijkste doel was het geven van bekendheid aan onderzoek dat uitgevoerd wordt in het kader van afstudeerscripties. Dit zou jonge archeologen niet alleen in staat stellen hun onderzoek aan een breed publiek te presenteren, maar ook de gelegenheid bieden om hun ideeën voor een groter publiek ter discussie stellen. Als format werd gekozen voor een ééndaags symposium met parallelle sessies, waarbij de lezingen naar onderwerp werden ingedeeld. Bij de Theoretical Archaeology Group conference (TAG), de Theoretical Roman Archeology Conference (TRAC) en het Symposium On Mediterranaen Archaeology (SOMA) was immers al gebleken dat deze vorm prima past bij een congres met lezingen over uiteenlopende onderwerpen. Sprekers werden voornamelijk gezocht onder archeologiestudenten en net afgestudeerde archeologen. Het gebrek aan debat onder jonge archeologen was de aanleiding om naast de lezingensessies ook een plenaire forumdiscussie te organiseren. Dit alles had als

SOJA: Kansen voor jonge archeologen

doel een meer inspirerend onderzoeksklimaat te creëren, zonder hierbij afhankelijk te zijn van de openheid en bereidwilligheid van de ‘gevestigde archeologische orde’. Om het symposium, vooral ook voor archeologiestudenten, breed toegankelijk te maken, had het een ‘student-vriendelijke’ toegangsprijs. Het eerste Symposium voor Onderzoek door Jonge Archeologen werd op 26 oktober 2002 aan de Universiteit Leiden gehouden. Een twintigtal lezingen, verdeeld over zes sessies, en ruim tachtig bezoekers bewezen dat de opzet geslaagd was. Het symposium werd afgesloten met een forumdiscussie. De thema’s waren: de aansluiting van de opleiding op de arbeidsmarkt, het opleidingsniveau van jonge archeologen in het nieuwe bestel en de onderzoeks- en publicatiemogelijkheden voor jonge archeologen. Dat er aan een dergelijke brede discussie behoefte was, werd duidelijk door de uiteenlopende en soms emotionele bijdragen van niet alleen studenten en pas afgestudeerden, maar ook van de aanwezige docenten en archeologen uit het werkveld. Hieruit kwam sterk naar voren dat de ontwikkelingen in het kader van ‘Malta’ niet als ronduit positief werden ervaren. Dit werd voornamelijk toegeschreven aan het ontbreken van mogelijkheden op wetenschappelijk gebied, een probleem dat natuurlijk ook voor de beroepswereld opgaat.2 Na de heftige discussie zorgde de borrel na afloop in café Cheers gelukkig weer voor verzoening. Voor veel aanwezigen was duidelijk dat SOJA als initiatief voortgezet moest worden. Een groep Amsterdamse studenten organiseerde daarom een tweede SOJA-symposium.3 Dit vond plaats op 29 november 2003 aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. De opzet bleef hetzelfde: verdeeld over zes sessies werd een twintigtal lezingen gegeven. Het bezoekersaantal lag weer boven de tachtig. Het thema van de forumdiscussie was ‘de archeologie als identiteitsfabriek’: geen Malta-gericht thema. Het was de bedoeling om een discussie uit


te lokken over de invloed die archeologen kunnen hebben op de constructie van identiteiten. Hierbij werd geprobeerd aansluiting te vinden tussen de Europees en Mediterraan georiënteerde studenten en archeologen. Dat hiermee de discussie op een abstracter niveau plaatsvond dan in 2002, was wellicht de reden voor de iets mildere reacties. Naast een presentatie in gesproken woord bleek er echter ook behoefte te zijn om de onderzoeken te publiceren. Hiermee zou de onderzoeken verstoffing in de bureaulade bespaard blijven. Om sprekers van de SOJA-symposia de kans te bieden hun onderzoek te publiceren, besloten enkele organisatoren van de eerste twee symposia een deel van de lezingen uit te geven in een symposiumbundel. Een twintigtal sprekers greep deze kans aan om hun lezing uit te werken tot een artikel. De tweehonderd pagina’s tellende symposiumbundel ‘SOJA-bundel 2002/2003’ werd gepresenteerd op het derde symposium.4 De oplage van 250 exemplaren raakte nagenoeg uitverkocht.

SOJA 2005 In 2005 vond opnieuw een SOJA-symposium plaats, georganiseerd door een aantal Leidse studenten (afb. 1).5 Gesteund door tips en evaluaties van de voorgaande edities werd in september 2004 begonnen met de voorbereidingen: het werven van sprekers en deelnemers, het benaderen van sessieleiders en, zeer belangrijk, het benaderen van sponsors, adverteerders en subsidieverstrekkers. Na vele maanden van voorbereidingen brak op 19 februari 2005 de dag aan waarop 24 sprekers hun onderzoek presenteerden tijdens parallelle sessies in drie verschillende zalen (afb. 2). Aan bod kwamen onderwerpen als scheepvaart in de Bronstijd en Romeinse tijd, lineaire bandkeramiek, de kenniseconomie van Neanderthalers, militaire luchtfotografie tijdens WO I in België en middeleeuws aardewerk. Nieuw op SOJA 2005 waren de twee volledig Engelstalige blokken; zowel ’s ochtends als ’s middags

konden lezingen in het Engels bijgewoond worden. Voor buitenlandse studenten was het hierdoor ook aantrekkelijk het symposium te bezoeken of er als spreker aan deel te nemen. Met het hoge bezoekersaantal van ruim 150 personen was wederom sprake van een geslaagd SOJA-symposium. Tijdens de organisatie van het symposium werd besloten om ook van SOJA 2005 een symposiumbundel uit te brengen, mits er genoeg belangstelling zou zijn onder de sprekers. Uiteindelijk hadden zeventien sprekers interesse om een artikel te schrijven. Dit betekende dat er genoeg materiaal was om een aparte bundel uit te geven van SOJA 2005.6 Deze bundel is bij het verschijnen van dit artikel in de afrondingsfase. Op 31 maart 2006 zal de SOJA-bundel 2005 gepresenteerd worden in Amsterdam, tijdens de vierde editie van het SOJA-symposium.

Afb. 3 Het stichtingsbestuur bij de oprichting voor het kantoor van de notaris aan het Rapenburg te Leiden. Vlnr.: Roos van Oosten, Corné van Woerdekom, Marjolein Kerkhof en Femke Tomas. Foto: M.A. Goddijn.

Stichting Onderzoek Jonge Archeologen Het doel van SOJA is altijd duidelijk gebleven: het vergroten van de spreeken publicatiemogelijkheden van jonge archeologen. In de eerste jaren had SOJA een wat vrijblijvend en ongedwongen karakter. Om dit te ontstijgen is in het najaar van 2005 de Stichting Onderzoek Jonge Archeologen opgericht (afb. 3). Zo is de continuïteit van SOJA beter gewaarborgd en kunnen kennis en financiële middelen beter beheerd worden. De stichting wil jonge archeologen een podium bieden

SOJA: Kansen voor jonge archeologen

|

29


om ze te prikkelen en te stimuleren om stelling te nemen in het archeologisch debat. De stichting fungeert op de achtergrond als formeel kader voor de organisatie van de symposia en het uitbrengen van symposiumbundels.

De toekomst van SOJA In 2006 zal het vierde SOJA-symposium plaatsvinden op vrijdag 31 maart aan de Vrije Universiteit te Amsterdam.7 Wederom zullen voornamelijk scriptieonderzoeken gepresenteerd worden. Zo worden er lezingen gegeven over Romeinse villae, middeleeuws aardewerk en de depositie van (vuur)stenen bijlen in de Trechterbekercultuur. Er zal weer een afsluitende discussie plaatsvinden, waarschijnlijk over een actueel onderwerp dat te maken heeft met het archeologisch bestel

Contact: Website: http://www.jongearcheologen.nl (opgeven voor het symposium; bestellen van de bundel) E-mail: bundel2005@jongearcheologen.nl (bundel 2005) soja2006@jongearcheologen.nl (SOJA 2006)

in Nederland, en natuurlijk wordt de dag afgesloten met een borrel. Het voortbestaan van SOJA lijkt dus gegarandeerd. Zo zijn er al prille plannen voor SOJA 2007 in Groningen en het uitbrengen van de SOJA-bundel 2006. Door de constante wisseling van organisatoren en verschillende universiteiten, blijft SOJA een fris concept voor en door enthousiaste, jonge archeologen waardoor een breed, geïnteresseerd publiek kennis kan nemen van hun onderzoek. Uit het slagen van dit initiatief blijkt dat er in de steeds commerciëler wordende Nederlandse archeologie gelukkig nog ruimte is voor nieuwe vrijwillige initiatieven die op de inhoud van het vak betrekking hebben. Onder jonge archeologen bestaat hiervoor ruim voldoende animo. We hopen in dit artikel een goed overzicht gegeven te hebben van SOJA. We kijken uit naar het vierde SOJAsymposium op 31 maart in Amsterdam en hopen hier ook Westerheemlezers en masse te mogen verwelkomen. Stichting Onderzoek Jonge Archeologen p/a Hooigracht 11, 2311 KM Leiden

Noten 1 SOJA 2002 werd georganiseerd door Luc Amkreutz, Iris Briels, Alistair Bright, Dennis Bruggink, Emile Eimermann, Suzanne Hendriks, Sjoerd van der Linde en Erik van Rossenberg, die van begin af aan de drijvende kracht achter SOJA is geweest. 2 Zie ook Amkreutz & Van Rossenberg 2003. 3 SOJA 2003 werd georganiseerd door Marlous van Domburg, Joep Hendriks, Maartje Hoogsteyns, Petra Kloostermans, Eef Stoffels, Dieuwertje Smal, Marleen Termeer, Rein van ’t Veer en Sofieke van der Velde. 4 Van Rossenberg et al. 2005; Groeneweg 2005, 216-7. 5 SOJA 2005 werd georganiseerd door Marjolein Kerkhof, Ivonne Lempke, Daphne Reijs, Femke Tomas, Natasja Westerink en Corné van Woerdekom. 6 Kerkhof et al. in prep. 7 SOJA 2006 wordt georganiseerd door Ingmar Elstrodt, Ellen Gehring, Diederick Habermehl, Maurice de Kleijn en Ilona Venderbos. Literatuur Amkreutz, L. & E. van Rossenberg, 2003: Toekomstmuziek, Malta en het toekomstperspectief van studenten en jonge archeologen, Archeobrief 26, 19-20. Groeneweg, G.C., 2005: Signalementen, Westerheem 54-4, 216-217. Kerkhof, M.P.J.C., R.M.R. van Oosten, F.C.M. Tomas & P.C. van Woerdekom (red.) in prep.: SOJA-bundel 2005, Leiden 19 februari 2005, Leiden. Rossenberg, E. van, J. Hendriks, A. Bright & D.E. Smal (red.), 2005: SOJA-bundel 2002/2003, Leiden 26 oktober 2002 – Amsterdam 29 november 2003, Amsterdam/Leiden. SOJA: surrogaat of gewoon anders? Een oproep voor bijdragen aan een Symposium voor Onderzoek van Jonge Archeologen 1999: p.i.t. 2, 14.

30

|

SOJA: Kansen voor jonge archeologen


Rondom de stad

Gemeentelijke archeologie in... Deventer Gietmallen uit de Smedenstraat Victor Klinkenberg1

Inleiding Tijdens een opgraving aan de Smedenstraat in Deventer, op het terrein van het voormalige St. Elisabethsgasthuis, werd in de herfst van 2003 een kuil ontdekt die gevuld was met fragmenten van gietmallen (afb. 1).2 Aan de hand van het aardewerk dat zich ook in deze kuil bevond, kon de inhoud ervan worden gedateerd in de 15e eeuw.3 De gevonden voorwerpen zijn ooit de gietmallen voor bronzen objecten geweest; op enkele fragmenten zijn sporen van brons aangetroffen. De vorm van deze objecten is niet geheel duidelijk. De hoeveelheid aangetroffen fragmenten van gietmallen (meer dan 32

kg), en de complexiteit van de aanwezige vormen, waren redenen voor onderzoek (afb. 2). Om de artefacten goed te kunnen bestuderen, is enige kennis nodig van het productieproces van bronzen vaatwerk. Ook is kennis nodig van bronzen gebruiksvoorwerpen uit de 15e eeuw.

Metaalgieters in de 15e eeuw Metaalgieters waren een gebruikelijk verschijnsel in de middeleeuwse stad. Vanwege het brandgevaar dat hun beroep inhield, verbleven zij vaak buiten of vlakbij de stadsmuren. Metaalgieters zijn in twee groepen te verdelen: witgieters en geelgieters.

Afb. 1 Centrum van Deventer. De ster geeft de locatie van de opgraving aan.

Rondom de stad

|

31


Afb. 2 Selectie van de aangetroffen fragmenten van gietmallen.

Afb. 3 De Fransman Diderot geeft in zijn Encyclopédie, ou Dictionaire raisonné des sciences, des arts et des metiers duidelijk aan hoe de trekmal, in dit geval voor de mal van een luidklok, gebruikt werd.

32

|

Rondom de stad

Witgieters goten tin- en loodlegeringen voor bijvoorbeeld kandelaars, bestek en borden. Geelgieters goten koperlegeringen zoals brons en messing voor bijvoorbeeld kookpotten en vijzels.4 Een speciaal soort geelgieter was de rondreizende klokkengieter die in verschillende steden, naast klokken, ook kanonnen goot.

Productieproces De bronzen objecten die zijn gegoten met de in Deventer aangetroffen gietmallen, zijn geproduceerd met behulp van de zogenaamde ‘verloren was’-methode (cire perdu). Men had daartoe twee mallen nodig: één binnen- en één buitenmal. De ‘binnenmal’, ook wel kern ge-

noemd, werd als eerste gemaakt. Men begon met het bouwen van een basisvorm van de binnenkant van het object. Deze kon van bijvoorbeeld gestapelde stenen of gewikkeld touw of vlas rond een houten spil worden gemaakt. Deze basisvorm werd afgesmeerd met ruwe leem om een grove vorm van de binnenkant van het te gieten voorwerp te krijgen. De ruwe leem kon vermengd (gemagerd) worden met bijvoorbeeld gras of hennep om de leemlaag meer stevigheid te geven. Voor de uiteindelijke vorm van de binnenmal werd een tweede, fijnere, leemlaag aangebracht. Dit was de laag die in contact zou komen met het vloeibare metaal. Om een gelijkmatige, ronde vorm te krijgen, werd vanaf de 14e eeuw vaak een zogenaamde ‘trekmal’ gebruikt. Een houten of metalen plaat waaruit het profiel van het object was gesneden, werd aan een verticale (of horizontale, al naar gelang de gebruikte methode) spil bevestigd en rond de gietmal getrokken. Men had verschillende maten voor de trekmal, zodat ieder onderdeel van de gietmal goed kon worden gevormd (afb. 3). Zodra de binnenmal was gedroogd, werd er een laag bijenwas op aangebracht in exact de vorm van de buitenzijde van het te gieten object. Ook deze kon met behulp van de trekmal in de juiste vorm worden gebracht. Zo ontstond een replica van het te gieten object, een zogeheten ‘vals model’. Over dit valse model werd de ‘buitenmal’ aangebracht met, net als bij de binnenmal, een dunne laag, fijne leem aan gietzijde5 en een dikke laag, ruwere leem om het geheel te verstevigen. De buitenmal, de mantel, kon aan de buitenzijde extra worden verstevigd met touwen of zelfs ijzeren banden. De mantel hoefde niet met een trekmal te worden gevormd; de gietzijde werd immers gevormd door het valse model. Aan de onderkant van de mallen werd nog extra leem aangebracht, zodat het vloeibare metaal er niet uit zou lopen. Aan de bovenkant van de mantel wer-


den tuiten aangebracht voor de inlaat van het vloeibare metaal en de uitlaat van hete gassen en dampen die tijdens het gietproces ontstonden. Zodra het geheel van mallen stevig genoeg was, werd het verwarmd, zodat de was smolt en uit de vorm liep. Zo ontstond een holte in de vorm van het te gieten object. Om de mallen nog meer stevigheid te geven en er voor te zorgen dat de mantel niet op het metaal ging 'drijven', werden de mallen vervolgens ingegraven in de grond of in een container met zand. Slechts de tuiten voor in- en uitlaat staken boven het zand uit. Na de 'geut' (het gietproces) en na uitharding van het brons konden de mallen worden verwijderd. Door de vorm van de mallen en door de manier waarop de mallen met elkaar waren verbonden, was het gebruik ervan per definitie eenmalig. Oren, poten en andere additieven konden in de mallen zijn verwerkt, waardoor het product na het gieten vrijwel direct gereed was. De poten en oren werden echter ook wel later aangebracht.6 Het gegoten object was dan de basisvorm, die na het gietproces verder moest worden afgewerkt.

Beschrijving van de vondsten van de Smedenstraat Algemeen De gevonden mallen bestaan uit gebakken leem. De kleur varieert na het gietproces van licht oranje tot zwart, al naar gelang de verhittingsgraad. Bij de fragmenten die in zichzelf een kleurverschil laten zien, is de verbranding het sterkst aan de kant waar het gegoten metaal de mal heeft geraakt. De gietzijde heeft bij elk fragment een zekere kromming; de mate van kromming verschilt per fragment. Om de mal op te bouwen zijn twee soorten leem toegepast: ruwe leem om de mal vorm te geven en een fijnere om hem af te werken. De fijnere leem is aangebracht aan de zijde waar het te gieten metaal de mal raakt. De binnenzijde van de binnenmal vertoont sporen van grasmagering om het geheel te verstevi-

Afb. 4a en b Trapvormig fragment. Zichtbaar is een verticale incisie die mogelijk een functie had bij het bevestigen van de buitenmal op de binnenmal.

gen. Deze grasmagering bevindt zich in de kern van de binnenmal. Het geanalyseerde materiaal behoort tot ĂŠĂŠn hoofdvorm, waarbij de volgende fragmenten kunnen worden onderscheiden:

1) Fragmenten met een trapvormige hoek De categorie fragmenten met een trapvormige hoek (afb. 4a-b) omsluit fragmenten die de basis van een binnenmal lijken te zijn. Ze zijn ruw afgerond aan de onderkant en vertonen een verbranding die aan de bovenkant het hevigst is. Deze fragmenten lijken voor een klein deel de werkelijke gietvorm te zijn geweest; pas waar het trapvormige gedeelte zich bevindt, is fijnere leem aangebracht. Daar begint ook de relatief geringe verbranding. De binnenkant van de fragmenten vertoont afdrukken van gras. Enige exemplaren vertonen verticale incisies aan de buitenkant, wellicht om de buitenmal te laten passen op de binnenmal of om grip te geven aan touwen die mogelijk gebruikt werden om de mallen op hun plaats te houden.

2) Fragmenten met een haakse hoek De fragmenten binnen de categorie haakse hoek (afb. 5) zijn delen van de

Rondom de stad

|

33


mal, die niet aan de rand van de mal thuishoren, maar ergens waar ze volledig worden omsloten door het metaal. Deze fragmenten vertonen een relatief hoge verhittingsgraad en grasmagering aan de binnenkant. Dit gedeelte van de mal heeft een scherpe hoek die waarschijnlijk om de hele vorm van de mal heeft gelopen. Deze hoek steekt naar buiten: een ogenschijnlijk onAfb. 5 Drie aan elkaar passende fragmenten met een haakse hoek.

praktische vorm in een te gieten object, zoals een ketel of kookpot. De vorm van de hoek kent een opmerkelijke diversiteit binnen het vondstcomplex. De meest eenvoudige vorm is die met alleen een hoek, deze wordt ook het meest aangetroffen. Andere vertonen een richel op de plek van de hoek (afb. 6a-b). Afb. 6a en b Fragment met uitstekende richel.

3) Convexe fragmenten Afb. 7a en b Randfragment.

34

|

Rondom de stad

Het hoogst in aantal zijn de zogenaamde convexe (bolronde) malfragmenten.7 Deze vormen waarschijnlijk het grootste gedeelte van de binnenmal. De kromming verschilt per fragment en is bij veel fragmenten ongelijk verdeeld. Zij vormen samen een cilindrische, noch gelijke bolvorm. De convexe fragmenten hebben een relatief hoge verhittingsgraad en vertonen

dezelfde opbouw in leem als de andere fragmenten. Ook bij de convexe fragmenten zijn aan de binnenkant sporen van leem met grasmagering aanwezig.

4) Randfragmenten De categorie randfragmenten bestaat uit randstukken van de buitenmal (afb. 7a-b). Deze randfragmenten bestaan uit twee verschillende delen, die mogelijk in verschillende stadia zijn gemaakt: een sterk verbrand gedeelte dat, afgesmeerd met fijne leem, het gedeelte vormde dat in contact stond met het vloeibare metaal en een ruwer gedeelte dat voor de nodige stevigheid zorgde. Deze ruwe leem, of een gedeelte ervan, kan ook zijn aangebracht om het geheel van binnen- en buitenmal aan elkaar te bevestigen. Het eerstgenoemde gedeelte, met de fijne leem, rustte waarschijnlijk op de richel van een 'trapvormige' gedeelte van de mal.

5) Concave fragmenten Enkele concave malscherven vormen de tegenhangers van de convexe fragmenten. Zij vormen de buitenkant van het ronde gedeelte van het gegoten object. Ook deze fragmenten zijn met twee soorten leem opgebouwd: ruwere en fijnere. Ze zijn in mindere mate verbrand dan die van de binnenmal. Alleen de binnenzijde, de zijde waar contact was met het metaal, is verbrand. Als de uiteindelijke gietproducten versierd waren dan zouden de sporen daarvan te zien zijn geweest in de buitenmal. De buitenmal stelt immers de representatieve kant van het te gieten product voor. Op slechts ĂŠĂŠn fragment is een aanwijzing voor enige decoratie


Afb. 8 Concaaf fragment met horizontale groef.

Afb. 9 Fragment van een gietkanaal.

gevonden. Dit fragment heeft aan de gietzijde een kleine groef (afb. 8). Deze groef resulteerde in een horizontale rib rondom het gegoten object. Als het uiterlijk van de summiere hoeveelheid buitenmalfragmenten representatief is voor de volledige mantel, zal de decoratie hebben bestaan uit één of enkele ribben over de buik van het object.

6) Tuiten: gietkanalen en luchtkanalen Er zijn twee soorten tuiten gevonden: één soort behelst een groep kleine, niet tot nauwelijks verbrande tuiten, de andere bestaat uit uitgebreider bewerkte en grotere, trechtervormige tuiten. Deze laatste soort is vele malen sterker verbrand dan eerstgenoemde. Het verschil tussen deze twee soorten ligt waarschijnlijk in de functie van de tuit. De grotere, sterk verbrande soort is hoogstwaarschijnlijk het gietkanaal geweest voor het metaal (afb. 9). De andere soort tuit is een uitgang geweest voor de hete gassen en dampen die tijdens het gieten ontstonden (afb. 10). Dit is onder andere af te leiden uit de localisering van verbrandingssporen op de kleinere tuiten. Deze sporen bevinden zich onder aan de tuit. De hete gassen en dampen zullen vanuit de mal warmte naar buiten hebben vervoerd. Omdat de ontsnappende dampen onderweg afkoelden zal de hitte het sterkst zijn geweest waar ze ontstonden: aan de zijde waar het vloeibare metaal zich bevond. De fragmenten van gietkanalen heb-

ben een asymmetrische vorm. Aan de binnenkant loopt een aantal richels dat wellicht is aangebracht om het metaal te geleiden tijdens het gieten. De verbranding is nergens zo sterk als bij deze fragmenten; de leem is op enkele plaatsen zelfs verglaasd.

Het complex Het aangetroffen complex van gietmalfragmenten vertegenwoordigt waarschijnlijk een klein deel van het originele materiaal. Het gemiddelde aantal fragmenten per mogelijk individu is zo gering (gemiddeld drie fragmenten per gemeten diameter, ongeveer 20% van de originele grootte) dat dit niet representatief lijkt voor de afvalproductie van een geelgieter. Vooral de verhouding binnenmal - buitenmal is duide-

Afb. 10 Fragment van een gasuitlaat.

lijk niet op het werkelijke afvalvolume gebaseerd (afb. 11). De redenen hiervoor kunnen divers zijn. De scheiding tussen de gevonden fragmenten en de originele rest kan zowel voor als na depositie plaats gevonden hebben. Als de objecten in gietkuilen zijn gegoten, is het mogelijk dat na het verwijderen

Rondom de stad

|

35


Afb. 12

van de buitenmal en het bronzen object de binnenmal achterblijft. Ook kan het verschil in dikte een verklaring zijn; de binnenmal moest veel gewicht kunnen dragen en daarom dik zijn. De buitenmal moest ook stevig zijn, maar hoefde niet zoveel druk te verwerken als de binnenmal. De buitenmal werd bovendien versterkt door de druk van het zand waarin de mal was gegraven. Aangezien het materiaal waarvan de mallen gemaakt zijn, sterk erosiegevoelig is, bestaat de kans dat de dunnere fragmenten (fragmenten van de buitenmal) in de grond onherkenbaar kapot zijn gegaan (afb. 12).

Afb. 11

Vlakbij de kuil met de fragmenten van de gietmallen is een fragment van een smeltkroes aangetroffen (afb. 13). Waarschijnlijk is deze smeltkroes ge-

bruikt bij het gieten van brons in de aangetroffen mallen.

Reconstructie gegoten objecten Welk soort objecten met de aangetroffen gietmallen is geproduceerd, was niet direct vast te stellen. Binnen de herkenbare fragmenten van gietmallen bestaat weinig variĂŤteit en een combinatie van soorten fragmenten is niet aangetroffen. De ogenschijnlijk merkwaardige vorm van sommige fragmenten, met name binnen de categorie fragmenten met een haakse hoek, en de samenstelling van het complex bemoeilijkte de analyse nog meer. De samenstelling van het complex maakte het bijvoorbeeld niet mogelijk een volledige mal samen te stellen.

Afb. 13 Fragment van een smeltkroes.

36

|

Rondom de stad


Afb. 14

Klokken of vijzels Tijdens het opgraven van de gietmallen werd direct gedacht aan kerkklokken als mogelijk eindproduct. De vorm, grootte en het minimale aantal individuen van de gietmallen wijst echter op iets anders. De uiterste buitenkant van de fragmenten met een trapvormige hoek heeft, voor zover dat is na te gaan, een gemiddelde diameter van 25 cm bij een mogelijke grootte tussen 18 en 37 cm in diameter (afb. 14). Deze groep bestaat daarnaast uit tenminste 16 individuen. In het geval van kerkklokken zou slechts een handvol individuen worden verwacht en een grotere diameter per individu, evenals een grotere variĂŤteit in grootte binnen het vondstcomplex (afb. 15). Dunne en sterk gedetailleerde vormen waaruit kerkelijke attributen, kandelaars en bestek bestonden, konden

niet worden gegoten met de aangetroffen mallen. De ronding van de mallen is immers minstens 17 cm. De grootte van de gietmallen, de uniformiteit in vorm en de hoeveelheid individuen doen eerder denken aan een gestandaardiseerde productie van gebruiksvoorwerpen: het werk van een plaatselijke bronsgieter. Objecten die in deze context werden gemaakt zijn bijvoorbeeld vijzels, lavabo's (wasketels) en grapen (kookpotten).8 Vijzels uit de 15e eeuw hadden echter over het algemeen een sterk cilindrische vorm met een platte bodem. Ze waren bovendien vaak sterk gedecoreerd. De vorm van en decoratie op bekende 15e-eeuwse vijzels geven aan dat de in Deventer aangetroffen gietmallen waarschijnlijk niet zijn gebruikt om vijzels te produceren.

Afb. 15

Rondom de stad

|

37


Afb. 16. Schetsmatige reconstructie van een gietmal op basis van de aangetroffen fragmenten.

Het aspect van de gietmallen dat de meeste vragen opgeroepen heeft, is de vorm van de fragmenten met een haakse hoek. Geen enkel bekend bronzen voorwerp bezit een vorm die gegoten kan zijn met deze malfragmenten. De vraag die dit opwerpt, is of de malvorm volkomen representatief is voor het uiteindelijke gegoten object. Het antwoord op deze vraag is vermoedelijk 'nee'. Met het reconstrueren van de vorm van een complete gietmal is het echter wel mogelijk de vorm van het uiteindelijke product te benaderen (afb. 16). Zo is het een en ander te zeggen over de oorspronkelijke vorm van de aan de Smedenstraat aangetroffen gietmallen. Een originele gietmal had waarschijnlijk een bolronde vorm met gemiddeld een diameter van 25 cm. Deze bolronde vorm eindigde in een scherpe hoek. Zoals te zien is op de schematische reconstructie van de hele gietmal, werd het object waarschijnlijk groter gegoten dan het uiteindelijke product moest zijn. Dit verschijnsel is onder andere ook bekend uit de klokgietkunst.9 Het gedeelte dat teveel was, kon na het gietproces worden weggeslepen om afwerking van de rand gemakkelijker te maken. Bovendien kon deze rand deels worden bewerkt tot decoratieve of functionele elementen zoals aanhechtingspunten voor een hengsel. Het uit een originele gietmal gegoten object had een bolronde vorm met een opening die niet veel kleiner was dan de uiterste diameter van het object. Er bestond weinig variëteit in vorm tussen de verschillende gegoten objecten. Het object kende weinig decoratie. Eventuele functionele en decoratieve elementen moesten waarschijnlijk na de geut worden aangebracht.

Lavabo’s of grapen De vorm en grootte van de gietmallen doet vermoeden dat met deze gietmallen vaatwerk, zoals kookpotten of lavabo’s zijn gegoten. Het verschil tussen lavabo's en kookpotten ligt in de functionele elementen.

38

|

Rondom de stad

Lavabo’s waren, vaak aan twee zijden, van een schenktuit voorzien. Deze schenktuiten werden vrijwel altijd meegegoten. Wanneer de schenktuiten later aangebracht zouden worden, bestond er een grotere kans op lekkages bij de aansluiting van tuit en pot. Fragmenten van gietmallen die een dergelijke vorm van schenktuiten konden produceren, zijn niet aangetroffen. Dat er lavabo's zijn gegoten met de aangetroffen gietmallen is niet ondubbelzinnig te ontkennen, maar met de aanwezige vormen van fragmenten van gietmallen is met grotere waarschijnlijkheid te zeggen dat het kookpotten, zogenaamde grapen, betreft. Zowel de vorm, grootte als de variëteit binnen het complex doen dit vermoeden. Er moet echter in gedachte worden gehouden dat de samenstelling van het complex van aangetroffen materiaal niet als 100% representatief mag worden gezien. Dergelijke kookpotten of grapen werden veel gebruikt in het huishouden van de 15e eeuw.10 De hoofdzakelijk praktische functie van grapen verklaart de geringe variëteit in vorm. Het waren relatief simpele vormen die vaak niet meer versiering kenden dan één of enkele ribbels die over de buik van het object liepen.11 Ook voorbeelden van elders aangetroffen gietmallen sterken de conclusie dat er grapen met deze mallen zijn gegoten.12 De oorspronkelijke vorm van de gietmallen uit Deventer, die op basis van de aangetroffen fragmenten is gereconstrueerd, is echter een voorheen deels onbekende vorm voor gietmallen voor grapen.

Slot De vondst van 15e-eeuwse gietmallen geeft aan dat ergens in de directe omgeving van het latere St. Elisabethsgasthuis in Deventer een bescheiden bronsgieterij van ambachtelijke aard was gevestigd, waar men grapen produceerde. Dat deze tak van ambacht juist aan de Smedenstraat voorkwam behoeft


geen verbazing te wekken. Richting de Lange Bisschopstraat bevonden zich de grof- en ijzersmeden en op de kruising van de Smedenstraat en de Lange Bisschopstraat de edelsmeden. Aan het eind van de Smedenstraat, nabij het Noordenbergschild, waren de klokkengieters gevestigd. De inmiddels verdwenen straatnaam 'Klockgietersdoelen' herinnert hier nog aan. Deventer was in de Late Middeleeuwen voor de productie van metalen voorwerpen tot beperkte hoogte zelfvoorzienend. Enkele bodemvondsten van grapen, of onderdelen daarvan, laten zien dat dergelijke gebruiksvoor-

werpen in vele huishoudens dagelijks werden gebruikt.

Dankwoord De auteur bedankt graag de volgende personen voor hulp en advies: Winnie von Ende (vrijwilliger Archeologie Deventer), Dirk Schütten (vrijwilliger Archeologie Deventer), Bart Vermeulen (Archeologie Deventer). Veel dank gaat uit naar Michiel Bartels, stadsarcheoloog van Deventer, voor zijn advies en begeleiding. Bergpoortstraat 191 7411 CV Deventer

Noten 1 Victor Klinkenberg (1981) is medewerker bij Archeologie Deventer en studeert archeologie aan de Universiteit Leiden. 2 Vermeulen 2005. 3 Mededeling G. Havers. 4 Van Nie 1990. 5 De gietzijde is de zijde waarmee het vloeiende metaal in aanraking kwam. 6 Dijkstra 2003. 7 540 stuks, 60% van alle te determineren fragmenten. 8 Verster 1966. 9 Lehr 1963. 10 Mittendorff 2004. 11 Drescher 1983; 2002. 12 Lammers/Thiemann 2004; Rütz 2005. Literatuur Diderot, D., 1713-1784. Encyclopédie, ou Dictionaire raisonné des sciences, des arts et des métiers, Parijs. Dijkstra, J., 2003. Archeologisch onderzoek in de stadskern van Middelburg, in: H. v.d. Velde, (red.), ADC-Info 2003, Amersfoort. Drescher, H., 1983. Zu den bronzenen Grapen des 12. - 16. Jahrhunderts aus Nordwestdeutschland, in: J. Wittstock, (red.), Aus dem Alltag der mittelalterlichen Stadt, Bremen. Drescher, H., 2002. Forschungen zur Metallverarbeitung und zum Handwerk, in: Interdisziplinäre Beiträge zur Siedlungsarchäologie. Gedenkschrift für Walter Janssen, Rahden. Lammers, D. & B. Thiemann, 2004. Das mittelalterliche Soest - Eine Stadt der Eisenschmiede und Buntmetallgießer?, in: W. Melzer, (et al.) (red.), Schmiedehandwerk in Mittelalter und Neuzeit, Soester Beiträge zur Archäologie 5, Soest, Duitsland. Lehr, A., 1963. Middeleeuwse klokkengietkunst, in: historische commisie van de Nederlandse klokkenspel-vereniging Klokken en klokkengieters. Bijdragen tot de campanologie 1, Culemborg. Mittendorff, E. & B. Vermeulen, 2004. Ambachtslieden, arme vrouwen en arbeiders. Archeologisch onderzoek naar de vroegmiddeleeuwse ambachtswijk en latere periodes aan de Bruynssteeg 6-10 te Deventer. In: M. Bartels, (red), Rapportages Archeologie Deventer 14, Deventer. Nie, M. van, 1990. Een geelgieter in de Waterstraat, in: H. Clevis, (red.), Informatieblad monumentenzorg en archeologie in Zwolle 10, Zwolle. Rütz, T., 2005. Grapen, Glocken, Kupferkessel - Bunt- und Edelmetallhandwerk im Spiegel Archäologischer Befunde, in: S. Gerhard, (red.), Beiträge zur Ur- und Frühgeschichte, Mecklenburg- Vorpommerns 39, Schwerin. Vermeulen, B. (et al.), 2005. Razende mannen, onrustige vrouwen. Archeologisch en historisch onderzoek naar de vroegmiddeleeuwse nederzetting, een adelijke hofstede en het St. Elisabethsgasthuis in de bocht van de Smedenstraat te Deventer., Deventer. Verster, A.J.G., 1966. Koper en brons van voorheen, Amsterdam.

Rondom de stad

|

39


Mijn mooiste vondst

Een compleet landschap Xavier van Dijk

In 2012 wordt de tuinbouwbeurs Floriade in Trade Port Noord (Venlo) gehouden. Dit gebied is nu nog volledig in gebruik als akkerland en bos. Hier ligt mijn mooiste vondst. In het bosgebied waren al een aarden wal en 7 grafheuvels bekend. Tijdens archeologisch veldwerk zag ik hier met een collega een ronde heuvel van ongeveer 2 m hoog met een doorsnee van ca. 8 m. Uit een boring bleek dat de heuvel uit een opgeworpen (antropogeen) dek bestond, dat een dunne bodem afdekte. Toen we er een handgevormde scherf en houtskoolmateriaal in aantroffen, wisten we zeker dat dit een grafheuvel moest zijn. Uiteindelijk bleken zich nog 21 van zulke heuvels in het bos te bevinden, sommige wat hoger dan andere. Uit nader onderzoek bleek dat dit grafveld in 1940 gedeeltelijk is opgegraven door het RMO. Er zijn circa 25 complete urnen, een bronzen lanspunt en crematieresten gevonden, maar het onderzoek is helaas niet gepubliceerd. Er zijn toen alleen 41 ronde structuren opgetekend (Archief opgravingsdocumentatie RMO, 1940). Dit zijn de lichte, ronde vlekken in een akker die zich aftekenen op een luchtfoto uit 1951 (afbeelding). Op de akker vonden we nog enkele prehistorische scherven en enkele concentraties crematieresten, waaronder een verbrande menselijke tand. In het bosgebied zijn her en der verspreid prehistorische aardewerkscherven opgeboord. Waarschijnlijk bevindt zich een groot prehistorisch

40

|

Mijn mooiste vondst

akkerareaal met boerderijen in het bosgebied en het aangrenzende akkerland. Er is echter meer. Het akkerland behoort tot de middeleeuwse hoeve St. Jan. Deze ontginningshoeve ligt ver van de toenmalige dorpen, maar moet tussen de 11e en 13e eeuw zijn gesticht vanuit het dorp Grubbenvorst. Rond 1430 is bij de hoeve de St. Janskapel op Santfort gebouwd. Ergens in de Middeleeuwen is het akkerland van St. Jan begrensd met een zandwal waarop een dichte haag of hakhout stond. De grafheuvelgroep is gerespecteerd tijdens de aanleg van de wal. Drie markante grafheuvels zijn opgenomen in het lichaam van de wal en hebben waarschijnlijk zelfs de westgrens van de kampontginning bepaald. De ontginning moet voor de laat-middeleeuwse bewoners een zware beproeving zijn geweest. Waarschijnlijk hebben zij met knikkende knieën en angstzweet op het voorhoofd de heide bij de ‘heidense aardwerken’ ontgonnen. De wal is over een lengte van ca. 600 m zichtbaar in het bos. Hij eindigt in een lusvorm die juist op de grens van de historische woeste gronden (bos en heide), graslanden en het akkerland ligt. Hij omsluit een gebied dat makkelijk kan worden afgesloten. Uit de vorm en ligging blijkt, dat het waarschijnlijk een schapenkraal betreft, waar het vee 's nachts kon worden gestald. De bijbehorende veedrift (pad waarover het vee werd gedreven) is nog zichtbaar in het bos.


Hiermee eindigt mijn mooiste vondst niet. Er is namelijk nog een smalle, rechte baan in het bos zichtbaar over enkele honderden meters. Dit is een oude weg die op de oude luchtfoto van de opgegraven akker zichtbaar is. Hij wordt doorsneden door de perceellering van ca. 1806 en is dus voor die tijd al in onbruik geraakt. De weg begint bij de markt in de kern van Grubbenvorst, gelegen bij de kerk, en loopt van daaruit de heide in. Deze weg heet nu de Reuveltweg. 'Mijn' deel van de weg eindigt bij een natuurlijke depressie waar het vee kon worden gedrenkt en in de nabijgelegen veekraal kon worden gestald. Uiteindelijk blijkt mijn mooiste vondst niet alleen uit een groot aantal onbekende prehistorische grafheuvels te bestaan, maar uit een compleet landschap waarin delen van het grafveld,

de begrenzing van het middeleeuws akkerareaal, de exacte locatie van de middeleeuwse ontginningshoeve, het middeleeuws wegennet en de St. Janskapel nog duidelijk zichtbaar zijn. Zo is het huidige 'gelaagde' landschap met zijn ensemblewaarde en zichtbare relicten uit de Bronstijd/IJzertijd, Late Middeleeuwen en de Nieuwe tijd ontstaan. Er ligt voor de gemeente Venlo een gouden kans om het publiek te laten zien hoe men in het verleden heeft geprobeerd hier een bestaan op te bouwen door voortdurende innovatie in de landbouw. Uiteindelijk sluit het motto van de tuinbouwbeurs van 2012 hier goed op aan: stimulering van landbouw- en tuinbouwtechnische innovatie. Berkelstraat 16 5961 JL Horst x.van.dijk@raap.nl

Luchtfoto van het landschap bij het toekomstige Floriade-terrein bij Venlo. Groene stippellijn: wal die het historisch cultuurland van hoeve St. Jan, de veekraal en de veedrift begrenst. Blauwe stippellijn: de historische weg die voor ca. 1806 al in onbruik was geraakt. Rode rondjes: prehistorische grafheuvels die in 1940 zijn opgetekend door het RMO (Archief opgravingsdocumentatie RMO, Leiden).

Mijn mooiste vondst

|

41


Zo kan ‘t ook

Symposium ‘De biografie van Peelland’ Marijn Lockefeer

Schoorvoetend en in het halfdonker naar stoelen tastend schuifelden we het zaaltje binnen. Een tiental meters voor ons wuifden bijna manshoge, felgroene grashalmen in een niet-voelbare wind. Toen we eenmaal zaten zwol langzaam natuurdocumentairemuziek aan en een ijle vrouwenstem zong een lied vol nostalgie. Bij deze klanken toverde een projector van achter uit de zaal beelden van wuivende korenvelden op het rimpelende doek. Even later leken over een getouw weefsels met fantastische kleuren gedrapeerd te worden. Deze vervaagden weer, en op een korenveld en dan weer langs een rivier bewogen zich vrouwengestalten die een lieflijk verleden verbeeldden. Het riet langs de stroom leek te ritselen... Deze performance ‘Nieuw Licht (over de Peel)’ vermaakte, tussen de lezingen door, de bezoekers van het symposium Biografie van Peelland, op 10 november van het vorige jaar in Deurne gehouden (afb. 1). De voornaamste organisatoren van het symposium waren de SAS (Stichting Archeologisch Samenwerkingsverband Helmond e.o.) en de BRG (Brabantse Regionale Geschiedbeoefening). Bij organisatie en uitvoering (sprekers) waren AWN-leden nauw betrokken. De Vrije Academie presenteerde de performance.

plek aan de vergadertafel innam. Gelukkig hadden zij en anderen, toen het op dadendrang aankwam, zó van zich laten horen dat er aan hun stichting werd verzocht een inventarisatie te doen uitvoeren van historische landschapsstructuren in de regio. De opdracht werd gegeven aan de Vrije Universiteit van Amsterdam. Dr. Jan Kolen nam de leiding op zich. Hij kwam, na een inleidend woord van loco-burgemeester Piet Krekels en dagvoorzitter Prof. dr. Arnoud-Jan Bijsterveld (Universiteit van Tilburg), als eerste aan het woord.

Inleiding Hoe de cultuurhistorische component zich een duidelijke plaats had verworven in de reconstructie van Peelland, bleek vooral uit de gedreven, enthousiaste, bijna onstuitbare manier waarop Gina Box, namens de SAS, de dag afsloot. Zij vertelde hoe aanvankelijk over de reconstructie werd vergaderd zonder dat de cultuurhistorie een echte

42

|

Zo kan ‘t ook

Het project Biografie van Peelland en de cultuurhistorische hoofdstructuur Kolen legde uit hoe in 1999 de provincie Noord-Brabant de reconstructiedoelen voor Midden- en Oost-Brabant heeft uitgewerkt in een koepelplan ‘Reconstructie aan zet’. Het doel hiervan was de duurzaamheid en leefbaarheid


van de randgebieden te vergroten door het bieden van nieuwe perspectieven aan de landbouwbedrijven, het creëren van varkensvrije zones en het verbeteren van de kwaliteit van de leefomgeving. Bij het laatste punt werd ook de cultuurhistorie genoemd. Alleen in de Reconstructie De Peel is echter systematisch aandacht geschonken aan landschapsgeschiedenis en het erfgoed van stad en land, bijvoorbeeld door een cultuurhistorisch onderzoek ten bate van een pilot-project in de gemeente Gemert-Bakel (waarover verderop meer). Om de cultuurhistorie een stevige plaats te geven in de reconstructie van de Peel was het nodig om aanvullend archeologisch, historisch-geografisch en architectuurhistorisch onderzoek te laten doen. De SAS kreeg hiervoor in 2002 subsidie en gaf de opdracht aan de VU (Faculteit Letteren, Archeologie en Erfgoed). Bij dit onderzoek werd een nieuwe benadering toegepast, de landschapsbiografie. Daarom heet het rapport ook ‘De biografie van Peelland’. In deze benadering staan niet de (beschermde) monumenten centraal, maar het samenhangende ‘verhaal’ van de landschapsgeschiedenis. Het zogenaamde ‘hagelkruis’ op de Hoge Akkers bij Aarle is een van de voorbeelden die Kolen gaf: op deze Hoge Akkers is sprake van een kleine, webachtige structuur van historische (zand)wegen. Het gaat hier om kerkwegen rond een voormalige kerk (1249) in de akkers. Eén van de wegen leidt langs het hagelkruis dat voor het eerst in 1419 wordt vermeld. Bij dit kruis werd in een jaarlijkse processie de bescherming tegen hagel en andere funeste weersinvloeden afgesmeekt. Het kruis staat er nog, een kerkweg heeft het veld moeten ruimen en de hoek van het ‘kruispunt’ is gedeeltelijk overbouwd. Dit hagelkruis vertelt het verhaal van wegen, akkers en rituelen, en roept het sociale en geestelijk leven van voorouders op. Elk gebiedje vertelt zo zijn eigen verhaal met eigen elementen, en al deze

verhalen moeten in een hoofdstructuurkaart worden verwerkt. Bij de reconstructie moet zo’n landschap niet worden ‘bevroren’, maar het moet wel herkenbaar gemaakt of gelaten worden.

Provincie Noord-Brabant Hierna sprak gedeputeerde Wim Luijendijk kort over de rol van de provincie in verband met cultuurhistorie en reconstructie. Hij benadrukte dat de tegenstelling tussen behoud en vernieuwing niet groot hoeft te zijn. Als men praat over cultuurhistorische waarden, dan praat men ook over eigentijdse functies en waarden. Wat er in het verleden verloren is gegaan moet, zover (financiëel) mogelijk, worden hersteld. Het is de rol van de provincie cultuurhistorie een plek te geven bij de planontwikkeling; in de uitvoering heeft ze een beperkte rol. Dat laatste moet veel meer op regionaal vlak gebeuren. Juist een vereniging als de AWN kan hier uitstekend werk verrichten. De provincie Noord-Brabant heeft een aantal voorbeeldprojecten gestimuleerd en gefinancierd: de ontwikkeling van het herstel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, het herstel van het Maaslandschap in het noorden van de provincie, met name de heggenstructuur, en de Biografie van de Peel (geïnspireerd door de archeologische waardenkaart).

Afb. 1 De performance ‘Nieuw Licht (over de Peel)’ van de Vrije Academie vermaakte, tussen de lezingen door, de bezoekers van het symposium Biografie van Peelland. Foto: Truus Houtepen.

Zo kan ‘t ook |

43


De Reconstructie

Afb. 2 Een oude Peelweg teruggevonden. Foto: Jan Timmer.

René Bastiaanse, directeur van het Brabants Historisch Informatie Centrum en presentator bij Omroep Brabant, inventariseerde de reconstructie in een wervelende woordenvloed. Spontane bewegingen na de Tweede Wereldoorlog veroorzaakten een ontwikkeling van het landschap. Om de economie te herstellen was niet alleen agrarische, maar ook industriële ontwikkeling nodig. De grote vraag was: waar? In steden waar al industrie was, of verspreid over de provincie? René Bastiaanse zwaaide met een verfomfaaide brochure waarin de opvatting van priester (later bisschop) Beckers verwoord was: de industrie moest naar de dorpen, omdat anders de dorpse mannen en vrouwen gezamenlijk(!) in bussen naar de verdorven steden vervoerd moesten worden! De industrie moest naar het platteland en liefst op geringe afstand van de woonkernen, anders was men toch weer aangewezen op dat verderfelijke busvervoer. Een commissie steunde hem in nog sterkere bewoordingen. Binnen 15 jaar was het landschap volkomen veranderd: de bevolkingsaanwas

geschiedde vooral in de dorpen en niet in de steden, het platteland werd steeds kleiner. Noord-Brabant is nu nog de provincie met de meeste stedelijke kernen. Op die ‘puinhoop’ (de ruilverkaveling had ook nog haar steentje bijgedragen) ligt de oorsprong van de reconstructie. Vooruitkijkend constateerde Bastiaanse dat de cultuurhistorie een duchtig woordje kan meespreken in de reconstructie, omdat zij pas in de finale fase, toen er spijkers met koppen werden geslagen, in de planning meedeed; daarvoor leidden de belangentegenstellingen van de partijen tot een poldermodel, en dus tot niets. De cultuurhistorie is zeer goed gedocumenteerd (o.a. dankzij de heemkundige verenigingen en AWN-ers!) en kan daarom een zeer belangrijke bijdrage leveren aan het Gesamtkunstwerk dat de reconstructie moet opleveren. Tenslotte benadrukte Bastiaanse nog de noodzakelijkheid van het inschakelen van landschapsarchitecten (en vanuit de zaal viel Wim Luijendijk hem bij). Na de performance werd het symposium voortgezet met een aantal keuzesessies.

Behoud door ontwikkeling Dré van Marrewijk van het projectbureau Belvedère vertelde over de mogelijkheden om projecten op het gebied van de cultuurhistorie te subsidiëren. De slogan ‘behoud door ontwikkeling’ typeerde zijn lezing. Hij stipte aan dat in 1999 een beleidsnota over de relatie cultuurhistorie en ruimtelijke inrichting door de Tweede Kamer is aangenomen, die mogelijkheden biedt tot subsidiëring van projecten. Als je spreekt over ‘behoud door ontwikkeling’ praat je automatisch over een spanningsveld tussen de cultuurhistorie die zoveel mogelijk wil behouden en die de ontwikkelaar wil inspireren dat óók te doen, en de ruimtelijke inrichting die altijd wel iets aantast, maar wel een vorm van materiële cultuur toevoegt. Een aantal voorbeeldprojecten toont,

44

|

Zo kan ‘t ook


volgens Van Marrewijk, aan dat dit spanningsveld bijzonder goede resultaten kan opleveren, waarin beide ‘partijen’ zich helemaal kunnen vinden. Een goed voorbeeld is het project ‘Elsendorp’; dit dorp is aangewezen als landbouwontwikkelingsgebied. Het is de opgave om in goed overleg de landschappelijke kwaliteit optimaal te maken. Hiervoor is een zogenaamd ’beeldkwaliteitsplan’ gemaakt, waarbij op basis van de bestaande structuur de landbouwwegen zijn verbeterd, zes ontginningsboerderijen zijn behouden en de lanenstructuur is hersteld. Tevens zijn in goed overleg spelregels voor inpassing en inrichting afgesproken, zoals het behouden van minstens 25% erf/groen en het zich beperken tot maximaal 40% lintbebouwing. De sessie werd afgesloten met de volgende woorden (ook al weer een slogan): ’bij een overheidsinstantie (bijvoorbeeld de gemeente) moet je niet aankomen met vragen, maar met oplossingen!’1 Ik kondigde in het oktobernummer van Westerheem (rubriek Verenigingsnieuws) aan dat u nog een verslag van twee voordrachten van het Helmondse symposium tegoed hield. De eerste van de hiernaast samengevatte lezingen (van Jan Timmer) is zowel in Helmond als in Deurne gehouden. De tweede (van Ria Berkvens, die overigens in Deurne ook optrad) was alleen in Helmond te horen.

Conclusie Als ik terugdenk aan het symposium in Deurne komt als kernbegrip ‘het inspirerende verhaal’ bij me op. Sprekers in Deurne vertelden geinspireerd over wat ‘hun’ cultuurlandschap hen aan verhalen vertelde. Deze leveren allemaal een bijdrage aan de Biografie van Peelland, een ‘boek’ waarvan nog maar het eerste deel is verschenen. En deze biografie is extra spannend, omdat zij – en dat is voor het genre wel erg bijzonder – een open einde heeft. heinlock@wanadoo.nl

Cultuurhistorie als werkterrein: pilot-project Gemert-Bakel (Jan Timmer) Het pilot-project is met name gericht op het herstel van het historisch landschap. Hiervoor is een aantal deelprojecten uitgevoerd: het onderzoeken van de ontstaansgeschiedenis van het gebied, het bestuderen van het kaartmateriaal en historisch-geografisch onderzoek. Timmer noemde een aantal aandachtsgebieden waarvoor een herstelplan gemaakt is: het Geneneind, met zijn typerende holle wegen, door steilranden gescheiden van de (bolle) akkers, en zijn deels zichtbare kerkwegen, de van oudsher omgrachte hoeven, waarvan bij de Esperhoeve de gracht al gedeeltelijk is hersteld, de Snelle Loop, als grenswaterloop in de Middeleeuwen gegraven, en de oude wegen en paden die in dit soort onderzoek vaak te weinig aandacht krijgen (afb. 2). Timmer maakte duidelijk dat met enthousiasme (hij straalde dat ook zélf uit) en met doorwrochte plannen veel van het historische landschap weer zichtbaar kan worden gemaakt. De rol van de AWN (in dit geval afdeling 23, de Archeologische Vereniging Kempen-Peelland) is daarbij bijzonder belangrijk

Archeologische waardenkaart en opgravingen in Schijndel (Ria Berkvens) In Schijndel werd in het kader van een nieuw bestemmingsplan uitgebreid archeologisch onderzoek gepland. In ARCHIS waren twee vindplaatsen bekend: de befaamde (Romeinse) ‘Godensteen van Schijndel’, die als grenssteen werd gebruikt, en een bronzen schenkkan. Regionaal waren natuurlijk meer vondsten bekend, maar de vindplaatsen en vondstomstandigheden waren vaak onduidelijk. Door kiene publiciteit werd veel bekend over deze en andere vindplaatsen. Inmiddels zijn er ruim 60 bekend, waaronder een aantal middeleeuwse hoeven. Er is daarna op uitgebreide schaal aanvullend onderzoek gedaan, om uiteindelijk tot een archeologische waardenkaart te komen, waarmee de gemeente de archeologie structureel aanpakt. Deze kaart is via intranet digitaal beschikbaar.

Noten 1 Belvedère heeft een zeer informatieve website: www.belvedere.nu.

Zo kan ‘t ook |

45


Literatuurrubrieken

Recensie Harry van Enckevort & Jan Thijssen (red.). In de schaduw van het Noorderlicht. De Gallo-Romeinse tempel van ElstWesteraam. Abcoude/Nijmegen 2005. ISBN 90-6825-325-5. Geïll., 128 pag. Prijs € 21,90. In de zomer van 2002 vonden archeologen bij het bouwrijp maken van de nieuwbouwwijk Elst-Westeraam de schamele resten van een Gallo-Romeinse tempel, die vreemd genoeg op nog geen speerworp afstand ligt van haar grote zus onder de Martinuskerk in Elst. Ondanks de geringe hoeveelheid vondsten kwam een enorme hoeveelheid informatie vrij, bijvoorbeeld over de verschillende bouwfasen van de tempel, de tempelhof, de offergaven en het omliggende landschap. Die informatie is niet gebundeld in een Afb. 1 Virtuele reconstructie van de Gallo-Romeinse tempel van Elst-Westeraam. Uit: In de schaduw van het Noorderlicht.

H. Peterse et al (red.). Verborgen Verleden. Bouwhistorie in Nijmegen. Utrecht 2004. 160 pp, € 17,95. ISBN 90-5345-255-9.

* * * |

Peter Schut beschrijft het mogelijke, 5,5 km lange Romeinse aquaduct van Berg en Dal naar de legerplaats in Nijmegen-Oost. Al eerder publiceerde hij zijn bevindingen voor het Frontinus-Gesellschaft (zie recensie in Westerheem 53, december 2004, p.272), zij het in verkorte vorm. Het RAMrapport is een stuk uitgebreider. Alles wijst op het bestaan van een aquaduct, maar het is onduidelijk of het ooit is afgemaakt. Schut denkt bovendien dat de vorige eeuw door Brunsting in de legerplaats gevonden cisterne in feite een castellum divisorium is geweest, een verdeelbekken voor drinkwater zoals we dat bijvoorbeeld kennen uit Nîmes. * * *

gortdroog archeologisch rapport, maar in een lekker publieksboek. Kees Peterse verzorgde bovendien een prachtige virtuele reconstructie van de tempel in het toenmalige landschap.

46

P.A.C. Schut. De aardwerken van Groesbeek: een aquaduct voor de Romeinse legioenvesting van Nijmegen? RAM 119. ROB, Amersfoort 2005. ISBN 90-5799-062-8. Geïll., 85 pag.

Literatuurrubrieken

De binnenstad van Nijmegen heeft twee keer ernstig geleden: in 1944 vaagde het vergissingsbombardement van de Geallieerden in één klap zo’n 80% van de bovenstad weg. In de drie navolgende decennia deed de gemeente daar nog een schepje bovenop en sloopte vrijwel geheel de vervallen, middeleeuwse benedenstad. Inmiddels tot nieuwe inzichten gekomen, besloot de gemeente een aantal jaren geleden tot een inventarisatie van nog mogelijk aanwezig middeleeuwse bouwresten. Het project


mondde uit in de publicatie ‘Verborgen Verleden’. Tien thema’s passeren de revue: algemene artikelen worden naadloos afgewisseld met casestudy’s over individuele panden. Liefhebbers van bouwhistorie worden zeker niet teleurgesteld, want er blijken ondanks de Nijmeegse kaalslag nog genoeg pareltjes te vinden. Ook archeologen komen aan hun trekken dankzij de bijdrage

van Jan Thijssen, die een overzicht geeft van het aantal archeologische aangetoonde panden met steenbouw uit de 13e eeuw. Dat zijn er zo’n vijftig, ongekend veel naar Nederlandse begrippen. Parallellen zijn alleen bekend uit het buitenland, bijvoorbeeld Keulen. Paul van der Heijden

Afb. 2 Twee bronzen mantelspelden, zgn. armbrustfibula (links) en drieknoppenfibula (rechts), 4e eeuw. Uit: In de schaduw van het Noorderlicht.

Signalementen Michel Groothedde, Grachten, wallen en Berkelwater in de fietsenkelder. Verslag van de archeologische waarnemingen en documentatie in de bouwput van de ondergrondse fietsenkelder onder het Stationsplein (ZAP 12). Zutphen 2005. ISBN 90-77587 08x. Geïll., 19 pag.; Erica Rompelman, Zutphen – Houtmarkt 67-69-71. Dierlijk en menselijk botmateriaal uit de Karolingische gracht (ZAP 13). Zutphen 2005. ISBN 90-77587-11x.Geïll., 40 pag.; Michel Groothedde, Verhalen uit de drek. Drie bijzondere vondsten uit de binnengracht aan de Martinetsingel (ZAP 14). Zutphen 2005. ISBN 90-77587 160. Geïll., ongepag.; Bert Fermin en Michel Groothedde, Onder de wortels van de kaardebol. Prehistorische meanders van de Schouwlaan in Zutphen (ZAP 15). Zutphen 2005. ISBN 90-77587-179. Geïll., 11 pag.; Bert Fermin, Spiekers biej laag water zeuk’n. Archeologisch onderzoek naar bewoningsgeschiedenis rond het huis “De Revelhorst” (ZAP 16). Zutphen 2005. ISBN 90-77587-187. Geïll., 23 pag. In 1998 verscheen de eerste rapportage in de reeks Zutphense Archeologische Publicaties (afgekort ZAP). Vanaf nummer 8 zijn de rapportages ook op CD-ROM beschikbaar. Onlangs verschenen de delen 12 tot en met 16. ZAP 12 gaat over de begeleiding van de aanleg van een fietsenkelder. Zoals verwacht stuitte men daarbij op de stadsgracht van Zutphen, die daar tussen omstreeks 1400 en 1880 liep. Aan de veldzijde bleek de gracht te zijn beschoeid met een forse muur met daartegenaan een aarden wal. Die constructie vormde de scheiding tus-

sen stadsgracht en het riviertje de Berkel. ZAP 13 bevat de resultaten van het onderzoek van dierlijk en menselijk botmateriaal uit de van oorsprong Karolingische gracht. Deze gracht maakte deel uit van een ringwalburcht, die men na de vikingaanval van 882 aanlegde. Omstreeks 1200 werd de gracht dichtgestort. Een deel van het botmateriaal, zoals de restanten van een jonge vrouw, bevond zich vermoedelijk oorspronkelijk in de ringwal en is omstreeks 1200 bij het egaliseren van het terrein in de gracht terecht gekomen. Een relatie tussen het overlijden van de vrouw en de vikingaanval lijkt onwaarschijnlijk. ZAP 14 bevat drie korte verhalen over achtereenvolgens een gerepareerd porseleinen bord uit 1700-’20, een Japanse ketjapfles uit het midden van de 18e eeuw en twee ijzeren kanonskogels, waarmee vermoedelijk de Spaanse troepen in 1591 de stad beschoten. Meer informatie over gerepareerde keramiek uit Zutphen is te vinden in het artikel dat Michel Groothedde, Harold Henkes en Arjen den Braven onlangs in Westerheem publiceerden (“Met zuinigheid en vlijt.. Gerepareerd serviesgoed uit een Zutphense beerkuil”, Westerheem 2005, pag. 121-123). ZAP 15 verhaalt het onderzoek in een bouwput voor het gebouw waarin straks o.a. het bureau Archeologie van Zutphen zal worden gehuisvest. Het onderzoek leverde inzicht op over het verloop van één van de zijarmen van de Berkel en daarmee ook over de ligging van de archeologisch veel interessanter enken. ZAP 16 tenslotte betreft de verschillende onderzoeken die in de loop der jaren op en nabij het bedrijventerrein de Revelhorst zijn uitgevoerd. Het gros van de aangetroffen sporen dateert uit de IJzertijd. Het gaat Literatuurrubrieken

|

47


daarbij om minstens 20 spiekers, gelegen op de grens van akker- en weideareaal. Merkwaardig is, dat de daarbij behorende woonstalhuizen niet zijn teruggevonden. Deze bewoningsfase loopt waarschijnlijk door tot het midden van de 1e eeuw n.Chr. * * * Afb. 3 Tinnen ring met drie glazen steentjes en een email versiering, bodemvondst Purmerend, 16e of vroeg 17e-eeuw. Uit: ADC Rapport 454.

Afb. 4 Steengoed kan 1650’75 uit het Westerwald (D.), bodemvondst Purmerend. Uit: ADC Rapport 454.

A.H. Schutte (met bijdragen van M. Bijlsma, E.A.K. Kars en E. Smits), Archeologisch Onderzoek in het tracé van Rijksweg 73-Zuid: Archeologische uitvoeringsbegeleiding vindplaats G1 Lerop, Jongenhof (ADC Rapport 453), Amersfoort 2005. ISBN90-5874-40-27. Geïll., 28 pag., bijlagen. Eerder door RAAP uitgevoerde boringen op deze locatie nabij Roermond wezen op de aanwezigheid van een prehistorische en een Romeinse site. Bij vervolgonderzoek door opgravingbedrijf Becker & Van de Graaf stuitte men op sporen uit MiddenBronstijd, Vroege IJzertijd en van Duitse stellingen uit 1944-1945. Bij de uitvoeringsbegeleiding trachtte men meer inzicht te verkrijgen in de omvang, de aard en de kwaliteit van de vindplaats. Daarbij kon een groot deel van een loopraaf uit WOII worden blootgelegd. Het verzamelde aardewerk is redelijk tot goed geconserveerd en dateert voornamelijk uit de Vroege IJzertijd. Daarnaast is ook nog een crematiegraf uit de Midden-Bronstijd onderzocht * * *

A.H. Schutte (met diverse bijdragen), Archeologisch Onderzoek in het tracé van de Rijksweg 73. Definitief veldonderzoek, Rijksweg 73-Zuid: Roermond-F4-Straat (ADC Rapport 453). Amersfoort 2005. ISBN 90-5874-40-27. Geïll., 27 pag. Een ander rapport, met hetzelfde rapporten ISBN-nummer, maar dat zal ongetwijfeld op een vergissing berusten. Tijdens een opgraving te Straat, nabij Roermond is een bootvormige boerderij uit de tweede helft van de 12e eeuw blootgelegd. Vrijwel al het daarbij aangetroffen aardewerk kwam uit het acht kilometer verder gelegen Elmpt (Duitsland). Een aardige vondst was een klomp roest, die een gevleugelde goedendag bleek te omvatten. Met dit slagwapen ging men ooit geharnaste tegenstanders te lijf.

48

|

Literatuurrubrieken

* * *

A. van Benthem en S. Ostkamp, Purmerend Westerstraat. Een Definitief Archeologisch Onderzoek (ADC Rapport 454). Amersfoort 2005. ISBN 90-5874-41-24. Geïll., 36 pag. De resultaten van dit onderzoek laten zien, dat deze locatie vanaf omstreeks 1500 bewoond is. Een aantal planken, waaronder een steven van een praamachtig schip, vormde de fundering van een muur uit die tijd. In een sloot aan de achterzijde van het terrein is veel 17e-eeuws aardewerk aangetroffen. Daaronder bevonden zich Italiaanse en Portugese faience. Vrijwilligers van de Archeologische Werkgroep Purmerend speelden een belangrijke rol bij de vondstbewerking. De vondsten zijn geclassificeerd en beschreven volgens het ‘Deventer’systeem.

* * *

A.H. Schutte, Venlo-Blerick-Rutgerusgang. Een Archeologische Begeleiding (ADC Rapport 467), Amersfoort 2005. ISBN 90-5874-54-22. Geïll., 9 pag. De begeleiding behelsde het toezicht op het graven van sleuven voor milieukundig onderzoek op een voormalig industrieterrein in Blerick (gem. Venlo). Daarbij is een intact esdek aangetroffen Daaronder kunnen intacte sporen uit Romeinse tijd tot Volle Middeleeuwen verwacht worden. * * *


N.M. Prangsma (met bijdragen van diverse auteurs), Elst Westeraam, Parklaan (gemeente Overbetuwe). Een Archeologische Opgraving (ADC Rapport 468). Amersfoort 2005. ISBN 90-5874-55-2X.

W.B. Waldus en W. Roessingh, De dorpsterp van Wommels in Littenseradiel. Een Archeologische Begeleiding met kleine opgraving (ADC Rapport 481). Amersfoort 2005. ISBN90-5874-68-28. Geïll., 13 pag.

Aanleiding voor dit onderzoek in Elst was de vondst van ijzertijdscherven in het wegcunet. Deze scherven bleken deel uit te maken van een afvaldump op een huisplaats met een éénschepig gebouw (15 x 6 m) uit de Vroege IJzertijd. Een groot deel van het natuursteen en aardewerk bleek te zijn verbrand en bevond zich vooral in en nabij de sporen van het middengedeelte van het gebouw. Wellicht wijst dit op een verlatingsritueel dat mogelijk samenhangt met een solitair crematiegraf van een volwassen individu.

De dorpsterp van Wommels (prov. Friesl.) wordt o.a. van een nieuwe verkeersverbinding en parkeergelegenheid voorzien. Op een diepte van 70 tot 80 cm onder het maaiveld bevinden zich terplagen uit laatRomeinse tijd. Het meeste vondstmateriaal kon in die periode gedateerd worden. Opvallend is, dat de aanwijzingen voor middeleeuwse bewoning vrijwel ontbreken.

* * *

S.B.C. Bloo en K. Jeneson, Woerden – Van Oudheusdenstraat. Archeologische begeleiding van sloop- en saneringswerkzaamheden (ADC Rapport 472). Amersfoort 2005. ISBN 90-5874-59-29. Geïll., 13 pag. De onderzochte locatie waar arbeidershuisjes en een garagebedrijf zijn gesloopt, ligt op een steenworp afstand van de vindplaats van het schip “De Woerden 7” en van het Romeinse Castellum. Bij de begeleiding is een gracht teruggevonden, die in de 16e en 17e eeuw rond de vestingwal van Woerden was gelegen. * * *

N.M. Prangsma en H. Vanneste, Middeleeuwse bewoning in Huurne, gemeente Wierden. Definitief archeologisch onderzoek in het tracé van de A35 bij Wierden (ADC Rapport473). Amersfoort 2005. ISBN90-5874-60-3x. Geïll., 67 pag. In de winter van 2004-’05 verrichtte het ADC een definitief archeologisch onderzoek in het tracé van de A35 ter hoogte van Huurne tussen Wierden en Almelo, waarbij men 5500 m2 opgroef. Daarbij zijn sporen van een erf aangetroffen, met daarop vijf elkaar opvolgende boerderijplattegronden, daterend uit de 9e tot en met de 11e eeuw. Enkele waterputten waren iets ouder. Vanaf de 12e tot en met de 15e eeuw lijkt het terrein ongebruikt te zijn geweest. * * *

* * *

Tegel (Stichting Vrienden Nederlands Tegelmuseum), nr. 33, 2005. ISSN 0920-4539. Geïll., 48 pag. Bekend zijn Nederlandse tegels met een kleur en decoratie die aan Chinese afbeeldingen zijn ontleend, minder bekend is dat ook het omgekeerde zich voordoet. Deze wederzijdse invloed komt fraai tot uidrukking in een 26-tal Chinese tegels dat het Tegelmuseum wist te verwerven. Andere onderwerpen die we in deze uitgave tegenkomen zijn een prent met eigentijdse kledij als voorbeeld voor tegelbeschilderingen, een typologische analyse van de hoekversiering van tegels uit een smuiger (schouw) te Krommenie en 18e en 19eeeuwse Nederlandse tegels in een kerk te Istanbul.

Afb. 5 Kwadranttegel met ‘waterlandse boerin’ 1610-1620. Uit: Tegel 33.

* * *

Malta Magazine (ministerie van OCW) nr. 10, oktober 2005. ISSN 1572-7653. Geïll., 16 pag. Zoals bekend, begeleidt deze uitgave nu al drie jaar lang de implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving. Naar aanleiding van vragen over en amendementen op het wetsvoorstel heeft de staatssecretaris enkele wijzigingen aangekondigd. Enige tijd geleden werd in de literatuurrubrieken van Westerheem melding gemaakt van een conflict tussen archeologen van de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland en een Zeeuws-Vlaamse agrariër (2005, 36). In Malta Magazine lezen we nu het vervolg. De man is inmiddels door de rechter veroordeeld voor moedwillige vernietiging van

Literatuurrubrieken

|

49


archeologische sporen en dat is goed voor 60 dagen cel of 120 uur werkstraf. Info over dit conflict: j.jongepier@scez.nl. * * *

Arend Jan Gierveld en Jan Pluis (met een bijdrage van Pieter Jan Tichelaar), Fries Aardewerk V: Harlingen. Bedrijfsgeschiedenis 1600-1933 & Producten tot 1720. Leiden 2005. ISBN 90-74310-89-3. ISSN 1586-1327. Geb., geïll., 280 pag., € 45,--. Jan Pluis, Fries Aardewerk VI: Harlingen. Producten 1720-1933. Leiden 2005. ISBN 90-74310-88-3. ISSN 1586-1327. Geb., geïll., 272 pag., bijlagen. € 45,--. Adri van der Meulen en Paul Smeele, Fries Aardewerk VII: De pottenbakkers van Friesland 170-1950. Het ambacht. De mensen. Het aardewerk. Leiden 2005. ISBN 90-5997-025-x. ISSN 1586-1327. Geb., geïll., 341 pag., € 45,--

Afb. 6 Fragment van een majolica schotel, ca 1670, product van een gleibakkerij te Harlingen. Uit: Fries aardewerk dl. V.

De reeks Fries Aardewerk, waarvan in 2000 het eerste deel verscheen, wordt met deze drie delen afgesloten. De eerste zes delen hebben betrekking op het tinglazuuraardewerk dat de tien Friese kleibakkerijen de afgelopen eeuwen produceerden: vooral schotels en tegels, maar ook tegeltableaus en sieraardewerk. Deel VII heeft betrekking op het loodglazuur-gebruiksaardewerk dat de Friese pottenbakkers tussen 1750 en 1950 maakten.

Afb. 7 Komfoor, Fries aardewerk van na 1700. Uit: Fries aardewerk dl. VII.

|

* * *

David J. Breeze, S. Jilek & A. Thiel, Frontiers of the Roman Empire. Edinburgh / Esslingen / Wien 2005. ISBN 1-90496616-0. Geil.; David J. Breeze & A, Thiel, The challenge of presentation. Visible and invisible parts of the Frontiers of the Roman Empire World Heritage Site in the United Kingdom and Germany. SNA, Amsterdam 2005; Limes grensverkenningen. Projectbureau Belvedere, Utrecht 2005. De inleiding van de Reuvensdagen 2005 in het jubilerend Nijmegen bestond uit een dubbellezing over publiekspresentatie van de Romeinse grens, de limes. Bij die gelegenheid zijn deze publicaties uitgereikt. Volledigheidshalve vermelden we ze hier. De titels spreken voor zich.

Elk van de delen kenmerkt zich door een rijk geïllustreerde presentatie van uitgebreide studies, waarbij kennis van het bestudeerde materiaal wordt gecombineerd met de resultaten van diepgravend archiefonderzoek. Voor degenen die met 18e-eeuws beerputmateriaal te maken hebben, vormt met name deel VII een indrukwekkend slot van de reeks. Niet alleen indrukwekkend vanwege de omvang ervan en de ongelooflijke berg werk die door Adri en Paul verzet zijn, maar vooral omdat we hier voor het eerst een in-

50

druk krijgen van de gevarieerde samenstelling en vooral de overweldigende productieomvang van de Friese pottenbakkers. Tussen 1700 en 1950 zijn er in dertien plaatsen in Friesland in totaal negentig pottenbakkerijen gevestigd geweest, waarvan er tijdens de bloeitijd meer dan vijftig tegelijk in bedrijf waren. Van 1750 tot ver in de 19e eeuw was de provincie Friesland de belangrijkste aardewerkproducent in ons land. De Friese pottenbakkers vervaardigden alledaagse gebruiksvoorwerpen zoals vergieten, testen, komforen, melk- en beslagpotten, koppen, kommen, met een rijke variatie in vorm, kleur en versiering. Via potvaarders en andere schippers vonden deze producten vanuit Friesland hun weg naar grote delen van Nederland. Wellicht kan door middel van een wat uitgebreidere recensie in Westerheem in de nabije toekomst wat meer aandacht worden besteed aan het laatste deel van de reeks Fries Aardewerk.

Literatuurrubrieken

* * *

E-thesis; Licentiaatsverhandelingen online/Mastertheses on-line. Een educatief project van Sint-Lodewijkscholen te Wetteren (B.) Tal van eindscripties verdwijnen uiteindelijk in een doos of kast en niemand kijkt er nog naar om. Het materiaal bevat veel informatie, maar is vrijwel ontoegankelijk. Frustrerend voor degenen die het onderzoek deden en jammer voor degenen die


daarvan niet op de hoogte zijn. Het succesvolle project E-thesis (http://www.ethesis.net/) biedt de mogelijkheid om deze verhandelingen op een speciale website te plaatsen, via verschillende zoekingangen toegankelijk te maken en vrij en volledig digitaal beschikbaar te stellen. Enkele interessante studies die daar zijn te raadplegen: - Nienke Vanbutsele, Het urnenveld uit de vroege IJzertijd op de Dorperheide te Kaulille Bocholt. Typochronologische Analyse en Regionale Synthese; - Dries Paumen, Studie van de structuren en het aardewerk van Site ‘De Noker’ (werkput 2) te Mechelen; - Florian Mariage, Les portus de la vallée de l’Escaut à l’époque carolingienne. Analyse archéologique et historique des sites de Valenciennes, Tournai, Ename, Gand et Anvers du 9e au 11e siècles; - Anton Cruysheer, Archeologisch Erfgoed en Publiekspresentatie. Onderzoek naar de mogelijkheden van Artikel 9 uit het Verdrag van Malta; - Ria Berkvens, De opbouw en inrichting van de Romeinse soldatenbarak van de eerste tot de 3e eeuw na Chr. Analyse van barakken en vergelijkend onderzoek naar gelijksoortige gebouwen in Italië.

Opgetekend Verleden 3; Jaarboek van de Mechelse Vereniging voor Stadsarcheologie. Mechelen 2005. Zw./w.-ill., 115 pag., € 15,--. In dit jaarboek veel aandacht voor de geschiedenis van Mechelse bierbrouwerijen en in het bijzonder de vormgeving en fabricage van de door hen gebruikte flessen en flesbeugels. Daarnaast ook bijdragen over glasvondsten, het gebruik van bloempotten in tuinen en tuinbouw, gelegenheids- en devotiemedailles uit Mechelen en bouwhistorisch onderzoek in die stad. * * *

Jean-Yves Hugoniot, Terres de Saintonge. L’Art de la poterie XIIe-XIXe siècle. Somoge éditions d’art, Paris, 2002. ISBN 2-85056-612-8. Geïll., 252 pag., € 45,--. De stad Saintes en haar omgeving (Région Poitou-Charentes, Frankrijk), beter bekend als Saintonge, was eeuwenlang een belangrijk pottenbakkerscentrum, bekend om het fraai versierde aardewerk, dat vooral veel tevoorschijn komt bij archeologisch onderzoek in Engelse havensteden.

* * *

Opgetekend Verleden 2; Jaarboek van de Mechelse Vereniging voor Stadsarcheologie. Mechelen 2003. Geïll., 100 pag., € 15,We blijven nog even bij onze zuiderburen. Het jaarboek bevat verslagen van stadskernonderzoek op diverse locaties in Mechelen, maar ook artikelen over de reconstructie van paternosters aan de hand van kralen uit een beerput, over verdroogde en al dan niet vergiftigde muizen en ratten, over de corrosie aan en het conserveren van koper en brons en over baggervondsten zoals kanonskogels en vishaken. Tot slot volgt een correctie op het gebruik van het “Deventer”-systeem bij de classificatie en beschrijving van aardewerkvondsten uit Mechelen. Omdat het om Mechelse producten gaat wordt de letter G uit het systeem (Grijs aardwerk) vervangen door MAG (Mechels aardwerk grijs). Daarnaast wijkt Mechelen bewust af van de ‘Deventer’-beschrijvingscategorieën.

Uit ons land zijn voorbeelden bekend uit vooral Noord-Holland en Zeeland. Zelden wordt dit materiaal dieper landinwaarts aangetroffen, zoals een fraai 16e-eeuws zoutvat dat in Geertruidenberg te voorschijn kwam. Dit boek laat het brede spectrum zien van het materiaal uit de Saintonge. Niet minder dan 682 voorwerpen worden in het mooie boek afgebeeld en beschreven.

Afb. 8 Kruik uit Saintonge, witbakkende klei, 16e-17e eeuw. Uit: Terres de Saintonge.

Afb. 9 Wierookbakje uit de Saintonge, witbakkende klei, 18e eeuw. Dergelijke bakjes, daterend vanaf de 16e eeuw, zijn ook uit ons land bekend. Uit: Terres de Saintonge.

* * *

* * *

Literatuurrubrieken

|

51


Jahresschrift für mitteldeutsche Vorgeschichte (Landesamt für Denkmalpflege und Archäologie Sachsen-Anhalt), Band 88. Haale (Saale) 2004. ISSN 0075-2932/ ISBN 3-910010-81-4. Geb., zw./w.-ill., 555 pag., kaartbijlage. Een forse bundel met een 14-tal artikelen en verslagen uit oostelijk Duitsland. Vroegpaleolitische vuursteenartefacten; een lineairbandkeramisch massagraf; neolithische resten geweibewerking; systematisering, analyse en interpretatie van lijkhoudingen bij begravingen in Neolithicum en Bronstijd; een depot met sieraden uit de Bronstijd, bronstijdbegravingen in Midden-Duitsland; Merovingische importgoederen en tot slot luchtfoto-archeologie, vormen de belangrijkste items. Alle bijdragen besluiten met een Duits- en een Engelstalige samenvatting. * * *

Bericht der römisch-germanischen Kommission. Band 85, 2004. Mainz am Rhein 2005. ISSN 0341-9312/ISBN 3-8053-35172. Geb., geïll., 485 pag. Afb. 10 Kralenketting, 1e eeuw na Chr. uit Gross Ottenhagen (vroegere Oost-Pruisen, nu Rusland). Uit: Bericht der römisch-germanischen Kommission 2004, Bd 85. Afb. 11 Pingsdorf(achtige) keramiek waarin muntvondsten zijn aangetroffen. Boven kogelpot (omstreeks 1150 of eerder), daaronder kogelpot en tuitpot (11801190). Uit: Funde und Ausgrabungen im Bezirk Trier.

52

|

Een groot deel van deze bundel, bijna 200 pagina’s, gaat over archeobotanisch onderzoek van materiaal van omstreeks het begin van onze jaartelling uit Hessen en Mainzfranken. Uit dat onderzoek blijkt, dat de Keltische landbouwcultuur bijzonder rijk aan plantensoorten was, met winter- en zomergranen en met olie- en vezelhoudende planten. De teelt van gewassen kreeg toen nog veel zorg en was bijzonder arbeidsintensief: het onkruid werd fanatiek gewied. Sommige plantensoorten werden vanuit het Middellandse Zeegebied of van elders aangevoerd. Die zorgzaamheid van de Kelten verdween bij de daarop volgende Germaanse cultuur. Men richt zich dan op zomeroogsten. Importen ontbreken en het onkruid tiert welig. De Romeinse invloed die daarop volgde laat een sterke specialisatie zien: een beperkt aantal soorten cultuurminnende planten. Er ontstaan tuinen met fruit- en notenbomen, groenten en kruiden. Wintergranen worden weer belangrijk. De aanwezigheid van militairen stelt specifieke eisen aan de voedselvoorziening en gaat een grote rol spelen in de landbouweconomie. Andere bijdragen in deze bundel zijn behalve het jaarverslag 2004: - Ausgrabungen 1999 bis 2003 am keltischen Oppidum auf dem Dünsberg bei

Literatuurrubrieken

Giessen - Überlegungen zu Prinzipien einer Landschaftsarchäologie - Ausgrabungen einer kaiserzeitlichen und jungbronzezeitlichen Siedlung bei Schwennenz, Lkr. Uecker-Randow (Vorpommern) – Neues zur GetreideVorratshaltung bei der Germanen - Das Gräberfeld von Berezovka / Gross Ottenhagen. Ein wiederentdeckter Bestattungsplatz des 1. Jahrtausend n.Chr. im Kaliningrader Gebiet. Elk onderdeel wordt afgesloten met een Zusammenfassung, summary en resumé in het Duits, Engels en het Frans. * * *

Funde und Ausgrabungen im Bezirk Trier (Aus der Arbeit des Rheinischen Landesmuseums Trier) 36, 2004. ISSN 0723.8630. Geïll., 112 pag. Het boekje opent met een tweetal bijdragen over de beschoeiing en opstallen van de Trierer “Römersprudel”, een bron die in Bronstijd en Romeinse tijd geëxploiteerd werd. Meer Romeins in artikelen over een opschrift uit het jaar 4; over vondsten en opgravingen in Waxweiler (villa) en Duppach-Weiermühle (grafkamer), over de restanten van mishandelde honden (!) en over een Christusmonogram op een terra-sigilata scherf. De Middeleeuwen en later zijn vertegenwoordigd met een artikel over 9eeeuwse munten en over keramiek waarin muntschatten werden aangetroffen. Info: www.landesmuseum-trier.de

* * *


H.A.P. Veldman (met bijdragen van diverse auteurs), Tiel, Medelsestraat-Oost vindplaats R2 en R3. Een Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van proefsleuven (ADC Rapport 491). Amersfoort 2005. ISBN 90-5874-78-24. Geïll., 37 pag.

Detector Magazine 83, november 2005. ISSN 1386-5935. Geïll., 44 pag. In dit nummer onder andere identificatieplaatjes van gesneuvelde militairen uit WOII, het einde van de stam van de Eburonen en de verspreiding en kenmerken van hun gouden munten (staters), een 16e of 17e-eeuwse samengestelde zilveren mantelhaak uit Sneek en heel veel ander klein metaal. * * *

Monumentenzorg en archeologie (gemeente Gouda), nieuwsbrief nr. 26, november 2005. Geïll., 8 pag. In de polder ten westen van Gouda is een nieuwe woonwijk gepland. Voorafgaand aan de realisatie daarvan vindt archeologisch vooronderzoek plaats. Deze nieuwsbrief geeft een samenvatting van de eerste voorlopige resultaten ervan. * * *

A. van Benthem, Leeuwarden de Schrans, “Het Stenen Piepke”. Een Archeologische Begeleiding (ADC Rapport 483). Amersfoort 2005. ISBN 90-5874-70-26. Geïll., 10 pag. In de 17e eeuw legde men in Leeuwarden een ‘Steynen pyep’ aan, een gemetselde en overwelfde uitwatering en doorvaart door de Schrans. Tijdens rioleringswerkzaamheden verwachtte men op de restanten van deze ondergrondse scheepvaartverbinding te stuiten. Men trof enkel een 19e-eeuws gemetseld riool aan. * * *

Tijdens het proefsleuvenonderzoek in Tiel zijn sporen uit de Middeleeuwen en de Romeinse Tijd aangetroffen. Jongere sporen bevonden zich in de meest zuidelijke en oostelijke putten. Waarschijnlijk betreft dit de periferie van een nederzetting uit de Volle Middeleeuwen. Opvallend was het geraamte van een versleten werkpaard tussen afval uit de 17e tot en met de 19e eeuw.

Afb. 12 Terra-sigillata scherf met Christusmonogram uit Trier, tweede helft 4e eeuw. Uit: Funde und Ausgrabungen im Bezirk Trier.

* * *

M.C. Kenemans, Ede, Galileilaan (bedrijventerrein ‘De Vallei’). Een archeologische begeleiding (ADC Rapport 494). Amersfoort 2005. ISBN 90-5874-42-3x. Geïll., 13 pag. De archeologische begeleiding in Ede behelsde het houden van toezicht op het uitgraven van een bouwput. Op aangrenzende percelen werden eerder al sporen van bewoning uit de Midden- tot Late IJzertijd aangetroffen. Met twee vierpalige spiekers sloot het resultaat van de begeleiding naadloos aan op de woonplaatsplattegrond van het eerdere onderzoek. * * *

F.J. de Mulder e.a. (red.), De ondergrond van Nederland. Groningen / Houten 2003. ISBN 90-01-60514.1. Geb., geïll., 379 pag., € 45,50. Dit fraaie boek bestaat feitelijk uit drie delen: - Duurzaam gebruik en beheer van de ondergrond (pag. 9-118); - Geschiedenis en toekomst van de ondergrond (pag. 119-246) en - De opbouw van de ondergrond (pag. 247352). Voor specifiek de prehistorie is het tweede deel interessant, maar voor de archeologie in het algemeen is vooral deel drie van belang. Daarin wordt de vanaf omstreeks 1975 gebruikte litho/chronostratigrafische indeling (Calais- en Duinkerkenafzettingen) geschrapt. Transgressie en degressie vinden, zo weten we nu, niet overal in ons land gelijktijdig plaats. In feite vindt er één door-

Literatuurrubrieken

|

53


gaande holocene transgressie plaats met tal van degressies op lokaal niveau. De afzettingen zijn nu ingedeeld op grond van hun waarneembare sedimentkenmerken en hun stratigrafische positie en zijn losgekoppeld van een (veelal veronderstelde) ouderdom. * * *

Madoc (tijdschrift over de Middeleeuwen), 19e jrg., nr. 2, 2005. ISSN 0922-369-X In dit nummer een artikel van Michiel Bartels onder de titel “Van tabula rasa tot de phoenix van het IJsseldal; Deventer anno 882” (pag. 74-84). Door oude archeologische en historische informatie opnieuw te bestuderen en te combineren met de resultaten van recent archeologisch onderzoek, is een totaal nieuwe visie op de ontwikkeling van het laatmiddeleeuwse Deventer ontstaan. Een dramatische aanval van de Vikingen in 882 leidde merkwaardig genoeg niet tot de ondergang van de open handelsnederzetting, maar vormde het startsein voor de ontwikkeling tot een bloeiende, strak uitgelijnde en gefortificeerde handelsnederzetting. * * *

Johanna Jacobs e.a. (red.), “Krabbegat, ‘Avestad, da’s m’n gròòtste dròòm!”. Het ontstaan, de geschiedenis en de toekomst van de Bergse haven. Bergen op Zoom 2005. ISBN 90-6469-817-1. Zw./w.-ill., 152 pag., € 12,50 Afb. 13 Gedeeltelijk bewaard gebleven atelierstukken uit de bodem van Edam, 1600’60. Uit: Vormen uit Vuur.

De middeleeuwse haven van Bergen op Zoom houdt al eeuwenlang de gemoederen in die stad bezig. Ooit was het een bruisend middelpunt van internationale handel, veel later werd zij als stinkend open riool gedempt. En heden ten dage staat zij weer volop in de belangstelling, nu er serieuze plannen bestaan om haar opnieuw uit te graven. De publicatie bevat een negental bijdragen over de vroegste geschiedenis van Bergen op Zoom in het algemeen en de haven in het bijzonder, met inbegrip van de bedrijvigheid daaromheen: havenarbeiders, vissers, kooplieden, suikerfabrikanten, schippers en niet in de laatste plaats de relatie tussen die schippers en de rondom de haven gevestigde pottenbakkers. * * *

54

|

Literatuurrubrieken

Archeologie Magazine nr. 6, 2005. ISSN 1566-7553. Geïll., 82 pag. Onder de titel de “veenkolonisten van het westen” gaat Archeologie Magazine op bezoek bij het onderzoek naar de ijzertijdboeren in Vlaardingen en onder de titel “Graven naar de wortels van de stad der Bataven” bij de opgraving van het oudste stenen huis in Nijmegen. * * *

Vormen uit Vuur (Mededelingenblad Nederlandse vereniging van ceramiek en glas) nr. 193, 2005/4. 0927-748x. Geïll., 51 pag. Geen special dit keer, maar een bonte verscheidenheid aan korte artikelen, waaronder een bijdrage van Sebastiaan Ostkamp over keramische modellen, daterend uit 1600-’60 uit de bodem van Edam. Bij het graven van een bouwput kwam een grote hoeveelheid 17e-eeuws stadsafval tevoorschijn. Onder de overigens weinig spectaculaire vondsten uit deze stortlaag kwamen verschillende keramische plastieken te voorschijn. Ze dienden als model voor een kunstschilder. De ontdekking in Edam laat zien – aldus Sebastiaan – dat uit archeologisch oogpunt onbelangrijke stortlagen op bouwlocaties wel degelijk belangrijke informatie voor andere wetenschappelijke disciplines kunnen opleveren. Daarbij kunnen, evenals dat in Edam het geval was, juist amateur-archeologen een belangrijke rol spelen. Voor raadpleging register en bestelling oude nummers van dit tijdschrift: www.vormenuitvuur.nl (nieuw) * * *

Hauke Jöns u.a, (herausgeb.), Archäologie unter dem Strassenpflaster; 15 Jahre Stadtkernarchäologie in MecklenburgVorpommern (Beiträge zur Ur- und Frühgeschichte Mecklenburg-Vorpommerns, Band 39). Schwerin 2005. ISSN 0138-4279/ISBN 3-935770-08-1. Geb., 726 afb., 520 pag. Een kloek en rijk geïllustreerd boek, waarin zo’n 50 auteurs elk vanuit hun specialiteit in één of meer artikelen de resultaten van het archeologische onderzoek in de verschillende stadskernen in de bondsstaat Mecklenburg-Vorpommern presenteren. Het boek is opgebouwd uit een reeks geva-


Afb. 14 Bord van sgraffitoaardewerk met afbeelding van opgestoken wijsvinger en liefdesstrik, 15301560. Bodemvondst stad Groningen. Uit: Hervonden Stad 2005.

rieerde hoofdthema’s (zoals handel, havenen maritiem cultuurgoed, kerkenbouw, huisraad, schatvondsten en universiteitsleven), waarbij binnen elk thema door verschillende auteurs een aantal uiteenlopende aspecten worden belicht. De steden in Mecklenburg-Vorpommern lijken ver van ons verwijderd, maar ze vormden belangrijke schakels in het handelsverkeer binnen Noordwest-Europa. Zo trof men er dan ook lakenloodjes uit Antwerpen, Doornik en Deventer aan, evenals Goudse pijpen en een pelgrimsinsigne uit Maastricht. * * *

Hervonden Stad 2005 (Jaarboek voor archeologie, bouwhistorie en restauratie in de gemeente Groningen). Groningen 2005. Geïll., 176 pag., € 12,--. In de stad Groningen is de Stichting Monument & Materiaal al decennia lang bezig met het verwerven, opslaan en weer beschikbaar stellen van historisch bouwmateriaal. Die activiteit vindt in dit jaarboek zijn weerslag in een artikel over de evolutie van houtsoort en constructie van paneeldeuren aan de hand van materiaal uit eigen depot. Daarnaast verleent de Stichting M&M haar medewerking aan bouwhistorisch en archeologisch onderzoek en geeft zij, samen met de gemeente Groningen, nu voor de tiende keer een lezenswaardig jaarboek uit. Een vaste rubriek daarin is uiteraard het jaarverslag van het archeologische onderzoek in het voorgaande jaar door stadsarcheoloog Ger Kortekaas. Vooral de opgraving aan de Westerweg krijgt daarbij zijn aandacht. In de Vroege Middeleeuwen vinden hier de eerste ontginningen plaats, gevolgd door een tweede ontginningsfase in de 11e tot en met 12e eeuw. Vervolgens wordt het terrein opgehoogd en verschijnen er een houten gebouw, grachten, sloten en waterputten. Het zijn niet in de laatste plaats de losse artikelen die dit jaarboek telkens weer, ook voor mensen buiten stad en land van Groningen, de moeite waard maken. Allereerst is dat een artikel over het resultaat van een onderzoek naar plantenresten uit een huiswierde, daterend uit de 1e eeuw n.Chr. Vervolgens ontrafelt Hans van Gangelen een opmerkelijke decoratie in slibkrastechniek op een bord uit omstreeks 1530-’60: een gebalde linkerhand met opgestoken duim en wijsvinder en een ineenvlochten lijnenspel. Het lijnenspel stelt een liefdesstrik voor en van de opgestoken vinger gaat

een vermanende of erotische verwijzing naar de huwelijksnacht uit: “Het houw’licks bed en is geen goot voor vuyle lusten”. De afgelopen jaren zijn in de stad, met name binnen de 17e-eeuwse vestingwerken, ruim 75 rekenpenningen gevonden. Ook die vormen aanleiding voor een archeologisch interessante bijdrage in dit jaarboek. De meeste rekenpenningen zijn in het Duitse Neurenberg vervaardigd. Dit artikel leert ons wat de functie van de rekenpenning was en hoe men reeds 450 jaar v.Chr. daarmee berekeningen uitvoerde. * * *

Zeeuws Erfgoed (Nieuwsbrief van de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland), 4e jrg., nr. 4, december 2005. Geïll., 24 pag. (excl. katern). Afb. 15 Romeins bronzen beeldje van de god Bachus, Aardenburg, 2e-3e eeuw na Chr., collectie Provinciaal Archeologisch Depot, Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland. Behalve de vaste archeologische rubriek met berichten over lopend onderzoek, vondstmeldingen en AWN-activiteiten, bevat deze nieuwsbrief informatie over het onderzoek naar instandhouding van historische kerken en een afzonderlijk katern over de verdronken dorpen. In dat katern wordt een 6-tal verdwenen plaatsen op Noord-Beveland en een 8-tal verdronken dorpen in westelijk Zeeuws-Vlaanderen onder de loupe genomen. Info: www.scez.nl Gerrit Groeneweg

Literatuurrubrieken

|

55


Werk in uitvoering

Stuurt u voortaan uw periodieken en berichten toe aan Marijn Lockefeer, onze redacteur Verenigingsnieuws. Hij haalt er de gegevens uit voor het VN en de Agenda en vervolgens gaat alles naar Jan Coenraadts voor WIU.

Deadline voor WIU 2006-2 (april): 15 februari 2006. Nieuwsbrief Werkgroep Prehistorie, november 2005 (Afd. 1 - Noord-Nederland)

Afb. 1 Overwinteren in Veendam (uit Nieuwsbrief Wgp Prehistorie).

56

|

Roelie Meijer beschrijft het vergaan van een hutskelet in de Heemtuin van het Veenkoloniaal Museum (Veendam), na verwijdering van de dakbedekking (huiden). Van maand tot maand is bijgehouden hoe het verval vorderde en dat ging snel. Na een jaar was de hut al 40 cm lager geworden en werd de samenhang minder. De waarnemingen tonen dat jager-verzamelaars erg weinig sporen nalieten in hun omgeving en dan vooral steen en vuursteen. In 2014 kijken de onderzoekers wat er nog is te vinden op deze plaats. In de koudste periode van de vorige winter

Werk in uitvoering

nam dezelfde auteur zijn intrek in een rietgedekt jager-verzamelaarhutje in de heemtuin. Met een houtvuurtje in de haardkuil bereikte hij na drie uur een binnentemperatuur van +8º C bij een buitentemperatuur van -15º. Er namen liefst twintig mensen deel aan een veldverkenning op de ‘Wildervanksterdallen’. Gerrit Stuut besteedt aandacht aan een oriënterend archeologisch onderzoek in het kader van het project ‘Van turfvaart naar toervaart’, dat bij de Westerdiepsterdallen een mogelijk mesolithische vindplaats opleverde. Op verzoek van de provinciaal archeoloog deden leden van de WP bij Muntendam onderzoek in polder ‘De Wiede’. Op verzoek van het ARC namen WP-leden ten zuiden van Hoogezand deel aan een opgraving, waar uitstekend werd samengewerkt en ‘spitsjes van een hoge kwaliteit’ werden gevonden. Het beoordelen / beschrijven van de eerder in WIU genoemde collectie Bert Heeres is voltooid, waardoor deze binnenkort naar het Noordelijk Archeologisch Depot in Nuis kan. Jan Visscher geeft een globaal overzicht van de ‘spitsendiversiteit’ in Noord-Nederland, Noord-Duitsland en Denemarken. Met uitzondering van de Bromme- of Lyngbyspits zijn alle hier getoonde spitsen ook in Nederland gevonden. De N eindigt met een agenda, waar onder meer de exposities ‘Professor Van Giffen en het geheim van de wierden’ (Groninger Museum; december 2005-april 2006) en ‘Neanderthalers in Europa’ (Drents Museum; juli-oktober 2006) worden gemeld.


Het Profiel, december 2005 (Afd. 5 - Amsterdam e.o.) Ruud Wiggers is een van de vrijwilligers die meehelpen bij de archeologische begeleiding tijdens de aanleg van de NoordZuid-lijn in Amsterdam. In dit geval gaat het om de plaatsing op grote diepte van een caisson tussen het Centraal Station en het Victoria Hotel. Intussen is dit project begonnen en geeft Ruud een uitvoerige sfeertekening van het werken aan de lopende band en de zeven. Daar komt erg veel voorbij, tot een bundel patronen en een verroeste revolver toe. Gelukkig ook nóg interessantere zaken: veel middeleeuwse messen, vroege dolken, spijkers van de scheepsbouw, fragmenten schoeisel, bot, aardewerk, munten enz. Marco Roling begint in deze HP met deel 1 van een kleine cursus Latijnse epigrafie, waar zo te zien zowel latinisten als niet-latinisten iets aan zouden kunnen hebben. Paul Hoogers doet verslag van de Afgevaardigdendag in Amersfoort. Op 10 december vond in Diemen de jaarlijkse studiedag van de afdeling plaats. Deze stond in het teken van activiteiten door leden bij opgravingen in en buiten de regio Amsterdam die mogelijk zijn ‘ondanks Malta’. Het programma vermeldt de volgende lezingen en sprekers: Ton van Bommel (inleider) - Opgraven in Eindhoven / Peter Kranendonk - De NoordZuid-lijn en de archeologische begeleiding / Ramon van Weenen De inheems-Romeinse bewoning in het mondingsgebied van het Oer-IJ / Ruud Wiggers - Opgraven in Nijmegen, een confrontatie met de Bataafsche Opstand. Berichten en de gebruikelijke Taakverdeling actieve AWN-leden besluiten HP.

Renus 2005 nr. 2 (Afd. 6 - Rijnstreek) Na informatie over een lezing over ‘baardmannen en puntneuzen’ beland ik bij het verslag van een excursie naar het voormalige Heilige Geest of Arme Wees- en Kinderhuis aan de Hooglandsekerkgracht te Leiden, waar Jan Dröge de bouwgeschiedenis toelichtte. Voor de afdeling alleen al interessant omdat er een goede kans bestaat dat die naar hier verhuist. In de Middeleeuwen stond hier het Onze Lieve Vrouwegasthuis, in 1395 gesticht aan de Hooigracht, maar begin 15e eeuw verhuisd naar deze locatie in de omgeving van de Burcht. Het gebouw werd diverse malen uitgebreid en nog tot 1961 was hier sprake van wezenzorg. Daarna werd het tot 1995 gebruikt door het Rijksmuseum voor Geologie en Mineralogie. Nu is het gebouw eigendom van de ge-

meente Leiden en volgen op korte termijn restauratie en herinrichting. De waarschijnlijke verhuizing van ‘Rijnstreek’ naar de hierboven genoemde nieuwe locatie van het Prov. Arch. Centrum werpt zijn schaduw vooruit, aangezien de Provincie alvast peilt welke hand- en spandiensten de afdeling kan verlenen binnen het nieuwe gebouw. Piet de Baar bespreekt de ‘Limes Atlas’ en waardeert vooral het indrukwekkende kaartmateriaal in het boek. Maar ook hier geldt: er is niets zo mooi dat er geen…

Afb. 2 Amsterdam: vondsten aan de lopende band (uit Het Profiel).

NaerdincklantNieuws, september 2005 (Afd. 13 - Naerdincklant) Zoals WIU al eerder meldde, zijn enkele leden van de afdeling bezig met een archeologisch literatuuroverzicht over het werkgebied (Archeologische Bibliografie Naerdincklant). Bovendien werd binnen de afdeling veel overlegd met als doel: meer activiteiten, meer onderzoek en een krachtiger uitstraling naar buiten. Na ruim 30 jaar verliet Gijs Vlamings het bestuur. Dat bestaat nu uit: John van der Sar (vrz), Liesbeth Wierenga (secr), Ton Kok (pmr), Ronald Visser, Gerard Buhr (pr) en Anton Cruysheer (veldwerk). Ronald Visser stelt zich in deze NN voor. Hij studeert provinciaal-Romeinse archeologie

Afb. 3 Vuurdomper, ca. 1275: voorzijde (uit NaedincklantNieuws). Afb. 4 Vuurdover: achterzijde getekend (uit NaerdincklantNieuws).

Werk in uitvoering

|

57


Afb. 5 Kasteel Kuilenburg (uit Graven tussen de rivieren).

en richt zich speciaal op de houtvoorziening tijdens de Romeinse tijd in deze omgeving. Bestuursleden Anton, Ton en Ronald zijn bezig met de website. Vooral dankzij de hierboven genoemde mensen neemt de oudste AWN-afdeling zijn plaats weer in binnen de kring van actieve AWN’ers. K. Beelaerts van Blokland vond aan de Bergseweg te Vreeland een ‘vuurdover’ uit ca. 1275. Hiermee doofde men het vuur door het smeulende hout aan te stampen. Aan de onderkant van de domper zijn lijnen ingekrast: bezweringstekens? Anton Cruysheer - In september voerde de afdeling in Loenen op verzoek van de provincie Utrecht een noodopgraving uit naar ‘Den Hollandsche Molen’ uit 1659. Na wat verbouwingen verhuisde deze poldermolen in 1870 naar Ugchelen om (bank)papier te gaan maken. Het onderzoek was noodzakelijk en mogelijk omdat na archeologisch vooronderzoek geen vervolgonderzoek werd nodig geacht. Arie de Reuver, nazaat van de laatste molenaar, zag tijdens grondwerkzaamheden t.b.v. woningbouw resten van de molenfundering. Alleen amateurs konden die toen nog onderzoeken, dit met toestemming van provincie, gemeente en ROB. Vondsten zijn een plat op de klei gelegd fundament van (wsch) een stal voor klein vee. De metaaldetector leverde wat metaal (munten en een loden gewicht) op, terwijl naast het te verwachten aardewerk uit de 17e t/m de 20e eeuw ook twee scherfjes uit de Romeinse tijd ‘opdoken’: de tot nu toe oudste vondsten in en rond Loenen.

58

|

Werk in uitvoering

Graven tussen de rivieren nr. 8, december 2005 (Afd. 15 - West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard) In het voorwoord van bestuurslid Hans van der Laan lees ik dat er in ruime mate veldwerk voorhanden is. Er was een lezing over Tiel-Passewaaij en er wordt een excursie voorbereid. Fijn, dat ook deze afdeling weer op de goede weg is. Gtdr is vrijwel geheel gevuld met een artikel door B. Smorenburg, dat gaat over het vroegere kasteel Kuilenburg. Dit kasteel, gesticht in de 13e-14e eeuw, is tussen 1735 en 1812 gesloopt, waardoor alleen de kasteelgracht nog is te zien. In 2004 werden de stadsgrachten van Culemborg uitgebaggerd, waaronder het gedeelte bij het vroegere kasteel. Er mochten dus vondsten worden verwacht, misschien ook restanten van de houten brug. Renaud verrichtte hier in 1944 een opgraving en van 1987-1997 was de Stichting Kasteeltuin Culemborg bezig. Er werden nu inderdaad resten van de kasteelbrug aangetroffen waarvan twee pijlers dendrochronologisch konden worden gedateerd door BAAC: 15e en 16e eeuw. Andere vondsten: veel metaal, waaronder een pijlpunt (15e eeuw), vijf handgranaten (17e eeuw) en liefst 16 messen. Verder wat glas (17e/18e eeuw), hout (behalve de brug onder meer ook drie ballen van een 16eeeuws kegel- of kolfspel), aardewerk (15e19e eeuw), leer, bot en steen (waaronder kloostermoppen 30x15x7). Hierna bespreekt Hans Tevel de Archeologische Kroniek Provincie Utrecht 20032003 en zag daarin veel moois.


Ten slotte vestigt Hans van der Laan de aandacht op projecten waaraan de afdeling actief deelnam. In Rossum kwamen vroegmiddeleeuwse sporen aan het licht bij De Groen Linde. Een heel aardige vondst was hier een versierde benen schrijfstift. In Geldermalsen-Hondsgemet ontdekte men vijf boerderijen, gebouwd langs een stroomgeul en geregeld herbouwd (van 150 v. Chr. tot 400). Op het toekomstig industrieterrein De Wildeman te Zaltbommel gaat het om een inheems-Romeinse nederzetting, waarvan twee huisplattegronden en (waarschijnlijk) een grafveld werden blootgelegd. Dit onderzoek krijgt in 2006 een vervolg.

Aardewerk, september 2005 (Afd. 21 - Flevoland) Ellen van Galen Last en Wies Kreukniet verlieten het bestuur. Tineke Heise trad toe en nam de veldwerkcoördinatie op zich. Het bestuur bestaat nu uit: Jan Boes (vrz), Maartje de Boer (secr), Henk van den Berg (pmr), Tineke Heise (veldwerk), Astrid Doppert en Jaap Eelman. In november startte de websi-

te van de afdeling: www.awnflevoland.nl, mede mogelijk door financiële steun van de provincie Flevoland. Ben van Rosmalen versterkt de redactie van A en introduceert zichzelf als ‘dienstwillige dienaar’. Saskia Thijsse meldt bijzondere vondsten op het tracé van de Hanzelijn bij Hattemerbroek. Deze tonen aan dat in de IJsseldelta al vanaf 10000 v. Chr. jagers aanwezig zijn. De vondsten bestaan uit vuursteen, aardewerk, verbrand bot en houtskool. Alles is weer toegedekt in afwachting van wat nu te doen staat: opgraven of laten zitten. Elders in A. attendeert Saskia op een voorjaarsexcursie ‘Langs de Maas’ in juni 2006, georganiseerd door de Drents Prehistorische Vereniging. Ook brengt zij ons op de hoogte van de start in 2006 van een opleiding scheepsarcheologie in Flevoland. Deze wordt een specialisatie binnen de masteropleiding archeologie van de RU Groningen. Maartje de Boer legt uit wat de termen ‘doedagen’ en ‘vondstverwerking’ betekenen. Algemene conclusie: er is binnen afdeling Flevoland meer dan genoeg te doen en voor ieder wat wils. Maartje de Boer & Tineke Heise gaan in op de veldverkenningen op ‘kavel 170’, speciaal op de gevolgde werkwijze en het vergelijken van het resultaat van de verkenningen in 2002 en 2004. In 2005/2006 wordt de werkwijze wat aangepast om tot een betrouwbaarder resultaat te komen. Er lijkt steeds meer vuursteen en prehistorisch aardewerk aan de oppervlakte te komen, waarschijnlijk omdat hier de hogere lagen zijn verdwenen. Daardoor worden nu dieper gelegen lagen opgeploegd en daarmee de prehistorische vindplaats. Voor een definitieve conclusie is meer onderzoek nodig en daarom vervolgt de afdeling de veldverkenningen op E170. Ben van Rosmalen maakte in de zomer te Swifterbant een groot deel van ‘Opgraving S4’ mee. De Flevolanders gaven graag gehoor aan de uitnodiging daar het universiteitsteam van Groningen te assisteren. ‘Swifterbant’ is immers een grote naam, niet alleen binnen de Nederlandse archeologie, maar ook over de landsgrens. Jammer, dat Ben juist de vondst van een schedel miste. ‘Groningen’ werkt de opgraving uit en het is de bedoeling dat de vondsten uiteindelijk in het Nieuwland Erfgoed Centrum komen.

Afb. 6 Handgranaten in Culemborg, 17e eeuw (uit Graven tussen de rivieren).

Afb. 7 De schedel van Swifterbant (uit Aardewerk).

Afb. 8 ‘Venus van Swifterbant’, Flevolandse opgravingsgodin (uit Aardewerk).

Na tentoonstellings- / lezingennieuws en andere wetenswaardigheden besluiten enkele krantenknipsels over Swifterbant en schoeisel deze A. Jan Coenraadts

Werk in uitvoering

|

59


Tips voor trips

Archeologische uitjes

Tentoonstelling ‘Professor van Giffen en het geheim van de wierden’

Afb. 1. Reistas door Professor van Giffen gebruikt tijdens het opmeten van de basis van de wierden. Foto Groninger Museum, John Stoel.

Het meest treffende object op de tentoonstelling over het onderzoek van de Groningse wierden is wel de aktentas van professor Van Giffen: een verweerd zwart exemplaar met een koperen plaatje met zijn naam. Met die tas achterop op de motorfiets trok hij door het Groningse land om de wierden op te meten (afb. 1). Die tas brengt, evenals wat andere eigendommen die in een van de zalen zijn geëxposeerd, de man achter de opgravingen een beetje tot leven. De tentoonstelling is een geslaagde combinatie van aandacht voor de bijzondere resultaten van het onderzoek naar de wierden

Afb. 2. De Wierde van Eenum was in ca. 1917 vrijwel tot aan het Kerkhof afgegraven. Foto collectie Groninger Archieven (W.P. Pastoor, Loppersum).

60

|

Tips voor Trips

en de drijvende kracht achter dit onderzoek: professor Van Giffen. Ze toont vele bijzondere vondsten uit de wierden (in Friesland terpen genoemd), verschaft informatie over het ontstaan, de afgraving voor vruchtbare grond (afb. 2) en het onderzoek, en belicht de rol die Van Giffen daarin speelde. Hij wordt geportretteerd als pionier, niet alleen op het gebied van het onderzoek naar de wierden, maar ook van de toepassing van de biologie en de geologie bij het archeologische onderzoek. Hij wordt daarmee gesteld tegenover de classicus Holwerda in Leiden. Het verschil in achtergrond tussen de twee archeologen, die het met elkaar aan de stok kregen, is op de ten-


Afb. 3. Jupiter, brons, gevonden in de wierde Ezinge, 2e – 3e eeuw na Chr. Collectie Groninger Museum. Foto Groninger Museum, John Stoel.

toonstelling wel heel sterk uitvergroot door een gehele zaal te vullen met amforen en replica’s van antieke beelden. Daarentegen hebben de samenstellers van de tentoonstelling gelukkig de verleiding kunnen weerstaan om aan de talloze andere onderzoeken van Van Giffen in Groningen en elders in het land aandacht te besteden. De enige getuige daarvan is een hoopje deels ongeopende papieren vondstzakjes uit 1909 waarin Van Giffen vondsten van een bezoek aan de Zeeuwse vliedbergen heeft gestopt, zonder er verder iets mee te doen. Hoewel het thema ‘Professor van Giffen en het geheim van de wierden’ misschien die indruk wekt, is de tentoonstelling bepaald niet kinderachtig, zij het wel heel toegankelijk. Er is zowel voor archeologisch geïnteresseerden, als voor hen voor wie wierden en Van Giffen nog onbekenden zijn, veel te beleven.

Rondgang De tentoonstelling in het souterrain van het Gronings Museum begint met een maquette van een woonstalhuis uit de 2e eeuw, waarvan de resten zijn opgegraven in de wierde van Feddersen in Duitsland. In de eerste zaal, waar een aantal oude vondstcollecties uit wierden bijeen is gebracht, wordt de sfeer opgeroepen van een ‘oudheidkabinet’ uit het begin van de 20e eeuw. De vondsten – kammen, weefgewichten en veel andere gebruiksvoorwerpen – liggen op soort in grote oude vitrinekasten met handgeschreven kaartjes. Tot de geëxposeerde collecties behoort die van Wierda, de uitvinder van de moderne schaats, die benen schaatsen heeft verzameld. Opvallend is hoe goed hout, bot en ander organisch materiaal in de mestrijke wierden bewaard zijn gebleven Een heel ander soort verzamelaar was de medicus Arend Folmer, van wie in het volgende vertrek een stapel schedels wordt getoond, waarop hij metingen uitvoerde. Een zaal met oude kaarten vormt de stap naar het moderner oudheidkundige onderzoek. Opvallend exemplaar is een bodemkaart uit 1837, waarop de wierden met hun hoogten reeds zijn afgebeeld. In de volgende zaal waant de bezoeker zich even op de verkeerde tentoonstelling. Er staan rijen amforen en replica’s van klassieke beelden. Het verband met de rest is niet direct duidelijk, maar moet de controverse illustreren tussen Van Giffen, die van huis uit bioloog was, en de classici vader en zoon Holwerda, die op foto’s aan de wand worden getoond tijdens een reis door Italië.

De ruzie met vader Holwerda die toen directeur van het RMO was, waar ook Van Giffen werkte, leidde tot het vertrek van deze laatste naar Groningen en uiteindelijk tot zijn wierdenonderzoek. Topstukken uit de wierden worden getoond in een zaal waar door vergroting van oude foto’s op de wanden een afgraving van een wierde wordt gesuggereerd. De schopsteken van de arbeiders zijn daarop te herkennen. Tegen de wanden zijn vitrines aangebracht waarin de mooiste vondsten uit de wierden, waaronder bronzen beeldjes en sieraden (afb. 3 en 4). Zo’n 80 tot 90% daarvan is trouwens niet bij archeologisch onderzoek, maar tijdens commerciële afgravingen gevonden. Centraal in de volgende zaal staat een verzameling beenderen van huisdieren uit de wierden. Dat was het onderwerp van de dissertatie waarop Van Giffen in 1913 promoveerde tot doctor. Langs de wanden van de zaal staan allerlei realia die een beeld geven van de persoon Van Giffen. Naast zijn aktentas en de vondstzakjes uit Zeeland zijn er onder andere inventarisboeken van de collectie van de student Van Giffen, notitieboeken, zijn bul en de enige twee bekende exemplaren van een door Van Giffen teruggetrokken publicatie over de wierden te zien. In de volgende zaal staat een maquette van de Feddersen Wierde bij Bremerhaven. Deze wierde kon in 1960 volledig worden opgegraven, iets wat Van Giffen ook met Ezinge wilde, maar hem niet is gelukt. Men was (gelukkig) niet bereid om daarvoor het

Afb. 4. Het masker uit Middelstum-Boerdamsterweg. 5e eeuw voor Chr. Aardewerk, hoogte 16,0 cm. Collectie Groninger Museum. Foto Groninger Museum, John Stoel.

Tips voor Trips

|

61


rondleidingen in het museum en een ‘Van Giffen-trek’, een speurtocht door de tentoonstelling. Een belangrijk artikel in dit pakket is een dvd, waarop op speelse wijze door kunstenaars in wierden gevonden objecten worden geïnterpreteerd. In de filmpjes worden letters getoond, die samen een codewoord vormen waarmee op de website van het museum een pagina kan worden geopend met een coupon die in het museum kan worden geruild voor een ‘runensteentje’.

Boek Bij de tentoonstelling is een fraai geïllustreerd boek verschenen. Het telt 224 pagina’s in groot formaat en kost € 34,95. In het volgende nummer van Westerheem volgt in de literatuurrubrieken hierover meer informatie.

Wierden

Afb. 5 De wierde van Ezinge. Foto Alfred Oosterman.

oude kerkje te slopen. Op de wanden van deze zaal hangen grote opgravingstekeningen van Van Giffen en foto’s van de wierden van Ezinge en Leens. Ook zijn in deze zaal twee bijzondere vondsten te zien: wollen hoofddeksels uit de 7e – 9e eeuw. Het zouden de enige uit die tijd in heel WestEuropa zijn. Tot slot kan met een speciale bril naar een korte 3D-film van de reconstructie van het huishouden in een woonstalhuis op een wierde worden gekeken. Hij is zo realistisch, dat je het gevoel hebt dat de rook van het vuur in je gezicht slaat en je je afvraagt waarom je niets ruikt. De tentoonstelling is aangevuld met een documentatiecentrum, waar - door samenwerking met de bibliotheek in het kader van het Groninger Forum - archeologische tijdschriften kunnen worden ingezien en boeken over archeologie worden geleend. Ook hangen er paleogeologische kaarten van het gebied en staan er computerterminals.

Jeugd De afdeling educatie heeft rond de tentoonstelling een uitgebreid onderwijspakket ontwikkeld, waaronder workshops op scholen,

62

|

Tips voor Trips

Een bezoek aan het Groninger museum kan prima gecombineerd worden met een bezoek aan enkele wierden. De bekendste daarvan is die van Ezinge (afb. 5), waar Van Giffen tientallen resten van woonstalhuizen daterend vanaf ongeveer 400 voor Chr. heeft blootgelegd. De plaats van de opgraving is nog duidelijk zichtbaar, omdat daar de heuvel steil afloopt. Van hetgeen daar is gevonden, is door een reconstructie, foto’s en voorwerpen een beeld te krijgen op de eerste verdieping van het museum Wierdenland in Ezinge. Op de begane grond wordt met kaarten en foto’s inzicht gegeven in het belang van het eeuwenoude cultuurlandschap Middag-Humsterland dat als een van de weinige in ons land gespaard is gebleven voor ruilverkaveling. Voor een ander mooi voorbeeld van een wierdedorp kan men vervolgens naar Niehove rijden, waar de radiale structuur goed bewaard is gebleven. Wie er op let, kan in het vlakke Groningse land trouwens nog tientallen andere wierden ontdekken, met name onder en bij dorpen en boerderijen.

Klooster Behalve wierden heeft Van Giffen in Groningen ook een deel van een klooster opgegraven, namelijk dat van Aduard. Van dit Cisterciënser klooster dat in haar bloeiperiode in de 15e eeuw zo’n vijftig gebouwen telde, is alleen nog de ziekenzaal over die nu als kerk in gebruik is. Dit is echter wel een heel mooi voorbeeld van de Noord-Nederlandse Romano-Gotische stijl. De bakstenen zijn er op een heel decoratieve wijze gebruikt. Ook is er een fraaie oude vloer


met tegelpatronen. die in de jaren twintig van de vorige eeuw is ontdekt. Een kastje met het gebeente van de zalige Emaunuel da Sescalo doet even de huidige functie van het gebouw vergeten. Tegenover de kerk is het kleine museum de Sint Bernardushof in een pand uit ca. 1600, waar, onder andere door wisselende tentoonstellingen, informatie over het klooster en het kloosterleven wordt gegeven. Ook is er een maquette te zien van het kloostercomplex, zoals dat deels op basis van de opgraving van Van Giffen in het begin van de jaren veertig is gereconstrueerd. Vanuit het museum kan een bezoek aan de kerk worden gebracht. Wim van Horssen

Groninger Museum Museumeiland 1, Groningen tel. 050 366 65 55 www.groningermuseum.nl www.educatie-groningermuseum.nl di. t/m zo. 10.00 - 17.00 uur t/m 9 april Museum Wierdenland Torenstraat 12, Ezinge tel. 0594 62 15 24 www.wierdenland.nl okt. t/m maart: zat. en zo. 13.00 - 17.00 uur april t/m sept.: di. t/m zo. 13.00 - 17.00 uur Museum Sint Bernardushof Hofstraat 45, Aduard tel. 050 403 21 09 www.kloostermuseumaduard.nl 1 nov. tot 1 april: zo. 13.00 - 17.000 uur 2 april t/m 31 okt.: di. t/m zat. 10.00 - 17.00 uur zo. 13.00 – 17.00 uur

Andere tentoonstellingen Zwolle

Weert

In het Stedelijk Museum Zwolle is een tentoonstelling te zien over de havezate Werkeren. In twee zalen worden de resultaten getoond van opgravingen van de Archeologische Dienst Zwolle op het terrein van deze havezate, waar de restanten liggen van twee kastelen, een boerderij en mogelijk nog oudere sporen. Er is muurwerk blootgelegd en er zijn bijzondere vondsten gedaan, zoals spaflessen uit de 18e eeuw.

In het Gemeentemuseum Weert, locatie De Tiendschuur, is een tentoonstelling over grafvelden uit de IJzer- en Romeinse tijd. Er staan objecten die (amateur)archeologen vonden tijdens opgravingen in delen van Weert, zoals Molenakker en Kampershoek, aan de hand waarvan de rituelen worden belicht. Ook is er een nagebouwde crematieplaats.

Stedelijk Museum Zwolle Melkmarkt 41, Zwolle tel. 038 421 46 50 www.museumzwolle.nl di. t/m zat. 10.00 – 17.00 uur zo. 13.00 – 17.00 uur t/m 26 februari

Het laatste nieuws over archeologische evenementen vindt u op de internetsite van de AWN:

Gemeentemuseum Weert, locatie De Tiendschuur Recollectenstraat 5, Weert tel. 0495 525 610 www.museumweert.nl di. /m zo. 14.00 – 17.00 uur t/m 19 maart

Informatie over tentoonstellingen, symposia, studiedagen en andere evenementen kunt u sturen naar: Redactie Westerheem, Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg

www.awn-archeologie.nl

e-mail: westerheem@freeler.nl

Tips voor Trips

|

63


Adressenlijst coördinatoren Landelijke Werkgroepen Landelijke Werkgroep Steentijd (LWS) A.W.J.M. (Ton) Kroon, Duistervoordseweg 116, 7391 CJ Twello, tel. 0571-273495. Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW) Voorzitter: J. (Jan) Venema, Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: janvenema@euronet.nl. Secretariaat: A.F. (Albert) Zandstra, W. de Zwijgerstraat 20, 8331 GT Steenwijk, tel. 0521-517456, e-mail: albert.zandstra@planet.nl. Penningmeester: J (Jules) de Jagher, Tijnjeweg 11, 8457 EK Gersloot (Friesland), tel. 0513-571458, fax 0513-571458, e-mail: dejagher@doge.nl. Regiocoördinatoren Regio Noord: W. (Winfried) Walta, De Wal 3, 9032 XE Blessum, tel. 058-2541432, e-mail: winfried.walta@wanadoo.nl.

Regio Noordwest: vacature. Subregio Groningen: J. (Jules) de Jagher, Tijnjeweg 11, 8457 EK Gersloot (Friesland), tel. 0513-571458, fax 0513-571458, e-mail: dejagher@doge.nl. Regio Oost: H. (Hans) Bruggeman, Roer 16, 8032 GG Zwolle, tel. 038-4546192. Regio Zuidoost: vacature. Regio Zuidwest: D. (Dik) Vuik, Oostmaasstraat 8, 3061 ZS Rotterdam, tel. 010-4147369, e-mail: dik.vuik@hetnet.nl. Subregio Zeeland: D. (Dries) van Weenen, Tulpstraat 30, 4486 BZ Colijnsplaat, tel. 0113-695457. e-mail: info@duikwacht.nl. Redacteur: L. (Louis) van de Berg, Zonnebloemstraat 32, 8012 XG Zwolle, tel. 038-4222320, e-mail: l.berg@qface.nl. Webmaster: N.M.C. (Nico) Durante, Potgieterstraat 7, 3351 ET Papendrecht, tel. 06-54778996, website: www.lwaow.nl e-mail: info@lwaow.nl.

AWN-lidmaatschappen basislidmaatschap (men dient het basislidmaatschap € 36,50 zonder aftrek van kosten over te maken) B studentlidmaatschap € 22,00 C jeugdlidmaatschap € 18,00 D geassocieerd lidmaatschap € 19,00 E huisgenoot-lidmaatschap € 12,50 in principe een eenmalig inschrijfgeld van € 5,00 Lidmaatschappen gelden per kalenderjaar en kunnen ingaan per 1 januari of na 1 juli. Na 1 juli is 50% van het jaarlidmaatschap verschuldigd. Na 1 november alleen het inschrijfgeld.

A

Rechten en plichten verbonden aan het lidmaatschap Alleen lidmaatschap A, B en C geven recht op toezending van het verenigingsblad ‘Westerheem’. Het basislidmaatschap verleent de volgende rechten: - toezending Westerheem - AWN-verzekering op AWN-opgravingen - toegang tot excursies van de Afdelingen en het Hoofdbestuur - toegang tot graafactiviteiten onder de vlag van de AWN - toegang tot de graafkampen van de AWN - stemrecht op de Algemene Ledenvergadering. De rechten van het basislidmaatschap zijn ook van toepassing op het studentenlidmaatschap en het jeugdlidmaatschap (14 t/m 18 jaar). Voor het huisgenootlidmaatschap geldt hetzelfde, maar zonder recht op Westerheem. Ten aanzien van het basislidmaatschap kent het geassocieerde lidmaatschap de volgende beperkingen: - geen toezending van Westerheem en

- geen stemrecht op de Algemene Ledenvergadering - aan het geassocieerde lidmaatschap kan geen huisgenootlidmaatschap verbonden worden (wat wel mogelijk is bij het basislidmaatschap). Het geassocieerde lidmaatschap staat open voor allen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische Kringen, Oudheidskamers, etc.) met een geldig basislidmaatschap. Nadere informatie over de lidmaatschappen kan verkregen worden bij het Bureau AWN, Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam. Opzeggen voor 1 december: een bevestiging wordt niet toegezonden. Zij die zich voor het studentenlidmaatschap of geassocieerde lidmaatschap aanmelden, dienen bij hun aanmelding een kopie te voegen van hun geldige studentenkaart of het lidmaatschap van de aangesloten zusterorganisatie.


04-04-2006

10:30

Pagina 1

Sinds 1951 zijn amateur-archeologen verenigd in de AWN. Inmiddels is deze organisatie uitgegroeid tot de grootste in Nederland. De leden vervullen een onmisbare functie in het archeologisch onderzoek.

2

Westerheem

AWN-leden maken geschiedenis!

jaargang 55 - april 2006

het tijdschrift voor de Nederlandse archeologie

02-omslag.qxd

Amateur-archeologie en archeometrie Peter Seinen Vervalsing van Nijmeegse christogrammen Uit de hand gelopen grap of wraakactie? Wim van Horssen Het inheems-Romeinse grafveld van Nijmegen-Hatert Een terugblik door de bril van een prehistoricus Peter van den Broeke


02-omslag.qxd

04-04-2006

10:30

Pagina 2

Colofon Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN) Aanmelden: Bureau AWN, Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam, e-mail: vaanholt@sna.nl of www.awn-archeologie.nl Lidmaatschap/abonnement € 36,50 per jaar Opzegging vóór 1 december; een ontvangstbevestiging van uw opzegging wordt niet toegezonden Redactie • Centraal redactie-adres W.C.N. (Wim) van Horssen (hoofdredacteur), Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg E-mail: westerheem@freeler.nl • C.H. (Charlotte) Peen (eindredacteur), Clavisstraat 25, 6679 GA Nijmegen-Oosterhout. E-mail: chpeen@hotmail.com • G.C. (Gerrit) Groeneweg (redacteur literatuurrubrieken), Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom E-mail: groenweg@home.nl • J. (Jan) Coenraadts (redacteur Werk in uitvoering), Händelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. E-mail: j.coenraadts@planet.nl • T. (Tim) de Ridder, Lambertushof 26, 2311 KP Leiden. E-mail: t.de.ridder@vlaardingen.nl • M. (Marijn) Lockefeer (redacteur Verenigingsnieuws), Joke Smitplein 7, 3581 PZ Utrecht. E-mail: heinlock@wanadoo.nl Redactieraad J.C. Besteman, H. van Enckevort, R.C.G.M. Lauwerier, M.-F. van Oorsouw, H. Stoepker, L.B.M. Verhart. Sluitingsdata kopij 15 december, 15 februari, 15 april, 15 juni, 15 augustus, 15 oktober. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen digitaal te worden aangeleverd. Advertenties Voor inlichtingen over advertenties wende men zich tot de eindredacteur. Advertentietarieven (excl. opmaak): 1/ pagina: € 65,-, 1/4 pagina: € 125,8 1/2 pagina: € 250,- 1 pagina: € 450,insteekfolder € 550,- (excl. vouwen)

Inhoud jaargang 55 no. 2, april 2006

Redactioneel .................................................................... 65 Peter Seinen Amateur-archeologen en archeometrie ............................ 66 Wim van Horssen Vervalsing van Nijmeegse christogrammen bewezen Uit de hand gelopen grap of wraakactie .......................... 73 Peter van den Broeke Het inheems-Romeinse grafveld van Nijmegen-Hatert Een terugblik door de bril van een prehistoricus .......... 80 RONDOM DE STAD GEMEENTELIJKE ARCHEOLOGIE IN... ZUTPHEN Harold E. Henkes, Michel Groothedde & Arjan den Braven Een uitzonderlijk ‘Stangenglas’ ........................................ 92 MIJN MOOISTE VONDST Sjaak Jasperse Een loden penning uit de Westkerkse Terp ...................... 98 WIE KENT DIT Anton Cruysheer Vreemd voorwerp uit Vreeland ...................................... 100 REACTIES Gerrit Groeneweg Met zuinigheid en vlijt .................................................... 101 Paul Smeele & Adri van der Meulen Krammen - geen huisvlijt maar vakwerk ........................ 103 LITERATUURRUBRIEKEN ................................................ 105

© AWN 2006. Overname van artikelen en illustraties is slechts toegestaan na voorafgaande schriftelijke toestemming van de redactie.

WERK IN UITVOERING .................................................... 118

Ontwerp: Seña Ontwerpers, Nijmegen Druk: Drukkerij Salland de Lange, Deventer

TIPS VOOR TRIPS Archeologische uitjes ...................................................... 126

ISSN 0166-4301

Adressenlijst en AWN-lidmaatschappen .......................... 128 Wij verzoeken u adresveranderingen door te geven aan de leden- en abonnementenadministratie AWN, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal. Alleen zo bent u gegarandeerd van de toezending van Westerheem. [foto achtergrond omslag: Opgraving Romeinse Nederzetting Ouddorp (De Ouwe Waerelt)]

Adressenlijst hoofdbestuur en afdelingssecretariaten van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland Hoofdbestuur Alg. voorzitter: J.P. (Jeroen) ter Brugge, Hogelaan 9, 3134 VJ Vlaardingen, tel. 010-4603612, e-mail: jp.terbrugge@visserij-museum.nl Vice-voorzitter: A. (Bram) van der Walle, Ravenhorsterweg 90, 7103 AV Winterswijk, tel. 0543-517155, e-mail: vanderwallebram1@hotmail.com Alg. secretaris: vacant Alg. penningmeester: J. (Joop) Bosch, Gravenmaat 13, 9302 GA Roden, tel. 050-5011425, e-mail: joop.bosch@zonnet.nl. Postgiro 577808 t.n.v. AWN Roden Bestuursleden: • W.J.C. (Jan) Nieuwenhuis, (veiligheid en verzekeringen), Lyra 60, 3328 NH Dordrecht, tel./fax 0786186819, e-mail: nieuwelugt@planet.nl • M.J. (Michael) den Hartog, Witlastraat 110, 3962 BC Wijk bij Duurstede, e-mail: mjdenhartog@freeler.nl • J. (Jan) Venema, Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: janvenema@euronet.nl • Vacant (deskundigheidsbevordering) • W.C.N. (Wim) van Horssen (Westerheem), Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg, e-mail: westerheem@freeler.nl

07.

08. 10. 11.

12. 13.

14.

15. Ereleden R. van Beek (†), A.J. van Bogaers Wouters (†), H. Brunsting (†), H.J. Calkoen (ere-voorz., †), A.E. van Giffen (†), P.J.R. Modderman (†), S. Pos (†), H.J. van Rijn (†), P. Stuurman (†), E.H.P. Cordfunke, H.H.J. Lubberding, mw. E.T. Verhagen-Pettinga, P. Vons.

16.

17. Leden- en abonnementenadministratie AWN Accountantskantoor N.L. van Dinther & Partners BV, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017451 (tijdens kantooruren), fax 010-5017593, e-mail: awn@vandinther.nl

18. 19.

Bureau AWN (postadres, algemene informatie en ledenservice), Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam, tel. 020-4276240, fax 020-4227910, e-mail: vaanholt@sna.nl

20. 21.

Secretariaten/contactpersonen Afdelingen 01. Noord-Nederland: B.J. ten Kate (a.i.), Hunzeweg 2, 9657 PB Nieuw Annerveen, tel. 0598-491420. 03. Zaanstreek/Waterland: Mw. J.E. Broeze, Overtoom 103, 1551 PG Westzaan, tel. 075-6165680. 04. Kennemerland (Haarlem en omstreken): Mw. S.Y. Comis, Planciusplantsoen 10-I 2253 TR Voorschoten, tel. 071-5769439, e-mail: s.comis@wanadoo.nl 05. Amsterdam en omstreken: E. van der Mast, Stokerkade 32, 1019 XA Amsterdam, e-mail: vdmast@dds.nl 06. Rijnstreek: Mw. R. van Oosten, Geregracht 50,

22.

23.

24.

2311 PB Leiden, tel. 06-18871799, e-mail: awnrijnstreek@yahoo.com Den Haag en omstreken: Mw. J. Hees, Klikspaanweg 7, kamer 16, 2324 LW Leiden, tel. 071-5760533. e-mail: j.hees@umail.leidenuniv.nl Helinium (Waterweg Noord): Secretariaat Helinium, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen. Zeeland: R. Wielinga, Kluutlaan 9, 4695 JK Sint Maartensdijk, e-mail: c.wielinga@planet.nl Lek- en Merwestreek: C. Westra, Eigen Haard 22, 3312 EH Dordrecht, tel. 078-6350184, e-mail: corguzzi@yahoo.com Utrecht en omstreken: J.L. Rinia, Nepveustraat 78, 3705 LE Zeist, tel. 030-6958514, e-mail: jan.rinia@hetnet.nl Naerdincklant (Hilversum en omstreken): Mw. E.J. Wierenga, Theresiahof 28, 1216 MJ Hilversum, tel. 035-6834875, e-mail: secretaris@naerdincklant.nl Vallei en Eemland (Amersfoort en omstreken): L. de Niet, Postadres: p/a Langegracht 11, 3811 BT Amersfoort, tel. 035-6010451, e-mail: ldeniet@euronet.nl West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard: G.J. van der Laan, Thorbeckestraat 51, 5301 ND Zaltbommel, tel. 0418-518224, e-mail: gjvanderlaan@hr.nl. Nijmegen en omstreken: J.J. van Daalen, Bargapark 27, 5854 HC Nieuw Bergen, tel. 0485343456, e-mail: JJ.Daalen@HCCNET.nl http://members1.chello.nl/~a.hendrikso1. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: B.A.F.M. Clabbers, Sweerts de Landasstraat 72, 6814 DJ Arnhem, e-mail: b.clabbers@planet.nl, homepage: http://www.archeologiemijnhobby.nl Zuid-Salland - IJsselstreek - Oost-Veluwezoom: Peter Heukels, Deltalaan 65, 7417 VB Deventer, tel. 0570-631587. Twente: Mw. N. Otto, Lavendelhof 9, 7641 GG Wierden, tel. 0546-577284, e-mail: otto-lankamp@hetnet.nl. IJsseldelta-Vechtstreek: F. Spijk, Gen. Eisenhowerlaan 55, 7951 AW Staphorst, tel. 0522-461684. Flevoland: Mw. M. de Boer, Luttekepoortstraat 31, 3841 AW Harderwijk, tel. 0341-470013, e-mail: maartjedeboer@12move.nl West-Brabant: Mw. A.M. Visser, Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635. http://gen-www.uia.ac.be/u/overveld/archeology/awn22.html, e-mail: jmvisser@planet.nl Archeologische Vereniging Kempen en Peelland: Mw. W. van Vegchel, postadres AWN, Deken van Somerenstraat 6, 5611 KX Eindhoven, tel. verenigingsruimte, 040-2386592 (woensdagavond), e-mail: awnafdeling23@wanadoo.nl Midden-Brabant: C.C.J.M. Cornelissen, Aalstraat 73, 5126 CR Gilze, tel. 0161-451612.


02-katern.qxd

06-04-2006

14:25

Pagina I

VERENIGINGSNIEUWS april 2006 Bijdragen voor deze rubriek naar Marijn Lockefeer

Opgraven in Nijmegen Verslag AWN-zomerkamp Nijmegen, 30 juli t/m 6 augustus 2005 De opgraving vond plaats op het St. Josephhof. Er komt een parkeergarage en er worden woningen gebouwd. Dit is Malta in de praktijk. Nijmegen is daar heel strikt in. De consequentie is dat er binnen 2 jaar een verslag van het onderzoek moet komen. We waren heel nieuwsgierig naar de inhoud. Tot april 2006 kan worden opgegraven.

Afb.1 Maquette Grote Thermen (Xanten) (foto: Ruud Wiggers).

Zoals altijd arriveerde de club deelnemers op zaterdag in de namiddag. We hadden weer gastvrij onderdak in een schoolgebouw. Konijntjes tippelden over het grasveldje achter de school. Een vos stond daar later in de week op veilige afstand naar ons te kijken. We wandelden naar de plek in de stad waar we de komende week iedere dag zouden gaan opgraven. We tuurden wat door het hekwerk naar het opgravingsterrein, maar zonder deskundige toelichting leverde dat weinig informatie op. We liepen verder naar het Valkhof. Daar heeft in vroegere tijden onder andere een ‘donjon’ gestaan, die ooit duidelijk een deel van het silhouet van de stad bepaalde. Ter gelegenheid van het 2000 jaar bestaan van Nijmegen is deze donjon weer opgebouwd, nu gemaakt uit kilometers steigermateriaal, aan de buitenkant afgedekt met bedrukt doek zodat de suggestie van een oud gebouw heel duidelijk is. De viering van het feit dat Nijmegen de oudste stad van Nederland is, blijkt wel wat aan de late kant. De stadsarcheoloog zei daar later in

de week over dat het eigenlijk enkele jaren te laat was. Er zijn al sporen van bewoning van voor de jaartelling. We klommen tot het hoogste punt en hadden een fraai uitzicht over de omgeving. Zo hebben ook de Romeinen uitzicht gehad op de Waal en het land ten noorden daarvan. Een werkweek van de AWN is altijd goed ingevuld. Zaterdag hadden we al een goede start. Voor zondag was een excursie naar Xanten georganiseerd. Sommigen waren daar al eens eerder geweest, maar het archeologische park is nog steeds aan het uitbreiden. We hadden een uitstekende gids, dr. Kerstin Kraus, die zelf bij de opgravingen betrokken is en ons zeer deskundig door het park leidde. Met de aanleg van het archeologisch park is in 1966 begonnen. Een deel van de huidige bouw is natuurlijk een reconstructie. Aan deze nederzetting aan de Benedenrijn verleende keizer Traianus omstreeks 100 na Chr. stadsrechten. De plaats ging heten Colonia Ulpia Traiana, kreeg grote

I


02-katern.qxd

06-04-2006

14:25

Pagina II

openbare gebouwen en werd bewoond door tienduizend mensen. De stad had een groot openbaar badhuis, nu bekend onder de naam ‘Grote Thermen’. Het gebouw besloeg een oppervlak van 10.000 m2 met alle mogelijke voorzieningen voor baden en vertier (afb. 1). Over de opgegraven resten is met behulp van steigermateriaal een beschermend gebouw opgetrokken met dezelfde vorm als het oorspronkelijke gebouw. Vanaf de nederzetting kan men in het dal nog zien waar de Rijn indertijd langs de stad heeft gelopen. De plannen om de oude haven uit te graven en die met de huidige loop van de Rijn te verbinden, zijn voorlopig te kostbaar. Aan het eind van de middag bezochten we het archeologisch museum in Xanten. Sommigen bezochten ook nog de imposante kerk van Xanten, maar daar had uw verslaggever geen fut meer voor. Met gelijkgestemden ging hij een biertje drinken.

Afb. 2 Deel van het opgravingsterrein St. Josephhof (foto: Ruud Wiggers).

II

De volgende dag startte het opgraven. Eerst naar het depot van de Dienst Archeologie van Nijmegen. Kees Brok leidde ons rond. Eerst naar de wasruimte van het depot. Daar worden kleine hoeveelheden gewassen. De bulk wordt verwerkt in Lent. Naast de wasruimte is

een droogruimte. Het gedroogde materiaal wordt uitgesplitst in de diverse soorten: aardewerk, natuursteen etc. Bij het bezoek stonden er juist 8 kratten met materiaal van het St. Josephhof, de plaats waar de AWN’ers zouden gaan opgraven. De opgraving daar resulteert in 10 tot 15 kratten materiaal per dag. We gingen vervolgens naar de opslag van het materiaal. In stellingen staat het materiaal dat in 15 jaar werd verzameld bij diverse opgravingen. Terug naar de koffiekamer waar de situatie op het St. Josephhof wordt besproken. Romeinen waren al in de periode 10-14 voor Chr. actief in de omgeving. Het terrein ligt hoog en vormde een geschikte woonplaats voor burgers; militairen waren vlakbij gelegerd op het Kops Plateau. De locatie van het St. Josephhof maakte deel uit van het Oppidum Batavorum. Deze stedelijke nederzetting breidde zich uit tot in 69 na Chr. De Bataafse Opstand raasde in dat jaar door de regio en verwoestte alles wat Romeins was. Niet lang daarna keerden mensen weer terug naar de oudste stad van Nederland. Lager aan de Waal ontstond omstreeks 100 na Chr. een nederzetting. In het huidige Waterkwartier zijn indrukwekkende vondsten van die bewoning gedaan. Die nederzetting is in 280 na Chr. verlaten. Ook naar het Valkhof keerden na de Bataafse Opstand mensen terug, maar op kleine schaal. Bij het St. Josephhof worden bewoningsactiviteiten uit de 1e tot en met de 4e eeuw waargenomen. Die uit de 4e eeuw liggen dicht onder het maaiveld en zijn vaak ‘verrommeld’. Het terrein is vroeger ook als grafveld gebruikt. Crematies uit de 1e eeuw en skeletten uit de 4e eeuw zijn daar getuigen van. Prehistorische vondsten kunnen overal op dit terrein worden verwacht. De 17e/18e eeuw is natuurlijk ook vertegenwoordigd. ‘s Middags naar het opgravingsterrein. Zowel archeoloog Brunsting als de ROB hebben in het verleden al opgravingen op dit terrein uitgevoerd. Kiki van Heist nam de regie over en lichtte


02-katern.qxd

06-04-2006

14:25

Pagina III

de opgraving toe. Er waren voortdurend twintig mensen actief in de putten waaronder studenten en vrijwilligers. Op het terrein zullen woningen worden gebouwd en een parkeergarage. De grondsanering is al uitgevoerd. De AWN’ers gingen in drie groepjes aan de slag. De eerste groep van vier personen ging Romeinse huizen uit de 1e eeuw uitgraven. Dit terrein lag aan de noordzijde van de opgraving. De huidige Burchtstraat heeft een Romeinse voorganger gehad. De huizen die wij opgroeven, lagen aan die weg. De tweede groep, ook vier personen, ging aan de slag op percelen van 6 bij 40 meter ten zuiden van deze woningen. Deze percelen werden waarschijnlijk gebruikt door Romeinse veteranen en ambachtslieden. De derde groep, twee personen, ging naar het zuidelijk gedeelte van de opgraving. Daar was een 18e-eeuwse beerput aangetroffen en ook waren er sporen van prehistorische bewoning. Het vondstmateriaal werd steeds ter plaatse gewassen. Aan de vaste wasploeg werd dagelijks een AWN’er toegevoegd. De belangrijkste vondsten werden uiteraard gescheiden bewaard. Het overige vondstmateriaal uit alle putten kwam op de zeef. Kwetsbaar aardewerk werd eruit gepikt en apart behandeld. Uit put 2 waren bijvoorbeeld scherven geborgen met Romeinse letters. Zij moesten een zin vormen, maar er was geen touw aan vast te knopen. Door te hard poetsen zou tekst verloren gaan. Opgelet dus, bij dat soort scherven. Op de zeef zagen we allerlei fragmenten Romeins aardewerk, bijna uitsluitend uit de 1e eeuw na Chr., bot, spijkers, natuursteen en baksteen. Ik maakte deel uit van het groepje dat de Romeinse huizen uitgroef. Het oppervlak moest eerst worden geschaafd. Dat leverde al meteen veel scherven op. Putbaas Bas wist al dat die hoek van de opgraving veel vondsten ging opleveren. Scherven Pompeïaans aardewerk bevestigden de datering in de 1e eeuw. Van de metaaldetector werd

veel gebruik gemaakt. Na enkele uren schaafwerk werd het apparaat erbij gehaald. Deze keer was het al meteen raak. Een kleine zilveren munt (quinarius) uit de tijd van Augustus. Wegens verontreinigingen aan de munt was verdere determinatie nog niet mogelijk. Een tweede munt op korte afstand: een bronzen Keltische munt met mooie groene patina. De munt zal omstreeks het begin van de jaartelling zijn geslagen. Op de voorzijde staat een gestileerd paard naar links. Op de keerzijde zien we een zonnerad. In dezelfde put werden de volgende dag opnieuw mooie vondsten gedaan (afb. 4). Een kommetje van terra sigillata lag omgekeerd en in brokken in de grond. Bijna compleet. Helaas ontbrak een stukje van de bodem, juist daar waar een stempel van de fabrikant pleegt te staan. Verder een groot gedeelte van een wrijfschaal en de helft van een ruwwandig grijs kommetje, alles weer te dateren in de 1e eeuw na Chr. Halverwege de week, op woensdag, werkte ik ‘s middags bij Glen in de put. Daar was de opstand van de Batavieren in 69 na Chr. in het profiel duidelijk te herkennen (afb. 5). In het opgravingsvlak was dit minder eenvoudig. Daar werd in dit geval de Engelse methode van opgraven gevolgd: niet streng horizontaal afvlakken, maar de lagen van bewoning volgen. Tussen de opeenvolgende bewoningslagen was een dikke, zwarte band te zien. De nederzetting heeft in brand gestaan. De met leem aangesmeerde houten huizen werden door het vuur verwoest. De wanden stortten in. Organisch materiaal is niet bewaard geble-

Afb. 3 Terra sigillata-scherf (foto: Ruud Wiggers).

Afb. 4 Kommetje van Terra sigillata, 1e eeuw na Chr. (foto: Ruud Wiggers).

III


02-katern.qxd

06-04-2006

Afb. 5 Historische grond! Getuigenis van de Bataafse Opstand (foto: Ruud Wiggers).

Afb. 6 Romeinse put met veel voorwerpen. Twee deelnemers zijn hier bezig met het bergen van materiaal (foto: Ruud Wiggers).

14:25

Pagina IV

ven en dus ook niet het hout van deze huizen. De brokken verbrande leem (roodbruin, lijkt op baksteen) vertonen nog vaak de afdrukken van het verbrande hout. Na 69 na Chr. is in steen gebouwd en restanten daarvan zijn bewaard gebleven. Het was onwerkelijk om op de plaats te staan waar Batavieren de complete Romeinse nederzetting hadden vernietigd. We vonden veel zwartkleurige scherven van roodbakkend aardewerk (veroorzaakt door de brand). Ook kan een stukje verbrand bot door een ongeoefend oog al makkelijk voor aardewerk worden aangezien. ‘s Avonds een rondleiding over het Valkhof met stadsarcheoloog Jan

Thijssen. Hij wees ons op allerlei muurresten uit diverse perioden en lichtte de geschiedenis toe. Nijmegen is eeuwenlang een belangrijke plaats geweest voor koningen en keizers. Die kwamen daar met regelmaat. Na de rondleiding werd de discussie onder het genot van een biertje voortgezet. De volgende dag weer in de put van Glen. Het profiel van de wand was van groot belang om te begrijpen wat er is gebeurd. De structuren werden steeds duidelijker. Verkleuringen van verbrand hout, planken over elkaar heen. Al het losgemaakte materiaal werd met de vingers fijngewreven om geen vondsten te missen. Zo viel mijn oog op een wit schijfje dat zich door de gladde ronde vorm onderscheidde van kiezels etc. Het betrof een groot fragment van een gem. In het veld was de voorstelling helaas niet goed te zien. Ook op andere plekken op het Josephhof werden fraaie vondsten gedaan, bijvoorbeeld een complete fibula uit de 1e eeuw met nog veel sporen van zilver. In een omvangrijke kuil werd veel aardewerk gevonden (afb. 6). Ook werden twee Romeinse munten opgegraven. In put 11 vonden we een sterk verbogen bronzen lepeltje met scherpe punt. Een oesterlepeltje bleek het te zijn. Met de punt werd de oester geopend en met het lepeltje genuttigd. In de loop van de vrijdagochtend ging het regenen. We hadden niets te klagen, want het was de hele week goed graafweer geweest. Scherven spoelen onder de paraplu kon nog wel. Zoals gebruikelijk werd deze laatste opgraafdag van de AWN’ers afgesloten met een barbecue. De stadsarcheoloog en enkele Nijmeegse AWN’ers waren ook van de partij. Dan breekt de laatste dag van de week aan. Alles inpakken, de school netjes achterlaten en klaar voor het afscheid nemen. Tenslotte: op de website van Nijmegen (www.nijmegen.nl/archeologie) wordt bijgehouden wat er op het St. Josephhof wordt gevonden. Ruud Wiggers

IV


02-katern.qxd

06-04-2006

14:25

Pagina V

Agenda

Berichten voor Westerheem 2006-3 dienen voor 15 april in ons bezit te zijn en de activiteit dient na het verschijnen (dus na half juni) plaats te vinden. De berichten dienen te worden gestuurd naar Marijn Lockefeer (gegevens in de colofon van dit blad).

24 april 2006 Afd. Rijnstreek - lezing door Minja Hemminga: ‘De opgraving OegstgeestRijnfront’. In dit gebied, gelegen tussen de afrit van rijksweg A 44 en het verlengde van de Plesmanweg (ir. Tjalmaweg), werd in 2004 door Archol in samenwerking met de Faculteit Archeologie van de Universiteit Leiden gegraven. De volgende aspecten zullen aan de orde komen: sporen en structuren, vondstmateriaal, botanisch onderzoek, bekende nederzettingen uit de buurt (dit alles in verband met de opgraving van 2004), en – in het kort – de eerste resultaten van de opgraving van 2005. Aanvang: 20.00 uur. Plaats: Regionaal archief Leiden, Boisotkade 2A.

10 mei 2006 Afd. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland – lezing door Drs Dick Schlüter (historicus, directeur Provinciaal Natuurhistorisch Museum ‘Natura Docet’ in Denekamp): ‘Neanderthalers boven de grote rivieren’. De oudste vondsten die in Nederland boven de grote rivieren kunnen worden gedaan, behoren toe aan de Heidelbergmens en de Neanderthaler. In gestuwde rivierafzettingen zijn in zandafgravingen in de omgeving van Wageningen duizenden vuurstenen artefacten gevonden van ongeveer 250.000 jaar oud, afkomstig van de Heidelbergmens. Tijdens de SaaleIJstijd was bewoning van dit gebied niet mogelijk. Ruim 135.000 jaar geleden keerden de toenmalige jagers en verzamelaars terug en lieten hun

sporen achter. We spreken dan over het Midden-Paleolithicum (archeologisch) en over het Pleistoceen (geologisch). Het specialisme van de spreker is het Midden-Paleolithicum. Schlüter heeft een van de grootste collecties artefacten uit het MiddenPaleolithicum uit het noordoosten van Nederland en het noordwestelijk deel van Duitsland in zijn bezit. Schlüter zal verslag doen van de Neanderthalervondsten uit Nederland boven de grote rivieren en het noordwesten van Duitsland. Hij zal tevens werktuigen uit zijn eigen collectie meenemen. Een deel van zijn verzameling valt te bewonderen in museum ‘Natura Docet’ in Denekamp. Cultureel Centrum ‘De Coehoorn’, Coehoornstraat 17, Arnhem (tegenover NS-station). Nabijgelegen parkeergarage Centraal biedt parkeerruimte. Aanvang bijeenkomst 19.45 uur, lezing 20.00 uur. Toegang € 2.00, leden en donateurs betalen € 1,50.

20 mei 2006 Afd. Kempen-Peelland – AVKTPexcursie in de Kempen. Bezoek aan o.a. de kerk van Oostelbeers, grafheuvels van Toterfout-Halfmijl, kerkplein van Oerle, grafheuvel De Zwartenberg in Hoogeloon, de Romeinse villa van Hoogeloon, de toren van Hoogeloon en grafheuvels aan het Huismeer. Verdere informatie via email bij: w.vd.wijdeven@eindhoven.nl of per post: Verenigingsruimte AVKTP (t.a.v. Willemien van de Wijdeven), Deken van Somerenstraat 6, 5611 KX Eindhoven.

V


02-katern.qxd

06-04-2006

14:25

Pagina VI

AWN-zomerkampen juli/augustus 2006

In juli en augustus staan de AWN graafweken weer op het programma. Wat de locaties betreft, wordt dit jaar in Tongeren (België) en in de buurt van Dolni Dunajovice (Tsjechië) gegraven. Ook staat er een opgraving in Nederland op de agenda en wel in Cuijk. Had u eerder met plezier al aan een dergelijk kamp meegedaan of wilt een keer zelf een weekje meegraven met een opgraving, dan is dit de gelegenheid. U kunt zich tot 1 juni inschrijven voor één van de kampen die wij deze zomer organiseren. Anders dan in de vorige jaren is er geen specifiek instructiekamp voor beginners, maar kunnen gevorderden en beginners zich voor dezelfde kampen inschrijven. Ook anders dan in vorige jaren ligt het zwaartepunt dit jaar bij opgravingen in het buitenland. Natuurlijk wordt er behalve aan het graafwerk tijdens de kampen ook aandacht besteed aan vaardigheden als vondstregistratie, het inmeten en intekenen van sporen en profielen en het maken van bijbehorend verslag. Tevens zal er aandacht worden besteed aan de determinatie van vondsten, zoals aardewerk en botmateriaal. Net als bij eerdere kampen zal er ook dit jaar een aantal excursies naar archeologische en historische bezienswaardigheden in de omgeving plaatsvinden en is er een avondprogramma.

De kampen Kamp 1: zaterdag 01 juli/zaterdag 08 juli Tongeren (België) Kamp 2: zaterdag 15 juli/zaterdag 22 juli Dolni Dunajovice (Tsjechië) Kamp 3: zaterdag 22 juli/zaterdag 29 juli

VI

Dolni Dunajovice (Tsjechië) Kamp 4: zaterdag 29 juli/zaterdag 05 augustus Cuijk Kamp 5: zaterdag 05 augustus/zaterdag 12 augustus Cuijk

Graafweek Tongeren Tijdens het kamp in Tongeren wordt er onder leiding van archeoloog Geert Vynckier (Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed) meegewerkt aan een opgraving nabij het centrum van deze historische stad. Terug in de tijd betekent het dat er vondsten verwacht kunnen worden van de Late Middeleeuwen tot de Romeinse tijd. Vorig jaar is er op drie locaties in de stad gegraven waaronder in twee putten met Romeinse sporen en ook in de O.L. Vrouwe Basiliek. De site waar dit jaar gegraven zal worden, bevat in ieder geval veel Romeinse sporen. Het avondprogramma bestaat uit excursies, lezingen en ontspanning. Het aantal deelnemers bedraagt maximaal 10. De minimum leeftijd is 16 jaar. Van de deelnemers wordt een bijdrage van € 200,- p.p. gevraagd. Deze kosten zijn inclusief logies in het Begijnhof, reguliere maaltijden en excursies. Deelnemers dienen zelf te zorgen voor vervoer vanuit en naar Nederland.

Graafweken Tsjechië 1 & 2 Dit jaar bestaat er de mogelijkheid om mee te graven aan opgravingen in Zuid-Moravië (Tsjechië). Het gebied is uitermate rijk aan archeologische vondsten. In grotten in de regio zijn sporen van Neanderthalers gevonden en behalve de Steentijd zijn ook de


02-katern.qxd

06-04-2006

14:25

Pagina VII

Bronstijd en IJzertijd goed vertegenwoordigd. De Middeleeuwen laten zich nog altijd zien door pittoreske stadjes en kastelen. Het gebied is ook bijzonder vanwege de vele Romeinse legerkampen die in het landschap verscholen liggen. Ooit trokken hier ten tijde van Keizer Trajanus volgens de overlevering 13 legioenen doorheen. Tijdens de graafweken zal onder leiding van assistent-archeoloog Marc de Groot van de archeologische dienst gegraven worden naar de overblijfselen van een van deze Romeinse legerkampen. We verblijven in het gastenverblijf boven de werkruimte van de archeologische dienst in Dolni Dunajovice, ten noorden van Mikolov (boven de grens met Oostenrijk ten zuiden van Brno). Het programma van beide graafweken in Tsjechië is gelijk. Het aantal deelnemers voor zowel week 1 als week 2 bedraagt maximaal 12. De minimum leeftijd is 16 jaar. Van de deelnemers wordt een bijdrage van € 150,- p.p. gevraagd. Deze kosten zijn inclusief logies, reguliere maaltijden en excursies. Deelnemers dienen zelf te zorgen voor vervoer vanuit en naar Nederland.

Graafweken Cuijk 1 & 2 Tijdens de twee kampen in Cuijk (Noord-Brabant) wordt er onder leiding van archeologisch bureau Becker & Van de Graaf uit Nijmegen meegegraven aan de opgraving aan De Nielt in het uitbreidingsgebied van de Heeswijkse Kampen, een terrasrug langs de Maas. Er worden belangrijke archeologische sporen en vondsten vanaf het Laat-Neolithicum tot de Romeinse tijd verwacht. Tijdens het veldwerk worden vrijwel alle gegevens rechtstreeks digitaal opgeslagen. Hierin is Becker & Van de Graaf uniek. Het avondprogramma bestaat uit excursies, lezingen en ontspanning. Het programma van beide graafweken in Cuijk is gelijk. Het aantal deelnemers voor zowel week 1 als week 2 bedraagt maximaal 12. De minimum leeftijd is 16 jaar. Van de deelnemers wordt een bijdrage van € 170 p.p. gevraagd. Deze kosten zijn inclusief logies, reguliere maaltijden en excursies. U kunt zich voor één van deze kampen inschrijven door het aanmeldingsformulier (of een kopie ervan) in te vullen en voor 1 juni 2006 op te sturen naar het erop vermelde adres.

Enthousiaste kampleiders gezocht Heeft u al eens aan een van de zomerkampen meegedaan of vindt u het gewoon leuk om mee te helpen met de organisatie? Dan is het misschien iets voor u om de dagelijkse leiding van een kamp op u te nemen. Ervaring met opgravingen is niet vereist. Wat wordt van u verwacht? Samen met Michael den Hartog en de betreffende archeologen stelt u het programma voor de week op (lezingen, excursies en barbecue), u regelt, indien nodig, vervoer, etc. Verder zorgt u er als dagelijkse leiding (samen met de deelne-

mers) voor dat er ontbijt, lunch en avondeten is en dat de accommodatie schoon gehouden wordt. U overnacht de gehele week in dezelfde accommodatie als de deelnemers. Aan deelname aan het kamp zijn in principe (afhankelijk van het aantal deelnemers) geen deelnamekosten verbonden. Heeft u zin om een kamp te leiden dan kunt u bij voorkeur via mail contact opnemen met Michael den Hartog: mikedenhartog@yahoo.co.uk. Bellen kan ook: 06-30566309.

VII


02-katern.qxd

06-04-2006

14:25

Pagina VIII

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Aanmeldingsformulier AWN-zomerkampen 2006 Ik, Achternaam & voorletters: ............................................................................................ Roepnaam: ........................................................................................................ M/V * Adres: .............................................................................................................................. Postcode, woonplaats: .................................................................................................. Telefoon: ........................................................................................................................ E-mail: ............................................................................................................................ Geboortedatum: ............................................................................................................ schrijf mij in voor het volgende kamp: O

Kamp 1: Tongeren (België)

01 t/m 08 juli

O

Kamp 2: Dolni Dunajovice (Tsjechië)

15 juli t/m 22 juli

O

Kamp 3: Dolni Dunajovice (Tsjechië)

22 juli t/m 29 juli

O

Kamp 4: Cuijk

25 juli t/m 05 augustus

O

Kamp 5: Cuijk

05 augustus t/m 12 augustus

Als de belangstelling voor het kamp van mijn keuze te groot of te klein is, gaat mijn tweede keuze uit naar kamp ………. in de periode ………….…t/m ………….… Vóór 1 juni opsturen naar: Michael den Hartog Witlastraat 110 3962BC Wijk bij Duurstede

* Doorhalen wat niet van toepassing is. ------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

VIII


Redactioneel

Je kunt van de vermarkting van de archeologie zeggen wat je wilt, maar nog nooit hebben zo veel mensen kennis kunnen nemen van zoveel onderzoeksrapportages. Her en der is er zelfs weer tijd om oude onuitgewerkte opgravingen uit de kast te halen. Principes, ook die van ‘Malta’, zijn fraai, maar ze mogen niet te veel kosten. We zijn een economisch denkend volkje en zijn dan ook bereid onze overtuigingen ras te laten varen, wanneer dat iets oplevert: succes bijvoorbeeld, of geldelijk gewin. Dat toonde onlangs onze minister van Financiën, die via zijn Dienst der Domeinen een commerciële berger toestemming verleende om het VOC-schip “De Rooswijk” te exploiteren. Mits, uiteraard, hij mocht delen in de buit. Dezelfde bewindsman is wat minder ruimhartig voor de lagere overheden en poogt al jarenlang en sinds kort met succes, de financiële speelruimte van gemeenten te beperken. Dat heeft consequenties voor de meest uiteenlopende gemeentelijke activiteiten, zodat de gemeenten op hun beurt naarstig en inventief op zoek gaan naar dekkingsmiddelen om bijvoorbeeld hun archeologische diensten in de lucht te houden, voor zover die al niet in hun voortbestaan door de commercialisering van de archeologie worden getroffen. Hoever kan de liberalisatie van de archeologiemarkt gaan? Bieden zich nu nieuwe mogelijkheden aan voor gemeenten met een scheepswrak binnen hun grenzen? Wellicht kunnen zij meeprofiteren van concessies die Domeinen uitgeeft voor de exploitatie van VOC-wrakken in de Zeeuwse stromen,

nabij Texel en in de klei van de IJsselmeerpolders. Er zijn meer mogelijkheden, zoals de exploitatie van resten van Romeinse villa’s; ook Merovingische begraafplaatsen kunnen een dankbare bron van bodemschatten vormen. Zo kan onze minister van financiën de gemeenten compenseren voor de verkleining van hun belastinggebied en zo verwerft ons land (weer) een internationale positie in de scheepsarcheologie, kunnen we weer publiek trekken met fraaie authentieke antiquiteiten (dan kan tevens de hedendaagse kunst, die geld kostte en toch al geen publiek trok, uit ons blikveld verdwijnen). Westerheem bevat dan in het vervolg uiteraard regelmatig een fraaie veilingcatalogus als extra bijlage. En dat alles uiteraard gepaard gaand met een opbloei van de economie: Nederland niet alleen als spil van witwasactiviteiten en XTC-productie, maar als centrum van handel in kunst en oudheden. Zo biedt de liberalisering van de archeologiemarkt ons land ongekende economische impulsen. En voor wie na ons komt? Als we gaan wandelen doen we dat nu toch ook al in de Ardennen, andere vormen van recreatie zoeken we nog verder van huis en reisorganisaties laten ons oudheden over de hele wereld zien. Wie is straks nog geïnteresseerd in de voorgeschiedenis van dat kleine modderige aangeslibde stukje land langs de Noordzee? Of heb ik het allemaal niet goed begrepen? Leg mij dan de affaire rond de berging van ‘De Rooswijk’ nog maar eens uit.

Gerrit Groeneweg

Redactioneel

|

65


Amateur-archeologen en archeometrie Peter Seinen*

Afb. 1 Romeinse fibulaefragmenten met groen (links) en zwart (rechts) patina; schaalverdeling in cm (Foto Laurens Mulkens).

Inleiding Archeometrie is binnen de archeologie de discipline die zich bezighoudt met natuurwetenschappelijk onderzoek aan archeologische artefacten. Met behulp van vaak dure analysetechnieken wordt getracht een antwoord te vinden op vragen van archeologen ten aanzien van datering, herkomst, functie, fabricagetechniek, et cetera. Door de vaak hoge kosten en de onbekendheid met de analysetechnieken worden deze slechts spaarzaam door amateur-archeologen gebruikt. En dat is jammer, er zijn toch heel erg leuke resultaten te behalen. Aan de hand van een paar voorbeelden van Romeinse artefacten, die in de loop der jaren door leden van de stichting Mergor in Mosam tijdens verkenningen nabij de Romeinse brug bij Cuijk geborgen zijn1, zal getoond worden dat archeometrisch onderzoek ook voor amateur-archeologen nuttig en leuk kan zijn.

Analysetechnieken ten behoeve van de archeologie Zoals alle voorwerpen om ons heen, bestaan archeologische artefacten uit chemische stoffen, die door hun sa-

menstellingen iets kunnen vertellen over ouderdom, herkomst, functie, fabricagetechniek, et cetera. Deze stoffen kunnen geĂŻdentificeerd worden door middel van analysetechnieken, waarmee achterhaald kan worden uit welke soorten elementen de stof bestaat (chemische samenstelling) en hoe die met elkaar verbonden zijn (structuur). De vele tientallen technieken die toegepast worden, onderscheiden zich voornamelijk door de soorten stoffen die geĂŻdentificeerd kunnen worden, de vorm waarin het monster moet worden aangeboden (bemonsteren) en de gevoeligheid (benodigde hoeveelheid monster). Technieken waarbij het artefact zoveel mogelijk intact wordt gelaten, verdienen uiteraard de voorkeur. De werkingsprincipes van de in dit artikel vermelde technieken worden in Intermezzo I besproken. Echter, zelfs de beste analysetechnieken zijn waardeloos zonder een deskundige interpretatie. Een gedegen literatuuronderzoek en raadpleging van deskundigen moeten daarom zeker parallel lopen met het onderzoek. Gelukkig zijn in Nederland en de wijde wereld talloze deskundigen te vinden die hiermee met plezier willen helpen. Met een internetaansluiting kan in korte tijd een indrukwekkend netwerk worden opgebouwd.

Het is niet alles goud wat er blinkt Verreweg de meeste fibulae-fragmenten die geborgen werden, vertoonden het voor bronzen objecten zo bekende lichtgroene patina (afb. 1, links). Een enkel exemplaar was echter zwart (afb. 1, rechts) en vertoonde minuscule goudglanzende plekjes. Dat kon in

*namens Mergor in Mosam, stichting van duikende amateur-archeologen

66

|

Amateur-archeologen en archeometrie


onze ogen maar één ding betekenen: we hadden een fragment van een zilveren fibula met nog resten van vergulding in handen. Zilver wordt immers zwart door blootstelling aan het milieu. Om de beste conserveringstechniek voor het topstuk te kunnen bepalen, werd met behulp van EDX de chemische samenstelling bepaald van het zwarte patina, de goudglanzende plekjes en het onderliggende metaal. Het resultaat was tegelijkertijd onverwacht en ontnuchterend: op een bronzen ondergrond werd een mengsel van kopersulfide (CuS) en ijzersulfide (FeS) gevonden. Op de goudglanzende plekjes werd pyriet (FeS2) aangetroffen. Pyriet staat ook wel bekend als ‘fools gold’, wat door haar bedrieglijke goudglans menige goudzoeker in extase heeft gebracht, en ons in dit geval eigenlijk ook een beetje. Het zwarte patina2 en het pyriet3 werden door bacteriën gevormd gedurende het eeuwenlange verblijf in de zuurstofarme, veenachtige bodem.4 Helaas is onze collectie dus niet een zilveren fibula rijker. Een lichtpuntje is wel dat nu niet verklaard hoeft te worden, waarom de Romeinen een kostbaar restmateriaal als zilver zo achteloos zouden hebben weggesmeten…

Niet altijd ‘gitzwart’ Van de vele armbandfragmenten die geborgen werden, bestonden de meeste uit glas. Een enkel exemplaar (afb. 2, boven) was duidelijk van een ander materiaal vervaardigd, dat wel aanvoelde als git, maar niet de spreekwoordelijke ‘gitzwarte’ kleur had, zoals een glimmende zwarte kraal afkomstig uit dezelfde vondstlaag (afb. 2, onder). Hoewel het fragment onmiskenbaar uit een Romeinse veenlaag tevoorschijn was gekomen, werd zwaar getwijfeld aan de authenticiteit, wat tot grapjes leidde over bakeliet. Om aan alle twijfel een einde te maken werd tot nader onderzoek besloten. Bij het INC5 werd informatie ingewonnen over wat git nu precies is en welke analysetechnieken het best gebruikt zouden kun-

Intermezzo I: werkingsprincipes van de gebruikte analysetechnieken Moderne analysetechnieken hebben vaak Engelstalige afkortingen. XRF (X-Ray Fluorescence): een monster van het artefact wordt blootgesteld aan een sterke bundel straling, waardoor de atomen röntgenstraling (X-Ray) gaan uitzenden (fluorescentie). De golflengte en intensiteit van deze straling zijn specifiek voor de soorten en concentraties atomen. EDX (Energy Dispersive analysis of X-rays): een klein fragment van het artefact wordt blootgesteld aan een bundel elektronen, waardoor de atomen straling (X-Ray) gaan uitzenden. Zoals bij XRF zijn golflengte en intensiteit weer specifiek voor de soorten en concentraties atomen. XRD (X-Ray Diffraction): een monster van het artefact wordt blootgesteld aan een bundel röntgenstraling. Door de regelmatige structuur van de atomen in de stof wordt de bundel onder specifieke hoeken afgebogen (diffractie). Uit deze hoeken kan de structuur worden afgeleid. De structuur is vaak zeer specifiek voor het soort stof en kan daardoor met grote zekerheid geïdentificeerd worden. XPS (X-ray Photon Spectroscopy): een klein fragment van het artefact wordt blootgesteld aan een zeer krachtige bundel röntgenstraling, waardoor de atomen elektronen gaan uitzenden. Doordat deze elektronen zich moeilijk door stoffen heen kunnen bewegen, worden alleen elektronen die afkomstig zijn van atomen uit de oppervlaktelaag van de stof, gedetecteerd. De energieën van die elektronen zijn weer specifiek voor het element. FT-IRS (Fourier Transform-Infra Red Spectroscopy): een monster van het artefact wordt blootgesteld aan een bundel infrarode straling (Infra Red). De chemische bindingen tussen de atomen in de stof absorberen specifieke golflengtes van die straling, waardoor een absorptiepatroon ontstaat (spectrum). Dit spectrum is specifiek voor de soort bindingen en daardoor voor het soort moleculen in de stof. ICP (Inductive Coupled Plasma): een klein fragment van het artefact wordt met een laser verdampt, waarna de ontstane damp in een zeer heet gas (plasma) gespoten wordt. De atomen zenden hierdoor straling uit. De golflengte en intensiteit van deze straling zijn specifiek voor de soorten en concentraties atomen.

nen worden (zie intermezzo II). Analyse met behulp van infrarood spectroscopie (FT-IRS) wees uiteindelijk uit, dat de armband wel degelijk bestaat uit een soort git, olieschalie genaamd. Niet het kostbare echte git, maar toch wel degelijk authentiek Romeins.

Amateur-archeologen en archeometrie

|

67


Intermezzo II: de samenstelling van git Git is een diepzwart mineraal, dat deel uitmaakt van de familie der gefossiliseerde plantenresten, waartoe ook steenkool en aardolie behoren. De leden van deze familie zijn honderden miljoenen jaren geleden ontstaan, toen grote hoeveelheden plantenresten onder grote druk begraven raakten onder dikke pakketten sediment van zand en klei. Wat precies gevormd werd, hing af van de soort plantenresten en de omstandigheden waaronder ze begraven werden6. Sommige leden van deze familie zijn voldoende stevig en lenen zich voor bewerking tot sieraden en gebruiksvoorwerpen. Het hoofdbestanddeel zijn koolstofverbindingen waar vaak wat sediment (silicaat) door gemengd is. De soort koolstofverbindingen is, evenals het aandeel sediment, karakteristiek voor het lid van de familie. Infrarood spectroscopie (FT-IRS) geeft de mogelijkheid om (niet-destructief) de soorten verbindingen aan te tonen en dus de verschillende materiaaltypes te onderscheiden7. Van de vier materialen8 die al in de oudheid tot sieraden verwerkt werden (git, ligniet, olieschalie en cannelcoal), is git naast ligniet omwille van haar diepzwarte kleur, de meest gewilde. Beide bestaan uit gefossiliseerde houtresten. Olieschalie is gevormd uit kleinere plantenresten, waartussen zich meer sediment heeft kunnen vermengen. De kleur is dus ook niet echt diepzwart.

Afb. 2 Romeins armbandfragment en Romeinse kraal van git; schaalverdeling in cm (Foto Laurens Mulkens).

68

|

Romeins roestvast staal Bij de berging van de fundamentresten van de Romeinse brug bij Cuijk9 werd een groot aantal funderingspalen uit de Maasbodem verwijderd. Een aantal van deze palen was aan de punten voorzien van een ijzeren paalschoen (afb. 3) om het heien van de palen in de bodem te vergemakkelijken. Tijdens transport is één van deze paal-

Amateur-archeologen en archeometrie

schoenen gevallen en daardoor gebroken. Het breukvlak viel al meteen op door de glinsterende, zilverkleurige kristaloppervlakken. Aanvankelijk werd niet veel aandacht geschonken aan deze gebroken paalschoen en werd hij bij de andere in het depot bewaard. Ongeveer twee jaar na dato werd bij toeval opgemerkt, dat het breukvlak nog steeds zilverkleurig glinsterde. Zouden de Romeinen al het geheim van roestvast staal gekend hebben? Het was de moeite waard om het ‘geheim van de smid’ te onderzoeken. Een inspectie met het ongewapende oog leerde overigens al snel dat de roestvastheid maar beperkt was: de buitenzijde van de schoen was door het verblijf van 1600 jaar in de Maasbodem toch zwaar verroest. Analyse van de samenstelling van het metaal met EDX en ICP leerde, dat het om fosforrijk ijzer ging met een zeer laag koolstofgehalte (het gevolg van een langdurig smeedproces). Fosforrijk ijzer komt in onze streken vaker voor en is het gevolg van het gebruik van het lokaal gewonnen ijzeroer als grondstof voor de bereiding.10 Bekend is dat fosforrijk ijzer enige corrosiebestendigheid heeft. Een bekend voorbeeld uit de archeologie is de nauwelijks aangetaste 1600 jaar oude ijzeren pilaar in het Indiase Delhi.11 Chemische oppervlakteanalyse (XPS) toonde aan het breukoppervlak een fosforrijke laag van enkele atoomlagen dik aan. Deze zeer dunne laag heeft het breukvlak gedurende het relatief korte verblijf in het depot corrosievrij gehouden. Het hoge fosforgehalte (in combinatie met het lage koolstofgehalte) maakt het materiaal wel erg bros, wat de hoofdoorzaak was van de breuk.12. Het maken van de paalschoen was dus een haastklus, waarbij toevallig een enigszins corrosiebestendig materiaal uit de bus kwam. Gezien de toepassing zal dat zeker geen opzet geweest zijn. Helaas werd dus geen supermateriaal ontdekt, maar gewoon Romeins ‘ledikantenijzer’.


Cuijk aan zee? Diezelfde paalschoen was, zoals vermeld, aan de buitenzijde bedekt met een dikke laag roest. Analyse van de laag met behulp van Rรถntgendifractie (XRD) leerde dat het om een specifieke soort roest ging: het zogenaamde akaganeiet (FeOOH). Het bijzondere aan deze verbinding is het feit dat voor de vorming ervan een zekere hoeveelheid chloride nodig is.13 Bij een chemisch onderzoek aan een paalschoen afkomstig van een Romeinse brug bij het Italiaanse Minturnae14 werd dezelfde verbinding gevonden, wat de onderzoekers als overtuigend bewijs zagen dat Minturnae ten tijde van de eerste eeuw voor Christus een getijdehaven was (zeewater is zeer rijk aan chloride, in de vorm van het zout natriumchloride). Om Cuijk nu ook meteen de status van een Romeinse badplaats te geven gaat uiteraard veel te ver. Brakke grondwaterkwel uit onderliggende Tertiaire afzettingen15 zou voldoende chloride kunnen bevatten om de vorming van akaganeiet te veroorzaken. Waarschijnlijker is echter dat het akaganeiet pas na de berging van de paalschoen is gevormd, een bij conservatoren bekende en vooral beruchte vorm van corrosie.16 Wellicht waren de onderzoekers bij Minturnae iets te voorbarig met hun conclusies en zegt de aanwezigheid van akaganeiet alleen iets over de zorgwekkende toestand van het ijzer.

Edelsmeedkunst aan de Maas De vondst van kleine fragmentjes onbewerkt zuiver goud deed al vermoeden, dat de Romeinen in Cuijk de edelsmeedkunst beoefenden. De recente vondst van een keramiek kroesje dat volgens sommigen een cupel (afb. 4) voor het zuiveren van edelmetalen kon zijn geweest (zie Intermezzo III) leek dit vermoeden te bevestigen. De aanwezigheid van kleine glinsterende fragmentjes in de bodem van het kroesje versterkte de gedachte dat het inderdaad om een cupel ging. Bij nadere inspectie van het geelbruine

kroesje viel al meteen op dat de rand op vier plaatsen grijs verkleurd was. Na microscopische inspectie bleek bovendien op een deel van de grijze verkleuring een zwart glasachtig laagje aanwezig te zijn. Verglazing en vergrauwing wordt bij cupels vaker gezien en kunnen veroorzaakt zijn door de hoge temperaturen waaraan het kroesje tijdens het cupelleerproces bloot heeft gestaan (minimaal 1100oC: zilver en goud smelten pas bij respectievelijk 961 en 10640C17), of door een reactie van het loodoxide (litharge PbO) met het wandmateriaal van het kroesje.18

Afb. 3 Romeinse paalschoen met lichtgrijze resten van geconcretiseerde bodemklei; schaalverdeling in cm (Foto Laurens Mulkens).

Intermezzo III: Zuivering van edelmetalen door cupelleren Al sinds de oudheid worden edelmetalen zoals goud en zilver met een vrij eenvoudig uit te voeren techniek gezuiverd van metallische verontreinigingen zoals koper. Het edelmetaal wordt in een keramisch kroesje, een zogenaamde cupel, gemengd met lood en in een oven zuurstofarm verhit. In het gesmolten lood lossen de edelmetalen gemakkelijk op, terwijl de verontreinigingen op de smelt blijven drijven. Door de smelt vervolgens langdurig aan lucht te stoken, oxideren het lood en de verontreinigingen tot oxides die niet in de metaalsmelt oplossen en eenvoudig van de smelt afgeschept kunnen worden. Als alle lood in oxide is omgezet, blijft de zeer zuivere edelmetaalsmelt achter. Het gevormde loodoxide (litharge PbO) kan met kwarts uit de cupelwand reageren tot glasachtig loodsilicaat, waarin metaaldeeltjes opgesloten kunnen raken. Het loodoxide kan ook door de poreuze wand worden opgenomen, waardoor deze een grijs-zwarte kleur krijgt.19

Amateur-archeologen en archeometrie

|

69


Afb. 4 Romeins kroesje met zwarte rand; schaalverdeling in cm (Foto Laurens Mulkens).

Afb. 5 Romeinse ijzerslak met houtskoolinsluitsels; schaalverdeling in cm (Foto Laurens Mulkens).

Het feit dat de mate van vergrauwing en verglazing heel beperkt is gebleven, zou kunnen betekenen dat het kroesje al kort na productie voor het oorspronkelijke doel onbruikbaar geworden was. De flinke scheur in de wand is hier mogelijk de oorzaak van. Met behulp van EDX werd eerst een aantal van de glinsterende fragmentjes geanalyseerd en geĂŻdentificeerd als het mineraal glimmer (kaliumaluminiumsilicaat). Glimmer is trouwens een veel voorkomend mineraal in Romeins aardewerk.20 Helaas geen goud of zilver. Analyse van de samenstelling van de grijze delen van de keramiek met behulp van EDX gaf geen verschil te zien met een deel dat normaal geelbruin was. De vergrijzing is dus waarschijn-

lijk een gevolg van zuurstofarm stoken en niet het gevolg van de aanwezigheid van loodverbindingen. Het zwarte verglaasde materiaal werd eerst met behulp van EDX en later met FT-IRS spectroscopy geanalyseerd en bleek te bestaan uit een koolstofverbinding van organische oorsprong met lange alifatische ketens. Hiervoor komen onder andere teerachtige substanties in aanmerking, maar zeker geen loodsilicaat. Kortom, er werden op het kroesje geen sporen van een cupelleerproces gevonden en dus is het zeer waarschijnlijk nooit gebruikt voor cupelleren. Het is zelfs maar de vraag of het daarvoor ooit bedoeld was, gezien de fragiliteit en de zorg waarmee het werd vervaardigd. Cupels zijn vaak dikwandig, grof en onafgewerkt21, typische wegwerpproducten. Intrigerend zijn in ieder geval wel de restanten van het teerachtige materiaal. Uit het feit dat ze precies midden op de grijze vlekken zitten, mag geconcludeerd worden dat het teerachtig materiaal in een oven voor de plaatselijk reducerende atmosfeer heeft gezorgd, waardoor het onderliggende keramiek grijs verkleurde. Welke organische stof door de hitte van de oven in het teerachtig materiaal omgezet werd en wat men daarmee wilde bereiken, is nog niet bekend. Het kroesje heeft haar geheimen nog niet prijsgegeven. Heeft iemand een suggestie?

Romeinse ijzerbereiding Naast vele sierraden, gebruiksvoorwerpen, bouwmaterialen, tuin- en keukenafval werden ook diverse soorten stenen gevonden met sporen van verglazing. Een enkel brokje bleek na openbreken zelfs nog resten van onverbrand houtskool te bevatten (afb. 5). Waren deze stenen de stille getuigen van Romeinse productie van metalen of aardewerk? Om iets meer te weten te komen over de Romeinse activiteit waarvan deze stenen getuigen, werden monsters met behulp van XRF en XRD geanalyseerd. De stenen waren samengesteld uit

70

|

Amateur-archeologen en archeometrie


hoofdzakelijk drie bestanddelen: mulliet (aluminiumsilicaat), kwarts (siliciumoxide) en fayaliet (ijzersilicaat) met een sterk wisselende samenstelling. Van andere mogelijke metaalertsen ontbrak ieder spoor. Vooral het fayalietgehalte leert iets over het ontstaan van de steen. Een laag fayalietgehalte of het ontbreken hiervan wijst op sintel: gesinterde en verglaasde klei van het wandmateriaal van de oven. Een zeer hoog fayalietgehalte22 wijst op slak: een reactieproduct van het ijzererts met kwarts.23 In de verschillende monsters werden zeer lage en hoge fayalietgehaltes gevonden: zeer waarschijnlijk wandmateriaal en slak, mogelijk afkomstig uit één oven. Er werd dus inderdaad ijzer bereid in Cuijk, misschien wel voor de paalschoenen ten behoeve van de brug…

Eén of twee sleutels? Een wel vaker optredend probleem in de archeologie is de vraag of twee losse artefacten deel hebben uitgemaakt van één enkel voorwerp, zeker als nuttige aanwijzingen als breukvlakken door corrosie geheel verdwenen zijn. Ons voorbeeld bestond uit twee groengekleurde artefacten, afkomstig uit dezelfde vondstlaag (afb. 6). Het linker artefact was duidelijk een sleutel. Het rechter artefact leek er wat betreft kleur en vorm perfect bij te passen Om zekerheid te krijgen over de juistheid van deze veronderstelling werd met behulp van EDX de samenstelling van beide helften bepaald. Beiden helften bleken van eenzelfde soort lood-brons (een legering van lood, koper en tin) te zijn gemaakt, een veelgebruikte legering in de Romeinse tijd. Een groot opgezet onderzoek naar de samenstellingen van bronzen voorwerpen in Groot Brittannie24 liet zien dat dergelijke lood-bronzen ongeveer een kwart uitmaakten van alle bronzen. Het erg lage tingehalte maakt de legering bovendien nog zeldzamer.25 De kans dat beide delen bij elkaar horen, is dus significant groter geworden. Hoewel geen absolute zekerheid

verkregen werd, worden beide fragmenten nu toch met wat meer zelfvertrouwen in museum Ceuclum tentoongesteld als één enkele sleutel. Met dank aan de onderzoekers van Philips Lighting (G. Solleveld, L. Vugts, C. Manders en J. Bolten) en Philips Analytical (C. van der Marel, J. Jansen en H. Wondergem) voor hun enthousiaste en belangeloze medewerking.

Afb. 6 Romeinse sleutelfragmenten; schaalverdeling in cm (Foto Laurens Mulkens).

Verver 71 5506BJ Veldhoven www.mergorinmosam.nl

Noten 1 Stichting Mergor in Mosam, Resultaten van verkenningen en bergingen in de Maas nabij de Romeinse brug bij Cuijk, te publiceren in 2006. 2 Kahanov, Doherty en Shalev 1999, 277-288. 3 Dharmasri 2004, 624-632. 4 Mailcorrespondentie met C. Salter, 2005, Oxford Materials Characterisation Service, Department of Materials, Oxford. 5 Met dank aan Nientker en Joosten, ICN / Netherlands Institute for Cultural Heritage, Amsterdam. 6 Een proces van tientallen tot honderden miljoenen jaren, Archaeologia Aeliana 1994, 265-272. 7 Er bestaan veel technieken, waarvan FT-IRS betrekkelijk nieuw is, Watts en Pollard. 1995, 37-52. 8 Pollard en Bussell 1981, 139-167. 9 Goudswaard 2001, 461-463. 10 Joosten, PhD thesis 2004, 11. 11 Er bestaan meer voorbeelden, maar Delhi is de bekendste, Tylecote 1984, 60; G. Wranglen, 121. 12 Van Wazer 1961, 1823-1855; Nog te publiceren resultaten: Wanhill R., Seinen P.A., Rijkenberg A., Meijer R. in Journal of Historical Metallurgical Society. 13 Selwyn 1999, 217-232. 14 Campbell 1984, 21-29. 15 Mailcorrespondentie met P. Kiden, Toegepast Natuurweten-

Amateur-archeologen en archeometrie

|

71


schappelijk Onderzoek; J. Vervloet; G. Maas, WU laboratorium voor bodemkunde en geologie, (2005). 16 Selwyn 1999, 217-232. 17 Weast 1988. 18 Joosten, Bijdragen 2000, 163-168. 19 Joosten, Bijdragen 2000, 163-168; Rehren 1999, 263-272. 20 Internet, Google, zoektermen “Roman”, “Pottery”, “Mica” (2005). 21 Joosten, Bijdragen 2000, 163-168; Rehren 1999, 263-272; Soederberg 2004, 115-124. 22 Joosten, PhD thesis 2004, 56-57; Tylecote 1984, 56. 23 Joosten, PhD thesis, 2004, 8; Mailcorrespondentie met Godfrey E., 2005 Conservation, Department of Historic Preservation, University of Mary Washington. 24 Mailcorrespondentie met Justine Bayley, 2006, English Heritage Fort Cumberland, Fort Cumberland Road Eastney. Het betreft hier een database van meer dan 3000 Romeinse sierraden. 25 Mailcorrespondentie met Peter Northover, 2006, Materials Science-Based Archaeology Group, Department of Materials, University of Oxford. Literatuur Archaeologia Aeliana, 5th, 1994, series, volume XXII, Society of Antiquaries Newcastle, 265-272. Campbell, J. en F. Fahy , 1984: Journal of Historical Metallurgical Society, 21- 29. Dharmasri, L., 2004: Pyrite formation in Louisiana coastal marshes. Scanning Electron Microscope and X-ray diffraction evidence, Soil Science, 169, (9), 624-632. Goudswaard, B., 2001: Proceedings of the National Service for Archaeological Heritage in the Netherlands, 44, 461-463. Joosten, I., 2004: Technology of Early Historical Iron Production in the Netherlands, PhD thesis Institute for Geo- and Bioarchaeology, VU Amsterdam. Joosten, I., 2000: Bijdragen aan Specialistisch Archeologisch Onderzoek, 3, Arko Uitgeverij BV, Deventer, 163-168. Kahanov, Y., C. Doherty en S. Shalev, 1999: The metal nails from the Ma’agan Mikhael ship. The International Journal of Nautical Archaeology 28, 3, 277-288. Pollard, A.M. en G.D. Bussell, 1981: The analytical investigation of early bronze age jet and jet-like material from the devizes museum, Archaeometry, 23, 2, 139- 167. Rehren, T., 1999: Cupel and Crucible: The refining of debased silver in the Colonia Ulpia Traiana, Xanten, J. Roman Archaeology, 12, 263- 272. Selwyn, L.S., 1999: The Corrosion of excavated Archaeological Iron with details on Weeping and Akaganeite, Studies in Conservation, 44, 217-232. Soederberg, A., 2004: Metallurgic ceramics as a key to Viking Age workshop organisation, Journal Nordic Archaeological Science 14, 115-124. Tylecote, R.F., 1984: A History of Metallurgy, Metals Society London, 53-63. Watts, S. en A.M. Pollard 1995: Identifying archaeological jet and jet-like artifacts using FTIR, Postprints, Department of Archaeological Sciences, University of Bradford, 37-52. Wazer, J.R. van, 1961: Phosphorus and it’s Compounds, 2, Interscience Publishers Inc, New York, 1823-1855. Weast, R.C., 1988: CRC Handbook of Chemistry and Physics, CRC Press, Florida. Wranglen, G., 1965: An Introduction to Corrosion and Protection of Metals, 121, Chapman and Hall.

72

|

Amateur-archeologen en archeometrie


Vervalsing van Nijmeegse christogrammen bewezen Uit de hand gelopen grap of wraakactie? Wim van Horssen

De christogrammen op een aantal voorwerpen uit Romeins Nijmegen zijn een moderne vervalsing. Nadat eerder klassiek archeoloog en AWN-lid Dé Steures uit Leiden op basis van literatuuronderzoek had geconcludeerd, dat het om vervalsingen zou moeten gaan, is dat nu door natuurwetenschappelijk onderzoek bewezen. De resultaten van dit onderzoek in opdracht van Museum Het Valkhof en Bureau Archeologie van de gemeente Nijmegen zijn in het Jaarboek 2005 van de historische vereniging Numaga gepubliceerd.1 We geven hier de belangrijkste resultaten van dit onderzoek, tezamen met de nog niet eerder gepubliceerde bevindingen van Steures.2 Het Bureau Archeologie van de gemeente Nijmegen heeft in de tweede helft van de jaren negentig bij verschillende opgravingen vijf objecten gevonden met een of meer Christusmonogrammen, ook wel christogrammen genoemd. Dit symbool voor Christus, dat is samengesteld uit de Griekse letters chi en rho (X en P), kwam enkele eeuwen na het begin van de jaartelling bij de christenen in gebruik. De vondsten waren twee scherven van terra sigillata, de hals van een glazen fles, de hals van een gladwandige kruik en een loden plaatje. Twee stukken aardewerk en het glas dateren uit de 2e/3e eeuw, één terra sigillata-fragment is van rond 20 voor Chr. Afgezien van talrijke munten was tot dan toe uit Nijmegen en omgeving slechts één voorwerp bekend met een christogram, namelijk een zilveren agrafe (een plaatje met haakjes voor een hoofdband) uit de 4e eeuw.3 Al langer bekend is een olielampje van aardewerk met een in de mal gevormd christogram uit Oosterhout (Gld.).4 Omdat de nieuwe voorwerpen met christogrammen van veel vroegere datum waren, wekten ze in eerste instantie argwaan, maar later veel enthousias-

me bij de Nijmeegse archeologen en AWN-leden Harry van Enckevort en Jan Thijssen. Volgens hen wezen de christogrammen op een veel vroegere aanwezigheid van christenen in Nijmegen dan werd aangenomen. Ze opperden de theorie, dat al in de 2e eeuw christenen in Nijmegen woonden, die mogelijk uit Lyon waren gevlucht vanwege de christenvervolgingen aldaar in het jaar 177. “Het is een hachelijk verhaal, dat weten wij ook wel”, zeiden zij in december 2000 tegen de NRC.5 “Maar wij hebben een andere instelling dan archeologen vroeger. Die schreven alleen dingen op waar ze zeker van waren. Op die manier blijft er echter een hoop in de la liggen waar niemand ooit een oordeel over kan geven. Dat schiet niet op. [...] Dat wij er nu mee naar buiten komen, geeft anderen de kans ons te vertellen waar we fout zitten. Alleen op die manier kom je vooruit.”

Vondsten In december 1995 werd bij een opgraving aan de Weurtseweg de hals van een gladwandige kruik gevonden uit ca. 200 of iets later. Pas bij het reinigen van het fragment in 1997 werd daarop een ingekrast christogram in

Vervalsing van Nijmeegse christogrammen bewezen

|

73


Afb. 1a Bodem van het 2eeeuwse terra sigillata bord met christogrammen. In de inzet staat het pottenbakkersstempel. Afb. 1b Detail van een van de christogrammen. Het graffito is schoon.

74

|

een schildvormig kader ontdekt met daaronder ‘CXIII’. In 1998 werden in de bovenvulling van een graf uit de Laat-Romeinse tijd of Vroege Middeleeuwen bij de Mariënburgkapel enkele bij elkaar passende scherven van een vierkante glazen fles aangetroffen met gegraveerde christogrammen, kruisen en een afbeelding van een vis. Bij dezelfde opgraving kwam een opgerold loden plaatje tevoorschijn met een gepunteerde tekst, namelijk AVE NERO, PIE NERO, vergezeld van een christogram en iets wat op een vis lijkt. In februari 1999 werd bij een opgraving in de kelder van een pand aan de Lange Hezelstraat bij een Romeins grafmonument een halve bodem van een terra sigillata bord van het type Dragendorff 31 gevonden. Het fragment kwam tevoorschijn bij het verdiepen van het opgravingsvlak. Op de bovenzijde van de bodem is het pottenbakkersstempel MARCI aangebracht. De pottenbakker Marcus werkte in de tweede helft van de tweede eeuw in Lezoux (F). Direct na de vondst werden aan de onderzijde van de bodem binnen de standring drie ingekraste christogrammen ontdekt. Tenslotte werd in juni van datzelfde jaar tijdens een opgraving op het terrein De Tienakker in Wijchen een complete bodem van een bord van Arretijnse terra sigillata aangetroffen. Op de bovenzijde van de bodem staat L·TAR gestempeld. Dit verwijst naar de pottenbakker Tarquitius, die in het

Vervalsing van Nijmeegse christogrammen bewezen

laatste kwart van de 1e eeuw vóór Chr. werkzaam was in Narbonne (F). Aan de onderzijde van dit bord was ook een christogram ingekrast.

Bodems van terra sigillata De halve bodem van het 2e-eeuwse terra sigillata bord is origineel. De drie christogrammen aan de onderzijde zijn dat echter niet (afb. 1a). Bij bestudering van het fragment constateerde Steures reeds in 2002, dat de ingekraste symbolen niet vuil zijn en door oude slijtagesporen heenlopen. “Ze zijn dus gemaakt nadat de scherf uit de grond gekomen en gewassen was”, concludeerde hij. Die conclusie wordt nu bevestigd door het onderzoek dat Museum Het Valkhof heeft laten uitvoeren. Ook de onderzoekers stellen vast, dat de aangekoekte, bruinzwarte vervuiling op breukranden – oude beschadigingen van de engobe (de dunne, glanzende sliblaag, Red.) en rondlopende groeven – in het graffito ontbreekt (afb. 1b). Zij concluderen dan ook “dat de gravering niet aan een lang verblijf in de bodem blootgesteld is geweest en pas na het opgraven kan zijn aangebracht”. Ook de bodem van het Arretijnse bord uit de 1e eeuw vóór Christus is authentiek. Er werd vanzelfsprekend al direct na de vondst aangenomen, dat het christogram geruime tijd na de vervaardiging van dit bord was aangebracht (afb. 2a). Uit het onderzoek dat het museum heeft laten uitvoeren,


blijkt dat het graffito met fijne klei is gevuld. “Op het eerste gezicht lijkt het erop dat het bodembestanddelen zijn die na het wassen in de groeven zijn achtergebleven”, schrijven de onderzoekers in hun verslag in Numaga. ”Deze laten zich echter gemakkelijk verwijderen met een zacht penseel en wat water. Op de oude brokkelige breukvlakken, snijsporen aan de bovenzijde en afschilferingen aan de onderzijde hebben zich hier en daar donkere mineralen uit de bodem afgezet. Wat opvalt is, dat ter plaatse van het graffito de brokkelige rand van de engobe geheel schoon is (afb. 2b). Op één plaats doorsnijdt het christogram een oude beschadiging. Hier kan men wederom duidelijk een schone inkrassing waarnemen, die het met zwart materiaal vervuilde oppervlak van de beschadiging doorsnijdt. Men kan niet anders concluderen dan dat het graffito moet zijn aangebracht na een lang verblijf van het aardewerk in de bodem.”

Hals van gladwandige kruik De graffiti op de hals van de gladwandige kruik (afb. 3a en 3b), bestaande uit een christogram in een schildvormig kader met daaronder ‘CXIII’, vallen op omdat ze lichter zijn dan de scherf, net zo licht als recente beschadigingen. Om vast te stellen op welk tijdstip de graveringen zijn aangebracht, heeft Museum Het Valkhof onderzoek laten instellen naar de oorzaak van het kleurverschil. Daartoe is (door middel van Energy Dispersive Spectroscopy) bepaald hoe een aantal chemische elementen over het oppervlak van de scherf zijn verdeeld. Daaruit bleek dat calcium en zwavel, die in de loop der tijd in de bodem op de scherf zijn afgezet, ontbreken op de plaats van de graffiti en van de recente beschadigingen. Dat verklaart de lichtere kleur op die plaatsen. De conclusie van de onderzoekers is dan ook dat de gravering nà het verblijf in de bodem is aangebracht.

Afb. 2a Bodem van het Arretijnse bord uit de 1e eeuw met christogram. In de inzet staat het pottenbakkerstempel. Afb. 2b Detail van het christogram. Het graffito is schoon en doorsnijdt oude beschadigingen die vervuild zijn.

Hals van een glazen fles Overigens constateert Steures, dat de vervalser geen idee had waarom graffiti op de onderkant van terra sigillata gemaakt werden, namelijk om het eigen bord te kunnen herkennen in een ruimte waar er meer van stonden, zoals in een manschappenbarak in militaire kampen. “Het is bovendien ondenkbaar dat een vroege christen christogrammen op de onderkant van aardewerk zou hebben gezet, omdat dit heilige teken daardoor geprofaneerd zou worden: het bord staat dan óp het christogram.”

Op de fragmenten van de hals van de fles van blauwgroen sodaglas staan verschillende christelijke symbolen: christogrammen op de kraagrand, een vis op het oor en afwisselend christogrammen en kruisen op de hals (afb. 4). Voor Steures, die er in 2000 een foto van onder ogen kreeg, was het onmiddellijk duidelijk dat het ook bij deze graffiti om een vervalsing ging. Hij stelde, dat “het samen voorkomen van christogrammen, kruisen en vis geen vertrouwen wekt in de echtheid: de vis

Vervalsing van Nijmeegse christogrammen bewezen

|

75


Afb. 3a Hals van de gladwandige kruik met graffiti. Afb. 3b Detail van de graffiti op de hals. Ze hebben een lichtere kleur.

Afb. 4 Flessenhals met graffiti. Op het oor is een christogram in een kader zichtbaar.

is van oorsprong 2e-eeuwse geheimtaal, verwijzend naar het Griekse woord voor vis, ichthus, als afkorting van de Griekse woorden waarmee de uitdrukking ‘Jezus Christus, Zoon van God, Redder’ begint. Het christogram is vooralsnog het teken dat gebruikt werd vanaf de 4e eeuw nadat keizer Constantijn de Grote (306-337) het christendom had toegestaan. De enige mij bekende afbeelding van vis en christogram samen komt voor in een recent handboek van de christelijke iconografie op een afbeelding van een gemme in Londen (afb.5). Die maakt deel uit van een groep gemmen met verzamelingen van christelijke symbolen, die bijzonder rijk aan vervalsingen is.” Er waren rond 1850 nogal wat ver-

valsers op dit gebied actief. De Londense gemme is voor Steures dan ook geen stuk waarmee de graffiti op het Nijmeegse glas kunnen worden vergeleken en dat geldt volgens hem ook voor alle andere verzamelvoorstellingen op gemmen. Behalve de iconografie wijst ook de gebruikte techniek voor de graveringen op een vervalsing. Steures signaleerde al dat er een slijpwieltje voor was gebruikt. “Het gebruik van een slijpwieltje voor het aanbrengen van de symbolen op de Nijmeegse flessenhals, welbekend op later kleurloos Romeins glas, is op zulke groene huis-, tuin- en keukenflessen nooit eerder geattesteerd”, schrijft hij. Het Museum Het Valkhof deed er onderzoek naar. Op een vergelijkbaar stuk glas werden zowel met een puntig voorwerp als met een roterend freesje met een diamantkop krassen gemaakt. Uit vergelijking onder de microscoop van deze krassen met de christelijke tekens bleek dat de laatste met een diamantfreeskopje moeten zijn gemaakt. Die van het restauratieatelier (van 3 mm) bleek zelfs in de sporen onder de hals te passen. Er werd met de microscoop bovendien onder de rand van de fles nog los glasslijpsel van de gravering gevonden. Dat zou na gebruik van

76

|

Vervalsing van Nijmeegse christogrammen bewezen


de fles en verblijf in de bodem niet meer aanwezig kunnen zijn. Ook in dit geval kan de conclusie niet anders zijn dan: vals.

Loden plaatje Terwijl het bij het aardewerk en het glas ging om onbetwist Romeins materiaal met moderne inkrassingen, bestreed Steures in het geval van het loden plaatje onmiddellijk niet alleen de echtheid van de tekst, maar ook die van het voorwerp zelf (afb. 6a). De Nijmeegse archeologen gingen ervan uit dat het opgerolde plaatje met aan de ene zijde een christogram en iets wat op een vis lijkt en AVE NERO (= gegroet Nero) en aan de andere zijde PIE NERO (= plichtsgetrouwe Nero) een Romeins vervloekingsplaatje was (afb. 6b). Steures voerde vier argumenten aan tegen de echtheid van het voorwerp: de toestand van het materiaal, de vorm van het voorwerp, de schrijfwijze en de inhoud van de tekst. Voor wat de inhoud van de tekst (afb. 6b) betreft was door de Nijmeegse archeologen na een eerste lezing aangenomen, dat de bedoelde Nero keizer Nero is. De combinatie van een christogram met de naam van de eerste christenvervolger Nero (keizer 54-68 n.Chr.) laat volgens Steures geen andere interpretatie van de twee korte teksten open dan een ironische: de vervloeking van Nero zou moeten schuilen in het spottend groeten van Nero. Vervloekingsplaatjes zijn echter volgens hem nooit ironisch, maar altijd

zeer serieus van toon. “De schrijver roept de onderwereldgoden aan om concurrenten op het gebied van proces, beroep, sport of liefde schade te berokkenen. Die concurrenten zijn natuurlijk allemaal in leven op het moment dat de vervloeking wordt opgeschreven en meegegeven in het graf van een overledene, die het plaatje dan moet afleveren in de onderwereld. Op het Nijmeegse plaatje gaat de tekst echter om een (reeds lang) overledene.” Een monotheïstische christen kon volgens Steures bovendien bezwaarlijk onderwereldgoden aanroepen. Defixio (vervloeking) ging zozeer tegen de geest van het evangelie in, dat het gebruik vrijwel met het heidendom ten ondergegaan is en dat er geen christelijke defixio is, hoogstens bij christenen die het overgeërfde volksgeloof niet hadden opgegeven. Verder is het volgens hem hoogst onwaarschijnlijk, dat men in 4e-eeuws Nijmegen Nero als christenvervolger kende. “We kennen Nero namelijk in die hoedanigheid uit drie geschriften: Tacitus’ Annalen 15,44, Lactantius’ De

Afb. 5 Tekening van een 2eeeuwse gemme met christelijke symbolen uit een Londense verzameling met veel vervalsingen.

Afb. 6a Voor- en achterzijde van het loden plaatje van 9 cm met gepunteerde tekst, gevonden in een laatRomeins graf in de binnenstad. Afb. 6b Tekst en afbeeldingen op de voor- en achterzijde van het loden plaatje.

Vervalsing van Nijmeegse christogrammen bewezen

|

77


dood van de vervolgers, en Eusebius’ Kerkgeschiedenis. Tacitus werd blijkens het ene bewaarde handschrift weinig gelezen. Eusebius en Lactantius schreven in de eerste helft van de 4e eeuw, de tijd waarin het Nijmeegse grafveld werd aangelegd. En wat we aan geletterdheid uit 4e-eeuws Nijmegen kennen, beperkt zich tot het graffito op een beker.” Ook de vorm van het voorwerp wekte de argwaan van Steures: “De aanwezigheid van vier bevestigingsgaatjes in de hoeken is onverklaarbaar bij een plaatje dat aan twee kanten beschreven is en bovendien is opgerold: het kan nergens op bevestigd zijn geweest. Bovendien is het lood vrij dik (ca 2 mm), terwijl loden vervloekingstafeltjes altijd dun zijn. Voor wat betreft de schrijfwijze zijn er volgens Steures twee zaken mis. Ten eerste het onnodig gebruik van een pons voor de gestippelde teksten en tekeningen. “Teksten en tekeningen op alle bekende loden vervloekingsplaatjes zijn in het zachte lood gekrast. Ponsen hoort bij hard metaal, zoals in musea en literatuur volop te zien is, bijvoorbeeld op de nekplaat van een helm uit Wijk bij Duurstede. Zulke geponste eigendomsaanduidingen zijn nodig in een wapenkamer, om de eigen helm te kunnen claimen tussen die van de zeven kamergenoten die elke soldaat had.”

Afb. 7 Graffito op een Nijmeegse beker.

78

|

Vervalsing van Nijmeegse christogrammen bewezen

Ten tweede is volgens Steures de lettervorm afwijkend. “We kunnen de lettervormen vergelijken met die van een onverdacht graffito OLA TENE BIBE (= ollam tene bibe, ‘neem de beker (en) drink’), aangebracht op een beker in het grafveld Binnenstad (afb. 7). De vorm van de E, die driemaal voorkomt in dat graffito, vertoont consequent drie verschillende lengtes voor de drie horizontale balken: de onderste is het langst, de middelste het kortst, de bovenste heeft een lengte daartussenin. Bij de E van het loden plaatje, die viermaal voorkomt, zijn de drie horizontale balken consequent even lang.” Last but not least de toestand van het materiaal. Steures constateert dat het plaatje een egale donkere kleur heeft, die niet alléén aan een recente conserverende behandeling te danken kan zijn, en dat het recht en scherp afgesneden kanten heeft. “Het lood vertoont geen spoor van veroudering door een langdurig verblijf in de grond, zoals dat bij loden voorwerpjes uit de Nijmeegse grafvelden zichtbaar is door witte uitslag en afgeronde vormen.” Ook het restauratieatelier van de ROB, dat het plaatje op verzoek van het Museum Het Valkhof onderzocht, constateerde dat het slechts in zeer lichte mate was gecorrodeerd. Bodemresten waren er met de elektronenmicroscoop nauwelijks op te vinden. Volgens de onderzoekers leek het erop dat het plaatje uit een grotere plaat was gesneden. Omdat de dikte van het lood vrij gelijkmatig was, kon het gewicht per m2 worden berekend. Dit bleek met 17,8 kg dicht bij dat van hedendaags gestandaardiseerd daklood (18 kg per m2) te liggen. Doorslaggevend was het isotopenonderzoek dat het museum door het Kernfysisch Versneller Instituut in Groningen liet uitvoeren. Lood bevat een aantal radioactieve isotopen, waaronder Pb 210 dat in 22,3 jaar de helft van zijn straling verliest. Een loden voorwerp uit de Romeinse tijd kan nauwelijks meer Pb 210 bevatten, zodat het


ook geen straling zal afgeven. Het loden plaatje uit Nijmegen bleek ongeveer half zoveel straling af te geven als een nieuw plaatje. De conclusie van de onderzoekers: het lood van het plaatje is eerder 20 jaar dan 2000 jaar oud.

Grap of wraakactie? Nu onweerlegbaar bewezen is, dat de christogrammen op het Romeinse aardewerk en glas uit Nijmegen niet authentiek zijn en dat het loden plaatje zelfs helemaal nieuw is, rest de vraag wie dit op zijn geweten heeft. Zijn alle christogrammen door één persoon vervalst? Of heeft het eerste geval een tweede persoon op het idee gebracht om ook christogrammen aan te brengen? De vervalser moet iemand zijn die tussen 1995 (of 1997 toen de eerste graffiti werden ontdekt) en 1999 aan de opgravingen van het Bureau Archeologie heeft meegewerkt of daar gemakkelijk toegang toe had. Volgens Steures kan de vervalser geen professionele archeoloog geweest zijn. Die zou de christogrammen niet aan de onderkant van de borden gezet hebben. Maar als die archeoloog het als grap heeft bedoeld, kan hij ze misschien opzettelijk verkeerd hebben geplaatst om anderen de kans te geven de vervalsing te ontdekken. Dat leidt tot de vraag waarom de vervalser het heeft gedaan. De meest voorkomende reden voor het vervalsen van oude voorwerpen is geldelijk gewin. Daar kan in dit geval geen sprake van zijn. Het kan ook om een uit de hand gelopen grap gaan. Tijdens opgravingen worden wel vaker van dit soort grappen uitgehaald, die doorgaans tijdig uitkomen. Omdat de christogrammen direct heel serieus werden genomen, zou de grappenmaker de vervalsing misschien niet meer hebben durven opbiechten. Steures noemt nog een andere beweegreden voor vervalsing: wraak. Hij wijst in verband daarmee op de tekening op het loden plaatje, rechts op de kant met

het christogram. Dat is volgens hem geen vis, maar een ejaculerende fallus. “Die zal niets met vruchtbaarheid te maken hebben, maar veeleer met een Engelstalige schelduitdrukking.” Daarom zou een persoon met rancune de vervalsingen op zijn geweten hebben. Verder ziet Steures in het getal CXIII op het halsfragment van de gladwandige kruik een mogelijke clue. Dat zou een huisnummer kunnen zijn. Wie de vervalser ook is en waarom hij of zij dit ook heeft gedaan, deze persoon heeft zich, zoals blijkt uit een overzicht van Leo Verhart6 geplaatst in een lange traditie van vervalsingen in de Nederlandse archeologie. Wie in zijn opgraving Romeins materiaal met christelijke tekens aantreft, zij gewaarschuwd. Met dank aan Harry van Enckevort en Dé Steures voor hun medewerking aan dit artikel en Museum Het Valkhof voor het beschikbaar stellen van foto’s van de objecten. westerheem@freeler.nl

Noten 1 Meijers, Joosten & Van Enckevort 2005, 130-141. 2 Steures z.j. 3 Steures 2004, 7-8. 4 Willems 1981, 106. 5 Holleman 2000, 47. 6 Verhart 1995. Literatuur Holleman, T., 2000: Ingekrast Christendom - Oudste chi-rho-monogrammen komen uit Nijmegen. NRC Handelsblad , 2-12-2000, 47. Meijers, R, I. Joosten & H. van Enckevort, 2005: “Kun je bewijzen dat ze vals zijn?” Vijf Christusmonogrammen op archeologische objecten. In: Numaga Jaarboek 2005, 130–141. Steures, D.C., z.j.: Uitgekrast Christendom. Vervalste christogrammen uit Nijmegen. Typoscript, geschreven december 2002. Steures, D.C., 2004: Godsdiensten in laat-Romeins Nijmegen. In: Westerheem 53/1, 7-8. Verhart, L., 1995: List & bedrog. Vervalsingen in de Nederlandse archeologie. Utrecht. Willems, W.J.H., 1981: Romans and Batavians. A Regional study in the Dutch Eastern River Area I, Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 31, 106.

Vervalsing van Nijmeegse christogrammen bewezen

|

79


Het inheems-Romeinse grafveld van Nijmegen-Hatert Een terugblik door de bril van een prehistoricus Peter van den Broeke

Prehistorisch Nijmegen Ter gelegenheid van het ongeveer 2000-jarig bestaan van Nijmegen als stedelijk centrum werden in 2005 niet alleen zijn Romeinse en jongere zegeningen geteld, maar ook de prehistorische wortels enigszins blootgelegd.1 Het is dan ook een geschikt moment om te illustreren dat de oudste stad van Nederland voor de kennis van de pre-Romeinse periode nog veel te bieden heeft. Dat is onder meer te danken aan het uitdijen van de stad tot over de Waal, waar de Betuwe ongekend rijk is aan prehistorische vindplaatsen. In dat uitbreidingsgebied, waar de Waalsprong wordt gerealiseerd, zullen de nog te onderzoeken locaties ongetwijfeld nog veel meer opleveren dan de nederzettingen, grafvelden en terreinen met rituele deposities die er sinds 1996 zijn onderzocht (afb. 1).2 Daarnaast blijken bij waarnemingen en opgravingen aan de hoge zijde van Nijmegen steeds weer sporen uit prehistorische perioden schuil te gaan tussen de dominerende Romeinse en jongere overblijfselen. Vooral de Midden- en Late Bronstijd doen daar van zich spreken. Ook bij de recente opgravingen in Oppidum Batavorum3 zijn ze aan het licht gekomen. Een andere, minder voor de hand liggende verrijking van de Nijmeegse prehistorie levert de gedegen publicatie van wijlen J.K. Haalebos betreffende het inheems-Romeinse crematie-

80

|

Het inheems-Romeinse grafveld van Nijmegen-Hatert

grafveld van Nijmegen-Hatert.4 Het schrijven van het bovenbedoelde overzicht van prehistorisch Nijmegen5 vormde voor mij een goede aanleiding om een aantal ‘verdachte’ bijzettingen in het grafveld nader te beschouwen, aan de hand van de genoemde publicatie. Na analyse van twee groepjes graven die door Haalebos met enige terughoudendheid waren toebedeeld aan ‘het armste gedeelte van de [inheems-Romeinse] bevolking van Hatert’6 valt nu een aanzienlijk andere ontwikkelingsgeschiedenis van het grafveld te schrijven. Dat die exercitie niet uitmondt in onbewijsbare stellingen, is mede te danken aan vorderingen in de toepassing van de 14C-methode: nu niet alleen onverbrand bot maar ook verbrand bot 14C-dateringen oplevert, zijn de mogelijkheden om crematiegraven te dateren aanzienlijk toegenomen.7 We blijven daarmee tevens verschoond van het potentiële oudhout-effect dat aan houtskool uit de brandstapel kleeft.8 Het veranderde beeld van het grafveld van Hatert heeft meer dan alleen lokale waarde, al was het maar doordat de pas matig bekende graven uit de Midden- en Late IJzertijd in Zuid- en Midden-Nederland hier indirect zelfs boven het maaiveld zichtbaar worden. Een vergelijking met grafgegevens aan de overzijde van de Waal leert dat de ontwikkelingen in het grafritueel daar opmerkelijk anders verliepen dan in hoog-Nijmegen.


Het grafveld Nijmegen-Hatert De 226 onderzochte graven langs de Hulzenseweg in de wijk Hatert (afb. 2) vormen een ongekend dicht conglomeraat voor een inheems-Romeins grafveld met randstructuren. De reden voor deze samenklontering is niet meteen aan te geven. Met ruimtelijke beperkingen behoeven we nauwelijks te rekenen. Die factor is alleen aan de westzijde herkenbaar van belang geweest. Daar lag een omgreppelde inheemse nederzetting, waarvan het onderzochte deel dateert van omstreeks de 2e eeuw.9 De bewoners daarvan zullen na hun dood het grafveld bevolkt hebben. Naast onopvallende grafkuilen zonder grafgreppel omvat het grafveld een

meerderheid aan graven die omgeven zijn door een greppel, meest vierhoekig, een minderheid rond van vorm. De graven bevatten zelden een urn. Vaker is de beenderas zonder omhulsel teruggevonden, al dan niet gemengd met houtskool. Indien de beenderas afzonderlijk is bijgezet, wordt gesproken van brandrestengraven. Waar houtskool, beenderas en eventuele andere resten van de brandstapel gemengd in de grafkuil zijn gestort, is de term brandgraven gebruikt. De meeste grafkuilen zonder omgreppeling zijn brandgraven. Als onverbrand aardewerk in het graf aanwezig is, dan is dat zelden als urn, maar vooral als bijgift. Doorgaans betreft het meer dan een enkel exem-

Afb. 1 Overzicht van prehistorische nederzettingen, grafvelden en cultusplaatsen in het meest intensief onderzochte deel van de gemeente Nijmegen. Het grafveld Hatert ligt 2 km zuidwestelijk van het hoekpunt linksonder op de kaart. Tek.: Rob Mols (gemeente Nijmegen, Bureau Archeologie (GNBA)).

Het inheems-Romeinse grafveld van Nijmegen-Hatert

|

81


Afb. 2 Het grafveld Nijmegen-Hatert met fasering. Naar Haalebos 1990 en Polak 2005; bewerking: R. Mols (GNBA).

82

|

plaar. Andersoortige bijgiften bestaan nogal eens uit fibulae, waarmee men overigens ook een omhulsel van textiel rond de beenderas kan hebben gesloten; maar ook artikelen zoals scharen en spiegels zijn meegegeven. In de loop der jaren nam het aantal grafgiften gemiddeld toe. De voor de datering soms onontbeerlijke losse potfragmenten vormen een verraderlijke vondstgroep, aangezien niet steeds valt uit te maken of ze al aan het oppervlak lagen bij het dichtstorten van de grafkuil, of dat ze bij het uitgevoerde bijzettingsritueel hoorden.10 In de noordwestelijke randzone van het grafveld liggen enkele grafmonumenten die opvallen door hun afmetingen: een rechthoekig exemplaar van 12,0 x 9,5 m met paalzetting aan de binnenzijde (nr. 101), naast een graf-

Het inheems-Romeinse grafveld van Nijmegen-Hatert

monument met een kringgreppel van 14-15 m doorsnede (nr. 108). Ze vertegenwoordigen, samen met enkele andere graven in dezelfde zone, de eerste gebruiksfase van de necropool in de Romeinse tijd (ca. 10-40 na Chr.). Gedurende de fasen 2-8 groeit het grafveld organiek uit tot het conglomeraat dat omstreeks 260 na Chr. of eerder al opgegeven wordt, in een periode dat de bewoning in het hele Nederrijnse gebied sterk terugloopt.

Graven met handgevormd aardewerk Tot een fictieve ‘fase 9’ rekent Haalebos een groepje van acht grafkuilen zonder omgevende greppel, in afzondering gelegen aan de zuidoostzijde van het terrein (nrs. 901-908). Hoewel aan deze graven geen individuele be-


schrijving gewijd is, blijkt steeds sprake te zijn van brandgraven, met daarin soms veel houtskool. In drie van de graven komen scherven van inheems aardewerk voor die als bewuste bijgiften worden beschouwd.11 Het enkele exemplaar dat naar de mening van Haalebos voor-Romeins aandoet (afb. 3:1), weerhoudt hem echter niet van de conclusie dat deze grafkuilen vermoedelijk dateren uit de fasen 1-3 van het grafveld.12 De regionaal bruikbare typochronologie van het handgevormde aardewerk uit de IJzertijd en de Romeinse tijd van Oss-Ussen geeft aan dat de genoemde schaal van afb. 3:1 uit graf 903 nauwelijks voorkomt buiten de 4e en 3e eeuw voor Chr. (vormtype 13; globaal fasen G-I).13 Dat betekent dat zijn rol na het begin van de Late IJzertijd (250 voor Chr.) al gauw is uitgespeeld. Op de keper beschouwd is niet alleen dĂŹt stuk als prehistorisch te dateren, maar ook nog het tot de rand besmeten tonvormige potje waarvan scherven in graf 901 werden gevonden (afb. 3:2). Tonvormen (vormtype 23a) met volledig besmeten wand komen praktisch niet meer voor na fase J, omstreeks het midden van de Late IJzertijd. De vormgeving van de rand doet in dit geval eenzelfde datering vermoeden als voor de genoemde schaal: in de tweede helft van de Midden-IJzertijd of het begin van de Late IJzertijd. Het randfragment uit graf 905 (afb. 3:3) is minder diagnostisch. In de brede zone met omgreppelde graven is eveneens handgevormd aardewerk als bijgift in graven terechtgekomen, met name in de fasen 1-3. Waar het ondubbelzinnig om graven uit de Romeinse tijd gaat, betreft het herhaaldelijk complete potten en potjes. Zowel bij deze gave exemplaren als bij het meer fragmentair overgeleverde vaatwerk valt op dat geen enkel stuk een besmeten oppervlak bezit. Dit gegeven strookt met de verwachting: nadat in de Midden-IJzertijd nog ongeveer de helft van het (nederzettings)aardewerk in de regio zo werd behan-

deld, liep de populariteit van deze wijze van afwerken gestaag terug. Al in de vroeg-Romeinse tijd is het aandeel op vindplaatsen ten zuiden van de Waal tot 15% of minder gezakt.14 En bij de doorgaans kleine aardewerkformaten die we in inheems-Romeinse graven aantreffen, komt een besmeten wand zelfs hoogst zelden voor. Door de genoemde ontwikkeling in het aardewerk trekt een tweede, nog kleinere groep van greppelloze graven met wat handgevormd aardewerk de aandacht. Deze graven bevinden zich in de zuidelijke randzone van het grafveld, geflankeerd door grafmonumenten met een rechthoekige of ronde greppel (afb. 2, linksmidden). De buitenste ring van brandgraven en brandrestengraven in dit groepje hoort zonder twijfel in de Romeinse tijd thuis. Ze zijn door Haalebos in de fasen 3, 7 en 8 geplaatst. De graven in de kern (218, 219, 221, 223 en 224) heeft Haalebos aan fase 2 toegewezen, onder meer op grond van de aanwezigheid van handgevormd aardewerk in drie van de graven, zonder Romeins aardewerk erbij. Het complete bekertje in graf 221 (afb. 3:4) geeft geen uitsluitsel over de datering.15 In het grafveld is nòg een dergelijk bekertje gevonden, in een graf uit fase 1 (nr. 104). Ook de aanwezigheid van een ijzeren spijker maakt dat we voor graf 221 een datering in de Romeinse tijd bepaald niet mogen uitsluiten. De echte uitbijters doemen pas op in de graven 218 en 219. In het enige brandrestengraf van de groep (218) was de schone beenderas afgedekt door scherven van een grote besmeten pot. In brandgraf 219 lagen fragmenten van minstens twee potten (afb. 3:5-6). Daarbij was een randfragment van een grote tonvormige pot met besmeten buik (nr. 6), een combinatie van vorm en afwerking die in de regio na het midden van de Late IJzertijd zelden nog voorkwam. De artefactloze brandgraven 223 en 224 liggen tussen de vermoedelijk preRomeinse graven 218 en 219 in, en kunnen diezelfde ouderdom hebben.

Het inheems-Romeinse grafveld van Nijmegen-Hatert

|

83


Afb. 3 Aardewerk uit de IJzertijdgraven (nr. 4 mogelijk inheemsRomeins). Schaal 1:4. Uit: Haalebos 1990.

De genoemde aardewerkvondsten uit de graven 218 en 219 duiden op een datering in de Midden-IJzertijd, of eventueel de Late IJzertijd. Sluitend is de bewijsvoering echter niet. De besmeten scherven die in graf 218 de beenderas afdekten, kunnen immers wel degelijk van een grote inheems-Romeinse pot stammen. En de losse fragmenten uit graf 219 zijn hier in de Romeinse tijd mogelijk als oud zwerfvuil in terechtgekomen. Gelukkig is er de 14C-methode om de vermoedens op hun merites te beoordelen.

voor datering bij het Centrum voor Isotopen Onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen (CIO).17 De uitkomsten voor de afzonderlijk gelegen gravencluster aan de zuidoostzijde luiden: graf 902: 2205 ± 35 BP (GrA-28077) graf 903: 2325 ± 40 BP (GrA-28076) Voor de ingesloten gelegen groep graven zijn de resultaten: graf 218: 2250 ± 35 BP (GrA-28079) graf 219: 2240 ± 35 BP (GrA-28078)

Absolute ouderdom Sinds enkele jaren kunnen voor crematiegraven gemiddeld betrouwbaarder 14C-dateringen verkregen worden, door het gebruik van beenderas als monstermateriaal in plaats van houtskool (zie boven). Daarom lag het voor de hand om deze vorm van ouderdomsbepaling ook op de ‘verdachte’ graven van Hatert toe te passen. Dat het ook tot uitvoering kwam – voor monsters uit een al lang afgesloten en gepubliceerde opgraving – is te danken aan het feit dat de uitkomsten mogelijk een lacune zouden helpen opvullen in een volgend deeloverzicht van de Nederlandse pre- en protohistorie aan de hand van 14C-dateringen.16 Na een genereus aanbod van J.N. Lanting werd door de auteur verbrand bot uit vier graven geselecteerd

84

|

Het inheems-Romeinse grafveld van Nijmegen-Hatert

Na calibratie betekent dit, dat de datering voor drie van de vier graven vrijwel zeker tussen 400 en 200 voor Chr. uitkomt (afb. 6).18 Graf 903 bestrijkt vooral de tijdspanne van 500 tot 350 voor Chr., maar maakt ook nog enige kans in het traject tot 200 voor Chr. In combinatie met de genoemde datering van het aardewerk uit dit graf (afb. 3:1) kunnen we stellen dat de vier graven alle uit de periode tussen 400 en 200 voor Chr. moeten stammen, dus globaal uit de tweede helft van de Midden-IJzertijd en het begin van de Late IJzertijd. Deze datering zal gelden voor het hele zuidoostelijke groepje crematiegraven (901-908). Bij de ‘ingekapselde’ cluster is die toewijzing, zoals aangegeven, niet voor alle graven even zeker.19


Hatert als schoolvoorbeeld van een verschralend grafritueel Dankzij deze dateringen is het Nederrijnse gebied twee grafveldjes rijker geworden uit een periode waarvan we de graven en het grafritueel nog maar nauwelijks kennen. Dit geldt zeker als we een vergelijking maken met de voorafgaande urnenveldenperiode.20 Van het merendeel van de bevolking is nu in het geheel geen graf meer aanwijsbaar. En nergens duidelijker dan in Hatert wordt geïllustreerd dat onopvallendheid een kenmerk is van de graven uit de periode 350-150 voor Chr., als uitkristallisatie van een proces dat al ongeveer drie eeuwen eerder is begonnen. Urnen of andere complete stukken aardewerk komen nauwelijks meer voor. Van de beenderas is vaak slechts een selectie uit de brandstapel gezocht, of samen met andere verbrandingsgresten in de grafkuil gedeponeerd. Werkelijke bijgiften zijn schaars. Ook het uiterlijk van het grafmonument ondergaat wijzigingen. De eerder nog gangbare randstructuren in de vorm van greppels ontbreken tussen ca. 300 en 150 voor Chr. bijna geheel. Dat wekt de indruk dat de grafkuilen toen ook niet meer met een grafheuvel(tje) werden overdekt. Het grafveld van Hatert geeft evenwel een aanwijzing dat de ‘de-monumentalisering’ niet zo drastisch is geweest. Juist omdat de grafmonumenten hier in de Romeinse tijd zeer dicht opeen werden aangelegd, is het veelzeggend dat men de veel oudere graven ongemoeid liet toen het grafveld na het midden van de 2e eeuw na Chr. in deze richting uitgebreid werd (fasen 7 en 8). Blijkbaar waren de voorgangers nog steeds als zodanig herkenbaar. De grafmarkering kan uit een onvergankelijke steen of stapel stenen hebben bestaan. Een heuveltje is echter minstens zo waarschijnlijk, gezien de traditie in de voorafgaande urnenveldenperiode, toen in het aangegeven gebied de Niederrheinische Grabhügelkultur bestond. Van de bovengrondse component is in Hatert echter niets bewaard gebleven.

De veranderde visie op de ontwikkeling van het Hatertse grafveld en de herkenbaarheid van de oudere graven, roept tegelijkertijd nieuwe vragen op. Zo laat zich nog raden of de bewoners die rond het begin van de jaartelling (fase 1) een grafveld op deze plaats aanlegden, zich lieten inspireren door de aanwezigheid van graven van ‘voorouders’. De afstand van 30 m tot de oudere graven is nog ruim, maar lijkt ook bepaald door het verstorende tussenliggende wegtracé van recente datum (afb. 2). Of men er een dergelijke mentale houding op nahield, zouden we daarom veeleer op regionale schaal moeten bezien. Er zijn in Midden- en Zuid-Nederland enkele tientallen voorbeelden van grafvelden uit de Romeinse tijd die ruimtelijk samenvallen met grafvelden die eeuwen eerder zijn opgegeven.21 In veel gevallen speelt een gebrekkige documentatie van de vondstomstandigheden ons echter parten bij de beoordeling. Het is daardoor maar in enkele gevallen duidelijk dat men aansluiting zocht bij de eerdere bewoners van het gebied – soms door ingraving van crematieresten in oudere grafheuvels. Daarnaast is er een positieve uitzondering te noteren voor het recentelijk gepubliceerde grafveld van Breda-Steenakker.22 Hier is omstreeks 100 na Chr. een groep grafmonumenten aangelegd direct naast een groep oudere graven. Deze laatste vormen samen met andere groepen oudere graven een grafveld dat in zijn algemeenheid kan worden gedateerd rond de tweede helft van de Midden-IJzertijd (4e-3e eeuw voor Chr.), dus globaal gelijktijdig met Hatert.23 We mogen aannemen dat men op beide plaatsen bewust koos voor een locatie bij bestaande, nog herkenbare graven. Maar men zal toen minder weet gehad hebben van het aantal eeuwen dat hen van hun ‘voorouders’ scheidde dan wij nu kunnen bepalen.

Tegendraadse ontwikkelingen aan de noordzijde van de Waal De hier behandelde graven uit Nijmegen-Hatert passen samen met oudere

Het inheems-Romeinse grafveld van Nijmegen-Hatert

|

85


Afb. 4 Dubbelgraf van een man en een vrouw uit de Vroege IJzertijd in het grafveld Lent-Steltsestraat. Foto: R. Mols (GNBA).

86

|

graven aan de zuidzijde van de Waal naadloos in het ontwikkelingsmodel van het Zuid- en Midden-Nederlandse grafritueel.24 Nadat in de Late Bronstijd en Vroege IJzertijd graven in de urnenveldentraditie waren aangelegd (‘lange bedden’ en kringgreppels), verschijnen na 500 voor Chr., in het begin van de Midden-IJzertijd, kleine grafvelden met crematiegraven zonder randstructuur, op locaties buiten de urnenvelden (afb. 1). Uitzonderlijk is wel dat hierbij verscheidene bijzettingen met wapens zijn, en zelfs een graf met daarin delen van een gedemonteerde strijdwagen.25 De graven in Hatert zijn nog jongere en minder opvallende voorbeelden van zulke kleine grafvelden met louter crematiekuilen, uit de periode rond de tweede helft van de Midden-IJzertijd.26 De toenmalige bewoners aan de noordzijde van de Waal, op ca. 6 km afstand van Hatert, hebben hun graven daarentegen in diezelfde periode voor het eerst voorzien van randstructuren. De vele tientallen graven in grafveldjes van oudere datum die daar sinds 1996 door intensief onderzoek bij het Nijmeegse uitbreidingsproject Waalsprong aan de Betuwse klei zijn onttrokken (afb. 1), bestaan louter uit grafkuilen. Ze dateren uit de MiddenBronstijd, de Late Bronstijd, de Vroege IJzertijd en het begin van de MiddenIJzertijd.27 De bewoners van het kleigebied liepen op nog meer punten uit de pas bij de traditie in de ruime omgeving. In de Late Bronstijd ontstonden

Het inheems-Romeinse grafveld van Nijmegen-Hatert

er nog wel reguliere urnenveldjes – zij het zonder greppels rond de graven – maar de grafvelden uit de daaropvolgende Vroege IJzertijd mogen die naam niet meer dragen. Op drie locaties zijn namelijk behalve crematiegraven ook inhumatiegraven uit die periode ontdekt. In een grafveldje aan de Steltsestraat in Lent, waar meer dan dertig graven werden onderzocht, bleken zelfs minstens zestien personen onverbrand te zijn bijgezet (afb. 4). Deze inhumatietraditie is nog te volgen tot en met de eerste helft van de Midden-IJzertijd, door bijzettingen in een grafveldje op 250 m afstand van het vorige. In die jongere periode zien we de inhumatiepraktijk ook elders toegepast. De Betuwe vormt daarbij het geografische zwaartepunt.28 In de loop van de 4e eeuw voor Chr., in de tweede helft van de Midden-IJzertijd, is crematie weer de enige gangbare vorm van dodenbehandeling geworden. De Waalsprong kent een enkel grafveldje uit die periode, gelegen aan de Van Boetzelaerstraat te Oosterhout (afb. 1, linksboven). In de klei werden de greppels van twee grafmonumenten ontdekt (afb. 5), zoals gezegd de vroegste randstructuren van prehistorische graven die in het noordelijke deel van de gemeente Nijmegen bekend zijn. De grote, niet geheel ronde kringgreppel, met een doorsnede van ca. 13 m, valt op door een dubbele onderbreking. Binnen het omsloten areaal bevonden zich onder meer twee kuiltjes met houtskool en beenderas (nrs. 1 en 2), het eerste centraal gelegen, het tweede midden op de denkbeeldige lijn tussen de twee greppelopeningen. Direct ten westen van de greppel, die zich daar slechts vaag aftekende, lag een kleinere kringgreppel, met een doorsnede van 5 m. Bijzettingsresten ontbraken hier.29 De grafkuiltjes binnen de grote grafgreppel waren ondieper aangelegd dan de greppel zelf. Er resteerde onder het eerste leesbare vlak minder dan twee decimeter van. De minieme hoeveelheid verbrand bot in het centrale graf


Afb. 5. Kringgreppels uit de Midden-IJzertijd te Nijmegen-Oosterhout. Schaal 1:200. Tek.: A. Simons / R. Mols (GNBA).

(nr. 1) was evenwel voldoende voor een 14C-bepaling: 2265 ± 35 BP (GrA29644). De beenderas in het andere graf (nr. 2), wellicht een na-bijzetting, gaf een bijna identieke uitkomst: 2255 ± 35 BP (GrA-29645).30 Hoewel deze getallen sterk lijken op die van de IJzertijdgraven van Hatert, kunnen de Oosterhoutse graven toch eerder of later zijn aangelegd, omdat ze na calibratie uitkomen in de eerdergenoemde ruime tijdspanne van 400200 voor Chr. (afb. 6). Theoretisch is er zelfs een kans van ca. 25% dat de graven in de periode na 250 voor Chr. thuishoren, dus in de Late IJzertijd. Er zijn echter enkele argumenten die pleiten voor een relatief vroege datering. Ten eerste lezen we uit afbeelding 6 af dat de periode van ca. 350-300 voor Chr. statistisch weinig kans maakt. In de tweede plaats zijn in de aansluitende periode van 300-150 voor Chr. in heel Nederland nauwelijks graven met randstructuur aangelegd. Tot slot kan gesteld worden dat ronde greppels van het grote Oosterhoutse formaat wel in het beeld van de Midden-IJzertijd, maar niet in dat van de Late IJzertijd passen.31 Daarom mogen de graven

van Oosterhout voorlopig omstreeks 400-350 voor Chr. gedateerd worden – tenzij de bewoners van de Waalsprong ook na die tijd hebben volhard in hun afwijking van de regionaal gangbare bijzettingsgewoonten.

Wisselend respect? De omvang van het grafveldje te Oosterhout is nog niet definitief bepaald, maar het omvat minstens ook een aantal crematiekuilen zonder omgreppeling.32 De graven vormen slechts enkele elementen van een vindplaats met duizenden sporen uit diverse perioden. Hoewel de analyse daarvan nog grotendeels moet plaatsvinden, is al wel duidelijk dat de graven uit de tweede helft van de Midden-IJzertijd aan de oostzijde aansluiten op een klein urnenveld uit de Late Bronstijd, dat minstens vier eeuwen eerder was aangelegd. Dit kan echter toeval zijn, omdat het urnenveld – onder meer door de afwezigheid van grafgreppels – wellicht slecht herkenbaar was. Dat wordt gesuggereerd door het feit dat het terrein omstreeks het begin van de jaartelling bebouwd werd, als opmaat voor de ontwikkeling van een langwerpige inheems-Romeinse

Het inheems-Romeinse grafveld van Nijmegen-Hatert

|

87


Afb. 6. Cumulatieve kansverdeling van de gecalibreerde 14C-dateringen van Hatert en Oosterhout. De kans op een datering in de trajecten buiten het getoonde segment van de tijdschaal is te verwaarlozen. Tek. R. Mols (GNBA).

88

|

nederzetting van 4,5 ha.33 Verwonderlijker is echter dat toen ook het grote grafmonument uit de Midden-IJzertijd werd overbouwd. De daar gelegen rij van drie paalkuilen (afb. 5) kan worden toegeschreven aan een tweebeukige boerderij.34 De forse paalkuil naast het centrale graf stamt, blijkens de daarin aangetroffen vondsten, eveneens uit die vroege ontwikkelingsfase van de nederzetting, toen Romeins aardewerk hoogstens spaarzaam voorkwam naast het inheemse aardewerk. We mogen ons afvragen of de bewoners deze grafschennis rond het begin van de jaartelling welbewust gepleegd hebben. In Hatert hield men toentertijd respectvol rekening met graven van ouder datum. Dat is ook de mentaliteit die door Roymans in een groter gebied beschreven is voor de periode tot aan de kerstening.35 De vele uitzonderingen die daarop door Hiddink verzameld zijn,36 maken het echter onwaarschijnlijk dat dit een algemene houding is geweest. Ook in Oosterhout wordt de twijfel gevoed. We mogen veronderstellen dat boven de graven een herkenbaar heuveltje heeft gelegen, dat op zijn minst de grond omvatte die uit de greppel was gespit. Bovendien lijken beide grafgreppels kort voor de overbouwing nog zichtbaar geweest te zijn, zo leren de tientallen aardewerkscherven uit de vullingen. Terwijl uit de grote kringgreppel ook

Het inheems-Romeinse grafveld van Nijmegen-Hatert

ouder uitziend materiaal afkomstig is, valt het gros van het aardewerk uit de kleine kringgreppel te dateren in de decennia rond het begin van de jaartelling. Het is niet ondenkbaar dat de toenmalige bewoners het terrein egaliseerden alvorens te gaan bouwen.37 Het voorgaande brengt ons op de vraag of er rond het begin van de jaartelling in Oosterhout wellicht bewoners neergestreken waren die geen historische banden met het gebied hadden. Nu de komst van Bataven uit Hessen naar de Betuwe en omgeving niet alleen uit historische bron bekend is, maar ook archeologisch te traceren valt,38 lijkt deze vraag retorisch van aard. Er zijn echter voldoende argumenten om de bewoners van de Oosterhoutse nederzetting een lokale oorsprong toe te dichten.39 Daardoor blijven we achter met de slotvraag of we in ĂŠĂŠn en hetzelfde stamgebied moeten rekenen met uiteenlopende houdingen ten opzichte van de voorouders: zoveel (familie)hoofden, zoveel zinnen?40 p.van.den.broeke@nijmegen.nl


Noten 1 Door het verschijnen van Nijmegen – Geschiedenis van de oudste stad van Nederland, Wormer 2005. 2 Inheems-Romeinse en jongere sporen ontbreken evenmin (zie voorlopig m.n. Van den Broeke 2002a en 2005b). 3 Van Enckevort 2005. 4 Haalebos 1990; zie ook Haalebos 1994 en Polak 2005. Dr. R. Polak (Radboud Universiteit Nijmegen) dank ik voor het beschikbaar stellen van de plattegrond die de basis van afbeelding 2 vormt. 5 Van den Broeke 2005a. 6 Haalebos 1990, 176 en 193. 7 Aerts-Bijma e.a. 1999; Lanting e.a. 2001. 8 Zelfs de invloed van het verouderingseffect (reservoir-effect) dat vooral aan visrijke diëten wordt toegeschreven (zie bv. Van der Plicht 2001) is bij de datering van verbrand bot maar zeer beperkt, aangezien een andere component van het bot gemeten wordt dan bij onverbrande skeletten (pers. med. drs. J.N. Lanting, RU Groningen). 9 Zie Haalebos 1990 en 1994, alsmede Polak 2005. 10 Zie ook Hiddink 2003, spec. 23-24. 11 Haalebos 1990, p. 124, tabellen 6 en 7, alsmede legenda van bijlage I. De eveneens genoemde ondetermineerbare Romeinse scherfjes en spijkers (p. 124) zijn blijkbaar aan intrusie toegeschreven of als verzamelvondst uit het terrein gekomen. 12 Haalebos 1990, 176. 13 Van den Broeke 1987a/b en Van den Broeke in voorb. 14 Vgl. Oss-Ussen (Van den Broeke 1987a, afb. 5); Nijmegen (Bosman 1989, spec. afb. 72). De berekening heeft betrekking op fragmenten van potten, niet op hele potten. 15 Een crematiegraf nabij een dubbel inhumatiegraf uit het begin van de Midden-IJzertijd in Nijmegen-Lent (Laauwikstraat) bevatte een kopstaand bekertje met beenderas. Zie voor de vindplaats Van den Broeke 2002a, 22 en Van den Broeke & Hessing 2005, 656. 16 Lanting & Van der Plicht 2005/’06; eerdere delen in Palaeohistoria 37/38, 39/40, 41/42 en 43/44. 17 Behalve aan drs. J.N. Lanting (Groninger Instituut voor Archeologie) spreek ik mijn dank uit aan drs. L. Swinkels, die het te dateren materiaal per ommegaande uit het Gelderse Provinciaal Depot voor Bodemvondsten in Nijmegen opdiepte. 18 Met behulp van het calibratieprogramma van het CIO, gebaseerd op IntCal04. De hierna genoemde dateringen in kalenderjaren betreffen steeds het kansbereik van 95% (2 sigma). 19 Een derde cluster met greppelloze graven, tussen beide behandelde clusters in, geeft geen aanleiding om van de toewijzing door Haalebos (fasen 7 en 8) af te wijken. Haalebos (1994) duidt echter op nog twee andere ‘armzalige’ crematiegraven, gelegen binnen de inheems-Romeinse nederzetting. Daarvoor is een pre-Romeinse datering uiteraard wel aannemelijk. 20 Zie Hessing & Kooi 2005; Hiddink 2003, 6-13. Het vermoeden dat het grafveld twee oudere groepjes graven omvatte, bestond overigens ook al bij H. Hiddink (Hiddink 2003, tabel 1 en pers. med. november 2005). 21 Hiddink 2003, 47-49 en 67-69. 22 Koot & Berkvens 2004, spec. 151 e.v. 23 De auteurs houden het daarentegen op de Late Bronstijd tot en met het begin van de Midden-IJzertijd (p. 160161). Vooral het afgebeelde aardewerk dat in de grafgreppels en in vlakgraven aangetroffen is, laat m.i. geen andere conclusie toe dan dat het grafveld pas na die tijd is aangelegd. De enige beschikbare 14C-datering uit het preRomeinse deel van het grafveld (2210 ± 50 BP, graf 43) vormt een extra ondersteuning van die stelling. 24 Hessing & Kooi 2005, 650; Hiddink 2003, 9-10, ook voor verklaringen van de ontwikkelingen. 25 Bloemers 1986; Fontijn 1996. 26 De zuidoostelijke cluster, gelegen in een slechts gedeeltelijk opgegraven areaal, kan evenwel uit tientallen graven bestaan hebben. De situering van de te verwachten nederzetting(en) is nog onduidelijk. Bij waarnemingen in 2003 door het gemeentelijke Bureau Archeologie tijdens de aanleg van rioolsleuven voor een brandweerkazerne direct westelijk van het grafveld – waarop de auteur vanuit zijn werkkamer zicht heeft – zijn geen sporen van archeologische betekenis aangetroffen. 27 De tot nog toe onvermeld gebleven graven uit de Midden-Bronstijd omvatten drie inhumaties temidden van een urnenveldje uit de Late Bronstijd aan de zuidzijde van de Laauwikstraat te Lent. Twee skeletten zijn gedateerd: 3050 ± 45 BP (GrA-22860) en 3080 ± 50 BP (GrA-22971). Voor de andere bedoelde grafvelden in de Waalsprong zie men voorlopig Van den Broeke 2001, 2002a en 2003a/b; Van den Broeke & Hessing 2005. 28 Van den Broeke & Hessing 2005. 29 Een grafkuil is niet vastgesteld, hoewel dit monument beter bewaard was (in verticale zin) dan het naastgelegen monument. Mogelijk zijn crematieresten alleen in de grafgreppel gedeponeerd (zoals vanaf de Midden-IJzertijd niet ongebruikelijk was), ter plekke van de latere verstoring door een rechte greppel. 30 Deze dateringen dank ik aan drs. J.N. Lanting (zie ook de noten 16 en 17). Een al eerder verkregen 14C-datering van verbrand bot uit het excentrisch gelegen graf had door de ruime marge een minder specifieke uitkomst: 2270 ± 60 BP (GrA-21723). Voor de volledigheid mag hier bovendien vermeld worden dat op 150 m ten noorden van de afgebeelde graven een boerderijplattegrond is blootgelegd met een overeenkomstige 14C-datering van houtskool,

Het inheems-Romeinse grafveld van Nijmegen-Hatert

|

89


namelijk 2250 ± 80 BP (GrA-15624) (Van den Broeke 2002b, 49-51). Mogelijk zijn dus bewoners van de bedoelde boerderij in het grafveldje bijgezet. 31 Zie bv. Hulst 1964 en Wesselingh 1993 voor grafstructuren uit de Midden-IJzertijd in de regio; Oss-Ussen bezit graven uit beide perioden (Van der Sanden 1998). 32 Op ca. 60 m ten NW van de genoemde graven is een ongeveer vierkante greppel van 11 x 12 m blootgelegd, zonder bijzetting. In het tussengelegen gebied ligt het mogelijke restant van een kringgreppel. 33 Van den Broeke 2002a, 12-18 en 2005b; Daniël 2005. Ook in die bewoningsperiode is een crematiegrafveld aangelegd. De tientallen graven liggen al op 50 m zuidwestelijk van de graven uit de Midden-IJzertijd. 34 De minimale restdiepte bedraagt 45 cm. Op korte afstand liggen verscheidene andere van zulke plattegronden met drie paalkuilen voor middenstaanders, steeds met een oriëntatie tussen ZW-NO en W-O, daterend uit (de 1e eeuw voor Chr. en) de 1e eeuw na Chr. In een enkel geval zijn de wandgreppels nog gedeeltelijk bewaard gebleven. 35 Roymans 1995. 36 Hiddink 2003, 47-49. Het is onwaarschijnlijk dat men op deze wijze voorouderlijk land claimde. 37 Die indruk wordt nog versterkt door de aanwezigheid van verspreid verbrand bot in de vulling van de grote kringgreppel (zie echter ook noot 29). De aantallen vondsten uit de greppels zijn minimumwaarden, aangezien nog niet alle vondsten bestudeerd konden worden. Typerende trekken van het aardewerk uit de kleine greppel zijn o.m. randversiering met meerdere rijen indrukken, de (incidentele) toepassing van plantaardig verschralingsmateriaal en het beperkte voorkomen van besmeten aardewerk. 38 Zie met name Roymans 2004. 39 Zie met name Van den Broeke 2001 en 2005a. 40 Drs. Eugene Ball en drs. Harry van Enckevort dank ik voor het commentaar op de voorlaatste versie van deze tekst. Literatuur Aerts-Bijma, A., J.N. Lanting & J. van der Plicht 1999: Een verrassende wending: gecremeerd been blijkt wel 14C-dateerbaar!, Paleo-aktueel 10, 64-67. Bloemers, J.H.F., 1986: A cart burial from a small Middle Iron Age cemetery in Nijmegen, in: M.A. van Bakel, R.R. Hagesteijn & P. van de Velde (red.): Private politics – multi-disciplinary approach to ‘big-man’ systems, Leiden (Studies in Human Society, 1), 76-95. Bosman, A.V.A.J., 1989: Inheems aardewerk uit Nijmegen en Druten, Amsterdam (scriptie IPP). Broeke, P.W. van den, 1987a/b: De dateringsmiddelen voor de IJzertijd van Zuid-Nederland / Oss-Ussen: het handgemaakte aardewerk, in: W.A.B. van der Sanden & P.W. van den Broeke (red.), Getekend zand – Tien jaar archeologisch onderzoek in Oss-Ussen, Waalre (Bijdragen tot de studie van het Brabantse heem, 31), 23-43 / 101-119. Broeke, P.W. van den, 2001: Een gordel van macht en pracht – Het Midden-Nederlandse rivierengebied in het 1ste millennium v.Chr., in: J. Bourgeois, P. Crombé, G. De Mulder & M. Rogge (red.), Een duik in het verleden - Schelde, Maas en Rijn in de pre- en protohistorie, Zottegem (Publicaties van het Provinciaal Archeologisch Museum van Zuid-Oost-Vlaanderen – site Velzeke, 4), 131-156. Broeke, P.W. van den, 2002a: Vindplaatsen in vogelvlucht – Beknopt overzicht van het archeologische onderzoek in de Waalsprong 1996-2001, Nijmegen (Archeologische Berichten Nijmegen, Rapport 1). Broeke, P.W. van den, 2002b: Een vurig afscheid? Aanwijzingen voor verlatingsrituelen in IJzertijdnederzettingen, in: H. Fokkens & R. Jansen (red.), 2000 Jaar bewoningsdynamiek – Brons- en IJzertijdbewoning in het Maas-DemerScheldegebied, Leiden, 45-61. Broeke, P.W. van den, 2003a: De Betuweroute aangevuld: onderzoek naar de metaaltijden in het Betuwse deel van Nijmegen (Nl.), Lunula 11, 19-24. Broeke, P.W. van den, 2003b: Archeologische tracébegeleiding in de Betuweroute; vindplaats 53: Nijmegen/Ressen-Stationsweg, Nijmegen (Archeologische Berichten Nijmegen – Rapport 3; aangevulde versie van Archeologische Tracébegeleiding Betuweroute, deelrapport Provincierapport Gelderland (2002). Broeke, P.W. van den, 2005a/b: De voor-Romeinse periode / Inheemse nederzettingen aan de noordzijde van de Waal: Oosterhout en Lent, in: W. Willems, H. van Enckevort, J.K. Haalebos & J. Thijssen (red.), Nijmegen – Geschiedenis van de oudste stad van Nederland, I: Prehistorie en oudheid, Wormer, 25-37 / 123-129. Broeke, P.W. van den, in voorb.: Het handgemaakte aardewerk uit de IJzertijd en de Romeinse tijd van Oss-Ussen - Studies naar typochronologie, technologie en herkomst, Leiden (proefschrift). Broeke, P.W. van den & W. Hessing 2005: De brandstapel gemeden; inhumatiegraven uit de ijzertijd, in: L.P. Louwe Kooijmans, P.W. van den Broeke, H. Fokkens & A.L. van Gijn (red.), Nederland in de prehistorie, Amsterdam, 655658. Daniël, A.A.W.J., 2005: Bewoningscontinuïteit of -discontinuïteit? Een studie naar een Bataafse nederzetting te NijmegenOosterhout, Ewijk (doctoraalscriptie Fac. Archeologie Universiteit Leiden). Enckevort, H. van, 2005: Op zoek naar Oppidum Batavorum, de oudste stedelijke nederzetting van Nederland, Westerheem 54, 234-241.

90

|

Het inheems-Romeinse grafveld van Nijmegen-Hatert


Fontijn, D., 1996: Prehistorisch Nijmegen, in: H. van Enckevort & J. Thijssen, Graven met beleid - Gemeentelijk archeologisch onderzoek in Nijmegen 1989-1995, Abcoude/Nijmegen, 29-45. Haalebos, J.K., 1990: Het grafveld van Nijmegen-Hatert – Een begraafplaats uit de eerste drie eeuwen na Chr. op het platteland bij Noviomagus Batavorum, Nijmegen (Beschrijvingen van de verzamelingen in het Provinciaal Museum G.M. Kam te Nijmegen, 11). Haalebos, J.K., 1994: Hatert 1993, sporen van een gehucht uit de midden-Romeinse keizertijd bij Ulpia Noviomagus, Jaarboek Numaga 41, 35-42. Hessing, W. & P. Kooi 2005: Urnenvelden en brandheuvels – Begraving en grafritueel in late bronstijd en ijzertijd, in: L.P. Louwe Kooijmans, P.W. van den Broeke, H. Fokkens & A.L. van Gijn (red.) 2005: Nederland in de prehistorie, Amsterdam, 631-654. Hiddink, H., 2003: Het grafritueel in de Late IJzertijd en Romeinse tijd in het Maas-Demer-Scheldegebied, in het bijzonder van twee grafvelden bij Weert, Amsterdam (Zuidnederlandse Archeologische Rapporten, 11). Hulst, R.S., 1964: Een grafveld uit de voor-Romeinse IJzertijd te Nijnsel, gem. St. Oedenrode, prov. Noord-Brabant, Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 14, 74-83. Koot, C.W. & R. Berkvens (red.) 2004: Bredase akkers eeuwenoud: 4000 jaar bewoningsgeschiedenis op de rand van zand en klei, Breda (ROB Rapportage Archeologische Monumentenzorg, 102). Lanting, J.N., A.T. Aerts-Bijma & J. van der Plicht 2001: Dating of cremated bones, Radiocarbon 43, 249-254. Lanting, J.N. & J. van der Plicht 2005-’06 (in voorb.): De 14C-chronologie van de Nederlandse pre- en protohistorie, V: midden- en late ijzertijd, Palaeohistoria 47-48. Plicht, H. (J.) van der, 2001: Isotopenonderzoek in de archeologie; you are what you eat, Archeobrief nr. 19, 3-7. Polak, R., 2005: De inheemse begraafplaats bij Hatert, in: W. Willems, H. van Enckevort, J.K. Haalebos & J. Thijssen (red.), Nijmegen – Geschiedenis van de oudste stad van Nederland, I: Prehistorie en oudheid, Wormer, 211-215. Roymans, N., 1995: The cultural biography of urnfields and the long-term history of a mythical landscape, Archaeological Dialogues 2, 2-24. Roymans, N., 2004: Ethnic identity and imperial power – The Batavians in the early Roman empire, Amsterdam (Amsterdam Archaeological Studies, 10). Sanden, W.A.B. van der, 1998: The funerary and related structures; in: H. Fokkens (red.), The Ussen project - The first decade of excavations at Oss, Leiden (= Analecta Praehistorica Leidensia 30), 307-336. Wesselingh, D.A., 1993: Iron Age graves and a native-Roman settlement at Oss-IJsselstraat, Analecta Praehistorica Leidensia 26, 111-138.

-advertentie-

Het inheems-Romeinse grafveld van Nijmegen-Hatert

|

91


Rondom de stad

Gemeentelijke archeologie in... Zutphen Een uitzonderlijk ‘Stangenglas’ Harold E. Henkes, Michel Groothedde en Arjan den Braven

Inleiding

Afb. 1 Bovenaanzicht (links) en dwarsdoorsnede (rechts) van beerput S.2 in Houtmarkt 71. (tek. M. Groothedde, bewerkt door A. den Braven).

92

|

Rondom de stad

In de maanden juli en augustus van het jaar 2004 vond archeologisch onderzoek plaats in de kelders van drie middeleeuwse huizen aan de Houtmarkt te Zutphen. Behalve de buitenste gracht van de Karolingische ringwalburg werden uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd tal van afvalkuilen en beerputten gevonden. Het behoeft geen betoog, dat deze archeologische bronnen uitermate geschikt zijn om vele vragen te beantwoorden over het dagelijkse leven van onze voorouders. In Westerheem 54-3,

pag. 121-123 is een aspect van het dagelijks leven van een van de bewoners van de panden rond 1800 belicht: gerepareerd serviesgoed uit zuinigheidsoverwegingen. Nu willen wij een bijzonder object uit een andere beerput presenteren. Tijdens het onderzoek in de kelder van Houtmarkt 71 stuitte een van de gemeentelijke vrijwilligers in een beerput op een ‘glazen pijp’, die bij nadere beschouwing een drinkglas bleek te zijn. De voet werd er vlakbij aangetroffen en zo was de vondst van een vrijwel compleet hoog drinkglas een feit.


Dat het glas zo opmerkelijk gaaf is gebleven (dicht onder een laag met grof bouwpuin!) is op zich al een wonder, maar het object bleek bovendien nog zeer bijzonder te zijn.

De beerput In de kelder van Houtmarkt 71 werd een in leem gemetselde beerput aangetroffen. De beerput was vierkant en binnenmaats gemiddeld 1,10 meter bij 1,40 meter en circa 2 meter diep (afb. 1). Alhoewel beerputten meestal achter het huis werden gegraven (niet in de laatste plaats uit hygiĂŤnische overwegingen), is deze beerput inpandig aangelegd. Deze keuze was een praktisch gevolg van het nagenoeg ontbreken van een achtererf bij dit perceel. De beerput was oorspronkelijk voorzien van een tongewelf. Bij de opgraving was een groot deel van dit tongewelf echter al niet meer aanwezig en was het bovenste deel van de put opgevuld met grijs zand, puin en aardewerk waarschijnlijk daterend tot en met de vroege 20e eeuw (v.5). Blijkbaar functioneerde de beerput toen niet meer als zodanig en heeft men deze (verder) gevuld met zand en puin. De vulling bevatte na circa 110 cm minder bouwpuin en meer aardewerk (v.30). Vooralsnog kan op grond van de vondsten uit deze 40 cm dikke laag uit worden gegaan van een sluitdatum rond het midden van de 19e eeuw.1 Onder laag

v.30 bevond zich een 20 cm dikke laag bruin (beerachtig) zand met vondstmateriaal uit het einde van de 16e eeuw en eerste helft 17e eeuw (v.31). De onderste vulling van de put bestond uit een beerpakket met veel materiaal uit de tweede helft 16e eeuw (v.34). Bij de uitwerking bleek dat de aardewerkvondsten van de onderste lagen behoorlijk vermengd waren. Het gaat voornamelijk om scherven van gebroken huisraad, waarvan een aantal weer tot complete vormen kon worden gerestaureerd. Hieruit is het glas afkomstig, dat hieronder besproken zal worden. Verder gaat het hier om een tweetal roodbakkende grapen (ronde kookpotten met een drietal pootjes), een roodbakkende kom met een verticaal worstoor, een roodbakkende steelgrape en een witbakkende steelgrape met holle steel afkomstig uit het Rijnland (Keulen / Frechen). Een nagenoeg complete kom van Weser-aardewerk en een kom Werra-aardewerk met daarop het jaartal 1615 (v.31) mogen ook niet onvermeld blijven (afb. 2).2

De familie Pothoff De vondsten uit lagen v.31 en v.34 kunnen, gezien de datering in de tweede helft van de 16e en eerste kwart 17e eeuw, als afval worden beschouwd van de familie Pothoff die tussen 1578 en 1641 als eigenaar van het pand wordt genoemd. De naam Pothoff komt in

Afb. 2 Links: Werrakom gedateerd 1615, rechts: Weserkom uit beerput S.3, v.31 van Houtmarkt 71. Niet op schaal. (Foto en tek. J. Dabal en M. Warminska).

Rondom de stad

|

93


Afb. 3 Pijpglas HM71 (v.34).

Afb. 4 Voorbeeld van een cilindrisch pijpglas op standring.

het historisch kadaster voor het eerst naar voren in 1578 als ene Sweder Poethoff en zijn vrouw Mense worden genoemd als eigenaar van een deel van het huis aan Houtmarkt 71. In april 1594 kopen zij vervolgens een ander deel van het pand van de weduwe Anna Yseren.3 Daarnaast kopen in juli 1598 Sweer Pothoff en de timmerman Wilhem Huigen twee huizen in de Kuiperstraat, maar gezien de status die de Houtmarkt destijds had, is het aannemelijker dat de familie Pothoff aan de Houtmarkt bleef wonen. In 1612 en 1613 wordt Sweer Pothoff wederom genoemd als eigenaar van het pand aan Houtmarkt 71. Ook in andere archieven duikt de naam van Sweer Pothoff op. Zo wordt hij in het oudste Consistorieboek van de Nederduitse Gereformeerde Gemeente in 1592, 1593 en 1605 als ouderling genoemd, in 1611 als gemeensman en in 1612 als kerkmeester.4 Op 22 februari 1624 is hij overleden. Uit de stadsrekeningen over 1606 tot 1608 blijkt verder dat Sweer Pothoff waarschijnlijk een handelaar is geweest, want zijn naam wordt genoemd in verband met een levering olijven en boemolie.5 Dat hij tot de gegoede middenklasse behoorde, blijkt niet alleen uit het feit dat hij een huis bezat aan de Houtmarkt, maar wordt ook bevestigd door een vermelding uit 1618 waaruit blijkt dat hij rentmeester was bij Bornhof.6 De functies van ouderling, kerkmeester en rentmeester zullen al met al Sweer Pothoff een zeker aanzien gegeven hebben, maar tot de hoogste sociale klassen zal hij niet gehoord hebben. Na zijn dood blijft het pand in de familie tot op 10 augustus 1641 de erven Weeninck, waaronder weduwe Anna Pothoff, het pand verkopen.

Waarom is dit pijpglas nu zo bijzonder? Het Stangenglas.7 Het vroeg-16e-eeuwse groene cilindrische pijpglas op ingevouwen voet (v.34) is in zijn eenvoud een bijzonder object (afb. 3). Niet alleen vanwege de vrijwel

94

|

Rondom de stad


gave conditie waarin het glas verkeert (nauwelijks corrosie ondanks een verblijf van ca. vier eeuwen in de diepste lagen van een beerput), maar ook vanwege het feit dat in onze streken nog niet eerder de vondst van een dergelijk pijpglas is gemeld, terwijl parallellen – voor zover wij konden nagaan – beperkt zijn tot één enkel object dat te voorschijn is gekomen uit een beerput in Göttingen en dat gedateerd wordt rond 1600.8 Ook zouden in Eichsfeld in Thüringen bij een woudglashut uit de eerste helft van de 16e eeuw fragmenten van zuiver cilindrische pijpglazen zijn gevonden.9 Stangengläser, met name cilindrische pijpglazen, waaraan een voet in de vorm van een standring is toegevoegd, moeten onderscheiden worden van cilindrische pijpglazen die een uit de glasmassa zelf gevormde, door invouwen ontstane voet bezitten. De oorsprong van cilindrische pijpglazen op een standring opgebouwd uit enkele glasdraden moet in de tweede helft van de 15e eeuw in Duitse woudglasateliers worden gezocht.10 De wand van deze pijpglazen is gewoonlijk versierd met noppen. Ze kunnen in hoogte uitgroeien tot een pijpglas van ca. 20 à 30 cm. Een tekenvoorbeeld wordt in afb. 4 getoond. Rond 1500 treedt een andere techniek op om de voet te vormen.11 Deze wordt hierbij niet apart gemaakt uit een standring van glasdraden, maar gevormd

door uitblazen van een afgesnoerd gedeelte van de nog hete glasmassa gevolgd door instulping onder gelijktijdig afzuigen van een kleine hoeveelheid lucht via de blaaspijp. Afb. 5 geeft een schematisch beeld van de techniek die gebruikt is bij het blazen van een dergelijk glas op ingevouwen voet waarbij, zoals bij ons exemplaar, als versiering vooraf een getorste ribbeling van de wand is aangebracht.

Afb. 5 Schematische weergave van het productieproces van een cilindrisch pijpglas met getorst ribbelpatroon en staande op ingevouwen voet (zie kadertekst).

Productieproces van cilindrisch pijpglas met getorst ribbelpatroon, op ingevouwen voet (zie afb. 5) Uitgaande van een heet glasbolletje dat aan de blaaspijp hangt (afb. a), wordt de glasmassa uitgeblazen in een mal die aan de binnenzijde voorzien is van verticale ribben (afb. b). De glasblaas neemt het verticale ribbenpatroon over. Na opnieuw verhitten wordt aan de onderzijde van de geribde cilinder het hechtijzer aangezet, waarna door uiteen trekken van de geribde buis en tegelijkertijd door sterk tegen elkaar indraaien van blaaspijp en hechtijzer een torsie van het ribbelpatroon optreedt (afb. c). Hierna wordt de voet gevormd door alleen het onderste gedeelte van de glasbuis opnieuw te verhitten, waarna dit deel tot een bol wordt uitgeblazen (afb. d). Hierop aansluitend wordt onder gelijktijdig afzuigen van lucht de bolvormige glasblaas met een houten stop ingestulpt, waarbij de twee dunne wanden van de toekomstige voet samensmelten (afb. e). Alleen aan de rand van de aldus gevormde voet, waar het relatief het koudste is, blijft een met lucht gevuld kanaaltje over. Hierna neemt het hechtijzer de plaats van de houten stop over, waarna de blaaspijp met aangehechte kap van het buisvormige pijpglas verwijderd kan worden (afb. f). Daarna kan de mondrand worden afgewerkt.

Rondom de stad

|

95


Afb. 6 Voorbeeld van cilindrisch pijpglas met extravagante versiering.

Afb. 7 De productiegebieden van Werra- en Weser-aardewerk, het gebied waar het pijpglas vandaan komt. (Bartels 1999, 172, afb. 8.1).

96

|

Rondom de stad

Dat het zuiver cilindrische pijpglas op ingevouwen voet, waarvan ons exemplaar een voorbeeld is, zo zeldzaam blijkt te zijn, kan mogelijk worden verklaard door de grote vraag in het begin van de 16e eeuw naar meer differentiatie in de versieringsmogelijkheden van deze pijpglazen. Vermoedelijk werd gekozen voor een extra wanddecoratie waarbij in hete toestand de cilindervorm van het glas met behulp van een keramische mal wordt opgerekt tot een achtkantige, naar boven zich licht verwijdende, kelkvorm met toevoeging van circulair aangebrachte geribde glasdraden, zogenaamde ‘passen’ (afb. 5, g en h). Deze ontwikkeling leidde tot het bekende en vooral in de 17e eeuw in de Noordelijke Nederlanden zo populaire pasglas.12 Hiernaast werden in de eerste helft van de 16e eeuw soms extravagante decoratiepatronen toegepast in de vorm van ‘zwevende’ glasdraden die slechts op een enkele plaats verbonden zijn met de schachtwand. Soms werden hierbij hele glasmanchetten om de wand gevormd. Een andere versieringsmogelijkheid bestond uit het aanbrengen van holle, uitgeblazen dierkopnoppen.13 Deze extravagante versieringen konden alleen door zeer ervaren glasblazers worden aangebracht. Van

beide structuren is een gecombineerd tekenvoorbeeld in afb. 6 te zien. De Duitse woudglasateliers die het eenvoudige cilindrische pijpglas op ingevouwen voet produceerden volgden deze overdreven decoratieneiging niet, maar beperkten zich in de tweede helft van de 16e eeuw vermoedelijk tot de productie van kantige pasglazen op ingevouwen voet naast eenvoudige cilindrische pijpglazen op standring. Het maken van een standring is immers nog eenvoudiger en goedkoper dan het blazen van een ingevouwen voet. Terugkerend tot ons eigen pijpglas: de lengte is 25,6 cm; de diameter van de monding is 4,0 cm bij een wanddikte van 3 mm. De diameter van de voet bedraagt 9,0 cm. Het glas toont een sterk getorst ribbelpatroon dat op een vrije zone onder de rand na zich over het hele object, inclusief de voet, uitstrekt. Blijft de vraag welke rol dit bijzondere glas speelde in het huishouden van Sweer Pothoff. Indien het glas dateert uit de eerste helft van de 16e eeuw dan moet het om een oud stuk inventaris gaan, mogelijk een erfstuk in de familie Pothoff. Indien het glas toch een jongere productiedatum heeft, zoals het exemplaar uit Göttingen uit de late 16e eeuw of rond 1600, dan zal Sweer


Pothoff het zelf hebben verkregen. Kocht hij het glas op een van de jaarmarkten te Zutphen, waar veel handelaren uit Centraal- en Noord-Duitsland op af kwamen? Waarom worden deze glazen dan niet vaker aangetroffen in de Oost-Nederlandse jaarmarktsteden (Deventer, Zwolle en Zutphen)? Had Pothoff wellicht (handels)relaties in het herkomstgebied? De Weser- en Werrakom komen immers ook uit die streek (Göttingen, Wesergebied en Heiligenstadt in het Werragebied, zie afb. 7). Had het glas een bijzondere be-

tekenis in het huishouden? Werd het als kostbaar of exotisch beschouwd of was het gewoon een sobere variant van een pasglas? Als het om een oud (erf)stuk gaat, ligt het voor de hand dat men er zuinig op geweest is. Voorlopig is op deze vragen geen antwoord te geven. In elk geval is het glas ergens in de eerste decennia van de 17e eeuw bij de voet gebroken en maakte het, voor ons gelukkig, een zachte landing in Pothoff’s beerput. archeologie@zutphen.nl

Noten 1 Het materiaal kenmerkte zich door veel fragmenten van ongeglazuurde rood bakkende bloempotten en fragmenten van schotels en kopjes van gangbaar Duits blauw beschilderd porselein dat tussen 1800 en 1852 kan worden gedateerd. Het weinige pijpmateriaal (35 steelfragmenten en 4 pijpenkoppen) dateert tussen de tweede helft van de 18e eeuw en eerste helft 19e eeuw en bevestigt de veronderstelde sluitdatum rond het midden van de 19e eeuw. 2 In de spiegel van de Werrakom is een vaandeldrager of visser met net afgebeeld. De productieplaats is vermoedelijk Heiligenstadt (vriendelijke mededeling van Sjek Venhuis, Nieuw Vennep). Zie ook: Bruijn 1992, vergelijk afbeelding 119 t/m 120 (p. 201 t/m 203). 3 Gegevens over de eigenaren zijn afkomstig uit het zogenaamde Historisch Kadaster van het Stads- en Streekarchiefarchief: Verpondingsnummer 603 (kadaster 1832: sectie F nummer 1143) 12-04-1594. 4 Galema 2000, 104 (deel 1). 5 Galema 2000, 104 (deel 1): zie stadsarchief Zutphen, OAZ, inv. nrs. 1167-1168. 6 Galema 2000, 104 (deel 1): zie Repertoria op de Memoriën en Resolutiën van de Magistraat van de stad Zutphen, Stadsarchief Zutphen, OAZ, inv. nrs. 106 t/m 109. 7 In Deventersysteem-termen stangglas genoemd en dan te coderen als gl-sta-2. In het Deventersysteem wordt geen onderscheid gemaakt tussen zuiver cilindrische en licht-verwijdende, kantige pijpglazen zoals de pasglazen noch tussen een ’los’ aangebrachte voet en een ingevouwen voet. 8 Ring 2003, 105. Met veel dank aan dr. I. Krueger van het Rheinisches LandesMuseum Bonn voor deze literatuurverwijzing. 9 Baumgartner 2005. De auteur refereert aan een publicatie van U. Lappe/G. Möbes, Glashütten im Eichsfeld, AltThüringen jrg. 20, 1984, 207- 232, maar vermeldt niet of het hierbij om cilindrische pijpglazen op ingevouwen voet dan wel om gewone exemplaren op standring gaat. 10 Een overzicht wordt gegeven in: H. E. Henkes 1994, 75-84, par.19: Stangengläser-pijpglazen. 11 Het oudste ons bekende voorbeeld van een ingevouwen voet betreft een beker gedateerd rond ca. 1400 (Glas zonder glans, 46, cat. nr 11.1) 12 Glas zonder glans, 157-161: par. 37: Veelkantige pijpglazen – pasglazen. 13 Glas zonder glans, 81-84: par. 20: Octagonale pijpglazen met decoratie (glasdraden en uitgeblazen noppen). Literatuur Bartels, M.H, 1999: Steden in Scherven 1. Vondsten uit beerputten in Deventer, Dordrecht, Nijmegen en Tiel (1250-1900), Amersfoort. Baumgartner, E., 2005: Glas des Mittelalters und der Renaissance. Die Sammlung Karl Amendt. Düsseldorf. Bitter, P., J. van Campen, K. Duysters, S. Ostkamp en C. Smits red., 2004: De verborgen stad, 750 jaar Alkmaar onder de grond, Alkmaar. Bruyn, A, 1992: Spiegelbeelden. Werra-keramiek uit Enkhuizen 1605, Zwolle. Galema, Sj., 2000. Bewoners gereconstrueerd. De bewoning van het zeventiende-eeuwse Zutphen, (Bronnenpublicaties Stadsarchief Zutphen: 6) Zutphen. Henkes, H. E. 1994: Glas zonder glans. Vijf eeuwen gebruiksglas uit de bodem van de Lage Landen, 1300-1800. Rotterdam. Ring, E. (red.) 2003. Glaskultur in Niedersachsen. Tafelgeschirr und Haushaltsglas vom Mittelalter bis zur frühen Neuzeit. In: Archäologie und Bauforschung in Lüneburg, Bd.5. Husum.

Rondom de stad

|

97


Mijn mooiste vondst

Een loden penning uit de Westkerkse Terp Sjaak Jasperse

Afb. 1a en b Loden penning uit Scherpenisse: voorzijde (a) en achterzijde (b). Doorsnede 8 cm.

(a)

(b)

Als jochie ben ik opgegroeid met de ‘ROB te Amersfoort’ en met ‘Westerheem’. Niet dat ik de ROB persoonlijk ken, maar wel van de post vroeger, met zijn speciale, bruine, dikgevoerde verzendzakken. Die gingen naar de toenmalige provinciale archeoloog, ir. Trimpe Burger uit Aardenburg, voor determinatie. Vaak heb ik deze post weggebracht voor mijn vader, Piet Jasperse, die correspondent van de ROB was. En wie kent de naam van dr. Renaud niet? Ik zie hem nog staan fotograferen, onder een paraplu, samen met zijn echtgenote, achter een echte houten camera op een verhoging.

de voordeurbel ging. “Is je vader thuis,” vroeg de man in dialect en ik riep mijn pa. Tegelijkertijd kwam een reactie van mijn moeder uit de keuken, die riep: “We gaan zo eten hoor!” We waren met z’n allen thuis, een gezin met zes kinderen. Inmiddels stond mijn vader al aan de deur en de man stak van wal. “Piet”, zei de man, “Toen ik vanmiddag op het land bezig was aan de voet van de Westkerkse Terp in Scherpenisse moest ik met ‘de broek af’. En tijdens ’het schieten’ viel mijn oog op...” Mijn moeder hoorde dat en reageerde met: “Heb je niets anders te vertellen” en lachte! De man stoorde zich er niet aan en ik weet nog goed, dat de man een stukje donker materiaal liet zien met daarop enige tekens. “Ik zat ongeveer tweehonderd meter van de voet van de berg toch maar te zitten en mijn oog viel op een klompje

Iedereen in het dorp St. Maartensdijk (Smerdiek) op Tholen die iets in de grond had gevonden, wist ons huis te vinden. Zo ook die keer in 1961 - ik was toen een mannetje van een jaar of negen - dat rond de klok van zes uur

98

|

Mijn mooiste vondst


klei.” Met wat schuivende bewegingen met zijn duim haalde hij het beetje zand er vanaf en toonde zijn vondst aan mijn vader. ”Tja”, hoorde ik pa zeggen, “Zoiets heb ik nog nooit eerder gezien. Altijd de moeite waard om het op te sturen. Als correspondent van de ROB zal ik deze vondst melden in Amersfoort. Ik ga wel een keer met je mee, dan kunnen we de coördinaten optekenen”. Dat was voor mijn vader als bouwkundig gemeente-opzichter blijkbaar geen moeilijke klus. De man zei: “Wil je het voor je verzameling hebben, want je verzamelt toch ’oude rotzooi’? Het is misschien wel lood.” Toen draaide hij zich om en liep weg. Dat beeld is me altijd bijgebleven. De deur ging dicht en pa was blij! Bij determinatie op 2 november 1961 door dr. Enno van Gelder, toenmalig directeur van het Koninklijk Kabinet van munten, penningen en gesneden stenen, bleek dat het om een uiterst zeldzame loden astrologische penning uit de 17e eeuw ging! Op de voorzijde staan symbolen en namen van de planeten; op de keerzijde is de scène van Christus en de Samaritaanse vrouw. Het verband tussen beide voorstellingen (zoals gewoonlijk moeilijk te doorgronden) is wellicht, dat Christus naar aanleiding van deze parabel Waterman genoemd wordt, wat tevens één van de tekens van de Dierenriem is. Enige jaren later werd een tweede exemplaar van deze penning gevonden in Holwierde bij Appingedam. Aan ons werd door de ROB de vraag gesteld of de penning was geruild. Gelukkig niet. In het doosje, dat pa er speciaal voor maakte, ligt nog steeds deze loden astrologische penning uit Tholen.

die vindplaats van de penning… Elk jaar ga ik er nog naar toe en denk met weemoed aan die tijd dat we er nog op mochten klimmen en dat ik kleine botjes uit de aarde peuterde en wat kleine scherven tevoorschijn haalde. Vandaag de dag is het beschermd erfgoed en dit is maar beter ook, hoewel het soms behoorlijk bij me kriebelt om weer naar boven te gaan. Misschien is de kennismaking met de terp en het loden plaatje wel de basis geworden van mijn belangstelling voor de metallurgie. De Terp in Scherpenisse zal altijd wel een mooi plekje blijven om terug te komen en weg te dromen naar lang vervlogen tijden. Onbewust heeft mijn vader toch maar mooi een hoop informatie aan ons doorgegeven, die wij ook op onze manier weer aan anderen kunnen aanreiken. Ook aan onze kinderen, die kunnen putten uit de oude ‘Westerheems’ die we compleet voor hen bewaren! Lorentzlaan 38 4532 KP Terneuzen cuprum@zeeland.net

Afb. 2 De Westkerkse Terp in Scherpenisse: vroeger

Afb. 3 De Westkerkse Terp in Scherpenisse: nu.

Op dit moment is de Westkerkse Terp niet meer die berg van vroeger, die toen ruig begroeid en moeilijk begaanbaar was. Zelfs nog een week voor het plotselinge overlijden van mijn vader in 1987 zijn we er samen geweest, bij

Mijn mooiste vondst

|

99


Wie kent dit?

Vreemd voorwerp uit Vreeland Anton Cruysheer

Afb. 1 Landhuis Slotzicht in Vreeland (Prentbriefkaart uit 1985).

Een lid van AWN-afdeling Naerdincklant vond onlangs tijdens tuinwerkzaamheden bij het landhuis Slotzicht (zie afb. 1) te Vreeland (Utrecht) een curieus voorwerp dat van porselein lijkt te zijn gemaakt, mogelijk uit de 17e of 18e eeuw. Het voorwerp is doorboord en aan beide zijden alswel aan de zijkanten voorzien van een simpele

Afb. 2a en b Bovenaanzicht (a) en zijaanzicht (b) van het voorwerp (diam. ca. 2,7 cm).

100

|

Wie kent dit?

(a)

beschilderde versiering. De versiering op de zijkant bestaat aan een kant uit 1 rondje, aan de andere kant uit 2 rondjes (zie afb. 1 - 3). Verder zijn er enkele licht ingedrukte streepjes te zien op het platte vlak. Heeft hierop iets gestaan? Is het bedoeld om iets te draaien (onderdeel van handvat theekan of deurknop)? Of onderdeel van een spel? Inmiddels hebben zo’n tien archeologische specialisten naar het voorwerp gekeken, maar geen van hen kon over dit voorwerp uitsluitsel geven. De meningen lopen uiteen van kraal, spinklos tot hanger. Wie heeft dit voorwerp eerder gezien en kan hierover iets vertellen? Bij voorbaat hartelijk dank! Reacties graag naar het centrale redactieadres: Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg of naar e-mail: westerheem@freeler.nl

(b)


Reacties 1 Met zuinigheid en vlijt... Gerrit Groeneweg

Reacties op het artikel ‘Met zuinigheid en vlijt..., Gerepareerd serviesgoed uit een Zutphense beerkuil’ door Michel Groothedde, Harold E. Henkes & Arjen den Braven en ‘Huisvlijt of ‘aardewerklappers’?’ door Corrie Lugtenburg.1

Onder de titel “Met zuinigheid en vlijt …” beschreven Michiel Groothedde, Harold Henkes en Arjen den Braven in het juninummer van Westerheem 2005, gerepareerd serviesgoed uit een Zutphense beerkuil. Dat gerepareerde materiaal betrof een Europees porseleinen kopje uit de eerste helft van de 19e eeuw, een vroeg 18eeeuws Chinees porseleinen bord, een Engelse blackware kwispedoor en een 19e-eeuws kelkglas. Reparaties aan glaswerk waren tot nu toe niet bekend en naar aanleiding daarvan vroegen de auteurs om reacties van lezers die andere voorbeelden van glasreparaties waren tegengekomen. De eerste reactie kwam van Corrie Lugtenburg (AWN-afdeling Lek- en Merwestreek) die fragmenten van gerepareerd loodglazuuraardewerk en industrieel wit (afb. 1) uit de bodem van Dordrecht beschreef. Haar reactie verscheen al eerder in Westerheem.2 Corrie vroeg zich vooral af wie dergelijke reparaties maakten, hoe dat te werk ging en wat de zin ervan was. Een voorwerp is dan immers niet meer waterdicht, zo veronderstelde zij. Corrie wordt op haar wenken bediend en haar eerste vraag wordt beantwoord door Christiaan Schrickx (Archeologische Dienst Hoorn). Hij mailt haar, dat het fenomeen van gerepareerd aardewerk een algemeen

verschijnsel is vanaf de 18e eeuw. Aardewerk repareren was een apart beroep dat in de bronnen als ‘porceleinkrammer’ werd aangeduid.3 Het was het absolute toppunt van armoe, zo bericht Christiaan. Kennelijk was het krammen goedkoper dan nieuw kopen en zo bleven de producten toch nog bruikbaar. Hij bevestigt verder, dat het inderdaad meestal porselein of faience is, dat men kramde en dat het leuk is om vast te stellen, dat zelfs roodbakkend aardewerk gekramd werd. Een derde reactie kwam per e-mail zowel bij Corrie als bij de redactie binnen en is afkomstig van C.A.M. Ciskens uit Velsen-Zuid. De heer Ciskens verwijst naar de Camera Obscura, waar in het hoofdstuk ‘Verre vrienden’ een achtergelaten boedel wordt beschreven:4

Afb. 1 Fragmenten van een gerepareerd kommetje uit Dordrecht.

“Nog zie ik al die kasten open; en op de planken hier en daar eenige voorwerpen van te weinig waarde om meegenomen te worden: een koffiekan, een gekramden kop en schotel, een oude pop, een half versleten schaapjen op drie pooten …” In een annotatie legt Beets uit, wat krammen is. Blijkbaar was dit in

Reacties

|

101


Afb. 2 Doorboorde scherf uit Giessenburg.

1838 ook al enigszins ouderwets! De vierde is afkomstig van Paul Smeele en Adri van der Meulen uit Rotterdam. Zij geven evenmin de door Michel Groothedde cum suis gevraagde voorbeelden van gerepareerd glas, maar beantwoorden dan weer wel de vraag vanuit Dordrecht hoe dat krammen in zijn werk ging. Hun reactie wordt hierna integraal overgenomen. Vervolgens kwam een reactie binnen van Jan Hekkert uit Alblasserdam. Jaren geleden bezocht hij Slot Zuijlen ten noorden van Utrecht. Daar waren op dezelfde manier zeer zorgvuldige reparaties aan serviesgoed verricht met het doel het servies compleet te houden. Naar men hem daar vertelde, gebeurde dat destijds door een rondreizende krammer. Dat men niet alleen tafelservies kramde, maar ook het grove aardewerk, wordt bevestigd door een melding van Ab van Grol (AWN Rijnstreek). Tijdens een opgraving van een hofje uit 1878 in Noordwijk-Binnen, die samen met RAAP werd uitgevoerd, kwamen de fragmenten van twee melkteilen te voorschijn, type Bergen op Zoom, daterend uit 1860-1870, waarvan er één ooit gerepareerd werd. Het aardige van dit soort reacties is, dat je aardewerk ineens anders gaat bekijken. Dat overkwam ook ons redactielid Charlotte bij haar bezoek

aan het Hunebeddenmuseum in Borger. Haar oog viel daar op een voorbeeld van Trechterbekeraardewerk, dat ooit door Van Giffen werd opgegraven. In dat prehistorische voorwerp bevinden zich enkele gaatjes. Het lijkt haar, of het voorwerp ooit kapot is geweest en men met het boren van gaatjes en het leggen van een verbinding daartussen de pot heeft geprobeerd te herstellen. Wanneer de pot gebroken is en of het werkelijk een reparatie betreft, kunnen de conservatoren van het museum misschien vertellen… De achtste en voorlopig laatste reactie is afkomstig van Arjan den Braven. Hij maakt melding van doorboorde scherven die zijn verzameld bij graafwerkzaamheden in laatmiddeleeuwse woonheuvels aan de Giessen in Giessenburg (Zuid-Holland). Het betreft hoofdzakelijk scherven van gerepareerde majolica (afb. 2) en faience uit de 17e en 18e eeuw, maar in een enkel geval ook doorboorde scherven van eenvoudig roodbakkend, geglazuurd aardewerk. Arjen kon daarbij twee boortechnieken onderscheiden. In het eerste geval heeft men een gat geboord vanuit de binnenzijde van de schaal, waarbij aan de achterkant meestal een stuk glazuur is afgesprongen. In het tweede geval heeft men vanuit beide zijden geboord, waardoor het gat binnenin nauwer wordt en op de breuk een zandlopervorm krijgt. groenweg@home.nl

Noten 1 Groothedde, Henkes & Den Braven 2005; Lugtenburg 2005. 2 Lugtenburg 2005. 3 Oude spelling meestal met een c. 4 Beets/Hildebrand 1839. Literatuur Beets, N., (Hildebrand), 1839: Camera Obscura, Haarlem / Erven F. Bohn. Groothedde, M., H.E. Henkes & A. den Braven, 2005: Met zuinigheid en vlijt..., Gerepareerd serviesgoed uit een Zutphense beerkuil, Westerheem 54-3, 121-3. Lugtenburg, C., 2005: Reactie, Huisvlijt of ‘aardewerklappers’?, Westerheem 54-5, 253-4.

102

|

Reacties


2 Krammen - geen huisvlijt maar vakwerk Paul Smeele & Adri van der Meulen

In het artikel van Michiel Groothedde c.s. en de reactie daarop van Corrie Lugtenburg worden voorwerpen van loodglazuuraardewerk, fabrieksaardewerk, porselein en glas getoond die gebroken zijn, gerepareerd met koperdraad, vervolgens alsnog weggegooid en bij archeologisch onderzoek weer tevoorschijn gebracht.

De auteurs werpen twee vragen op: - Waarom werden deze - soms goedkope - voorwerpen weer opgelapt, terwijl ze daarna nog maar beperkt bruikbaar waren? - Hoe werden deze reparaties uitgevoerd en wie deden dat? Vaklui of overdreven zuinige lieden die dit als huisvlijt bedreven? Om met de laatste vraag te beginnen: het waren als regel geen amateurs maar vaklui, krammers genoemd, ook wel porseleinkrammers. In de parallel aan de volkstellingen gehouden beroepstellingen worden ze tot 1889 als aparte categorie onderscheiden. In Van Dale wordt krammer in de betekenis van aardewerkkrammer genoemd, met als voorbeeld de zin: ‘je moet die kom laten krammen’. Zowel uit Delft als uit Overschie kennen we verhalen over Jan de Krammer, een man die in de Trompetstraat in Delft woonde en in het begin van de vorige eeuw langs de boerderijen in Delfland trok om aardewerk en porselein te repareren. Hij leeft voort door het opschrift dat hij had aangebracht op het eenvoudige houten gereedschapskistje dat hij op zijn rug droeg. Het luidde: ‘Blijf je eten Jan?’ Als een opdrachtgever, nieuwsgierig geworden, de tekst hardop las, was het gevatte antwoord: “Graag baas!” We kennen slechts één afbeelding

van een krammer aan het werk (afb. 1). Het is een foto, geknipt uit een Nederlands geïllustreerd tijdschrift, helaas is niet bekend uit welk. In potlood is het jaartal 1895 vermeld. Het onderschrift luidt: ‘Ketellapper uit het Berner Oberland’. De afgebeelde man lapt echter geen ketels, maar kramt aardewerk. Met een handboortje boort hij gaatjes in een gebroken schaal. Verder zijn te zien: een draagmand, een gereedschapskistje, een rol ijzer- of koperdraad en twee stukken aardewerk. De context waarin de foto werd gepubliceerd, is onbekend, maar omdat het onderschrift onjuist is nemen we aan dat het zomaar een pittoresk plaatje is geweest, zonder tekstondersteuning. Afgaand op de pot rechts vermoeden we dat de man niet in Nederland is gefotografeerd, maar dat sluit zeker niet uit dat er ook buitenlandse krammers in Nederland hebben rondgezworven.

Afb. 1 Aardewerkkrammer, 1895?

Hoe een krammer te werk ging is nu wel duidelijk: gaatjes boren en ver-

Reacties

|

103


Afb. 2a Koffiekan uit Marburg, 19e eeuw, coll. Smeele & Van der Meulen.

Afb. 2b Detail van de aan deze kan uitgevoerde reparatie.

104

|

Reacties

volgens een metaaldraad door de gaatjes halen en zo strak aantrekken dat de breuk gedicht wordt zonder dat nieuwe breuken ontstaan. Een dikke draad – al dan niet getwist – wordt tenslotte afgenepen. Een dunne draad kon verschillende keren door de gaatjes worden gehaald en daarna afgehecht. Soms werd als lijm loodwit gebruikt. Dat was niet direct een positieve bijdrage aan de volksgezondheid, net zo min als de reparatiesetjes die tot in de jaren vijftig gebruikt werden om lekke metalen pannen te dichten: twee metalen plaatjes met daartussen een laagje asbest. Loonde het om voorwerpen te repareren en werden ze daarna weer gebruikt? Het loonde kennelijk, niet alleen voor siergoed als porselein en Delftse schotels. Ook voor eenvoudig gebruiksgoed werd het de moeite waard gevonden, zoals voor een Nederrijns bord uit onze verzameling, waarvan de ijzeren krammetjes in de grond zijn vergaan, maar de gaatjes op een levensverlengende reparatie wijzen. Zie ook een koffiekan, die in het midden van de 19e eeuw in Marburg of omgeving gemaakt is (afb. 2 a/b). De kan kwam twee jaar geleden in een boedeltje op het Waterlooplein op de markt en is waarschijnlijk in Nederland gebruikt. Er zit een forse barst in die met drie ijzeren (geen koperen) krammen is gerepareerd. Om de gaatjes te dichten en de krammen tegen roest te beschermen, werden ze afgedekt met een substantie

die nog het meest op stopverf lijkt, zowel aan de binnen- als aan de buitenkant. Vervolgens werd de koffiekan gewoon weer in gebruik genomen. Eén van de zes gaatjes lekt; verder is de kan redelijk waterdicht. Dankzij de oplettendheid van de auteurs van de bovengenoemde artikelen is er nu iets gepubliceerd over het krammen van aardewerk. Omdat er niet eerder over geschreven was, vroegen ze zich af of ze met iets gewoons of iets uitzonderlijks te doen hadden. Het blijkt iets heel gewoons te zijn, dagelijkse praktijk tot in de eerste decennia van de 20e eeuw. Rotterdamse Rijweg 60 3043 BM Rotterdam


Literatuurrubrieken

Recensie

Willem Willems, Harry van Enckevort, Jan Kees Haalebos en Jan Thijssen (red.), Nijmegen. Geschiedenis van de oudste stad van Nederland. Drie delen. Nijmegen 2005. ISBN 90-6611-230-1. Geïll., geb., resp. 304, 608 en 608 pag., € 85,--; L. Swinkels en A. Koster, Nijmegen, oudste stad van Nederland. Nijmegen 2005. ISBN 90-6829-085-1. Geïll., 88 pag., € 15,--. Tijdens het feestjaar 2005 is Nijmegen overspoeld met boeken over de plaatselijke geschiedenis. Wetenschappelijk hoogtepunt vormt Nijmegen. Geschiedenis van de oudste stad van Nederland. Dit driedelige standaardwerk verwoordt de hele geschiedenis van Nijmegen in ruim 1500 pagina's. Voor de verschillende tijdsperioden en aandachtsvelden zijn dertig specialisten aangetrokken, die er acht jaar aan hebben gewerkt. Een enorm project dat alom bewondering afdwingt. Het geeft een uitputtend overzicht van de stand van kennis over de Nijmeegse geschiedenis op dit moment. Het boek bevat weinig echt nieuws, want vrijwel alles is al een keer gepubliceerd. Maar de grote waarde van het boek is dat nu alle informatie is gebundeld, keurig netjes gerubriceerd naar ruimtelijke ontwikkeling, bestuur en organisatie, bevolking, handel en bedrijvigheid, en kunst en cultuur. Dat zo’n strakke indeling niet helemaal werkt voor de relatief schaarse gegevens over de Romeinse tijd, nemen we voor lief. En dat in totaal 17 auteurs meewerkten aan het eerste deel, met de nodige stijlverschillen, versnippering en overlap tot gevolg, is de samenstellers niet euvel te duiden. De beoogde hoofdschrijver, Jan-Kees

Haalebos, kon door zijn plotselinge overlijden het karwei niet voltooien. De redactie is er wonderwel in geslaagd om de grootste verschillen weg te poetsen. Het verhaal staat als een huis en voert ons langs de indrukwekkende geschiedenis van Nijmegen. Hoogtepunt is de komst van het Romeinse leger rond 19 v.Chr, waardoor Nijmegen – en daarmee ook Nederland - plotseling wordt bevrijd uit de prehistorie en een plekje krijgt in de wereldgeschiedenis. De Romeinen laten in vier eeuwen verschillende sporen na: van de Augusteïsche legerplaats op de Hunerberg, het kamp van Drusus op het Kops Plateau, de stad Ulpia Noviomagus in Nijmegen-west tot de laat-Romeinse versterking op het Valkhof. De FrankischMerovingische elite blijft ‘hangen’ op het Valkhof, dat de basis vormt voor de latere palts van Karel de Grote en de burcht van Barbarossa. Een tweede kiem voor de stad Nijmegen ligt aan de Waaloever, waar een bescheiden havenplaats uitgroeit tot een van de belangrijkste middeleeuwse handelssteden van de Lage Landen.

Afb. 1 Cover van het besproken boek ‘Nijmegen, Geschiedenis van de oudste stad van Nederland’.

De samenstellers beweren dat het boek geschikt is voor een breed publiek, maar dat is zeker niet waar. Hier zijn pure wetenschappers aan het woord. De redactie heeft de tekst weliswaar bevrijd van het ergste vakjargon, maar menig schrijver kan het stijve wetenschapstaaltje niet echt ontstijgen. Voetnoten onderstrepen de serieuze toon. Niet geschikt voor Jan en alleman dus, maar zeker wel voor de doorsnee Westerheem-lezer. Het enige echte minpunt van het boek is de vormgeving. Dikke boeken maken de pagina’s dun, dat is jammer. In het eerste deel staan 174 afbeeldingen op

Literatuurrubrieken

|

105


304 pagina’s: naar hedendaagse maatstaven een vrij normale hoeveelheid, maar het had naar mijn smaak wat meer gemogen. Jammer is ook dat alle afbeeldingen zijn geplaatst in een ontsierend saai grijs kader. Veel afbeeldingen komen bovendien niet goed uit de verf door een matige druk of lithografie. Kortom: een dijk van een boek, maar het sprankelt niet echt.

Afb. 2 Lead-beeld van de tentoonstelling ‘Nijmegen, oudste stad van Nederland’. Zicht door de toegangspoort van het hoofdgebouw van de legerplaats van het Tiende Legioen (einde 1e eeuw).

Wat heeft, met zo’n standaardwerk in het achterhoofd, een boek als Nijmegen, oudste stad van Nederland nog te bieden? Dit publieksboek is geschreven bij de gelijknamige tentoonstelling in Museum Het Valkhof van december 2005 tot mei 2006. De schrijvers verwijzen bewust naar het zojuist genoemde standaardwerk, waar ze overigens zelf ook aan hebben bijgedragen. Tentoonstelling en publieksboek gaan daarom niet zozeer in op het algemene verhaal van Romeins Nijmegen, maar concentreren zich op de archeologische vondsten van de afgelopen 25 jaar. Vitrines vol met geplakte potjes, munten en metalen voorwerpen beheersen de tentoonstelling, die – overigens prachtig gefotografeerd – ook terugkomen in het boek. Koren op de molen van amateurarcheologen en andere schervenliefhebbers, maar of het grote publiek hier echt warm van wordt, waag ik te betwijfelen. De enkele virtuele reconstructies van gebouwen in zowel tentoonstelling als boek kunnen dat beeld niet wegnemen, en maken pijnlijk duidelijk dat deze moderne tijd heel andere eisen stelt aan de ontsluiting van ons archeologisch erfgoed. Paul van der Heijden * * *

J.A. Bakker, Kanttekeningen bij mijn publicaties en enige andere zaken. Baarn 2004. 240 pag., € 17,50. Het herlezen van de eigen wetenschappelijke publicaties resulteert doorgaans in het besef dat de inhoud aangevuld, herschreven of gecorrigeerd zou kunnen of zelfs moeten worden. Het betreft hier geen teken van zwakte, in tegendeel: wetenschappers zijn immers - als het goed is - constant in ontwikkeling. Toch komt het maar zelden voor dat zij bij het verwoorden van nieuwe opvattingen expliciet terugkomen op eerder ingenomen, afwijkende standpunten. Een mooie uitzondering op deze regel is het boek Kanttekeningen bij mijn pu-

106

|

Literatuurrubrieken

blicaties en enige andere zaken van de prehistoricus J.A. Bakker. Om de opzet van het boek te begrijpen, is enige kennis noodzakelijk van de ontstaansgeschiedenis ervan. In 2001 werd er op het toenmalige I.P.P. een congres georganiseerd naar aanleiding van het afscheid van Bakker als docent Culturele Prehistorie. Van de lezingen zou een bundel verschijnen, aangevuld met Bakkers publicatielijst (het gaat om 168 publicatie’s verschenen tussen 1954 en 2004). Toen Bakker die lijst samenstelde, begon hij aanvullingen en commentaren te schrijven. Hij ontwikkelde zo ‘een nieuwe kijk op oud werk’. Aangezien de naschriften al snel te omvangrijk bleken om in de congresbundel te verschijnen, gaf de auteur ze in 2004 in beperkte oplage zelf uit. Van de in totaal 48 kanttekeningen die het boek bevat, handelt de helft over de Trechterbekercultuur, hunebedden en aanverwante onderwerpen. Dit behoeft geen verbazing. Bakker promoveerde immers in 1973 cum laude bij prof.dr. W. Glasbergen op een proefschrift over de Westgroep van de Trechterbekercultuur. In zijn proefschrift slaagde hij er als eerste in om een typo-chronologie van de TRB-Westgroep op te stellen. Een andere belangrijke, er op aansluitende publicatie van Bakker is het boek The Dutch hunebedden: megalithic tombs of the Funnel Beaker Culture. In Kanttekening 32 gaat hij in op de receptie van dit boek en merkt ruiterlijk op dat Anna Brindley zijn typo-chronologie drastisch heeft verbeterd. Een groot aantal andere kanttekeningen betreffen de archeologie van het Gooi, een thema waarvoor Bakker reeds als scholier aan het Gemeentelijk Gymnasium te Hilversum interesse opvatte. Een van Bakkers eerste publicaties - in 1957 verschenen in Westerheem - behandelde bijvoorbeeld de hunebeddencultuur bij de Lage Vuursche. Het was de periode waarin het plan ontstond een inventarisatie te maken van ‘alle’ archeologische vondsten uit het Gooi. De inventarisaties van de Sleeswijk-Holsteinse archeologische ‘Kreise’ dienden hierbij als voorbeeld. Het project dat een aparte bijlage van Westerheem had moeten worden, kwam echter niet goed van de grond. Bakker realiseert zich nu dat dit vooral werd veroorzaakt door zijn onzekerheid over de zin ervan. Terwijl het gebied geen duidelijke randzones had, werkte hij ook nog eens zoals toen gebruikelijk - zonder theoretisch concept of model. De Bronstijd van West-Friesland, een ande-


re specialisatie van Bakker, is minder vaak vertegenwoordigd in het boek. Wel bevat Kanttekening 12 een uitgebreide nabeschouwing bij het onderzoek naar de Midden- en Late Bronstijdnederzettingen in de buurt van Hoogkarspel. Enigszins melancholisch gaat Bakker daarbij ook in op de gevolgen van de ruilverkaveling van de polder het Grootslag. Hij constateert dat het landschap weliswaar saai en efficiënt is geworden, maar dat de vergezichten en de wolkenluchten, voorzover kassen het zicht niet wegnemen, zijn gebleven. K9, de meest omvangrijke kanttekening, heeft het ‘grootste mysterie der Nederlandse Bronstijd’ als onderwerp: het bronsdepot van Ommerschans. In 33 bladzijden verhaalt Bakker alle ins en outs van deze Overijsselse topvondst van 18 voorwerpen waaronder een bronzen zwaard van bijna 70 cm lang, een scheermes, een beitel, naalden en slijpstenen. Het lijkt wel een spannend jongensboek uit de reeks van ‘Pim Pandoer’. Alle ingrediënten zijn aanwezig: ontrafeling van de exacte vondstlocatie van 1894, het traceren van familieleden van vinder en latere eigenaar, een reconstructie van depositieplaats en slimme listen om de bronsvondsten die jarenlang in Duits familiebezit zijn, naar Nederland te repatriëren (maar die helaas mislukken). Dit alles doorspekt met details, zoals de coördinaten van het huis van de vinder Geert Remmelts en een overzicht van de gemaakte kosten voor een interview met de jachtopziener te Junne (koffie te Ommen 45 cent). Gecoacht door Butter en Glasbergen zien we de jonge student Bakker kennis maken met de Amerikaan Butler met wie hij in 1961 het bronsdepot publiceert. Het enige jammere aan deze kanttekening is dat bij de bespiegelingen over de landschappelijke ligging en de toegankelijkheid van de vindplaats kaartmateriaal ontbreekt, terwijl juist de resultaten van de kaartstudie nieuw licht op dit bijzondere depot doen schijnen. Tijdens de lezing van deze uitgebreide beschrijvingen van historische kaartbeelden wordt het besef terdege gevoeld dat een afbeelding duizend woorden kan vervangen. Kanttekeningen over de geschiedenis van de archeologie zijn ruimschoots aanwezig. Onderwerpen die aan bod komen zijn onder andere: vervalste handschriften (met name het Oera Linda Boek), Westendorps reis naar Noordwest-Duitsland, de vervalste Hilversumse oudheden, het fenomeen nazi-archeologie, en de tekeningen die A.I. Melling maakte van de hunebedden D3-D4 te Midlaren. Een historische interesse in

het verleden zelf en een archeologische interesse in de geschiedenis van vondsten en vindplaatsen gaan in deze kanttekeningen hand en hand. Het schrijven van naschriften bij eigen werk zette Bakker ook aan tot reflectie op zijn wetenschapstheoretische uitgangspunten en de ontwikkeling daarin. Bakker stelt dat hij geen nieuwlichter was. Zijn loopbaan begon hij als een empirisch-positivist en dat is hij gebleven. Anders gezegd: hij is een wetenschapper die in de waarneembare werkelijkheid naar feiten zoekt en aldus voortbouwend op het werk van zijn voorgangers - een bijdrage hoopt te leveren aan vooruitgang van de wetenschap. Bakker volgde hiermee volgens eigen zeggen het voetspoor van zijn leermeester Van Giffen. Dit nam niet weg dat hij de New Archaeology, gezien het a-theoretische klimaat dat in de naoorlogse Nederlandse archeologie heerste, zeer verfrissend vond. Terecht constateert Bakker dat zijn werk niet vrij is van ‘vernieuwende smetten’. Dit blijkt in het bijzonder uit de invloed die D.L. Clarke op hem had. Bakkers Kanttekeningen bij mijn publicaties en enige andere zaken zijn zeker meer dan een dialogue intérieur. Het boek bevat een schat aan waardevolle gegevens, opmerkingen, observaties, speculaties en adviezen. Het doet daarenboven verslag van Bakkers wetenschappelijke Werdegang en biedt een weergave van de ontwikkeling die de Nederlandse archeologie vanaf het midden van de jaren vijftig heeft doorgemaakt. Als zodanig is het een monument voor de naoorlogse opbloei (en helaas ook neergang) van de Nederlandse academische archeologie.

Afb. 3 Oudste Romeinse vondsten uit Nijmegen. Aardewerk uit een afvalkuil in het grote legerkamp op de Hunerberg uit de tijd van keizer Augustus, ca. 20-15 voor Chr.

Afb. 4 Cover van het besproken boek ‘Kanttekeningen’.

Martijn Eickhoff & Liesbeth Theunissen * * *

A.M. Numan, Noord-Hollandse kerken en kapellen in de Middeleeuwen, ca. 7201200. Een archeologische, bouwhistorische en historische inventarisatie. Walburg Pers, Zutphen, 2005. ISBN 90-5730-391-4. Ingen., zw./w.-ill., 232 pag., € 34,95. Nog niet zo lang geleden verscheen het boek De oudste kerken van Holland van Elizabeth den Hartog, waarin zij de van voor 1300 daterende kerken uit Zuid- en NoordHolland als groep bestudeert en in de toenmalige tijd en samenleving plaatst. Centrale vragen daarbij zijn wanneer en door wie kerkenbouw is geïnitieerd en op welke wijze

Literatuurrubrieken

|

107


vervolgens het versteningsproces in gang is gezet. Het verhaal achter de individuele kerken liet zij aan anderen over. André Numan heeft die draad opgepakt voor wat betreft de provincie Noord-Holland.

Afb. 5 Cover van het besproken boek ‘Noord-Hollandse kerken en kapellen in de Middeleeuwen’.

Afb. 6 Cover van het besproken boek ‘In Dongen stond een Huis’.

108

|

Het nu verschenen boek, Noord-Hollandse kerken en kapellen in de Middeleeuwen bestaat uit twee onderdelen. Op de eerste 100 pagina’s van het boek beschrijft de auteur eerst in grote lijnen de kerstening van Noord-Holland waarna hij gedetailleerder ingaat op de locatiekeuze en andere aspecten waardoor men zich in Noord-Holland liet leiden bij het stichten van kerken, kapellen èn begraafplaatsen. In dit eerste deel staat hij ook uitgebreid stil bij de uiteenlopende bouwkundige aspecten van kerken en kapellen en de evolutie daarvan in de loop der tijd, inclusief de geografische verspreiding van de verschillende bouwwijzen en plattegrondvormen. Zo zien we, dat houten kerken op de zandgronden op ingegraven palen rustten, terwijl die op de veengronden op vloerplaten waren gefundeerd. Vanzelfsprekend staat Numan stil bij de houtbouw die aan de tufstenen kerken voorafging en de baksteenbouw die er op volgde. De auteur pleit voor het consequent begeleiden van restauraties door bouwhistorici. Het achterwege laten daarvan leidt tot een verder voortschrijdende erosie van ons cultuurgoed. Daarnaast doet hij gerichte aanbevelingen voor verder archeologisch onderzoek naar vooral de kleine tufstenen dorpskerken en dringt hij aan op uitwerking en volledige publicatie van reeds eerder verricht onderzoek. Het tweede deel van het boek bestaat uit een catalogus waarin uitgebreid aandacht wordt besteed aan alle kerken en kapellen die op grond van archeologische, historische en bouwkundige informatie respectievelijk met zekerheid (60 stuks), naar alle waarschijnlijkheid (dertien stuks) en mogelijk (twaalf stuks) uit 720-1200 dateren. In de catalogus zijn ook vier locaties van begraafplaatsen uit die periode opgenomen, waarvan niet bekend is of daarbij een kerk heeft gestaan. De waarde van dit boek ligt vooral in die catalogus. Daarin wordt van elk object de ligging en situering aangegeven, een beeld geschetst van de geschiedenis ervan, een korte beschrijving gegeven van het gebouw evenals een omschrijving van het verrichte archeologische onderzoek, telkens afgesloten met een literatuuropgave. De beschrijvingen gaan vergezeld van onder

Literatuurrubrieken

andere opgravings- en andere plattegronden. Het per kerk of kapel bijeenbrengen van onderzoeksgegevens uit allerlei bronnen, zowel historisch als archeologisch, afkomstig van zowel wetenschappelijke instituten als ook van lokale geschiedkundige kringen, maakt dit boek tot een gedegen naslagwerk. Het boek heeft vooral waarde voor degenen, die in kerkenbouw en middeleeuwse nederzettingsgeschiedenis in het algemeen dan wel meer specifiek in de lokale geschiedschrijving van Noord-Holland geïnteresseerd zijn. * * *

Hans Koopmanschap (red.), In Dongen stond een huis. De Heerlijkheid Dongen in de Middeleeuwen. Zuidelijk Historisch Contact, Tilburg 2005. ISBN 90-70641-771. Zw./w.-ill., 225 pag., CD-ROM, € 29,95 Het is al weer zo’n 20 jaar geleden, dat ik mij met enkele anderen liet rondleiden op een zonnige kale plek in het Brabantse landschap, waar wij met een mengeling van medelijden en spot putten, kuilen, stukken muurwerk en hopen zand aanschouwden, die elkaar op schijnbaar ongeordende wijze afwisselden. We bevonden ons met leden van de archeologische sectie van het NoordBrabants Genootschap op excursie ter plaatse waar ooit het kasteel van Dongen had gestaan, onderwerp van de nu verschenen publicatie. Dat kasteel is kort voor 1350 gesticht, kende een bloeiperiode tot 1500, brandde in 1656 af en verdween tenslotte geleidelijk uit het landschap. Een achteloos weggeworpen stuk 15e-eeuws reducerend gebakken potscherf vormde destijds voor ons de enige tastbare aanwijzing dat in deze troosteloze chaos van zand en puin ooit mensen woonden. Het archeologische onderzoek dat toen juist achter de rug was, werd in 1988 onder begeleiding van de toenmalige provinciaal archeoloog uitgevoerd als praktijkoefening van Tilburgse studenten die een MBO-opleiding archeologie volgden. Peter Bitter werd in 1991 gecontracteerd om de uitkomsten van dat onderzoek vast te leggen Zijn verslag verscheen in 1993 (In Dongen stond een huis vermeldt abusievelijk 1988 als verschijningsdatum). De studenten uit Tilburg waren niet de eersten en evenmin de laatsten in de reeks van onderzoekers. Leden van de lokale heemkundevereniging gingen hen voor, de ROB, de toenmalige archeologische dienst van Tilburg, vrijwilligers uit die


stad, enzovoorts, volgden hen op. De één ging en de ander kwam en ieder groef zijn kuil of sleuf, deed zijn ding en liet, zoals toen gebruikelijk een incomplete hoeveelheid onuitgewerkte opgravinggegevens achter. Wat ook resteerde was natuurlijk een hoeveelheid bijeengegaard materiaal zoals potscherven, hoefijzers en bakstenen. Daarmee belanden we bij de verdienste van deze bundel: een groot deel van de nog beschikbare informatie uit opgravingsverslagen, aantekeningen, mededelingen, depots, aanvullend archeologische onderzoek en archieven werd bijeengebracht en in dit boek vastgelegd. Elke medaille heeft evenwel zijn keerzijde, zo ook deze. Het boek richt zich primair tot de meest betrokkenen bij het Dongense erfgoed, de inwoners van Dongen. De Dongenaar wil weten wat er zich in zijn dorp afspeelde, de archeoloog daarbuiten zal eerder zijn geïnteresseerd in hetgeen waarin Dongen afwijkt van een patroon elders in ons land, of juist dat patroon bevestigt of een visie ondersteunt.

Anders dan hoofdtitel en omslag van het boek suggeren, beperkt het boek zich niet tot het voormalige kasteel. Op de eerste 97 pagina’s staan Niko Dijk, Hans Koopmanschap (met medewerking van Arnoud-Jan Bijsterveld en Karel Leenders) en Ranko Hamelinck stil bij de geschiedenis van Dongen en van haar kerk. Pas halverwege het boek komt het Huis van Dongen aan bod. De grijze scherf die ik ooit ter plaatse opraapte, bleek illustratief te zijn voor de rest: 41% van de 21.302 verzamelde scherven was niet meer tot een archeologische context te herleiden. Vanzelfsprekend speelde het aardewerk een rol bij het dateren van profielen en ophogingslagen, maar daar lijkt het bij te moeten blijven. Natuurlijk is dat het gevolg van de manier waarop dat materiaal destijds is verzameld. Ondanks die beperking tracht Hans Koopmanschap het potgoed statistisch te bewerken. Maar zijn uiteindelijke conclusie, dat het grote aandeel van grijs- en roodbakkend aardewerk onder de duizenden onder-

zochte scherven het beeld bevestigen dat het teruggevonden materiaal niet direct het gebruiksaardewerk is, dat men bij welgestelde bewoners verwacht, is natuurlijk maar een pover resultaat. Een globale indeling van materiaal uit een zo lange periode in de categorieën tafel-, keuken, kamer- en voorraadgerei (wat daarvan ook zij), verschaft ons evenmin een nieuwe kijk op de bewoners van het Heerlijk Huis van Dongen. Meer informatie over het Huis en zijn bewoners leveren dan weer de bijdragen van Ranko Hamelinck (de bouwhistorie van het Huis), Theo de Jong (de dieren in de pot en om het Huis) en Ank Fokma (met medewerking van Karel Leenders) over kruid en onkruid rondom het Huis en een reconstructie van het landschap waarin het Huis ooit was gelegen. Bij het boek behoort een CD-ROM waarop een catalogus is vastgelegd waarin 50 stuks aardewerk, maar ook glaswerk, veel schoenleder en metaal en zelfs prehistorische vondsten zijn afgebeeld en beschreven. Jammer is, dat de vondsten waarvan geen lijntekening is gemaakt, op de CD-ROM veelal als zwart-wit foto worden gepresenteerd. In dit geval had een kleurenafbeelding niets meer hoeven te kosten en zou de informatie aan belang hebben gewonnen. Teleurstellend is, dat een bekend type klein steenkruikje met twee oren in het boek als “spinkruikje” en in de catalogus als “spinpotje” wordt aangeduid, met Siegburg als plaats van herkomst. Over de functie van die kruikjes zijn we het nog steeds niet eens, inktpotje of wijwaterflesje, maar wèl staat vast, dat ze Raeren als plaats van herkomst hebben en dat ze géén enkele rol bij het spinnen kunnen hebben vervuld (Westerheem 1999, 121-130 en 2001, 73-81). Zo komen we meer slordigheden tegen, zoals een kan die als grape wordt gecodeeerd en een majolica-schotel die in de categorie witbakkend aardewerk wordt ondergebracht. Opvallend is, dat sommige vondsten die Peter Bitter destijds beschreef, in de catalogus ontbreken. Het is trouwens sowieso niet helemaal duidelijk wat nu precies wel en niet in de catalogus is opgenomen. De titel suggereert dat het Dongense vondsten zijn, ook van buiten het kasteelterrein, voor zover die deel uitmaken van de verzameling van het Dongha Museum. Anderzijds zijn ook bodemvondsten van het kasteel opgenomen die zich elders in andere collecties bevinden.

Afb. 7 Reliëf op een steengoed kan (Raeren 1575-1600) uit Dongen. Foto Vera Vandenbulcke.

Afb. 8 Het ten onrechte als ‘spinpotje’ aangeduide kruikje uit Dongen (Raeren, 14751575). Uit: Catalogus (CDROM) bij ‘In Dongen stond een Huis’.

Gerrit Groeneweg

Literatuurrubrieken

|

109


Signalementen

Paul van Kempen & Caroline Hom, Verborgen kastelen in zicht. Archeologisch onderzoek en inrichting van kasteelterreinen. RAAP, Amsterdam. 2005. Geïll., 104 pag., € 10,--. Afb. 9 Weerstandsmetingen van kasteel Cronenburg in Castricum geprojecteerd op een luchtfoto. Uit: Verborgen kastelen in zicht.

Afb. 10 Een Romeinse vrachtwagen, afgebeeld op het fragment van een grafreliëf uit de 1e of 2e eeuw na Chr. Uit: Romeins Verkeer.

Aardig boekje over aspecten van het Romeinse verkeer in de nieuwe serie ‘De Oudheid’ van Amsterdam University Press.

De afgelopen jaren heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau ruim 350 terreinen onderzocht waar zich in de bodem nog resten van een kasteel bevinden. Ter gelegenheid van zijn 20-jarig bestaan heeft het bureau in het Jaar van het Kasteel 2005 een publieksboek uitgegeven over deze ‘verborgen kastelen’. Alle onderzoeken van RAAP op of naar kasteelterreinen staan in dit boek vermeld, waarbij per provincie een voorbeeldproject wordt besproken. De twee daaraan voorafgaande delen van het boek gaan over het archeologische onderzoek naar kastelen en de inrichting van kasteelterreinen. Voor wie nog niet veel van dergelijk onderzoek weet, geeft het eerste deel een aardig inzicht in de aanpak en de beschikbare methoden, waaronder met name die voor geofysisch onderzoek. Wim van Horssen * * *

Het archeologische onderzoek naar de Varusslag bij Kalkriese staat even op een wat lager pitje. Twee kleine opgravingsvlakken hebben afgelopen jaar weinig spectaculairs opgeleverd. De aandacht verschuift daarom naar andere onderwerpen, zoals de reconstructie van het toenmalige landschap, een overzicht van alle voorhistorische bewoningssporen in de omgeving en een vooruitblik op het gedenkjaar 2009, wanneer het precies tweeduizend jaar geleden is dat

|

* * *

C. van Tilburg. Romeins Verkeer. Amsterdam 2005. ISBN 90-5356-760-7. Paperback, Zw./w.-ill., 150 pag., € 14,95.

Varus-Kurier, 11-1, december 2005.

110

drie Romeinse legioenen hier hun ondergang tegemoet gingen. De voorbereidingen zijn al in volle gang!

Literatuurrubrieken

Rode draad: kenden de Romeinen ook files, net als wij? Jazeker, vooral in de grote steden was het flink mopperen geblazen. Argumenten daarvoor zijn te vinden bij antieke schrijvers en infrastructurele overblijfselen. Er zijn zelfs verkeersregulerende maatregelen genomen, zoals het instellen van eenrichtingsverkeer en een tijdelijk verkeersverbod in de binnenstad. De Romeinen waren hun tijd echt ver vooruit! Nederland blijft overigens buiten beschouwing. * * *

Jaarboek Numaga 2005. Nijmegen 2005. ISBN 90-74184170. Paperback, Geïll., 256 pag., € 25,--. In het traditionele jaarboek van de Nijmeegse heemkundevereniging Numaga twee artikelen die onze bijzonder aandacht verdienen. Allereerst een artikel van wijlen Willian Loerts over vier gietvormpjes voor Romeinse munten, gevonden in de stad Ulpia Noviomagus. De voor Nederland unieke gietvormpjes dienden niet voor pure valsemunterij: gegoten denarii moesten een lacune opvullen in de geldcirculatie in de eerste helft van de 3e eeuw. Namaak was weliswaar wettelijk verboden, maar werd oogluikend toegestaan. Het tweede artikel gaat over de veelbesproken vervalste Christusmonogrammen op vijf Nijmeegse archeologische vondsten. De vondsten stammen uit vijf verschillende opgravingen tussen 1995 en 1999 en zijn vanaf hun ontdekking al omstreden, omdat ze zouden wijzen op een uiterst vroege aanwe-


zigheid van christenen in Nijmegen. Eén Christusmonogram stond zelfs op bord van Arretijnse terra sigillata van vóór het jaar nul! Nadere bestudering in het laboratorium, met toepassing van uiteenlopende technieken, wijst uit dat alle Christus-monogrammen zijn aangebracht na hun verblijf in de grond. Wat de vervalser heeft bezield, is vooralsnog een raadsel. (Voor meer informatie zie het artikel in deze Westerheem). Paul van der Heijden * * *

Leids Jaarboekje 2005, 27e deel (Vereniging Oud Leiden). ISSN 0922-6699. Zw./w.-ill., 237 pag. Op de ‘Tabula Peuteringeriana’ is aan de monding van de (Oude) Rijn de plaats ‘Lugduno (Batava)’ te zien, een locatie die men ooit met Leiden trachtte te vereenzelvigen. Wim Bonis plaatst dit ‘Lugdanum Batavorum’ in een Keltische context en laat zien hoe deze Keltische erfenis in een nieuw Romeins jasje heeft kunnen overleven. In dit jaarboek treffen we ook het ‘Archeologisch en bouwhistorisch jaarverslag 2004’ van Leiden aan. Dat jaar zijn, naast diverse verkennende onderzoeken in en om Leiden, een drietal opgravingen uitgevoerd. Een proefsleuvenonderzoek onder het stadhuisplein leverde sporen van bewoning op die – zoals verwacht – tot in de 12e eeuw teruggingen. Bij een tweetal opgravingen in de nieuwbouwwijk Roomburg stuitte men op tal van sporen die de Romeinen daar ooit achterlieten, zoals het befaamde Corbulokanaal. In de randzone van de vicus rondom het Castellum Matilo kwam een altaarsteen tevoorschijn, opgericht door iemand uit het in Xanten gelegerde 30e legioen (2e eeuw na Chr.). * * *

lijk. Met dit keer ‘goede buren, slechte buren‘ als centrale thema: burenhulp bij rouwen en trouwen op het platteland, onze biologische buren de Neanderthalers, buurtruzies (en muurschilderingen) in Noord-Ierland. Daarnaast ook een interview met Birgit Schuurman, een museumtestteam dat het Haags Historisch Museum bezoekt en filmnieuws (Goodbye Lenin), etc. Info: www.fibula.nl. * * *

Trierer Zeitschrift für Geschichte und Kunst des Trierer Landes und seiner Nachbargebiete (Rheinisches Landesmuseum Trier), 65e jrg., 2002. ISSN 0041-2953 / ISBN 3-923319-59-x. Geïll., 400 pag., € 44,--. Deze editie is opgedragen aan Felix Hettner (1851-1902), die aan de basis stond van het huidige Rheinisches Landesmuseum in Trier. De voorloper van dat museum, de beginjaren van de archeologie in West-Duitsland en de rol die Hettner daarbij speelde, krijgen in deze bundel dan ook ruimschoots de aandacht. Naast jaarverslagen en boekbesprekingen verder nog artikelen over: - Der Burgwall von Preist (5e-3e eeuw voor Chr.); - Archäologische Funde aus Kerpen und Umgebung (Kreis Daun) (1e-4e eeuw na Chr.); - Die Grabung im vicus Belginum-Wederath; - Ein mortarium des Atticvs; - Ein römischer Ziegelbrennofen und frühmittelalterliche Siedlungsspuren bei Rehlingen; - Ein verschollenes Trierer Wandgemälde der Spätantike; - Ein Emailkästchen aus Trier-St.Paulin im Rheinischen Landesmuseum Trier Verdere info: www.landesmuseum-trier.de

Afb. 11 Glasscherf, IJzertijd. Uit: Trierer Zeitschrift.

* * *

Fibula, magazine over gisteren enzo, 46e jrg., nr. 179, november 2005. ISSN 00150576. Geïll., 23 pag.

Brabants Heem, 57e jrg., nr. 4, 2005. ISSN 0166-431x. Zw./w.-ill., 152 pag.

Fibula wordt niet langer uitgegeven door de Nederlandse jeugdbond voor Geschiedenis maar staat nu op eigen benen. Het blad is helemaal vernieuwd, met een gewijzigd formaat (30 x 24 cm), een ander logo, een eigentijds uiterlijk en een gedurfder inner-

In 1987 en 1988 vond archeologisch onderzoek plaats naar de overblijfselen van de voorganger van de huidige Nederlands Hervormde kerk te Waalwijk. Veel van de toen verzamelde informatie, zoals de originele velddocumentatie, is ver-

Literatuurrubrieken

|

111


loren gegaan. Aan de hand van de nog resterende opgravinggegevens, maar ook van bouwhistorische en archivalische bronnen, reconstrueert Hans Koopmanschap de oorspronkelijke situatie.

zoek leverde nauwelijks informatie op over de in 1515 afgebrande voorloper van de state.

* * *

P.C. de Boer (met een bijdrage van A.T.E. Cruysheer, AWN afdeling Naerdincklant), Graven in het Muiderslot, gemeente Muiden. Een archeologische begeleiding (ADC Rapport 476). Amersfoort 2005. ISBN 905874-63-21. Geïll., 15 pag.

S. van den Brenk en M. Otte, Maritiem Inventariserend Veldonderzoek Stuwpanden Grave en Sambeek. Een Maritiem Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van geofysisch onderzoek (opwaterfase) en inspectieduiken (onderwater) (ADC Rapport 448). ISBN 90-5874-75-14. Geïll., 56 pag., CD-ROM. Afb. 12 Multibeam-opname in de Maas. Te zien zijn twee identieke (veer?)bootjes, vermoedelijk daterend uit de 19e eeuw en één van de elf auto’s uit het onderzochte traject. Uit: ADC Rapport 448.

Afb. 13 Fragment van een vroeg ‘jacobakannetje’ (steengoed, Siegburg 1360-1380) uit de sloop- en herbouwfase van het Muiderslot. Uit: ADC Rapport 476.

In de Maas bij Grave, Gennep en Sambeek is over een afstand van 24,3 km een bodemonderzoek uitgevoerd met sidescan sonar en multibeam. Daarbij zijn op 177 locaties in totaal 222 zogenaamde contacten geïnterpreteerd en in kaart gebracht. Daaronder bevinden zich vermoedelijk 96 baggerobstakels, 49 archeologische relicten, 16 niet geëxploiteerde explosieven en 40 concrete objecten zoals een oude krib, elf (!) autowrakken, 6 scheepswrakjes en een container. In een vervolgonderzoek, vastgelegd in deel II van dit rapport, zijn de 49 mogelijk archeologische contacten tijdens duikinspecties nader onderzocht. Uiteindelijk resteren er vier archeologisch waardevolle locaties met scheepshout en –wrakken. Deze vier locaties komen in aanmerking voor vervolgonderzoek.

|

De begeleiding had betrekking op de aanleg van een verwarmingsleiding en het verwijderen van een stookolietank op de binnenplaats van het Muiderslot (gemeente Muiden). De datering van het fragment van een jacobakannetje onder een één meter dikke puinlaag sloot opmerkelijk goed aan op de jaren 1370-’85, waarin volgens de historische bronnen sprake is van herbouw van het kasteel. De oudste bouwfase van het Muiderslot is waarschijnlijk onder graaf Floris V (12561296) tot stand gekomen. Anton Cruysheer legt in zijn historische interpretatie een relatie tussen de bestudeerde profielen en de bouwgeschiedenis van het kasteel. Op basis van archeologische en historische bronnen lijkt het hem niet onaannemelijk, dat de bakstenen van de gesloopte oudste fase wel eens door de bisschop van Utrecht zouden kunnen zijn gebruikt voor de (ver)bouw van het kasteel Vredelant te Vreeland.

* * *

E. Schrijer, Raerd, Jongemastate (gem. Boarnsterhim). Een inventariserend Veldonderzoek in de vorm van proefsleuven (ADC Rapport 474). Amersfoort 2005. ISBN 90-5874-61-27. Geïll., 17 pag. De geschiedenis van de Jongemastate te Raerd gaat terug tot in de 15e eeuw en eindigt met een zeer grondige sloop ervan in het begin van de 20e eeuw. Aanleiding tot het onderzoek is het plan om door middel van een informatiebord de plattegrond van dit huis voor publiek zichtbaar te maken. Bij het onderzoek werd een gemetselde waterput aangetroffen, die met een fraaie molensteen was afgedekt. Het beperkte onder-

112

* * *

Literatuurrubrieken

* * *

A.H. Schutte en G. Tichelman, Inventariserend Veldonderzoek in het kader van de aanleg van de Kaden Lateraalkanaal-West te Horn en Beegden (gemeentes Haelen en Heel) (ADC Rapport 488). ISBN 905874-75-22. Geïll., 99 pag.


Het onderzoek langs de Maas tussen Horn en Beegden vond plaats met het oog op de aanleg van kaden en beperkte natuurontwikkeling in het kader van de projecten Zandmaas (bescherming tegen hoog water) en Maasroute (verbetering vaarweg). De aangetroffen sporen dateren uit het Neolithicum (losse vondsten), IJzertijd (nederzettingen) en Nieuwe Tijd (kleiwinningsputten). Behalve wat losse voorwerpen ontbraken sporen en vondsten uit andere perioden. * * *

Nieuwsbrief Monumentenzorg en archeologie (gemeente Alkmaar), december 2005. In de vaste rubriek Bijzondere Bodemvondsten beschrijft Karin Beemster dit keer een 18e-eeuwse theepot uit Staffordshire. Daarop zijn appliques aangebracht, waaronder de afbeelding van Admiraal Vernon, die herinneren aan de glorieuze verovering door de Engelsen van de Spaanse zilverhaven Portobello in het huidige Panama in 1739. Cor Prins belicht het miraculeuze bloedwonder van Alkmaar, waaraan thans nog een relikwie en een tweetal pelgrimsinsignes herinneren. Rob Roedema geeft een actueel beeld van de jongste opgravingactiviteiten in Alkmaar. * * *

Erfgoedbrief Breda, najaar/winter 2005. Onder de titel “Uit de put” geeft Hans de Kievith aan, wat er na een opgraving volgt. In het verleden was dat vaak helemaal niets, maar nu geeft Breda uitvoering aan een ambitieus plan om achterstanden bij de vondstverwerking in te lopen. * * *

Zutphen MoNumentaal (Nieuwsbrief monumentenzorg, archeologie en bouwhistorie). Muntgewichtjes vormen een interessante vondstcategorie. Dirk Jan de Witt, metaaldetector-amateur, laat de lezer kennis maken met muntgewichten en besteedt daarbij speciaal aandacht aan de vier exemplaren die de bodem van Zutphen opleverde: drie uit Antwerpen en één uit Amsterdam.

* * *

S. van den Brenk, Maritiem Inventariserend Veldonderzoek Afsluitdijk, project VESpA. Een Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van geofysisch onderzoek (ADC Rapport 492). Amersfoort 2005. ISBN90-5874-40-35. Geïll., 21 pag., bijlagen. Ten noorden en zuiden van de Afsluitdijk (Kornwerderzand) zijn over een groot oppervlak de zee- en IJsselmeerbodem met side scan sonar en multibeam onderzocht. Twee daarbij waargenomen bodemverhogingen zijn mogelijk te relateren aan een eerder gelocaliseerd scheeps- en vliegtuigwrak. * * *

T. de Groot (met een bijdrage van F.T.S. Brounen), De Romeinse villa MeerssenOnderste Herkenberg. De resultaten van het waardestellend archeologisch onderzoek in 2003 in relatie tot de onderzoeksgeschiedenis en landschappelijke context van het villacomplex (RAM 125). ROB Amersfoort 2005. ISBN 5799-066-0. Zw./w.-ill., 75 pag. In de Romeinse Tijd telde het Zuid-Limburgse lössgebied tientallen bedrijven met een marktgeoriënteerde en grotendeels agrarische bedrijfsvoering: de op Romeinse leest geschoeide villae. Zo’n villa bestond uit een hoofdgebouw in steen of vakwerk met een grotendeels residentiële functie en één of meer bedrijfsgebouwen in steen of hout. Die opstallen stonden als regel rondom een open erf en het gehele complex werd door een omheining of gracht omgeven. Daarbuiten lagen de akkers. Meerssen telde verschillende villae; het in dit rapport beschreven complex werd voor het eerst in 1865 en voorlopig voor het laatst in 2003 archeologisch onderzocht. Villa-onderzoek in ons land richtte zich tot nu toe vooral op het hoofdgebouw, zodat nog onvoldoende bekend is over structuur en gebruik van het gehele complex. Dit onderzoek was erop gericht om de ligging van het gehele complex vast te stellen. De grootte ervan bleek 8,4 hectare te bedragen en het is daarmee het grootste tot nu toe bekende villacomplex uit ons land. Daarbuiten bevonden zich twee 3 meter diepe en 5 meter brede grachten, die van voor de stichting van het complex dateren en waarvan ouderdom en functie niet bekend zijn.

Literatuurrubrieken

|

113


Paleo-aktueel 16. Archeologie in 2004. RuG/GIA & Barkhuis Publishing, Groningen 2005. ISBN 90-77922105 / ISSN 15726622. Zw./w.-ill., 145 pag., € 12,50. Met de jaarlijkse uitgave van Paleo-aktueel bundelt het Groninger Instituut voor Archeologie (GIA) een reeks van korte artikelen, waarmee een beeld wordt gegeven van lopende en afgeronde onderzoeken door zijn medewerkers. De dit keer in totaal 25 artikelen omvatten weer de meest uiteenlopende tijdvakken, locaties en onderwerpen.

Afb. 14 Vuistbijltje uit Hengelo, Midden-Paleolithicum. Uit: Paleoaktueel 16.

De Prehistorie is daarbij vertegenwoordigd met bijdragen over middenpaleolithisch materiaal van nabij Enschede, een driehoekig vuistbijltje uit Hengelo, een jongpaleolithische spits uit Midlaren en een halffabrikaat TRB/EGK-bijl uit Winsum. Vanzelfsprekend wordt ook de mens achter dit materiaal niet vergeten: gebruikssporen op vuurstenen artefacten van de LBK-vindplaats Geleen, de locatiekeuze van de TRBcultuur in Drenthe en het grafritueel van de Swifterbantcultuur. Andere bijdragen richten zich op een wat minder veraf gelegen verleden, met onderwerpen als kruisvormige fibulae uit Friesland, Angelsaksisch aardewerk in Drenthe en kogelpotten langs de Oude Aa in Haren. Verder ook artikelen over archeobotanisch onderzoek aan het Van Starkenborghkanaal, Karolingische wapengraven in Wadwerd en Hallum, onderzoek aan dierlijke resten uit een 17e-eeuwse redoute van de vesting Coevorden en over opgravingen te Borger, aan de oever van het Zuidlaardermeer, bij Noord- en Midlaren, enzovoorts. Medewerkers van het GIA beperken hun interesse niet tot onze landsgrenzen getuige ook bijdragen over hun bevindingen in Duitsland, Spanje, Italië, Griekenland en Egypte. Info: www.barkhuis.nl en www.paleo-aktueel.nl. * * *

Chronique de l’Archéologie wallonne (Institut de Patrimoine wallon), nr. 12, 2004. ISBN 2-87401-179-7. Zw./w.-ill., 248 pag. Meer dan 150 archeologen leverden hun bijdrage(n) aan de archeologische kroniek van de provincies Henegouwen, Waals Brabant, Namen, Luik en Luxemburg. Gegroepeerd en ingeleid per provincie en

114

|

Literatuurrubrieken

daarbinnen per tijdvak gerangschikt op vindplaats/gemeente, geeft de kroniek korte samenvattingen van de meest uiteenlopende archeologische waarnemingen en activiteiten in het verslagjaar 2003. * * *

Nieuwe Drentse Volksalmanak (Jaarboek voor geschiedenis en archeologie), 122e jaar. Assen 2005. ISBN 90-232.4193.2. w./w.-ill., 212 pag., € 15,85 Bijna de helft van deze bundel gaat over het oudheidkundig bodemonderzoek in of met betrekking tot Drenthe, met onderwerpen als: de typische lijkhouding in graven van de Klokbekercultuur naar aanleiding van een oude vondst in Eext; reparaties en verbouwingen aan boerderijen vanaf de Bronstijd; vroeg-Romeinse fibulae; fraai uitgesneden laat-Romeins schoeisel uit Wijster; houtskoolproductie van IJzertijd tot en met de laat-Romeinse tijd te Anloo en parallellen ervan elders in ons land en een middeleeuws bronzen beslagstuk met een diermotief (draak?) uit Emmen. Verder ook een wat uitgebreidere berichtgeving over het historisch en archeologisch onderzoek van het erf en directe omgeving van het bisschoppelijke Hof van Kalteren bij Diever (12e-13e eeuw) en sporen van latere bewoning op die locatie (late 14e en 15e eeuw). Info: www.vangorkum.nl. * * *

Janneke Bosman, Sleuven door Bosgebied West (gemeente Son en Breugel). Sporen en vondsten uit de prehistorie, Late Middeleeuwen en vroege Nieuwe tijd (Archeologisch Centrum Eindhoven rapport 3). Eindhoven 2005. ISBN 1570-5943. Geïll., 32 pag., bijlage. Begin 2004 is een verkennend onderzoek met proefsleuven uitgevoerd ten zuidwesten van Son en Breugel (N.-Br.), waar een golfterrein zal worden aangelegd. Sporen uit de Prehistorie beperkten zich tot twee vuurstenen artefacten, enkele aardewerkscherven en mogelijk uit die tijd daterende kuiltjes of paalgaten. Het daarop volgende anderhalve millennium is het terrein te nat voor bewoning, maar vanaf circa 1500 kan men het gebied gaan ontginnen. Vanaf toen is het altijd als


Afb. 15 Bronzen tasbeugel, 16e eeuw. Uit: ‘Onse heerlijcke Stadt-huys binnen Alckmaer’

akkerland in gebruik geweest. Info: www.archeologie.eindhoven.nl. * * *

Hadewych Van Reckem (tekst en red.), Nieuwsbrief O.L.V.-Geboorte Basiliek Tongeren. Archeologische opgravingen, fase 2, nr. 3, november 2005. ISSN 1781-7218. Geïll., 14 pag. Het uiterst zorgvuldig verzamelen van minuscule stukjes pleisterwerk met Romeinse muurbeschildering (2e of 3e eeuw) van de ooit door brand verwoeste en ingestorte kamer onder de kerkvloer van Tongeren, gaat gewoon door. In de basiliek zijn twee kuilen aangetroffen, waarvan de functie nog onbekend is. Men acht het niet uitgesloten, dat ze een rol speelden bij het ter plaatse gieten van een klok. Overigens zijn ook uit ons land voorbeelden bekend van het gieten van een klok binnen het schip van de kerk. Klokken en uurwerken zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en aan het uurwerk gaat een andere methode van tijdrekening vooraf. Een inleiding over de geschiedenis van het tellen van uren in het algemeen en wetenswaardigheden over de Tongerse luiklokken in het bijzonder, sluiten de brochure af. Info: www.basiliektongeren.be. * * *

J.C.M. Cox, P. Bitter, J.A. van der Hoeve, R. Roedema e.a., “Onse heerlijcke Stadthuys binnen Alckmaer”. De geschiedenis van het stadhuis van Alkmaar. Gemeente Alkmaar 2004. ISBN 90-73131-04-9. Geb., geïll., 194 pag. In de jaren 2001-2003 vond de inwendige renovatie en restauratie plaats van het stadhuis van Alkmaar. Daarnaast verrichtte men archivalisch, bouwhistorisch en dendrochronologisch onderzoek. In de binnentuin van het stadhuiscomplex tenslotte, zijn archeologische verkenningen uitgevoerd. De resultaten van al deze navorsingen zijn vervolgens ter gelegenheid van het 750-jarig bestaan van de stad Alkmaar in 2004 gebundeld en door middel van dit boek uitgegeven. De publicatie begint met een beschouwing over de eerste bewoning ter plaatse in de 10e eeuw en de daarop volgende geschiedenis van de stad, gevolgd door een uitgebrei-

de beschrijving van functie en bouwhistorie van het stadhuis. Daarna wordt het archeologisch onderzoek in de achtertuin in beeld gebracht, gevolgd door een kunsthistorische beschouwing over aankleding en inrichting van de historische ruimten van het stadhuis. Tenslotte volgt een beschrijving van de andere drie panden die tegenwoordig deel uitmaken van het stadhuiscomplex. De archeologische invalshoek wordt onder de titel ‘Een beerput bij de Zijpse Kamer’ door Rob Roedema belicht. Bij dat onderzoek kwamen onverwacht tal van funderingen te voorschijn die verband hielden met vroegere fases van het stadhuis. Tot omstreeks 1300 moeten hier houten huizen gestaan hebben; een tonput die zich op een diepte van vier meter onder het maaiveld bevond, dateert uit die tijd. Vermoedelijk direct na een complete terreinophoging in het begin van de 14e eeuw is men ter plaatse in baksteen gaan bouwen. Naast een hoeveelheid hier in kaart gebrachte, beschreven en geïnterpreteerde bouwsporen, bevatte het onderzochte binnenterrein ook verschillende beerputten. Van één daarvan, de beerput bij de ‘Zijpse Kamer’, was bekend, dat deze in 1692 werd geleegd en dat men ter plaatse in de 20e eeuw een toiletruimte inrichtte. Een kantoortoilet bevat uiteraard geen huishoudelijk afval en deze put leverde dan ook niet meer dan een handvol pijpenkoppen en een compleet 18e- of 19e-eeuws drinkglas op. Andere aangetroffen beerputten gingen verder terug in de tijd met materiaal uit 1350-1450. Opvallend was een beerput met materiaal uit de tweede helft van de 16e tot en met het tweede kwart van de 17e eeuw. Ook daarin ontbrak huishoudelijk afval, maar wel troffen de onderzoekers er een ondersteek, enige zalfpotten en een twintigtal(!) pispotten in aan. Het zullen waarschijnlijk geen ambtenaren zijn geweest die hier hun tijd doorbrachten en deze sporen achterlieten, maar bijvoorbeeld degenen die onvrijwillig de nacht in het gemeentelijk cachot doorbrachten. * * *

Literatuurrubrieken

|

115


M.H. van den Dries en W.J.H. Willems (red.), Innovatie in de Nederlandse Archeologie. Liber amoricorum voor Roel W. Brandt. Gouda 2005. ISBN 90-9019917-9. Geb., geïll., 182 pag., € 15,--.

Afb. 16 Grape, misbaksel uit Alkmaar, ca. 1620. Uit: Innovatie in de Nederlandse Archeologie.

IPP, RAAP, ADC, CvAK .., als er één rode draad in de loopbaan van Roel Brandt valt aan te duiden, dan is het wel de drang naar vernieuwing en naar nieuwe uitdagingen. In dat verband citeren de samenstellers Herman Hesse: “elk begin kent zijn eigen bekoring”. Ter gelegenheid van de pensionering van Roel Brandt verscheen deze vriendenbundel, uitgegeven door de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer (SIKB), in samenwerking met de Rijksinspectie voor de archeologie (RIA), ADC Archeoprojecten, RAAP Archeologisch Adviesbureau en de VU Amsterdam. Een reeks van auteurs plaatst in dit boek de meest uiteenlopende innovatieve aspecten van Roels carrière in een breder perspectief en spreekt daarmee waardering uit voor diens verdiensten voor de archeologie als wetenschappelijke discipline en als commerciële activiteit. Zoals dat hoort, eindigt de bundel met een bibliografisch overzicht van de publicaties die van de hand van de nu 65-jarige zijn verschenen. * * *

Martijn Eickhoff, Van het land naar de markt; 20 jaar RAAP en de vermaatschappelijking van de Nederlandse archeologie (1985-2005). Amsterdam 2005. ISBN 905372-113-4. Geïll., 55 pag., € 12,-Toen RAAP in 1985 als een tijdelijk gesubsidieerd werkgelegenheidsproject begon, waren er weinigen die de gevolgen van de toen in gang gezette transformatie van het archeologiebestel, inclusief de privatisering van de archeologie, konden voorzien. Inmiddels zijn we twintig jaar verder en ter gelegenheid daarvan verscheen dit boekje. RAAP is vooral bekend geworden door haar non-destructief archeologisch onderzoek, tegenwoordig zijn daar cultuurhistorie, beleidsarcheologie en opgravingen als kernactiviteiten bijgekomen. Historicus Martijn Eickhoff (bekend van zijn proefschrift De Oorsprong van het Eigene), beschrijft in het jubileumboekje de geschiedenis van dit eerste archeologische be-

116

|

Literatuurrubrieken

drijf, de opkomst van de commerciële archeologie in ons land, de rol die RAAP Archeologisch Adviesbureau daarbij speelde, inclusief de hoogtepunten en valkuilen die men daarbij tegenkwam en de manier waarop vanaf 1992 uitvoering is gegeven aan het Verdrag van Malta. Wat RAAP betreft ligt er nog een bloeiende toekomst voor ons verleden in het verschiet. Info: www.raap.nl. * * *

Archeobrief, 9e jrg., nr. 4, december 2005. ISSN 1386-2065. Geïll. Archeobrief bevat de vaste rubrieken: vondst, methode & techniek, onderzoek, wet- en regelgeving en interview. Juliette de Winter neemt dit keer de vondst voor haar rekening: een bronzen beeldje van de Romeinse god Mars, dat BAAC B.V. vorig jaar in de Romeinse nederzetting te Helden aantrof. Arent Vos beschrijft vervolgens de toegepaste methode en techniek bij waardestellende verkenningen onder water. Dankzij samenwerking tussen specialisten en in het bijzonder de dialoog tussen archeoloog en architect kunnen grondsporen en stukken natuursteen omgewerkt worden tot wetenschappelijk gefundeerde reconstructies van gebouwen, zo toont Harry van Enckevort met enkele voorbeelden uit Romeins Nijmegen aan. De voortgang van wet- en regelgeving naar aanleiding van Malta lijkt te stagneren, maar een aantal ontwikkelingen gaan gewoon door, aldus Dorien Scheerhout. Als voorbeeld noemt zij de oplossingsgerichte maatregelen om toch in elk geval een selectief deel van de circa 4.000 onuitgewerkte opgravingen uit de vorige eeuw ter hand te nemen. Martijn Eickhof legt het vierde en laatste interview met een nestor van de Nederlandse archeologie vast: prof.dr. W. Groenman-van Waateringe. Verder uiteraard veel nieuws en korte berichten, waaronder een kritische noot van Fleur Kemmers over de beperktheid van NUMIS, het digitale numismatische informatiesysteem van het geldmuseum. Info: www.nijmegen.nl/archeologie; www.pansa.nl; www.geldmuseum.nl en uiteraard www.sna.nl. * * *


Bonner Jahrbücher, Band 202/203, 2002/2003. Bonn / Mainz am Rhein 2005. ISSN 0938-9334 / ISBN 8053-35164. Geb., geïll. (meest zw,/w.-ill), 658 pag. Zoals gewoonlijk ligt de nadruk van deze kloeke bundel jaarboeken op de Romeinse geschiedenis van het Rheinland. Het eerste artikel richt zich echter op de daaraan voorafgaande periode en bestaat uit een artikel en catalogus over een 70-tal zwaarden en dolken uit de Bronstijd. Wat de Romeinse Tijd betreft bevat de bundel onder andere artikelen over de integratie van inheemse elementen in de romanisering van onze gewesten, de Romeinse villa’s in het gebied van Rijn en Maas, het onderzoek van een 4e-eeuws massagraf in een Romeins legerkamp en het Romeinse wegennet in Zwitserland. Verder uiteraard jaarverslagen en veel boekbesprekingen.

Detector magazine, 84, december 2005. ISSN 1386-5935. Geïll., 44 pag. Speciale aandacht dit keer voor Gelders kleingeld uit de Middeleeuwen en korte inleidingen over tabakspijpjes en bakstenen. * * *

A.S. (Archäologie der Schweiz . Archéologie Suisse . Archeologia Svizzera), 28e , 2005, 4. ISSN 0255-9005. Geïll., 48 pag. Zoals bekend trekken de Zwitserse gletsjers zich de laatste decennia steeds verder terug en geven ze daarbij een aantal zaken prijs, die eeuwenlang onder het ijs verborgen zijn gebleven, zoals een lederen broekspijp

* * *

Karel Vlierman, Ceramiek uit het Behouden Huys op Nova Zembla (1596) / Ceramics from the Behouden Huys on Novaya Zemlya (1596) (Corpus middeleeuws aardewerk uit gesloten vondstcomplexen in Nederland en Vlaanderen, CMA, 17). ’sHertogenbosch 2005. ISBN 90-71485-13-7. Zw./w.-ill., 77 pag., € 19,50 Deze aflevering van het CMA omvat alle keramiekscherven die tussen 1871 en 1995 in en rondom het Behouden Huys op Nova Zembla zijn verzameld en afkomstig zijn van de overwintering in 1596/1597 tijdens de heldhaftige maar jammerlijk mislukte tocht van Willem Barentz op zoek naar een noordelijke doorvaart naar Azië. Ruim 1500 door vorst sterk verweerde scherven konden met zekerheid tot 49 verschillende gebruiksvoorwerpen worden herleid. De vraag of de gereconstrueerde verzameling keramiek representatief is voor hetgeen zich normaliter aan boord van schepen bevond, kon bevestigend worden beantwoord door deze te vergelijken met de inventaris van een bewapende tjalk, die in 1672 in de toenmalige Zuiderzee ten onder ging. * * *

en een schoen uit het Neolithicum Centraal staat het resultaat van het onderzoek van de fragmenten van muurschilderingen die tussen 1991 en 1999 verzameld zijn op de plaats waar eens één van de grootste Romeinse villa’s in Zwitserland stond. Info: www.sguf-sspa.ch

Afb. 17 Neolithische schoen van onder een Zwitserse gletsjer. Uit: A.S.

* * *

W. Hoekstra-Klein, Geschiedenis van de Delftse Plateelbakkerijen, deel 11: “De Porceleyne Lampetkan” 1609-1811. Delft 2005. ISBN 90-74063160 6M Geïll., 168 pag., € 17,50. In de reeks Delftse plateelbakkerijen, uitgegeven door de Gemeentemusea Delft, is onlangs het elfde deel verschenen, dit keer gewijd aan bedrijfsvoering, eigenaren, merktekens, inventarissen, familierelaties, aardewasserijen, verfmolens en producten, kortom aan alles dat direct te maken heeft met “De Porceleyne Lampetkan”, één van de vele bedrijven in Delft die daar ooit het befaamde Delfts blauw produceerden. Ook in de tien voorgaande delen wordt telkens één specifieke plateelbakkerij onder de loep genomen. Gerrit Groeneweg

Literatuurrubrieken

|

117


Werk in uitvoering

Stuurt u voortaan uw periodieken en berichten toe aan Marijn Lockefeer, onze redacteur Verenigingsnieuws. Hij haalt er de gegevens uit voor het VN en de Agenda en vervolgens gaat alles naar Jan Coenraadts voor WIU.

Deadline voor WIU 2006-3 (juni): 15 april 2006. Grondspoor nr. 158, december 2005 (Afd. 3 - Zaanstreek-Waterland e.o.) Het was een druk jaar vol met prettige en interessante zaken. Werkavonden worden goed bezocht en binnen de afdeling is veel animo voor onderzoek en kennisvergroting. Na de nieuwtjes in Varia schrijft Kees van Roon over een sierkruikje, gevonden in de Kalverpolder en mogelijk gemaakt in het Duitse Oberode. De vinder was zo aardig het kruikje aan de afdeling te schenken. Tot nu toe blijkt het de enige vondst van dit materiaal in de Zaanstreek. Menno de Boer doet verslag van de Bronstijddag in Leiden: ‘ontzettend interessant, leerzaam en vermoeiend’. AWN’ers voerden een verkenning uit tussen Krommenie en Uitgeest (Lagendijk), een plaats waar ijzertijdmateriaal werd vermoed. De vondsten bestonden echter vooral uit aardewerk (17-18). Men vond maar één ijzertijd-scherf die, samen met eerdere vondsten, toch duidelijk maakt dat hier ergens een nederzetting is geweest. Els en Kees Koolman brachten een trechterhalskruikje, versierd met drie medaillons en afkomstig uit elders in Noord-Holland gestorte grond uit de Amsterdamse Vijzelstraat. Twee medaillons hebben dezelfde afbeelding met (waarschijnlijk) de Griekse Helena die wel een Trojaanse Oorlog waard was. Er is echter ook sprake van een tweede Helena, echtgenote van keizer Constantius Chlorus en moeder van Constantijn de Grote (3e eeuw). In een van deze zeer duidelijke medaillons staan het jaartal 1586 en de naam HE LENA, met een kuiltje tussen de E en de L.

118

|

Werk in uitvoering

Het onderzoek in Akersloot kon worden afgesloten. Het meeste materiaal was hier uit 17 en 18, soms wat vroeger. Rutger Terluin maakte veel tekeningen van profielen en waterputten. Een en ander moet nog worden uitgewerkt maar hier toch alvast een greepje uit de hier genoemde vondsten: een gebroken glazen vijzel met daarin een fijngewreven pasta, een glaszegel en een fragment van een halfronde haardsteen met daarop gotische letters en een deel van een afbeelding van een ruiter te paard. Kees sluit zijn serie artikelen over aardewerk uit het Wesergebied af met deel IX. Het is duidelijk dat in Duingen en Coppengrave al ver voor 16 keramiek is gemaakt. Zo zijn er kogelpotten van geelbakkend aardewerk dat erg lijkt op Pingsdorf. Vroege steengoed-kannen zijn vaak kleiner dan die uit het Rijnland. Het aardewerk, ook het recent gemaakte, heeft veel mangaankorreltjes. De vele vormovereenkomsten maken het aannemelijk dat het gaan van de pottenbakkers van het ene naar het andere pottenbakkersgebied nog frequenter voorkwam dan gedacht. Kees eindigt zijn reeks met een nuttig literatuurlijstje. Menno de Boer & Mark Philippeau voerden een booronderzoek uit in Koog a/d Zaan (Zuideinde), dat bemoeilijkt werd door ondoordringbaar materiaal in de bodem. Een later aangelegde proefsleuf bracht een bakstenen vloer aan het licht met daaronder een halve meter dikke laag sintels. De vondsten waren niet ouder dan 17, waarvan een koperen deksel van een pijp het meest opvallend was. Ali Tromp-Veeter kreeg een tegeltje (20) uit het Turkse Kütahya. Omdat daar al eeuwen


tegels werden gemaakt, onderzocht zij of er invloeden zijn geweest op Nederlandse tegels. Dat bleek niet het geval, maar wel bleek dat in 18 Nederlandse blauwwitte ornamenttegels naar Turkije zijn geëxporteerd. Laatste nieuwtjes besluiten deze G.

Renus nr.1, 2006 (Afd. 6 - Rijnstreek) Het aantal leden bedroeg op 1 januari 122 en dat waren er 3 meer dan vorig jaar. Het bestuur bestaat nu uit: Pierre van Grinsven (vz), Roos van Oosten (secr), Henk Hegeman (pmr) en Piet de Baar. De nieuwe computer zal de uitwerking en administratie van de activiteiten kunnen vereenvoudigen. Veel energie vroeg het afdelingsnummer van Westerheem. De afdeling kocht zelf nog 16 pagina’s bij om meer te kunnen publiceren. Voor inwoning in het nog op te richten Prov. Arch. Centrum zal de afdeling wel werkzaamheden dienen te verrichten voor het PAC. Ook werd de ‘uitwerkingsstrategie werkzaamheden’ onder de loep genomen. Per project worden een of meer mensen verantwoordelijk voor documentatie, administratie, rapportage tot op basisniveau en deponering en Archis-melding. Een van deze mensen is ‘uitwerkingscoördinator’. Het streven is de werkruimte zo leeg mogelijk te maken, ook met het oog op de mogelijke verhuizing naar het PAC. Na de opening van het Hist. Museum Voorschoten hopen de afdeling en het museum te gaan samenwerken op het gebied van tentoonstellingen, schervenmiddagen en het delen van kennis. Het bestuur startte een nieuwe serie rapportages die de naam ‘Renus Reeks’ kreeg. Nummer 1 gaat over oude opgravingen te Koudekerk, nummer 2 over een oude beerputvondst in Lisse. Tevens besteedde de afdeling aandacht aan de inrichting van exposities en publieksvoorlichting. Dan een greep uit het archeologisch veldwerk. In Aarlanderveen (Noordeinde) voerde de afdeling op verzoek van de provincie een verkennend onderzoek uit op de plaats waar een school deels wordt vervangen door woningbouw. Over bewoning van het kavel en de datering daarvan bestaat geen duidelijkheid. Sporen zijn niet aangetroffen en het vondstmateriaal zou van bemesting afkomstig kunnen zijn. In Bodegraven maakt een overkapping van een vroegere garage plaats voor een parkeergarage. Hoewel op deze plaats de uitmonding van de Oude Bodegrave in de Oude Rijn moet hebben gelegen, is dit werk niet uitgebreid archeologisch begeleid. Het gevonden aardewerk was erg

moeilijk in verband te brengen met eerder professioneel onderzoek, vanwege de toen gehanteerde systematiek van verzamelen in totaallijsten per soort van alle onderzoeklocaties samen. In Katwijk aan den Rijn (Blekerij/Provinciale Weg) bleek het niet mogelijk een houten waterput goed te dateren, ook al omdat daar vrijwel zeker eerder illegale zoekacties plaatsvonden. Een terrein in Noordwijkerhout (voormalige Gemeentewerf) leverde onder meer aardewerk op uit 17-19. Opvallend waren hier delen van een metalen rozenkrans (19-20a). In Sassenheim kon een strook van de tuin van het Oude Koningshuys worden onderzocht. Gevonden werden resten van een drietal muren en vondstmateriaal uit 14-15. In Voorschoten plaatste men liefst 65 ondergrondse afvalcontainers, maar archeologische waarnemingen bleken hier goeddeels onmogelijk. In het centrum van Voorschoten (Treubstraat) werden twee pandjes uit 18d-19a gesloopt. Gelukkig kon hier een goed onderzoek worden uitgevoerd: paalgaten en -kuilen uit 12-13 en afvalkuilen uit 14-15, greppels en een benen kaardekam om wol te ontwarren die wijst op textielnijverheid, waarop ook een archiefgegeven uit 1343 over een ‘wanthuis’ (een lakenhal) duidt. Ook in Voorschoten (Veurseweg) kon bij een boerderij uit 15 worden gezocht in het weiland, op zicht en met de detector: een ijzeren gesp (17) en fragmenten Pingsdorf (12), Paffrath (12-13) en Siegburg (14-15). Eveneens in Voorschoten werd de Voorstraat heringericht en het volgen van de werkzaamheden met de detector leverde bijna 100 metaalvondsten op, waaronder 36 munten (1595 tot 1945). In Katwijk-Zanderij hielpen AWN’ers mee bij een ADC-opgraving, waar een Merovingische boerderij werd blootgelegd. Later mochten de AWN’ers op verzoek van het ADC in hun eentje een werkput afwerken: weer een Merovingische boerderij!

Kwadrant nr. 1, 2006 (Afd. 7 - Den Haag e.o.) Het bestuur bestaat uit Bram van den Band (vz), Joanneke Hees (secr), Wil Bol (pmr) en Paul Baarslag. Het aantal leden nam met 6 toe tot 153. Van juni tot september groef BAAC op het vroegere Effatha-terrein naar resten van Forum Hadriani. Onder meer 35 AWN’ers assisteerden bij deze opgraving. Vanwege de meervoudige monumentstatus op dit terrein was sprake van veel controle door meerdere instanties tot een boomdok-

Werk in uitvoering

|

119


ter toe. Verrassend waren sporen van stenen gebouwen op deze plaats. De opgraving is afgerond, maar auteur Martijn Bink vermoedt dat de uitwerking minstens zo lang duurt als de opgraving zelf. Ton Immerzeel stelde de Archeologische Kroniek Westland 2004 samen. Daar gaat ie: Honselersdijk - Endeldijk / Honselersdijk Middel Broekweg, Tradeparc Westland Venus-zone / De Lier - Veilingweg / Maasdijk, Honderdland, Nolweg-Oude Dijk / Monster - duingebied Solleveld / Naaldwijk nieuwe politiebureau Galgeweg / Naaldwijk - Holland College / Wateringen - Plein, de Hervormde Kerk / Wateringen - voormalig Raadhuis.

Terra Nigra nr. 163, december 2005 (Afd. 8 - Helinium) Het was een productief jaar, aldus Suzanne Kluver in het voorwoord. Ton Mersch / Kees van den Boogert sorteerden en deponeerden de opgravingsfoto’s van 2005 en dat waren er honderden. Enkele leden van Helinium maakten ook in 2005 weer een archeologisch geïnspireerde reis naar het buitenland, nu naar Ierland. Ellen Groen maakte een uitgebreid verslag, aangevuld met allerlei wetenswaardigheden, dat naar vakantie doet verlangen. Ellen Groen gaat nog even door met reizen, al is het ditmaal een culinaire reis: ‘oud eten’. Er was zoveel werk van gemaakt van de vele historische gerechten dat de ruim achttien eters nauwelijks alle gerechten konden proberen. Dit vanwege verschijnselen van voortijdige verzadiging. Afb. 1 Boring in Maasland (uit Terra Nigra, foto: Guus van de Poel).

Zoals de vaste lezers van WIU weten doet Piet Heinsbroek in vrijwel alle TN’s verslag van de boringen die hij alleen of met andere leden van Helinium uitvoerde. Ditmaal is het een terrein aan de Herenstraat in

120

|

Werk in uitvoering

Maasland dat werd onderzocht. Ooit stond in deze buurt een ‘Stenen Kamer’ en het localiseren van een gracht zou dus heel aardig zijn. Een ander doel was het vaststellen van de geologische opbouw op deze plek. Maar de bodem gaf nog lang niet alle geheimen prijs. Rein de Graaf begint in deze TN aan een algemene beschrijving van in West-Nederland voorkomend middeleeuws en postmiddeleeuws aardewerk. Hij start met kogelpotten en het Pingsdorf, Paffrath en Andenne-materiaal (Maaslands). Zoiets ervaar ik als heel zinvol, vooral ook met het oog op nieuwe leden voor wie het niet zo eenvoudig is een goed overzicht te krijgen van deze en in komende TN’s te beschrijven typen keramiek. Hilde van Wensveen brengt ons op de hoogte van de voortgang van het ‘ProjectAskuil’. Bijna 9600 scherven zijn gecatalogiseerd en er is besloten eerst een kleine groep helemaal uit te werken. Als eerste groep koos men voor de ruim 200 scherven porselein, bijna alle Aziatisch. Weinig scherven blijken bij hetzelfde object te horen d.w.z. relatief weinig scherven van veel voorwerpen: 34 kopjes, 73 schoteltjes, 12 borden, 8 kommen, 5 vaasjes, 1 bloempot. Knipsels over de iets minder oude, maar toch wel oude, boomstamkano en over DNA in Vlaardingse schedels van rond 1000 besluiten TN.

Zuidwesterheem nr. 46, december 2005 (Afd. 10 - Zeeland) Ron Wielinga - In 2006 is het 50 jaar geleden dat Afd. Zeeland werd opgericht. Het jubileum zal in het teken staan van de amateur-archeologie. De activiteiten zullen in de eerste plaats gericht zijn op en uitgevoerd door AWN-leden. Ter gelegenheid van het jubileum verzorgt de afdeling in 2006 een afdelingsnummer. Er is veel belangstelling voor archeologisch Zeeland, ook van buiten de provincie. Zo brachten Apeldoornse AWN’ers een bezoek aan Oud-Rilland, waar ze werden rondgeleid door Dicky de Koning. Apeldoorner Chris Nieuwenhuize maakte hiervan voor Z een verslag. Dicky de Koning - Geregeld inspecteren AWN’ers de stand van zaken op Oud-Rilland. Daarbij vond Guus Besuijen in een dijksloot een mooi versierd plankje, waarvan functie en doel vooralsnog onbekend zijn. Ron Wielinga maakte een verslag van de zeer geslaagde en gevarieerde najaarsexcursie van de ‘grote’ AWN naar Zeeland, geor-


ganiseerd door HB-lid Bram van der Walle, Dicky de Koning en Jan Kuipers. Leden van de afdeling gingen ook naar elders; Arco Willeboordse vertelt over het bezoek dat enkele AWN’ers brachten aan Brugge, waar ze werden ontvangen door stadsarcheoloog Bieke Hillewaert die de avond daarvoor in Middelburg al een lezing hield over haar fraaie en archeologisch rijke stad. Jan Kuipers schreef ter gelegenheid van de St.-Felixtoer een artikel ‘Noord-Beveland: Tweeduizend jaar dynamiek van land en water’. Hij sprak de tekst uit toen de toer Goes aandeed. De SCEZ organiseerde de St. Felixtoer ter herdenking van de St.-Felixvloed die in 1530 vrijwel heel Zeeland teisterde. Het aantal directe slachtoffers was al aanzienlijk, maar ook nadien kwamen nog velen om vanwege de nasleep van de ramp: rouw, melancholie, honger en kommer. Dicky de Koning - In Hulst is men onder leiding van Archeomedia, Christ Terheijden en AWN-afd. Zeeland bezig met het doorwerken van de dozen met aardewerk. David Wilbourn en enkele AWN’ers voerden een geofysisch onderzoek uit bij de oude dijkvoet en de huisplattegronden van Oud-Rilland. De magnetometer blijkt goed te werken in buitendijkse omstandigheden. In het kader van deskundigheidsbevordering namen enkele AWN’ers deel aan het herkennen en beschrijven van Romeins aardewerk uit Koudekerke. Docent/begeleider Robert van Dierendonck (PA van Zeeland) en zijn assistent Nathalie Jolen-de Visser willen een vergelijkingscollectie maken van in Zeeland gevonden Romeins aardewerk. Leden van de afdeling zijn ook bezig met het vondstmateriaal van de buitenplaats Ravestein, daarbij op weg geholpen door mijn collega redactielid Gerrit Groeneweg die, zoals bekend, vrijwel alles weet van aardewerk uit Bergen op Zoom, al dan niet voorzien van het BOZ-merk. Alles wordt beschreven en geregistreerd volgens het ‘Deventer systeem’. Arco Willeboordse schrijft ditmaal over een ‘allec-scherf’ uit Aardenburg onder het mot-

to ‘wat in ’t vat zit is al verzuurd’. Op de scherf staat gekrast ‘ALIIC XI S’. Allec is een residu van de bereiding van garum (de roemruchte Romeinse vissaus): het ‘papje’ dat achterbleef na het uitlekken van het garum. Niet alleen de echte vissaus werd verkocht, maar ook de allec: het garum voor de armen. Arco duikt in het adembenemende productieproces van garum en nodigt de lezer tot slot uit een Romeins recept uit te proberen met allec als smaakmaker…

Afb. 2 Plankje met ingekraste versiering (uit Zuidwesterheem, foto: Dicky de Koning).

Afb. 3 Rudi Dercks bij 5000 jaar oude den (uit Zuidwesterheem, foto: Arno van den Dorpel).

Tot slot vertelt Ron Wielinga over de moernering op Oud-Rilland. Bij laag water zijn er nog tekenen van vroegere moernering waar te nemen. Enkele relevante termen uit zijn verhaal: ‘moernering’ is de productie van en handel in veenproducten. ‘Darinkdelven’ is het steken van veen dat onder een sedimentdek zit. ‘Zel’ is as van verbrande darink. Het was een heel leerzame Z.

Grondig Bekeken nr. 4, december 2005 (Afd. 11 - Lek- en Merwestreek) Uit de werkgroepen T. Koorevaar - Leden van de AWN en andere vrijwilligers werkten mee aan een onderzoek van de koorfundering met een grafkelder van (waarschijnlijk) de voorganger van de huidige kerk in Giessen-Oudekerk. Deze eerste kerk, daterend van vóór 1200 en gedeeltelijk uit tufsteen opgetrokken, is gesloopt, waarna hier in 14 een nieuwe kerk verrees. In 1838 sloopte men het koor, Afb. 4 Bovenaanzicht van de kelder met overgebleven inhoud (uit Grondig Bekeken, foto: Teus Korevaar).

Werk in uitvoering

|

121


waarbij ook de grafkelder bijna geheel verdween. Er zijn monsters genomen van het talrijke botmateriaal, dat vervolgens gezamenlijk is herbegraven. Ook een artikel van A.A. Trappenburg heeft betrekking op dit onderzoek en richt zich op het bot, vooral op het skelet van een ‘lange gespierde kerel, pijproker, met een slecht gebit, versleten rug en knieën’. Toos Busch - Onder leiding van Mark Spanjer werkten AWN’ers mee aan een groot onderzoek in Dordrecht-Elfhuizen. Bijzonder was hier onder meer de vondst van enkele 12e-eeuwse Pingsdorfscherven: het oudste in Dordrecht gevonden aardewerk. De uitwerking van de opgraving zal meer inzicht geven over de bodem, de bewoning en de welstand van de vroegere bewoners in dit deel van de binnenstad. In ‘Huisvlijt of aardewerklappers’ reageert Corrie Lugtenburg op het artikel ‘Gerepareerd serviesgoed uit Zutphen’. Beide artikelen stonden al in Westerheem. Arie van der Plas bespreekt funderingsmethoden en metselverbanden: altijd nuttig, ook voor ondergetekende. Irmel Dolman bezocht de 15-jarige AV Land van Heusden en Altena die in het Fort van Giessen een tentoonstelling inrichtte. Daarna vestigt ze de aandacht op de restauratie- / reconstructiekunst van Frans van Houwelingen die op soms onconventionele wijze fraaie resultaten boekt. WIU besteedde al eerder aandacht aan de maaltijden uit voorbije eeuwen die sinds 1990 elk jaar worden samengesteld door een kookploeg van de afdeling. Nieuwsgierig? Dit jaar als aperitief ‘hete zeehond’, als voorgerecht ‘bucknade’ (15), als hoofdgerecht ‘stoofpot met varkensvlees en bier’ (IJzertijd) en ‘eieren in mosterdsaus’ (1617) en als dessert ‘Romeinse taart’. Cor Westra gaat in op het lesproject ‘Een koffer vol scherven’, een Dordtse aanvulling op de archeologiekoffer van de SNA en bedoeld voor leerlingen van de basisschool (groep 6-8). In de werkplaats van de AWN mogen de kinderen voorwerpen opdiepen uit een modderbak. De AWN Nieuwjaarsexcursie voerde naar het aardewerkdepot van het VLAK in Vlaardingen, waar het ijzertijd- en inheems-Romeins aardewerk centraal stond.

Convocaat, december 2005 (Afd. 17 Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland) Op 19 november jl. was de derde cursusdag ‘Archeologisch veldwerk voor beginners’, georganiseerd door afdeling 16 en 17 met vijftien deelnemers, afkomstig uit afdeling

122

|

Werk in uitvoering

16, 17 en 18. Onder het oog van wandelaars en tai-chi’ers oefende men bij het Arnhemse kasteel Zijpendaal diverse vormen van meten. Rinus Houkes en Dénes Beyer gaven de adviezen en de secretaris zorgde voor koffie en koek. Op 1 april (jawel!) gaat de voorjaarsexcursie naar Lelystad (Nieuw Land Erfgoedcentrum - werkruimte afd. Flevoland - Nationaal Scheepshistorisch Centrum). Meer info bij het secretariaat van de afdeling: tel. 0264452678 of secretaris@archeologiemijnhobby.nl.

De Hunnepers, december 2005 (Afd. 18 - Zuid Salland-IJsselstreek-Veluwezoom) Herman Lubberding in zijn voorwoord: Voor de oprechte amateur-archeoloog, die een aantal jaren de toekomst somber inzag, gloren er weer ongekende mogelijkheden. Het bestuur bestaat uit Herman Lubberding (vz), Peter Heukels (secr), Henk Roetert Steenbruggen (pmr), Wallie Vosmeijer en Chris Nieuwenhuize. De afdeling heeft 102 leden, iets minder dan vorig jaar. Vrijwel alle kratten met vondstmateriaal verhuisden naar het nieuwe ‘Depot voor bodemvondsten dr. A.D. Verlinde’. Enkele leden namen deel aan de veldwerkcursus van de afdelingen 16 en 17 in Arnhem en Nijmegen. Chris Nieuwenhuize - In een opgraving bij Beekbergen (Engelanderweg), werd een 13e-eeuwse ‘veedrinkput’ gevonden en onderzocht. In 13 en 14 is de pot volgestort, onder meer met een grote hoeveelheid Siegburg steengoed: zo’n 2500 scherven. Dit materiaal kan afkomstig zijn van een naastgelegen herberg en die zou er dan al in 14 kunnen hebben gestaan. In het Orderbos voerde de AWA een inventarisatie uit van cultuurhistorische resten, waarbij men ondertussen ook aardig wat wild kon bewonderen. Een aantal leden van de AWA maakten een excursie naar Zeeland en werden in OudRilland rondgeleid door Dicky de Koning van Afd. Zeeland. Herman Lubberding - Operatie Odyssee III is bijna klaar. Tijdens het uitpluizen van een oud onderzoek in Deventer (KloosterNoord) kwam Herman twee fraaie schotels tegen waar hij wat nader op ingaat. Beide werden gevonden in een diepe, gemetselde waterput en zijn gemaakt van roodbakkende klei met aan de binnenzijde een decoratie in een geelbakkende kleipap. Op het ene bord staat een duif (mogelijk die van Noach), op het andere een zwaan. De schotels stammen uit 15B of 16a en kunnen zijn ge-


Afb. 5 Gedecoreerde schotel uitDeventer, Klooster-Noord (uit De Hunnepers, foto: Herman Lubberding). Afb. 6 Schotel met zwaandecoratie (uit De Hunnepers, foto: Herman Lubberding). bruikt door daar toen woonachtige ‘Zusters van het gemene leven’ die leefden naar de regels van Geert Grote (1340-1384). Michiel Bartels - Onderzoek bij Achter de Muren Zandpoort wees onder meer uit dat de IJsseloever in de Vroege Middeleeuwen meer landinwaarts lag dan tot nu toe is aangenomen. De landaanwinningswerken in 13 blijken ook veelomvattender te zijn geweest dan gedacht. Ivo Hermsen - Het onderzoek Olthof Noord (tussen A1 en Epser Bos) leverde veel meer op dan verwacht. Onder het esdek vond men resten uit Late Steentijd, Vroege, Midden en Late IJzertijd en Romeinse tijd. Kort samengevat: van boeren in de Klokbekerperiode via een vroege-ijzertijd urnenveld (met daarin twee langbedden) naar resten van boerenbedrijven in Midden en Late IJzertijd en Romeinse tijd. De Germaanse boeren produceerden hier hun eigen ijzer. Michiel Bartels / Michael van der Wees - In Deventer toonde onderzoek op de Brink aanplempingen (13) en de aanleg van een marktveld aan. Bart Vermeulen - Dit voorjaar verschijnt een mooi boek over de plaats waar eens het Elisabetsgasthuis stond: ‘gast- en gekkenhuis’. Hierna behandelt Dineke van Krimpen onderzoek van Archeologie Zutphen, waaruit een greep. Bij het Revelhorst-project kwamen vooral ijzertijdspiekers en enkele grote kuilen uit de Late Bronstijd aan het licht. In Kaardebol is een boerderij (5-6) gebouwd en later volgt nog een exemplaar (67). Beide zijn schaalgetrouwe replica’s van boerderijen die ooit in Eme stonden en horen bij een ‘archeologisch-ecologisch educatief erf’, waar ook experimenten zullen worden uitgevoerd. Een sleuf in een kelder aan de Beukerstraat leverde een grachtvulling op met vooral

vroeg materiaal uit 17. In de Spittaalstraat werd de ‘lay-out’ van het Hackforthofje (vanaf 15) goeddeels aangetroffen. In een diepe bouwput op het Stationsplein werden resten van twee grachten waargenomen, gescheiden door een bakstenen keermuur. Er is hier sprake van een verlegde Berkelmonding, kort na 1357 aangelegd om een watermolencomplex te kunnen laten draaien. Bij Den Bouw (Warnsveld) vermoedde men al een middeleeuws erf en proefsleuven bevestigen dat. Hier wordt tijdens de bouw verder gezocht. Op diverse plaatsen in Zutphen zijn ondergrondse afvalcontainers geplaatst, waardoor het mogelijk was veel waarnemingen te doen. Een greep uit de resultaten. Op de Tademasingel kwam men de stadsmuur (15) tegen. In de Dieserstraat vond men resten van een huisfundering (14) met daaronder paalsporen uit (wsch) 13. In de Komsteeg trof men een lemen huisvloer (13) aan met een haardplaats. In de Schupstoel ontdekte men een omgrachting (12), behorend bij de Oude Wand. Ook op de Groenmarkt trof men die gracht uit 12 aan, maar ook (wsch) de voorloper uit 9. Ten slotte: Maaike Galema werd voorgedragen voor de Grote Prijs van de Nederlandse Veldarcheologie. Ze kreeg de prijs niet, maar mag zich volgens Dineke wel ‘Vrouwelijke Archeologie-vrijwilligster van het Jaar’ noemen en winnaar van de ‘Grote Prijs van de Oost-Nederlandse veldarcheologie’.

Aardewerk, december 2005 (Afd. 21 Flevoland) Zonder ‘achterover te leunen’ kijkt de redactie van A tevreden terug op 2005. In de Bestuursmededelingen lees ik dat aan alle leden van de afdeling een lidmaatschapskaart wordt verstrekt. Hiermee moeten bij voor AWN-ers interessante instellingen kortingen worden bedongen.

Werk in uitvoering

|

123


Afb. 7 Venijnboom (uit Aardewerk, foto: Ben van Rosmalen).

In Vollenhove kwam Ben van Rosmalen in het bezit van drie ‘venijnbomen’, meestal taxus genoemd. Het hout is en was erg gewild, onder meer om er handbogen van te maken. De bomen moesten echter nog wel worden geveld en vervoerd, een klus die met de nodige hulp kon worden geklaard. Ben hield er een klein tuintje met veel hout aan over, maar twee bomen werden gelukkig opgehaald door de Prehistorische Nederzetting bij Lelystad. Maartje de Boer gaat in op het fenomeen veldsignalering, een van de belangrijkste bezigheden voor een AWN-afdeling. Dick Velthuizen gaf hierover een workshop waar zowel de theorie als de praktijk aan bod kwamen. Maartje geeft hier de basisprincipes weer: een nuttige zaak voor archeologische speurders. Een groot deel van A gaat over Swifterbant, omdat daar in 2005 weer onderzoek plaatsvond door de RU Groningen. In dit kader vonden enkele lezingen plaats, waarvan uitgebreid verslag wordt gedaan. Zo geeft Marrie Tensen een verslag van een lezing door Paulien de Roever over opgravingen bij Swifterbant. Verderop doet ze hetzelfde met een lezing door Daan Ramaekers over min of meer hetzelfde onderwerp, zij het nog veel uitvoeriger. Saskia Thijsse en een aantal andere leden van de afdeling namen deel aan een cursus Swifterbant-aardewerk, gegeven door de al eerder genoemde Paulien de Roever. Soms zit iets gewoon in de lucht en loop je er overal tegenaan. In recente nummers van Westerheem vonden we bijdragen die gingen over het repareren van porselein en faience. Ook hier kom ik dit onderwerp tegen: sommige Swifterbant-potten waren voorzien van taps toelopende gaatjes, geboord vanaf de buitenkant, waardoor het mogelijk werd een breuk in de pot te repareren met een leerveter of iets dergelijks. Depotbeheerder Dick Velthuizen vergat niet de aandacht te vestigen op de mogelijkheid het geleerde meteen in praktijk te brengen met

124

|

Werk in uitvoering

behulp van de tientallen dozen met scherven in het Archeologisch Depot. Paulien de Roever geeft vervolgens zelf een samenvatting van haar cursus die ongetwijfeld erg leerzaam is geweest. Maartje de Boer en Tineke Heise vestigen de aandacht op een nog niet afgerond booronderzoek op kavel E170, onder leiding van Wies Kreukniet en geheel omringd door schapen. Het gaat hier om een rivierduin met bewoningssporen uit het Mesolithicum / Neolithicum. Astrid Doppert verhaalt hoe de afdeling zich in in 2005 op diverse manifestaties liet zien, waarbij onder meer een van de pas aangeschafte presentatiewanden kon worden gebruikt.

Nieuwsbrief Archeologie Kempen- en Peelland nr. 34, december 2005 (Afd. 23 - AV Kempen- en Peelland) In het najaar vroeg de verhuizing van het Archeologisch Centrum Eindhoven naar de Deken van Somerenstraat veel energie. De website van het ACE had in een jaar tijd bijna 700.000 ‘hits’, waar de opgraving van de Catharinakerk zeker toe bijdroeg. Het programma van de AVKP vermeldt dat Steffen Baertsen tijdens de nieuwjaarsbijeenkomst van de AVKP verslag zal doen van het menselijk skeletmateriaal uit de opgraving Catharinakerk. Ook voorafgaand aan de Jaarvergadering in maart worden resultaten van deze opgraving gepresenteerd. In Sint-Oedenrode begon BAAC aan de tweede fase van een onderzoek aan de Kerkstraat. Men hoopt hier onder meer het burchtterrein van de heren van Rode aan te treffen (11/12). De toevoeging ‘Hulp is als altijd zeer welkom’ bij deze opgraving is hartverwarmend. Leden van de AVKP kunnen kostenloos deelnemen aan een zesdelige lezingencyclus over de Middeleeuwen en de IJzertijd in het Hist. Openlucht Museum Eindhoven. Een aanzienlijk deel van de N is gevuld met verslagen van en bespiegelingen rond het door de afdeling georganiseerde symposium in Helmond en terecht. Voorzitter Tonnie van de Rijdt maakt opmerkzaam op het t.g.v. het symposium verschenen informatieboekje over het archeologisch bestel en ieders rol daarin. Titels van artikelen als ‘Malta: worden archeologische waarden nu beter beschermd?’, ‘Is de gemeente al klaar voor Malta?’, ‘Het rijke verleden van Schijndel’, ‘Cultuurhistorie als werkterrein’, ‘Wat kunnen vrijwilligers en commerciële archeologie aan elkaar hebben?’, ‘Reacties van enkele deelnemers’ en ‘En nu een ver-


volg’ geven het in Helmond besprokene goed weer. Hierna zet Nico Arts enkele archeologische vondsten in het zonnetje. In een tuin in Erp vond M. Vissers een rechthoekige steen van kwartsiet. Het blijkt een heel bijzondere rolsteenhamer te zijn: niet alleen uitzonderlijk door de rechthoekige vorm, maar ook door de liefst zes inkepingen in plaats van de gebruikelijke twee. Tot nu toe leverde uitgebreid literatuuronderzoek niets vergelijkbaars op. Van hamerstenen als deze veronderstelt men wel dat ze in het LaatMesolithicum werden gebruikt bij rituele handelingen. In Westelbeers vond Bart Beex in het dal van de Groote Beerze scherven van een kort voor het vinden nog complete Siegburgkan (15). Opzettelijk gedeponeerd in het riviertje of misschien uit een bootje gevallen? In het riviertje de Vlier te Deurne vond Pieter van Nunen een stuk van een fraai versierde grafsteen. Later bezocht hij een kapelletje op de plaats van het vroegere Helmondse klooster Binderen. In het voorportaal zag hij een fragment van een grafsteen met dezelfde versiering als ‘zijn’ fragment. En jawel, het stuk uit Deurne past precies aan dat in Binderen. Beide stenen worden in de kapel aan elkaar gemonteerd, meten samen 121x139x19,5 cm en wegen dan 900 kg. De originele grafsteen is misschien nog wel dubbel zo groot geweest als deze beide stukken samen. De steen is van de zussen Levina en Johanna van Eyll (non en abdis van Binderen) en dateert uit 1633. Frits Speetjens (oud-burgemeester van Oirschot) vond in grond uit de kelder van het Oirschotse raadhuis (gebouwd in of kort na 1513) dertig scherven van drie verschillende kannen. Deze dateren van rond 1575 (Raerense boerendanskruik en drie-orenkan) tot 1675-1700 (Westerwald). Het lijkt erop dat de boerendanskruik en de drie-orenkan opzettelijk zijn begraven. Ria Berkvens brengt ons op de hoogte van het ‘overig archeologisch nieuws’, waaruit mij duidelijk wordt dat archeologische bedrijven bij vooronderzoeken vaak verzuimen lokaal aanwezige kennis te vergaren, hetgeen ten koste gaat van de kwaliteit van het onderzoek. Het gaat hier om vooronderzoek bij de Astense Aa, Deurne - Zeilberg (Legerweg), Vlierden (Vlierdenseweg), Deurne - De Visser, Deurne - BinderenZuid (hier verzamelde men wel lokaal aanwezige kennis) en Asten - Heusden (’t Hoekske). In Uden - Slabroek voerde Archol een archeologisch onderzoek uit om

na te gaan of een in 1923 gevonden urnenveld nog herkenbaar was, hetgeen inderdaad het geval was. Tevens vond men hier twintig nog niet bekende kringgreppels en een dwars door het grafveld lopende palenrij. Twee bulten in een naastliggend bosperceel blijken grafheuvels te zijn. De N wordt afgesloten door een flink aantal pagina’s met nieuw verschenen literatuur en aanwinsten voor de bibliotheek.

De Ouwe Waerelt nr. 15, december 2005 (De Motte - Goeree-Overflakkee) Voor het grootste deel geen (echte) archeologie, maar wel altijd leuk om te lezen. Van een boerderij, in oorsprong wellicht 18, (Ouddorp), via de plaatsing van de replica van een oude travalje (Dirksland), een veerboot ‘die altijd voer’, verging, weer voer en bijna meteen werd opgelegd (Den BommelNumansdorp), een 300-jarige molen met een nog oudere voorganger (Sommelsdijk) en een school (Stad aan ’t Haringvliet) naar de opgraving van een Romeinse nederzetting tussen Ouddorp en Goedereede.

Afb. 8 Rolsteenhamer uit Erp (uit Nieuwsbrief Kempen- en Peelland).

Afb. 9 Romeinse nederzetting bij Ouddorp (uit De Ouwe Waerelt).

Cathy Westdorp & Hans Klepper - Ongeveer tien jaar geleden ontdekte Hans Klepper de nederzetting toen er een watergang werd gegraven langs de Jillisweg. Bij de aanleg van natuurvriendelijke oevers groef men onnodig dwars door de nederzetting heen, aanleiding om De Motte een veldonderzoek te laten doen. Hierbij vond men fragmenten van Romeinse dakpannen, de hals van een amfoor, delen van een dolium, scherven zwart en rood Romeins aardewerk en twee fibula’s. Een afvalput leverde Romeins en inheems-Romeins aardewerk op en dierenbot. Bijzonder was de vondst van een gave bronzen vingerring, maar ook die van een op scherp staande handgranaat die de EOD, tegelijk met een later gevonden tweede granaat, onschadelijk maakte. Jan Coenraadts

Werk in uitvoering

|

125


Tips voor trips

Archeologische uitjes

Tentoonstellingen Haarlem In het Archeologisch Museum Haarlem is de inventaris te zien van het schip ‘De Zeehond’ dat 120 jaar geleden in de Zuiderzee verging. Het wrak van dit schip werd in 1967 ontdekt in Oostelijk Flevoland bij de aanleg van een drainagesysteem en vijf jaar later opgegraven. Het eikenhout van het schip bleek nog in uitstekende staat te verkeren. Het werd daarom geconserveerd en staat in Natuurpark Lelystad. In het Archeologisch Museum wordt nu de inventaris van het schip getoond: scheepsonderdelen, gereedschap, kombuisgoed, navigatiemiddelen en persoonlijke zaken. Tevens

wordt er aandacht geschonken aan het schip, de lading (bakstenen) en de bemanning. Bij de tentoonstelling is een computeranimatie, waarmee wordt getoond hoe het leven aan boord van ‘De Zeehond’ eruit zag en hoe het mogelijk was dat het schip is vergaan. Ook is er een boekje te koop met achtergrondinformatie. Archeologisch Museum Haarlem Grote Markt 18k, 2011 RD Haarlem tel. 023 542 08 88 wo. t/m zo. 13.00 tot 17.00 uur t/m 24 september

Maastricht

Afb. 1 Ensemble van 6000 jaar oude misbaksels, gevonden in Randwyck-Zuid, Maastricht, op de tentoonstelling ‘Vaan Pottevruikes nao Pottemennekes’ in het Centre Céramique in Maastricht. (Foto Wim Dijkman).

126

|

Tips voor Trips

In het Centre Céramique wordt de tentoonstelling 'Vaan pottevruikes nao pottemennekes - 7000 jaar aardewerkproductie in Maastricht' gehouden. Daarop zijn vondsten te zien uit de Bonnefanten- en gemeentelijke collecties, waaronder misbaksels, pottenbakkersattributen, maquettes van ovens uit de Merovingische periode (circa 600 na Chr.) en een reconstructie van een pottenbakkersatelier. Verschillende archeologische vondsten uit de Maastrichtse wijken Caberg, Randwyck, Céramique, Wyck en het Bosch-

straatkwartier worden getoond. Ook wordt in de expositie aandacht besteed aan de Maastrichtse pijpproductie. Bij de tentoonstelling is een publicatie, waarin het archeologische verhaal van de Maastrichtse ‘pottevruikes’ en ‘pottemennekes’ wordt verteld. Zolang er aardewerk gemaakt wordt in West-Europa, werd dat ook op plekken gedaan die binnen de huidige stadsgrenzen van Maastricht liggen. De aanwezigheid van klei, hout en water waren van cruciaal belang voor het vervaardigen van aardewerk. Daarnaast maakten de afzetmogelijkheden van de producten via het water en land dat deze traditie van 5000 jaar vóór Christus tot 2000 na het begin van de jaartelling doorloopt. Het vervaardigen van keramische voorwerpen in de prehistorie is het werk van vrouwen geweest. De ‘pottevruikes’ in de titel refereren naar de prehistorische pottenbaksters. Vanaf de Romein-


van Maastricht eind 2006 markeert het einde van een lange traditie van aanvankelijk ambachtelijke en later industriële keramische activiteiten in de stad.

se tijd is de aardewerkproductie overwegend een mannenzaak: in Maastricht worden ze de ‘pottemennekes’ genoemd. Het vertrek van de ‘Sphinx’ uit de binnenstad

Centre Céramique Avenue Céramique 50, 6211 KV Maastricht tel. 043 350 56 00, www.centreceramique.nl di., wo. en vrij. 10.30 - 17.00 uur, do. 10.30 20.30 uur, zat. 10.00 - 15.00 uur en zo. 13.00 17.00 uur. t/m 7 januari 2007

Utrecht In het Centraal Museum zijn recente archeologische vondsten uit het gebied Leidsche Rijn te bezichtigen, waaruit blijkt dat de omgeving van Utrecht ook in de zogenaamde ‘duistere eeuwen’ bewoond is geweest. Uit onder andere een schatvondst van 121 kleine zilveren muntjes (sceatta’s), een zwaard, verschillende sieraden en munten blijkt dat in het gebied van het nieuwe stadsdeel een tot nu toe onbekende nederzetting heeft gelegen in de periode ca. 550 – 750. De tentoonstelling is de vierde in een reeks van presentaties waarin de opgravingen in Leidsche Rijn worden gevolgd. Nadat al in 2004 in de buurt van de Hoge Woerd een zilverschat was gevonden, gingen met de ontdekking in 2005 van een vroegmiddeleeuwse nederzetting de deuren van de middeleeuwse schatkamer opnieuw open. Zo werden twee 7e-eeuwse gouden hangers van een collier gevonden, die zijn ingelegd met rood almandijn en groen glas. Ook kwam er een gouden munt (tremissis) uit omstreeks 620 - 670 uit de modder tevoorschijn. Net als vier sceatta's en een bronzen siernagel met zilverinleg voor een zwaardschede uit omstreeks 650 - 750. Het archeologisch onderzoek in Leidsche Rijn heeft in de afgelopen jaren al heel wat

Het laatste nieuws over archeologische evenementen vindt u op de internetsite van de AWN:

Afb. 2 Ensemble van Merovingisch aardewerk (ca. 600 na Chr.) afkomstig uit een pottenbakkersoven, die opgegraven werd op het Ceramique terrein in Maastricht, op de tentoonstelling ‘Vaan Pottevruikes nao Pottemennekes’ in het Centre Céramique in Maastricht. (Foto Wim Dijkman).

bijzondere vondsten opgeleverd. Meestal verwezen deze naar de Romeinse periode, zoals de schepen De Meern I en IV, de Romeinse weg, de wachttorens of de voorhoofdsband van een paradehelm. Ook als het gaat om middeleeuwse vondsten blijkt Leidsche Rijn echter een goudmijn te zijn. Het Centraal Museum volgt in samenwerking met de sectie Cultuurhistorie gemeente Utrecht de opgravingen in steeds nieuwe presentaties, als opmaat voor een grote expositie in de toekomst. De eerste drie tentoonstellingen, die in 2003, 2004 en 2005 waren te zien, gingen respectievelijk over de Romeinse weg, de bijzondere muntvondst uit de 8e eeuw en de vondst van middeleeuwse metalen gebruiksvoorwerpen. Vanaf het najaar van 2006 wordt op de zolder van de 16de-eeuwse vleugel van het Centraal Museum een permanente stadshistorische presentatie ingericht, waarin ook de vondsten uit Leidsche Rijn een plaats krijgen. Centraal Museum www.centraalmuseum.nl Nicolaaskerkhof 10, Utrecht di. t/m zo. 12.00 – 17.00 uur (vrij. tot 21.00 uur) t/m 28 mei

Informatie over tentoonstellingen, symposia, studiedagen en andere evenementen kunt u sturen naar: Redactie Westerheem, Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg

www.awn-archeologie.nl

e-mail: westerheem@freeler.nl

Tips voor Trips

|

127


Adressenlijst coördinatoren Landelijke Werkgroepen Landelijke Werkgroep Steentijd (LWS) A.W.J.M. (Ton) Kroon, Duistervoordseweg 116, 7391 CJ Twello, tel. 0571-273495. Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW) Voorzitter: J. (Jan) Venema, Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: janvenema@euronet.nl. Secretariaat: A.F. (Albert) Zandstra, W. de Zwijgerstraat 20, 8331 GT Steenwijk, tel. 0521-517456, e-mail: albert.zandstra@planet.nl. Penningmeester: J (Jules) de Jagher, Tijnjeweg 11, 8457 EK Gersloot (Friesland), tel. 0513-571458, fax 0513-571458, e-mail: dejagher@doge.nl. Regiocoördinatoren Regio Noord: W. (Winfried) Walta, De Wal 3, 9032 XE Blessum, tel. 058-2541432, e-mail: winfried.walta@wanadoo.nl.

Regio Noordwest: vacature. Subregio Groningen: J. (Jules) de Jagher, Tijnjeweg 11, 8457 EK Gersloot (Friesland), tel. 0513-571458, fax 0513-571458, e-mail: dejagher@doge.nl. Regio Oost: H. (Hans) Bruggeman, Roer 16, 8032 GG Zwolle, tel. 038-4546192. Regio Zuidoost: vacature. Regio Zuidwest: D. (Dik) Vuik, Oostmaasstraat 8, 3061 ZS Rotterdam, tel. 010-4147369, e-mail: dik.vuik@hetnet.nl. Subregio Zeeland: D. (Dries) van Weenen, Tulpstraat 30, 4486 BZ Colijnsplaat, tel. 0113-695457. e-mail: info@duikwacht.nl. Redacteur: L. (Louis) van de Berg, Zonnebloemstraat 32, 8012 XG Zwolle, tel. 038-4222320, e-mail: l.berg@qface.nl. Webmaster: N.M.C. (Nico) Durante, Potgieterstraat 7, 3351 ET Papendrecht, tel. 06-54778996, website: www.lwaow.nl e-mail: info@lwaow.nl.

AWN-lidmaatschappen basislidmaatschap (men dient het basislidmaatschap € 36,50 zonder aftrek van kosten over te maken) B studentlidmaatschap € 22,00 C jeugdlidmaatschap € 18,00 D geassocieerd lidmaatschap € 19,00 E huisgenoot-lidmaatschap € 12,50 in principe een eenmalig inschrijfgeld van € 5,00 Lidmaatschappen gelden per kalenderjaar en kunnen ingaan per 1 januari of na 1 juli. Na 1 juli is 50% van het jaarlidmaatschap verschuldigd. Na 1 november alleen het inschrijfgeld.

A

Rechten en plichten verbonden aan het lidmaatschap Alleen lidmaatschap A, B en C geven recht op toezending van het verenigingsblad ‘Westerheem’. Het basislidmaatschap verleent de volgende rechten: - toezending Westerheem - AWN-verzekering op AWN-opgravingen - toegang tot excursies van de Afdelingen en het Hoofdbestuur - toegang tot graafactiviteiten onder de vlag van de AWN - toegang tot de graafkampen van de AWN - stemrecht op de Algemene Ledenvergadering. De rechten van het basislidmaatschap zijn ook van toepassing op het studentenlidmaatschap en het jeugdlidmaatschap (14 t/m 18 jaar). Voor het huisgenootlidmaatschap geldt hetzelfde, maar zonder recht op Westerheem. Ten aanzien van het basislidmaatschap kent het geassocieerde lidmaatschap de volgende beperkingen: - geen toezending van Westerheem en

- geen stemrecht op de Algemene Ledenvergadering - aan het geassocieerde lidmaatschap kan geen huisgenootlidmaatschap verbonden worden (wat wel mogelijk is bij het basislidmaatschap). Het geassocieerde lidmaatschap staat open voor allen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische Kringen, Oudheidskamers, etc.) met een geldig basislidmaatschap. Nadere informatie over de lidmaatschappen kan verkregen worden bij het Bureau AWN, Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam. Opzeggen voor 1 december: een bevestiging wordt niet toegezonden. Zij die zich voor het studentenlidmaatschap of geassocieerde lidmaatschap aanmelden, dienen bij hun aanmelding een kopie te voegen van hun geldige studentenkaart of het lidmaatschap van de aangesloten zusterorganisatie.


Sinds 1951 zijn amateur-archeologen verenigd in de AWN. Inmiddels is deze organisatie uitgegroeid tot de grootste in Nederland. De leden vervullen een onmisbare functie in het archeologisch onderzoek.

3

Westerheem

AWN-leden maken geschiedenis!

het tijdschrift voor de Nederlandse archeologie

jaargang 55 - juni 2006

Stichting Onderzoek Jonge Archeologen Bandkeramiek op de Maasoevers: feit of foutje? Luc Amkreutz Het geroeide Nederlandse vrachtschip de 'Woerden 7' Onderzoeksresultaten van de opgraving van een Romeinse platbodem aan de Nieuwe Markt in Woerden (Hoochwoert) Edwin Blom, Tom Hazenberg & Wouter Vos

03-omslag.indd 1

30-05-2006 11:14:11


Colofon Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN) Aanmelden: Bureau AWN, Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam, e-mail: vaanholt@sna.nl of www.awn-archeologie.nl Lidmaatschap/abonnement € 36,50 per jaar Opzegging vóór 1 december; een ontvangstbevestiging van uw opzegging wordt niet toegezonden Redactie • Centraal redactie-adres W.C.N. (Wim) van Horssen (hoofdredacteur), Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg E-mail: westerheem@freeler.nl • C.H. (Charlotte) Peen (eindredacteur), Clavisstraat 25, 6679 GA Nijmegen-Oosterhout. E-mail: chpeen@hotmail.com • G.C. (Gerrit) Groeneweg (redacteur literatuurrubrieken), Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom E-mail: groenweg@home.nl • J. (Jan) Coenraadts (redacteur Werk in uitvoering), Händelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. E-mail: j.coenraadts@planet.nl • T. (Tim) de Ridder, Lambertushof 26, 2311 KP Leiden. E-mail: t.de.ridder@vlaardingen.nl • M. (Marijn) Lockefeer (redacteur Verenigingsnieuws), Joke Smitplein 7, 3581 PZ Utrecht. E-mail: heinlock@wanadoo.nl Redactieraad J.C. Besteman, H. van Enckevort, R.C.G.M. Lauwerier, M.-F. van Oorsouw, H. Stoepker, L.B.M. Verhart. Sluitingsdata kopij 15 december, 15 februari, 15 april, 15 juni, 15 augustus, 15 oktober. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen digitaal te worden aangeleverd.

Inhoud

jaargang 55 no. 3, juni 2006

Redactioneel ..................................................................... 129 Luc Amkreutz Stichting Onderzoek Jonge Archeologen Bandkeramiek op de Maasoevers: feit of foutje? ............ 130 Edwin Blom, Tom Hazenberg & Wouter Vos Het geroeide Nederlandse vrachtschip de 'Woerden 7' Onderzoeksresultaten van de opgraving van een Romeinse platbodem aan de Nieuwe Markt in Woerden (Hoochwoert) ................................................ 141 RONDOM DE STAD GEMEENTELIJKE ARCHEOLOGIE IN... UTRECHT A.G. Rauws & A.M. Bakker De glazen kralen van het Utrechtse Wolvenplein ........... 155 LITERATUURRUBRIEKEN ................................................ 161 WERK IN UITVOERING .................................................... 170 TIPS VOOR TRIPS Archeologische uitjes ....................................................... 173 Adressenlijst en AWN-lidmaatschappen........................... 176

Advertenties Voor inlichtingen over advertenties wende men zich tot de eindredacteur. Advertentietarieven (excl. opmaak): 1/ pagina: € 65,-, 1/4 pagina: € 125,8 1/2 pagina: € 250,- 1 pagina: € 450,insteekfolder € 550,- (excl. vouwen) © AWN 2006. Overname van artikelen en illustraties is slechts toegestaan na voorafgaande schriftelijke toestemming van de redactie. Ontwerp: Seña Ontwerpers, Nijmegen Druk: Drukkerij Salland de Lange, Deventer ISSN 0166-4301

Wij verzoeken u adresveranderingen door te geven aan de leden- en abonnementenadministratie AWN, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal. Alleen zo bent u gegarandeerd van de toezending van Westerheem.

Adressenlijst hoofdbestuur en afdelingssecretariaten van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland Hoofdbestuur Alg. voorzitter: J.P. (Jeroen) ter Brugge, Hogelaan 9, 3134 VJ Vlaardingen, tel. 010-4603612, e-mail: jp.terbrugge@visserij-museum.nl Vice-voorzitter: A. (Bram) van der Walle, Ravenhorsterweg 90, 7103 AV Winterswijk, tel. 0543-517155, e-mail: vanderwallebram1@hotmail.com Alg. secretaris: vacant Alg. penningmeester: J. (Joop) Bosch, Gravenmaat 13, 9302 GA Roden, tel. 050-5011425, e-mail: joop.bosch@zonnet.nl. Postgiro 577808 t.n.v. AWN Roden Bestuursleden: • W.J.C. (Jan) Nieuwenhuis, (veiligheid en verzekeringen), Lyra 60, 3328 NH Dordrecht, tel./fax 078-6186819, e-mail: nieuwelugt@planet.nl • M.J. (Michael) den Hartog, Witlastraat 110, 3962 BC Wijk bij Duurstede, e-mail: mjdenhartog@freeler.nl • J. (Jan) Venema, Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: janvenema@euronet.nl • Mw. M. (Marty) van Loenen-van den Akker (public relations), Graaf Adolflaan 19, 3818 DA Amersfoort, tel. 033-4612982, e-mail: info@proportio.nl • W.C.N. (Wim) van Horssen (Westerheem), Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg, e-mail: westerheem@freeler.nl Ereleden R. van Beek (†), A.J. van Bogaers Wouters (†), H. Brunsting (†), H.J. Calkoen (ere-voorz., †), A.E. van Giffen (†), P.J.R. Modderman (†), S. Pos (†), H.J. van Rijn (†), P. Stuurman (†), E.H.P. Cordfunke, H.H.J. Lubberding, mw. E.T. Verhagen-Pettinga, P. Vons, P.K. van der Voorde. Leden- en abonnementenadministratie AWN Accountantskantoor N.L. van Dinther & Partners BV, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017451 (tijdens kantooruren), fax 010-5017593, e-mail: awn@vandinther.nl Bureau AWN (postadres, algemene informatie en ledenservice), Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam, tel. 020-4276240, fax 020-4227910, e-mail: vaanholt@sna.nl Secretariaten/contactpersonen Afdelingen 01. Noord-Nederland: B.J. ten Kate (a.i.), Hunzeweg 2, 9657 PB Nieuw Annerveen, tel. 0598-491420. 03. Zaanstreek/Waterland: Mw. J.E. Broeze, Overtoom 103, 1551 PG Westzaan, tel. 075-6165680. 04. Kennemerland (Haarlem en omstreken): Mw. S.Y. Comis, Planciusplantsoen 10-I 2253 TR Voorschoten, tel. 071-5769439, e-mail: s.comis@wanadoo.nl 05. Amsterdam en omstreken: E. van der Mast,

06. 07. 08. 10. 11. 12. 13.

14.

15.

16. 17.

18. 19. 20. 21.

22.

23.

24.

Stokerkade 32, 1019 XA Amsterdam, e-mail: vdmast@dds.nl Rijnstreek: Mw. R. van Oosten, Geregracht 50, 2311 PB Leiden, tel. 06-18871799, e-mail: awnrijnstreek@yahoo.com Den Haag en omstreken: Mw. J. Hees, Klikspaanweg 7, kamer 16, 2324 LW Leiden, tel. 071-5760533, e-mail: j.hees@umail.leidenuniv.nl Helinium (Waterweg Noord): Secretariaat Helinium, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen, e-mail: helinium@vanwensveen.nl Zeeland: R. Wielinga, Kluutlaan 9, 4695 JK Sint Maartensdijk, e-mail: c.wielinga@planet.nl Lek- en Merwestreek: C. Westra, Eigen Haard 22, 3312 EH Dordrecht, tel. 078-6350184, e-mail: corguzzi@yahoo.com Utrecht en omstreken: J.L. Rinia, Nepveustraat 78, 3705 LE Zeist, tel. 030-6958514, e-mail: jan.rinia@hetnet.nl Naerdincklant (Hilversum en omstreken): Mw. E.J. Wierenga, Theresiahof 28, 1216 MJ Hilversum, tel. 035-6834875, e-mail: secretaris@naerdincklant.nl Vallei en Eemland (Amersfoort en omstreken): Postadres: p/a Langegracht 11, 3811 BT Amersfoort, tel. 035-6010451, e-mail: wvdenheuvel@hotmail.com West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard: G.J. van der Laan, Thorbeckestraat 51, 5301 ND Zaltbommel, tel. 0418-518224, e-mail: hans.vander.laan@hetnet.nl Nijmegen en omstreken: W.J.A. Kuppens, Nervalaan 45, 6642 AK Beuningen, tel. 0246750312, e-mail: wjakuppens@freeler.nl Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: B.A.F.M. Clabbers, Sweerts de Landasstraat 72, 6814 DJ Arnhem, e-mail: b.clabbers@planet.nl, homepage: http:// www.archeologiemijnhobby.nl Zuid-Salland - IJsselstreek - Oost-Veluwezoom: Peter Heukels, Deltalaan 65, 7417 VB Deventer, tel. 0570-631587. Twente: Mw. N. Otto, Lavendelhof 9, 7641 GG Wierden, tel. 0546-577284, e-mail: otto-lankamp@hetnet.nl. IJsseldelta-Vechtstreek: F. Spijk, Gen. Eisenhowerlaan 55, 7951 AW Staphorst, tel. 0522-461684. Flevoland: Mw. M. de Boer, Luttekepoortstraat 31, 3841 AW Harderwijk, tel. 0341-470013, e-mail: maartjedeboer@12move.nl West-Brabant: Mw. A.M. Visser, Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635. http://gen-www.uia.ac.be/ u/overveld/archeology/awn22.html, e-mail: jmvisser@planet.nl Archeologische Vereniging Kempen en Peelland: Mw. W. van Vegchel, postadres AWN, Deken van Somerenstraat 6, 5611 KX Eindhoven, tel. verenigingsruimte, 040-2386592 (woensdagavond), e-mail: awnafdeling23@wanadoo.nl Midden-Brabant: C.C.J.M. Cornelissen, Aalstraat 73, 5126 CR Gilze, tel. 0161-451612.

[foto achtergrond omslag: De opgraving van de 'Woerden 7'. Foto: Mart Scheer, Woerden]

03-omslag.indd 2

30-05-2006 11:14:12


VERENIGINGSNIEUWS juni 2006 Bijdragen voor deze rubriek naar Marijn Lockefeer

Bestuursmededelingen Marty van Loenen is tijdens de ALV benoemd tot bestuurslid voor de P.R. In het augustusnummer van Westerheem zult u een interview met haar kunnen lezen. De jaarlijkse excursie zal dit jaar plaatsvinden op 30 september. Lelystad zal het hoofddoel zijn. In het volgende nummer van Westerheem zal een uitvoerige beschrijving staan van de invulling van deze excursie. Tevens zal daarbij worden vermeld hoe en waar ervoor in te schrijven.

De jaarlijkse Afgevaardigdendag zal op 4 november in Amersfoort plaatsvinden. De Algemene Ledenvergadering(ALV) vindt plaats op 21 april 2007 in Lelystad. De Commissie Deskundigheidsbevordering houdt op 2 september in het kader van het 50-jarig jubileum van de afdeling Zeeland een hanteringsdag van archeologisch materiaal. In het volgende nummer van Westerheem zullen verdere details worden verstrekt over inhoud en inschrijving.

De Algemene Ledenvergadering in Nijmegen (22 april) Hoog torende de nep-donjon uit boven het Kelfkensbos, het plein waarover zich de AWN’ers tussen de marktkramen door naar het markante Museum Het Valkhof begaven. Daar wachtte hen kofďŹ e en taart, een welkome ontvangst na een vaak lange reis.

Onderscheidingen Loco-burgemeester Paul Depla, jong en, naar verluidt, aanstormend politiek talent, kreeg als eerste het woord van voorzitter Jeroen ter Brugge, maar niet nadat twee indrukwekkende Romeinse legioensoldaten zich links

Afb. 1 Een impressie van de ALV in Nijmegen met veilig achter de tafel de huidige bestuursformatie (bestuurslid Jan Nieuwenhuis kon deze bijzondere dag helaas niet bijwonen en ontbreekt op de foto).

I

03-katern.indd 1

30-05-2006 11:17:07


allerlei bestuursfuncties (en sinds kort is hij weer voorzitter van zijn afdeling) en is nu (als ‘professioneel’ amateur) assistent van de gemeentelijk archeoloog van Arnhem.

Afb. 2 Trotse Ridder Wim Tuijn!

Het bestuur

Afb. 3 Voorzitter Jeroen ter Brugge benoemt ex-voorzitter Pieter van der Voorde (links) vanwege zijn verdiensten voor de amateur-archeologie tot erelid van de AWN.

en rechts van de bestuurstafel hadden geposteerd (afb. 1). Depla begon, enigszins ongelukkig, met een opmerking over zijn geboorteplaats Eindhoven als archeologie-arme stad. Zelfs tien Romeinse militairen hadden de woede van Nico Arts niet kunnen bedwingen…, maar Nico was niet aanwezig! Daarna werkte hij met zijn verhaal over Nijmegen als archeologie-rijke stad waarin amateurs en beroepsarcheologen voorbeeldig samenwerken, langzaam toe naar een climax: de benoeming tot Ridder in de Orde van Oranje Nassau van iemand die in belangrijke mate verantwoordelijk was (en is!) voor die goede samenwerking, Wim Tuijn (afb. 2). Het applaus dat hierbij opklaterde, zette de toon voor een uitermate prettige ledenvergadering. Zelfs het feit dat Jeroen ter Brugge toe moest geven te hebben vergeten het onderwerp ‘Ethische Code’ te agenderen, werd welwillend door de vergadering geaccepteerd. Luid applaus was er ook voor Pieter van der Voorde, lange jaren zeer verdienstelijk bezig in de amateurarcheologie, en zes jaar voorzitter van de AWN in woelige en cruciale tijden (afb. 3). Hij werd tot erelid van de vereniging benoemd en hij schonk, na zijn dankwoord, de vereniging een nieuwe voorzittershamer. Verder gingen, zeer terecht, de handen op elkaar voor Jan Verhagen die de Bronzen Legpenning kreeg uitgereikt (afb. 4). Hij heeft zich onderscheiden door het bekleden van

Instemmend handgeklap was er voor het continueren van de huidige bestuursformatie en voor het nieuwe bestuurslid Marty van Loenen-van den Akker (landelijk PR-functionaris). Even positief werden de jaarrekening en de begroting van penningmeester Joop Bosch ontvangen. Deze laatste heeft door het ter ziele gaan van de afdelingen 2 en 9 vooralsnog extra geld beschikbaar voor ledenwerving en publiciteit. Daarentegen kosten de plannen om het secretariaat gedeeltelijk door een professional te laten vervullen voorlopig extra geld. De AWN heeft immers nog steeds geen algemeen secretaris; misschien melden zich wel kandidaten voor deze functie als zij minder zwaar is. Verdere punten die aan de orde kwamen: · de onduidelijke positie van de NJBG (het tijdschrift Fibula is overigens zelfstandig); · het AWN-archief wordt binnenkort formeel overgedragen en zal ook toegankelijk worden voor leden; · de aanstaande fusie van de ROB en de RDMZ tot de RACM (Rijksdienst

II-

03-katern.indd 2

30-05-2006 11:17:08


voor Archeologie Cultuurhistorie en Monumentenzorg); · Westerheem in kleur bevalt erg goed; er stroomt veel kopij binnen (voor het merendeel van beroepsarcheologen; Wim van Horssen doet een beroep op de ‘gewone’ AWN-er om ook eens aan een artikel te denken. Voorzitter Jeroen ter Brugge sluit de ALV en bedankt vice-voorzitter Bram van der Walle voor de prima organisatie en de leiding van Museum Het Valkhof voor de gastvrijheid. Na de lunch die (hoe kan het ook anders op zo’n rimpelloze dag) uitstekend was verzorgd, volgden een bezoek aan het museum en een stadswandeling.

Het museum Er valt nog wel eens kritiek te beluisteren op archeologische tentoonstellingen waarbij reeksen uitgestalde archeologica (aardewerk in allerlei soorten, munten, fibulae en andere gebruiksvoorwerpen) de boventoon voeren en voor een bepaalde eentonigheid zorgen. Mijns inziens is die kritiek maar in geringe mate van toepassing op de tentoonstelling ‘Nijmegen, Oudste stad van Nederland’. Er is een ruime afwisseling door 3D-reconstructies, kaarten en grote afbeeldingen aan de wanden en prettig lezende tekstborden. Zelfs doen op enkele plaatsen Romeinse soldaten (die wonderwel goed Nederlands spreken!) verslag van hun leven van alledag. Enkele bijzondere zaken (uiteraard wat mij betreft): een ongelooflijk grote bronzen ketel, de op aardewerk ingekraste namen (altijd weer aandoenlijk), een in brons gebeitelde oorkonde voor trouwe dienst, uit het jaar 98, waar keurig in het midden de datum te lezen is: A.D.X.KAL.MART, ofwel ‘de tiende dag voor de 1e maart’, dat wil zeggen 20 februari, want de Romeinen telden inclusief, en, tenslotte, als hoogtepunt ‘De dame van de Burchtstraat’ een 4e-eeuwse vrouw uit de elite, in een loden kist. Op een videoband vertelde een vrouwenstem bijna emotioneel haar verhaal en op het beeld ver-

Afb. 4 De bronzen Legpenning werd dit jaar uitgereikt aan Jan Verhagen (links), voorzitter van AWNafd.17.

scheen het gereconstrueerde gezicht van deze Nijmeegse. Prachtig!

De stadswandeling Tot mijn verrassing was het eerste punt waarbij we stilstonden een (onder een marktkraam verborgen) plaquette in de grond, waarop ‘De dame van de Burchtstraat’ was afgebeeld enkele meters boven haar (voor)laatste rustplaats. Mijn rondleiding kon niet meer stuk! Onder leiding van een enthousiast vertellende gids liepen we langs ‘De blauwe steen’, de executieplaats van eeuwen geleden. De veroordeelde kon echter (saillant detail!) zijn straf ontlopen als een vrouw uit het publiek met hem wilde trouwen. Er schijnt, overigens, wel eens een misdadiger te zijn geweest die, toen hij zijn potentiële huwelijkspartner zag, toch maar liever geëxecuteerd wilde worden. Onze tocht voerde verder naar de Stevenskerk, een prachtig gebouw dat de schade uit de Tweede Wereldoorlog goed te boven is gekomen. Een verrassend detail: in de kerk bevindt zich een schildering van een heilige dame met een grote baard. God had die haargroei veroorzaakt om haar te beschermen tegen een heerser die haar wilde overweldigen. Ook de Nijmeegse synagoge leverde een bijzonder verhaal op: in die synagoge was regelmatig een Joodse koopman te vinden, Isaac Presburg genaamd, die twee dochters had, op zich niets bijzonders, ware het niet dat de ene dochter de voorouder werd van Karl Marx en de

III

03-katern.indd 3

30-05-2006 11:17:09


ander van ‘mijnheer Frits’ Philips! Wij daalden af naar de Waal, onderweg nog even de Commanderie van St. Jan bewonderend, die – en dat wist niemand van onze groep – in de 17e eeuw de Universiteit van Nijmegen huisvestte. Bewondering voor de manier waarop het Casino de Romeinse muur heeft verdrongen (en dat is nog een eufemisme), kon echter helemaal niemand opbrengen. Via de Steenstraat (de eerste stenen weg in Nijmegen), het Brouwershuis en het Besiendershuis (een besiender is een soort tollenaar) zochten we de hoogte van het Valkhofpark weer op. Bekende gebouwen hierop zijn de St.Nicolaaskapel, de Barbarossa-ruïne en (sinds kort) de uit staal en zeildoek

opgetrokken donjon (in het begin al vermeld). Zestig procent van de Nijmegenaren wil deze kolos gehandhaafd zien, maar of dat zo’n goed idee is… Jaloers hoorden we bij het St. Josephhof vertellen over de opgravingresultaten en alles wat er aan fraais of opmerkelijks nog te verwachten viel in de weken erna. We staken de St. Jorisstraat over, waarvan een voorganger lang geleden de verbinding vormde tussen Batavodurum en Noviomagus, en in Het Valkhof genoten we, tenslotte, van heerlijke drankjes en bijzonder smakelijke hapjes. Iedereen die bij de organisatie betrokken was, verdient grote complimenten! Tekst: Marijn Lockefeer Foto’s: Paul Baarslag

Agenda Berichten voor Westerheem 2006-4 dienen voor 15 juni in ons bezit te zijn en de activiteit moet na het verschijnen (dus na half augustus) plaatsvinden. De kopij hiervoor moet worden gestuurd naar Marijn Lockefeer (gegevens in de colofon van dit blad).

24 juni 2006 Afd. Lek- en Merwestreek organiseert een fiets/wandeltocht in de Biesbosch (reservedag bij uitzonderlijk slecht weer 1 juli). Er wordt een fietstocht naar de Dordtse Biesbosch gemaakt. Daar bouwen we een primitieve veldoven, waarin aardewerk wordt gebakken. Tussen de middag picknicken we op zijn ‘IJzertijds’. Na de maaltijd krijgen we een (allang beloofde) biologie-excursie van Frans van Houwelingen naar de Sliedrechtse Biesbosch (eventueel een vervangende excursie per fiets). Daarna keren we terug naar de veldoven die door twee vrijwilligers is bewaakt. Twee andere vrijwilligers bewaken de oven totdat hij is gedoofd. De volgende dag (zondag 25 juni) wordt de oven door de liefhebbers leeggehaald. Als door omstandigheden het bouwen

van de veldoven niet plaats kan vinden (dit is, overigens, geen verplicht onderdeel), dan wordt het aardewerk bij Irmel Dolman in een elektrische oven voorgebakken en kunnen de deelnemers het thuis ‘afbakken’. Informatie en aanmelding via Irmel Dolman, tel. 078 6311475 of email: irmel.dolman@tiscali.nl

24 juni 2006 Afd. Zeeland organiseert een excursie naar het Archeon, themapark voor levende geschiedenis in Alphen aan den Rijn. Het park staat dan in het teken van de 13e eeuw. Informatie en aanmeldingen: Dicky de Koning-Kastelijn, tel. 0113 311813, email: tddekoning@zeelandnet.nl, of Arco Willeboordse, tel. 0117 495508 / 06 20922626, email: awilleboordse@ gemeentesluis.nl

IV-

03-katern.indd 4

30-05-2006 11:17:09


Redactioneel

Archeologische missie Hoe komt het dat in de afgelopen vijftien jaar het leger beroepsarcheologen in Nederland minstens is verdrievoudigd? Door het Verdrag van Malta natuurlijk dat in 1992 door de Nederlandse regering is ondertekend en de al jaren op handen zijnde nieuwe archeologiewet. Maar zo simpel is het toch niet. We moeten ons namelijk afvragen hoe het komt dat er sowieso draagvlak was voor de ondertekening van het verdrag en het aannemen van de nieuwe wet. Dat hebben we te danken aan het voortdurende enthousiasme van een groepje (amateur-)archeologen voor het uitdragen van de nieuwste archeologische ontdekkingen van hun dorp, stad of streek. Reeds de eerste beroepsbeoefenaars in de archeologie onderkenden het belang van het betrekken van het publiek, zij opereerden dan ook vanuit museale instellingen. Lang bleef het groepje enthousiaste archeologie-beoefenaars klein. Na de Tweede Wereldoorlog kwam daarin verandering door de grootschalige nieuwbouw en de saneringen in de oude binnensteden. Lokale liefhebbers van de geschiedenis van hun streek deden in de bouwputten de ene na de andere bijzondere ontdekking waarover ze met vurig enthousiasme rapporteerden aan de pers en uitleg gaven aan het publiek. Er ontstond draagvlak om archeologen bij gemeenten, provincies, rijk en universitaire instellingen aan te stellen. Deze gedreven archeologen voor wie archeologie een roeping was en geen beroep, hadden samen met de amateur-archeologen een archeologische missie te brengen en zij verspreidden het archeologische woord onder de bevolking. Zo ontstond er draagvlak binnen Nederland voor ondertekening van het Verdrag van Malta waarin het belang van de publieksvoorlichting, een belangrijke plek inneemt

(artikel 9). Je zou verwachten dat dit belangrijke onderdeel een prominente plaats zou innemen in de nieuwe wet. U zult er in de wet tevergeefs naar zoeken. Je kunt natuurlijk ook niet alles wettelijk regelen, maar ik blijf wel met de vraag zitten: wie neemt de archeologische missie over? In het nieuwe archeologische bestel is geen plaats meer voor enthousiaste overheidsarcheologen. Archeologische ondernemers stellen het bestaansrecht van gemeentelijke archeologische organisaties ter discussie. Nemen de adviesbedrijven en de uitvoerende bedrijven de archeologische missie over? Zij voeren echter enkel uit wat er in het programma van eisen (PvE) is opgenomen. Maar als er geen overheidsarcheologen meer zijn, wie zorgt er dan nog voor dat de publieksvoorlichting in het PvE wordt opgenomen? Er zijn natuurlijk voorbeelden waar gelukkig nog wel aan goede publieksvoorlichting wordt gedaan, maar er zijn ook al tal van interessante opgravingen geweest waarover we nauwelijks geĂŻnformeerd worden, omdat de verstoorder dat niet wenst of omdat er simpelweg niet meer aan wordt gedacht. Ik zie echter nog wel een uitweg. De AWNleden kunnen weer als vanouds vurig het archeologische woord verspreiden onder de bevolking. Het archeologische missiewerk is nooit klaar. Tim de Ridder GEZOCHT: VOORBEELDEN PUBLIEKSVOORLICHTING In het nieuwe handboek voor amateur-archeologen komt ook een hoofdstuk over publieksvoorlichting. Graag zouden we zoveel mogelijk voorbeelden ontvangen van AWN-afdelingen. Daarbij denk ik aan: onthullingen door wethouders van vitrines en tentoonstellingen, rondleidingen op opgravingen, open dagen, educatie op scholen, bezoek van de pers, etc. Voorbeelden (graag rechtenvrij) met een korte toelichting of onderschrift, kunnen gemaild worden naar: t.de.ridder@vlaardingen.nl

Redactioneel

03-binnenwerk.indd 129

|

129

30-05-2006 12:36:30


Bandkeramiek op de Maasoevers: feit of foutje?1 Luc Amkreutz In de afgelopen tien jaar zijn verscheidene bandkeramische nederzettingen op het laagterras van de Maas aangetroffen, terwijl de bandkeramiekers zich tot nu toe bij voorkeur op de lössgronden bleken te vestigen. Gaat het hier om een spreekwoordelijk groepje witte raven of moet wellicht ons beeld van deze cultuur worden bijgesteld? In 1993 en 1995 werden bewoners van het Maasdal in Limburg onaangenaam verrast door een fors buiten haar oevers tredende rivier. Grote delen van de dalvlakte kwamen hierdoor blank te Afb. 1 Bandkeramische nederzettingen in het Maasdal en ‘klassieke’ nederzettingen van de Graetheideen Heeswatercluster.

staan. De overheid reageerde met het Deltaplan Grote Rivieren, waardoor de kans op toekomstige overstromingen drastisch moet worden verminderd, onder meer door verbreding en ver1 2

Legenda: n: Bandkeramische nederzettingen in het Maasdal; 1: löss; 2: geen löss (inclusief fluviatiele afzettingen van de Maas), naar Bakels 1982, 35.

130

|

Bandkeramiek op de Maasoevers: feit of foutje?

03-binnenwerk.indd 130

30-05-2006 12:36:30


dieping van de Maas. Wateroverlast op de korte termijn werd voorkomen door in 1995 een serie lage dijken aan te leggen rond de meest bedreigde bewoningskernen. Veel tijd en gelegenheid om in dat kader archeologisch onderzoek te doen was er helaas niet; de werkzaamheden waren te urgent. Toch leverde het uitgraven van de dijkcunetten een aantal nieuwe vindplaatsen op. Zo ontdekten amateur-archeologen aan de zuidkant van Itteren, ter hoogte van de Sterkenberg, twee afvalkuilen met aardewerk en vuursteen, behorend tot de Lineaire Bandkeramiek (LBK) (zie afb. 1).2 Voor Nederlandse begrippen was hier sprake van een uitzondering op de regel. Uit driekwart eeuw onderzoek bleek immers dat bandkeramiekers zich vestigden op de vruchtbare löss en niet op de kleigronden. De stip op de Sterkenberg bleef echter niet lang alleen. In 2000 volgde zo’n 13 km stroomafwaarts een tweede vroeg-neolithische vindplaats vlakbij Nattenhoven3 en inmiddels zijn er aanwijzingen voor een eventuele derde, meer zuidelijk gelegen site.4

en huisdieren. Voor het stichten van nederzettingen zocht men steeds de lössgronden op. De locatiekeuze werd bepaald door de aanwezigheid van vlakke en wat hoger gelegen delen van het landschap in de nabijheid van open water. Deze fysisch-geografische inbedding was zo stereotiep, dat archeologen zelfs spraken van een wetmatigheid, een Lössgesetz.5 Uit de bovenstaande omschrijving ontstaat een beeld van de LBK-cultuur als star, rigide en conservatief. Het is echter de vraag of dit juist is en of dit niet meer met onze eigen denkbeelden te maken heeft dan met enige bandkeramische realiteit. Modderman betoogde in 1988 in zijn artikel Diversity in Uniformity al dat onder de karakteristieke uniformiteit van de LBK een aanzienlijke variatie schuilgaat, en dat binnen het verbreidingsgebied van de bandkeramiek verschillende oplossingen werden gezocht voor diverse problemen. In het licht van de onlangs aangetroffen vindplaatsen langs de Maas lijkt dit een betere werkhypothese.

Een tikkeltje vastgeroest?

Bandkeramische vindplaatsen op het laagterras van de Maas vormen een nieuw fenomeen binnen het bekende bandkeramische nederzettingssysteem in Limburg. Dit heeft niet alleen te maken met conservatieve onderzoekstradities – LBK wordt gezocht en dus gevonden op de löss – maar ook met de dynamische omgeving van de Maas, die veel potentiële vindplaatsen weer afdekt of opruimt. Inmiddels is op het laagterras een zestal locaties bekend, maar vaak betreft dit slechts wat losse vondsten zonder duidelijke context (zie afb. 1).6 Uit het vondstmateriaal van zowel Nattenhoven als Itteren blijkt echter dat we niet hoeven te twijfelen aan de aanwezigheid van bandkeramische nederzettingen in het dal van de Maas.

De cultuur van de Bandkeramiek spreekt sterk tot de verbeelding, onder meer omdat ze in slechts enkele eeuwen (ca. 5500-4900 v. Chr.) over een enorm gebied is verspreid. Zij strekt zich uit van Noord-Hongarije tot Polen en reikt in westelijke richting tot in het Parijse bekken. Doorgaans kan de LBK in deze landen worden gekwalificeerd als het eerste Vollneolithikum. De archeologische neerslag is overal dusdanig gelijkvormig, dat men direct zou denken aan een starre ‘monocultuur’. In elk deelgebied werd hetzelfde versierde aardewerk geproduceerd, waaraan de cultuur haar naam ontleent, werd hout bewerkt met identieke geslepen stenen dissels en woonde men permanent in boerderijen die volgens dezelfde plattegronden waren gebouwd. De bestaanseconomie was grotendeels gegrondvest op de teelt van een vastomlijnd spectrum aan akkergewassen

LBK op het laagterras van de Maas

Vindplaats Nattenhoven-Bergerstraat Van de vindplaats Nattenhoven-Bergerstraat waren reeds enkele bandkeraBandkeramiek op de Maasoevers: feit of foutje?

03-binnenwerk.indd 131

|

131

30-05-2006 12:36:31


Afb. 2 Schematisch, geologisch profiel ter hoogte van Nattenhoven.

Afb. 3 Boorlocaties en veldverkenningsgegevens van RAAP. Duidelijk zichtbaar is de locatie van de vindplaats bovenop de rug. Naar Polman 2001, appendix 1.a.

132

|

mische klingen bekend. Deze konden echter pas in de juiste context geplaatst worden toen RAAP in het kader van de Maaswerken een booronderzoek en veldverkenning uitvoerde aan de Bergerstraat.7 De vindplaats ligt in de alluviale vlakte van de Maas op het laagterras van Geistingen. Dit terras bestaat uit een ondergrond van pleistoceen riviergrind, afgedekt door oude rivierklei die in de loop van het Holoceen werd afgezet. De LBK-bewoning bevond zich op deze oude rivierklei en werd zelf weer afgedekt door jonge rivierklei. Door de aanwezigheid van oude geulen en oeverafzettingen van de Maas in de

grindige ondergrond kent het terrein veel hoogteverschillen. De vindplaats ligt op één van de oude ruggen en wordt geflankeerd door twee lager gelegen geulen. Door één van deze geulen stroomt tegenwoordig de Kingbeek (zie afb. 2).8 De vindplaats ligt op de oostelijke flank van de rug en beslaat 6,5 ha waarbinnen enkele concentraties van LBK-artefacten zijn aangetroffen (zie afb. 3, nummers XIII, IX en X). RAAP herkende tevens enkele grondsporen in een drietal boringen (boringnummers 234, 267, 251), die met enige terughoudendheid als paalgaten geïnterpreteerd kunnen worden. De vindplaats leverde slechts 31, voornamelijk onversierde scherven op. Daarentegen is veel meer vuursteen aangetroffen. Een deel van dit vuursteen behoort tot de mesolithische en latere neolithische bewoning van de locatie, maar het overgrote deel kan als bandkeramisch bestempeld worden.9 Typologisch gezien is in Nattenhoven vrijwel de gehele bandkeramische toolkit vertegenwoordigd: 6 pijlpunten, 40 krabbers, afslagen en klingen met retouche, boortjes, stekers en kerfresten (zie afb. 6). Een typisch bandkeramische werktuigcomponent is tevens vertegenwoordigd door 6 mediolithische kernen, hergebruikt als klopsteen. Zeer opvallend is het brede spectrum aan gebruikte vuursteensoorten (zie afb. 5). Meestal werd gekozen voor eluviale of Bergfrische Rijckholt-vuursteen, maar opmerkelijk is dat daarnaast een bijzonder hoog aandeel wordt gevormd door Lichtgrijs Belgisch of Haspengauwvuursteen.10 De dichtstbijzijnde bron van dit type vuursteen bevindt zich ten zuiden van Luik bij Dommartin.11 Het Lichtgrijze Belgische vuursteen vormt in Nattenhoven 19% van de totale assemblage en is de grondstof voor maar liefst 44% van de bandkeramische artefacten. Dit contrasteert sterk met het Graetheideplateau waar het percentage van deze vuursteensoort gemiddeld slechts 5% bedraagt.12 Naast vuursteen, aardewerk en enkele

Bandkeramiek op de Maasoevers: feit of foutje?

03-binnenwerk.indd 132

30-05-2006 12:36:32


maalsteenfragmenten leverde de vindplaats 7 dissels en 15 disselfragmenten op. Een tweetal dissels was gemaakt van amfiboliet, wat duidt op contacten met Centraal-Duitsland. Tweemaal werden lokale Maasgrinden gebruikt. De meeste dissels en disselfragmenten waren echter gemaakt van een gesteente genaamd grès à micas de Horion Hozémont of van lydiet uit Céroux Mousty. Beide grondstoffen zijn afkomstig uit Oost-België en duiden dus op een verandering in grondstoflijnen in de late Bandkeramiek.13

Vindplaats Itteren-Sterkenberg De vindplaats Itteren-Sterkenberg was reeds bekend door de vondst van twee dissels in de jaren ’80 van de vorige eeuw, maar werd pas echt ontdekt nadat F. Brounen in het Limburgs Museum een collectie bandkeramisch aardewerk en vuursteen aantrof. Amateur-archeologen hadden de vondsten gedaan tijden de aanleg van de dijk rondom Itteren in 1995. De meeste vondsten waren afkomstig uit twee grondsporen, die waargenomen waren in het cunet van de dijk. Uit aanvullend veldverkenningsonderzoek bleek dat de vindplaats zich uitstrekte tot buiten de dijk.14 In de nazomer van 2004 werd de vindplaats

onderzocht door de ROB met behulp van een klein proefsleuvenonderzoek. De geografische locatie van Itteren is identiek aan die van Nattenhoven (zie afb. 7). Wederom werd een hoge rug op het laagterras van Geistingen uitgezocht voor vestiging. In tegenstelling tot Nattenhoven, dat direct ten westen van het Graetheideplateau is gelegen, bevindt Itteren zich op enige afstand van dit bandkeramische nederzettingscluster. Daarentegen liggen de nederzettingen Maastricht-Caberg, -Cannerberg en -Klinkers, behorende bij het Belgische bandkeramische Heeswatercluster, direct aan de overzijde van de Maas. Tijdens de aanleg van het dijkcunet werden twee bandkeramische sporen ontdekt, die geïnterpreteerd konden worden als LBK-kuilen. De kuilen, die

Afb. 4 Typisch bandkeramisch knobbeloor.

Afb. 5 Vuursteenassemblage van Nattenhoven naar werktuigtype en grondstof. bg = Belgisch lichtgrijs rh = Rijckholt 1 = primaire bron (Bergfrisch) 2 = secondaire bron (eluviaal) 3 = terrasvuursteen 4 = indet.

Bandkeramiek op de Maasoevers: feit of foutje?

03-binnenwerk.indd 133

|

133

30-05-2006 12:36:32


Afb. 6 Gedeelte van de werktuigassemblage van Nattenhoven. 1-6 = spitsen 7, 10-13, 23, 24 = krabbers 15-16 = geretoucheerde klingen 8, 9, 18-20 = boortjes 21 = mogelijke Quartier d’Orange 22A-D = kern hergebruikt als klopsteen 25 = sikkelmes. (artefacten 6, 19, 23, 25 getekend door H. Peeters).

zich naast elkaar bevonden, waren NW-ZO georiënteerd en waren daarom mogelijk gerelateerd aan bandkeramische huizen die dezelfde oriëntatie kennen. Tijdens het proefsleuvenonderzoek van de ROB werden nog zes nieuwe LBK-sporen ontdekt. De vindplaats Sterkenberg heeft tot nu toe 38 bandkeramische scherven

134

|

opgeleverd, waarvan de meeste versierd zijn. Het betreft de versieringstypen DIII en FI uit het chronotypologisch schema van Modderman.15 Beide typen versiering worden gekenmerkt door het gebruik van een meertandige kam of spatel waarmee rijen indrukken werden gemaakt (zie afb. 8). Dit type decoratie is kenmerkend voor de jongste fasen van de LBK, IIc en IId.16 Het vuursteenspectrum van Itteren is al even gevarieerd als dat van Nattenhoven. Wederom voert Rijckholtvuursteen de lijst aan met 55%, maar Lichtgrijs Belgisch vuursteen vormt ook hier weer een hoog percentage, namelijk 38%. Binnen het bandkeramische werktuigassemblage bedraagt het percentage Lichtgrijs Belgisch zelfs 52%. Het werktuigspectrum omvat wederom pijlpunten, krabbers, boortjes en klingen en afslagen met distale en laterale retouche. Tevens werd een twaalftal kernen aangetroffen, waarvan er zes zijn hergebruikt als klopsteen. In de jaren ’80 van de vorige eeuw werden reeds twee dissels gevonden in Itteren-Sterkenberg. In 2001 kon hier een derde dissel aan toegevoegd worden, die vervaardigd was van het steentype grès à micas de Horion Hozémont. Opmerkelijk is de aanwezigheid van rode oker (hematiet) in putjes en slijpkrassen aan de ventrale zijde van dit exemplaar. Dit kan gerelateerd zijn aan alledaags gebruik, maar houdt misschien ook verband met de kosmologische waarden van deze waardevolle werktuigen.17

Tussen uitzonderlijk en minder gebruikelijk Om de bandkeramische nederzettingen langs de oevers van de Maas beter te kunnen interpreteren, moet er opgegraven worden. Op grond van de huidige gegevens kunnen echter al enkele voorlopige uitspraken worden gedaan. De vindplaatsen liggen op de hogere delen (ruggen en kopjes) van het laagterras, maar wel in een omgeving die door de vele oude geulen, laagtes en de nabijheid van de Maas gedomineerd werd door water. Hierdoor wijkt de locatie-

Bandkeramiek op de Maasoevers: feit of foutje?

03-binnenwerk.indd 134

30-05-2006 12:36:33


Afb. 7 Geologische en geografische situatie nabij Itteren. 1 = afzettingen van jonge rivierklei 2 = afzettingen van oude rivierklei 3 = Pleistocene ruggen 4 = locatie van de vindplaats. Naar Vleeshouwer/ Damoiseaux 1990.

keuze ook duidelijk af van die op het middenterras. Op basis van de huidige gegevens duiden Nattenhoven en Itteren erop dat we te maken hebben met nederzettingen in de klassieke zin van het woord, dus bijvoorbeeld niet met extractielocaties of jachtkampjes. Aanwijzingen hiervoor zijn de aangetroffen kuilen, andere sporen en de gevarieerde artefactset, die niet onderdoet voor een nederzetting op het Graetheideplateau. Dit betekent natuurlijk niet dat de nederzettingen, wat betreft structuren of activiteiten, vergelijkbaar waren met de situatie op dit plateau. De nabijheid van de Maas, het rijke rivierbos en de beperkte mogelijkheden voor akkerbouw kunnen hebben geleid tot andere zwaartepunten in de voedselvoorziening en andere activiteiten. Uit het artefactassemblage en met name uit het aardewerk blijkt verder dat het fenomeen LBK in het Maasdal vooralsnog beperkt is tot de laatste fasen (IIc/ d) van de bandkeramiek in Limburg. Tenslotte wijzen de grondstoffen die zijn gebruikt voor een deel van de dissels en een belangrijke component van de vuursteenassemblage, duidelijk op Belgische bronnen en dus op belangrijke contacten met het westen.

pese literatuur blijkt dat bandkeramiek op de oevers toch geen geheel onbekend fenomeen is.18 Ondanks dat niet al deze vindplaatsen vergelijkbaar zijn, kunnen twee trends waargenomen worden. De vindplaatsen liggen vrijwel zonder uitzondering op de hogere landschappelijke elementen langs de rivieren en ze hebben voornamelijk, maar niet uitsluitend, een datering laat in de LBK. EĂŠn vindplaats verdient hier extra aandacht aangezien deze mogelijk als model kan dienen voor zowel Nattenhoven als Itteren. Het betreft de vindplaats Luik-Place St.-Lambert, gelegen op de linkeroever van de Maas in het huidige centrum van Luik en opgegraven in de Afb. 8 LBK-scherf afkomstig uit Itteren-Sterkenberg en versierd met 5-puntige kam (versieringsschema IIID volgens Modderman 1970).

Een Europese vergelijking Uit een korte zoektocht door de EuroBandkeramiek op de Maasoevers: feit of foutje?

03-binnenwerk.indd 135

|

135

30-05-2006 12:36:33


Afb. 9 Hoge dissel afkomstig van Itteren-Sterkenberg, vervaardigd van het steentype grès à micas de Horion Hozémont. Rode oker is aanwezig in putjes en slijpkrassen aan de onderzijde van de dissel.

jaren ’80 van de vorige eeuw. De vindplaats leverde een aanzienlijke hoeveelheid artefacten op, waaronder wederom typisch ‘laat’ aardewerk (fase IIc/d) en veel vuursteen van Lichtgrijs Belgische origine. Daarnaast werden twaalf sporen opgetekend (kuilen, paalsporen en greppels) die duiden op de aanwezigheid van structuren (zie afb. 10). Eén van de kuilen bevatte verkoolde korrels van emmergraan. Spectaculair is echter vooral dat organisch materiaal bewaard is gebleven.19 Dit leverde ongebruikelijke vondsten op, zoals benen priemen en beitels, en een benen kam om aardewerk mee te versieren. Bovendien verschafte het organisch materiaal ook inzicht in het voedselpakket. Het bleek dat er een nadrukkelijke rol was weggelegd voor de jacht en visvangst, wat in een rijke omgeving als het Maasdal niet vreemd is. Dit kan betekenen dat er op vindplaatsen zoals Nattenhoven en Itteren, slechts enkele kilometers verder noordelijk, ook een belangrijke rol was weggelegd voor ‘wilde bronnen’, verkregen door jacht, visvangst en verzamelen. Blijkbaar waren de omstandigheden op het laagterras niet zo ongunstig als ze nu vaak lijken.20 Een aantal argumenten lijkt dit te bevestigen. Ten eerste kunnen we de Maas uit het Atlanticum niet vergelijken met de ingedamde enkelvoudige geul van tegenwoordig. De Maas was destijds energetisch minder intens en bestond uit verschillende geulen met kleine eilandjes.21 Bovendien waren

136

|

er voldoende hogere landschapselementen aanwezig, waardoor een overstroming wel eens niet zo desastreus zou kunnen zijn geweest. Een tweede punt vormt de oude rivierklei. Hoewel er aanzienlijk minder ruimte voor akkerbouw was dan elders, is de oude rivierklei minstens net zo vruchtbaar als de löss en daarnaast vormden de open plekken een ideaal graasgebied voor runderen.22 Het rivierbos en de rivier zelf vormden belangrijke en gevarieerde bronnen voor jacht, visvangst en verzamelen. Een laatste argument is de aanwezigheid van de Maas als transportcorridor. Deze kan in het dichtbeboste gebied als een belangrijke ontsluitende factor voor contact en transport gefungeerd hebben. Het wonen langs een grote rivier blijkt dus lang niet zo ongunstig als vaak gedacht23 en het geïdentificeerde patroon van een reeks nederzettingen langs de Maas lijkt eerder te bevestigen dat we met een onderzoekslacune te maken hebben, dan met een structureel ongunstig gebied. Daarnaast moet er natuurlijk rekening gehouden worden met het feit dat de Maas veel bewijs opgeruimd dan wel afgedekt zal hebben. Kortom, het lijkt er dus op dat onze oudste boeren ook langs de Maas woonden, maar dat vormt nog geen verklaring voor het afwijken van de gebruikelijke keuze voor vestiging op de löss.

Oude boeren – nieuwe wijsheden Externe factoren Een klassiek argument voor een verandering in locatiekeuzepatroon vormt ecologische of klimatologische verandering. Het Atlanticum wordt gekenmerkt door veel klimaatschommelingen.24 Deze kunnen er op een gegeven moment voor gezorgd hebben dat nattere locaties opgezocht werden. Afgezien van het feit dat het moeilijk is deze schommelingen te koppelen aan de archeologie, wordt in deze visie evenmin aandacht besteed aan de flexibiliteit van LBK-gemeenschappen.25 Zo blijkt dat er bijvoorbeeld ook ‘droge’ locaties midden op het plateau gebruikt

Bandkeramiek op de Maasoevers: feit of foutje?

03-binnenwerk.indd 136

30-05-2006 12:36:34


werden, bijvoorbeeld bij Urmond. Een ander argument om veranderingen in locatiepatronen te verklaren is demografische druk. Indicatief hiervoor is de sterke groei in aantal en omvang van de bandkeramische nederzettingen op het Graetheideplateau vanaf fase IIc.26 Dit is tevens de fase van de constructie van Erdwerke en het ontstaan van de Grossgartach horizont in het aardewerk op de naburige Aldenhovener Platte.27 J. Lüning veronderstelt een tekort aan akkerland voor dit laatste gebied,28 maar C. Bakels argumenteert dat er op het Graetheideplateau voldoende landbouwgrond aanwezig was, mits de onderlinge dorpen samenwerkten. Daarnaast kon men in geval van nood misschien ook verder westelijk de Belgische löss op trekken. Een bijkomend probleem kan gevormd zijn door het aspect van ‘sociale’ ruimte. Mogelijk werd het onaangenaam ‘druk’ op het Graetheideplateau. Deze demografische hypothese lijkt te worden ondersteund door een

vrij algemeen en synchroon opduiken van LBK-nederzettingen in de periferie van het Graetheidecluster.29 Het is de vraag of dit ook geleid heeft tot een trek naar de oevers, waar niet noodzakelijk slechtere, maar toch duidelijk andere condities heersten. Externe factoren en zeker demografische druk zijn niet uit te sluiten als verklaring voor veranderingen in locatiekeuze, maar er zijn nog andere hypothesen die de aandacht verdienen.

‘Mesolithisatie’, of een opmaat naar Rössen? De LBK arriveerde niet in een verlaten Limburg en er is duidelijk bewijs voor contacten met jager-verzamelaars. Tot zeer recent bestond dit bewijs meestal uit de aanwezigheid van bandkeramische artefacten zoals aardewerk, dissels en vuursteen in mesolithisch gebied, of door het nog slecht begrepen Limburgaardewerk en La Hoguette aardewerk.30 Door middel van nieuwe technieken, zoals strontiumisotopenanalyse Afb. 10 Opgravingsplattegrond van LiègePlace St.-Lambert, naar Otte 1984.

Bandkeramiek op de Maasoevers: feit of foutje?

03-binnenwerk.indd 137

|

137

30-05-2006 12:36:34


van skeletmateriaal uit het Duitse LBKgrafveld van Schwetzingen, kon worden aangetoond dat er mogelijk ook sprake was van uitwisseling van personen tussen beide samenlevingen. Het lijkt erop dat jager-verzamelaarvrouwen zo nu en dan introuwden in de bandkeramische maatschappij.31 Het is niet ondenkbaar dat we de keuzes die in de late bandkeramische samenleving werden gemaakt, moeten zien in het licht van intensiverende mesolithische contacten. De keuze voor een afwijkende locatie, waarbij exploitatie van natuurlijke bronnen een belangrijk aandeel in het voedselpakket zal hebben gevormd, lijkt in die richting te wijzen. Een andere invalshoek wordt gevormd door de opvolger van de Bandkeramiek, de Rössencultuur (4900-4300 v. Chr.). Er is slechts een enkele nederzetting van deze cultuur ontdekt, namelijk nabij Maastricht-Randwijck.32 De nederzettingslocatie is echter identiek aan die van Nattenhoven en Itteren. In de Niederrheinische Bucht in Duitsland zijn meerdere nederzettingen ontdekt, waaruit duidelijk blijkt dat de Rössencultuur de opvolger is van de LBK.33 Er zijn echter ook duidelijke verschillen, vooral in de materiële cultuur (in aardewerk, huizen en vuursteenbronnen), maar zeker ook in de locatiekeuze. Het Rössener nederzettingssysteem is namelijk een stuk flexibeler dan zijn bandkeramische voorganger en maakt gebruik van een ruime variatie aan locaties34. Het is niet ondenkbaar, dat we de wortels van het ‘liberale’ nederzettingssysteem van de Rössencultuur moeten zoeken in veranderingen die plaatsvonden tijdens de late Bandkeramiek. Dit biedt een alternatief voor de veronderstelling dat er een Kulturkrach of hiaat bestaat tussen het abrupt eindigen van de bandkeramische bewoning op het Graetheideplateau en de tot nu toe enkele Rössennederzettingen bij Randwijck.

De tijden veranderen Vanwege het ontbreken van afdoende bewijs lijken de hierboven genoemde voorbeelden op zijn minst speculatief.

138

|

Er is echter meer bewijs voor zogenaamde interne veranderingen. De late Bandkeramiek wordt gekenmerkt door een toenemende regionalisatie. Dit blijkt uit de veranderingen in aardewerkstijl en versiering, maar ook uit vormen van supralocale productie, en veranderende contacten en uitwisselingsnetwerken.35 Met name dit laatste wordt duidelijk aangetoond in Nattenhoven en Itteren omdat daar vuursteen en dissels van Belgische bronnen zijn aangetroffen. Voor Limburg betekende dit dus een verwatering van de contacten met het oude Duitse Hinterland en een sterke nieuwe focus op lokale bronnen en contacten met de westelijke clusters in België (met name het Heeswatercluster en andere Haspengouwse nederzettingen). De toenemende regionalisatie van de late LBK gaat gepaard met een toenemende bevolkingsdruk op het Graetheideplateau. Het grafveld van Elsloo (Limburg), de Erdwerke van de Aldenhovener Platte (Duitsland), en het onlangs ontdekte Erdwerk bij Beek-Kelmond (Limburg) dateren uit dezelfde fase.36 Al deze verschijnselen duiden op een veranderende LBK die zich ontdoet van oude banden en tradities en zich richt op het nieuwe. Alleen toekomstig onderzoek kan aantonen of dit in gang werd gezet door klimatologische dan wel demografische veranderingen of dat het eerder te verklaren is door interne keuzes, of een combinatie van factoren. De bandkeramische vindplaatsen langs de Maas kunnen echter gezien worden als tijdsgebonden oplossingen. Binnen de gevestigde, maar veranderende, bandkeramische samenleving ontstond nieuwe flexibiliteit. De nederzettingen langs de Maas speelden een belangrijke rol bij de optimalisatie van het gebruik van de natuurlijke en sociale omgeving. In ieder geval leveren Nattenhoven, Itteren en andere reeds lang geërodeerde of overdekte nederzettingen een duidelijk argument voor een minder dogmatische en meer flexibele benadering van de bandkeramische cultuur.

Bandkeramiek op de Maasoevers: feit of foutje?

03-binnenwerk.indd 138

30-05-2006 12:36:34


Conclusie Een afdoende verklaring voor het verschijnen van bandkeramische nederzettingen op het laagterras van de Maas kan op dit moment niet gegeven worden. Het is echter duidelijk dat we te maken hebben met volledige nederzettingen die opduiken tijdens een belangrijke periode van verandering binnen de LBK. De aanwezigheid van Bandkeramiek op de oevers van de Maas moet in dit licht gezien worden en in combinatie met de gegevens uit

de ons omringende landen, is het niet gerechtvaardigd om te spreken van uitzonderingen. In plaats daarvan kunnen we deze nieuwe ontdekkingen als aanleiding gebruiken om onze horizon te verbreden met betrekking tot het karakter en de flexibiliteit van deze eerste boerensamenlevingen. Reuvensplaats 4 Postbus 9500 2300 RA Leiden l.amkreutz@arch.leidenuniv.nl

Noten 1 Dit artikel is een bewerking van een eerder verschenen artikel, Amkreutz 2006. 2 Brounen/Hupperetz 2000. 3 Brounen/Ball 2002. 4 Amkreutz 2004. 5 Lüning 1982, p. 13. 6 Bloemers 1973; Luys 1990; Bakels 1982. 7 Polman 2001. 8 Bodemkaart van Nederland 1993; Polman 2001. 9 Amkreutz 2004. 10 Hoewel morfologisch verschillend hebben zowel Rijckholt-vuursteen, als Lichtgrijs Belgische vuursteen dezelfde geologische oorsprong, namelijk de z.g. Maastrichtien kalk. Vanwege de bestaande variatie binnen deze bron en de onvolledige kennis omtrent extractiepunten, is het eigenlijk beter om van de geologische origine, Maastrichtien of Lixhe-Lanaye vuursteen, te spreken (pers. Comm. F. Brounen 2003; A. Hauzeur 2005). 11 Cahen/Caspar/Otte 1986, p. 20. 12 Bakels 1978, p. 99; van Wijk 2001, p. 21. 13 Bakels 1987. 14 Brounen/Hupperetz 2000; Brounen/Ball 2002. 15 Modderman 1970. 16 Brounen/Hupperetz 2000; Modderman 1970, p. 133, 192-194. 17 Amkreutz 2004; Brounen/Ball 2002. 18 Zie bijvoorbeeld Ilett et al. 1982; Nehren 2001; Quitta 1969. 19 Otte 1984. 20 contra Lüning 2000, p. 34. 21 Paulissen 1973. 22 Bakels 1978. 23 contra Quitta 1969, p. 285; Lüning 2000, p. 34. 24 McDermott et al. 2001. 25 Lüning 2000, p. 21. 26 Bakels 1982, p. 37. 27 Kuper et al. 1977. 28 Lüning 1982, p. 16-23. 29 Brounen/Vromen 2005. 30 Brounen/de Jong 1988; Verhart 2000. 31 Price et al. 2001. 32 Louwe Kooijmans 1988. 33 Dohrn-Ihmig 1983. 34 Dohrn-Ihmig 1983. 35 Cahen et al. 1986; de Grooth 1994. 36 Kuper 1977; Modderman 1970.

Bandkeramiek op de Maasoevers: feit of foutje?

03-binnenwerk.indd 139

|

139

30-05-2006 12:36:34


Literatuur: Afkortingen APL Analecta Praehistorica Leidensia ERAUL Etudes et recherches archéologiques de l’Université de Liège Amkreutz, L.W.S.W., 2004. Bandkeramiek langs de Maas, een analyse en interpretatie van bandkeramische vindplaatsen op het laagterras van de Maas in Limburg, Leiden (ongepubliceerde doctoraalscriptie Universiteit Leiden). Amkreutz, L., 2006. LBK on the Meuse. An analysis and interpretation of Bandkeramik sites on the lower terrace of the Meuse in southern Limburg, in M. Kerkhof/R. van Oosten/F. Tomas/C. van Woerdekom (eds.) , SOJA-bundel 2005. Symposium voor Onderzoek door Jonge Archeologen, Leiden 19 februari, 13-24. Bakels, C.C., 1978. Four linearbandkeramik settlements and their environment: a palaeoecological study of Sittard, Stein, Elsloo and Hienheim, APL 11. Bakels, C.C., 1982. The settlement system of the Dutch Linearbandkeramik, APL 15, 31-34. Bakels, C.C., 1987. On the Adzes of the Northwestern Linearbandkeramik, APL 20, 53-85. Bloemers, J.H.F., 1973. Archeologische kroniek van Limburg over de jaren 1969-1970, 12-15. Bodemkaart van Nederland, Schaal 1:50000. Toelichting bij de herziene kaartbladen 59 Peer en 60 West en Oost-Sittard, J.H. Damoiseaux/H. Rosing, 1993, Wageningen (DLO-Staring Centrum). Brounen, F.T.S./J.P.M. de Jong, 1988. Opmerkelijke vroegneolithische vondsten bij Gassel, Westerheem 27, 183-192. Brounen, F.T.S./W. Hupperetz, 2000. Uitpakken 7: Vindplaatsen van de Lineaire Bandkeramiek en de Nederrijnse Grafheuvelcultuur in het Maasdal bij Itteren-Sterkenberg (I), Archeologie in Limburg 85, 41-46. Brounen, F.T.S./E.A.G. Ball, 2002. Uitpakken 7: Vindplaatsen van de Lineaire Bandkeramiek en de Nederrijnse Grafheuvelcultuur in het Maasdal bij Itteren-Sterkenberg (slot), Archeologie in Limburg 91, 7-16. Brounen, F.T.S./H. Vromen, 2005. Een bandkeramische vindplaats bij Spaubeek, Archeologie in Limburg 99, 16-23. Cahen, D./J.P. Caspar/M. Otte, 1986. Industries lithiques danubiennes de Belgique, Luik (ERAUL 21) Dohrn-Ihmig, M., 1983. Neolithische Siedlungen der Rösssener Kultur in der Niederrheinischen Bucht, (Materialien zur Allgemeinen und Vergleichenden Archäologie 21) München, 1-55. Grooth, M.E.Th. de, 1994: Studies on neolithic flint exploitation, Socio-economic interpretations of the flint assemblages of Langweiler 8, Beek, Elsloo, Rijckholt, Hienheim and Meindling, Maastricht (dissertatie Universiteit Leiden). Ilett, M./C. Constatin/A. Coudart/J-P Demoule, 1982. The late Bandkeramik of the Aisne valley: Environment and spatial Organisation, APL 15, 45-62. Kuper, R., 1977. Bauten, in R.Kuper/H. Löhr/J. Lüning/P. Stehli/A. Zimmermann, 1977 (eds), Zusammenfassung, in Kuper et al. (eds.), Der bandkeramische Siedlungsplatz Langweiler 9, Gem. Aldenhoven, Kr. Düren, (Rheinische Ausgrabungen 18), 19-40. Kuper, R./H. Löhr/J. Lüning/P. Stehli/A. Zimmermann, 1977. Zusammenfassung, in Kuper et al. (eds.), Der bandkeramische Siedlungsplatz Langweiler 9, Gem. Aldenhoven, Kr. Düren, (Rheinische Ausgrabungen 18), 334-336. Louwe Kooijmans 1988, L.P., 1988. Een Rössen-nederzetting te Maastricht-Randwijck, Notae Praehistoricae 8, 67-71. Lüning, J., 1982. Siedlung und Siedlungslandschaft in Bandkeramischer und Rössener Zeit, Offa 39, 9-33. Lüning, J., 2000. Steinzeitliche Bauern in Deutschland. Die Landwirtschaft im Neolithikum, Universitätsforschungen zur Prähistorischen Archäologie, Band 58, Bonn. Luys, W., 1990. Een Bandkeramisch potje uit Asselt opgebaggerd, Archeologie in Limburg 44, 298-299. McDermott, F./D.P. Mattey/C. Hawkesworth, 2001. Centennial-Scale Holocene Climate Variability Revealed by a HighResolution Speleothem, 18O Record from SW Ireland, Science 294, 1328-1330. Modderman, P.J.R., 1970. Linearbandkeramik aus Elsloo und Stein, APL 3. Modderman P.J.R., 1988. The Linear Pottery Culture: Diversity in Uniformity, Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 38, 63-139. Nehren, R., 2001. Neolithische Fundstellen und Funde, in H. Koschik/W.-D. Becker Archäologische Talauenforschungen, ergebnisse eines Prospektionsprojekts des Instituts für Ur- und Frühgeschichte der Universität zu Köln, (Rheinische Ausgrabungen 52), 106-126. Otte, M., 1984. Présentation du site, in M. Otte (ed.), Les fouilles de la Place Saint-Lambert à Liège 1, (ERAUL18), 85-104. Paulissen, E., 1973. De Morfologie en de Kwartairstratigrafie van de Maasvallei in Belgisch Limburg (Verhandelingen van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, Klasse der Wetenschappen XXXV nr. 127) Brussel. Polman, S.P., 2001. Project Grensmaas, deelgebieden Aan de Maas Noord, Bosscherveld, Herbricht, Hochter Bampd, Kotem, Maasband, Nattenhoven en Visserweert: een Aanvullende Archeologische Inventarisatie, Amsterdam (RAAP-rapport 753). Price, T.D., /R.A. Bentley/J. Lüning/D. Gronenborn/ J. Wahl,2001. Prehistoric human migration in the Linearbandkeramic of Central Europe, Antiquity 75, 593-603. Quitta, H., 1969. Zur Deutung bandkeramischer Siedlungsfunde aus Auen und grundwassernahen Standorten, in K.-H. Otto/J. Herrman, (eds.), Siedlung, Burg und Stadt, Deutsche Akademie der Wissenschaften zu Berlin, (Schriften der Sektion für Vor und Frühgeschichte 25), 42-55. Verhart, L.B.M., 2000. Times fade away, The Neolithization of the southern Netherlands in an anthropological and geographical perspective, Archaeological Studies Leiden University 6. Wijk, I.M. van, 2001. Sittard revisited, Twee opgravingen in de bandkeramische nederzetting van Sittard, Leiden (ongepubliceerde doctoraalscriptie Universiteit Leiden).

140

|

Bandkeramiek op de Maasoevers: feit of foutje?

03-binnenwerk.indd 140

30-05-2006 12:36:34


Het geroeide Nederlandse vrachtschip de ‘Woerden 7’ Onderzoeksresultaten van de opgraving van een Romeinse platbodem aan de Nieuwe Markt in Woerden (Hoochwoert) Edwin Blom, Tom Hazenberg & Wouter Vos1

Inleiding In het centrum van Woerden is in 2004 de laatste opgraving afgerond in het kader van het grote archeologische onderzoek in en rond het Kerkplein ter plekke van het Romeinse castellum Laurium (afb. 1).2 De opgravingen maken deel uit van het project Hoochwoert waarbij het Kerkplein wordt vergroot en de ondergrondse ‘Castellumgarage’ wordt aangelegd. Op grond van eerder uitgevoerde opgravingen groeide het vermoeden dat het onderzoeksgebied aan de Nieuwe Markt zou worden ingenomen door de Rijnbedding, waarbij door de onderzoekers niet werd uitgesloten dat wederom Romeinse schepen het daglicht zouden zien. Inmiddels weten we dat deze verwachting is uitgekomen. De opgraving van het Romeinse schip de ‘Woerden 7’

heeft in najaar 2003 plaatsgevonden, is door duizenden belangstellenden bezocht en mag als een groot succes worden beschouwd. Het scheepsarcheologische onderzoek heeft een overweldigende hoeveelheid aan deels bekende maar vooral ook nieuwe gegevens opgeleverd. Een belangrijk nieuw inzicht werd gevoed door een aantal planken op het achterschip met opvallende kenmerken, waarin wij menen een roei-inrichting te herkennen. Deze constatering vormt de aanleiding om het beeld over Romeinse vrachtschepen en het transport over de Rijn opnieuw kritisch te bezien. De aangetroffen kenmerken op de ‘Woerden 7’ leveren immers aanknopingspunten over de manier van voortbewegen en doen de discussies oplaaien over o.a. levensduur van het schip, hergebruik van scheepsAfb. 1 De opgravingen in het project Woerden – Hoochwoert. Ter plaatse van de groene rechthoek ligt het castellum (fase II V); de rode lijn is de omtrek van de Castellumparkeergarage, welke bijna geheel is onderzocht. De ster geeft de ‘Woerden 7’ aan. Het inzetje toont de ligging van Woerden aan de limes.

Het geroeide Nederlandse vrachtschip de 'Woerden 7'

03-binnenwerk.indd 141

|

141

30-05-2006 12:36:35


hout, het op de plaats van bestemming uit elkaar halen en verkopen van het scheepshout, bewust afzinken van schepen en eenmaligheid van transport. Dit artikel beoogt inzicht te geven in dergelijke delicate kwesties en mogelijke vragen te beantwoorden. De houtanalyses van bijna alle onderdelen van de ‘Woerden 7’ hebben spectaculaire resultaten opgeleverd. Maar eerst volgt een korte reconstructie van het onderzoek en worden de belangrijkste bevindingen van de ‘Woerden 7’ gepresenteerd.

De ontdekking van de ‘Woerden 7’

Afb. 2 De opgraving van de ‘Woerden 7’ is in volle gang (foto: Mart Scheer, Woerden).

142

|

Op maandag 30 juni 2003 werden op de Nieuwe Markt in Woerden op een diepte van ongeveer drie meter beneden het huidige maaiveld de resten van een schip ontdekt. De ligging van deze houtresten direct onder de middeleeuwse vestingwal en singel deed ons in eerste instantie vermoeden dat het om een middeleeuws schip ging. Consultatie bij de scheepsarcheologen van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) leverde ook een eerste indruk op van een middeleeuws vaartuig. Maar uiteindelijk kwamen we toch tot het oordeel dat het het voorschip van een Romeinse platbodem van het type Zwammerdam moest zijn.3 Dendrochronologisch onderzoek naar twee van de spanten (leggers),

duwde de laatste twijfelaars over de streep: 130 en 138 na Chr. Aangezien het spinthout ontbrak, moeten hier ongeveer 20 jaren worden bijgeteld, waarmee het schip een datering terminus post quem krijgt van 150-160 na Chr.4 Met deze ontdekking heeft Woerden zijn zesde Romeinse schip. Vanwege een dubbeltelling in de internationale scheepsdatabank NAVIS, heet het nieuwste schip echter ‘Woerden 7’.5

De opgravingsstrategie Methode en techniek Met behulp van mechanische grondboringen is de exacte ligging van het Romeinse schip vastgesteld. Op grond van deze maatgegevens is een damwand rond het schip geslagen. Aan de binnenzijde van deze damwand werd een bronnering aangelegd. Vervolgens kon de grond tot aan de bovenzijde van de boorden machinaal worden verwijderd met behulp van een hydraulische graafmachine. Hierna is het schip in vijf achtereenvolgende segmenten van vijf meter verdeeld en uitgegraven tot op de bodem van het schip. Dit werk is grotendeels handmatig uitgevoerd, waarbij tegelijkertijd een kleinere graafmachine - zogenaamde minigraver - is ingezet om de opgravingsput búiten het schip, maar bìnnen de damwanden schoon te houden. De grote graafmachine is vanaf dat moment vanaf de kant met een zogenaamde knijpbak gaan werken. Het uitgraven is gestart op het achterschip.6 Zodra het eerste segment was blootgelegd tot op het hout, zijn de verschillende elementen ingemeten met een total station. Ondertussen werd er doorgegraven in het tweede segment. Het meetwerk betrof enerzijds de constructieve elementen van het schip zoals de boorden, vlakgangen, zaathout en ook de vele spijkers. Anderzijds is het spoelhout en het losgeraakte constructiehout dat op het schip terecht was gekomen, grotendeels ingemeten. Nadat het meetwerk van het eerste segment was afgerond en de resultaten waren uitgedraaid, werden aan de hand daarvan

Het geroeide Nederlandse vrachtschip de 'Woerden 7'

03-binnenwerk.indd 142

30-05-2006 12:36:35


gedetailleerde veldtekeningen gemaakt van het schip (afb. 3). Door deze snelle opeenvolging van graven-meten-tekenen werd enorme tijdswinst geboekt. Na drie weken was het schip geheel vrijgegraven, en ook een groot deel van het meetwerk en veel van het (handmatige) tekenwerk was inmiddels verricht. Toestand van het hout Het vrijgegraven hout werd met een sproei-installatie nat gehouden om verdere degradatie van het hout tegen te gaan. Het was echter onvermijdelijk dat het hout achteruit zou gaan, want door de opgraving werd het organische materiaal blootgesteld aan de lucht hetgeen het verrottingsproces versnelt. Gepoogd werd echter om dit proces zo langzaam mogelijk te laten verlopen, zodat niet alleen nog vele details konden worden ingetekend, maar ook dat eventueel aansprekende delen van het schip - bijvoorbeeld de achtersteven - nog geconserveerd zouden kunnen worden. Tijdens het onderzoek kwamen we er helaas achter dat een bacterie het scheepshout ernstig had aangetast en dat op de plekken waar de bacterie het hout had opgevreten, zich een schimmel had genesteld (afb. 4).7 Daardoor was het hout erg broos geworden en viel het tijdens de berging vrijwel direct in stukken uiteen. Gekozen voor onderzoek boven behoud Voorafgaand aan de opgraving van de ‘Woerden 7’ hebben alle bij de opgraving betrokken partijen ervoor gekozen het schip zo volledig mogelijk te onderzoeken. Dit betekende dat alle hout werd gedemonteerd en dat het meeste hout van het schip niet bewaard is.8 Daardoor was het voor het eerst in de geschiedenis van het onderzoek naar dit type platbodems mogelijk veel van de op het eerste gezicht onzichtbare details te bestuderen, te tekenen en te bemonsteren. Ondanks de verwoestende werking van bovengenoemde bacterie is het gelukt enkele delen van het schip te behouden voor restauratie en tentoonstelling.

Beschrijving van de ‘Woerden 7’ Basisgegevens en constructie De ‘Woerden 7’ past in de familie van de Romeinse pramen of platbodems, waarvan de bekendste voorbeelden afkomstig zijn uit Zwammerdam (NL, provincie Zuid-Holland). Daar werden in de jaren ‘70 even buiten het castellum zes schepen ontdekt die tot ver in Europa beroemd zijn geworden.9 Bij het scheepstype gaat het om betrekkelijk eenvoudige vaartuigen met een

Afb. 3 Een veldtekening, handmatig vervaardigd op basis van een digitale ondergrond. Op de veldtekening is het achterschip met het kruislingse leggerverband en de spil met spilwang gedocumenteerd (tekening: ADC ArcheoProjecten).

Afb. 4 Zodra het hout aan de lucht werd blootgesteld, werd een witte schimmel zichtbaar op de plaatsen waar de bacterie het hout van de ‘Woerden 7’ had aangevreten (foto: Hazenberg Archeologie Leiden).

Het geroeide Nederlandse vrachtschip de 'Woerden 7'

03-binnenwerk.indd 143

|

143

30-05-2006 12:36:37


Afb. 5 Overzicht van de ‘Woerden 7’ (foto: Hazenberg Archeologie Leiden). Afb. 6 Doorsnede van de ‘Woerden 7’ stuurboord (foto: ADC ArcheoProjecten).

144

|

horizontale platte bodem en verticaal gestelde boorden (afb. 5 en 6). Het Woerdense schip is 4,70 m breed en in de lengte is ruim 25 m bewaard gebleven. Vergelijking van de positie van de mastvoet met die in de ‘Zwammerdam 6’ geeft aan dat een oorspronkelijke lengte van 29,60 m (exact 100 Romeinse voet, pedes monetales) verondersteld mag worden. Er resteren 43 spanten (of leggers). De boordhoogte bedroeg maximaal 1,0 m. Het voorschip heeft in de afgelopen eeuwen boven het grondwaterniveau uitgestoken en is daardoor grotendeels vergaan. Midden op de bodem van het vaartuig ligt het zogenaamde zaathout. Dit is de balk die in de lengterichting van het schip werd aangebracht. Het zaathout bestaat uit twee delen die met een las aan elkaar verbonden zijn en verspijkerd. Opmerkelijk is de lengte van het zaathout van 14,80 m oftewel precies 50 pedes monetales. De reden van de

aanzienlijke lengte is onbekend. Het is denkbaar dat er een relatie bestaat tussen de lengte van het zaathout en die van de mast, maar dit kan niet met zekerheid worden aangetoond. In het zaathout zijn uitsparingen gehakt die over de leggers vallen. Tussen de leggers zijn aan de onderzijde boogvormige uitsparingen aangebracht die een vrije doorloop van (spat-)water in het schip van de ene naar de andere zijde waarborgt. Ter hoogte van legger 35 heeft het zaathout een verdikking met het mastspoor. Het mastspoor ligt op twee derde vanaf de achterzijde van het schip. De bodem van het schip bestaat uit tien zogenaamde vlakgangen. Elk vlakgang bestaat uit verschillende achter elkaar geplaatste planken waarvan de langste ruim veertien meter meten. Onderzoek heeft aangetoond dat uit een boom verschillende planken in de vlakgangen zijn verwerkt. De planken zijn onderling aan elkaar verspijkerd in schuine lassen. Haaks op de vlakgangen zijn op regelmatige afstand van elkaar (interval van 30-35 cm) leggers geplaatst. De rechthoekig gekapte leggers zijn tussen de 20 en 30 cm breed, gemiddeld 15 cm dik en liggen over de gehele breedte van het schip. Om en om steekt een natuurlijke vergroeiing (de aanzet van een tak) omhoog ter ondersteuning van het boord (knieën). De leggers zijn van bovenaf door telkens twee verzonken spijkers aan de onderliggende vlakgangen bevestigd. Van onderaf zijn de vlakgangen eveneens op regelmatige wijze aan de leggers gespijkerd. Aan de onderzijde van de leggers zijn exact boven de naden tussen de vlakgangen

Het geroeide Nederlandse vrachtschip de 'Woerden 7'

03-binnenwerk.indd 144

30-05-2006 12:36:37


V-vormige uitsparingen gehakt. Tussen de naden van de vlakgangen dringt namelijk, ondanks breeuwsel, water en op deze plaatsen worden de bovenliggende leggers continu vochtig. Deze zogenaamde loggaten dienden ter ontluchting van de leggers. De buitenste twee vlakgangen gaan direct over in het boord. Deze zogenaamde L-vormige kimstukken zijn uit één stuk uit een boom gehouwen. Door het gebruik van deze kimstukken bestaan er geen naden op de overgang van bodem naar boord. De afwisselende plaatsing van natuurlijke knieën aan stuur- en bakboord verloopt over het algemeen regelmatig. Op twee plaatsen in het schip zijn echter drie knieën op rij gevonden waarvan er één een niet natuurlijk gegroeid stuk hout betreft maar ‘kunstmatig’ is aangebracht (oplanger). Zowel aan stuur- als aan bakboord is er aan de binnenzijde een lange balk over het midden van de knieën bevestigd. Deze balk (het ‘binnenboord’ genoemd) is deels in de knieën ingelaten. Uitsparingen op onlogische plekken aan de achterzijde van het binnenboord wijzen wellicht op hergebruik van de balk. De bouwwijze met L-vormige kimstukken, leggers, knieën en oplangers die de platte bodem met de zijkanten verbinden, is typisch voor de Romeinse Tijd. Kenmerkend voor de ‘Woerden 7’ is het kruislingse verband aan de achterzijde van het schip. Een dergelijke constructie kennen we maar van één ander schip uit de Romeinse Tijd: de ‘Zwammerdam 6’. Dat schip heeft ook aan de voorzijde kruislingse leggers. Zeer waarschijnlijk heeft op de ‘Woerden 7’ ook aan de voorzijde een dergelijke constructie bestaan. De vlakgangen worden op het achterschip afgesloten door een zogenaamde stevenplaat. IJzerwerk Voor de verbindingen in het schip zijn ijzeren nagels met grote koppen gebruikt, van verschillende lengte en dikte maar in elk geval allemaal gesmeed.

Op de naden van het schip, d.w.z. tussen de vlakplanken en op de overgangen van kimhout naar boord bijvoorbeeld, is het vaartuig met breeuwsel waterdicht gemaakt. Het breeuwsel is van natuurlijk, plantaardig materiaal en werd vastgezet met honderden breeuwspijkertjes, die aan de onderkant in de bodem zijn geslagen. Onder de bodem van de voor- en achterheve waren ter bescherming over deze breeuwnaden latjes bevestigd. Om het vulstuk tussen de overgang van het boord naar de heve vast te zetten is gebruik gemaakt van spijkers met een lengte van maximaal 60 cm(!) (afb. 7). Op deze plekken zijn ook ijzeren klampen aan zowel binnen- als buitenzijde van het schip en U-vormige beugels over de boorden aangetroffen. De leggers en de vlakgangen werden verbonden met spijkers van ongeveer 10 cm. Deze waren minder hard waardoor ze vaak omkrulden voordat ze de vlakplank doorboorden. Ook de spijkers die de afzonderlijke planken van de vlakgangen met elkaar verbonden, waren duidelijk van ‘zachtere’ kwaliteit, wat tot gevolg had dat de spijker omkrulde in de kern van de vast te spijkeren plank. Dit had een positief effect op het verticale draagvermogen van de verbinding. De ‘Woerden 7’ heeft weinig reparaties

Afb. 7 Woerden 7’: Met een ijzeren nagel van 60 cm werden vulstuk en L-vormige kim aan elkaar bevestigd (foto: Hazenberg Archeologie Leiden).

Het geroeide Nederlandse vrachtschip de 'Woerden 7'

03-binnenwerk.indd 145

|

145

30-05-2006 12:36:37


gekend. Een van die spaarzame reparaties bevindt zich in de bodem van het ruim. Van onderaf is een stuk hout ingezet en lekvrij gemaakt met breeuwsel en spijkers. Het hout van deze reparatie leverde echter geen afwijkende datering op, zodat we ervan uitgaan dat waarschijnlijk reeds tijdens de bouw van het schip een deel van een slechte vlakplank vervangen is.

Bijzonderheden van de ‘Woerden 7’

Afb. 8 ‘Woerden 7’: de roeiinrichting in detail. Op de plaats waar origineel een roeiriem lag, is een schep neergelegd (foto: Hazenberg Archeologie Leiden).

Roei-inrichting Het meest kenmerkende element dat op de ‘Woerden 7’ is aangetroffen, betreft aanwijzingen voor de manier waarop in de Romeinse Tijd vrachtschepen konden worden voortbewogen. Het gaat om drie aanwijzingen op twee verschillende planken die gezamenlijk het idee van een roei-installatie aan boord van de ‘Woerden 7’ hebben vormgegeven. Bij de eerste aanwijzing op de eerste plank, aan de binnenkant van het stuurboord, gaat het om een horizontaal gestelde plank waarin zwaluwstaartvormige inkepingen zijn gemaakt (afb. 8). Daarin hebben zeer waarschijnlijk uitneembare planken gezeten. De uitneembare planken dienden als bankjes waarop de bemanning heeft kunnen plaatsnemen om te roeien. De plank met de zwaluwstaartvormige inkepingen is de zogenaamde roeibankdrager. Van de roeibanken zelf is helaas niets bewaard gebleven. Ver-

moedelijk zijn ze uitgenomen voordat het schip zonk of anders zijn ze na het zinken uit het schip gespoeld. De tweede en derde aanwijzing vinden we op de tweede plank die verticaal geplaatst is tegen de bovenzijde van het boord. In de plank zijn gaten gemaakt en zijn holvormige, deels door slijtage gevormde plekken zichtbaar op de rand. Dit hoogste boorddeel of opboeisel geeft aan waar de roeiriemen lagen en hoe ze bevestigd zijn geweest. De riemen rustten op de holvormige plekken waar de slijtage zichtbaar is. Om de riemen bevond zich een stuk touw of leer dat door de gaten aan het opboeisel was bevestigd en waarmee de riemen dus op hun plek werden gehouden. Spil en spilwangen Op het achterschip van de ‘Woerden 7’ is een zogenaamde spil ontdekt waarin twee vierkant bekapte gaten aanwezig zijn.10 Hierdoor kunnen touwen hebben gelopen, die iets met de ophanging van het roer te maken hebben gehad. Ook kunnen er losse houten pennen in de gaten hebben gezeten, die dienst deden bij het oprollen of aanspannen van touwen, zodat er iets vastgezet of aangesjord kon worden. De spil was aan weerszijden in twee zogenaamde spilwangen bevestigd. Deze spilwangen waren aan de achtersteven en een kruislingse legger gespijkerd. Eén van de spilwangen bevond zich nog in situ, de andere spilwang is ongeveer zeventien meter verderop, net buiten het schip aan stuurboordzijde ter hoogte van het mastspoor gevonden. Mastkast Direct aan de voorzijde van de mastvoet is tussen zaathout en bakboord opgaand houtwerk opgetekend (afb. 9). Het gaat om vier horizontaal boven elkaar geplaatste planken met een gezamenlijke hoogte van ongeveer een halve meter. Waarschijnlijk sloot het hout aan op de hoger gelegen mastbank. Van de laatstgenoemde is niets teruggevonden, maar de mastbank heeft ongetwijfeld de mast op gelijke

146

|

Het geroeide Nederlandse vrachtschip de 'Woerden 7'

03-binnenwerk.indd 146

30-05-2006 12:36:38


aannemen dat het de restanten van een stookplaats zijn geweest. Dit idee is niet alleen ingegeven door bekende parallellen, maar ook doordat enkele stukken baksteen roetresten bevatten. Bovendien zijn tussen de resten van de stookplaats deels verbrande en beroete planken gevonden en vertoonde een aantal leggers ter plaatse brandsporen. Opmerkelijk is de aanwezigheid van bakstenen die ontegenzeggelijk met hypocaustum-materiaal moeten worden geassocieerd. Het gaat naast verschillende vierkante tegels (doorsnede 22 cm) ook om fragmenten van zogenaamde tubuli of holle wandbuizen.

hoogte als het binnenboord op zijn plaats gehouden. Voorlopig gaan we er vanuit dat er voor de mast, over de breedte van het schip, een opbergkastje heeft bestaan. In deze van essenhout gemaakte mastkast heeft de bemanning vermoedelijk enige voorraad en scheepsinventaris bewaard, maar daarvan is niets bewaard gebleven. Een vergelijkbare mastkast was ook op de ‘Woerden 1’ aanwezig.11 Vondsten bij het schip De vondsten bij en rondom het schip kunnen aanwijzingen leveren over de ondergang van het vaartuig. Daar is wel enige voorzichtigheid bij geboden aangezien het materiaal deels ook later kan zijn ingespoeld. Met de huidige stand van onderzoek mogen we aannemen dat de ‘Woerden 7’ ergens in het laatste kwart van de tweede eeuw na Chr. buiten gebruik is geraakt. Hieronder zijn de verschillende materiaalgroepen besproken die een dergelijke veronderstelling aannemelijk maken. Stookplaats Op de bodem van de ‘Woerden 7’, achter in het ruim, lag een concentratie tufsteen en baksteen, waarvan we

Afb. 9 Ter hoogte van de mastvoet aan stuurboord bevinden zich nog enkele opstaande delen van de mastkast (foto: ADC ArcheoProjecten).

Aardewerk en natuursteen Aan boord van de ‘Woerden 7’ bevond zich niet veel materiaal meer dat tot de scheepsinventaris mag worden gerekend. Het aardewerk bestaat uit een vrijwel compleet terra sigillatabord van het type Dragendorff 18/31. Al het overige materiaal betreft incompleet vaatwerk. Anders gezegd, het gaat om losse scherven waarvan niet duidelijk is of het ingespoeld materiaal is dat door de Rijn van elders is aangevoerd (bijvoorbeeld van afvallagen in de buurt van het castellum) of dat het de gebroken resten zijn van aardewerk dat ooit tot de inventaris van de ‘Woerden 7’ heeft behoord. Ongeveer halverwege het schip lagen enkele grote stukken natuursteen. Het gaat om basalt en tefriet, twee steensoorten die gewonnen zijn in MiddenDuitsland in de buurt van Koblenz en Mayen. Het basalt is onbewerkt, ruw materiaal. De tefriet is een duidelijk bewerkt stuk steen dat als maalsteen gediend kan hebben. De grote vraag die ten aanzien van het natuursteen beantwoord dient te worden, is of we hier met lading of ballast te maken hebben? Een eenduidig antwoord is daarop niet te geven. Het is zelfs niet uitgesloten dat geen van beide opties geldt, maar dat het materiaal later, toen de ‘Woerden 7’ reeds op de bodem van de rivier lag, vanaf de oever als afval in het schip terecht is gekomen. Het geroeide Nederlandse vrachtschip de 'Woerden 7'

03-binnenwerk.indd 147

|

147

30-05-2006 12:36:39


Afb. 10 Overzicht van de Romeinse schepen van Woerden (kaart: Hazenberg Archeologie Leiden, gemeente Woerden).

Metaal en leer Van een andere materiaalcategorie, het metaal, is aan boord één object teruggevonden. Het gaat om een zogenaamde haarspit bedoeld als een soort aambeeld om een zeis te scherpen of bijvoorbeeld spijkers op te smeden. Nadat het hele schip was geborgen, zijn uit het zand onder de ‘Woerden 7’ nog enkele vishaken geborgen. Op de bodem van de ‘Woerden 7’, tegen het kimstuk van stuurboord aan, zijn zeven leren schoenen ontdekt. Opmerkelijk genoeg lagen de schoenen alleen ter hoogte van de potentiële roei-installatie. Dit maakt een verband aantrekkelijk en misschien ook wel aannemelijk. De gedachte dat het om afgedankte, versleten schoenen van roeiers gaat, is plausibel. Aan de andere kant is niet uit te sluiten dat de roeiers roeiden met hun schoenen uit om een betere grip op de vloer te hebben. De gevonden schoenen kunnen natuurlijk ook van de scheepsbemanning zijn, die op nat en dus glad (!) hout beter

148

|

zonder schoenen uit de voeten kon dan met hun gladde bespijkerde zolen. De schoenen worden gedateerd in het laatste kwart van de 2e eeuw na Chr.12

Overige Romeinse scheepswrakken in Woerden Al eerder zijn scheepswrakken uit de Romeinse Tijd in Woerden naar boven gekomen. Aan de hand van hun ligging kunnen de globale waterlopen uit die tijd worden vastgesteld (afb. 10). Hieronder worden de kenmerken van de andere Romeinse wrakken kort opgesomd.13 De ‘Woerden 1’ is een vrachtschip dat in 1978 werd gevonden bij het Sint Jozefspensionaat aan de Groenendaal. De breedte van het schip bedroeg ter hoogte van de mastbank ongeveer drie meter. Van het schip is slechts een lengte van ongeveer tien meter opgegraven. Het bouwhout van het schip is dendrochronologisch gedateerd in 169 na Chr. Aan boord bevond zich vondstmateriaal uit het laatste kwart

Het geroeide Nederlandse vrachtschip de 'Woerden 7'

03-binnenwerk.indd 148

30-05-2006 12:36:39


van de 2e eeuw, zodat ervan mag worden uitgegaan dat de ‘Woerden 1’ aan het begin van de 3e eeuw is gezonken. De ‘Woerden 2/6’ is eveneens een vrachtschip van het type Zwammerdam. Het is tijdens de sanering van de gasfabriek aan de Oranjestraat/Wilhelminastraat in 1988 voor het eerst ontdekt. Toen tien jaar later de sanering werd voortgezet, is het schip nogmaals waargenomen. Het schip had een breedte van 3,10 meter en een waargenomen lengte van veertien meter. De bodem was vlak en de kimhouten stonden in een rechte hoek. Tegen de kimhouten waren planken gespijkerd zodat de totale boordhoogte ongeveer 1,20 meter heeft bedragen. Alle delen waren met zware spijkers aan elkaar bevestigd. De ‘Woerden 3’ is in 1988 gevonden bij de eerste sanering van de gasfabriek aan de Oranjestraat. Het gaat om een boomstamkano met een verhoogd plankenboord waarin een mastbank was geplaatst. De afstand tussen mastgat en voorkant bedroeg 3,50 m. De totale lengte is niet vastgesteld. De paarsgewijs geplaatste spanten waren met spijkers tegen de boorden genageld. Het scheepje heeft sterke overeenkomsten met de ‘Zwammerdam 3’. Van de ‘Woerden 4’ is maar zeer weinig bekend geworden. Het vaartuig is door Caspar Reuvens, de eerste hoogleraar archeologie ter wereld, vermeld in 1823. Deze vermelding gaat terug op een brief die hij had ontvangen van dijkgraaf Meulman, die in oude rekeningen uit 1576 had gelezen dat een schip met Romeins materiaal op grote diepte was gezien bij het opwerpen van een nieuw verdedigingswerk, het Holle Bolwerk. De ‘Woerden 5’ is een kleine boomstamkano die in de Oranjestraat is aangetroffen bij de sanering van de gasfabriek in 1998. Alleen de rechterzijkant en een deel van de bodem zijn bewaard gebleven. In het boord bevonden zich enkele gaten, waaruit kan worden afgeleid dat het schip als visbun heeft gediend. In de nabije om-

geving werd een laat 2e-eeuwse terrasigillata-kom gevonden. De ‘Woerden 8’ wordt gevormd door enkele spanten die in 2003 zowel in het ruim als onder de achterheve van de ‘Woerden 7’ zijn ontdekt. Het ging daarbij duidelijk om een ander type schip. In constructieve zin verschilt dit schip van alle andere Woerdense schepen: de spanten en scheepshuid zijn niet met elkaar verbonden door ijzeren nagels, maar door houten pengat-verbindingen. Deze bouwtechniek is mediterraan van oorsprong en is in de scheepsbouw terug te vinden bij galeien. Galeien waren snelle oorlogsschepen met een mast en een ram. Deze ranke schepen werden voortgedreven door ongeveer twintig roeiers. Dit type schip was tussen de vijftien en twintig meter lang en drie meter breed. Het diende als patrouilleschip op de Rijn. In Nederland zijn nog nauwelijks resten van Romeinse galeien opgegraven. Eind 19e eeuw is een exemplaar in Vechten ontdekt.14 In Duitsland echter zijn prachtige vondsten bekend uit Mainz en Oberstimm.15

Interpretatie en enkele nieuwe gedachten Roeien of manoeuvreren? Nu alle specifieke kenmerken van de ‘Woerden 7’ zijn beschreven, kunnen de in de inleiding opgeworpen vragen aan de orde komen. Allereerst behandelen we hier de roei-inrichting, die de aanleiding vormt om het beeld over de voortbeweging van Romeinse vrachtschepen opnieuw kritisch te bekijken. Deze roei-inrichting levert immers nieuwe aanknopingspunten over de wijze van voortbewegen. Daarmee laait niet alleen de discussie op over het eenmalige gebruik van schepen, hergebruik of eventuele verkoop van scheepshout en het bewust afzinken van schepen als oeverversterkingen, maar ook moet worden nagedacht over de mogelijkheden van stroomafwaarts en vooral stroomopwaartse beweging van Romeinse platbodems. Dat schepen in de Oudheid gemakkelijk stroomHet geroeide Nederlandse vrachtschip de 'Woerden 7'

03-binnenwerk.indd 149

|

149

30-05-2006 12:36:39


afwaarts konden manoeuvreren op de grote rivieren is een ‘open deur’. De voortbeweging werd gegarandeerd door het natuurlijke verval van de naar de kust verlopende rivier en met het bijzetten van een zeil kon de voortstuwing van het schip eventueel verder worden opgevoerd. Het lijkt verder vooral een kwestie van goede stuurmanskunst om de lading op de juiste plek van bestemming af te leveren. Het is echter de vraag of het efficiënt was en de inspanning loonde om de schepen weer terug te laten keren om stroomopwaarts nieuwe lading op te halen. Tijdens de opgraving van de ’Woerden 7’ in 2003 is wel geopperd dat veel bestaande ideeën over goederentransport over water in Romeins Europa op de helling waren gezet. Het schip bleek immers een nog nooit eerder aangetroffen combinatie van een platbodem (een plat en breed type vrachtschip) en een galei (een oorlogsschip dat meer spitsvormig en smaller is). Onder de Romeinse schepen die tot nu toe in Europa zijn opgegraven, vormt het Woerdense schip dus een absolute primeur. De bestaande ideeën omtrent het transport van bulkgoederen vanuit Duitsland over de Rijn gingen in Woerden letterlijk en figuurlijk op de schop. Houten schepen kunnen een zeer lang leven hebben gehad, maar anderzijds is bekend van rivierschepen dat ze soms slechts voor een enkele afvaart werden gebruikt en op de plaats van bestemming werden gesloopt waarbij naast de lading ook het hout als bouwmateriaal werd verkocht.16 De Romeinse platbodems zouden slechts hebben gediend als ‘verpakkingsmateriaal’ voor de vracht (natuursteen of andere bouwmaterialen) die het Romeinse leger vanuit Duitsland naar Nederland vervoerde. De schepen voeren met de stroom mee richting Nederland om daar hun lading af te zetten en werden vervolgens ontmanteld om als bouwhout te dienen. Een andere gedachte die door het onderzoek van de ’Woerden 7’ op de helling leek te gaan, was het idee van het éénrichtingsverkeer op de Romeinse

150

|

Rijn. Tot nu toe gingen archeologen er dikwijls van uit dat Romeinse binnenvaartvrachtschepen vrijwel uitsluitend stroomafwaarts konden varen. De sterke stroming maakte het onmogelijk om de Rijn stroomopwaarts te bevaren. De schepen beschikten wel over een zeil, maar dat was mogelijk alleen geschikt om stroomafwaarts te manoeuvreren over de vaak zeer brede en meanderende rivier. Het is de vraag of de Romeinen mét zeil tegen de stroom op konden varen. De ’combinatieboot’ van Woerden die voorzien is van zeil én roeibanken, zou nieuwe aanknopingspunten kunnen leveren. Mogelijk kon men in de Romeinse Tijd met dit schip de Rijn wèl stroomopwaarts varen. Hier is enige nuancering echter op zijn plaats.17 Dat de roei-installatie daadwerkelijk gebruikt is om de ’Woerden 7’ stroomopwaarts te brengen, is nog geenszins bewezen. Ook het gegeven dat er überhaupt mee geroeid zou zijn, kan niet zonneklaar worden aangetoond uit de opgravingsgegevens. Hoewel natuurlijk niet is uitgesloten dat met behulp van de roei-installatie daadwerkelijk (stroomopwaarts!) geroeid is, denken we dat de roei-installatie voornamelijk bedoeld was om het schip te helpen bij navigeren, om het vaartuig op de brede, soms snel stromende rivier op koers te houden. De tekening van de ‘Zwammerdam 6’ laat overigens zien dat dit schip een vergelijkbare installatie had die archeologen niet eerder als zodanig konden herkennen. Er zijn dus al twee vrachtvaartuigen in de Nederlandse delta gevonden met een tot nu toe unieke installatie aan boord. Die voeden niet alleen onze gedachten over de bewegingsmogelijkheden van transportschepen in de Oudheid, maar geven ook daarmee aanleiding om weer opnieuw na te denken over potentiële handelsroutes en afzetgebieden, en andere economische variabelen en factoren die volgen uit de implicatie van stroomopwaartse beweging van vrachtschepen.

Het geroeide Nederlandse vrachtschip de 'Woerden 7'

03-binnenwerk.indd 150

30-05-2006 12:36:40


Dendrochronologie en dendroprovenancing Een tweede, zeer interessante, nieuwe gedachte die door het onderzoek naar de ‘Woerden 7’ naar voren is gekomen, heeft te maken met de analyses die op het hout van het schip zijn uitgevoerd.18 Het ging daarbij niet alleen om het dendrochronologische onderzoek naar de datering van het schip. Ook is gekeken naar de herkomst van het hout of anders gezegd waar de bomen zijn gegroeid (dendroprovenancing). Een achterliggend doel van deze deelonderzoeken is gegevens aan te leveren voor de oorspronkelijke bouwlocatie van de ‘Woerden 7’. Zoals hierboven gezegd, wordt er soms vanuit gegaan dat de vrachtschepen als ‘verpakkingsmateriaal’ dienden van de lading. Hoewel die lading meestal niet precies aantoonbaar is, mag men veronderstellen dat het - naast voedseltransporten zoals het graan op de ‘Woerden 1’ vaak om bouwmaterialen ging die voor de Nederrijnse grenszone bestemd waren; zogenaamde bulkgoederen. Nederland heeft van nature geen steen en daarom zijn baksteen, tufsteen en basalt enkele belangrijke materialen die over de Rijn stroomafwaarts werden getransporteerd. Dit bouwmateriaal was bestemd voor de castella in het Nederrijnse gebied, waarvan bijvoorbeeld recentelijk in Alphen aan den Rijn (NL, provincie Zuid-Holland) is vastgesteld dat de muren, poorten en belangrijke gebouwen vanaf 160 na Chr. geleidelijk aan werden omgebouwd van hout in steen.19 De relatie tussen deze verbouwingen van de grensforten en de datering van Romeinse scheepswrakken in de ‘Oude’-Rijnzone is evident. De bouwactiviteiten zullen ook een belangrijke impuls hebben gegeven aan transport over deze rivier. Er werd tot voor kort nauwelijks getwijfeld aan het gegeven dat, daar waar de bouwstoffen werden gewonnen, ook de schepen zijn gebouwd. Het is immers niet meer dan logisch dat men het ‘verpakkingsmateriaal’ op locatie in elkaar zette in de buurt van de steengroeven. De voor

ons gebied dichtstbijzijnde groeves bevinden zich in de oostelijke Eifel, in de omgeving van Koblenz en Mayen. Daar hebben zich oudtijds door de vele vulkaanuitbarstingen steenafzettingen gevormd, die door de Romeinen in zowel dag- als nachtbouw zijn gewonnen. Basalt en tufsteen zijn daarbij de belangrijkste steensoorten.

Afb. 11 ‘Woerden 7’: de onderdelen die van Nederlands eikenhout zijn gemaakt (afbeelding: Yardeni Vorst).

Nieuw echter en zeer verrassend was de ontdekking dat niet alle hout van de ‘Woerden 7’ uit Midden-Duitsland Het geroeide Nederlandse vrachtschip de 'Woerden 7'

03-binnenwerk.indd 151

|

151

30-05-2006 12:36:40


Afb. 12 De zusterschepen ‘Woerden 7’ en ‘Zwammerdam 6’ in de juiste verhouding tot elkaar. Op de luchtfoto is de ‘Woerden 7’ te zien en de tekening beeldt de ‘Zwammerdam 6’ uit (foto: Hazenberg Archeologie Leiden; tekening uit De Weerd 1988, plaat A).

afkomstig was. Sommige houten scheepsonderdelen bleken grote overeenkomsten te vertonen met eikenhout uit het ‘West-Nederlandse’ veengebied. Bovendien blijkt dat die bewuste delen tot de primaire constructie van het schip behoorden, anders gezegd, dat het dus geen reparatiehout is, maar dat dit Nederlandse hout samen met het Duitse hout tegelijkertijd is verwerkt bij de bouw van het schip (afb. 11). De dendrochronologische (jaarringen-)dateringen van het Duitse en Nederlandse hout komen ook overeen: de kapdatum is gesteld op najaar/winter van het jaar 162/163 na Chr. Het hout blijkt tevens ‘groen’ te zijn verwerkt, dat wil zeggen dat men direct na de kap begonnen is met de bouw van het schip. Het is aannemelijk dat de van takken ontdane bomen zijn getransporteerd naar het Nederlandse Rijngebied, om ergens hier te worden verzaagd en verwerkt in het schip. Kan het zijn dat sommige scheepsdelen blijkbaar niet voorhanden waren in de Duitse lading en dat men ter aanvulling daartoe Nederlandse hout heeft gebruikt?20

Een Nederlandse werf langs de ‘Oude Rijn’? Wat kan nu uit het bovenstaande worden afgeleid over de oorspronkelijke bouwlocatie van de ‘Woerden 7’? Naar ons idee staat er maar één mogelijk-

152

|

heid open: het schip is in Nederland gebouwd! Hoewel het in theorie natuurlijk niet is uitgesloten dat het Nederlandse hout naar Midden-Duitsland is vervoerd om daar in de primaire bouwconstructie te worden verwerkt, is het tegenovergestelde veel aannemelijker: aan de West-Nederlandse limes heeft een werf het Duitse hout besteld om schepen - waaronder de ‘Woerden 7’ - te bouwen. Bovendien zijn er - indirect - nog meer aanwijzingen die duiden op een ‘Nederlands’ ontwerp van het schip. Zoals elders verwoord, heeft de ‘Woerden 7’ grote overeenkomsten met een ander schip uit de Nederrijnse zone, namelijk de ‘Zwammerdam 6’. Hoewel dit vaartuig wat geringere afmetingen heeft dan de ‘Woerden 7’, zijn de overeenkomsten tussen beide vaartuigen treffend (afb. 12). Van alle riviervrachtschepen die we kennen uit de Noordwestelijke provincies van het Romeinse Rijk, zijn het déze twee vaartuigen die als twee druppels op elkaar lijken. Natuurlijk hebben ook andere vrachtschepen overeenkomsten met de ‘Woerden 7’, maar bij deze ontbreken net de kenmerkende details zoals de enkelvoudig geplaatste leggers, het kruislingse verband op voor- en achterdek, de roeibankdragers, de vele uitgehakte gaten in de leggers en de verhoudingen binnen het schip. Hieruit blijkt dat de

Het geroeide Nederlandse vrachtschip de 'Woerden 7'

03-binnenwerk.indd 152

30-05-2006 12:36:40


‘Woerden 7’ en de ‘Zwammerdam 6’ dusdanig op elkaar lijken dat ze met recht zusterschepen mogen worden genoemd, misschien wel afkomstig van dezelfde werf. Waar zich deze werf dan heeft bevonden, is naar aanleiding van het hiervoor beschreven houtonderzoek nog een onbeantwoorde vraag. Aangezien er Nederlands hout in de primaire constructie van de ‘Woerden 7’ is gebruikt, mag men aannemen dat de werf in ieder geval op ‘Nederlands’ grondgebied was gevestigd, vermoedelijk in de omgeving van de forten langs de Romeinse Rijn in de provincies Utrecht en Zuid-Holland. Tot slot staat nog de belangwekkende vraag open hoe het dan zit met de lading en de relatie met de roei-installatie. Anders gezegd: waartoe is de ‘Woerden 7’ eigenlijk gebouwd? Als het schip ooit natuursteen uit de Eifel

heeft vervoerd of andere ten opzichte van Woerden bovenstrooms gewonnen bulkgoederen, is het toch minstens één keer stroomopwaarts gevaren om het transport op te halen; daarmee is niet gezegd dat het schip dan ook enorme afstanden stroomopwaarts heeft afgelegd. Of bestaan de bulkgoederen niet uit stoffelijke materialen maar uit mensen?! Hoe het ook zij, op welke wijze men het schip ‘Bovenrijns’ heeft gekregen, laat zich niet aflezen uit de archeologische data. Maar wellicht speelt naast het zeilen en het jagen van het schip, onze roei-installatie hier dan toch een vooraanstaande rol als wijze van voortbewegen van de ‘Woerden 7’. Hazenberg Archeologie Leiden Middelstegracht 89r 2312 TT Leiden

Noten 1 De auteurs waren toentertijd respectievelijk veldarcheoloog, gemeentelijk projectleider en opgravingsleider tijdens het onderzoek naar de ‘Woerden 7’. De andere veldmedewerkers op het project waren Willem Derickx (landmeter), Jaap Morel (scheepsarcheoloog), Jacques Quik (grondwerk), Albert Veenhof (veldtechnicus) en Ben de Wit (machinist). Tevens hebben de vaste amateur-archeologen Gonnie van Dijken, Cees Doedijns, Hans Kooiman, Mart Scheer en Henk van Uunen van de Archeologische Werkgroep Woerden hun diensten verleend. Als archeologische materiaalspecialisten waren Marieke van Dinter (fysische geografie), Eva Kars (natuur- en baksteen), Pauline van Rijn en Yardeni Vorst (hout) en Coriene Wiepking (aardewerk) aan het project verbonden. 2 Zie Vos et al. 2003, p.51, afb.1, voor een overzicht van de opgravingen rond het castellum van Woerden; De Hingh en Hazenberg 2004; www.woerden7.nl. 3 De Weerd 1988. 4 Inmiddels is van het schip een dendrochronologische datering bekend geworden van delen waarvan het spinthout niet ontbrak, die is uitgekomen op de winter van 162/163 AD. 5 Voor meer informatie over de eerder aangetroffen schepen in Woerden zie www.woerden7.nl en www1.rgmz.de/ Navis/home/frames.htm 6 Dit was niet alleen wat betreft de wateronttrekking handig, maar ook scheepstechnisch wordt een maritiem object meestal gedocumenteerd van achterschip naar voorschip. 7 Degradatieonderzoek naar ondermeer hout en ijzer wordt uitgevoerd door dr. Hans Huisman (ROB). 8 Aangezien het niet duidelijk was of de bacterie van de ‘Woerden 7’ zich zou verspreiden naar andere reeds gedeponeerde wrakken, besloot de ROB de houtresten van het schip niet in het Nationale Velddepot in Nijkerk in bewaring te nemen. 9 De Weerd 1988; Bockius 2000. 10 Zie voor mogelijke reconstructies Mees & Pferdehirt 2002 (Hrsg.), p.174-213. 11 Haalebos 1996, 483. 12 Voorlopige datering door dr. Carol van Driel-Murray (AAC). 13 Zie ook www.woerden7.nl; Haalebos 1996; Bockius 2002a, p.30-35. 14 Bockius 2002b, p.60-62. 15 Bockius 2002c. 16 Uit recentere bronnen (Arnold 1992; Provost 1995) is bekend dat rivierschepen slechts één vaart maakten en bij Het geroeide Nederlandse vrachtschip de 'Woerden 7'

03-binnenwerk.indd 153

|

153

30-05-2006 12:36:41


aankomst op de plek van bestemming uit elkaar werden gehaald waarbij zowel de lading als het scheepshout werd verkocht. Daarbij mag men stellen dat de schepen hoofdzakelijk dienden als verpakkingsmateriaal, en dat de werkelijke waarde wordt vertegenwoordigd door de lading die het schip vervoerde. Dit zou, gelet op het dikwijls voorkomen van secundair gebruikt scheepshout in andere bouwconstructies, ook in de Romeinse tijd soms het geval kunnen zijn geweest. Een andere mogelijkheid die we kennen is dat de schepen in hun geheel bewust worden afgezonken om als oeverversteviging te dienen. 17 De ‘Woerden 1’ met het graan uit Gallia Belgica voer waarschijnlijk via onder andere de Schelde en het Kanaal van Corbulo tot aan de Rijn. Alleen dit gegeven al vraagt om verdere nuancering aangaande stroomopwaartse voortbeweging van Romeinse platbodems in het algemeen (zie Haalebos 1996). 18 Hiermee zijn spectaculaire resultaten geboekt. Allereerst dient vermeld te worden dat deze resultaten alleen mogelijk waren doordat er een zeer grote hoeveelheid houtmonsters is genomen van vrijwel alle onderdelen van het schip. Voor de resultaten zie Vorst 2005. 19 Polak, Kloosterman & Niemeijer 2004. 20 Verder onderzoek zal dit moeten uitmaken, waarbij tevens de gedachte een rol speelt of het Nederlandse hout mogelijk speciale eigenschappen had om bijvoorbeeld bepaalde krachten op te vangen in de constructie van het vaartuig, gelet op de specifieke positie van het Nederlandse materiaal in het schip. Literatuur Arnold, B., 1992: Batellerie gallo-romaine sur le lac de Neuchâtel, 1-2, Archéologie neuchâteloise 12-13, Saint-Blaise. Blom, E., J.J. Lanzing, en W.K. Vos, 2004: Voorlopige rapportage Woerden Kerkplein, deelgebied B en C en het schip de ‘Woerden 7’, (ADC-rapport 254), Amersfoort. Bockius, R., 2000: Antike Prahme. Monumentale Zeugnisse keltisch-römischer Binnenschiffahrt aus der Zeit vom 2.Jh.v.Chr. bis ins 3.Jh.n.Chr., Jahrbuch des Römisch-Germanischen Zentralmuseums Mainz 47, 439-493. Bockius, R., 2002a: Die Prahme von Woerden, in: A. Mees en B. Pferdehirt (Hrsg.), Römerzeitliche Schiffsfunde, in der Datenbank ”Navis I”, (Kataloge vor- und frühgeschichtlicher Altertümer, Band 29), Bonn, 30-35. Bockius, R., 2002b: Das Wrack von Vechten, in: A. Mees en B. Pferdehirt (Hrsg.), Römerzeitliche Schiffsfunde, in der Datenbank ”Navis I”, (Kataloge vor- und frühgeschichtlicher Altertümer, Band 29), Bonn, 60-62. Bockius, R., 2002c: Die Römerzeitlichen Schiffsfunde von Oberstimm in Bayern, (Monographien des Römisch-Germanischen Zentralmuseums, Band 50), Mainz. Haalebos, J.K., 1996: Ein römisches Getreideschiff in Woerden (NL), Jahrbuch des Römisch-Germanischen Zentralmuseums Mainz 43, 475-509. Hingh, A. de, en T. Hazenberg, 2004: Woerden, het fort, de vicus en een schip, Leiden. Mees, A., en B. Pferdehirt (Hrsg.), Römerzeitliche Schiffsfunde, in der Datenbank ”Navis I”, (Kataloge vor- und frühgeschichtlicher Altertümer, Band 29), Bonn. Polak, M., R.P.J. Kloosterman en R.A.J. Niemeijer, 2004: Alphen aan den Rijn-Albaniana 2001-2002. Opgravingen tussen de Castellumstraat, het omloopkanaal en de Oude Rijn, (Libelli Noviomagenses 7), Nijmegen. Provost, M., 1995: Le Val de Loire dans l’antiquité, (Gallia Beiheft 52), Paris. Vorst Y. 2005: De constructie en herkomst van de Romeinse platbodem ‘Woerden 7’, Een studie van jaarringpatronen en bewerkingssporen (doctoraalscriptie Universiteit van Amsterdam). Vos, W.K., 2003: Woerden Kerkplein 2002, (ADC-rapport 152), Bunschoten. Vos, W.K., E. Blom, A. Veenhof, en T. Hazenberg, 2003: De Romeinse limes tijdens Caligula: gedachten over de aanvang van het castellum Laurium en onderzoeksresultaten van nieuwe opgravingen aan het Kerkplein in Woerden, Westerheem 52, 50-63. Weerd, M.D. de, 1988: Schepen voor Zwammerdam, Amsterdam. www.woerden7.nl, Hazenberg Archeologie Leiden

154

|

Het geroeide Nederlandse vrachtschip de 'Woerden 7'

03-binnenwerk.indd 154

30-05-2006 12:36:41


Rondom de stad

Gemeentelijke archeologie in... Utrecht De glazen kralen van het Utrechtse Wolvenplein A.G. Rauws & A.M. Bakker

Inleiding Op een groot terrein aan het Wolvenplein in Utrecht is in 2002 een archeologisch onderzoek uitgevoerd (afb 1). Aanleiding daartoe was een nieuwbouwplan op de plaats waar een gereformeerde school voor uitgebreid lager onderwijs was gevestigd. Het onderzoek bestond uit twee opgravingscampagnes die in de maanden februari en november plaatsvonden. Het Wolvenplein en omgeving vormde in de Middeleeuwen de noordoosthoek van de stad en werd aan de buitenzijde

begrensd door de stadswal en de stadsbuitengracht. Tussen 1577 en 1584 werd hier het aarden bolwerk Wolvenburg aangelegd, waarop in 1853 de gevangenis werd gebouwd die tot op heden nog in gebruik is. Omdat er van dit deel van de stad relatief nog weinig bekend was, kon voorafgaand aan het onderzoek geen duidelijke vraagstelling worden geformuleerd. Wel bestond de hoop dat er antwoord zou worden verkregen op de vraag of de omstreeks 1122 aangelegde stadsbuitengracht hier, evenals ter hoogte van

Afb. 1 Noordoostelijke hoek van de stad Utrecht, zoals weergegeven op de kaart van Joan Blaeu (uitgegeven in 1649). Met ziet het bolwerk Wolvenburg, het toen al geseculariseerde Wittevrouwenklooster en de Wittevrouwenpoort. De opgraving heeft plaats gevonden in het blok tegenover de molen.

Rondom de stad

03-binnenwerk.indd 155

|

155

30-05-2006 12:36:42


Afb. 2 Impressie van een kralenketting van cilindrische getorste kralen.

het voormalige Wijk C, een deel van de oude Vechtloop is. Die hoop bleek ijdel: tijdens het onderzoek werd over het gehele terrein een horizontale gelaagdheid van klei en zand waargenomen zonder ook maar een enkele aanwijzing van een rivieroever. Getuige een aantal greppels is het binnenterrein in de 12e eeuw voor het eerst in gebruik genomen. Ook in de 14e en 15e eeuw is er enige bewoning geweest. Zo zijn er uit de 14e eeuw een aantal kuilen en twee waterputten tevoorschijn gekomen. Ook in een ophogingslaag uit de 15e eeuw zijn enkele kuilen waargenomen. Daarna werd het stil tot in de 17e of 18e eeuw, waarna het terrein opnieuw werd opgehoogd.1 Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat het binnenterrein eeuwenlang een open karakter heeft gehad. Er is dus nooit sprake geweest van echte bebouwing, hooguit van een enkel schuurtje her en der. Langs het Wolvenplein daarentegen staan op de eerste kadastrale minuut van 1832 twee huizen en twee stallen afgebeeld.2 Tijdens het onderzoek werden hier funderingen aangetroffen die, gezien de resten van een bestrating binnen de muren, inderdaad van een stal zouden kunnen zijn geweest. Later is de stal opgedeeld door er binnenmuren in te plaatsen, waarna hij mogelijk als een aantal kamerwoningen in gebruik is genomen. Ten noorden van de stal is de fundering van een huis blootgelegd, dat ook op de kadastrale kaart is te zien. Het huis was aan de straatzijde onderkelderd. Op een dieper niveau onder het huis

156

|

kwam een verrassende vondst tevoorschijn. Het betrof een vierkante kuil waarbinnen een klein, cirkelvormig uit baksteen gestapeld oventje lag, dat aan ĂŠĂŠn zijde een (stook)opening bezat. Het was gefundeerd op een, eveneens cirkelvormig, uit brokken baksteen gemaakt vloertje. Uit de vulling van de kuil zijn kleine fragmentjes brons verzameld, maar de functie en datering zijn nog niet duidelijk. Nadat dit oventje was onderzocht en gedocumenteerd, wachtte de archeologen opnieuw een verrassing. Onder de aangetroffen oven kwam namelijk opnieuw een vierkante kuil tevoorschijn met ook daarin een cirkelvormig uit baksteen opgestapelde oven. Van deze wat grotere oven restten slechts drie lagen en de fundering bestond uit een vierkant, uit brokstukken baksteen gemaakt vloertje. Net als bij het eerste exemplaar zijn de functie en datering nog onbekend. Nadere uitwerking zal hopelijk meer inzicht verschaffen. Aan de noordkant van het terrein, parallel aan het Wolvenplein, werd een gedeelte van de oude stadsbuitengracht waargenomen die tijdens de aanleg van het 16e-eeuwse bolwerk is gedempt en omgelegd. Tijdens de opgraving is een aantal verrassende vondsten gedaan, zoals een vergulde nodus van een kelk of een bisschopsstaf, en een buste van een hermafroditisch wezen, waarvan het hoofd helaas ontbreekt. Tenslotte werd een grote hoeveelheid kralen gevonden, die hieronder wordt besproken.

Multifunctionele kralen Het betreft hier cilindrische glazen kralen, merendeels roodbruin gekleurd en met witte en zwarte getorste banen versierd (afb. 2). Natuurlijk rees de vraag wat de herkomst van deze kralen zou kunnen zijn. Glazen kralen behoren tot de vroegste glasproducten doordat zij al bij relatief lage temperaturen kunnen worden geproduceerd en kunnen worden gekleurd met behulp van afval uit de metaalbewerking.3 Inzicht in de wijze van

Rondom de stad

03-binnenwerk.indd 156

30-05-2006 12:36:42


productie kan ontleend worden aan de bestudering van oude vondsten, maar ook door nog bestaande ambachtelijke methoden te bestuderen.4 Kralen, zoals in Utrecht gevonden, kwamen voornamelijk uit Amsterdam, waar ze in de 17e-eeuwse glashuizen in grote hoeveelheden geproduceerd werden.5 Kralen waren in die tijd niet alleen als sieraad bedoeld, zij werden tevens gebruikt als betaalmiddel voor de handel met overzeese volken. De daarvoor gebruikte kralen worden nog vaak gevonden op de kusten van het Amerikaanse continent6 en die van Afrika, Zuidoost Azië en in de Indonesische Archipel.7 Ook worden zij regelmatig gevonden in land- en tuinbouwgebieden rondom Amsterdam. Turfschepen uit de laagveengebieden namen in de 17e eeuw vaak als retourvracht huishoudafval (GFT-afval avant la lettre) en grachtenbagger uit Amsterdam mee ter bemesting van het land. De grachtenbagger was, afhankelijk van de winplaats, soms ‘besmet’ met afval van Amsterdamse glashuizen.8

Vondstbeschrijving De kralenvondst op het Wolvenplein bestond uit ruim tweehonderd bijna uitsluitend cilindrische exemplaren (lengte ca. 30 mm, diameter ca. 7 mm). Het grootste deel ervan is met een roodbruine pigmentlaag (vermoedelijk mangaan(III)oxide met ijzer(III)oxide) overtrokken en is versierd met óf drie getorste bundels van drie witte banden (vermoedelijk tinoxide), óf met drie getorste stroken van een zwartbruine band (vermoedelijk mangaan(III)oxide) tussen twee witte banden (afb. 2). Daarnaast zijn er ook enige cilindrische kralen met andere kleuren en sierbanden: zwart met wit, resp. wit met rood en blauw (afb. 3). Laatstgenoemde zijn massief gekleurd, de roodbruine zijn steeds van helder glas met een pigmentlaag van 0,15 tot 0,25 mm dikte. Zij zijn getrokken uit een dikwandige glasblaas waarop de versiering al was aangebracht.9 Bij uittrekken tot een

meterslange staaf met een diameter van 5 à 8 mm nemen de afmetingen van ‘rijggat en sier’ evenredig met de diameter af. Door het uittrekken heeft het glas een vezelige structuur gekregen. Dit blijkt uit het corrosiepatroon aan het oppervlak en vooral uit de wijze waarop getorste kralen ‘overlangs-gedraaid’ zich laten splijten tot getorste fragmenten (afb. 4). Deze kralen zijn in een ophogingslaag gevonden die zich over een groot deel van het terrein uitstrekt. In deze laag zijn verder scherven holglas, vlakglas en een grote hoeveelheid aardewerkfragmenten aangetroffen. Op grond van de vondsten is deze laag te dateren in het begin van de 18e eeuw.

Afb. 3 Assortiment van de verschillende typen gevonden kralen.

De glasindustrie in Amsterdam Tijdens de opbloei van Amsterdam in het begin van de 17e eeuw heeft zich aldaar onder meer glasindustrie ontwikkeld. Een belangrijk bedrijf hierin was dat van Jan Hendriksz Soop. Hij was de eerste die in Amsterdam de productie van glazen kralen en spiegels begon. Later werd de kralenproductie in andere bedrijven voortgezet en uitgebreid, waaronder die aan de Keizersgracht en aan het eind van de Rozengracht. Deze productie was van belang voor de overzeese handel van Amsterdam.10 De glasindustrie daar en ook elders

Afb. 4 Splijtfragment van een getorste kraal.

Rondom de stad

03-binnenwerk.indd 157

|

157

30-05-2006 12:36:43


kenmerkte zich in die tijd, mede als gevolg van de onderdrukkende protectietactiek van Venetië, door ruzies en chicanes, resulterend in een grote mobiliteit van zowel ondernemers als glasblazers. De productie van glazen kralen als betaalmiddel werd voortgezet tot in de 18e eeuw. Toen verschoof de markt zich weer geleidelijk in de richting van natuurkralen (kwarts en halfedelstenen).11 Voor meer informatie over de bonte geschiedenis van de Amsterdamse glasindustrie zie onder meer Hudig en Roetmeijer.12

Vergelijking van de Utrechtse met Amsterdamse vondsten

Tabel 1 Verschillen tussen kralen uit Amsterdam en Utrecht.

Het ligt voor de hand de Utrechtse vondsten te vergelijken met kralen die zijn gevonden bij Amsterdamse productieplaatsen. Tegen de verwachting in zijn hierbij nogal wat verschillen gebleken met de Amsterdamse producten uit het begin van de 17e eeuw. In Amsterdam zijn tot dusver zeer weinig getorste kralen aangetroffen. De daar gevonden lange pijpen zijn halffabrikaten waarvan later de eindproducten werden gemaakt: ronde kralen uit kort afgeknepen en daarna rondgesmolten stukken, dan wel uniforme cilindrische kralen, bedoeld als betaalmiddel overzee. De verschillen zijn in de tabel getoond. Bij nader inzien ontstaat de indruk dat de in Utrecht gevonden kralen van een mindere kwaliteit zijn dan de in Amsterdam gevonden types. Dunne op blank glas aangebrachte pigmentlagen

Amsterdam 1 Het uitgangsmateriaal (glaspijpen) bestaat in meerderheid uit door en door gepigmenteerd glas. 2 Gekleurde glasdraden worden in dikke, gegroefde glaspijpen gelegd en door rollen, uittrekken en snijden tot eindproduct gemaakt. 3 De gestreepte kralen zijn zeer zelden getorst.

158

|

Utrecht De kralen bestaan uit blank glas, overtrokken met een laagje pigment, meestal bruin (mangaan/ ijzeroxide). Gekleurde glasdraden worden op dikke en korte overtrokken glaspijpen gelegd, vlakgerold en door uittrekken en snijden tot eindproduct gemaakt. De gestreepte kralen zijn bijna altijd getorst.

zullen daardoor eerder door slijtage of beschadiging verdwijnen. Het volledig gepigmenteerde glas en de ingewalste glasdraden daarentegen zullen onder zware gebruiksomstandigheden kleur houden.

Wat is de herkomst van de kralen? Wat valt er te zeggen over de herkomst van de in Utrecht gevonden kralen? Zijn zij wellicht met Amsterdamse mest naar Utrechtse moestuinen versleept? Dit lijkt onwaarschijnlijk, omdat de kralen sterk geconcentreerd zijn gevonden. Bovendien ligt het niet voor de hand dat Amsterdams afval als mest werd afgevoerd naar een warmoezerij in een andere stad die zelf genoeg afval kon produceren. Ook is in Amsterdam vooralsnog geen glashuis bekend dat op grote schaal getorste kralen heeft geproduceerd. Wél zijn aan de Keizersgracht en het Waterlooplein naast grote hoeveelheden ‘rechte’ en door en door gepigmenteerde halffabrikaten en kralen ook kleine hoeveelheden cilindrische kralen gevonden op basis van blank glas, deels ook getorst. Het materiaal van de Keizersgracht stamt van een vroege vestiging van Soop (ca. 1610). Het materiaal van het Waterlooplein mist een archeologische context, doordat het machinaal is opgegraven bij de aanleg van de metro. Bovendien was het vroeger waarschijnlijk al secundair gedeponeerd als ophogingsmateriaal van elders. De oorspronkelijke herkomst kan dus niet meer worden vastgesteld. Deze negatieve bevindingen sluiten echter niet uit dat nog ergens onder de grond in Amsterdam kralen van het ‘Utrechtse’ type zouden kunnen liggen. Een andere mogelijkheid zou een relatie kunnen zijn met kralenvondsten uit locaties in Middelburg, waar al in de 16e eeuw glas werd geproduceerd. Bij werkzaamheden aan een riool is daar een mengsel van cilindrische kralen en kaurischelpen gevonden.13 Het in Utrecht gevonden hoofdtype is hierbij echter niet vertegenwoordigd. Elders in Middelburg zijn eveneens cilindrische

Rondom de stad

03-binnenwerk.indd 158

30-05-2006 12:36:43


Afb. 5 Het vervallen voormalig Wittevrouwenklooster in de 17e eeuw. In de kapel was enige jaren het glashuis van De Breton gevestigd.

kralen gevonden.14 Ook daar kwam het ‘Utrechtse’ type niet voor. De Middelburgse vondsten leveren dus geen aanknopingspunten met de Utrechtse.

Lokale Utrechtse productie? Tenslotte bestaat de mogelijkheid dat wij te maken hebben met een lokaal Utrechts product. Er is slechts gedurende een korte periode (rondom 1690) in Utrecht een glashuis bekend.15 Dit glashuis, geleid door de Hugenoot De Breton, was gevestigd in de kapel van het voormalig Wittevrouwenklooster (afb. 5), gelegen aan de Wittevrouwenstraat bij de stadsmuur, niet ver van de vindplaats van de kralen. Van ca. 1689 tot 1691 is er drinkglas en vensterglas geproduceerd. In 1691 werd de oven wegens een ‘incident’ gedoofd. Eind 1691 of begin 1692 is na reparatie van de oven de productie hervat. Medio 1693 werd deze weer onderbroken waarna zij vermoedelijk niet meer is hervat. De meester-glasblazer Wiltsanck, diende aan Staten en Magistraat nog een verzoek in om in de rechten van De Breton te mogen treden. Maar hij bleek enige tijd later in Haarlem werkzaam te zijn.15 Na

Pasen 1693 zijn er geen gedocumenteerde contacten meer geweest tussen Wiltsanck en de Utrechtse autoriteiten. Bij het gevonden materiaal is één klont gemorste glassmelt gevonden, verder geen ander productieafval in de vorm van mislukte kralen, afsnijdsels of halffabrikaten. Al met al een zwakke basis voor de aanname van lokale productie. Maar er kan natuurlijk op andere, nog bebouwde percelen in de buurt wel productieafval verborgen liggen.

Conclusie De geschiedenis van de glasproductie in Utrecht is kort. Het is mogelijk dat in de eindfase, met een beschadigde oven en daardoor bij een lagere temperatuur, nog slechts eenvoudige producten konden worden gemaakt, zoals kralen. Een productie in het begin van de 18e eeuw is ook verenigbaar met de minder goede kwaliteit van de gevonden kralen. Men kan zich voorstellen dat na sluiting van het glashuis overgebleven kralen op een nabijgelegen open terrein zijn terechtgekomen, alhoewel men dan grotere hoeveelheden zou verwachten. Maar natuurlijk bestaat ook nog de mogelijkheid dat een willekeuRondom de stad

03-binnenwerk.indd 159

|

159

30-05-2006 12:36:43


rig individu zijn overtollige ‘kleingeld’ op dit open terrein heeft weggegooid. Met deze speculaties zullen wij ons tevreden moeten stellen.

voor uitgebreide informatie, de heer M. Hulst (vrijwilliger) voor veel advies en informatie en de heer H. Lägers die de foto’s heeft gemaakt (afb. 2, 3 en 4).

Erkentelijkheid

Sectie Cultuurhistorie, Gemeente Utrecht Zwaansteeg 11 3511 VG Utrecht

De auteurs danken de Amsterdamse stadsarcheoloog dr J. Gawronski voor toegang tot de rijke kralencollectie en

Noten 1 Kadastrale nummers: 283, 284, 300 en 301. 2 Een basisrapportage van het archeologisch onderzoek is in voorbereiding. 3 Guido 1978, pp. 7-18; Riederer 1987, pp. 168-169. 4 Kock & Sode (1995) geven een interessant voorbeeld van ambachtelijke glaskralenproductie in India. 5 Baart et al. 1977, pp. 220-224; 1990, pp. 152-162. 6 Kidd & Kidd 1970, pp. 45-89; ter Braake 1975, p. 95 en afb. 92. 7 Van der Sleen 1962, pp. 81-89; 1967, pp. 108-112. 8 Van der Sleen 1967, 108-112. 9 Kidd & Kidd 1970, pp. 49-52. 10 Van der Sleen 1962, pp. 81-89; 1967, pp. 108-112; Hudig 1923, pp. 28-57. 11 l’Honoré Naber 1912, pp. 273-278. 12 Hudig 1923, pp. 28-57; Roetmeijer 1969, pp. 346-352. 13 Informatie van hr. M. Hulst, vrijwilliger bij DAB, Amsterdam. 14 Informatie van hr. M. Hulst, DAB, Amsterdam en hr J. Kottman, ROB, Amersfoort. 15 De informatie over glasproductie in Utrecht is geheel afkomstig van Hudig 1923, pp. 82-84. Literatuur Baart, J.M. et al., 1977: Opgravingen in Amsterdam, Haarlem. Baart, J.M., 1990: Amsterdam, gewestelijke stad in de Middeleeuwen, wereldstad in de Gouden Eeuw, in: H. Sarphatij (red.): Verborgen steden. Stadsarcheologie in Nederland, Amsterdam, 152-162. Braake, A.L. ter, 1974: Korte kroniek van de geposte brief, Den Haag. Guido, M., 1978: The Glass Beads of the Prehistoric and Roman Periods in Britain and Ireland, London. l’Honoré Naber, S.P., (red.), 1912: in commentaar bij: P. De Marees, Beschryvinghe ende Historische Verhael van het Gout Koninckrijck van Guinea, anders de Gout-kuste de Mina genaemt…., ‘s Gravenhage. Hudig, F.W., 1923: Das Glas, Wien. Kidd, K.E. & M.A. Kidd,1970: Classification des perles à l’intention des archéologues sur le terrain, Canadian Historic Sites: Occasional Papers in Archaeology and History, Ottawa. Kock, J. & T. Sode, 1995: Glass, glass beads and glassmakers in Northern India, Vanlose (Danmark). Riederer, J., 1987: Archäologie + Chemie - Einblicke in die Vergangenheit, Berlin. Roetmeijer, H.J.M., 1969: Amsterdams oudste glashuizen (II), Ons Amsterdam 21, 346-352. Sleen, W.G.N. van der, 1962: The production of ´antique beads´ in Amsterdam in the seventeenth century, in: Annales du 2nd Congrès de l´Association Internationale de l´Histoire du Verre. Sleen, W.G.N. van der, 1967: A Handbook of Beads, Liège.

Errata In de rubriek ‘Rondom de stad’ van het aprilnummer (pag. 94 – 96) zijn tekeningen weergegeven van twee pijpglazen en van het productieproces van deze glazen (afb. 4, 5 en 6). De maker van deze tekeningen is H.E. Henkes. In de rubriek ‘Reacties (1)’ van het aprilnummer (pag. 101) is niet vermeld dat in de eerste reactie van Corrie Lugtenburg, naast fragmenten loodglazuuraardewerk en industrieel wit, ook een gekramd porseleinen kopje ter sprake kwam. Afb. 1 toont fragmenten van dit kopje en niet van de industriële kom.

160

|

Rondom de stad

03-binnenwerk.indd 160

30-05-2006 12:36:44


Literatuurrubrieken

Recensie Egge Knol, Alexandra C. Bardet & Wietske Prummel, Professor van Giffen en het geheim van de Wierden. Heveskes Uitgevers Veendam en Groninger Museum Groningen 2005. ISBN 90-78214-01-5, 224 pag’s, prijs € 34,85 Professor A.E. van Giffen was in het begin van de 20e eeuw in Noord-Nederland de juiste man op de juiste plaats. Wanneer hij bijvoorbeeld nu bij een archeologisch bedrijf was gaan werken en zich had moeten conformeren aan KNA , PVA’s, PVE’s en andere normen en eisen hadden we waarschijnlijk nooit over hem gehoord. Als één ding duidelijk wordt uit de artikelen over Van Giffen in het kloeke boekwerk bij de tentoonstelling ‘Professor van Giffen en het geheim van de Wierden’ in het Gronings Museum, is dat hij volkomen lak had aan regels. Alleen zijn eigen agenda telde en hij schuwde niet om daarvoor de werkelijkheid te verdraaien. Hij moet een moeilijk mens zijn geweest, die echter mede door zijn eigengereidheid het wetenschappelijk onderzoek naar de wierden heeft geïnitieerd en de toepassing van de biologie en de geologie in de archeologie geïntroduceerd.

Het boek met een liggend formaat van 30 x 24 cm oogt als een fotoboek en bevat ook veel afbeeldingen: oude foto’s van wierdenafgravers, foto’s van het wierdenlandschap en afbeeldingen van gevonden voorwerpen. Vooral de over twee pagina’s afgedrukte en daardoor 60 cm brede foto’s van het landschap van Hans Sas zijn bijzonder fraai. Er staan in het boek tien artikelen, waarvan de eerste vijf over Van Giffen, zijn wierdenonderzoek en dat van zijn voorgangers gaan. In de andere vijf hoofdstukken wordt de archeologie van de wierden meer systematisch besproken. In het eerste hoofdstuk bespreekt prof. H. Tjalling Waterbolk de relatie tussen Van Giffen en het wierdenlandschap, en haalt hij persoonlijke herinneringen op aan de grote archeoloog, met wie de gesprekken in het veld meer hadden bijgedragen aan zijn vorming dan de volgens hem ronduit saaie colleges. Na een overzicht van de wierdenarcheologie in de 19e eeuw door Goffe Jensma en Egge Knol volgen drie hoofdstukken over Van Giffen. Eerst geeft Knol een beeld van de ‘ondernemende’ student Van Giffen. ‘Ondernemend’ ook in commerciële zin, want hij schuwde niet om archeologische vondsten met winst aan musea te verkopen. Leo Verhart beschrijft vervolgens de Leidse jaren van Van Giffen, waar hij het aan de stok kreeg met vader en zoon Holwerda. Verhart geeft een levendig verslag van de verwikkelingen, waar hij al studie van had gemaakt met het oog op een dubbelbiografie die hij over de grondleggers van de Nederlandse archeologie Van Giffen en Holwerda wil schrijven. De detachering van Van Giffen bij de Universiteit Groningen bracht een

Afb. 1 Professor van Giffen en het geheim van de Wierden. Cover van het besproken boek.

Literatuurrubrieken

03-binnenwerk.indd 161

|

161

30-05-2006 12:36:44


Afb. 2 Met glasdraad versierd flesje, eind 2e of 3e eeuw, uit een sarcofaag. Gevonden bij de aanleg van een riool in de Sint-Jorisstraat te Nijmegen. Uit: 20 eeuwen Nijmegen.

oplossing in deze zaak. Egge Knol beschrijft in de volgende hoofdstukken de enorme activiteit die de archeoloog in het noorden ontplooide, waardoor hij Noord-Nederland zijn eigen voorgeschiedenis gaf. In het tweede deel van het boek beschrijven Peter Vos en Egge Knol het ontstaan van de wierden in een dynamisch getijdenlandschap. Dit wordt geïllustreerd door drie fraaie tweepagina brede paleografische kaarten van de situatie in de IJzertijd (500 voor Chr.), de Romeinse tijd (100 na Chr.) en de Vroege Middeleeuwen (800 na Chr.). Vervolgens bespreken René Cappers en Wietske Prummel de planten en dieren in het kwelderlandschap. Na deze thematische benadering volgt in de laatste drie hoofdstukken een chronologische bespreking van de archeologie in het noorden. Ernst Taayke schrijft over de IJzertijd en de Romeinse tijd in het noordelijk kustgebied, Willem A. van Es over de Romeinse importen in de wierden van Groningen en Friesland, en Egge Knol over Noord-Nederland in de Vroege Middeleeuwen. Mooie foto’s van vondsten van John Stoel besluiten dit veelzijdige tentoonstellingsboek. Wim van Horssen * * *

Paul van der Heijden, 20 eeuwen Nijmegen. BnM Uitgevers B.V., Nijmegen 2005. ISBN 90 77907 05 x. Geïll., 93 pag., € 17,50.

Afb. 3 Vikingzwaard, opgebaggerd uit de Waal bij Nijmegen; herinnering aan het bezoek van de Noormannen. Uit: 20 eeuwen Nijmegen.

162

|

Brood, bier, bierglazen, wijn, vlaggen, Tshirts, stoepkrijt, tassen, Reuvensdagen, mokken, tattoo’s, CD’s, tentoonstellingen, ballonnen, buttons, je kunt het zo gek niet bedenken of Nijmegen greep het aan om haar geschiedenis van 20 eeuwen onder de aandacht van het publiek te brengen. "En dat was hard nodig", aldus Paul van der Heijden in zijn interview in De Gelderlander van 20 mei vorig jaar: De grote betekenis van Nijmegen is volgens Van der Heijden “weggepoetst door de Hollandse historici”. Hij vindt zelfs dat er sprake is van een “Hollandse terreur” op dit punt. “Ze laten de officiële geschiedenis van Nederland beginnen bij Willem van Oranje, zo rond 1550. De macht van de Hollandse steden wordt benadrukt, de zeesteden die handel drijven. Dat er ook nog een Romeins verleden is, lees je nauwelijks.” Maar daaraan is nu een einde gekomen; de ene na de andere publicatie rolt van de

drukpersen. Regelmatig lezen we Paul’s korte, bondige, maar soms ook scherpe recensies ervan in Westerheem. Kortom, Nijmegen profileert zich en Paul houdt ons daarvan op de hoogte. In het vorige nummer van Westerheem nog besprak hij onder andere de driedelige uitgave Nijmegen. Geschiedenis van de oudste stad van Nederland. Een prachtig en waardevol boek, maar niet geschikt voor Jan en Alleman, zo constateerde Paul toen. Met zijn boek 20 eeuwen Nijmegen voorziet Paul in die leemte en slaagt hij er in om het rijke verleden van Nijmegen voor iedereen toegankelijk te maken. Na een proloog waarin de geschiedenis van voor onze jaartelling de revue passeert, volgen de daarop volgende 20 eeuwen in even zoveel hoofdstukken. In toegankelijke taal en gelardeerd met talrijke fraaie afbeeldingen passeren alle hoogte- en dieptepunten van de stad de revue, vanaf de Bataafse Opstand in de 1e eeuw tot en met het Vergissingsbombardement kort voor het midden van de 20e eeuw. Opmerkelijk is de tijdbalk onderaan elke bladzijde, die tot het einde van het boek continu doorloopt, evenwijdig met de beschreven periode in de tekst op de betreffende pagina, met vermelding van telkens de jaartallen en de plaatsgevonden voorvallen in Nijmegen en (ver) buiten Nijmegen.

Literatuurrubrieken

03-binnenwerk.indd 162

30-05-2006 12:36:44


Zo bevecht Nijmegen zich niet alleen een plaatsje binnen de Vaderlandse geschiedenis, maar plaatst zij bovendien zichzelf op de wereldkaart. Het boek is verschenen bij BnM Uitgevers B.V., een vorig jaar opgerichte uitgeverij die van plan is jong elan te combineren met vakmanschap, gedegen ervaringskennis en vooral veel liefde voor het boek. In samenwerking met het museum verzorgde BnM Uitgevers ook de merchandising bij de tentoonstelling De gebroeders Van Limburg - Nijmeegse meesters aan het Franse hof 1400-1416. Nadere info: www.bnm-uitgevers.nl. * * *

Gert Gesink, Handboek voor zoekers. ‘Schatkist’ vol informatie over metaaldetectors, zoektechnieken, vindplaatsen, vondsten en langverborgen zoekgeheimen. Uitgeverij Detect, Enschede, 2005. ISBN 90-800755-2-3. Geïll., 350 pag., € 39,90. Achter de auteur van dit boek gaat de firma Detect schuil, officiële importeur voor de BeNeLux van verschillende metaaldetectors en nu dus ook uitgever van dit fraaie boek, met 350 rijk geïllustreerde pagina’s over de meest uiteenlopende aspecten waarmee de detectoramateur wordt geconfronteerd en – vanzelfsprekend - over de verscheidenheid aan vondsten die hij/zij, of anderen, weten op te piepen. Gert Gesink die er in slaagde om van zijn hobby zijn beroep te maken, laat anderen delen in zijn jarenlange ervaringen met allerlei detectors op de meest uiteenlopende locaties, zijn talloze ontmoetingen met gelijkgestemde zielen en niet te vergeten, zijn belangstelling naar achtergrond en betekenis van het vondstmateriaal. En zo geeft feitelijk de subtitel van het boek reeds een bondige samenvatting van de inhoud ervan, een schatkist vol informatie. Ook anderszins laat het schatkistidee je niet los wanneer je het boek doorbladert en de meer dan 400 kleurenfoto’s en tekeningen van al dat fraais voorbij ziet komen. Het is dan ook nauwelijks te vermijden dat de lezer door al dit moois, alle tips en suggesties, enthousiast wordt over deze moderne vorm van schatgraverij. Zelfs tips voor het zoeken van goud in snelstromende bergbeken ontbreken niet. Zo komen we onontkoombaar op het terrein waar ‘detectorpiloten’ en beroepsarcheologen elkaar destijds zonder enig overleg en soms ook zonder reden, in de haren vlogen. Gelukkig is – enkele uitzonderingen daargelaten - die situatie inmiddels ver-

anderd en heeft de samenwerking tussen archeologen en detectoramateurs tot prettige contacten en archeologisch waardevolle waarnemingen geleid. De auteur staat uitgebreid stil bij die verstoorde en inmiddels herstelde relatie. Hij benadrukt dan ook regelmatig de noodzaak tot wederzijds respect en de wens tot nauwere samenwerking, voor zover dat uiteraard van toepassing is. Zo is voor de talloze detectoramateurs die langs de Spaanse costa’s na afloop van elke warme stranddag vol spanning en met succes de stranden op achtergelaten muntgeld detecteren, de samenwerking met het lokale bankwezen dat oude peseta’s omzet in klinkende euro’s van veel groter belang. Alleen al door het tonen van de mogelijkheden die metaaldetectie voor opgravingen biedt, zou elke opgraver op zijn minst van het Handboek voor zoekers kennis moeten nemen. Voor iedereen die in klein metaal is geïnteresseerd vormt, biedt het boek een uitgebreide bron van informatie waar je niet omheen kunt. De publicatie is overigens ook in het Engels, Frans en Duits verschenen. Info: www.detect.nl.

Afb. 4 Handboek voor zoekers. Cover van het besproken boek.

Afb. 5 Detail van Romeins gouden zegelring met in rode kornalijn uitgesneden Fortune Panthea, 1e eeuw of iets vroeger. Detectorvondst Empel. Uit: Handboek voor zoekers.

* * *

Hans Lägers, Hertsteen en Cronement. Haardstenen uit de zestiende en zeventiende eeuw (Utrechtse materiaalcatalogus 2). Gemeente Utrecht / Uitgeverij Matrijs, Utrecht 2006. ISBN 90-5345-2842. Genaaid gebroch., zw./w.-ill., 160 pag., € 14,95. Wanneer men er in de Late Middeleeuwen steeds meer toe overgaat om de haard niet langer midden in het woonhuis, maar tegen één van de zijwanden aan te leggen, is men Literatuurrubrieken

03-binnenwerk.indd 163

|

163

30-05-2006 12:36:45


Afb. 6 Haardsteen en Cronement. Cover van het besproken boek. Afb. 7 Haardsteen uit het midden van de 16e eeuw met daarop een voorstelling van de kuise Suzanna. Uit: Hertsteen en Cronement.

genoodzaakt om een deel van die wand van brandwerend en vuurvast materiaal te voorzien. In verband daarmee gaat men in de omgeving van Luik vanaf de 15e eeuw de achterwand van de stookplaats met speciaal gebakken vuurvaste stenen bekleden: de haardsteen. In de loop van die eeuw verschijnen op die haardstenen bescheiden geometrische figuren, die mogelijk nog een symbolische betekenis hebben. Al vrij snel volgen geheel versierde stenen met vooral op politiek en religie gebaseerde voorstellingen. Na Luik volgde Antwerpen als centrum voor de productie van haardstenen en na de val van Antwerpen in 1583 neemt men ook in de noordelijke Nederlanden de productie ervan ter hand. Daar raakt ook een nieuw element in zwang, het ‘Cronement’, een grote halfronde tegel, die de haardstenen aan de bovenkant bekroont. Wie kennisneemt van de jaarlijks verschijnende Archeologische en bouwhistorische kroniek van de gemeente Utrecht weet, dat die stad iets met haardstenen heeft. In de loop der jaren wist Tjeerd Pot daar honderden verschillende gipsen replica’s van haardstenen te vervaardigen. Vooral dankzij die verzame-

ling kon deze materiaalcatalogus tot stand komen, waarin ruim 200 haard- en dekstenen worden afgebeeld en beschreven. Het meeste beschreven materiaal is afkomstig van bodemvondsten en verzamelingen uit Utrecht èn uit de collectie van het museum Vleeshuis te Antwerpen. Deze publicatie verscheen als tweede in de reeks Utrechtse materiaalcatalogus. Het eerste deel ging over laat- en postmiddeleeuwse metaalvondsten in Leidsche Rijn en deel drie zal over vroeg-Romeinse vondsten uit datzelfde gebied gaan. Gerrit Groeneweg

Signalementen Synthese en evaluatie van het inventariserend archeologisch onderzoek in de Maaswerken 1998 – 2005. Rijkswaterstaat. Maastricht, 2006. ISBN 90-78002-02-06. 163 pag’s en cd-rom.

G. Tichelman (met bijdragen van tal van andere auteurs), Het villacomplex Kerkrade-Holzkuil ADC ArcheoProjecten Rapport 155). Amersfoort 2005. ISBN 90-587414-35. Geïll., 420 pag., € 49,50.

Deze bundel bevat in - enigszins aangepaste vorm – de teksten van de lezingen die in oktober 2005 in Maastricht zijn gehouden door medewerkers van het Projectteam Archeologie Maaswerken. Dit samenvattende overzicht moet de sleutel zijn tot de grote hoeveelheid gegevens die tijdens acht jaar archeologisch onderzoek in de Maaswerken is verzameld en die is vastgelegd in ongeveer honderd publicaties die alle archeologische perioden bestrijken. De bundel is in zijn geheel te downloaden op: www. demaaswerken.nl.

In de ondergrond van het toekomstige villapark Holzkuil bij Kerkrade bevonden zich de resten van een Romeins villacomplex. Het complete villaterrein, van de Romeinse villa wel te verstaan, bleek 5,3 hectare groot te zijn en is in de loop van 2002 geheel vlakdekkend opgegraven. In deze rapportage worden de resultaten van dat onderzoek uitgebreid en diepgaand gepresenteerd en met bevindingen van elders vergeleken. Het hoofdgebouw van het complex was in steen gebouwd. De muren ervan, evenals een bijbehorende kelder, zijn teruggevonden. Van de meeste andere gebouwen van het complex resteerden alleen nog de grindfundamenten. De meeste gebouwen van het complex waren overigens gewoon uit

* * *

164

|

Literatuurrubrieken

03-binnenwerk.indd 164

30-05-2006 12:36:46


Afb. 8 Verschillende typen spijkers uit KerkradeHolzkuil. Uit: ADCRapport 155.

hout en leem opgetrokken. De geschiedenis van het villacomplex begint omstreeks het jaar 75 na Chr., het complex kent een bloeiperiode in de 2e en een deel van de 3e eeuw en eindigt in het laatste kwart van de 3e eeuw. Landbouw was een belangrijke bedrijvigheid bij de exploitatie van het complex, maar wellicht speelde ook de winning of distributie van steen en delfstoffen een rol. Binnen het villacomplex is ook fraai een bouwtechnische ontwikkeling te volgen, die via een toename van het aantal wandstijlen culmineert in een gebouw zonder inpandige stijlen met een typisch Romeinse steen- en/of steensokkelconstructie. Het hoofdgebouw is door brand verwoest, maar dat lijkt pas na het verlaten ervan te zijn gebeurd. In situ zijn weinig gebruiksvoorwerpen aangetroffen. Dit lijkt verband te houden met een doelgerichte ontruiming voordat het complex definitief buiten gebruik werd gesteld. Een tweetal 4e-eeuwse muntjes lijken eerder op lokale sloopactiviteiten te wijzen, dan op continuering van de bewoning. * * *

Wim Dijkman en Jos Engelen, Vaan pottevruikes nae pottemennekes. 7000 jaar aardewerkproductie in Maastricht. Geïll., 56 pag. Het vertrek van de Sphinxfabriek uit de binnenstad van Maastricht is voor Centre Céramique aanleiding om door middel van een tentoonstelling 7000 jaar aardewerkproductie in beeld te brengen. Te beginnen met de prehistorie, toen het pottenbakken een aangelegenheid voor de “vruikes” was, via de Romeinse tijd waarin het een typisch mannelijke bezigheid gaat worden, tot aan de grootschalige 19e-eeuwse keramiekindustrie waar pottenbakkers als “pottemennekes” worden aangeduid. De tentoonstelling Vaan pottevruikes nae pottemennekes was tot 7 juni 2007 te zien. Het begeleidende gelijknamige boekje trekt

de aandacht omdat daarin wat uitgebreider wordt stilgestaan bij de geschiedenis, namen, ateliers, productietechniek, productie en merktekens van de pijpenbakkers die tussen 1680 en 1853 in Maastricht werkzaam waren. Info: www.centreceramique.nl. * * *

N.A. Aten e.a., IVO op niveau? Een onderzoek naar de kwaliteit van rapporten van archeologisch inventariserend veldonderzoek (IVO) (RIA-Rapport 2). Rijksinspectie voor de Archeologie, Den Haag 2005. ISBN 90.77354-06-9. Inventariserend veldonderzoek vormt de basis van ons systeem van archeologische monumentenzorg. Aan de hand daarvan worden immers selecties gemaakt en keuzes gedaan over behoud of onderzoek van bedreigde archeologische resten. Om kwaliteitsverlies bij de vermarkting van de archeologie te voorkomen is de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) ontwikkeld. Die norm bevat de systematiek om alle facetten van het IVO evenwichtig op elkaar af te stemmen en vormt tevens een leidraad voor een correcte afwikkeling van het vervolgproces. Uit een objectieve steekproef die de RIA onder een 24-tal diensten en bedrijven uitvoerde, bleek dat het merendeel ervan de KNA geheel of gedeeltelijk aan haar laars lapt. Info: www.erfgoedinspectie. nl. * * *

Arent Vos en Jeroen van der Vliet (red.), Natuurlijke processen als verstoorder. Archeologisch erfgoed in situ bedreigd door een verstoorder die niet betaalt. Amsterdam 2005. ISBN 90.76289-10-7. Zw./w.-ill., 39 pag., € 3,50. De afgelopen jaren vroeg de Stichting voor de Nederlandse Archeologie (SNA) regelmatig aandacht voor archeologisch belangLiteratuurrubrieken

03-binnenwerk.indd 165

|

165

30-05-2006 12:36:46


Afb. 9 Bronzen medaillon met voorstelling van Bachus te paard. Uit: Archäologische nachrichten aus Baden 2005.

rijke locaties die niet door stadsuitbreiding, infrastructurele voorzieningen of andere werken worden bedreigd. Ze krijgen een beschermde status en leiden ondergronds of op de zeebodem een kwijnend bestaan. De vraag is dan ook hoe binnen het nieuwe archeologische bestel moet worden omgegaan met archeologische monumenten die door natuurlijke processen worden vernietigd of, anders gezegd, waar geen verstoorder aanwijsbaar is, die het noodzakelijke archeologische veldwerk zal betalen. In de jaren 2003-2004 verscheen in ArcheoBrief een reeks bijdragen over dit onderwerp. Die artikelen, van de hand van Arent Vos, Epko Bult, Eelco Rensink en prof. Reinder Reinders, worden in dit boekje gebundeld. Info: www.sna.nl. * * *

* * *

Jaarverslag Archeologie 2004 en idem 2005. Gemeente Rijswijk, november 2005, resp. maart 2006. Geïll., 20 pag.

Göttinger Jahrbuch (Geschichtsverein für Göttingen und Umgebung e.V.), Band 52, 2004. ISSN 0072-4882, zw./w.-ill., 294 pag.

Door middel van zijn eerste jaarverslag presenteert het team Archeologie van Rijswijk zich aan de inwoners van die gemeente en toont daarbij welke waardevolle informatie de bodem van Rijswijk al opleverde. Beide brochures laten zien wat er in het betreffende verslagjaar gebeurde. Het belangrijkste nieuws uit 2005 was uiteraard de vondst van een fragment van een Romeinse mijlpaal uit de regeerperiode van keizer Caracalla (211-217 na Chr.). Voor Rijswijk is dit de tweede mijlpaal. Ooit moeten beide richtingwijzers naast elkaar aan dezelfde weg gestaan hebben. Info: archeologie@rijswijk.nl. * * *

Archäologische Nachrichten aus Baden (Förderkreis Archäologie in Baden e.V.), Heft 70, 2005. ISSN 0178-045-X. Geïll., 48 pag.

Afb. 10 Mesheft ca. 1500, Nederlands, bodemvondst Zwickau. Uit: Achäologie in Sachsen.

166

|

te paard, dat ooit een Romeinse reiskoets sierde en garant stond voor een behouden thuiskomst.

Sinds het eerste optreden van Romeinen in Baden-Würtemberg (15 voor Chr.) en 2005 zijn precies 2020 jaar verstreken. Ter gelegenheid daarvan werd 2005 tot ‘Römerjahr’ uitgeroepen en vonden tal van bijbehorende manifestaties plaats. Het jaarboek 2005 bevat dan ook uitsluitend Romeinse archeologie uit het gebied van de Bovenrijn, waaronder bijdragen over Romeinse helmen en waterbronnen en over een bronzen medaillon met de afbeelding van Bachus

Naast veel lokale geschiedschrijving bevatten deze jaarboeken ook de jaarverslagen van het archeologische onderzoek in het daaraan voorafgaande jaar door de universiteit van Göttingen, door de archeologische dienst van het Landkreis Göttingen en van het stadskernonderzoek in Göttingen zelf. Daarbij ook het onderzoek van een 17e-eeuwe glashut, waar o.a. kleine Waldglasflesjes werden aangetroffen, evenals een glazen hoorn en zelfs het deurtje van de glasoven. * * *

Archäologie in Sachsen, Heft 2, 2005. ISBN 3-910008-70-4. Geïll., 64 pag., € 6,50. Blikvanger in dit rijk geïllustreerde populair-wetenschappelijke magazine is een korte impressie van de grote opgraving op het vliegveld Leipzig / Halle, met onder andere een bandkeramische nederzetting, compleet met bijbehorend grafveld en een met planken bekiste waterput. Interessant ook is een artikel over importen uit het westen, zoals kistbeslag uit de Limoge en de vondst in Zwickau van een Nederlands mesheft van omstreeks 1500. Verder onder andere een bronstijdgrafveld, 3D-laserscanning in een gotische kelder, een metalen zegelstempel uit 1544 van een Leipziger pottenbakker en de eerste

Literatuurrubrieken

03-binnenwerk.indd 166

30-05-2006 12:36:46


Saksische archeologe. Info: www.archsax. sachsen.de. * * *

Ingo Eichfeld, Die vorrömische Eisenzeit im Landkreis Rotenburg (Wümme). Ein landschaftliche Untersuchung mit Hilfe von GIS (Archäologische Berichte des Landeskreises Rotenburg, Wümme, Band 12). Oldenburg 2005. ISSN 0946-8471 / ISBN 3-89995-265-0. Zw./w.-ill., 264 pag., bijlagen, € 21,--. Basis van deze studie vormt de inventarisatie van alle tot nu toe bekende of inmiddels alweer vergeten IJzertijdsites in het landsdeel Rotenburg (ten oosten van Bremen). Uit een veelheid van opgravingverslagen, publicaties en andere schriftelijke bronnen konden 290 locaties uit 700 jaar IJzertijd worden herkend, die alle in deze bundel worden beschreven. De spreiding ervan is vanzelfsprekend beïnvloed door archeologen die door de jaren heen voor het ene gebied meer interesse vertoonden dan voor het andere, maar is daarnaast vooral onlosmakelijk met de geografische situatie van het landschap verbonden. Door de opgravinggegevens te koppelen aan een geografisch informatiesysteem wordt een relatie gelegd tussen nederzettings- en landschapsarcheologie. Omstreeks 400 voor Chr. had men ter plaatse met grote klimaatschommelingen te maken; de auteur stelt vast hoe de omgeving daardoor veranderde en hoe de mens daarop reageerde. Eerder verscheen in deze reeks een studie over de mesolitische beschaving in dit landsdeel, voor 2007 is een totaaloverzicht van de Bronstijdbewoning in de planning opgenomen. * * *

Probleme der Küstenforschung im südlichen Nordseegebiet (Niedersächsischen Institut für historische Küstenforschung, Wilhelmshaven, Band 28). Oldenburg 2003. ISSN 0343-7965 / ISBN 3-89995116-6. Geb., zw./w.-ill., 320 pag.

- Vegetationsgeschichtliche und archäobotanische Untersuchungen zur Landwirtschaft und Umwelt im Bereich der prähistorischen Siedlungen bei Rullstorf - Die Dünen- und Salzwiesenvegetation auf Juist und deren Änderung als Indikator für die Entwicklung der Insel seit dem Frühen Mittelalter - Untersuchungen an Tierknochen aus der jungbronzezeitlichen Flachsiedlung Rodenkirchen-Hahnenknooper Mühle. Mit einem Exkurs zu den Knochengeräten - Die frühesten Nennungen des Namens der Sachsen - Das nördliche Niedersachsen zwischen Spätantike und frühem Mittelalter - Hölzerne Gefäße und Schöpfgeräte aus einem frühmittelalterlichen Brunnen der Wurt Feddersen Wierde - Ausgrabungen auf den mittelalterlichen Wurten Norderbusenwurth und Lütjenbüttel in Süderdithmarschen (SchleswigHolstein) - Interpreting the Unexpected. Reflections on Failure and Success in Phosphate Mapping. Info: http://www.nihk.de * * *

J. de Koning (met bijdragen van S.B.C. Bloo, H. van Haaster en Y. Sablerolles), Alphen in de vijfde eeuw. Definitieve Opgraving van en vroeg-middeleeuws nederzettingscomplex op de Kerkakkers te Alphen (Alphen/Chaam) (ADC Rapport518). Amersfoort 2005. ISBN 90-5874-6631. Geïll., 122 pag., CD-ROM Zoals meestal, is ook hier geplande nieuwbouw aanleiding voor deze definitieve opgraving in Alphen (prov. N.-Br., ten zuiden van Breda / Tilburg). Uiteindelijk is een vlakdekkend onderzoek uitgevoerd over een oppervlakte van 3 ha. Het onderzoek betrof een nederzettingsterrein uit de Volksverhuizingtijd, waar de bewoners van vier verschillende erven al dan niet gelijktijdig gedurende circa 410 tot na 560 continu ge-

Afb. 11 Fragment van een 5eeeuwse, ruwwandig, geïmporteerde, wijdmondige pot uit een hutkom te Alphen. Uit: ADC-Rapport 518.

Nog meer onderzoeksresultaten uit Nedersaksen. Ik beperk mij hier tot een beknopte opsomming van de gevarieerde inhoud van deze bundel: - Eine neue Meeresspiegelkurve für die südliche Nordsee Transgressionen und Regressionen in den letzten 10.000 Jahren Literatuurrubrieken

03-binnenwerk.indd 167

|

167

30-05-2006 12:36:46


Afb. 12 Kom, terra sigilata (type Drag.29) met bodemstempel van Frontinus, 70-100 na Chr., uit Zwammerdam. Uit: ADC-Rapport 540.

bruik maakten van dezelfde waterput. De plattegronden van de gebouwen zijn niet het resultaat van bestaande locale tradities, maar hebben parallellen op de Noord- en Oost-Nederlandse zandgronden en wijzen – evenals het aardewerk – op nieuwkomers in dit gebied. Onder het aardewerk bevond zich veel importwaar uit o.a. Mayen. Opvallend was de relatief grote hoeveelheid (gefragmenteerd) glas. De onderzochte nederzetting vormde het begin van één van de oudste continu bewoonde plaatsen in Noord-Brabant en lag aan de basis van een belangrijke Frankische elite. Hier vond ook een van de eerste kerkstichtingen in Noord-Brabant plaats, vanwaar omstreeks 700 het Christendom kon worden verspreid. * * *

H.A.P. Veldman, Duiven de Eng Graafstaete vindplaats 1, een archeologische opgraving (ADC Rapport 537). Amersfoort 2006. ISBN 90-5874-45-4X. Geïll., 69 pag. ‘De Eng’ is een rivierduin, waaraan een hoge archeologische waarde was toegekend, ‘Graafstaete’ is de wat plechtstatig klinkende naam van het uitbreidingsplan van de gemeente Duiven, dat op die locatie aan de beschermde archeologische status een einde maakt. De aangetroffen grondsporen wijzen op verschillende nederzettingen in vooral IJzertijd en Romeinse Tijd op de flank van het rivierduin en op menselijke activiteiten in het Late Mesolithicum, Neolithicum en Bronstijd in het lager gelegen komgebied. * * *

P.H.J.I. Ploegaert, Zwammerdam ‘De Hooge Burch’ en ‘De Bruggen’. Aanvullende Archeologische Begeleiding (ADC Rapport 540). Amersfoort 2006. ISBN 90-5874-48-41. Geïll., 47 pag. Bij het onderzoek te Zwammerdam zijn de vermoedelijke restanten van de Limesweg teruggevonden, met langs de ene kant ervan de sporen van een boothuisje en van de beschoeiing van de Oude Rijn en langs de andere kant bewoningsporen die hoogstwaarschijnlijk aan huiserven van een burgerlijke nederzetting kunnen worden toegeschreven. Alle sporen dateren uit de tweede helft van de 1e eeuw na Chr. tot in de 2e eeuw.

168

|

* * *

Monumentenzorg en archeologie (gemeente Gouda), nieuwsbrief nr. 27, februari 2006. Zw./w.-ill., 12 pag. De Koningshoflocatie in Gouda is een archeologisch interessant gebied, dat binnenkort bebouwd gaat worden. De archeologische resten bevinden zich tot op een diepte van 4 meter. Door voor dit bouwplan in principe nergens dieper te graven dan 50 cm blijft de diepere ondergrond beschermd en is nog nauwelijks archeologisch onderzoek nodig. Door die aanpak en door bijvoorbeeld ook het aantal heipalen te beperken, wordt de fysieke verstoring van de bodem beneden het “archeologische peil” van 50 cm beperkt tot nog geen 2,5% van het terrein. Verder geeft de nieuwsbrief een update van het archeologische onderzoek langs de Gouderakse dijk, waar eind 2004 aardewerk uit de Romeinse tijd is aangetroffen. * * *

Archeologie magazine 2, 2006. ISSN 1566-7553. Geïll., 86 pag., € 6,25. In dit nummer staat de Griekse antieke cultuur centraal. Voor wat betreft de archeologie binnen Nederland krijgt het artikel over de opkomst en het verval van ‘Forum Hadriani’ (Voorburg) uit de vorige aflevering hier een vervolg met speciale aandacht voor de vondst en conservatie van twee wagenwielen waarop ooit Romeinse waterputten werden gefundeerd. * * *

Literatuurrubrieken

03-binnenwerk.indd 168

30-05-2006 12:36:47


Brabants Heem 58e jrg., nr. 1, 2006. ISSN 0166-431X. Zw./w.-ill., 40 pag. Het tijdschrift Brabants Heem, een uitgave van de gelijknamige stichting, opent met een artikel van Stijn Arnoldussen over een uit 2003 daterende onderzoek in het NoordBrabantse Bakel. Een toekomstig bouwterrein zat boordevol huisplattegronden en andere sporen vanaf de laat-Karolingische tijd (omstreeks 875 na Chr.) tot na het begin van de Volle Middeleeuwen (circa 1100). Opvallend was, dat destijds twee maal herbouw van hetzelfde huistype op vrijwel exact dezelfde locatie plaats vond. Verspreid over het opgravingsterrein kon worden vastgesteld, dat men zich in dit middeleeuwse boerengehucht ook bezig hield met ertsverwerking, ijzerbewerking en houtskoolproductie. * * *

Geoff Egan, Material culture in London in an age of transition. Tudor and Stuart period finds c 1450 – c 1700 from excavations at riverside sites in Southwark (Museum of London Archaeological Service – MoLAS – monograph 19). London 2005. ISBN 1-901992-39-x. Zw./w.-ill., 257 pag., £ 17,95. Onlangs verscheen deel 19 in deze reeks over stadskernonderzoek in en om Londen. Het boek bevat beschrijvingen en afbeeldingen van meer dan 1200 gebruiks- en siervoorwerpen van metaal en organisch materiaal, die in de jaren ’80 en’90 bij opgravingen nabij de Tower Bridge aan rechteroever van de Thames bij archeologisch onderzoek zijn verzameld.

12e-eeuwse akkerlaag aan. Het onderzoek wordt vervolgd. Sjaak Waterlander beschrijft een archeologische vondst uit 1889: een benen (mes?)heft uit de 16e eeuw of jonger met daarop de tekst “Die tit is cort, die (doot is s)nel. Wacht U va(n so)nden, so do(e)di u(uel). Marloes Rijkelijkhuizen beschrijft 17eeeuwse kunstgebitten uit nijlpaardivoor, terwijl Karin Beemster een 14e-eeuws leren balletje voor het voetlicht plaatst.

Afb. 13 Vingerhoedjes uit de late 15e tot vroege 17e eeuw uit de bodem van Londen. Uit: Material culture in London in an age of transition.

Gerrit Groeneweg

* * *

Nieuwsbrief monumentenzorg en Archeologie (gemeente Alkmaar), nr. 17, maart 2006. In verband met de voorgenomen bouw van woningen langs een parkeergarage onder de Paardenmarkt in Alkmaar vond daar onderzoek plaats door middel van grondboringen en –radar, gevolgd door de aanleg van enkele kleine opgravingsputten. Peter Bitter houdt de lezer op de hoogte van die onderzoeksresultaten. Van het Minderbroederklooster dat ooit ter plaatse stond werd niet het muurwerk, maar wel een aantal begravingen aangesneden. Ook trof men daar een Romeinse scherf en een 10e- tot Literatuurrubrieken

03-binnenwerk.indd 169

|

169

30-05-2006 12:36:47


Werk in uitvoering

Stuur uw periodieken en berichten naar Marijn Lockefeer, onze redacteur Verenigingsnieuws. Hij haalt er de gegevens uit voor het VN en de Agenda en vervolgens gaat alles naar Jan Coenraadts voor WIU. Deadline voor WIU 2006-4 (augustus): 15 juni. Grondspoor nr. 159, maart 2006 (Afd. 3 - Zaanstreek-Waterland e.o.)

Afb. 1 Van de band gehaald (uit Het Profiel, foto: Ruud Wiggers).

170

|

Op 31 december 2005 bedroeg het aantal leden 55. In G een bespreking van ‘Onder NAP’, het nieuwsblad van de AW Purmerend. Deze was actief aan de Padjedijk, de Melkweg en de Beemsterburgwal. In januari gingen de veldwerkers naar het Arch. Museum in Haarlem om de toen geëxposeerde baardmannen te bekijken. Vervolgens was het Frans Halsmuseum aan de beurt. In het materiaal van een ROB-opgraving in Krommenie trof Kees van Roon enkele dozen aan met fraai Romeins materiaal dat uit Valkenburg afkomstig blijkt te zijn. De afdeling kon weer twee bronmerken van bitterwaterkruiken aan de (uitgebreide) verzameling toevoegen: ‘PULLNAER BITTERWASSER’ en ‘RAKOCZY E. MAULICK FRÜHER GEBR. BOLZANO KISSINGEN’. Hoe ging het verder met het aardewerkgebied rond Coppengrave en Duingen? Van de hand van prof. Hans-Georg Stephan verscheen inmiddels een dik boek over Coppengrave, waar men tegenwoordig op experimentele basis steengoed vervaardigt dat aardig wordt verkocht. Speciale tableaus zullen de gevels van voormalige pottenbakkerijen gaan sieren. In Duingen houdt een museum het aardewerkverleden levend. Ali Tromp-Veeter gaat verder met haar informatie over islamitische tegels. De Moren namen hun kennis van het maken van tegels mee naar Zuid-Spanje vanwaar die zich verspreidde naar Italië. Begin 16e eeuw brachten Italianen hun kennis over naar de Zuidelijke Nederlanden. Nadat Parma in 1585 Antwerpen veroverde, ontstonden ook in de Noordelijke Nederlanden tal van tegelbakkerijen.

Een fors aantal vindplaatsen laat zien dat leden van de afdeling verre van stil zaten in 2005. De tentoonstellingsruimte van de afdeling wordt opnieuw ingericht, omdat er in het kader van het project ‘Erfgoed à la carte’ veel schoolkinderen worden verwacht.

Het Profiel, maart 2006 (Afd. 5 - Amsterdam e.o.) Het bestuur bestond in 2005 uit Paul Hoogers (vz), Eva van der Mast (secr), Marijke van Wijngaarden/Ton van Bommel (pmr) en Ruud Wiggers. Het boek over Diemen gaat toch echt verschijnen in 2006, hoewel er nog wordt gediscussieerd over de juiste titel.

In deze HP vervolgt Ruud Wiggers zijn verhaal over de Amsterdamse Noord/Zuidlijn met aflevering 3. Het werk aan het Damrak met het eerste caisson duurde langer dan gedacht en de verwerking van de honderden zakken met vondsten vraagt een grote inspanning, maar op zijn tijd zijn er gelukkig ook feestjes te vieren. Alle voorwerpen die hier opduiken komen in een speciaal voor deze opgraving aangepaste database. In het voorjaar van 2006 komt bij het Centraal

Werk in uitvoering

03-binnenwerk.indd 170

30-05-2006 12:36:48


Station het volgende caisson 3 aan de beurt. Hierna aflevering 2 van Marco Roling’s ‘Introductie in de Latijnse epigrafie’, ditmaal vooral over de Romeinse naamgeving en hoe dat er in inscripties uitziet. Om een stukje grammatica vanwege de Latijnse naamvallen kun je dan niet heen. Ton van Bommel doet uitgebreid verslag van de Studiedag 2005 in Diemen. Thema was hier ‘Wat kunnen amateurs ondernemen zonder met de Malta-wetgeving in conflict te komen?’ Peter Kranendonk (projectmanager archeologie Noord/zuidlijn) gaf een overzicht van het project en wat dat voor de archeologie inhoudt. Daarna ging Ramon van Weenen in op de inheems-Romeinse bewoning in het mondingsgebied van het Oer-IJ en vervolgens vertelden Ton van Bommel en Ruud Wiggers over geslaagde AWNwerkweken in Eindhoven en Nijmegen.

Zuidwesterheem nr. 47, februari 2006 (Afd. 10 - Zeeland) Afdeling Zeeland bestaat dit jaar 50 jaar en voorzitter Ron Wielinga hoopt ‘dat het programma velen zal aanspreken’. In Goes (Hist. Museum De Bevelanden) richt de afdeling deze zomer een expositie in over het jarenlange onderzoek dat de afdeling deed op de plaatsen waar vroeger Valkenisse, Oud Rilland en Gobbenoord lagen. Z gaat verder met een uittreksel van het eerste hoofdstuk uit het boekje ‘Verleden wordt heden’ van Afd. 23. Ook achter de schermen wordt het nodige verricht in Zeeland. Zo was er in 2005 de tentoonstelling ‘Wie schrijft die blijft’, waarin de WMZ (metaal) een groot aandeel had. Mark Zwartelé nam in Hulst de leiding van de werkgroep op zich, die op het moment erg druk is met het verwerken van vondsten van de recente opgraving in de binnenstad. Een groot deel van Z is gevuld met een artikel over geofysisch onderzoek op de Italiaanse site L’Amastuola (K.J.R. Kerekhaert & A. Kattenberg). Het onderzoek bestond uit magnetisch en elektrisch onderzoek, waarbij ditmaal het eerste het meeste resultaat opleverde. Naar aanleiding van de serie ‘Rome’ (SBS6) bespreekt Arco Willeboordse in ‘Rome als drama’ verschillen tussen vroeger en nu wat betreft de manier waarmee men met het onderwerp bezig was en is. De serie bevalt hem goed, al vindt hij bepaalde vrouwen wat te assertief voor het ‘bijzonder antifeministische’ oude Rome.

Grondig Bekeken nr. 1, maart 2006 (Afd. 11 - Lek- en Merwestreek) Veel jaarverslagen in deze GB. Voorzitter T. Koorevaar: Door AWN-amateurs kan alleen nog gezocht worden in gebieden die offici-

eel geen archeologische uitdaging hebben, de witte vlekken. Maar daar ligt juist een uitdaging! ….. want de archeologische verwachtingskaart is nog lang niet compleet. Het aantal leden bleef gelijk: 79. Het bestuur bestond in 2005 uit Teus Koorevaar (vz), Annette Flinterman (v-vz), Joan van Pelt (pmr), Cor Westra (secr) en Irmel Dolman. De afdeling was actief bij veel projecten in Dordrecht, Papendrecht, Alblasserdam, Zwijndrecht en Giessen-Oudekerk. Bovendien vraagt de uitwerking van de opgraving in Arkel veel tijd en inzet. Een greep uit het in GB genoemde veldwerk. In Bleskensgraaf (Achterdijk) vond men bij de reconstructie van een dubbele kade een compleet assortiment aardewerk uit 19, waarvan mogelijk de eigenaar nog kan worden ‘achterhaald’. Op de plaats van een in 2005 afgebrande historische boerderij werd in Giessenburg (Bovenkerkseweg) o.m. laatmiddeleeuws schervenmateriaal gevonden. In Papendrecht (Oude Veer/De Meent) werd werd t.b.v. een parkeerkelder o.m een dijktalud afgegraven tot meer dan 5,5 m -NAP. De afgraving leverde veel vondsten op uit 14 t/m 19, funderingen van huizen en boerderijen en vier bakstenen waterputten (15B-18A), waarbij Cees van der Esch natuurlijk niet vergat naar resten van bomen te kijken. Op Ameland vond hij dennenappeltjes uit het basisveen, niet lang na de laatste ijstijd. Ook richtte Cees een vitrine in met vondsten rond 900 jaar Papendrecht, waar de meeste bezoekers met genoegen naar keken. Ook de sectie ZW van de LWAOW doet in GB verslag van de activiteiten in hun werkgebied. Men maakte ook gebruik van een wichelroedenloper. Op alle plaatsen die de man op het water aanwees, werd iets aangetroffen, maar helaas niet de torenklok van Giessenburg. Een door de LWAOW onderzocht houten scheepswrak bij Achthoven blijkt uit 1873 ± 7 jaar te stammen. Het wrakje ligt schuin tegenover een eerder door de LWAOW onderzochte Halifax-bommenwerper. Gemeentebestuurders in de Alblasserwaard lopen nog niet warm voor een regio-archeoloog, ondanks voorlichting door de gemeente Gorinchem. Een bij Asperen gevonden scherfje met reliëfversiering blijkt een fragment van een gezichtsurn te zijn en dateert van 150-250 AD. In Zwijndrecht assisteerden AWN’ers bij een onderzoek op de plaats van kasteel Develstein. Een bijzondere vondst was hier een schijf van leisteen met vooralsnog mysterieuze tekens Werk in uitvoering

03-binnenwerk.indd 171

|

171

30-05-2006 12:36:48


Irmel Dolman vertelt over de vondstverwerking van de Arkel-opgraving, over een schoolproject en een keramiekmarkt waar de AWN onverwacht toch aan deelnam. Ten slotte doet ze een oproep voor een te formeren werkgroep ‘tentoonstelling Kunstkerk’: voor een brede presentatie van alle activiteiten van de AWN. Afb. 2 Schoolproject met juf Joan van Pelt (uit Grondig Bekeken, foto: M. Kerkhof).

Jaarverslag 2005, februari 2006 (Afd. 12 - Utrecht e.o.)

Afb. 3 Inheemse zoutcontainer uit Nieuwegein, Romeinse tijd (uit Nieuwsbrief, foto: R.J. Ooyevaar).

Afb. 4 Contouren van de herontdekte kogge, Marknesse (uit Aardewerk, foto: Dick Velthuizen).

Liefst drie leden stelden zich kandidaat voor het afdelingsbestuur. Het aantal leden bleef gelijk en er was een batig saldo over 2005. Door dit alles ziet de toekomst er een stuk zonniger uit. Na in totaal 13 jaar voorzitterschap in twee afdelingen (afd. 17 en 12) vindt voorzitter Jos de Grood het welletjes en is hij niet herkiesbaar. Zijn opvolger is Henk Doornenbal en Jan Rinia blijft secretaris. Na wat huishoudelijke zaken stellen de nieuwe bestuursleden zich voor: Mark Tolboom, Taco Groeneveld en Marieke Arkema. Dan een greep uit de vermelde activiteiten van de werkgroepen. De AW ZuidwestUtrecht was actief in IJsselstein, Polsbroek, Benschop en Lopikerkapel. Er werd ook gerestaureerd, waaronder een inheemse zoutcontainer uit de Romeinse tijd en een pelgrimshoorn van wit aardewerk (14-15). De AW ‘Leen de Keijzer’ verleende assistentie in de stad Utrecht en in Breukelen en deed eigen onderzoek in Houten. Verslagen over Heemstede en Rietplas verschijnen dit jaar in druk.

Aardewerk, maart 2006 (Afd. 21 - Flevoland) In Van de redactie lees ik: Dus maak je borst en je zeef maar nat en zeg ons plechtig na. Leve de man die de schop uitvond, van je hieperdepiep hoera. Tineke Heise wordt/is veldwerkcoördinator voor het hele gebied van de afdeling. De eerste column ‘Eruit gezeefd’ door Jaap Eelman gaat over Van Giffen, een ‘eigenzinnige vernieuwer’.

172

|

Vervolgens gaan we naar een scheepswrak bij Marknesse (Kavel M 107) dat tot tweemaal toe zoek raakte. De eerste keer werd het kort na de droogmaking gevonden en vervolgens onderzocht door de jonge archeoloog Modderman. Om het door hem als kogge geclassificeerde wrak zo goed mogelijk te beschermen, werd het toen herbegraven onder het grondwaterniveau, met als gevolg dat het langzaam uit het archeologisch zicht verdween. In 2003-2004 werd het wrak herontdekt. Een boor- en prikploeg en een meetploeg (elektromagnetisch) kwamen beide op hetzelfde punt uit. Het schip zal ongeveer 15 m lang en 4,5 m breed zijn geweest en zonk (als een baksteen?) met aan boord 20 ton bakstenen. Na wat samenvattingen van lezingen die tijdens de Reuvensdagen zijn gehouden, kom ik bij het jaarverslag van de secretaris. Het was een jaar van veel activiteiten, grotendeels mogelijk door een provinciale subsidie die ook voor 2006 is toegezegd. Een van de plannen voor 2006 is de ontwikkeling van een informatiemap voor de jeugd. De afdeling gaf een aantal workshops: veldsignalering, archeobotanisch onderzoek en Swifterbant-aardewerk. De verhuizing naar het NLE vroeg veel tijd, maar wordt als heel positief ervaren. Lelystad ontwikkelt zich tot een aantrekkelijk reisdoel, ook voor andere AWN-afdelingen. Het aantal leden bleef met 55 vrijwel gelijk. Er waren veldwerkactiviteiten bij Swifterbant, Almere en in de Noordoostpolder o.m. bij Kuinre en op Urk.

Helaas ontbrak de ruimte om alle tot de deadline ontvangen periodieken te bespreken, waardoor de volgorde van binnenkomst de inhoud van WIU bepaalde. Jan Coenraadts

Werk in uitvoering

03-binnenwerk.indd 172

30-05-2006 12:36:49


Tips voor trips

Archeologische uitjes

De Kelten in Venlo De Kelten staan al jaren in de belangstelling. Daarbij valt vooral de aandacht op hun kerngebied: Zuid-Duitsland, Oostenrijk en Zuidoost-Frankrijk. Minder bekend is, dat er ook in ons land, aan de rand van de Keltische wereld, sporen van Keltische cultuur zijn gevonden. Hoe groot die invloed was in het gebied tussen Noordzee en Rijn wordt getoond op de tentoonstelling ‘Het geheim van de Kelten’, die tot en met 19 november in het Limburgs Museum in Venlo is te zien. Vervolgens gaat de tentoonstelling naar Leiden, Bonn, Krefeld, Tongeren en Borger. “Er zijn de laatste twintig jaar veel onderzoeken gedaan, waaruit veel nieuwe gegevens zijn gekomen”, schetst Leo Verhart, conservator van het RMO en een van de samenstellers, het uitgangspunt van de tentoonstelling. “Daaruit blijkt Zuid-Nederland meer Keltisch te zijn dan gedacht. Er is sprake van een duidelijke Keltische invloed. Wat betekent dat? Zaten hier Kelten? Of was er wat anders aan de hand?” “In feite gaat de tentoonstelling over wat de archeologen de IJzertijd noemen”, zegt Wim Hupperetz, conservator van het Limburgs Museum en mede-samensteller van de tentoonstelling. “We gebruiken de naam ‘Kelten’ echter voor het publiek dat daardoor het verhaal beter kan plaatsen.” “We hebben voor de tentoonstelling een ruim gebied genomen tussen Rijn en Noordzee, waaronder West-Vlaanderen, Nederland tot aan het Friese terpengebied en het Duitse Midden-Rijngebied”, vertelt Verhart. “Dat gebied was de periferie van de Kelten voor wie Zuid-Duitsland, Oostenrijk en ZuidoostFrankrijk de kerngebieden waren.” “Wat je in ons gebied ziet, is een zwakke afspiegeling van wat er in de kerngebieden te zien is”, zegt hij. “Maar het gaat wel om dezelfde patronen. Het kerngebied van de Kelten vertoonde vanaf de 5e eeuw voor Christus een sterke culturele eenheid. Hun ideeën en voorwerpen zijn over grote delen van Europa verspreid.” Hij noemt in dit verband de overname van de wijncultuur. ”De lokale gemeenschappen nemen de Keltische ‘mode’

over, maar niet compleet, één op één; ze passen ze aan hun eigen gemeenschap aan.” “Wanneer je alle nieuwe vondsten op een rijtje zet, is dat heel indrukwekend”, zegt Wim Hupperetz.” Hij wijst daarbij met name op de cultusplaatsen, zoals die van Kessel/Lith, die door Nico Roymans is gereconstrueerd. “Je krijgt nu meer inzicht in de verbanden en hoe groepen zich verplaatsten.” Zo zijn de Germanen in feite Kelten, namelijk afkomstig uit Hessen, wat Keltisch gebied was. Topstukken Het is volgens Wim Hupperetz voor het eerst dat in Nederland op deze schaal een tentoonstelling over de Kelten wordt gehouden. “We hebben op de tentoonstelling alle topstukken op dit gebied staan”, zegt hij. Daarvoor kregen de samenstellers bruiklenen van onder andere het Rheinisches Landesmuseum in Bonn (afb. 1), het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden, Museum Het Valkhof in Nijmegen (afb. 2), het Gallo-Romeins Museum in Tongeren en van allerlei particulieren. Tot de topstukken behoren een Keltische helm uit Fluhren (Duitsland), de Keltische sierschijf van Helden en de Keltische goudschat van Heers (België). Ook wordt aandacht besteed aan het vorstengraf van Oss. Met behulp van een reconstructie wordt deze vorst, die zich via zijn zwaard, attributen, kleding en grafritueel nadrukkelijk als Keltische leider wilde laten gelden, tot leven gewekt. “De verhaallijn van de tentoonstelling beTips voor trips

03-binnenwerk.indd 173

|

173

30-05-2006 12:36:49


Afb. 1 Een bronzen helm uit Fluhren (Rheinisches Landesmuseum Bonn) op de tentoonstelling ‘Het geheim van de Kelten’ in het Limburgs Museum in Venlo. Afb. 2 Een Keltische spiegel (Museum Het Valkhof) op de tentoonstelling ‘Het geheim van de Kelten’ in het Limburgs Museum in Venlo.

gint – in afwijking van wat gangbaar is – bij het heden om van daaruit terug te gaan naar het verleden”, vertelt Hupperetz. “Het gaat eerst om datgene waar de mensen nu bij ‘Kelten’ aan denken. Daarbij denken ze misschien eerder aan Ierland, Keltische motieven en Keltische muziek dan aan archeologische vondsten.” “In het middendeel van de tentoonstelling gaat het om de samenleving van de Kelten”, vervolgt Verhart. “Het dagelijkse leven dat ze leiden, de internationale contacten, de rituelen en het geweld.” Die cultuur lijkt door de Romeinse bezetting plotseling verdwenen te zijn en is pas tijdens de Renaissance herontdekt. “Echter pas in de 19e eeuw vindt er onder invloed van de Romantiek weer een heropleving van de belangstelling voor de Kelten plaats”, zegt Hupperetz. “Men gaat dan bijvoorbeeld de druïde en de bard als aparte figuren zien. De beeldvorming van de Kelten is dan sterk Angelsaksisch bepaald, behalve in Frankrijk waar de Kelten de ‘Galliërs’ zijn.” Hij verklaart die belangstelling voor de Kelten door hun ‘underdog’-positie, omdat ze door de Romeinen onder de voet gelopen zijn. Terwijl de tentoonstelling en het tentoonstellingboek vooral over de archeologie van de Kelten zullen gaan, zal in een begeleidend tijdschrift ook aandacht aan de hedendaagse Keltische ‘lifestyle’ worden besteed en aan het beeld dat we nu van de Kelten hebben.

Wicca en druïsme Een speciale doelgroep voor de tentoonstelling zijn jongeren met een voorliefde voor sieraden, symboliek en spiritualiteit die raakvlakken hebben met de Keltische cultuur. De meesten van deze jongeren zijn niet of nauwelijks bekend met de Kelten en de herkomst van deze uitingen. Enkele uitzonderingen vormen zij die zich inhoudelijk bezighouden met wicca of druïsme: religieuze en spirituele stromingen waarin de natuur als heilig wordt beschouwd. Binnen deze kringen voelt men zich verwant met prechristelijke natuurreligies. Diverse Keltische gebruiken en rituelen, zoals het bouwen van steencirkels, het vieren van jaarfeesten en het aanbidden van de natuur in haar vele verschijningen, beleefden in de 18e eeuw een opleving die nu nog voortduurt. De samenstellers hopen door een goede inhoudelijke mix van topvondsten van hoge kwaliteit met sterke visualisering van zaken niet alleen de liefhebbers van de archeologie, maar ook deze jongeren op de tentoonstelling te krijgen. Ze zijn ervan overtuigd, dat beide groepen veel plezier aan de tentoonstelling zullen beleven. [WvH] Limburgs Museum, Keulsepoort 5, Venlo tel. 077 352 21 12 www.limburgsmuseum.nl, www.dekelten.nl di. t/m zo. 11-17 uur t/m 19 november

Andere tentoonstellingen Leiden In het Rijksmuseum van Oudheden is een luxe Romeins servies van brons te zien, dat in 2004 werd opgegraven bij Nistelrode (afb. 3). De dertig rijk gedecoreerde kannen, borden, schalen en kandelaars werden rond 280 na Chr. gebruikt om wijn te serveren tijdens feestelijke banketten. Het vaatwerk

174

|

is bijzonder goed bewaard gebleven in de zuurstofarme grond van Noord-Brabant, zodat de rijke decoraties en details goed zichtbaar zijn. Het luxe servies is in maart 2004 opgegraven tijdens archeologisch onderzoek bij de aanleg van de A50 bij Nistelrode. Bij de

Tips voor trips

03-binnenwerk.indd 174

30-05-2006 12:36:51


opgravingen werden resten van enkele boerderijen aangetroffen. Een daarvan was de woning van een herenboer, die vermoedelijk ook de eigenaar van het bronsservies was. De schat is gevonden in een zogenaamd depot, waarin de objecten met zorg waren geplaatst: de kannen op hun zijde, de rest ondersteboven, op en over elkaar. Het servies is ongeveer 1800 jaar geleden begraven toen de Romeinse grenstroepen bezweken onder invallen van de Germanen. Waarschijnlijk vluchtte de herenboer naar veiliger streken en moest hij zijn familiebezit achterlaten. Rijksmuseum van Oudheden Rapenburg 28, Leiden

tel. 0900-6600 600 (10ct p/m) www.rmo.nl, www.museumkennis.nl di. t/m vrij 10 – 17 uur, zat. en zo. 12 – 17 uur t/m 26 augustus

Afb. 3 Dit 30-delige bronzen Romeinse wijnservies is te zien in het Museum van Oudheden in Leiden.

Den Haag Het Museon presenteert zijn archeologische collectie in een nieuwe permanente opstelling, ‘De Arena’ genaamd, als onderdeel van de permanente expositie ‘Jouw Wereld, Mijn Wereld’ Andere thema’s van deze expositie zijn onder andere de mens, energie, strijd en religie. In ‘De Arena’ zijn Haagse vondsten te zien uit de prehistorie, de Romeinse tijd en de Middeleeuwen. Daaronder de vier mijlpalen die enkele jaren geleden in het Wateringse Veld zijn gevonden. Op de nieuwe tentoonstelling speelt digitale

informatie een belangrijke rol. Elke bezoeker krijgt een ‘digitale sleutel’ die toegang geeft tot de digitale informatie in het Museon en waarmee tevens de interactieve toepassingen kunnen worden geopend. Bovendien kan men met deze sleutel thuis via een persoonlijke website de expositie opnieuw beleven en de database van MuseOnline raadplegen. Museon Stadhouderslaan 37, 2517 HV Den Haag tel. 070 338 13 38, www.museon.nl di. t/m zo. 11 – 17 uur

Evenement Archeologische markt Op zondag 20 augustus houdt het Hunebedcentrum in Borger (Drenthe) een Archeologische markt. Op deze markt, die gratis toegankelijk is, presenteren zich organisaties op het gebied van archeologie, mineralen en fossielen. Ook worden er demonstraties gehouden en korte lezingen gegeven. De Archeologische markt is tevens het begin van de Week van de Prehistorie, die

Het laatste nieuws over archeologische evenementen vindt u op de internetsite van de AWN:

www.awn-archeologie.nl

sinds enkele jaren in de laatste week van augustus in Drenthe wordt gehouden. Dan vinden verspreid over de hele provincie archeologisch getinte activiteiten plaats. Hunnebedcentrum Bronnegerstraat 12, Borger tel. 0599 23 63 74, www.hunebedcentrum.nl zo. 20 augustus van 11 tot 17 uur

Informatie over tentoonstellingen, symposia, studiedagen en andere evenementen kunt u sturen naar: Redactie Westerheem, Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg

e-mail: westerheem@freeler.nl

Tips voor trips

03-binnenwerk.indd 175

|

175

30-05-2006 12:36:51


Adressenlijst coördinatoren Landelijke Werkgroepen Landelijke Werkgroep Steentijd (LWS) A.W.J.M. (Ton) Kroon, Duistervoordseweg 116, 7391 CJ Twello, tel. 0571-273495. Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW) Voorzitter: J. (Jan) Venema, Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: voorzitter@lwaow.nl. Secretariaat: A.F. (Albert) Zandstra, W. de Zwijgerstraat 20, 8331 GT Steenwijk, tel. 0521-517456, e-mail: secretariaat@lwaow.nl. Penningmeester: J (Jules) de Jagher, Tijnjeweg 11, 8457 EK Gersloot (Friesland), tel. 0513-571458, fax 0513-571458, e-mail: penningmeester@lwaow.nl. Regiocoördinatoren Regio Noord: W. (Winfried) Walta, De Wal 3, 9032 XE Blessum, tel. 058-2541432, e-mail: winfried.walta@wanadoo.nl. Regio Noordwest: vacature.

Regio Groningen: J. (Jules) de Jagher, Tijnjeweg 11, 8457 EK Gersloot (Friesland), tel. 0513-571458, fax 0513-571458, e-mail: j.jagher@hccnet.nl. Regio Oost: H. (Hans) Bruggeman, Roer 16, 8032 GG Zwolle, tel. 038-4546192, e-mail: ponshominus@planet.nl Regio Zuidoost: vacature. Regio Zuidwest: D. (Dik) Vuik, Oostmaasstraat 8, 3061 ZS Rotterdam, tel. 010-4147369, e-mail: dik. vuik@hetnet.nl. Regio Zeeland: B. (Ber) Sterkendries, Leuerbroek 1061, 3640 Kinrooi, België, tel: 0032-89703512, e-mail: carsterk@skynet.be Opleidingen: H. (Hans) Bruggeman, Roer 16, 8032 GG Zwolle, tel: 038-4546192, e-mail: opleiding@lwaow.nl Webmaster: N.M.C. (Nico) Durante, Potgieterstraat 7, 3351 ET Papendrecht, tel. 06-54778996, website: www.lwaow.nl e-mail: info@lwaow.nl.

AWN-lidmaatschappen basislidmaatschap (men dient het basislidmaatschap € 36,50 zonder aftrek van kosten over te maken) € 22,00 B studentlidmaatschap € 18,00 C jeugdlidmaatschap € 19,00 D geassocieerd lidmaatschap € 12,50 E huisgenoot-lidmaatschap € 5,00 in principe een eenmalig inschrijfgeld van Lidmaatschappen gelden per kalenderjaar en kunnen ingaan per 1 januari of na 1 juli. Na 1 juli is 50% van het jaarlidmaatschap verschuldigd. Na 1 november alleen het inschrijfgeld.

A

Rechten en plichten verbonden aan het lidmaatschap Alleen lidmaatschap A, B en C geven recht op toezending van het verenigingsblad ‘Westerheem’. Het basislidmaatschap verleent de volgende rechten: - toezending Westerheem - AWN-verzekering op AWN-opgravingen - toegang tot excursies van de Afdelingen en het Hoofdbestuur - toegang tot graafactiviteiten onder de vlag van de AWN - toegang tot de graafkampen van de AWN - stemrecht op de Algemene Ledenvergadering. De rechten van het basislidmaatschap zijn ook van toepassing op het studentenlidmaatschap en het jeugdlidmaatschap (14 t/m 18 jaar). Voor het huisgenootlidmaatschap geldt hetzelfde, maar zonder recht op Westerheem. Ten aanzien van het basislidmaatschap kent het geassocieerde lidmaatschap de volgende beperkingen: - geen toezending van Westerheem en

03-binnenwerk.indd 176

- geen stemrecht op de Algemene Ledenvergadering - aan het geassocieerde lidmaatschap kan geen huisgenootlidmaatschap verbonden worden (wat wel mogelijk is bij het basislidmaatschap). Het geassocieerde lidmaatschap staat open voor allen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische Kringen, Oudheidskamers, etc.) met een geldig basislidmaatschap. Nadere informatie over de lidmaatschappen kan verkregen worden bij het Bureau AWN, Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam. Opzeggen voor 1 december: een bevestiging wordt niet toegezonden. Zij die zich voor het studentenlidmaatschap of geassocieerde lidmaatschap aanmelden, dienen bij hun aanmelding een kopie te voegen van hun geldige studentenkaart of het lidmaatschap van de aangesloten zusterorganisatie.

30-05-2006 12:36:51


Sinds 1951 zijn amateur-archeologen verenigd in de AWN. Inmiddels is deze organisatie uitgegroeid tot de grootste in Nederland. De leden vervullen een onmisbare functie in het archeologisch onderzoek.

4

Westerheem

AWN-leden maken geschiedenis!

het tijdschrift voor de Nederlandse archeologie

jaargang 55 - augustus 2006

De gang naar zelfstandig veldonderzoek door de amateur-archeoloog Cees van Rooijen & Martijn Manders Romeinse raadsels Vignetten op het Nederlandse gedeelte van de Peutingerkaart Paul van der Heijden RONDOM DE STAD Onder de vloer van de N.H. kerk van Bennekom Suzanne van der A & Wim Angenent

04-omslag.indd 1

21-07-2006 14:52:54


Colofon Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN) Aanmelden: Bureau AWN, Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam, e-mail: vaanholt@sna.nl of www.awn-archeologie.nl Lidmaatschap/abonnement € 36,50 per jaar Opzegging vóór 1 december; een ontvangstbe­ ves­tiging van uw opzegging wordt niet toegezonden Redactie • Centraal redactie-adres W.C.N. (Wim) van Horssen (hoofdredacteur), Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg E-mail: westerheem@freeler.nl • C.H. (Charlotte) Peen (eindredacteur), Clavisstraat 25, 6679 GA Nijmegen-Oosterhout. E-mail: chpeen@hotmail.com • G.C. (Gerrit) Groeneweg (redacteur literatuur­­­­­­ ru­brie­ken), Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom E-mail: groenweg@home.nl • J. (Jan) Coenraadts (redacteur Werk in uitvoering), Händelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. E-mail: j.coenraadts@planet.nl • T. (Tim) de Ridder, Lambertushof 26, 2311 KP Leiden. E-mail: t.de.ridder@vlaardingen.nl • M. (Marijn) Lockefeer (redacteur Verenigings­ PZ Utrecht. nieuws), Joke Smitplein 7, 3581 E-mail: heinlock@wanadoo.nl Redactieraad J.C. Besteman, H. van Enckevort, R.C.G.M. Lauwerier, M.-F. van Oorsouw, H. Stoepker, L.B.M. Verhart. Sluitingsdata kopij 15 december, 15 februari, 15 april, 15 juni, 15 au­­gus­­tus, 15 oktober. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag ­verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen digitaal te worden aangeleverd. Advertenties Voor inlichtingen over advertenties wende men zich tot de eindredacteur. Advertentietarieven (excl. opmaak): 1/ pagina: € 65,-, 1/4 pagina: € 125,8 1/2 pagina: € 250,- 1 pagina: € 450,insteekfolder € 550,- (excl. vouwen) © AWN 2006. Overname van artikelen en i­llu­stra­ties is slechts toegestaan na voorafgaande schriftelijke toestemming van de redactie. Ontwerp: Seña Ontwerpers, Nijmegen Druk: Drukkerij Salland de Lange, Deventer

Inhoud

jaargang 55 no. 4, augustus 2006

Redactioneel ................................................................ 177 Cees van Rooijen & Martijn Manders De gang naar zelfstandig veldonderzoek door de amateur-archeoloog .................................... 178 Paul van der Heijden Romeinse raadsels Vignetten op het Nederlandse gedeelte van de Peutingerkaart ................................................. 184 [Stichting Onderzoek Jonge Archeologen] Diederick Habermehl, Ilona Venderbos & Ellen Gehring SOJA 2006: een succesvolle traditie voortgezet ........ 193 Nationale Onderzoeksagenda voor de Archeologie (NOaA) ................................................... 195 Rondom de stad Gemeentelijke archeologie in... Ede Suzanne van der A & Wim Angenent Onder de vloer van de N.H. kerk van Bennekom ..... 196

Adressenlijst hoofdbestuur en afdelingssecretariaten van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland Hoofdbestuur Alg. voorzitter: J.P. (Jeroen) ter Brugge, Hogelaan 9, 3134 VJ Vlaardingen, tel. 010-4603612, e-mail: jp.terbrugge@visserij-museum.nl Vice-voorzitter: A. (Bram) van der Walle, Ravenhorsterweg 90, 7103 AV Winterswijk, tel. 0543-517155, e-mail: vanderwallebram1@hotmail.com Alg. secretaris: vacant Alg. penningmeester: J. (Joop) Bosch, Gravenmaat 13, 9302 GA Roden, tel. 050-5011425, e-mail: joop.bosch@zonnet.nl. Postgiro 577808 t.n.v. AWN Roden Bestuursleden: • W.J.C. (Jan) Nieuwenhuis, (veiligheid en ­ver­ze­ke­rin­gen), Lyra 60, 3328 NH Dordrecht, tel./fax 078-6186819, e-mail: nieuwelugt@planet.nl •M .J. (Michael) den Hartog, Witlastraat 110, 3962 BC Wijk bij Duurstede, e-mail: mjdenhartog@freeler.nl • J. (Jan) Venema, Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: janvenema@euronet.nl • Mw. M. (Marty) van Loenen-van den Akker (public relations), Graaf Adolflaan 19, 3818 DA Amersfoort, tel. 033-4612982, e-mail: info@proportio.nl • W.C.N. (Wim) van Horssen (Westerheem), Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg, e-mail: westerheem@freeler.nl

Mijn mooiste vondst Dirck Vanderplas De kom van Adjutor, de Cananefaat ......................... 204

Ereleden R. van Beek (†), A.J. van Bogaers Wouters (†), H. Brunsting (†), H.J. Calkoen (ere-voorz., †), A.E. van Giffen (†), P.J.R. Modder­man (†), S. Pos (†), H.J. van Rijn (†), P. Stuurman (†), E.H.P. Cordfunke, H.H.J. Lubberding, mw. E.T. Verhagen-Pettinga, P. Vons, P.K.J. van der Voorde.

Reacties Arno van den Brand Met zuinigheid en vlijt... ............................................ 206

Leden- en abonnementenadministratie AWN Accountantskantoor N.L. van Dinther & Partners BV, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017451 (tijdens kantooruren), fax 010-5017593, e-mail: awn@vandinther.nl

Literatuurrubrieken . ........................................ 209 Werk in uitvoering . ............................................ 217 Tips voor trips Archeologische uitjes .................................................. 221 Adressenlijst en AWN-lidmaatschappen . ................. 224

ISSN 0166-4301

Wij verzoeken u adresveranderingen door te geven aan de leden- en abonnementen­ administratie AWN, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal. Alleen zo bent u gegarandeerd van de toezending van Westerheem.

Bureau AWN (postadres, algemene informatie en ledenservice), Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam, tel. 020-4276240, fax 020-4227910, e-mail: vaanholt@sna.nl Secretariaten/contactpersonen Afdelingen 01. Noord-Nederland: B.J. ten Kate (a.i.), Hunzeweg 2, 9657 PB Nieuw Annerveen, tel. 0598-491420. 03. Zaanstreek/Waterland: Mw. J.E. Broeze, Overtoom 103, 1551 PG Westzaan, tel. 075-6165680. 04. Kennemerland (Haarlem en omstreken): Mw. S.Y. Comis, Planciusplantsoen 10-i 2253 TR Voorschoten, tel. 071-5769439, e-mail: s.comis@wanadoo.nl 05. Amsterdam en omstreken: E. van der Mast,

Stokerkade 32, 1019 XA Amsterdam, e-mail: vdmast@dds.nl 06. Rijnstreek: Mw. R. van Oosten, Geregracht 50, 2311 PB Leiden, tel. 06-18871799, e-mail: awnrijnstreek@yahoo.com 07. Den Haag en omstreken: Mw. J. Hees, Klikspaanweg 7, 2324 LW Leiden, tel. 071-5760533, e-mail: joanneke.hees@gmail.com 08. Helinium (Waterweg Noord): Secretariaat Helinium, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen, e-mail: helinium@vanwensveen.nl 10. Zeeland: R. Wielinga, Kluutlaan 9, 4695 JK Sint Maartensdijk, e-mail: c.wielinga@planet.nl 11. Lek- en Merwestreek: C. Westra, Eigen Haard 22, 3312 EH Dordrecht, tel. 078-6350184, e-mail: corguzzi@yahoo.com 12. Utrecht en omstreken: J.L. Rinia, Nepveustraat 78, 3705 LE Zeist, tel. 030-6958514, e-mail: jan.rinia@hetnet.nl 13. Naerdincklant (Hilversum en omstreken): Mw. E.J. Wierenga, Theresiahof 28, 1216 MJ Hilversum, tel. 035-6834875, e-mail: secretaris@naerdincklant.nl 14. Vallei en Eemland (Amersfoort en omstreken): Postadres: p/a Langegracht 11, 3811 BT Amersfoort, tel. 035-6010451, e-mail: wvdenheuvel@hotmail.com 15. West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard: G.J. van der Laan, Thorbeckestraat 51, 5301 ND Zaltbommel, tel. 0418-518224, e-mail: hans.vander.laan@hetnet.nl 16. Nijmegen en omstreken: W.J.A. Kuppens, Nervalaan 45, 6642 AK Beuningen, tel. 0246750312, e-mail: wjakuppens@freeler.nl 17. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: B.A.F.M. Clabbers, Sweerts de Landasstraat 72, 6814 DJ Arnhem, e-mail: b.clabbers@planet.nl, homepage: http:// www.archeologiemijnhobby.nl 18. Zuid-Salland - IJsselstreek - Oost-Veluwezoom: Peter Heukels, Deltalaan 65, 7417 VB Deventer, tel. 0570-631587. 19. Twente: Mw. N. Otto, Lavendelhof 9, 7641 GG Wierden, tel. 0546-577284, e-mail: otto-lankamp@hetnet.nl. 20. IJsseldelta-Vechtstreek: F. Spijk, Gen. Eisenhowerlaan 55, 7951 AW Staphorst, tel. 0522-461684. 21. Flevoland: Mw. M. de Boer, Luttekepoortstraat 31, 3841 AW Harderwijk, tel. 0341-470013, e-mail: maartjedeboer@12move.nl 22. West-Brabant: Mw. A.M. Visser, Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635. http://gen-www.uia.­ac.be­/ u/­overveld/archeology/awn22.html, e-mail: jmvisser@planet.nl 23. Archeologische Vereniging Kempen en Peelland: Mw. W. van Vegchel, postadres AWN, Deken van Somerenstraat 6, 5611 KX Eindhoven, tel. verenigingsruimte, 040-2386592 (woensdagavond), e-mail: awnafdeling23@wanadoo.nl 24. Midden-Brabant: C.C.J.M. Cornelissen, Aalstraat 73, 5126 CR Gilze, tel. 0161-451612.

[foto achtergrond omslag: Cursus meten en tekenen van afd. 17. Foto: D. Beyer]

04-omslag.indd 2

21-07-2006 14:52:55


VERENIGINGSNIEUWS september 2006 Bijdragen voor deze rubriek naar Marijn Lockefeer

Najaarsexcursie op zaterdag 30 september 2006 naar Flevoland

Flevoland is onze jongste provincie, bekend om haar bloeiende koolzaadakkers en weidse vergezichten. Er valt hier, net zoals in Zeeland bij de najaarsexcursie van 2005, ook voor de rechtgeaarde amateur-archeoloog heel wat te zien en te beleven. Het ligt voor de hand dat onze jaarlijkse excursie op 30 september a.s. begint in Lelystad, en wel in het museum Nieuw Land Erfgoedcentrum. Dit centrum bewaart het grootste deel van het Flevolandse erfgoed, zoals archeologische collecties (!), fotoverzamelingen, kaarten, gereedschappen, films en archieven. Het centrum houdt zich derhalve bezig met het beheren en toegankelijk maken van collecties die voor Flevoland van grote cultuurhistorische waarde zijn. Met name de verzameling archeologica van onder meer de bekende Swifterbantcultuur is alleszins interessant door zijn hoge kwaliteit en historische waarde. Na ontvangst in het museumrestaurant volgt er een lezing over scheepsarcheologie (bij het ter perse gaan van dit nummer was de naam van de spreker nog niet bekend). Het ochtendprogramma wordt afgesloten met een bezoek aan het museum en een bezichtiging van de zich eveneens in dit pand bevindende werkruimte van AWN-afdeling 21. Na de lunch in het museumrestaurant vertrekt het gezelschap per touringcar naar Schokland, een eiland in de tijd. Dit vroegere eiland is het enige Nederlandse monument van de Unesco

Werelderfgoedlijst! Schokland is gekozen omdat het een symbool is van de geschiedenis en cultuur van ons land. Het toont op verschillende wijzen en belevingsniveaus de strijd tegen het water, die eeuwenlang is gevoerd en nog gevoerd wordt. Schokland is volgens de Unesco een plek van uitzonderlijke waarde. Op dit eiland van geringe afmetingen valt heel wat te zien, onder meer in en om het museum. Onder leiding van een AWN-gids wordt op deze unieke plek een wandeling gemaakt, gevolgd door een rondrit op een wagen (getrokken door een tractor). Als men hier een paar uur heeft vertoefd, heeft men een goede indruk verkregen van het wel en – met name - wee van dit ooit dichtbevolkte eiland in de Zuiderzee.

In grote trekken ziet het programma er dus als volgt uit: 10.30 – 11.00 uur:

ontvangst van de deelnemers met thee of koffie in het restaurant van het museum Nieuw Land Erfgoedcentrum, Oostvaardersdijk 01-13 te Lelystad. 11.00 – 12.00 uur:

lezing over scheepsarcheologie in het museum. 12.00 – 12.45 uur:

museumbezoek met bezichtiging werkruimte van afdeling 21. 12.45 – 13.45 uur:

lunch (soep+broodjes+consumptie) in het museumrestaurant. 13.45 – 14.15 uur:

per touringcar naar Schokland.

04-katern.indd 1

21-07-2006 14:50:48


14.15 – 16.15 uur:

bezichtiging Schokland, inclusief rondrit over en rond het voormalige eiland. 16.15 – 16.45 uur:

per touringcar via het NS-station Lelystad (t.b.v. treinreizigers) naar het Erfgoedcentrum (t.b.v de automobilisten). Circa 17.00 uur:

einde excursie.

Enige tips: - bus F vertrekt ieder kwartier van het NS-station naar het outlet shoppingcenter Batavia Stad. Dit inkoopcentrum (ook op zaterdag tot 18.00 uur geopend) bevindt zich op een steenworp afstand van het museum. De bushalte is tussen beide locaties. Ritprijs € 1,10 p.p. - het parkeerterrein ligt eveneens op korte afstand van het museum. De kosten voor deelname bedragen € 32,00 per persoon voor bezitters van een museumjaarkaart. Degenen die niet over zo’n kaart beschikken, beta-

len naast dit bedrag € 3,50 p.p. voor het museum in Lelystad en € 2,75 p.p. voor dat in Schokland. Deze laatste twee bedragen moeten individueel aan de kassa’s worden voldaan. De € 32,00 worden ’s morgens in Lelystad geïnd tijdens de ontvangst tussen 10.30 uur en 11.00 uur. De bedragen zijn inclusief vervoer touringcar, lunch, entree’s, lokaal vervoer op Schokland en thee/ koffie bij aankomst. De overige consumpties zijn voor eigen rekening. Opgave, bij voorkeur schriftelijk en vóór 25 september 2006, onder vermelding van het aantal personen aan: A. van der Walle, Ravenhorsterweg 90, 7103 AV Winterwijk (e-mail: vanderwallebram1@hotmail.com. Graag begroet ik u op zaterdagmorgen 30 september a.s. in het Erfgoedcentrum in Lelystad. Bram van der Walle

Interview Een kort interview met Marty van Loenen – van den Akker, sinds kort bestuurslid PR van het Hoofdbestuur Marty, wanneer en hoe kwam je in aanraking met de archeologie? Tot twee jaar geleden had ik met archeologie geen ervaring, maar omdat ik getrouwd ben met een historicus met een voorliefde voor de Limes, kreeg ik belangstelling voor het verleden en de archeologie. Nou, en dan zijn de AWN en Westerheem niet ver weg! Dacht je toen meteen: ik ga opgraven? Eigenlijk wel, ja. Helaas waren in 2004 de instructiekampen van de AWN vol, maar in 2005 kon ik aan de slag op het St. Josephhof in Nijmegen. Een prachtige opgraving! Ik was meteen verk(n)ocht!

Vanwaar die speciale belangstelling voor de Public Relations? Ik heb een professionele achtergrond in het vak Communicatie en, omdat ik

II‑

04-katern.indd 2

21-07-2006 14:50:49


me bij de AWN meteen thuis voelde, kreeg ik al vlug belangstelling voor de al lang openstaande vacature voor de PR in het Hoofdbestuur van de AWN. Tot mijn grote genoegen kon ik meteen al aan de slag. Wat houdt je taak precies in? Een van de taken is het adviseren van het Hoofdbestuur en de AWN-afdelingen bij de in- en externe communicatie. Voor de structurele invulling hiervan wil ik dit jaar nog een communicatieplan opstellen met doelen voor de korte termijn, maar ook met een visie voor de lange termijn. Dat klinkt prima, maar het is zo theoretisch; noem ook eens wat praktische zaken. Kort gezegd: ik wil ondersteuning geven waar het nodig is; ik wil dus graag met alle afdelingen contact hebben om te zien waar ik van nut kan zijn. Dit kan variëren van ledenwerving, website, AWN-communicatiemiddelen, promotie van de afdeling en van de AWN, enzovoorts. Overigens heb ik al geholpen bij de advertentiewerving voor Westerheem en

de promotie van de AWN (en Westerheem!) op het Symposium voor Jonge Archeologen (van wie er verbazend weinig Westerheem bleken te kennen). Laatste vraag: hoe heb je onze vereniging op bestuurlijk niveau ervaren? Je bent dan wel officiëel benoemd op de laatste ALV, maar officieus ben je al langer bezig. Op de bijeenkomsten met Hoofdbestuur, Westerheemredactie en Afgevaardigdenvergadering heb ik een uitstekende sfeer geproefd. Ik voelde me meteen welkom. Dit werd nog versterkt door de lovende woorden van Jeroen ter Brugge op de ALV in Nijmegen. Ik heb er erg veel zin in om voor de AWN aan de slag te gaan, maar dit kan niet zonder jullie vragen en inbreng. Ik ben benieuwd wat de afdelingen bezig houdt, vooral op het gebied van communicatie. Alle vragen en informatie zijn welkom, telefonisch (033 4612982) of per e-mail (awn@proportio.nl). Bedankt, Marty, en veel succes! Marty van Loenen-van den Akker / Marijn Lockefeer

Afdeling IJsseldelta-Vechtstreek stelde (zich) ten toon In de afgelopen maanden werden twee exposities gehouden, één in Meppel en één in Rouveen, waaraan amateurarcheologen van de AWN-afdeling 20 een grote bijdrage hebben geleverd. In de expositie ‘Meppel onder de grond’ werden vondsten tentoongesteld, die de archeologische vereniging ‘Meppel’, onderdeel van Afdeling 20, boven de grond heeft gebracht in de afgelopen 20 jaar. Kasteel Kinckhorst werd deels blootgelegd en nagenoeg geheel gelokaliseerd, en in de Kruisstraat werden middeleeuwse kelders ontdekt, die nog intact bleken te zijn. Door inspanningen van de archeologi-

sche vereniging ‘Meppel’ bleven deze kelders bewaard voor het nageslacht. In Rouveen zijn in de afgelopen maanden voorwerpen tentoongesteld, die op provinciale kijkdagen door particulieren waren bijeengebracht. Dit gebeurde in de vorm van een project dat de naam kreeg: ‘Wat ligt daar op de schoorsteen ?’. Onder leiding van Marijke Nieuwenhuis, assistente van provinciaal archeoloog Suzanne Wentink, en Eva Soroka kreeg het project vorm. Bij de opening van de expositie ging wethouder Hutten van Staphorst in op de gevolgen van de wet van Malta en de consequenties hiervan voor de

III

04-katern.indd 3

21-07-2006 14:50:49


gemeentes. De gemeente Staphorst gaat, bijvoorbeeld, een archeologische waardenkaart opstellen. In De Veldschuur heeft de archeologische vereniging SWARS uit Staphorst, aansluitend op dit project, een basis-

expositie archeologie gestalte gegeven, vooral gericht op de (school)jeugd en hun ouders. Op video was verder een opgraving in Overijssel te volgen en de AWN heeft archeologische informatie verstrekt in de vorm van foldermateriaal.

Biomiddag – In de put bij de UvA

Afb. 1 Kees Troostheide geeft uitleg bij het ‘prutspracticum’. Afb. 2 Silke Lange vertelt over houtonderzoek. Foto's: Claudia Vandepoel.

Op vrijdagmiddag 21 april verzamelden zo’n 23 AWN’ers plus enkele leden van de commissie deskundigheidsbevordering zich in het scheikundegebouw van de Universiteit van Amsterdam, waar ook archeologie gehuisvest bleek te zijn. Na een korte dwaaltocht door het gebouw op zoek naar de aanmeldingstafel, werden we hartelijk ontvangen en doorverwezen naar de koffiekamer, die de koffiejuffrouw speciaal voor onze lunch nog wat langer open hield. Het programma begon met een zogenaamd ‘prutspracticum’ (afb. 1): in groepjes gingen we aan de gang met het uitzoeken van zeefresidu uit een beerput. Dit als korte kennismaking met de materiaalcategorie waar het die middag om ging: biologisch materiaal. Vervolgens ging Jan Peter Pals, onze gastheer van de UvA, in een korte lezing in op het hoe en wat van pollen en zaden. Wat vind je nou zoal en

onder welke omstandigheden blijft het plantmateriaal het beste bewaard in de bodem? Aansluitend kregen we een zeer enthousiast verhaal van Silke Lange, de houtspecialiste van de UvA, over de vele onderzoeksmogelijkheden van hout uit archeologische opgravingen (afb. 2). Veel AWN’ers hebben nauwelijks een idee hoeveel informatie er eigenlijk uit een blok hout gehaald kan worden. Heel belangrijk is hierbij wel dat het hout direct na opgraven goed geconserveerd wordt, want anders droogt het uit en kun je het net zo goed de vuilnisbak in kieperen. Het volgende programmaonderdeel was ook voor de commissie deskundigheidsbevordering een leuke verrassing: verdeeld over drie groepen kregen we een rondleiding langs diverse archeologische onderzoeksruimtes. Kees Troostheide liet ons zijn pollenlabora-

IV‑

04-katern.indd 4

21-07-2006 14:50:50


torium zien en gaf uitleg. Pollenanalyse blijkt een ingewikkeld en specialistisch proces, waarbij allerlei sterke zuren gebruikt worden. Werk voor de professionals dus. Leuk was dat hij net een primeur onder de microscoop had liggen: stuifmeelkorrels van boekweit, nog nooit eerder gevonden in Nederland! Tevens kregen we de indrukwekkende vergelijkingscollectie dierlijk botmateriaal te zien en toonde Silke Lange ons hoe je onder de microscoop de houtsoort van een monster kunt bepalen. Nadat iedereen weer verzameld was in een van de lokalen, kregen we nog enkele lezingen over casestudies, waarbij

aan de hand van Amsterdamse opgravingen werd verteld over de diverse gevonden biologische materiaalcategorieën en welke conclusies daaruit getrokken kunnen worden. De middag werd afgesloten met een rondje koffie en thee met daarbij een paar bijzondere historische hapjes, gemaakt door Claudia Vandepoel, die bij een ieder erg in de smaak vielen. Al met al was iedereen het erover eens dat het een geslaagde middag was die veel nieuwe kennis over biologisch materiaal heeft opgeleverd. En daar ging het tenslotte om! Joanneke Hees

Commissie Deskundigheidsbevordering Studiedag 'Hantering Archeologisch Materiaal' Zaterdag 2 september in Goes In het kader van deskundigheidsbevordering organiseert de AWN op zaterdag 2 september een studiedag 'Hantering Archeologisch Materiaal'. Het doel van deze studiedag is om de deelnemers kennis te laten maken met de conservering, de restauratieproblematiek en de verschillende eigenschappen van de materiaalgroepen die bij archeologisch onderzoek worden aangetroffen. Het programma is vooral praktijkgericht, waarbij de deelnemers ook worden uitgenodigd om zelf materiaal mee te brengen en specifieke vragen aan de materiaalspecialisten voor te leggen. Voor de lezingen en de workshops zijn specialisten op het gebied van de verschillende materialen uitgenodigd, die veelal verbonden zijn aan een universitaire instelling, een archeologisch instituut of een archeologisch bedrijf. De ervaring leert dat studiedagen ´Hantering Archeologisch Materiaal´ door de deelnemers als zeer boeiend worden ervaren. Eerder organiseerde de Com-

missie Deskundigheidsbevordering al dergelijke studiedagen in Amsterdam, Nijmegen en Dordrecht. Het ochtendprogramma omvat een gezamenlijk te volgen lezingenprogramma en een eerste praktijkoefening, bestaande uit het uitzoeken van bodemmonsters. Na het ochtendprogramma volgt een lunch met middeleeuwse gerechten. Het middagprogramma bestaat uit workshops met verschillende materiaalgroepen. De deelnemers kunnen drie workshops naar keuze opgeven. In twee daarvan zal men worden ingedeeld. De kosten bedragen € 25,-- per deel­ nemer, inclusief werkmateriaal, koffie, thee en lunch. De AWN is voornemens deze dag te organiseren op zaterdag 2 september 2006 in het Buys Ballot College, Bergweg 4 te Goes, een locatie die ook met het openbaar vervoer goed bereikbaar is. Een volgende dag staat al gepland in het voorjaar van 2007 in Zwolle. De praktijk heeft uitgewezen, dat

04-katern.indd 5

21-07-2006 14:50:50


AWN-leden uit het hele land deze studiedagen bezoeken. Omdat deze studiedag plaatsvindt in het kader van de jubileumviering van AWN-afdeling Zeeland, krijgen in dit speciale geval de leden uit de zuidwestregio voorrang bij de inschrijving.

2 workshops naar keuze):

Het programma is in grote lijnen als volgt:

U kunt zich voor deze studiedag aanmelden: per e-mail aan: jmvisser@planet.nl of door het insturen van (een kopie van) de antwoordstrook aan: AWN Commissie Deskundigheidsbevordering t.a.v. Anne-Marie Visser, Dorpsstraat21, 4641 HV Ossendrecht. U wordt verzocht drie workshops van uw voorkeur aan te geven door de workshops van uw keuze te omcirkelen. In twee daarvan zult u worden ingedeeld. De kosten kunnen ter plaatse worden voldaan.

Vanaf 9.30 uur

ontvangst deelnemers met koffie en thee 10.00 uur

opening en algemene inleiding - Eerste praktijkoefening:

uitzoeken van bodemmonsters, zaden en ander organisch materiaal - Lezingen

over specifieke materiaalgroepen Lunch

Praktische workshops (per deelnemer

- Organisch Materiaal:

1) hout 2) botanisch materiaal 3) bot 4) leer 5) textiel - Anorganisch Materiaal:

1) aardewerk 2) glas 3) metaal 4) natuursteen 5) vuursteen

Aanmeldingsformulier Ja, ik meld mij aan voor de studiedag 'Hantering van Archeologisch Materiaal' op zaterdag 2 september 2006. De kosten ad € 25,-- zal ik ter plaatse voldoen. Naam: …………………………………………………………………………...........................................................……………. Adres: ………………………………………..........................................................……….………………………………………. Postcode en woonplaats: ………………...................................................…………………………………………………… Telefoon overdag: ………………...................………………..

´s avonds: …………....……….........................………..

e-mail adres: …………………………………..........................................................……………………………………………. Voorkeur workshops:

Organisch: Anorganisch:

1 1

2 2

3 3

4 4

5 5

Voor leden uit de zuid-west regio: Ik ben lid van AWN Zeeland / Heemkundekring ´De Bevelanden` ( lidnr. …….............................………..)

Plaats: ……………………………………… Datum: …………………

Handtekening: ……………………………………

VI‑

04-katern.indd 6

21-07-2006 14:50:50


Agenda Berichten voor Westerheem 2006–5 dienen voor 15 augustus in ons bezit te zijn en de activiteit moet na het verschijnen (dus na half oktober) plaatsvinden.

27 augustus t/m 24 september 2006 Afd. Kempen- en Peelland – archeologische en historische tentoonstelling ‘Schijndel in de gouden eeuw’. Op deze tentoonstelling, uitgevoerd door leden van de Archeologische Vereniging Kempen- en Peelland, in samenwerking met de Heemkundekring Schijndel, zijn de resultaten te zien van de opgravingen in Schijndel vanaf 2003. Opmerkelijke vondsten waren het resultaat van dit, toch beperkte, onderzoek: resten van een brouwerij uit de 17e en 18e eeuw en een nog oudere bierkuip, tot nu toe de oudst bekende vondst van een dergelijke kuip. Verder zijn sporen aangetroffen van hopteelt, en de verdere ontdekkingen aan de Hoofdstraat duiden op een relatief welvarend Schijndel dankzij het behoorlijk grote aantal brouwerijen. Bijzonder was ook de vondst (bij de verbouwing van een boerderij) van enkele potten met munten, die in de 18e eeuw waren begraven. Er worden voor het basis- en voortgezet onderwijs lesprogramma’s ontwikkeld, en per school worden bezoeken aan deze tentoonstelling gepland. Zondag 24 september, de afsluitende dag van deze expositie, staat in het bijzonder in het teken van de archeologie. Leden van Archeologische Vereniging Kempen- en Peelland zijn dan de gehele dag aanwezig om uitleg te geven over opgravingen, vondsten en het gemeentelijk archeologisch beleid. Plaats: Cultureel Centrum ’t Spectrum, Steeg 9, 5482 WN in Schijndel. Openingstijd: dagelijks van 10.00 tot 23.00 uur (niet op zondag 3 en 10 sept)

‘Het Scherminckel’. Voor informatie over het programma: Irmel Dolman (tel. 078 6311475, irmel. dolman@tiscali.nl) of An Osseweijer (tel. 078 6160576).

13 september 2006 Afd. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland – lezing door Ester van der Linden: ‘ De terra sigillata uit de canabae in Nijmegen’. De spreekster is bezig met promotieonderzoek aan de Radboud Universiteit naar de terra sigillata van de Nijmeegse canabae. Daarnaast is ze werkzaam als Romeins aardewerkspecialist bij ADC Archeoprojecten. Tijdens opgravingen op het terrein van het voormalige Canisiuscollege is veel Romeins aardewerk gevonden. De terra sigillata staat in deze lezing centraal. Hij was in ruime mate aanwezig in dit kampdorp, behorende bij de legerplaats van het tiende legioen dat ca. 70-104 na Chr. in Nijmegen was gelegerd. Aan de hand van dit aardewerk zal een beeld worden geschetst van de chronologie en de functie van de canabae. De terra sigillata wordt gevolgd vanuit het productiecentrum naar Germania Inferior, en door middel van vergelijkingen met andere vindplaatsen wordt ingegaan op de plaats van de Nijmeegse canabae in de limesregio. Plaats: Cultureel Centrum ‘ De Coehoorn”, Coehoornstraat 17 te Arnhem. Het centrum ligt tegenover het NS station. In de nabij gelegen parkeergarage ‘Centraal’ is voldoende parkeerruimte. Aanvang bijeenkomst 19.45 uur (lezing begint om 20.00 uur). Entree € 2,00, leden en donateurs € 1,50.

2 september 2006

11 oktober 2006

Afd. Lek- en Merwestreek – Excursie naar Bergen op Zoom in samenwerking met de archeologische vereniging

Afd. West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard – lezing door Peter Schut: ’Van walburg tot motte, de ontwikkeling

VII

04-katern.indd 7

21-07-2006 14:50:50


van vroege burchten in Gelderland’. Plaats: Oranje-Nassauschool, Van Limburg Stirumstraat 1, Geldermalsen. Aanvang 20.00 uur, entree gratis.

11 oktober 2006 Afd. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland – lezing door dr ir L.A. Tebbens en ir E.H. Boshoven: ’Esdekken en archeologische vindplaatsen’. De sprekers hebben beiden een bodemkundige achtergrond (Landbouwkundige Universiteit Wageningen) en zijn gaan werken bij de Afdeling Archeologisch Vooronderzoek van BAAC bv. Esdekken ontstaan door ophoging van de bodem tijdens bemesting met zandof kleihoudende plaggen. Deze wijze van bemesten heeft in veel gebieden geresulteerd in ophoging van de bodem en afdekking van het archeologisch relevante laagniveau. Door deze afdekkende laag is de onderliggende stratigrafie beschermd tegen grondbewerking. In het eerste deel zal worden ingegaan (met specifieke aandacht voor de regio Arnhem en omstreken) op de karakteristieken van het dekzandlandschap, de oudste bewoning en het belang van de bemestingstechniek en esdekken voor de archeologie. In het tweede deel worden de resultaten van een opgraving in het Limburgse Helden besproken. Hier heeft BAAC het gehele traject verzorgd, van booronderzoek op een oude es, via proefsleufonderzoek tot een definitieve opgraving van een inheems-Romeinse nederzetting uit de 3e tot 5e eeuw na Chr. Onder het vondstmateriaal van deze opgraving bevindt zich een topvondst voor de regio! Plaats: Cultureel Centrum ‘ De Coehoorn’, Coehoornstaat 17 te Arnhem. Dit centrum ligt tegenover het NS station. In de nabijgelegen parkeergarage Centraal is voldoende parkeerruimte. Aanvang bijeenkomst 19.45 uur (aanvang lezing 20.00). Entree € 2.00, voor leden en donateurs € 1,50.

14 oktober 2006 Afd. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland – najaarsexcursie, met als reisdoel

Eindhoven en omgeving. ’s Ochtends om 10.00 uur worden we ontvangen in het Archeologisch Centrum Eindhoven waar we kennis maken met en rondgeleid worden door enkele leden van de Archeologische Vereniging Kempen Peelland. Aansluitend zal gemeentelijk archeoloog Nico Arts een toelichting geven op de opgraving in de Catharinakerk en informatie verstrekken over eventueel ander ‘lopend’ onderzoek. Om ca. 12.00 uur vertrekken we naar het HOME (Historisch Openlucht Museum). De lunch gebruiken we in de herberg bij het HOME. Nico Arts zal ons in HOME rondleiden Aansluitend brengen we om ca. 15.00 uur een bezoek aan een opgraving of een archeologisch monument in de regio; ook nu zal Nico Arts een en ander toelichten. We verzamelen ons om 8.30 uur bij de achteruitgang van NS station Arnhem. Het vervoer zal met auto’s plaatsvinden. De kosten voor het vervoer en het bezoek aan HOME zullen ongeveer € 14,00 bedragen. De verwachting is dat we rond 17.30 uur weer terug zijn. Opgeven bij de secretaris, tel. 026 4452678 of op: secretaris@archeologiemijnhobby.nl (eventueel informatie op: www.historisch-openlucht-museumeindhoven.nl).

17 oktober 2006 Afd. Zaanstreek-Waterland en omstreken – lezing van archeoloog Jan de Koning: ‘De opgraving aan de Waldijk te Uitgeest’. Het onderzoek aan de Waldijk gaf aan dat er drie belangrijke perioden waren te onderscheiden: Late Bronstijd, Middenen Late IJzertijd en Middeleeuwen. Topvondsten waren: een bronzen zwaardschedepuntbeschermer, onbekende en aansprekende aardewerkvormen en een beschilderde spanen doos uit de 3e eeuw na Chr. Uit waterputten kwamen vele, vaak hele potten tevoorschijn. Plaats: Werk- en expositieruimte, Tuinstraat 27A te Zaandijk. Aanvang: 20.00 uur, entree gratis.

VIII‑

04-katern.indd 8

21-07-2006 14:50:51


Redactioneel

Plaatselijk initiatief Fenouillet heeft de Prix Initiative Region 2006 van de Banque Populaire du Sud ontvangen. Dat is niet bepaald wereldnieuws. Fenouillet is een dorpje met ruim zestig inwoners in de Oostelijke Pyreneeën. Ik zou er nooit van gehoord hebben, als dat niet toevallig een mooie uitvalsbasis was voor onze vakantie in dat gebied. Juist tijdens ons verblijf werd die prijs uitgereikt voor de opgraving en restauratie van de ruïne van het 10e-eeuwse kasteel St. Pierre van het dorp, dat verder gezegend is met ruïnes van twee wachttorens. Tot voor enkele jaren was het kasteel nauwelijks meer dan een ongestructureerde hoop stenen. Op initiatief van de burgers wordt nu iedere zomer door archeologen van het DRAC (de Franse ROB), studenten en soms ook inwoners geruimd, gegraven en gerestaureerd, waardoor het complex van verdedigingsmuren, toegangspoort, woontoren, kapel, binnenplaats en werkplaatsen herkenbare vormen is gaan aannemen. In zijn dankwoord na de uitreiking van de prijs liet de burgemeester van Fenouillet er geen twijfel over bestaan: de opgraving en restauratie zal niet méér toeristen naar het dorp trekken. Hoe interessant de kasteelruïne ook is, de Oostelijke Pyreneëen telt tientallen kasteelruïnes, die veel imponerender zijn. Dat heeft de burgers van Fenouillet er echter niet van weerhouden om hun eigen kasteelruïne aan te pakken, die anders dan al die andere deel uitmaakt van het verleden van hùn dorp. Dat is in deze vakantiemaand een voorbeeld uit Frankrijk. Natuurlijk zijn er ook in eigen land tal van voorbeelden te vinden van plaatselijke initiatieven voor het behoud van monumenten of de opgraving van terreinen. Meestal halen die initiatieven het landelijke nieuws niet, maar zijn ze voor de plaats- of streekgeschiedenis wel van belang. Ons land kent gelukkig veel plaatselijke

organisaties die zich om dat verleden bekommeren. Alleen de AWN heeft al meer dan twintig regionale afdelingen, waarvan een deel weer bestaat uit een aantal plaatselijke werkgroepen. Zij zijn ‘de ogen en oren’ van de archeologie, en als het even kan ook ‘de handen’. Even leek het erop dat de plaatselijke amateur-archeologen in het nieuwe archeologische bestel met de handen in de zakken zouden moeten blijven staan. Behalve dat ze nu in veel gevallen mee kunnen graven met stadsarcheologen en archeologische bureaus (waarvoor de AWN overeenkomsten aan het afsluiten is), blijkt het voor amateurs toch in beperkte mate mogelijk om ook zelf archeologische waarnemingen te doen en opgravingen uit te voeren. In dit nummer van Westerheem legt de ROB uit, wanneer een project voor zelfstandig onderzoek door amateur-archeologen in aanmerking kan komen. Aan de hand van twee schema’s kan worden gecheckt of een project aan de daaraan gestelde voorwaarden voldoet en een aanvraag voor toestemming dus kans op succes heeft. Dat is met name het geval voor een opgraving met een ‘negatief selectieadvies’, wat betekent dat een archeoloog in dienst van de overheid een professionele opgraving niet nodig vindt. Dat klinkt wat ‘negatief’, maar dat hoeft het niet te zijn. Immers opgravingen die officieel niet belangrijk worden gevonden, kunnen voor de plaatselijke geschiedenis wel heel interessant zijn. Hoewel de relatieve vrijheid van vroeger niet meer terugkomt, blijkt het bestel toch niet zo dichtgetimmerd te zijn, dat er geen ruimte meer is voor plaatselijke initiatieven op archeologisch gebied. Gelukkig maar, want, zo blijkt uit het voorbeeld van Fenouillet, veel van het onderzoek naar het verleden en het behoud van monumenten hangt uit­ eindelijk af van dat plaatselijke initiatief. Wim van Horssen Redactioneel

04-binnenwerk.indd 177

|

177

21-07-2006 14:55:45


De gang naar zelfstandig veldonderzoek door de amateur-archeoloog Cees van Rooijen & Martijn Manders1

‘Malta’ is niet het einde van het veldonderzoek door amateurs. Het blijft voor amateur-verenigingen mogelijk zelfstandig waarnemingen te doen en opgravingen uit te voeren. Wel moet het betrokken terrein aan bepaalde eisen voldoen. De ROB heeft in overleg met de AWN twee zogenaamde stroomschema’s opgesteld, waarmee amateur-archeologen na kunnen gaan of het terrein in kwestie aan die eisen voldoet. De amateur-archeoloog kan in het archeologisch bestel verschillende rollen spelen. Zo kan hij de lokale politiek om aandacht vragen voor de archeologie en kan hij inspreken op bestemmingsplannen. Een groot deel van de passie voor het vak is echter verbonden met het veldonderzoek. Velen voelen zich bedreigd door de naderende ‘Malta’wetgeving en ervaren de nieuwe regels als een probleem en een belemmering voor het uitvoeren van hun favoriete hobby. Daarover is in het verleden al volop geschreven en gesproken.2 Om te zien of aan deze situatie wat gedaan kan worden, is er sinds enige jaren een platform AWN-ROB. In dit platform worden allerlei ontwikkelingen en casussen besproken waarin de rol van de amateur-archeoloog centraal staat. Het doel is de wederzijdse belangen op elkaar af te stemmen, goede afspraken te maken in het belang van de (amateur)-archeologie, knelpunten te signaleren en om in het algemeen een inspraakplatform te zijn voor de amateur-archeologie in Nederland.

Stroomschema’s

Veldonderzoek door amateur-archeologen in Harselo, gemeente Ede. Foto: AWN-afdeling 17, Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland.

178

|

Een van de belangrijkste zaken waar het platform zich de afgelopen tijd mee bezig heeft gehouden, is om meer duidelijkheid te scheppen in de mogelijkheden voor het doen van zelfstandig veldonderzoek door amateur-archeologen. Onduidelijkheid van en onbekend-

De gang naar zelfstandig veldonderzoek door de amateur-archeoloog

04-binnenwerk.indd 178

21-07-2006 14:55:56


Wat is een archeologische begeleiding? Een archeologische begeleiding beperkt zich tot het ‘leesbaar’ maken van archeologische sporen die bij niet-archeologische graafwerkzaamheden zijn vrijgekomen. Concreet houdt dit in: het verzamelen van vrijgekomen vondsten en het opschaven van een vrijgekomen profiel en/of vlak om dit te tekenen, te fotograferen en te waterpassen.

Schema 1 Stroomschema archeologische begeleiding.

Het is niet toegestaan om actief vondsten vrij te leggen of de leesbaar gemaakte sporen af te werken (dus geen potten uitgraven, beerputten legen of skeletten vrijleggen). Dit wordt als opgraven beschouwd en daartoe is een vergunning/toestemming vereist.*

Wanneer kan een amateur-archeoloog een archeologische begeleiding doen?*

De graafwerkzaamheden worden uitgevoerd met als doel het opsporen of onderzoeken van monumenten waardoor verstoring van de bodem optreedt. JA NEEN

Er is sprake van een opgraving in de zin van artikel 1 sub h Monumentenwet. Hiervoor is een opgravingsvergunning dan wel een opgravingstoestemming vereist. (Werkgroep kan gebruik maken van de bevoegdheid van de vergunninghouder.)

Er is sprake van niet-archeologische werkzaamheden.

Kan een archeologische begeleiding anderszins worden afgedwongen, bijvoorbeeld in de voorschriften bij de bouw-, sloop- of aanlegvergunning, vrijstelling van het bestemmingsplan of op basis van afspraken tussen projectontwikkelaar en gemeente? JA NEEN

Archeologische begeleiding door amateur-archeologen is niet gewenst. Dit is een taak voor een professioneel archeologiebedrijf of een gemeentelijke archeologische dienst

JA

Is het primaire doel van de begeleiding om de resultaten te gebruiken ten behoeve van archeologische selectie en waardering? NEEN

Archeologische begeleiding door amateur-archeologen is mogelijk, uiteraard behoudens rechten van derden en met toestemming van de eigenaar en/of de gebruiker van het terrein. Verder met inachtneming van de overige wettelijke verplichtingen waaronder het direct melden van vondsten en bevindingen. Opgravingen mogen niet worden uitgevoerd tenzij hiervoor toestemming is gegeven. *Dit overzicht geeft een werkwijze weer. Er kunnen geen rechten aan ontleend worden.

De gang naar zelfstandig veldonderzoek door de amateur-archeoloog

04-binnenwerk.indd 179

|

179

21-07-2006 14:55:57


Schema 2. Stroomschema archeologisch onderzoek. Stroomschema Archeologisch onderzoek door amateur-vereniging* Voorgenomen bodemverstoring

Toevalsvondst waarvoor geen andere oplossing voorhanden is.

Archeologische werkgroep start invullen aanvraagformulier

Uiterlijk eerste werkdag na toevalsvondst contact opnemen met provinciaal- of gemeentelijke archeoloog en aanvraagformulier opsturen naar ROB

Archeologische werkgroep vraagt provinciaal-, gemeentelijke of rijksarcheoloog om selectieadvies.

Aangevraagde locatie staat op AMK.

ROB en provinciaal- of gemeentelijke archeoloog maken afweging of voor uitgevoerde werkzaamheden achteraf schriftelijk toestemming kan worden gegeven.

Aangevraagde locatie staat niet op AMK.

Wel archeologievoorschriften opgenomen in het voorschrift of de vrijstelling van het bestemmingsplan voor de aangevraagde locatie.

Geen archeologievoorschriften opgenomen in het voorschrift of de vrijstelling van het bestemmingsplan voor de aangevraagde locatie.

Provinciaal-, gemeentelijke of rijksarcheoloog weegt overige belangen.

Positief selectieadvies

Negatief selectieadvies

Archeologische werkgroep verstuurt ingevuld formulier naar de ROB (minimaal 1 week voor gewenste aanvangs­ datum onderzoek).

schriftelijke mededeling

ROB beoordeelt in samenspraak met provinciaal-, gemeentelijke of rijksarcheoloog de aanvraag. schriftelijke mededeling

Opgraven door archeologische werkgroep is niet toegestaan.

Archeologische werkgroep krijgt onder voorwaarden toestemming om op te graven.

*Dit overzicht geeft een werkwijze weer. Er kunnen geen rechten aan ontleend worden.

180

|

De gang naar zelfstandig veldonderzoek door de amateur-archeoloog

04-binnenwerk.indd 180

21-07-2006 14:55:57


heid met deze mogelijkheden hebben in het verleden tot veel wrijving geleid tussen beleidsmakers, uitvoerders en de amateur- en de professionele archeologie. In een poging meer duidelijkheid te scheppen in deze ingewikkelde materie zijn door het platform twee zogenaamde stroomschema’s ontworpen: een schema voor de archeologische begeleiding van graafwerkzaamheden en een schema voor het archeologisch onderzoek. Samen geven deze schema’s een beeld van de rol die de amateur-archeoloog in het archeologische bestel kan spelen. In het eerste schema, Stroomschema archeologische begeleiding, wordt stapsgewijze aangegeven wat onder ‘archeologische begeleiding’ wordt verstaan en wanneer deze van toepassing is. Dit betreft meestal de situatie dat iemand aan de rand van een bouwput vondsten te voorschijn ziet komen en die tussen de bouwwerkzaamheden door voor de archeologie weet te redden. Wanneer uit dit schema blijkt, dat het geen opgraving is in de zin van de Monumentenwet en er geen archeologische begeleiding door beroepsarcheologen hoeft te worden uitgevoerd, is archeologische begeleiding door amateur-archeologen mogelijk. Wel moet er dan toestemming zijn van de eigenaar of gebruiker van het terrein. In het tweede schema, Stroomschema archeologisch onderzoek, staat aangegeven, wanneer wel en wanneer geen opgraving door amateur-archeologen mogelijk is en welke stappen moeten worden doorlopen voor het verkrijgen van een toestemming tot opgraven. Het gaat hier dus om het uitvoeren van een zelfstandige opgraving door amateurarcheologen. Toestemming kan alleen verleend worden als sprake is van een negatief selectieadvies, wat wil zeggen dat een archeoloog in dienst van de overheid een professionele opgraving van een bedreigde vindplaats niet nodig vindt (zie kaderstukje).

Het aanvraagformulier kan worden gedownload van de site van de ROB: www.archis.nl (Producten & Diensten: Meldingen en formulieren). Hoewel schema’s in eerste instantie kunnen afschrikken, blijkt in de praktijk dat kennis ervan de snelheid van de verlening ten goede komt. Wanneer de processen voor iedereen duidelijk zijn, kan immers veel tijd bespaard worden bij het nemen van beslissingen en kunnen zelfs in een vroeg stadium afspraken worden gemaakt.3

Wat is een ‘negatief selectieadvies’?* Amateur-archeologen kunnen alleen toestemming krijgen voor een opgraving als er sprake is van een ‘negatief selectieadvies’, wat wil zeggen dat een archeoloog in dienst van de overheid een professionele opgraving van een bedreigde vindplaats niet nodig vindt. Een selectieadvies kan in principe alleen worden gegeven als een vindplaats gewaardeerd is op basis van vastgestelde waarderingscriteria. Bij een negatief selectieadvies wordt de vindplaats niet zo waardevol gevonden dat professioneel onderzoek nodig is. Hieruit volgt dat in ieder geval geen toestemming wordt verleend voor amateur-opgravingen op archeologische vindplaatsen die op de (provinciale) Archeologische Monumentenkaart (AMK) staan. Er zijn situaties waarin archeologische vindplaatsen bedreigd worden waarvan de waarde nog niet door onderzoek is vastgesteld, terwijl er binnen de bestaande wet- en regelgeving geen mogelijkheden (meer) zijn om de bodemverstoorder te verplichten tot archeologische onderzoek. Dit is het geval wanneer de gemeente een bouw- of sloopvergunning heeft afgegeven voor bodemverstorende werkzaamheden die in overeenstemming zijn met het huidige (niet-archeologievriendelijke) bestemmingsplan. De verleende bouw- of sloopvergunning kan in zo’n situatie als een negatief selectiebesluit van de gemeente worden opgevat. Omdat het bodemarchief als verloren kan worden beschouwd, kan een overheidsarcheoloog besluiten om een negatief selectieadvies te geven (ondanks het ontbreken van een waardestelling van de vindplaats). Deze situatie zal in de toekomst minder vaak voorkomen, omdat door de komende wijziging van de Monumentenwet de gemeenten worden verplicht hun bestemmingsplannen aan te passen teneinde waardevolle archeologische terreinen beter te beschermen. De bodemverstoorder kan dan via de bestemmingsplanvoorschriften worden verplicht om bij planontwikkeling archeologisch onderzoek uit te voeren op de in het bestemmingsplan vermelde archeologische gebieden. * uit Van de Rijdt e.a., 2005

De gang naar zelfstandig veldonderzoek door de amateur-archeoloog

04-binnenwerk.indd 181

|

181

21-07-2006 14:55:57


Stand van zaken ‘Malta’ Op dinsdag 4 april is het voorstel voor de Wet op de Archeologische Monumentenzorg, waarmee ‘Malta’ zal worden geïmplementeerd, door de Tweede Kamer aangenomen. Met uitzondering van de VVD stemden alle partijen voor. Veertien jaar na de totstandkoming van het Verdrag van Malta! In het kamerdebat kwamen diverse onderwerpen aan bod, zoals de kwaliteitsborging van archeologisch onderzoek; het handhavingsbeleid, maar ook de scheiding tussen beleid, uitvoeren en handhaven, en vragen over de afbakening van de ROB-taken. De rol van de amateur-archeoloog is wel aan de orde gesteld in schriftelijke vragen van de Tweede Kamer, maar tijdens het debat is hierover niet gesproken. De VVD-woordvoerster verwoordde de bezwaren van de partij tegen het wetsvoorstel als volgt: ”Is het wel verstandig om het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving te implementeren, gelet op de vertragende effecten op bouwprocessen en de onrechtvaardigheid dat een verstoorder moet betalen voor het ‘blootleggen van archeologisch erfgoed’?” De VVD wilde hiermee bezwaar maken tegen ‘de dictatuur van de Europese regelgeving’. Bij de stemming over het wetsvoorstel zijn verder de volgende amendementen en moties aangenomen: Amendement Van Vroonhoven-Kok (CDA) Geen archeologieverplichtingen in de bouw-/aanlegvergunning of planologische vrijstelling voor (bouw)werken onder de 100 vierkante meter (huis-, tuin, en keukenverstoring). De gemeenteraad kan wel een afwijkende oppervlakte vaststellen. Amendement Roefs (PvdA) Na vier jaar een evaluatie van het wetsvoorstel. Amendement Roefs (PvdA) De nog op te stellen, algemene maatregel van bestuur (amvb) voor de vergoeding van excessieve opgravingskosten door het Rijk dient voor inwerkingtreding te worden voorgelegd aan de Eerste en Tweede Kamer (zogenoemde voorhangprocedure). Amendement Vergeer (SP) Er dient een algemene maatregel van bestuur te komen waarin wordt geformuleerd aan welke voorwaarden voldaan moet worden om in aanmerking te kunnen komen voor de bevoegdheid tot opgraven. Deze amvb bevat in ieder geval regels over de wijze waarop wordt gewaarborgd dat de opgraving voldoet aan eisen van wetenschappelijke zorgvuldigheid en wetenschappelijke relevantie. Tevens dient de amvb aan de Eerste en Tweede Kamer te worden voorgelegd (voorhangprocedure). Motie Roefs (PvdA) Verzoek om het pilotproject Odyssee tot uitvoer te brengen. Het project Odyssee is een project met betrekking tot de omgang met achterstallig archeologisch onderzoek. Nu het wetsvoorstel in de Tweede Kamer is behandeld zal de Eerste Kamer zich binnen enkele maanden erover uitspreken, wellicht zelfs nog voor het zomerreces. Een overzicht van de stemming alsmede een uitgebreid verslag van de kamerbehandeling en de discussie met de Staatssecretaris is terug te vinden op www.tweedekamer.nl

182

|

De gang naar zelfstandig veldonderzoek door de amateur-archeoloog

04-binnenwerk.indd 182

21-07-2006 14:55:57


Zelfstandige opgravingen Zelfstandige opgravingen door amateur-archeologen zijn mogelijk, maar alleen met toestemming en onder de opgravingsvergunning van de ROB.4 Dit betekent dan ook dat de ROB de instantie is die het eindoordeel heeft over het verlenen dan wel intrekken van een toestemming. De ROB kan zijn medewerking weigeren als bijvoorbeeld blijkt dat gemaakte afspraken niet nageleefd worden. Toestemming tot het uitvoeren van opgravingen wordt verleend aan afdelingen van verenigingen, zoals de AWN, maar ook aan archeologische werkgroepen van heemkundekringen. Aan individuen wordt in principe geen toestemming verleend. Niet zelden is het wel een individu dat de toestemming aanvraagt, maar omwille van de continuïteit en om verwarring bij zowel verenigingen als overheden te voorkomen wordt de toestemming in dergelijke gevallen toch aan de vereniging verleend.

Op het land en in het water De stroomdiagrammen zijn opgesteld voor de terrestrische

(land)archeologie, maar gelden in principe ook voor de onderwaterarcheologie. In het laatste geval is de situatie dusdanig specifiek, vanwege de regelgeving voor duikactiviteiten en internationale afspraken, dat het van belang is om vóór het aanvragen van toestemming direct contact op te nemen met de medewerkers van het taakveld Maritiem Erfgoed, ROB. Het platform AWN-ROB hoopt dat dit artikel in combinatie met de stroom­ diagrammen bijdraagt aan een betere samenwerking binnen het archeologische bestel tussen de amateur- en de professionele archeologie. Heeft u hierover opmerkingen of doen er zich toch nog problemen voor? Neem dan contact op met het hoofdbestuur van de AWN. Zij zullen uw reactie meenemen in het overleg met de ROB. Kerkstraat 1 3811 CV Amersfoort www.archis.nl

Noten 1 Drs. C.A.M. van Rooijen en drs. M.R. Manders zijn beleidsmedewerkers bij de ROB. 2 Zie bijvoorbeeld de Westerheem artikelen hierover in 2003, maar ook Duineveld 2004. 3 Voor een uitgebreide beschrijving met betrekking tot de omgang met toevalsvondsten en opgravingen, zie Van de Rijdt et al. 2005. 4 Voor meldingen en formulieren voor toestemming opgravingen door amateur-archeologen: www.archis.nl. Literatuur Duineveld, M., 2004: Met gebonden handen ex situ, Wageningen, Universiteit Wageningen. Rijdt, T. van de, R. Berkvens en K. van Baaren, 2005: Verleden wordt heden, De bijdrage van vrijwilligers aan het gemeentelijk archeologiebeleid, Archeologische Vereniging Kempen- en Peelland, Eindhoven.

De gang naar zelfstandig veldonderzoek door de amateur-archeoloog

04-binnenwerk.indd 183

|

183

21-07-2006 14:55:58


Romeinse raadsels Vignetten op het Nederlandse gedeelte van de Peutingerkaart Paul van der Heijden

De steden, wegen, afstanden en vignetten op de Peutingerkaart vormen al eeuwenlang een bron van discussie. Eén van de discussieonderwerpen geldt het grote vignet bij ‘Pretoriu Agrippine’ op het Nederlandse gedeelte van deze Romeinse wegenkaart. Archeologen hebben Praetorium Agrippinae geïdentificeerd als Valkenburg aan de (Leidse) Rijn. Maar de grootte van het vignet staat in geen verhouding tot de geringe archeologische resten. Hebben de archeologen het mis? Heeft de maker van de Peutingerkaart lukraak wat getekend? Of is er iets anders aan de hand?

De Nederlandse vignetten

Afb. 1 Romeins Nederland op de Peutingerkaart, van Nijmegen in het oosten tot Katwijk in het westen. Uitsnede van de eerste druk uit 1598, Museum Het Valkhof te Nijmegen.

184

|

De Peutingerkaart telt zo’n 3500 plaatsnamen, waarvan 20 in Romeins Nederland. Bij drie plaatsnamen staat een vignet, te weten Noviomagi, Lugduno en Pretoriu Agrippine (afb. 1). Noviomagi is de verbasterde naam voor Ulpia Noviomagus, oftewel Nijmegen. De stad is verbeeld door een symbool van twee met elkaar verbonden torentjes. Dezelfde tekening zien we staan bij Lugduno. De meeste wetenschappers zijn het er over eens dat we Lugduno/Lugdunum moeten zoeken voor de kust van Katwijk aan Zee, waar in de afgelopen eeuwen nog resten van een Romeins fort (de Brittenburg) te zien waren.1 Het derde vignet staat bij Pretoriu Agrippine, oftewel Valkenburg. Dit vignet lijkt op

een groot gebouw met binnenplaats en is veel groter dan de andere twee, wat nogal merkwaardig overkomt als we de geringe omvang van het Valkenburgse fort vergelijken met de uitgebreide burgerlijke en militaire bewoning in Nijmegen (afb. 2). Voor de oplossing van dit raadsel is het allereerst nodig om in te gaan op de betekenis van de vignetten op de Peutingerkaart. Hier is wel veel over geschreven, maar eigenlijk weinig inhoudelijk onderzoek naar gedaan. De meest gangbare opvatting is verwoord door Miller, die een belangrijke hiërarchie aanlegt in de verschillende vignetten.2 In totaal zijn er 555 vignetten te ontdekken op de Peutingerkaart.3 Het vignet met de twee torentjes komt verreweg het meeste voor (429 keer). Volgens Miller gaven ze oudtijds de hoofdsteden van de provincies aan, plus de door de Romeinen aangelegde coloniae.4 Miller geeft zelf al aan dat deze indeling niet consequent is doorgevoerd: op de kaart krijgen sommige coloniae geen vignet, terwijl een municipium als Nijmegen kennelijk wel een beeltenis verdiende. Variaties van dit vignet zijn mogelijk ooit bedoeld om versterkingen, verkeersknooppunten, handelsplaatsen en zeehavens weer te geven. Door het vele kopiëren is die variatie volgens Miller verloren gegaan en zien alle twee-toren-

Romeinse raadsels

04-binnenwerk.indd 184

21-07-2006 14:55:58


vignetten er ongeveer hetzelfde uit. Daarmee is ook afdoende verklaard waarom Nijmegen en Katwijk aan Zee zo’n vignet hebben gekregen. Nijmegen was immers legioensplaats (de enige van Nederland), verkeersknooppunt, handelscentrum, officiële stad (municipium) en versterking (laat-Romeins fort). De Brittenburg was volgens oude tekeningen een zwaar versterkt fort dat strategisch aan de zuidzijde van de Rijnmonding lag (afb. 3). De Rijn vormde niet alleen de grens van het Romeinse rijk, maar was ook een van de belangrijkste verkeerswegen in noordwest-Europa. In de haven van Katwijk lag waarschijnlijk een detachement van de Nederrijnse vloot. Schepen waagden vanaf hier de overtocht naar Engeland. Daarnaast zijn er aanwijzingen voor een deels ommuurde vicus vlakbij het fort, die zich mogelijk in een lintbebouwing uitstrekte over een lengte van 1,5 kilometer.5 Nijmegen en Katwijk aan Zee waren, in Romeins perspectief, verreweg de belangrijkste plaatsen van Nederland.

Afb. 2 Het castellum in Valkenburg (uit De Hingh & Vos 2005, p.100).

Het badhuis-vignet Nu de vignetten van Nijmegen en Katwijk aan Zee verklaard zijn, kunnen we onze aandacht richten op het vignet van Praetorium Agrippinae. Dit vignet komt 37 keer voor op de Peutingerkaart. In de hiërarchie van Miller verwijst het grote vignet met ommuurde binnenplaats naar een bijzonder gebouw. Omdat bij 23 van de 37 vignetten de naam van een badplaats staat vermeld (aquis of ad aquas), vermoedt Miller dat het vignet verwijst naar een kuuroord (afb. 4). Sindsdien is het symbool bekend geworden onder de naam badhuis-vignet. Zou Valkenburg in de Romeinse tijd dan ook een beroemd kuuroord zijn geweest? De kans daarop is minimaal. De Hollandse kleibodem leent zich allerminst voor spontane opwelling van bronwater – een minimale vereiste voor een kuuroord – en bovendien is bij de decennialange opgravingen geen spoor van een groot badhuiscomplex ontdekt.6 In

Afb. 3 Detail uit een schilderij van Jan van Goyen, Strandgezicht bij Katwijk met de ruïne en vondsten van de Brittenburg, 1627. Volgens ooggetuigen was de burcht zo’n 75 bij 75 meter (uit Roelofs en Swinkels 2004, p.16).

Romeinse raadsels

04-binnenwerk.indd 185

|

185

21-07-2006 14:56:02


maar naar de aanwezigheid van een mansio, een soort motel. Het badhuisvignet stelt volgens Weber geen badplaats voor, maar een luxe Romeinse villa.8 Villa-eigenaren waren verplicht om onderdak te bieden aan koeriers van de staat, de cursus publicus. Met de Peutingerkaart in hun zadeltas konden de koeriers dus precies zien waar ze voor eten, nieuwe paarden en nachtrust terecht konden.

Een staatshotel in Valkenburg?

hun pas verschenen boek over Valkenburg onderkennen De Hingh en Vos dit probleem en zoeken de oplossing in de term praetorium. De eerste betekenis ervan slaat op het onderkomen van de commandant in een legerplaats. Maar omdat de legerplaats in Valkenburg relatief klein was, zal de woning van de commandant geen groot vignet op de Peutingerkaart kunnen rechtvaardigen. De tweede betekenis van praetorium is echter interessanter: het kan verwijzen naar een soort staatshotel voor reizigers.7 Dit sluit aan op de theorieën van Ekkehard Weber, die alle vignetten op Afb. 5 de Peutingerkaart louter ziet als een Drie verschillende pre‘bericht voor de reiziger’. De Peutintoria met hun vignetten gerkaart is bedoeld om opgerold mee op de Peutingerkaart: te nemen op reis, en alles op de kaart Ad Pretorum (Sibenik, is daaraan ook ondergeschikt: wegen, Kroatië), Praetorium afstandsvermeldingen, plaatsnamen en Laverianum (Lucera, vignetten. Net als op hedendaagse kaarZuid-Italië) en Ad ten geeft de Peutingerkaart aan waar je Praetorium (Bosanska welke voorzieningen kunt aantreffen. Dubica, Bosnië-Herzo- Zo verwijst het vignet met twee torengovina). tjes volgens Weber niet naar een stad, Afb. 4 Een heel cluster van ‘badplaatsen’ in Gallië. Zeker drie van de vijf hebben inderdaad iets met water: in Sceaux de Gatinais (Aquis Segeste) zijn resten van uitgebreide thermen gevonden. Vichy (Aquis Calidis) en Bourbon-Lancy (Aquis Bormonis) zijn nog steeds kuuroorden.

186

|

De interne logica van de Peutingerkaart geeft geen uitsluitsel over de interpretatie van het vignet als staatshotel. Behalve Praetorium Agrippinae is er nog één ander geval bekend waar het badhuis-vignet gekoppeld is aan de naam van een praetorium (Ad pretorum, TP V 1).9 Twee andere praetoria krijgen een geheel eigen vignet: Ad Pretorium (TP IV 5) en Pretorium Laverianum (TP V 3), zie afb. 5. Er is dus geen aanleiding om te veronderstellen dat een keten van staatshotels zich duidelijk laat vertalen in vignetten, wat een wegenkaart volgens Weber zou moeten doen. Ook de archeologische bevindingen in Valkenburg zelf wijzen niet op de aanwezigheid van een grote uitspanning ter verpozing van staatskoeriers. Er is weliswaar bij het legerkamp een flinke vicus gevonden met een haven en graanschuren, maar een groot gebouw dat kan dienen als praetorium is (nog) niet ontdekt.10 Hebben de archeologen dat al die tijd over het hoofd gezien? Of heeft het nooit bestaan? De naam Praetorium Agrippinae is waarschijnlijk ontstaan rond 49, toen keizer Claudius het fort liet oprichten en het de naam meegaf van zijn vierde vrouw

Romeinse raadsels

04-binnenwerk.indd 186

21-07-2006 14:56:05


Julia Agrippinae, de zus van Caligula en moeder van de latere keizer Nero.11 De stichting van het fort doet eerder vermoeden dat de naam ‘praetoria’ hier in de letterlijke – militaire – zin moet worden beschouwd. Wellicht is er dus helemaal geen staatshotel. In dat geval heeft Valkenburg op de Peutingerkaart ten onrechte een badhuis-vignet gekregen.

De Peutingerkaart ontrafeld Als het badhuis-vignet geen betrekking heeft op Valkenburg, hoe komt het daar dan terecht? Heeft de tekenaar het er zomaar neergezet? Het antwoord op deze vraag ligt mogelijk besloten in de ontstaansgeschiedenis van de Peutingerkaart. Maar om dat uit te zoeken is een lastige opgave. De Peutingerkaart zoals wij nu kennen, is een kopie uit de 12e of begin 13e eeuw.12 De kaart moet in de eeuwen daarvoor vaak zijn gekopieerd. Voor ons doel is belangrijk welke waarde we moeten hechten aan de informatie die tijdens de Romeinse tijd is toegevoegd. Het eerste dat opvalt, is dat die informatie zich uitstrekt over de hele Romeinse periode, van de eerste tot en met de 4e eeuw. Er staan namen in die alleen gangbaar waren in de 1e eeuw, maar ook namen die alleen in de laat-Romeinse periode voorkwamen. De kaart geeft dus absoluut geen tijdsopname, zoals we van moderne kaarten kunnen verwachten.13 Algemeen wordt aangenomen dat de Peutingerkaart zijn oorsprong vindt in de wereldkaart die Agrippa maakte voor keizer Augustus, en die een plek kreeg in een zuilengalerij op het Marsveld in Rome.14 Hoe vaak de kaart daarna in de Romeinse tijd is gekopieerd en aangevuld, weten we niet. Merkwaardig genoeg is dat ook nauwelijks onderzocht. De meest diepgravende poging is zo’n tachtig jaar geleden gedaan door Wartena, die er een dissertatie aan wijdde.15 Wartena onderscheidt een aantal redacties van de Peutingerkaart en brengt en passant ook de verwantschap in kaart met twee Romeinse reisboeken, het Itinerarium Antonini en de Anonymus Ravenna.16

De verwantschap van Peutingerkaart met de reisboeken is weergegeven in afb. 6. Na analyse van overeenkomsten en verschillen concludeert Wartena dat de Anonymus Ravenna en de Peutingerkaart beide zijn afgeleid van een onbekende kaart b. Deze kaart b is samen met het Itinerarium Antonini afgeleid van een onbekende kaart a. Door vergelijking van plaatsnamen op de kaart met antieke bronnen is het mogelijk om aan deze ‘stamboom’ ook dateringen te koppelen. Uitgangspunt is, zoals gezegd, de kaart van Agrippa uit begin 1e eeuw. Kaart a is een herziening van die kaart uit het begin van de 3e eeuw, mogelijk tijdens de regering van Caracalla (211-217).17 Kaart b is een herziening uit de 4e eeuw. De Peutingerkaart is een bewerking van deze kaart b, waarschijnlijk uit het eind van de 4e eeuw. Vergelijking tussen de Peutingerkaart en de twee reisboeken levert ook nog verrassende aanwijzingen over de vorm van kaart a en kaart b. De enorme wandkaart van Agrippa was breed en hoog.18 Hij was gemaakt van steen of brons en bevatte waarschijnlijk veel geografische informatie.19 Ook kaart a was waarschijnlijk een wandkaart in steen of brons, mogelijk gemaakt door Caracalla.20 Hier is mogelijk ook het uitgebreide wegennet op aangegeven, blijkens het daarvan afgeschreven Itinerarium Antonini. Bij de herziening in 4e eeuw (kaart b) is een deel van de informatie verloren gegaan. Wartena concludeert uit de beschikbare gegevens dat ook de vorm van de kaart veranderde: hij werd platter. Bij het maken van de Peutingerkaart – de volgende redactie – werd de kaart nog platter, kennelijk met het doel om opgerold te kunnen worden. De gewijzigde vorm leidde echter tot ruimtegebrek, wat de tekenaar behoorlijke kopzorgen moet hebben bezorgd. Een deel van de namen en wegen is simpelweg geschrapt. Door het platdrukken raakten veel namen uit hun geografische verband: de nieuwe oriëntatie van zeeën, wegen, Romeinse raadsels

04-binnenwerk.indd 187

|

187

21-07-2006 14:56:05


rivieren en gebergten werkte fouten in de hand. Zo kwamen de Parisii, het Keltische volk rond Lutetia/Parijs, op de Peutingerkaart terecht bij Xanten. In de tijd tussen eind 4e eeuw en de 12e eeuw (een periode van minstens acht eeuwen!) is de Peutingerkaart nog een aantal malen door monniken gekopieerd. Over het aantal tast men in het duister. Tijdens dit kopiëren is het uiterlijk niet veranderd, maar er zullen ongetwijfeld de nodige fouten zijn gemaakt. De monniken konden hun werk immers nergens verifiëren.

Een wandelend vignet?

Afb. 6 Verwantschap tussen de Peutingerkaart en de twee itineraria volgens Wartena.

Als we nu weer naar het Nederlandse gedeelte van de Peutingerkaart kijken, kunnen we een aantal conclusies trekken. Op de eerste plaats stamt het getoonde wegennet waarschijnlijk uit de periode van Caracalla, begin 3e eeuw. De cartografen van Caracalla gebruikten de kaart van Agrippa als uitgangspunt, maar in de tijd dat die gemaakt werd – begin 1e eeuw – bestonden de meeste genoemde plaatsen nog niet.21 Ze zullen dus informatie hebben toegevoegd uit eigen waarneming. Dat ze bekend waren met onze omgeving, blijkt uit de belangrijke vondst van vier mijlpalen bij het Wateringse Veld in Den Haag in 1997. Eén ervan is opgericht door Caracalla.22 Ook de recente vondst van een fragment van een tweede mijlpaal van Caracalla, eind 2005 in Rijswijk, onderstreept de bemoeienis van deze keizer met onze streken.23 Caracalla’s cartografen moeten in onze streken ook hebben gezien dat de Brittenburg juist een bloeitijd meemaakte. De vondsten uit de Brittenburg en de nabij liggende vicus stammen voorna-

melijk uit eind tweede tot halverwege de 3e eeuw.24 Die bloeitijd hebben ze kennelijk beloond met de toewijzing van een vignet. De tweede conclusie is dat onze omgeving op de (wand)kaart van Caracalla nog natuurgetrouw was weergegeven. Een eeuw later onderging de kaart een herziening, waar tegelijk ook de vorm veranderde. Met het ontstaan van de Peutingerkaart is de kaart nogmaals herzien en afgeplat. We moeten ons realiseren dat Romeins Nederland tijdens deze beide herzieningen er heel anders uitzag dan tijdens de periode van Caracalla. Ulpia Noviomagus (Nijmegen) was rond 270 opgehouden te bestaan en slechts enkele castella waren nog in gebruik.25 De kaart was bij beide herzieningen dus al flink verouderd. De ‘redacteuren’ van de kaart wilden of konden hun beeld over Romeins Nederland niet geheel actualiseren. Kennelijk waren ze niet op de hoogte van de veranderde situatie. Onbekendheid met de realiteit maakt de kans op fouten groter, vooral tijdens de vormverandering van de kaart. Mogelijk is het vignet bij Valkenburg te wijten aan zo’n fout. Nu is het niet waarschijnlijk dat een kopiist zomaar een vignet verzint. Hij moet een bepaald voorbeeld hebben gehad, dat hij mogelijk verkeerd heeft overgenomen. Het ligt meer voor de hand dat op de voorbeeldkaart wel een vignet stond, maar niet op plaats die de Peutingerkaart nu aanwijst. Maar als het vignet ooit ergens anders op de kaart stond, wat was dan de oorspronkelijke plek? Kan een vignet zomaar aan de wandel gaan, net als de Nerviërs? Een blik op de Peutingerkaart leert dat er in de buurt eigenlijk maar één locatie is waar het vignet kan hebben gestaan: bij Forum Hadriani, oftewel Voorburg.

Forum Hadriani Forum Hadriani ligt op de Peutingerkaart vlak onder Praetorium Agrippinae, aan de zuidelijke weg van Nijmegen naar Katwijk (afb. 7). De afstand tussen deze twee plaatsen is

188

|

Romeinse raadsels

04-binnenwerk.indd 188

21-07-2006 14:56:06


Afb. 7 Praetorium Agrippinae en Forum Hadriani op de Peutingerkaart.

klein, wat een verschrijving begrijpelijk en aannemelijk maakt. Maar waarom zou Forum Hadriani recht hebben op een vignet? We gaan er van uit dat de Peutingerkaart de situatie in Romeins Nederland uit het begin van de 3e eeuw weergeeft (afb. 8). In die tijd waren Ulpia Noviomagus en Forum Hadriani de enige plaatsen in Nederland met officiĂŤle stadsrechten. Ulpia Noviomagus heeft op de Peutingerkaart inderdaad een vignet. Forum Hadriani niet. In de 3e eeuw waren beide steden al over hun bloeitijd heen, maar ze vormden nog altijd belangrijke centra.26 Dat de zorg voor Forum Hadriani ook ten tijde van Caracalla niet was verslapt, blijkt onder meer uit de zojuist gemelde mijlpalen van Rijswijk en het Wateringse Veld. De weg waar de palen aan stonden, is de zuidelijke weg op de Peutingerkaart. Ze gaven de afstand aan naar Municipium Aelium Cananefatum, oftewel Forum Hadriani.27 Dat maakt de cirkel rond. Forum Hadriani was in het begin van de 3e eeuw een bekende stad. Caracalla heeft de weg er naar toe laten verbeteren. Het is heel goed mogelijk dat Forum Hadriani op de kaart van Caracalla (kaart a) is verrijkt met een vignet. Zoals we al zagen is

dat voor Praetorium Agrippinae niet waarschijnlijk. Er zijn enkele voor de hand liggende momenten waarop het vignet heeft kunnen overspringen van de ene naar de andere weg. Tijdens de

Afb. 8 De monding van de Rijn in de Romeinse tijd. De zwarte stippellijn geeft de huidige kustlijn weer (uit De Hingh & Vos 2005, p.80).

Romeinse raadsels

04-binnenwerk.indd 189

|

189

21-07-2006 14:56:10


Afb. 9 Opgraving op het terrein van Arentsburg bij Voorburg in 1830 door Reuvens, de peetvader van de Nederlandse archeologie. De plattegrond is met terugwerkende kracht toegeschreven aan de thermen van Forum Hadriani (uit Holwerda 1912, p.20).

190

|

eerste grote redactie van de kaart, het afschrijven van kaart b in de 4e eeuw, zijn de verhoudingen afgeplat. Mogelijk zijn de twee ‘Nederlandse’ wegen toen op elkaar gedrukt en kwam Valkenburg plots dicht bij Voorburg te liggen. Datzelfde moet zijn herhaald bij het afschrijven van de Peutingerkaart aan het eind van de 4e eeuw. Wellicht was kaart b bij die gelegenheid op sommige plekken niet duidelijk leesbaar en heeft de maker het vignet abusievelijk bij de verkeerde weg geplaatst. We moeten er rekenschap van geven dat eind 4e eeuw niemand meer wist van het bestaan van Forum Hadriani. Op de plek van Praetorium Agrippinae daarentegen was in de 4e eeuw nog enige militaire activiteit te bespeuren.28 Mogelijk heeft de kopiist zich daardoor laten leiden, misschien ook in combinatie met de imposante naam ‘Praetoria’, en heeft hij gedacht dat het vignet eerder bij deze plaatsnaam zou moeten horen dan bij het onbekende Forum Hadriani. Maar het is natuurlijk ook mogelijk dat de fout in de eeuwen daarna is gemaakt, tijdens het vele kopiëren.

Terug bij af: het vignet Nu aannemelijk wordt dat het vignet van Praetorium Agrippinae ooit bij Forum Hadriani hoorde, zijn we nog niet verlost van de vraag naar de betekenis van het vignet. Zoals we al zagen, zijn er theorieën dat het vignet verwijst naar een badhuis of kuuroord. In dat geval maakt Voorburg een betere beurt dan Valkenburg, want in tegenstelling tot Valkenburg is in Voorburg wél een groot thermencomplex opgegraven (afb. 9 en 10).29 Maar misschien ligt ook hier het antwoord in de ontstaansgeschiedenis van de Peutingerkaart. Wartena heeft in zijn dissertatie ook een uitgebreide studie gedaan naar de vignetten en ze vergeleken met laat-Romeinse en vroeg-middeleeuwse afbeeldingen. Hij komt tot de conclusie dat zowel het vignet met de twee torens als het badhuis-vignet zijn ontstaan uit één gemeenschappelijke oervorm, namelijk de vereenvoudigde afbeelding van een stad.30 Op de oorspronkelijke kaarten van Agrippa en Caracalla moet genoeg ruimte zijn geweest voor zulke afbeeldingen. Bij het verkleinen van de kaart in de 4e eeuw en het vele kopiëren

Romeinse raadsels

04-binnenwerk.indd 190

21-07-2006 14:56:12


Afb. 10 Detailtekening van de ‘Reuvensbaden’ van Forum Hadriani (uit Holwerda 1912, p.20).

nadien zijn die afbeeldingen steeds verder gestileerd, volgens een stijlpatroon dat bijvoorbeeld ook bij laat-Romeinse mozaïeken is waar te nemen. Wie goed naar de Peutingerkaart kijkt, merkt nog altijd individuele verschillen tussen de vignetten, vooral in de gebieden die ook al tot het Romeinse rijk hoorden in de tijd van Agrippa. De verschillen duiden er op dat de tekeningen niet zijn gemaakt als schematisch symbool om een functioneel onderscheid te benadrukken, maar om een werkelijke situatie weer te geven. In de loop der tijd hebben de vignetten hun individuele karakter verloren en hebben een sterk vereenvoudigd, symbolisch uiterlijk gekregen. Ook het ‘badhuis-vignet’ zou volgens Wartena oorspronkelijk verwijzen naar een stad. Het vignet bij Forum Hadriani staat ook in dat geval helemaal op zijn plaats.

Conclusie Het ‘badhuis-vignet’ op de Peutingerkaart bij Praetorium Agrippinae heeft altijd al verbazing gewekt. Mogelijk kan de aanwezigheid van dat vignet worden verklaard door een overschrijvingsfout uit de 4e eeuw of later. Er zijn sterke

vermoedens dat het vignet oorspronkelijk stond bij Forum Hadriani, oftewel Voorburg. Forum Hadriani stond wellicht al met vignet op een wereldkaart die Caracalla (211-217) liet maken. De algemene bewering van Wartena dat de Peutingerkaart vooral het Romeinse rijk tijdens Caracalla weergeeft, gaat met deze correctie voor het Nederlandse gedeelte exact op: de drie vignetten van Nijmegen, Voorburg en Katwijk geven ook precies de belangrijkste Romeinse plaatsen weer van dat moment. Javastraat 77 6524 LX Nijmegen ulpia@xs4all.nl

Noten 1 Zie bijvoorbeeld Bechert 1995, 96-97 en Dijkstra 1965. Oud 1995 geeft een verklaring voor de ‘on-Romeinse’, dubbelronde hoektorens. 2 Miller 1914, XLIII e.v. 3 Weber 1976, 14. 4 Miller 1914, XLIV. 5 Bechert 1995, 97. De Weerd 1986, 284 e.v. 6 Zie De Hingh en Vos 2005. 7 De Hingh en Vos 2005, 122. 8 Weber 1976, 14 e.v.

Romeinse raadsels

04-binnenwerk.indd 191

|

191

21-07-2006 14:56:13


9 De locatie op de kaart volgens de gangbare notatie: T(abula) P(eutingeriana), kaartblad V, segment 1. 10 De Hingh en Vos 2005, 122. 11 Er zijn nog meer Agripp(in)a’s in Claudius leven geweest, maar dit is volgens De Hingh en Vos de meest voor de hand liggende, zie De Hingh en Vos 2005, 92 en 122. 12 Zie bv. Stuart 1999, 4. 13 Om die reden mogen we ook vraagtekens zetten bij de redenering van Weber dat de kaart alleen een overzicht geeft van voorzieningen in het Romeinse Rijk. Zo’n kaart is alleen nuttig als hij voortdurend wordt geactualiseerd. Een reizende Romein uit de 4e eeuw heeft er helemaal niets aan om te weten waar een eeuw ervoor een mansio heeft gestaan. Wellicht heeft Weber teveel toegegeven aan de verleiding om onze moderne denkwijze over cartografie te projecteren op de Romeinen. 14 Stuart 1999, 5. Gross 1980, 107. 15 Wartena 1927. 16 Beide bestaan uit opsommingen van halteplaatsen langs (doorgaande) wegen in het Romeinse rijk. Overigens komt Praetorium Agrippinae in beide reisboeken niet voor. 17 Wartena 1927, 55 en 72. 18 Wartena 1927, 7 e.v. Hij leidt dat onder meer af uit de vorm van vele middeleeuwse kaarten die allen hun oorsprong blijken te hebben in de kaart van Agrippa. Plinius meldt dat Agrippa de zuilengalerij speciaal liet aanleggen ‘om een kaart van de wereld voor de hele wereld zichtbaar op te stellen’ (Plinius 3.17). De zuilengalerij lag mogelijk aan de Via Flaminia, ten noorden van het Forum Romanum. De kaart zelf is pas na zijn dood voltooid, in 13 na Chr. 19 Plinius maakt in zijn geografische beschrijving van de wereld veelvuldig gebruik van de kaart van Agrippa. 20 Wartena 1927, 72 en 95. Het opschrift boven het Itinerarium Antonini luidt Incipit Itinerarium Provinciarum Antonini Augustus en verwijst dus rechtstreeks naar keizer Antoninus, die wij beter kennen als Caracalla. 21 De aanleg van wegen in onze omgeving komt weliswaar vroeg op gang. Een aanwijzing vinden we bij Tacitus, die voor het jaar 14 spreekt over Vetera bij de zestigste mijlsteen. Tacitus I 45. Zulke vroege wegen in Romeins Nederland zijn echter niet bekend. 22 Waasdorp 2001, 24 e.v. Ook de 3e-eeuwse keizers Gordianus III en Decius richtten hier een mijlpaal op. 23 Persbericht 0512/5111, Gemeente Rijswijk. 24 De Weerd 1986, 284-285. Overigens zou de grote bemoeienis van Caracalla met de Nederlandse kust aanleiding kunnen zijn om de verhalen over de Toren van Kalla in de Katwijkse duinen nog eens goed onder de loep te nemen. Als er ooit zo’n toren heeft gestaan, ligt de toeschrijving aan Caracalla meer voor de hand dan de ‘traditionele’ toeschrijving aan Caligula. 25 Zie o.a. Bechert & Willems 1995. Inmiddels hadden de Romeinen het systeem van diepteverdediging ingevoerd en verschoof het militaire zwaartepunt naar het binnenland. 26 De steden Forum Hadriani en Ulpia Noviomagus werden rond 270 verlaten. 27 Waasdorp 2001. Op beide mijlpalen van Caracalla is de afstand niet meer leesbaar, maar de eveneens in het Wateringse Veld gevonden mijlpaal van Antoninus Pius meldt een afstand naar Voorburg van vier mijl, oftewel zes kilometer. 28 De Hingh en Vos 2005, 72. 29 Buijtendorp 1996. 30 Wartena 1927, 73 e.v. Literatuur Bechert, T. & W. Willems, 1995. De Romeinse rijksgrens tussen Moezel en Noordzeekust. Utrecht. Buijtendorp, T., 1996. Een vergeten Romeins badhuis. De Reuvensbaden in Voorburg. Deel I en II. In: Westerheem 45, 259-274, 305-315. Dijkstra, H. & F. Ketelaar, 1965. Brittenburg, raadsels rond een verdwenen ruïne. Bussum. Gross, H., 1980. Zur Enstehungs-Geschichte der Tabula Peutingeriana. Amsterdam. Hingh, A. de & W. Vos, 2005. Romeinen in Valkenburg. De opgravingsgeschiedenis en het archeologisch onderzoek van Praetorium Agrippinae. Leiden. Holwerda, J. Nederland’s vroegste geschiedenis in beeld. Oudheidkundige platen-atlas. Amsterdam 1912. Miller, K., 1914. Itineraria Romana. Stuttgart. Oud, S., 1995. Brittenburg: hoektorens en muurstukken. In: Westerheem 44, 225-230. Plinius, 2004. De wereld. Naturalis historia. Vertaald door J. van Gelder, M. Nieuwenhuis & T. Peters. Amsterdam. Roelofs, P. & L. Swinkels, 2004. De Bataven. Verhalen van een verdwenen volk. Tentoonstellingswijzer. Nijmegen. Stuart, P., 19993. De Tabula Peutingeriana - commentaar. Nijmegen. Tacitus, 1990. Jaarboeken. Vertaling J. Meijer. Baarn Waasdorp, A., 2001. IIII M.P. naar M.A.C. Romeinse mijlpalen en wegen. Den Haag. Wartena, J.R., 1927. Inleiding op een uitgave der Tabula Peutingeriana. Proefschrift RUL. Amsterdam. Weber, E., 1976. Tabula Peutingeriana – Kommentar. Facsimile uitgave. Graz. Weerd, M. de (1986). Recent Excavations near the Brittenburg: A Rearrangement of old evidence. In: C. Unz (red.). Studien zu den Militärgrenzen Roms III. Stuttgart.

192

|

Romeinse raadsels

04-binnenwerk.indd 192

21-07-2006 14:56:13


SOJA 2006: een succesvolle traditie voortgezet Diederick Habermehl, Ilona Venderbos & Ellen Gehring

Voor de lezer van Westerheem is het Symposium voor Onderzoek door Jonge Archeologen (SOJA) inmiddels een bekend fenomeen. SOJA biedt jonge archeologen een podium voor de presentatie van hun eigen onderzoek. Op het symposium, dat in principe jaarlijks wordt georganiseerd, spreken telkens meer dan twintig jonge studenten, afgestudeerden en aio’s voor een gevarieerd en enthousiast publiek. Na symposia in Leiden (2002, 2005) en Amsterdam (UvA, 2004), vond SOJA dit jaar plaats aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. SOJA is daarmee uitgegroeid tot een succesvolle traditie. Naast het organiseren van dit symposium, houdt SOJA zich sinds enkele jaren ook bezig met de publicatie van een symposiumbundel en de oprichting van een stichting (SOJA). Ze is daarmee haar activiteiten dus aanzienlijk aan het uitbreiden.

In de ochtend van 31 maart verzamelden ongeveer 120 archeologen zich op de 8e verdieping van het VU-hoofdgebouw. Naast studenten uit Nederland waren ook onze zuiderburen goed vertegenwoordigd. Ook dit jaar was het bestuur er weer in geslaagd een interessant en breed programma samen te stellen. In totaal werden 24 lezingen aangeboden, verdeeld over zes sessies, elk voorzien van een overkoepelend thema. Op deze wijze werden dit jaar de thema’s ‘Romeinse tijd in Noordwest-Europa’, ‘Mediterrane wereld’, ‘Middeleeuwen’, ‘Materiële cultuur’, ‘Graven en begraven’ en ‘Archeologie en landschap’ voor het voetlicht gebracht. De onderwerpen van de individuele lezingen varieerden van ‘Midden-Steentijd industrieën in Afrika’ tot ‘middeleeuwse, overnaads gebouwde schepen in de Flevopolder’. Voor elk wat wils dus.

In aansluiting op de twee sessieblokken vond, traditiegetrouw, een plenaire discussie plaats, dit jaar met medewerking van prof. dr. Douwe Yntema (hoogleraar Mediterrane Archeologie aan de VU). Op zijn karakteristieke, humorvolle wijze gaf hij leiding aan de discussie die zich rond enkele vooraf opgestelde stellingen ontvouwde. In deze stellingen kwam het onderwerp Malta-archeologie, al bijna net zo traditioneel, prominent naar voren. Sluit de huidige academische opleiding wel goed aan op de commerciële archeologische praktijk? Moeten universitaire studenten leren PvE’s en PvA’s te schrijven of is het wellicht een idee om een HBO-studie in het leven te roepen, zo luidde de eerste stelling. Algemeen kon geconstateerd worden dat de universiteiten in toenemende mate inspelen op het nieuwe archeologische bestel. Wel SOJA 2006: een succesvolle traditie voortgezet

04-binnenwerk.indd 193

|

193

21-07-2006 14:56:14


Karsten Wentink, één van de sprekers tijdens de middagsessie ‘Materiële cultuur’ op het SOJA 2006.

194

|

waren er kritische geluiden te horen over de wetenschappelijke kwaliteit van het commerciële werk en de archeologisch-praktische vaardigheden (met name materiaalkennis) van de studenten. Echter, het creëren van een HBO-opleiding om juist en alleen deze praktische archeologische vaardigheden aan te leren werd niet als een goede oplossing gezien. Een archeoloog, meende het publiek, moet immers een wetenschappelijke, theoretische achtergrond hebben om op verantwoorde wijze op te kunnen graven. Een tweede stelling, betreffende de zorg over het voortbestaan van de meer exotische archeologische studierichtingen, zoals archeologie van het Nabije Oosten of Mediterrane archeologie, werd in het publiek niet ondersteund. Wanneer studenten hun hart blijven volgen bij hun studiekeuze, kunnen deze richtingen

blijven bestaan, zo luidde een reactie uit de zaal. Met zoveel interessante onderwerpen op één dag, is het natuurlijk erg jammer dat je niet alle lezingen kunt bijwonen. Maar er is hoop. Ook het bestuur van SOJA 2006 is namelijk van plan een symposiumbundel samen te stellen, waarin het overgrote deel van de lezingen in artikelvorm na te lezen zal zijn. Doel is deze bundel op het SOJA-symposium 2007 te presenteren. Dat SOJA leeft, bleek wel weer uit het enthousiasme, waarmee het idee is opgepikt door studenten uit Groningen. Zij zullen dan ook het symposium in 2007 organiseren! Hierbij dus een eerste oproep: komt allen naar SOJA 2007 te Groningen! Wie meer informatie wil over SOJA 2006, 2007, de bundel of de stichting wordt verwezen naar de SOJA-website www.jongearcheologen.nl.

SOJA 2006: een succesvolle traditie voortgezet

04-binnenwerk.indd 194

21-07-2006 14:56:17


nationale Onderzoeksagenda voor de Archeologie (nOaA) In de afgelopen 3 jaar is met medewerking van ruim 75 Nederlandse archeologen en specialisten de Nationale Onderzoeksagenda voor de Archeologie (NOaA) samengesteld. De NOaA behelst vijfentwintig hoofdstukken die betrekking hebben op het Nederlandse grondgebied en de Nederlandse wateren en de periode 350.000 voor Chr. tot en met de vroegmoderne tijd beslaan. Een groot deel van de NOaA is in te zien op de website www.noaa.nl. In de loop van het jaar volgt de electronische publicatie van de resterende hoofdstukken. De NOaA biedt een actueel overzicht van de stand van kennis van ons bodemarchief en wat we daarover in de komende jaren te weten zouden willen komen. De NOaA zal een belangrijke stimulans zijn voor het verder verbeteren van het archeologisch onderzoek in Nederland. De Agenda dient als achtergrondinformatie, als inspiratiebron en als een hulpmiddel bij het maken van keuzes en het formuleren van onderzoeksvragen, voor al degenen die zich bezig houden met de voorbereiding en uitvoering van archeologisch onderzoek in Nederland. De verantwoordelijkheid voor het welslagen van het project berust bij een nationale projectgroep waarin de nationale onderzoeksschool ARCHON, de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB), de Vereniging van Ondernemers in de Archeologie (VOiA) en het Convent van Gemeentelijk Archeologen (CGA) zijn vertegenwoordigd. In financiële zin werd het project mogelijk gemaakt door de ROB en de NWO. De initiatiefnemers en de projectgroep hebben er bewust voor gekozen de NOaA een dynamisch en interactief karakter te geven. Onze gezamenlijke kennis van het bodemarchief neemt immers nog steeds in snel tempo toe. Regelmatig zullen updates van de hoofdstukken verschijnen en op de electronische forum-pagina kunnen

archeologen hun ervaringen delen, vragen stellen aan de auteurs van de hoofdstukken en suggesties doen voor verbeteringen en aanvullingen. Toetreding tot het forum wijst zich vanzelf, klik op ‘forum’ in de hoofdbalk op de website. de nOaA en amateur-archeologen Alhoewel de NOaA in eerste instantie bedoeld en geschreven is voor professionele (senior) archeologen kan de amateur-archeoloog ook profijt halen uit de aanwezigheid van de NOaA. Amateur-archeologen kunnen kennis nemen van de meest actuele informatie met betrekking tot een gebied, periode en/of onderwerp, gebruik maken van de geboden informatie en in contact treden met de betreffende auteurs om informatie uit te wisselen. Op deze manier kunnen amateurs actief bijdragen aan de actualisatie van de NOaA. De meeste amateurs zullen vermoedelijk meer direct belang hebben bij de regionale of provinciale agenda’s die op dit moment in ontwikkeling zijn, omdat de regio meestal het niveau is waarop amateurs actief zijn. De NOaA biedt een ruimer, landelijk perspectief en maakt keuzes die voor een amateur niet altijd relevant hoeven te zijn. [CP]

MeeR infORMAtie Uitgebreidere informatie over aanleiding, opzet en gebruiksmogelijkheden van de NOaA kunt u vinden: • Bij de projectgroep NOaA. Contactpersoon: coördinator Muuk ter Schegget, Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek, Kerkstraat 1, Postbus 1600, 3800 BP Amersfoort, tel. 033-4227 600 (ma, di, do) of 06-21557780, e-mail: m.ter.schegget@archis.nl; • In de door de ROB uitgegeven NOaA-brochure, verkrijgbaar op bovenstaand adres; • Op de NOaA-website: www.noaa.nl. U kunt van deze website teksten downloaden in .pdf. In de komende maanden zullen alle 24 hoofdstukken op de website worden geplaatst, zodat ze door iedereen geraadpleegd kunnen worden.

Nationale Onderzoeksagenda voor de Archeologie (NOaA)

04-binnenwerk.indd 195

|

195

21-07-2006 14:56:21


Rondom de stad

Gemeentelijke archeologie in... Ede Onder de vloer van de N.H. kerk van Bennekom Suzanne van der A & Wim Angement

Inleiding Aan de Dorpsstraat 45 in Bennekom staat de Nederlands Hervormde Alexanderkerk (afb. 1). Het is een T-vormige kerk bestaande uit een driebeukig middeleeuws schip met een tweebeukig dwarsschip. De oudbouw bestaat uit een 13e/14e-eeuwse zaalkerk met een lage toren. Daaraan werden in 1542 zijbeuken en de bovenste torengele-

Afb. 1 De N.H. Alexanderkerk in Bennekom, gemeente Ede. Foto: A. Cruysheer.

ding toegevoegd. Het grote dwarsschip kwam in 1857 in de plaats van het koor. De kerk is door de RdMz beschermd als rijksmonument. In 2003 werden plannen ontwikkeld voor de herinrichting en gedeeltelijke restauratie van het interieur van de kerk. Een onderdeel van deze plannen was het verwijderen van de oude, houten en stenen (onder)vloeren en het verwarmingssysteem om deze te vervangen door een nieuwe hardstenen vloer met vloerverwarming. De monumentencommissie van de Gemeente Ede wilde pas na een bouwhistorisch onderzoek met waardebepaling van de vloer een oordeel geven over het aanbrengen van een nieuwe vloer. Bovendien moest rekening gehouden worden met de aanwezigheid van graven onder de vloer. In en om Bennekom zijn diverse, oude (adellijke) bezittingen bekend; van de eigenaren daarvan zijn graven in de kerk te verwachten.

Literatuuronderzoek Zoals zo vaak het geval is, zijn (bijna) alle oude archieven van kerkvoogdij en kerkeraad in het verleden verloren gegaan. De huidige stand van kennis is

196

|

Rondom de stad

04-binnenwerk.indd 196

21-07-2006 14:56:25


opgebouwd uit artikelen die in het verleden zijn verschenen over de kerk. Zo schrijft Belonje1 naar aanleiding van zijn bezoek aan de kerk dat er vier oude grafzerken in de kerkvloer aanwezig (moeten) zijn: • Arend toe Boecop toe Harsseloo2 (gestorven 1548) en zijn vrouw Gerberich van Lennep (ouders van Jan toe Boecop). • Arnt toe Boecop tot Harselo. • Zeger tot Boecop toe Harselo en zijn vrouw Aleid van Brempt. • Wijnand van Salland en zijn vrouw Anna toe Boecop van Harseloe. Hiernaast is Belonje bekend dat Elisabeth van Arnhem in 1587 zou zijn overleden en in Bennekom begraven zou liggen. Of dat in of buiten de kerk is, is onbekend. In een artikel over kasteel Harsseloo uit 19473 wordt melding gemaakt van een zesde graf. Het betreft Udo toe Boecop, maar dit graf heeft naar vermeld geen grafsteen meer. Uit Heitink 19904 blijkt dat R.J.C. Torck van Roosendaal (eigenaar van huis Harsseloo in de 18e eeuw) in 1799 afstand doet van drie graven5 (naast elkaar gelegen en afgedekt met zware zerken), die worden overgedragen aan weduwe W.C.P. van Löben Pels (van G.W. van Balveren). Het lichaam van G.W. van Balveren was er op dit moment al in bijgezet, en de graven zijn omgebouwd tot grafkelder. Ook uit een brief uit 1828 van weduwe Van Löben Pels blijkt dat in de kerk een grafkelder van de Van Balverens (vanaf 1723 op Hoekelum) aanwezig moet zijn. Er zou volgens Heitink tot in de 18e eeuw een rouwbord van Aleid van Rouwenoord (vóór 1663 op Boekelo) in de kerk hebben gehangen. Verder maakt Heitink melding van de vondst van een groot graf met daarin de lichamen van een aantal vrouwen, mannen en kinderen bij de aanleg van de verwarmingskelder aan de noordzijde van de kerk in 1934. In de jaren 1970 zijn bovendien

bij de aanleg van leidingen bij de bibliotheek aan de zuidzijde van de kerk diverse schedels uitgegraven. Van der Leeuw 20036 haalt nog een andere bron aan voor de aanwezigheid van graven in de kerk: “Boeck van Quartieren en wapenen so gevonden sijn in kercken, closteren, sarcken, borden, glasen, cussens etc.” (1701). Hieruit blijkt dat er een zerk moet zijn (geweest) van Anna Magdalena van Utenhove (vrouw van Joost van Nagell, heer van Waldenbroeck), overleden op 19 mei 1693. Zij was een zus van de vrouw van Lubbert van Eck, heer van Nergena. Daarnaast wordt melding gemaakt van een grafsteen van Christoffel van Balveren jr, zoon van Christoffel van Balveren sr. en Wilhelmina Ingen Nulandt, overleden op 18-10-1661. Bovendien is een rouwbord bekend van Goossen van Rouenoort en Margrieta van Hoeckelum, overgrootouders van Aleid van Rouwenoort. Van der Leeuw noemt nog de mogelijkheid van de aanwezigheid van de graven van Johan Carel van Eck, heer van Nergena, overleden 23 november 1719; Anna van den Honert, vrouw van Jan Carel van Eck, heer van Nergena (zoon van voorgaande), overleden 27 januari 1740, en andere leden van het geslacht Van Eck, Van Lawick en Van Balveren. Bij de aanleg van de verwarming (1934) zou nog een koperen plaat gezien zijn, die het graf van de heren van Nergena zou bedekken. In 1856 werd ten behoeve van de nieuwbouw van een dwarsschip het oude ­koor afgebroken. In het sloopbestek is ­toen uitdrukkelijk opgenomen dat alle ­holten (lees: kelders) onder het koor ­geruimd dienden te worden en gevuld met schoon zand7. Of dit toendertijd daadwerkelijk is gebeurd, is niet bekend.

Conclusie literatuuronderzoek Gezien het bovenstaande is het aannemelijk dat in de vloer van de kerk in Bennekom diverse graven of grafkelders aanwezig zijn. Het is echter van Rondom de stad

04-binnenwerk.indd 197

|

197

21-07-2006 14:56:25


Onderzoek onder de vloer(en)

Afb. 2 Grafsteen van Arnt toe Boecop tot Harselo uit 1600. Foto: S. Van der A.

veel graven onduidelijk waar ze liggen en of ze bij de verbouwing in 1856/1857 zijn leeggehaald. Bovendien is het in enkele gevallen nog de vraag of de grafsteen (indien aanwezig) op de oorspronkelijke locatie ligt. Uit de literatuur blijkt in ieder geval dat er zeker zeven à acht graven/zerken met (een verwijzing naar) in totaal 14 personen in de kerk aanwezig moeten zijn (geweest): 1. Arend toe Boecop toe Harsseloo en zijn vrouw Gerberich van Lennep (1548). 2. Arnt toe Boecop tot Harselo (1600), Zeger tot Boecop toe Harselo (1604) en Wijnand van Salland (1612). 3. Elisabeth van Arnhem (1587). 4. Udo toe Boecop (vader van Arend toe Boecop toe Harsseloo). 5. Aleid van Rouwenoord (1662). 6. Anna Magdalena van Utenhove (1693). 7. Christoffel van Balveren jr. (1661). 8. Goossen van Rouenoort en Margrieta van Hoeckelum (16e/17e eeuw, rouwbord). Daarnaast is het nog mogelijk dat de graven van Johan Carel van Eck, Anna van den Honert, andere leden van het geslacht Van Eck, Van Lawick en Van Balveren en de heren van Nergena aanwezig zijn.

198

|

In mei 2005 is de houten vloer die in 1934 over de oude stenen vloer was aangelegd, verwijderd. Na verwijdering van de houten vloer waren vier grafstenen zichtbaar. Het betreft de zerken die Belonje in zijn artikel beschrijft. De steen van Arend toe Boecop toe Harsseloo en zijn vrouw Gerberich van Lennep lag (nog steeds) in het zuidportaal van de kerk. De stenen van Arnt toe Boecop tot Harselo, Zeger tot Boecop toe Harselo en Wijnand van Salland lagen bij elkaar in het oude koor van de kerk (afb. 2). Verder bood de kerkvloer een rommelige indruk door her en der gegraven oude verwarmingssleuven in een vloer die bestond uit verschillende soorten tegels (grijze estriken en leistenen en hardstenen tegels). Om na verwijdering van de houten vloer een beter inzicht te krijgen in de locatie en het aantal (mogelijke) graven onder de stenen vloer, is besloten tot een tussenstap in de vorm van een geofysisch onderzoek (afb. 3)8. De resultaten van dit onderzoek waren teleurstellend. Wanneer onder een graf wordt verstaan een stenen kist met minimale afmetingen van 2 x 1 x 0,5 meter, dan zijn tijdens het geofysisch onderzoek geen aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van graven in de kerk. Wel zijn vier ‘verdachte locaties’ aangewezen: drie locaties waar de ondergrond geroerd is, en een locatie die eenzelfde signaal gaf als de aanwezige grafstenen. Verwijdering van de oude stenen vloer De herinrichtingscommissie heeft het op basis van de resultaten van het geofysisch onderzoek aangedurfd de stenen vloer te verwijderen voor de aanleg van vloerverwarming. De vier grafzerken zijn hierbij op hun plaats gelaten. De vier verdachte locaties uit het geofysisch onderzoek hebben speciale archeologische aandacht gekregen in de vorm van toezicht bij werkzaamheden. Tijdens de werkzaamheden werden hier (resten van) graven aangetroffen.

Rondom de stad

04-binnenwerk.indd 198

21-07-2006 14:56:28


Deze resten zijn, voor zover dat nodig was in verband met de voortgaande restauratiewerkzaamheden, nauwkeurig gedocumenteerd door W. Angenent9 (veldwerkleider bij de AWN, afdeling 17) onder verantwoordelijkheid van de gemeentelijk archeoloog van Ede (a.i.). Na documentatie zijn de graven weer afgedekt; de resten zijn dus niet gelicht. Onderzoek naar de drie grafzerken in het oude koor Na verwijdering van de houten vloer werden in het oude koor drie vroeg 17e-eeuwse grafstenen zichtbaar (afb. 4). De grafstenen liggen min of meer naast elkaar in het oude koor. De jongste steen (Wijnand van Salland) ligt met zijn zuidrand exact tegen de middenas van de kerk. Direct daarnaast naar het noorden, iets verspringend naar het westen, ligt de steen van Zeger tot Boecop toe Harselo. De oudste grafsteen (Arnt toe Boecop tot Harselo) ligt ten westen van de tweede steen, zodanig dat de noordkant van beide stenen ĂŠĂŠn lijn vormt (alsof zij tegen een muur liggen). Bij het verwijderen van de 19e-eeuwse estriken in de omgeving van de zerken werden direct onder de tegels de (waarschijnlijk) 12e-eeuwse tufstenen fundamenten van de zuidmuur van de Romaanse zaalkerk aangetroffen (steenformaat tufsteen 25 x 16 x 9 cm). Dit gaf aanleiding tot het laten uitvoeren van bouwhistorisch onderzoek naar deze resten. Bij dit onderzoek, uitgevoerd door bouwhistoricus Hundertmark10, werd direct ten zuiden van de grafzerken het tongewelf van een grafkelder aangetroffen. Op deze kelder ligt geen grafzerk. Onbekend is of de aanwezige grafstenen een relatie hebben met de aangetroffen kelder; of onder de aangetroffen stenen nog kelders aanwezig zijn, en of de aangetroffen kelder een eigen grafsteen heeft gehad, die mogelijk bij de verbouwing in 1857 (waarbij het oude koor is gesloopt ten behoeve van de

bouw van een nieuw dwarsschip) is verdwenen. Op 9 december 2005 hebben de gemeentelijk archeoloog van Ede en de heer M. Spanjer (lid monumentencommissie Ede en gemeentelijk archeoloog van Dordrecht) enkele waarnemingen verricht om meer duidelijkheid te verschaffen in deze kwestie.

Afb. 3 Geofysisch onderzoek met behulp van een grondradar in de kerk. Foto: A. Cruysheer.

Grafsteen Wijnand van Salland (1612)

Allereerst is de eerder dat jaar aangetroffen kelder (althans de bovenkant ervan) opnieuw vrijgelegd, waarna een kijkgaatje is gegraven vanaf deze con-

Afb. 4 De drie grafzerken in het oude koor. Foto: S. Van der A.

Rondom de stad

04-binnenwerk.indd 199

|

199

21-07-2006 14:56:33


Afb. 5 Het tongewelf van een grafkelder ten zuiden van de drie grafzerken. Foto: A. Cruysheer. Afb. 6 Een vloertje tussen de twee grafkelders. Foto: S. Van der A.

200

|

04-binnenwerk.indd 200

structie in de richting van de jongste grafsteen ten noorden ervan (afb. 5). Dit kijkgaatje was grotendeels al uitgegraven tijdens voornoemd bouwhistorisch onderzoek. Slechts een klein deel is nieuw gegraven. Onder de grafsteen was slechts een sterk puinhoudende laag aanwezig. Opvallend was de aanwezigheid van bouwmateriaal onder de grafsteen, dat jonger was dan de grafsteen zelf. Dat kan een aanwijzing zijn voor het feit dat de steen ĂŠĂŠn of meerdere keren van zijn plaats is geweest. Onder de grafsteen is de bovenkant van een tweede grafkelder aangetroffen. Tussen de twee kelders is een vloertje aangetroffen (afb. 6). De wijze van aanleg van dit vloertje wijst erop dat beide kelders gelijktijdig en bedoeld als bij elkaar behorend zijn gebouwd. Mogelijk zijn beide kelders via een doorgang met elkaar verbonden, maar dat is niet verder onderzocht. De zuidelijke rand van de grafsteen van Van Salland ligt langs de middenas van de kerk, en tevens exact langs het midden van het vloertje tussen beide

grafkelders. De steen van Van Salland ligt, voor zover gemeten kon worden, precies boven de grafkelder eronder. Grafsteen Arnt toe Boecop tot Harselo (1600)

Volgens metingen van de heer Hundertmark komen de afmetingen van deze grafsteen exact overeen met de afmetingen van de meest zuidelijke grafkelder. Op basis daarvan kan worden verwacht dat deze grafsteen oorspronkelijk op de meest zuidelijke kelder behoort te liggen. Onbekend is echter of het regel is dat kelder en grafsteen dezelfde afmetingen hebben. Ervan uitgaande dat deze grafsteen niet op de oorspronkelijke plaats ligt, zou dat weer betekenen dat onder deze grafsteen geen grafkelder aanwezig is. Om dit vast te stellen is aan de westkant van deze steen een kijkgaatje gegraven. Hierbij zijn twee houten stelbalkjes aangetroffen. Daarachter, onder de steen, bevond zich een zeer losse puinlaag met eveneens puin jonger dan de grafsteen.

Rondom de stad

21-07-2006 14:56:38


Van een kelder zijn geen aanwijzingen gevonden. Dit (en de relatief jonge puinlaag onder de steen) gaf geen aanleiding het kijkgaatje te vergroten. Aangenomen mag worden dat de steen van zijn plaats is geweest. Bij het herplaatsen zijn stelbalkjes gebruikt. Grafsteen Zeger tot Boecop toe Harselo (1604)

Tot slot diende te worden vastgesteld of onder de grafsteen van Zeger tot Boecop toe Harselo een grafkelder aanwezig was. Hiertoe is een kijkgaatje gegraven vanaf de oostkant. Ook hier was sprake van een losse puinlaag met relatief jong puinmateriaal. Circa 32 cm vanaf de oostrand van de steen is op tufsteen gestuit. Dit tufsteen maakt deel uit van de oostmuur van de 12eeeuwse zaalkerk. Achter deze fundering was een holte voelbaar, maar geen kelderconstructie. Mogelijk is er wel een kelder aanwezig, maar is de tufstenen muur (her)gebruikt om als oostelijke afsluiting van de kelder te dienen. Om hierover meer duidelijkheid te krijgen, is vanaf de noordkant nog een kijkgaatje gegraven onder de grafsteen. Onder de grafsteen bevond zich voornamelijk de reeds bekende losse puinlaag. Op een diepte van circa 50 cm werd echter het restant van een esdek aangetroffen. Dit esdek is al eerder aangetroffen bij een booronderzoek in de toren van de kerk. In het esdek onder de grafsteen werd een fragment Pingsdorfaardewerk aangetroffen. Dit aardewerk is aan de binnenkant geglazuurd, hetgeen het fragment typeert als zogenaamd hardgebakken Maaslands aardewerk. Dit type wordt relatief laat, 12e/13e eeuw, gedateerd. Van een grafkelder zijn geen aanwijzingen gevonden, waarna is besloten niet verder te graven en het gat weer te dichten.

Samenvatting en conclusie Op 9 december 2005 zijn archeologische waarnemingen verricht naar de drie aanwezige grafzerken in het oude koor van de N.H. kerk van Bennekom. Hieruit is gebleken dat in het oude

koor twee naast elkaar gelegen grafkelders aanwezig zijn, gekoppeld door een vloertje. Het midden van dit vloertje ligt in de middenas van de kerk. Dit, in combinatie met de manier waarop de kelders en het vloertje met elkaar verbonden zijn, geeft aan dat de kelders in één keer en als één bij elkaar behorend geheel zijn gebouwd. Gezien het gebruikte steenformaat (23x12x5,5 cm) zijn de kelders in de 17e eeuw te dateren. De aanwezige grafzerken behoren hoogstwaarschijnlijk bij de grafkelders. Op de noordelijke van de twee grafkelders ligt de grafsteen van Wijnand van Salland (1612), terwijl de zuidelijke grafkelder een steen ontbeert. De andere zerken (Zeger tot Boecop toe Harselo en Arnt toe Boecop tot Harselo) liggen niet op een grafkelder. De verklaring voor het feit dat niet onder iedere grafzerk een graf aanwezig is, kan zijn dat deze stenen verwijzen naar personen die zijn bijgezet in de grafkelder, maar naast de reeds aanwezige steen zijn geplaatst. Gezien de plaatsing van de stenen zijn deze passend in het oude koor gelegd, langs de noordmuur. Deze theorie strookt echter niet met het feit dat de jongste steen (1612) op de grafkelder ligt, met een oudere ernaast (1604) en de oudste ten westen daarvan (1600). Men zou juist de oudste steen op de grafkelder verwachten. Dit hangt mogelijk samen met het feit dat, gezien het relatief jonge puin onder de stenen, de grafstenen mogelijk met de verbouwing van 1857 uit de kerk zijn genomen en later herplaatst. Dit betekent dat de grafzerken niet exact op hun oorspronkelijke plaats liggen, maar slechts bij benadering. Wel is een relatie aannemelijk met de aangetroffen grafkelders. Uit de waarnemingen is gebleken dat alle drie de stenen één of meerdere keren van hun plaats zijn geweest. Een mogelijke verklaring hiervoor is de verbouwing van 1857. Bij deze verbouwing is het oude koor gesloopt ten behoeve van de bouw van een nieuw dwarsschip. Het is aannemelijk dat de drie grafzerken uit het oude koor zijn verwijderd voor de sloop, om ze te Rondom de stad

04-binnenwerk.indd 201

|

201

21-07-2006 14:56:39


Afb. 7 Verplaatsing van de grafzerken in verband met de herinrichting van de kerk in januari 2006. Foto: C. Boels.

beschermen tegen vallend puin. Bij de nieuwbouw zijn de stenen vervolgens weer op hun oude plaats teruggelegd. Bij terugplaatsing van grafzerken werd over het algemeen niet bijzonder nauwkeurig gewerkt. Uit kerken elders is bijvoorbeeld bekend dat enkele zerken op hun kop liggen, met de inscriptie naar beneden. De grafkelders en de grafzerken vormen, kortom, vanuit cultuurhistorisch opzicht één geheel. Dit geheel is, gezien de ligging, vervolgens weer niet los te zien van het oude koor van de kerk.

Vervolg herinrichting kerk De Monumentencommissie van de gemeente Ede heeft het voorstel behandeld om de drie grafzerken in het oude koor van de kerk te verplaatsen naar een andere locatie binnen de kerk. Op basis van het archeologisch onderzoek is de Monumentencommissie tot het advies gekomen dat de zerken vrijwel zeker bij de aangetroffen kelders behoren, en dat de zerken een zeer hoge cultuurhistorische waarde hebben. Vanuit cultuurhis-

202

|

04-binnenwerk.indd 202

torisch oogpunt is het onwenselijk de zerken te verplaatsen. Vanuit praktisch oogpunt is het niet haalbaar de zerken op hun huidige plaats te handhaven. Vanuit esthetisch oogpunt, tot slot, is het wenselijk de zerken in het zicht te houden. De zerken mogen, gezien het feit dat ze in het verleden reeds zijn verplaatst, opnieuw worden verplaatst naar een locatie waar ze zo min mogelijk schade oplopen en waar ze voor het publiek goed zichtbaar zijn. Eén van de voorwaarden voor herplaatsing van de zerken is dat dit gebeurt onder archeologisch toezicht. De herplaatsing van de zerken heeft begin januari 2006 plaatsgevonden (afb. 7). De gemeentelijk archeoloog heeft hierop toezicht gehouden, bijgestaan door W. Angenent en A. Meure (respectievelijk veldwerkleider en lid van AWN-afdeling 17). Tijdens de verplaatsing is nogmaals vastgesteld dat onder de zerken puin aanwezig is dat jonger is dan de zerken zelf. Er zijn verder geen archeologische sporen en/of vondsten aangetroffen, anders dan een puinlaag.

Rondom de stad

21-07-2006 14:56:40


Laatste oprisping Hoewel door de restauratiecommissie tot aan het hoogste bestuurlijke niveau was toegezegd dat na verplaatsing van de zerken geen nieuwe bodemverstoringen zouden worden aangebracht in de vloer, kreeg de gemeente Ede in januari toch een melding van de vondst van nieuwe grafkelders. De adviseur Monumentenzorg heeft gereageerd op deze melding en is een kijkje gaan nemen. Uit gesprekken met vrijwilligers, die bij de restauratie van de kerk betrokken zijn, is gebleken dat de kelders bij het egaliseren van de vloer zijn aangetroffen, vrijgelegd en weer toegedekt. Na overleg heeft de restauratiecommissie besloten W. Angenent en de gemeente Ede in te lichten.

gisch beoordeeld. De eerder genoemde bouwhistoricus H. Hundertmark heeft de kelder bouwhistorisch onderzocht11. Daarbij is slechts de eerder door vrijwilligers verwijderde laag opnieuw verwijderd. De aangetroffen kelder bestaat uit twee delen, achter elkaar gebouwd. Het oudste deel bevindt zich in het schip van de kerk, gedeeltelijk in het nieuwe dwarsschip. De kelder is bij de aansluiting op dit dwarsschip (waarschijnlijk bij de bouw in 1857) beschadigd. Later is als uitbreiding aan de westzijde een (grotere) kelder aangebouwd. De kelders zijn vergelijkbaar met de reeds aangetroffen kelders in het koor van de kerk (baksteen, met tongewelf en oostwest gericht). Onduidelijk is aan wie deze kelders toebehoren.

Op last van de gemeente Ede heeft N. Prangsma van ADC ArcheoProjecten (de gemeentelijk archeoloog was op dit moment afwezig) de situatie archeolo-

Gemeente Ede Ruimtelijke Ontwikkeling en Beheer Postbus 9024, 6710 HM Ede suzanne.van.der.a@ede.nl

Noten 1 Belonje 1936. 2 Vanaf 1506 eigenaar van huis Harsseloo. De Van Boecops hebben waarschijnlijk het kasteel gebouwd (voordien was het een hofstede). In de 17e eeuw heeft het de gedaante gekregen die we kennen uit de afbeeldingen. 3 Het nieuwsblad voor de gemeente Ede 1947. 4 Heitink 1990, p. 7-11. 5 We kunnen ervan uitgaan dat dit de graven zijn van Arnt toe Boecop tot Harselo, Zeger tot Boecop toe Harselo en Wijnand van Salland. 6 Van der Leeuw 2003. 7 Aanbesteding der Kerk op 25 Aug 1856: “Bestek en voorwaarden waarna Kerkvoogden der Hervormde Gemeente te Bennekom voornemens zijn onder nadere approbatie aantebesteden het vergrooten, gedeeltelijk vernieuwen en repareeren van het Kerkgebouw aldaar met alle daartoe behoorende arbeidsloonen, leverantien van materiaal enz.”. 8 Kramer 2005. 9 Angenent 2005. 10 Het bouwhistorisch rapport is nog niet verschenen. 11 Voor details met betrekking tot de kelders wordt naar het bouwhistorisch rapport van de heer Hundertmark verwezen, dat op dit moment helaas nog niet gereed is. Literatuur Angenent, W.C., 2005: Herinrichting van de Oude Kerk Bennekom 2005, AWN-afd. 17, Bennekom. Belonje, J., 1936: Het huis Harsseloo en zijn bezitters, in: Vereeniging Gelre. Bijdragen en mededelingen, deel XXXIX. Heitink, C.A., 1990: Begraven in Bennekom, Kostersteen 34 (oktober). Het nieuwsblad voor de gemeente Ede, 1947: Het kasteel “Harsseloo” te Bennekom, 28 juni 1947. Kramer, E., 2005: Rapportage betreffende het verrichte geofysische onderzoek te Bennekom, T&A Survey BV, Amsterdam. Leeuw, M. van der, 2003: Grafzerken in de Oude Kerk te Bennekom, De Kostersteen 85.

Rondom de stad

04-binnenwerk.indd 203

|

203

21-07-2006 14:56:40


Mijn mooiste vondst

De kom van Adjutor, de Cananefaat Dirck Vanderplas Valkenburg aan de Rijn is een dorpje, ingeklemd tussen Rijn en provinciale weg, in de provincie Zuid-Holland. Een kilometer ten oosten van het dorp ligt ‘de Woerd’, tot in de jaren zeventig een lichte verhoging in het bloembollenland tussen de kassen. Hieronder lag het restant van een Romeinse handelsplek met aanlegplaats aan de Rijn, die hier geleidelijk omgebogen werd door een kleine strekdam. Tegenwoordig heet deze plek nog ‘de Krom’. In 1968 werd een lange gassleuf door Nederland gegraven, natuurlijk precies door het belangrijkste deel van het archeologisch gebied; de ‘haven’ met aangrenzende aanlegplaats en pakhuizen. Enorme palen van 3 à 4 meter lang werden uit de grond getrokken en onverschillig weggegooid. Dikke lagen grond met in het water gevallen voorwerpen op vrachtwagens gesmeten en Afb. 1 In de hand van de heer Vanderplas ligt de bodem van het terra sigillata vaatwerk met de inscriptie ‘ADIVTORIS’. (Foto: T. de Ridder).

204

|

04-binnenwerk.indd 204

afgevoerd. De gebruikelijke verwoesting van onze oude geschiedenis. Ploegend door de modder van een spruitjesveld kwam ik bij de gassleuf aan de Achterweg van het dorp, waar ik ben geboren en getogen, en de eerste 25 jaar van mijn leven zou wonen. De uitgegraven aarde was op lange hopen gegooid. Op een daarvan zag ik een oranje voorwerp glanzen; schoongemaakt bleek het de bodem te zijn van een kom van terra sigillata, het fraaie en kostbare Romeinse aardewerk uit Duitsland, Frankrijk of zelfs Italië. Toen ik beter keek, ontdekte ik achter de standring de inscriptie: ADIVTORIS (afb. 1). Ik wist toen niet wat dat betekende, behalve dat het de naam van de eigenaar moest zijn. Adie Taurus? Gegroet Stier? Dat leek me vergezocht. Dat was het ook. Pas vele jaren later kwam er licht in de zaak. In de jaren negentig rommelde ik tussen oude boeken op de zolder van mijn geboortehuis en vond een periodiek van de Archeologische Werkgemeenschap voor Westelijk Nederland genaamd Westerheem uit 1957 met een artikel van H. Brunsting: ‘Adjutor, de Canninefaat’.1 Daarin vertelde hij, dat in Algerije een grafsteen was ontdekt met de afbeelding van een Romeinse lansier, een speerruiter in galop, gekleed in tunica en wapperende mantel (afb. 2). De steen zat ingemetseld in een deuropening van het amfitheater van Tipasa. De steen is 90 cm hoog. Het grafschrift luidt: D. M./ADIVTORIS EQ/AL.PRI.CANINA/FATIUM VI.XXXXI MIL/AN XXIII PRO.IB.IPSI/BENE ME.CABANVS. HE./P O

Mijn mooiste vondst

21-07-2006 14:56:43


Dat betekent: ‘Aan de geest van Adjutor, ruiter van de eerste afdeling hulptroepen der ruiterij van Cananefaten. Hij leefde 41 jaren, was 23 jaren in dienst. Voor zichzelf heeft hij (deze steen) laten verzorgen. Cabanus, zijn erfgenaam, heeft die geplaatst voor (zijn vriend), die het wel heeft verdiend.’ Dit is duidelijk genoeg. De Cananefaten woonden vooral in onze streek, rond de huidige Oude Rijn. De belangrijkste nederzetting in de Romeinse tijd was volgens de Peutingerkaart Valkenburg: Praetorium Agrippinae, dat over een lengte van een kilometer langs de Rijn lag uitgestrekt, ‘veilig’, achter de duinen, stormen, stuifzand en piraten. De Brittenburg bij Katwijk hield de zee wel in de gaten. De vondst van een grafsteen van een Cananefaat in Noord-Afrika is niet zo vreemd. Romeinse legionairs werden namelijk meestal niet ingezet in hun eigen geboortestreek; ze mochten eens opstandige neigingen krijgen. Adjutor zal ongetwijfeld als rekruut een opleiding hebben gehad, voordat hij de woestijn in werd gestuurd als lansier. Volgens archeologen is het sterfjaar van onze Adjutor 147. Hij zal ingelijfd zijn onder keizer Hadrianus. Onze lansier had geen officiële tweede naam; die kreeg je pas na 25 dienstjaren, samen met een oorkonde en een stuk grond. ADIVTORIS betekent om precies te zijn:’(eigendom) van Adjutor’. De terra sigillatakom kan qua vorm en kwaliteit gedateerd worden in de 2e eeuw. Ook het lettertype is uit die tijd. Na 23 jaar ‘trouwe’ dienst kan men verwachten dat een ruiter wel promotie gemaakt kan hebben. Hij kon lezen en schrijven en was dus niet de minste. Hij kon zich ook luxe aardewerk veroorloven, en mogelijk zelfs een verguld bronzen gezichtsmasker, zoals in Leiden is gevonden. Ook paarden waren niet goedkoop. Zijn erfgenaam kon een grafsteen bekostigen. De Cananefaten waren, voor zover we weten, maar een klein volk. De kans dat er twee van deze Adjutors uit dit gebied in het leger zaten, is te verwaarlozen. We hebben hier dus een ‘Hollandse’

gastarbeider in Noord-Afrika. Toen er later op de Woerd ook nog een waterleidingsleuf gegraven werd, kwamen paardenmestkuilen, een stal, een paardenschedel en een lanspunt naar boven. De Valkenburgse paardenmarkt is de oudste van het land en gaat mogelijk terug tot de Romeinse tijd. Een typische ruiterplaats dus. Wat kunnen we hier nu uit opmaken? Naar mijn mening niets meer of minder dan: de oudste afbeelding van een ‘Hollander’, plus zijn handtekening. Alsof je in z’n paspoort kijkt... Naast de oudste paardenmarkt heeft Valkenburg dus ook de oudst bekende afbeelding van een vroegere inwoner, met handtekening, en dat maakt dit dorpje toch wel uniek. Helaas hebben de Valkenburgers zelf geen eerbied gehad voor hun verleden: Duizend jaar geleden hebben ze de tufstenen van het Romeinse fort verkocht aan de meestbiedende. Zo zitten de Valkenburgse tufstenen nu vast in de toren van Rijnsburg en de burcht van Leiden. Na de Tweede Wereldoorlog werd het nog resterende oude dorp grondig afgebroken, te beginnen bij de oudste resten van de kerk, die volgens prof. Glasbergen mogelijk de eerste kerk in West-Nederland was, gevestigd door Willibrordus. In de oorlog werd Valkenburg voor de helft kapotgeschoten door Hollandse soldaten, omdat er een groep Duitsers zat. Nu, begin 21e eeuw, is er van het ooit zo fraaie plaatsje niks meer over; het ziet er uit als de eerste de beste sfeerloze buitenwijk, zonder bomen en monumenten.

Afb. 2 De grafsteen van ‘ADIVTORIS’, die was ingemetseld in het amfitheater van Tipasa (Algerije). Afb. 3 De heer Vanderplas voor zijn collectie aardewerken voorwerpen. (Foto: T. de Ridder).

Groenesteeg 26 2312 TM Leiden

Noten 1 Brunsting 1957, p. 22 e.v. Literatuur Brunsting, H., 1957: Adjutor, de Canninefaat, Westerheem jrg. VI, no. 3-4, p. 22 e.v.

Mijn mooiste vondst

04-binnenwerk.indd 205

|

205

21-07-2006 14:56:45


Reacties

Met zuinigheid en vlijt... Arno van den Brand Door het artikel “Met zuinigheid en vlijt ... Gerepareerd serviesgoed uit een Zutphense beerkuil” en de reacties die daarop zijn gevolgd, is meer zicht gekregen op de manier waarop in het verleden kapotte voorwerpen een tweede leven kregen.1 Ik meen vanuit historische hoek daar een kleine bijdrage aan te kunnen leveren. De afgelopen jaren heb ik zo’n

10.000 kranten uit de periode 17581780 doorgenomen op het stadsarchief van ‘s-Hertogenbosch. Zoekend naar berichten en advertenties die betrekking hadden op de vrijmetselarij heb ik tevens aantekeningen gemaakt betreffende zaken die naar mijn mening archeologisch interessant waren. Binnen het hier besproken kader zijn een viertal advertenties van belang:

‘s-Gravenhaagse Vrydagse Courant nr. 12; 27 januari 1758 JAQUES PASTRE, woonende te Amsterdam in de Lange Leydse Dwarsstraet, tusschen de Spiegelgragt en de Kruysstraet, in ‘t Groot Horologie zonder weêrga, adverteerd, dat hy continueerd met het maeken van Papier Porceleyn, ook maekt hy gebrooken Porceleyn en zet daer nieuwe stukken in, zonder dat het gezien kan worden; hy maekt meede Fyne Franse Poppen zonder weerga, met en zonder Glaze Oogen, Gekleed en Ongekleed, fyne Wasse Poppen na het Leeven, fyne en gemeene Grinsen, Neusen met Kneevels en Oogen, Devies-Kaerten, Sapo Rosarum, Neurenburger Waeren en Fyne Poppen.

‘s Gravenhaagse Maandagse Courant nr. 61; 21 mei 1770 FERDINAND KUMPFF, Chimist, adverteerd, dat hy in ‘s Hage gearriveerd, en voorneemens is om eenige tyd te blyven ophouden, en recommandeerd zig aen alle Heeren en Dames, om, geduurende dien tyd, zyne KONSTEN, bestaende in zaeken die alle dagen in gebruyk en zeer noodzakelyk zyn, te leeren. Dezelve heeft ook eenige Proeven daer van, bestaende in: 1. Om fyn Porceleyn, dat gebrooken is, in ‘t vuur te Soldeeren, het geen zo goed als nieuw, en aenstonds bruykbaer zal zyn. 2. Desgelyks ook in alle zoorten van Gesteentens, het zy wat naem dezelve mogten hebben. En 3. Om Goude en Zilvere Passementen te zuyveren of schoon maeken. Dezelve verkoopt meede Engelsche en Fransche Goud-, en alle andere zoorten van VERNISSEN, en bezit ook nog verscheyde Wetenschappen, waer over hy mondeling spreeken zal. Hy is gelogeerd by de Weduwe Lindenberg, in de Haverzak, op het Cingel in ‘s Hage voornoemt.2

‘s Gravenhaagse Woensdagse Courant nr. 65; 30 mei 1770 FERDINAND KUMPFF, Chimist, adverteerd by deezen, dat hy, volgens zyne Advertentie in de Haegsche Courant van den 21sten deezer, om zyn Porceleyn, Glas,

206

|

04-binnenwerk.indd 206

Reacties

21-07-2006 14:56:46


Christal en Marmer te Lymen, en in ‘t vuur te saudeeren, dat het zo goed is als nieuw, en zodanig dat het op die plaets nooyt weeder zal komen te breeken; hebbende hy daer van by Syne Doorl. Hoogheyd, den Heere Prince van Orange en Nassau, als meede by Syn Doorlugtigheyd den Heere Hertog van Brunswyk-Luneburg, de Proeven reeds gedaen, en arbeyd nog dagelyks voor Hoogstgemelde Personagien. Hy zal zig nog eenige tyd in ‘s Hage ophouden, en die geneegen zyn nog eenige zaeken te laeten, of dezelve zelfs te leeren maeken, gelieven zig ten spoedigste by hem te addresseeren. Hy pretendeerd geen betaeling, nog voor het geheel maeken, nog voor ‘t leeren, voor dat het Werk wel gemaekt, en compleet geleerd bevonden zal worden. Hy is gelogeerd by de Weduwe Lindenberg in de Haverzak, op ‘t Cingel, in ’s Hage voornoemt.

Afb.1 De advertentie van Jaques Pastre te Amsterdam in de ‘s Gravenhaagse Vrydagse Courant van 27 januari 1758.

‘s Hertogenbossche dingsdagse courant nr. 13; 13 augustus 1771 Sieur RUPANO Venetiaan, adverteert dat hy gedurende de Kermis hier verblyven zal. Hy hersteld gebroken Porcelein op eene wyze die tot hier toe onbekend geweest is; verkoopt Pennen van een [n]ieuwe uitvinding, die zeer lang gebruikt kunnen worden; en fraai Lak waar mede men zonder licht Brieven toezegelen kan; als meede een Poeder om alle soorten van vlakken uit de Klederen te verdryven; Hy heeft het geheim om oud Schrift op te klaren, en een Schrift te maken zonder Inkt, veranderende op ‘t gezigt; hy geneest Exteroogen en Likdoornen, zonder pyn; Ook is hy kundig van allerley Mathematische en Physicale Spelen, en is bereid zyne Konsten en geheimen aan weetgierigen te leeren, Hy logeert by Corn: Hend: van den Idsert. In de Nieuwstraat, by de Minnebroerstraat te ‘s HERTOGENBOSCH. Op basis van deze advertenties zijn verschillende conclusies te trekken. Allereerst blijkt, dat er in de tweede helft van de 18e eeuw in Nederland

personen beroepsmatig actief waren met het herstellen van keramiek. De namen doen vermoeden dat het hier allochtonen betreft. In de RotterReacties

04-binnenwerk.indd 207

|

207

21-07-2006 14:56:48


damse, Haarlemse, Delftse en Leidse couranten zijn tot nu toe geen vergelijkbare advertenties gevonden. De Bossche advertentie laat zien dat de professionele porseleinhersteller ook buiten ‘s-Gravenhage te vinden is geweest. Ofschoon de heren meer middelen van bestaan hadden, Pastre verkocht tevens speelgoed, Kumpff reinigde voorwerpen van edelmetaal terwijl Rupiano ook lichamelijke ongemakken verhielp, is er toch sprake van een zeker specialisme. In de advertenties is namelijk zonder uitzondering sprake van zeer harde materialen: Pastre en Rupiano beperken zich tot porselein; Kumpff herstelt tevens glas, kristal en gesteente. De advertentie van Kumpff laat zien dat het herstellen van porselein zeker niet alleen een kwestie van armoede of calvinistische zuinigheid was: noch stadhouder Willem V, noch de hertog van Brunswijk stond bekend als arm of zuinig. De hier gepresenteerde advertenties waren ook niet gericht tot de allerarmsten van de samenleving. Komt de vraag naar voren waarom men keramiek liet herstellen? Kumpff beweerde dat de voorwerpen “als nieuw, en aenstonds bruykbaer” zouden zijn. Wat was feitelijk de functie van dat porselein? Reeds in

de 18e eeuw was het verzamelen van porselein een geliefde hobby van de elite. Oud porselein was zelfs zeer gewild blijkens een advertentie in de Rotterdamsche Courant waarin een veiling van “oud kraakporcelein” werd aangekondigd.3 Ongetwijfeld had veel (oud) porselein een decoratieve functie en was het die functie die werd hersteld (volgens Pastre waren zijn reparaties onzichtbaar). Dergelijke reparaties verwijzen dan ook eerder naar behoorlijke welstand dan naar grote armoede. Helaas zijn niet alle in de advertenties aangeprezen werkwijzen even duidelijk. Vast staat dat scherven gelijmd of aan elkaar gesoldeerd (gebakken?) werden. Advertenties waarin werd aangeboden om zachtere materialen te repareren, zoals bijvoorbeeld rood aardewerk, zijn niet aangetroffen. Rood aardewerk is echter makkelijker te doorboren en mogelijk is juist hier, naast de professionele krammers, ook sprake geweest van huisvlijt. Herstel van keramiek behoorde tenslotte tot “die zaeken die alle dagen in gebruyk en zeer noodzakelyk zyn”. arno@vd-brand.tmfweb.nl

Noten 1 Groothedde, Henkes & Den Braven 2005; Lugtenburg 2005; Groeneweg 2006; Smeele & Van der Meulen 2006. 2 Deze advertentie werd herhaald in de ‘s Gravenhaagse Woensdagse Courant nr. 62 d.d. 23 mei 1770. 3 Rotterdamsche Courant nr. 121 d.d. 8 oktober 1771 Literatuur Groeneweg, G.C., 2006: Reactie, Met zuinigheid en vlijt..., Westerheem 55-2, 101-2. Groothedde, M., H.E. Henkes & A. den Braven, 2005: Met zuinigheid en vlijt..., Gerepareerd serviesgoed uit een Zutphense beerkuil, Westerheem 54-3, 121-3. Lugtenburg, C., 2005: Reactie, Huisvlijt of ‘aardewerklappers’?, Westerheem 54-5, 253-4. Smeele, P. & A. van der Meulen, 2006: Reactie, Krammen – geen huisvlijt maar vakwerk, Westerheem 55-2, 103-4.

208

|

04-binnenwerk.indd 208

Reacties

21-07-2006 14:56:48


Literatuurrubrieken

Recensie Bart Vermeulen, Henk Nalis en Geertje Havers, Razende mannen, onrustige vrouwen. Archeologisch en historisch onderzoek naar de vroegmiddeleeuwse ­nederzetting, een adelijke hofstede en het St. Elisabethsgasthuis te Deventer (Rapportages Archeologie Deventer nummer 17). Stichting Promotie Archeologie, Zwolle / Gemeente Deventer, 2006. ISBN 90-801044-0-X. Geb., geïll., 268 pag. + CD-ROM, € 21,50. ’s Morgens een boterham, in de namiddag karnemelksepap met peldegerst, ’s avonds weer een boterham én karnemelkse pap met peldergerst…. Dat was het maandagmenu dat de bewoners van het Sint-Elisabethgasthuis in 1780 voorgeschoteld kregen. Vrijdags stond hetzelfde op het menu, alleen op de woens- en zondagen was er groente en vlees. Dit fraai uitgevoerde en rijk geïllustreerde boek rapporteert het archeologische onderzoek aan de Smedenstraat in Deventer, waar de laatste gebouwen van het oude Gasthuis moesten wijken voor een nieuw woon-zorgcomplex. Door diepgravend archief- en bodemonderzoek te combineren en het onderzoek niet te beperken tot uitsluitend het hoofdgebouw, zijn Bart Vermeulen en zijn mede-auteurs erin geslaagd om door middel van dit boek een gedetailleerde kijk op het leven, wonen en werken in vijf eeuwen Deventer Gasthuis te presenteren. Een extra complicatie bij het onderzoek was de ernstige mate van bodemverontreiniging door oude lekkende olietanks. De verslaglegging legt ook gedetailleerd uit, hoe men dat probleem te lijf ging. Over de karige maaltijden van de Gasthuisbewoners levert het onderzoek weinig

informatie op. Wat dat betreft, hebben we hier te maken met een stadskernonderzoek oude stijl met beerputten, funderingen en veel potscherven. Daar staat tegenover, dat dit onderzoek ook de kracht van stadskernonderzoek laat zien, wanneer dat wordt uitgevoerd door een gemeentelijk ‘opgravingsbedrijf’. Die kracht blijkt uit de medewerking van de lokale overheid, bedrijfsleven en particulieren bij dit grootschalige onderzoek en de rapportage ervan. Dat blijkt ook uit de bereidheid tot sponsoring door plaatselijke instellingen, uit de kennis van de plaatselijke situatie en vooral doordat waarnemingen en vondsten continu kunnen worden gerelateerd aan reeds eerder verzamelde informatie over de lokale geschiedenis. Die voortdurende reflectie, vergelijking met andere waarnemingen in Deventer, met ook andere gasthuizen in én buiten Deventer, kortom deze synthetiserende aspecten, maken van dit boek veel meer dan een fraai vormgegeven opgravingsverslag. Uiteraard kan men bij de confrontatie met zoveel potscherven uit de talloze onderzochte beerputten niet voorbijgaan aan het Deventer systeem voor aardewerkbeschrijving. Die specifieke informatie, tellijsten, toevoeging van nieuwe aardewerk- en glastypen aan het systeem, beschrijvingen en afbeeldingen van de onderzochte tabakspijpen en van de fraaie kachelovenfragmenten, etc. zijn vastgelegd op een bijbehorende CDROM. Vanzelfsprekend richtten het onderzoek en de verslaglegging zich ook op het gebruik van dit stadsdeel in de tijd die daaraan voorafging. De oudste sporen van bewoning gaan terug tot de 8e-10e eeuw en vormen een fraaie aanvulling op en ondersteuning van de reeds bekende informatie over de ontwik-

Afb. 1 Razende mannen, onrustige vrouwen. Cover van het besproken boek.

Afb. 2 340 knopen, restant van een kledingherstelplaats, 18251875. Uit: Razende mannen, onrustige vrouwen.

Literatuurrubrieken

04-binnenwerk.indd 209

|

209

21-07-2006 14:56:50


Afb. 3 Majolica drinkbekertje, 1450-1600. Uit: Razende mannen, onrustige vrouwen.

keling van Deventer in die periode. Uit de daarop volgende tijd trof men ter plaatse de overblijfselen aan van een adellijke hofstede. Na behandeling van de belangrijkste elementen uit het onderzoek (vroegste geschiedenis 800-1000; adelijke hofstede etc. 1000-1375 en het Gasthuis 15e tot 19e eeuw) volgen als toemaatje nog enkele bijdragen over specifieke vondsten, zoals vuurdovers en –bokken, fragmenten van de tegels van

een kacheloven en het afval van een bronsgieterij (zie Westerheem 2006, 31-39). Tot slot wordt het onderzoek samengevat in een synthese van 1200 jaar ontwikkeling aan de rand van de binnenstad van Deventer. Geen boek om eens ontspannen te lezen, maar wel een rijkelijk en aantrekkelijk geïllustreerde rapportage boordevol informatie. Gerrit Groeneweg

Signalementen

Afb. 4 Baardmankruik, Keulen, 1525-1550. Uit: Razende mannen, onrustige vrouwen.

Afb. 5 Pispot, Westerwald, eind 17e – begin 18e eeuw. Uit: Razende mannen, onrustige vrouwen.

BRABOM (Berichten en Rapporten over het Antwerps Bodemonderzoek en Monumentenzorg) nr. 6. Antwerpen 2005. ISBN 90-802915-8-7. Zw./w.-ill., 239 pag., € 16,--. De outfit van twee pastoors en een glasensemble vormen het leeuwendeel van de inhoud van deze bundel. De twee geïdentificeerde pastoors werden in de 18e eeuw in Antwerpen ter aarde besteld en wat er nog resteerde van hun kleding en schoeisel vormt nu onderwerp van onderzoek. Het onderzochte glaswerk dateert uit de 16e en 17e eeuw. Naast herkomst en vormgeving van het glaswerk uit het ensemble krijgen ook chemische glasanalyses en de aantasting van het glaswerk de aandacht. De bijdrage over het glas gaat vergezeld van beschrijving en afbeelding van 113 flessen en – vooral – drinkglazen. Info: http://archeologie.antwerpen.be/ * * *

Archeologische kroniek van zuid-oost Vlaanderen, bijdragen IX (Overdruk uit Handelingen van het Zottegems genootschap voor geschiedenis en oudheidkunde XX), 2005. Zw./w.-ill., 147 pag. Het Zottegems genootschap publiceert sinds 1983 tweejaarlijks de ‘Handelingen’, waarin geschied-, heem- en volkskundige bijdragen over Zottegem en de ruimere regio worden gepubliceerd. Daarnaast omvatten de Handelingen ook steeds een lijvige

210

|

archeologische kroniek, die gevuld wordt door onderzoekers van het Provinciaal Archeologisch Museum Velzeke. De kroniek bestaat uit een viertal artikelen, te beginnen met het resultaat van het onderzoek naar typologie, chronologie, iconografie en interpretatie van Provinciaal-Romeinse ruiterfibulae. Een dergelijke mantelspeld, 3e eeuw, kwam in 1996 tijdens opgravingen van de vicus Velzeke tevoorschijn. Verder bevat de bundel een bijdrage over verschillende fibulae die gedurende de jaren 1997-2002 te Velzeke tevoorschijn kwamen, een verslag van het archeologische onderzoek van de vicus Velzeke in 2003-2004 en een artikel over het laatmiddeleeuwse gebruiksaardewerk uit het slotgrachtcomplex van de burcht van de heren van Herzele. Info: http://www.oost-vlaanderen.be/pam/ * * *

Ingrid In ’t Ven en Wim De Clercq (red.), Een lijn door het landschap. Archeologie en het vTn-project 1997-1998 (Archeologie in Vlaanderen Monografie 5). VIOE, Brussel 2005. ISSN 1370-5768 / ISBN 9075230-18-4. Geb., geïll., 2 dln., resp. 282 en 328 pag., € 80,--. Zoals Nederland de Betuwelijn had, zo had Vlaanderen haar vTn-project als meest grootschalig archeologisch onderzoek. Dit met het verschil, dat in België niet een spoorlijn, maar een gasleiding zijn spoor dwars door het landschap trok, 300 kilometer lang, van Zeebrugge in het westen tot

Literatuurrubrieken

04-binnenwerk.indd 210

21-07-2006 14:56:52


aan Eijnatten aan de Duitse grens. De resultaten van het interdisciplinair onderzoek vinden hun schriftelijke weerslag in deze publicatie, waaraan een indrukwekkende lijst auteurs zijn bijdrage verleende. De resultaten zijn in twee boekdelen vastgelegd: in deel I worden de archeologische vindplaatsen langs het hele traject besproken en geëvalueerd en in deel II wordt dieper ingegaan op een aantal belangrijke vindplaatsen. Steentijd-sites werden vrijwel niet aangesneden, maar de neolithische site van Rullen (prov. Limb.) leverde dan weer wel nieuwe gegevens op over o.a. de exploitatiesystemen van vuursteen. Andere interessante vindplaatsen langs het tracé waren bijvoorbeeld Maldegem (prov. O.-Vl.) met een nederzetting uit de Vroege/MiddenBronstijd en Denderbelle (prov. O.-Vl.), welke nieuwe gegevens opleverde over de type-chronologie van het aardewerk uit de 4e en 3e eeuw voor Chr. De meeste vindplaatsen hadden betrekking op de Romeinse tijd. Een bijzondere vondst uit die periode betrof een depot met Fries aardewerk te Zele (prov. O.-V.), wijzend op Germaanse (Friese) immigratie in Vlaanderen. Info: www.vioe.be * * *

Marnix Pieters e.a., Oostende: Stadsvernieuwing en Archeologie. Een balans van 10 jaar archeologisch onderzoek van het Oostendse bodemarchief. (Vlaams Instituut Onroerend Erfgoed, tentoonstellingscatalogus 15.07-15.09.2005). ISBN 90-7523-01-76. Geïll., 136 pag. Dit boekje begeleidde de gelijknamige tentoonstelling en geeft een beknopt overzicht van de resultaten van 10 jaar archeologisch onderzoek in Oostende (B.). De rijk geïllustreerde publicatie begint met het ontstaan van de kustvlakte en van de stad Oostende, met achtereenvolgens de Romeinse periode, de middeleeuwse en vroeg-moderne periode en de 17e-19e eeuw. De nadruk ligt op de resultaten van het archeologische onderzoek in 2003-2004. Deze belichten vooral de laatste 600 jaar van de Oostendse geschiedenis. Het Beleg van Oostende (1601-1604) vormt hier een rigoureuze scheiding tussen de 15e16e eeuw enerzijds en de heropbouw van de stad vanaf de 17e eeuw anderzijds. Het Beleg zelf komt uitgebreid aan bod aan de hand van de aangesneden versterkingen, het teruggevonden wapentuig en de opgegraven slachtoffers van de belegering.

Afb. 6 Versierd handvat van een kommetje uit de Saintonge (F). Bodemvondst Oostende (B). Uit: Oostende: Stadsvernieuwing en Archeologie.

* * *

SKALK, april 2006 nr. 2. Geïll., 32 pag. ISSN 8560-1894 Gouden bracteaten vormen een karakteristieke materiaalgroep uit de 5e-6e eeuw, waarvan er inmiddels zo’n 1.000 stuks, vooral uit Scandinavië, bekend zijn. Uit ons land werd enige tijd terug een voorbeeld uit Wijnaldum gepubliceerd (Detector Magazine sept. 2003). De meeste exemplaren zijn uit schatvondsten bekend, gedumpt in (veen)moerassen bijvoorbeeld. De bracteaat bestaat feitelijk uit een dun rond plaatje met en ophangoog, door middel waarvan het aan bijvoorbeeld een halsketting kon worden bevestigd. In tegenstelling tot munten en penningen toont de bracteaat slechts aan één zijde een afbeelding. Meestal wordt een gestileerde voorstelling van een mens of van een fabeldier afgebeeld. Soms zijn runentekens toegevoegd. In 2004 werd in Midden-Jutland (DK), in het spoor van een vroegmiddeleeuws woonhuis, een schatvondst aangetroffen, bestaand uit 33 kralen van glas, 7 van brons en 2 van zilver, alsmede uit een 8-tal fraaie bracteaten, alles daterend uit het eerste kwart van de 6e eeuw. SKALK besteedt aandacht aan deze vondst, aan de vondstomstandigheden en aan functie en verspreiding van deze mystieke gouden sierraden.

Afb. 7 Gouden bracteaat uit Aulem (DK) met gestileerd dierornament, eerste kwart 6e eeuw. Herkenbaar zijn het oog van het afgebeelde dier, de bek, een S-vormige hals, links de staart en onderaan twee (dijbenen) en drie (!) voeten. Uit: Tidskrift Skalk.

Literatuurrubrieken

04-binnenwerk.indd 211

|

211

21-07-2006 14:56:53


* * *

Arbeits- und Forschungsberichte zur Sächsen Bodendenkmalpflege (Landesamt für Archäologie mit Landesmuseum für Vorgeschichte – Dresden). Band 46, 2004. ISBN 3-910008-65-8 / ISSN 0402-7817. Geïll., 567 pag., € 100,--. Een forse bundel met een 15-tal bijdragen over uiteenlopende onderwerpen, zoals over de vroegere barnsteencollectie van de universiteit van Koningsberg (Kalinigrad), een inventarisatie van afbeeldingen van herten in Midden- en Noord-Europa uit de La-Tène periode en uit de Romeinse Tijd, sporen van de periode van de Lineaire Bandkeramiek tot en met Vroege IJzertijd die tevoorschijn kwamen bij de aanleg van een gasleidingstraat, een grafveld uit de Vroege IJzertijd, laat-middeleeuwse, Hebreeuwse grafsteeninscripties en over in Saksen in Pingsdorftraditie vervaardigde miniatuurvoorwerpen. * * *

Germania (Anzeiger des Römisch-Germanischen Kommission des Deutschen Archäologischen Intituts), Jahrgang 83, 2005, 2.Halbband. Frankfurt a.M., 2006. ISBN 3-8053-3428.1 / ISSN 0016-8874. Geb., geïll., 511 pag. Afb. 8 Gouden fibula uit Østergård (DK), tweede helft 11e eeuw. Uit: Germania.

Bijdragen over contacten in de Urnenveldtijd tussen bewoners van Bohemen en Beieren, een vroeg-4e-eeuwse nederzetting in Oost-Servië, onderzoek naar etnische veranderingen aan de hand van bijgiften op een merovingisch grafveld (Rheinland-Pfalz) en over bijzondere, fraaie fibulae uit ZuidJutland en Mecklenburg-Vorpommern. In dat kader wordt ook verwezen naar een kegelfibula van omstreeks 1100 uit Heveskes in Groningen (gepubliceerd in BROB 1998’99, 371-384). En verder, zoals gewoonlijk, veel boekbesprekingen.

212

|

* * *

AS (archäologie schweiz . archéologie suisse . archeologia svizzera), 29e jrg., 2006, nr. 1. ISSN 0255-9005. Geïll., 48 pag. Op dit moment wordt nog volop gewerkt aan de analyse van een enorme hoeveelheid Hallstatt-keramiek uit Reinach (kanton Basel-L., CH). Die potscherven vormden een 15 cm dikke laag, uitgestrekt over 200 m2. De vondst omvatte ook ruim 100 miniatuurpotjes. Duidelijk was, dat het hier geen misbaksels of huishoudelijk afval betrof, maar bewust gebroken en met zorg gedeponeerd potgoed. Naast het onderzoek van deze cultusplaats besteedt het fraai geïllustreerde tijdschrift ook aandacht aan het andere archeologische onderzoek dat in de loop der jaren in Reinach plaatsvond, evenals het onderzoek naar Gallo-Romeinse sporen in en om Freiburg, archeometallurgisch onderzoek naar de vroegste koperbewerking in Zwitserland en de beschrijving en reproductie van een groot metalen spakenwiel uit de Late Bronstijd, Info: www.archaeologieschweiz.ch. * * *

Vormen uit Vuur (Mededelingenblad Nederlandse vereniging van vrienden van ceramiek en glas), nr. 194, 2006/1. ISSN 0927-748 X. Geïll., 56 pag. Dat ‘Delfts’ aardewerk ook in Schiedam werd geproduceerd was uit de archiefbronnen bekend. De geboren Delftenaar Arent Klos vroeg namelijk in 1779 medewerking van het stadsbestuur Schiedam om ook daar een Delfts aardewerkfabriek te mogen oprichten. In februari 1781 ging de productie van start en nog geen jaar later hield de initiatiefnemer het voor gezien. Het bedrijf, ‘De Onderneming’ geheten, bleef nog tot in 1785 faience produceren. Tot op heden kunnen nog maar enkele stukken met zekerheid aan dit bedrijf worden toegeschreven, Wim van Loo voegt daar nu een scheerbekken en een keramisch plaatje aan toe. Een ander artikel verscheen van de hand van de onlangs overleden Arend Jan Giereveld. In zijn postuum gepubliceerde bijdrage staat de inventaris uit 1676 van een porseleinwinkel uit Harlingen centraal. Opvallend is dat niet het Friese tinglazuuraardewerk daarvan deel uitmaakte, maar vooral faience uit Delft.

Literatuurrubrieken

04-binnenwerk.indd 212

21-07-2006 14:56:54


* * *

Geschiedenis Magazine (voorheen Spiegel Historiael), 41e jrg., nr. 3, april 2006. ISSN 0038-748 Robert Parthesius, verbonden aan het Historisch Museum en aan de Universiteit van Amsterdam, hoopt binnenkort te promoveren op het maritiem-archeologische onderzoek van de “Avondster”. Achter deze naam gaat een VOC-schip schuil, dat eertijds op de Engelsen werd veroverd, zijn nadagen sleet in de wateren rondom India en uiteindelijk in 1659 bij Sri Lanka ten onder ging. Robert laat in zijn artikel de lezer kennismaken met het onderzoek vanuit Galle op Sri Lanka. De zee geeft en de zee neemt en zo werden de zorgvuldig uit de “Avondster” verzamelde objecten door de Tsunami op Tweede kerstdag weer weggespoeld. * * *

Nieuwsbrief Rijksdienst voor de Monumentenzorg en de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, 1e jrg., nr. 1, mei 2006. ISSN 1872-0749. Geïll., 24 pag. Eind dit jaar moet de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten de plaats van de huidige RDMZ en ROB hebben ingenomen. Dit nieuwe tijdschrift is één van de eerste resultaten van dat samengaan. In dit nummer schrijven medewerkers van de beide diensten een aantal publieksgerichte en weinig diepgaande artikeltjes over onder andere het in hun ogen minder gewenste besluit tot herbouw van de donjon in Nijmegen, over de Romeinse zandstenen grafkist bij Bocholtz en over de activiteiten rondom het Nationaal Scheepshistorisch Centrum in Lelystad. * * *

Wie wat bewaart, die heeft wat. Een onderzoek naar de overdracht van archeologische vondstcomplexen aan provinciale depots. Den Haag, Erfgoedinspectie / Archeologie, 2006. ISBN 90-77354-07-7. 48 pag. Opgravende bedrijven zijn verplicht uiterlijk twee jaar na het beëindigen van een opgraving de vondstcomplexen over te dragen aan een archeologisch depot. De Erfgoedinspectie ving signalen op dat dit proces

stagneerde en deed hiernaar een onderzoek door middel van een bezoekronde aan de provinciale depots. Daarbij is gebleken, dat de overdracht van vondsten inderdaad verre van vlekkeloos verloopt. In deze rapportage brengt de erfgoedinspectie de huidige knelpunten in kaart en worden een aantal aanbevelingen gedaan. Eén van die knelpunten is, dat opgravende bedrijven zich nog te weinig realiseren, dat deponeren een onverbrekelijk en essentieel onderdeel uitmaakt van het opgravingproces. Alleen al uit het feit dat een kwart van de bedrijven nog nooit contact heeft gehad met een van de provinciale depotbeheerders, kan worden opgemaakt, dat dit aspect van het proces nog te weinig aandacht krijgt. Aanloopproblemen zijn voor een deel debet aan deze situatie, maar deels zijn de problemen structureel. Er zijn grote verschillen in taakopvatting tussen de provinciale depots onderling, waardoor bedrijven met verschillende eisen worden geconfronteerd, wat een goede procesgang belemmert. De depothouders zouden er goed aan doen te streven naar meer consensus, maar ook voor de centrale overheid ligt hier een taak om meer duidelijkheid te scheppen over de functie die archeologische depots zouden moeten vervullen. Info: www.erfgoedinspectie.nl

Afb. 9 Geleide-oog van een laat-Keltische wagen. Uit: AS (Mitteilungsblatt von Archäologie Schweiz).

* * *

Th. Spek e.a., Ouderdom en ontstaanswijze van cirkelvormige eikenstrubben in het natuurterrein ‘De Wilde Kamp’ bij Garderen (Noordwest-Veluwe) (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 131). Amersfoort, ROB, 2005. ISBN 905799-074-1. Aanleiding van het project bij Garderen (gem. Barneveld) was de ontdekking van eeuwenoude eikenstrubben op de Veluwe. Eikenstrubben worden gevormd door een groep bomen, die ontstaan zijn uit uitlopers van een veel oudere boom. Ze staan dan ook min of meer in een kring rondom de plaats waar ooit de ‘moeder’boom gestaan moet hebben. Landelijke en regionale pers baarden enige tijd geleden veel opzien met de stelling, dat de strubben duizenden jaren oud zouden zijn, maar vanuit de vakwereld was er nogal wat twijfel over de ontstaanswijze en ouderdom van deze structuren. De ROB, het Geldersch Landschap en in een latere fase het Centrum voor Ecosystemen in Wageningen, verrichtten een verkennend interdisciplinair onderzoek naar de eikenboomclusters. Veertien deskundigen verLiteratuurrubrieken

04-binnenwerk.indd 213

|

213

21-07-2006 14:56:56


leenden hun bijdrage aan de nu verschenen rapportage. Zo sensationeel als de speculaties rondom de ouderdom van de strubben waren, zo teleurstellend is feitelijk het resultaat van het uitgevoerde onderzoek. Beëindiging van agrarische activiteiten ter plaatste omstreeks 1200 wekken de indruk, dat de strubben na die tijd zouden zijn ontstaan. * * *

- -

-

Detector magazine nr. 86, mei 2006. ISSN 1386-5935 - Rekenpenningen waren al in de 16e eeuw gewilde verzamelobjecten en dat is heden ten dage nog steeds het geval. De eerste catalogi verschenen al in de 17e eeuw en sindsdien volgden talloze publicaties. Zo ook in dit nummer, waar een bewerkte vertaling van een reeds eerder verschenen artikel over gebruik en geschiedenis van de rekenpenning is opgenomen. Verder bevat Detector magazine een artikel over ‘haecbussen en donrecruijt’, de eerste krijgstoepassingen van het buskruit. Kogels die met de nieuwe wapens zijn afgevuurd (als die al niet ter plaatse explodeerden) zijn onder andere bekend uit Oldebroek en van kasteel Voorst bij Zwolle. Verder de melding van een ‘halve jager’ (een zeldzame munt uit Bolsward) en een 6e/7e-eeuws bronzen beslagstuk in de vorm van een adelaar dat in Veenwouden (Friesl.) door een detectoramateur werd opgepiept. Verdere info: www.detectoramateur.nl. * * *

Marjolein Kerkhof, Roos van Oosten, Femke Tomas en Corné van Woerdekom (red.), SOJA Bundel 2005. Symposium voor Onderzoek door jonge archeologen, Leiden 19 februari. Leiden 2006. 90809274-2-2 Zw./w.-ill., 179 pag. Afb. 10 De prehistorische kano van Vlaardingen. Zie: Holland (foto Vera Vandenbulcke).

214

|

-

-

-

- -

-

ramiek sites on the lower terrace of the Meuse in southern Limburg (zie Westerheem, pag. 130-140); Alice Samson, Bronze Age seafaring. Some thoughts on social and ideological implications; Quentin Bourgeois, De vorming van prehistorische landschappen. Een onderzoek naar de tijdsdiepte van grafheuvelcomplexen; Arjan den Braven, De toenemende populariteit van de Karolingische kogelpot in de 8e eeuw, bekeken vanuit een historisch-antropologisch perspectief; Davy Herremans, De problematiek omtrent de Karolingische vicus van Antwerpen; Karen Jeneson, Terug naar Hoogeloon: blij weerzien of terug naar af? (waaruit blijkt dat analyse van oude opgravinggegevens in combinatie met digitalisering zinvol is en tot verrassend nieuwe conclusies kan leiden) Hans Koopmanschap, De pottenbakker en zijn bedrijf bekeken aan de hand van zijn afval. Oosterhoutse afvalkuilen uit de Frederikstraat; Pieter Laloo, Culturele affiniteit? De verspreiding van het driebeukige woonstalhuis in Noordwest-Europa tijdens de Midden-Bronstijd (1800-1100 voor Chr.); Eric Norde, Recente opgravingen van Zwammerdamschepen. Nieuw licht op inheems-Romeinse vaartuigen; Roos van Oosten, Rijke huishoudens, arme beerputten. Het afleiden van sociale stratificatie aan de hand van serviesgoed in beerputten nader bekeken; Birger Stichelbaut, Militaire luchtfotografie in België tijdens de Eerste Wereldoorlog: een archeologisch perspectief. Een luchtfotografische analyse met als case study de regio Diksmuide. * * *

Willemsen, A. (eindred.), Holland, Archeologische Kroniek 2004, Holland, 37e jrg., 2005. ISSN 1571-2184. Zw./w.-ill., 160 pag.

Op zaterdag 19 februari 2005 vond het derde Symposium voor en door jonge archeologen (SOJA) plaats. Een deel van de daar gehouden inleidingen zijn in deze publicatie gebundeld. In het eerste nummer van Westerheem dit jaar (pag. 27-30) is reeds uitgebreid aandacht besteed aan ontstaan en doelstellingen van SOJA. Ik volsta hier met een opsomming van de bijdragen in de nu verschenen bundel, voor zover die betrekking hebben op archeologie in en nabij ons land: - Luc Armkreutz, LBK on the Meuse. An analysis and interpretation of Bandke-

Literatuurrubrieken

04-binnenwerk.indd 214

21-07-2006 14:56:58


De archeologische kroniek van (Noord- en Zuid-) Holland verschijnt ieder jaar als vaste ‘special’ van het historisch tijdschrift Holland, zo ook deze kroniek over 2004. Nieuw is dat nu de complete redactie door Bureau TGV Teksten te Leiden wordt gevoerd. De overmaat aan bijdragen noopt de samenstellers om de vermelding van onderzoeken die geen archeologisch relevant resultaat opleverden, in het vervolg achterwege te laten. Meer dan 80 archeologen leverden één of (meestal) meer bijdragen voor deze kroniek. Een uitgebreide literatuurlijst sluit het geheel af. Veel stadsarcheologie dit keer, maar ook veel scheepvaart, zoals een binnenvaarder die beladen met onbewerkt natuursteen in 1700 nabij Medemblik in de golven is verdwenen, een Zweeds oorlogsschip dat in 1871 bij Texel ten onder is gegaan en waarvan nu nog slechts kanonnen en kanonskogels resteren, waarderend en controlerend onderzoek naar 15 eerder geregistreerde wrakken in de Waddenzee waarvan er één spoorloos lijkt te zijn verdwenen en niet te vergeten de melding van de prehistorische kano’s van Uitgeest en Vlaardingen. * * *

ErfgoedBrief Breda, nr. 6, voorjaar 2006. Geïll., 12 pag. Sinds kort beschikt Breda over een digitale plattegrond, waarop de hedendaagse stadsplattegrond is getekend met de inmiddels verdwenen omwalling uit 1870. Op die kaart is, binnen die omwalling, de ligging van de belangrijkste gebouwen uit de periode 1530-1870 aangeduid. Op basis van verder archeologisch en archivalisch onderzoek zal de kaart in de toekomst nader kunnen worden verfijnd met middenstandsobjecten en vroeg-industriële en andere complexen. Zie: www.breda.nl>breda>breda algemeen> historie>historische kaart. Het Bureau Cultureel Erfgoed van de gemeente Breda voerde in 2005 een 18-tal opgravingen uit. In deze brochure worden de opgravingen samengevat waarbij delen van de vestingwerken zijn teruggevonden. * * *

Archeologie in Limburg, april 2006, nr. 102. ISSN 1384-7538. Tot 19 november is in Venlo de tentoonstelling Het Geheim van de Kelten te zien. Met het

Afb. 11 16e-eeuws wandfragment van steengoedkruik. Bodemvondst stadsmuur Breda. Uit: Erfgoedbrief Breda.

oog op dit evenement is Archeologie in Limburg dit keer als Kelten-‘special’ verschenen. Behangen met sieraden, omgord met wapens en gekleed in fel gekleurde stoffen, dat was de manier waarop Kelten zich presenteerden. “Bling-bling en oppimpen”, zouden we tegenwoordig zeggen, aldus Leo Verhart in zijn bijdrage, waarin hij enkele Limburgse topstukken uit de collectie van het RMO toelicht, inclusief de vondstgeschiedenis ervan. Sommige van die topstukken zijn dankzij een offertraditie in een natte context voor ons bewaard gebleven, andere werden ooit hoog en droog verstopt. Nico Roymans en Henk Hiddink nemen in dit Kelten-nummer de sieraden uit een vrouwengraf te Koningsbosch als uitgangspunt voor hun artikel. De auteurs benadrukken de vraag of de Keltische of Germaanse identiteit, zoals men die tegenwoordig aan de IJzertijd-bevolking probeert toe te kennen, in de beleving van de toenmalige bevolking wel zulke belangrijke categorieën waren. Men identificeerde zich waarschijnlijk in de eerste plaats als lid van een specifieke stam. Opmerkelijk is overigens, dat veel teruggevonden Keltische sieraden afkomstig zijn van nederzettingsterreinen, cultusplaatsen en natte contexten (deposities), maar nauwelijks in graven worden aangetroffen. Het Limburgse Maasdal behoorde waarschijnlijk als geheel tot het stamgebied van de Eburonen. Binnen dat gebied kan van een territoriale verdeling sprake zijn geweest. Het gebied van de Ambivariti (een door Caesar genoemde stam) kan binnen die Eburoonse omgeving een eigen pagus hebben gevormd. Wim Hupperetz tracht het woongebied van die Ambivariti te lokaliseren en belandt met zijn hypothese in de omgeving van de Itterbeek (Ittervoort en Thorn). Verder info: www.archeologie.net.

Afb. 12 De befaamde Keltische sierschijf van Helden, vervaardigd in Thracië (zuid-oost Europa). Zie: Archeologie in Limburg.

Afb. 13 Bronzen enkelband uit het vrouwengraf bij Koningsbosch. Uit: Archeologie in Limburg.

Literatuurrubrieken

04-binnenwerk.indd 215

|

215

21-07-2006 14:57:00


Neujahrsgruss. Jahresbericht für 2005 (Westfälisches Museum für Archäologie / Landesmuseum und Amt für Bodendenkmalpflege / Altertumskommission für Westfalen). Münster 2006. Geïll., kosteloos.

Afb. 14 Gouden munten uit Keltische context met voorstelling van het hoofd van Minerva en de figuur van Athena. Uit: Les dossiers d’Archéologie.

Les Celtes en Bohême, en Moravie et dans le nord de la Gaule (Dossiers d'Archéologie no 313), Mai 2006. ISSN 1141-7137. Geïll., 77 pag., € 8,50.

Afb. 15 Vignet van de tentoonstelling “Celtes, Belges, Boïens, Rèmes, Volques ...”. Uit: Les dossiers d’Archéologie.

Nagenoeg gelijktijdig met de expositie Het Geheim van de Kelten te Venlo is ook in Mariemont (B.) een tentoonstelling over de Kelten te zien, met als titel Celtes, Belges, Boïens, Rèmes, Volques … Terwijl Venlo zich vooral richt op Keltische relicten in en rondom Zuidoost-Nederland, bestrijkt Mariemont dus een veel groter gebied, namelijk dat van Tsjechië, Noord-Frankrijk en België. Ter gelegenheid daarvan verscheen ook in de glossy reeks Les dossier d’Archéologie een Kelten-‘special’. Verdere info: www.dossier-archeologie.com en www.musee-mariemont.be. * * *

Ook in deze bundel jaarverslagen blijven de Kelten niet onvernoemd. Zo trof men in 2002 in Westfalen een Keltisch bronzen dierfiguur aan. De rug ervan ontbrak en tal van discussies zijn gevoerd over de mogelijke vorm daarvan. Dat reconstructies van vondstmateriaal op basis van stilistische criteria niet altijd even succesvol zijn, bleek onlangs, toen op een vijftal meters van de oorspronkelijke vindplaats alsnog het ontbrekende ruggedeelte te voorschijn kwam. Beide delen zijn nu tot een fraai everzwijn samengevoegd. Info: www.lwl.org * * *

BOORnieuws (Gemeentewerken Rotterdam), nr. 7, voorjaar 2006. Geïll., 8 pag. In deze aflevering staat het onderzoek naar bewoning op kunstmatige en natuurlijke hoogten in en om Rotterdam centraal, zoals het recente onderzoek ter hoogte van het toekomstige Randstad-Rail-station Blijdorp, waar omstreeks 1200 op een inmiddels diep verzonken terp een boerderij werd gebouwd en te Rotterdam-IJsselmonde, waar op een rivierduin bewoningsresten uit het Neolithicum zijn teruggevonden.

Herman Clerinx, Kelten in de Lage Landen. Leuven 2005. ISBN 90-5826-324-X. Zw./w.-ill., 294 pag., € 24,95.

Afb. 16 Het bekende zwaard uit het vorstengraf van Oss. Zie: Kelten in de Lage Landen.

Hoewel het al weer enige tijd geleden is, dat deze publicatie verscheen, mag deze in het kader van de beide tentoonstellingen niet onvermeld blijven. In dit populair-wetenschappelijke werk zet Clerinx, wetenschapsjournalist van professie, de meest recente conclusies en theorieën over de Kelten in onze contreien op een rijtje. Hij schenkt daarin niet alleen aandacht aan materiële relicten, maar ook aan taalkundige overblijfselen. Op basis daarvan maakt hij aannemelijk dat de Kelten ook langs de Noordzeekust boven de grote rivieren hun sporen nalieten. * * *

216

|

Afb. 17 Keltisch bronzen zwijn. Uit: Neujahrsgruss. * * * Gerrit Groeneweg

Literatuurrubrieken

04-binnenwerk.indd 216

21-07-2006 14:57:03


Werk in uitvoering

Stuur uw periodieken en berichten naar Marijn Lockefeer, onze redacteur Verenigingsnieuws. Hij haalt er de gegevens uit voor het VN en de Agenda en vervolgens gaat alles naar Jan Coenraadts voor WIU.

Deadline voor WIU 2006-5 (oktober): 15 augustus.

Nieuwsbrief Werkgroep Prehistorie, juni 2006 (Afd. 1 - Noord-Nederland)

Basisscholieren uit Veendam plantten bijna 1500 bomen op het terrein dat de WP tot haar beschikking kreeg. Tijdens een wandeling door de Heemtuin zag Roelie Meijer in het dekzand een cirkelvormige verkleuring, waarvan er inmiddels al ruim zeventig zijn ontdekt, in doorsnede variërend van 15 cm tot 5,5 m. Deskundigen van het Groningse Natuurmuseum, het BAI/GIA en provinciaal archeoloog Hennie Groenendijk bestudeerden het verschijnsel, maar benoemden het nog niet. Het ligt wel voor de hand dat het iets met permafrost heeft te maken. Een aantal van de sporen worden gecoupeerd en er worden bovendien lakprofielen gemaakt. In de vorige N gaf Jan Visscher een overzicht van spitsen, ditmaal tekende hij een bladzijde vol met bijlschachtingen uit Denemarken, Duitsland en Nederland: in houten stelen gemonteerde stenen bijlen uit het Meso- en het Neolithicum.

AW Leidschendam-Voorburg - Afd. 7 - Den Haag e.o.) In 2005 onderzocht BAAC met veel hulp van vrijwilligers een deel van Forum Hadriani. Daarbij zijn resten van meerdere huizen met erven aangetroffen. De bewoning kent twee fasen: de eerste systematische uitleg in rond 120 en een tweede fase rond 200. Men vond 10 waterputten, de meeste beschoeid met wijntonnen. Een dendrodatering gaf als resultaat 139 AD. Buiten de beschoeiing van de put vonden de onderzoekers een geverfde beker ‘Niederbieber 32c’, waarvan ze vermoeden dat het een bouwoffer is.

Zuidwesterheem nr. 48, mei 2006 (Afd. 10 - Zeeland) Ron Wielinga bezocht de 70-jarige Johan Thomas, lid van de afdeling sinds 1964 en doet daar verslag van in Z. Johan is conservator, beheerder, en rondleider van het door hem gestichte Museum Oud Westdorpe, gevuld met vondsten die hij sinds 1960 in deze omgeving verzamelde. Hij wijdde een groot deel van zijn leven aan de geschiedenis van het oude Westdorpe, iets ten noordoosten van Sas van Gent in de Autrichepolder. Westdorpe verdronk in de 15e eeuw, het huidige Westdorpe ligt wat zuidelijker. Hierna het tweede deel van een samenvatting van de door Afd. 23 samengestelde brochure ‘Verleden wordt heden’. Lia van Hijfte kwam in Hulst via de uitwerking van het vondstmateriaal van ‘Onder de toren’ in aanraking met de archeologie: ‘een nieuwe wereld’. Een excursie naar Oud-Rilland en omgeving inspireerde het Apeldoornse AWN-lid Margriet Winter tot het maken van ‘Een ode aan Nehalennia’. Herman Geeraert doet uitgebreid verslag van de excursie van de afdeling naar Eindhoven, waar o.m. het Historische Openlucht Museum werd bezocht. Martin Daams doet hetzelfde met de excursie naar de Bataviawerf Lelystad. Een overzicht van de voorbereidingen voor de AWN-tentoonstelling in Goes t.g.v. het 50-jarig bestaan van Afd. Zeeland en een vooraankondiging van de Studiedag Deskundigheidsbevordering Hantering archeologisch materiaal completeren deze Z. Werk in uitvoering

04-binnenwerk.indd 217

|

217

21-07-2006 14:57:03


Jaarverslag 2005 (Afd. 17 - ZuidVeluwe en Oost-Gelderland) De bestuurssamenstelling in 2005 was: Jan Verhagen (vz), Wim Schennink (v-vz), Ben Clabbers (secr), Ton de Lorijn (pmr), Dénes Beyer (veldwerk) en Frank Veldt (PR/expo). Na de verhuizing naar de Nijhoffstraat in februari 2005 was de draad weer snel opgepakt, ook met de vondstverwerking. Er waren excursies naar Austerlitz-Driebergen-Bunnik en Venlo. De door Afd. 16 en 17 georganiseerde cursus ‘Arch. veldwerk voor beginners’ trok ook in dit vierde jaar veel deelnemers en wordt weer vervolgd.

Afb. 1 Cursus meten en tekenen bij Kasteel Zypendaal (uit Jaarverslag ZV en OG, foto: D. Beyer).

218

|

Uit het Overzicht van veldwerkactiviteiten: De pessimistische kijk op de rol van de AWN binnen het archeologisch veldwerk lijkt plaatsgemaakt te hebben voor wat meer optimisme. Een belangrijke reden is dat er wel degelijk mogelijkheden zijn voor eigen projecten. Een belemmering voor het veldwerk vormde de beperkte beschikbaarheid van de huidige veldwerkleiders en het ontbreken van nieuwe leiders. De zomeropgraving vond plaats in ArnhemSchuytgraaf en leverde veel informatie op over de vindplaats. Er zijn resten van greppelsystemen vastgesteld, waaronder een oudste greppel uit de 13e of 14e eeuw. De waarnemingen vinden een vervolg in 2006. In Babberich-Zwanenwaaij verzuimde een archeologisch bedrijf een beroep te doen op lokaal aanwezige archeologische kennis, hetgeen leidde tot de (volgens de AWN onverantwoorde) conclusie dat er geen aanleiding was voor vervolgonderzoek. Als gevolg hiervan voerde de afdeling een aanvullend booronderzoek uit dat de aanwezigheid van oude

woongrond met pieken van bewoning in de 11e-13e eeuw en rond de 16e eeuw aantoonde. Ook in Groessen werd geen gebruik gemaakt van bij de AWN aanwezige kennis en het terrein vervolgens vrijgegeven. Op de stort verzameld archeologisch materiaal maakte duidelijk dat hier wel degelijk sprake was van oude woongrond (materiaal vanaf de 10e eeuw, vooral pingsdorf, paffrath en kogelpot), wat de onmogelijkheid om tijdens de werkzaamheden profiel- en bodemwaarnemingen te doen extra laat betreuren. Bij de Airbornebegraafplaats in Oosterbeek onderzocht de AWN een ijzerslakkenvindplaats. Van twee verploegde slakkenhopen werd er eentje gekarteerd. Aangenomen wordt dat de vloeislakken overblijfselen zijn van vroegmiddeleeuwse ijzerproductie. Een voorlopige schatting van de massa slakken in de slakkenhoop is 100.000 à 200.000 kg. Hieruit kan worden afgeleid dat op deze plaats tussen 75.000 en 150.000 kg smeedijzer is gewonnen. In Rheden-Velp vond een wakkere AWN’er tussen wortels van een omgevallen boom een versierde scherf van (wsch) een standvoetbeker. Deze plek wordt dit jaar nader bekeken en ingemeten. De AW Zelhem voerde veldverkenningen uit die weliswaar materiaal opleverden, maar waarvan wordt vermoed dat alles met mest is opgebracht. Materiaal dat verzameld is op de plaats waar een los hoes afbrandde, dateert vanaf de 13e eeuw. In Zevenaar konden AWN’ers waarnemingen doen tijdens de restauratie van enkele panden aan de Kerkstraat, waardoor de bouwgeschiedenis vanaf de 15e eeuw duidelijk is geworden. Tenslotte verleende de AWN bijdragen aan ‘activiteiten van derden’ en wel in Arnhem (Musiskwartier / Velperpoort-Walstraat / Arnhem-St. Peterlaan-St. Antonielaan / Musisgarage-Eusebiusbinnensingel / Warnsbornlaan / Recreatiepark Arnhem / Bakenhof / Zijpendaalseweg), Bennekom (voormalig postkantoor / Molenstraat / NH kerk), Doetinchem (Van Perlsteinterrein), Ede (Peppelensteeg / Landgoed de Valouwe / De Vallei), Wageningen (Lawickse Allee) en Zelhem (Lamberti kerk).

Convocaat, zomer 2006 (Afd. 17 Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland)

Natuurlijk staan Jan Verhagen en de Bronzen Legpenning die hij tijdens de ALV in Nijmegen van AWN-voorzitter Jeroen ter Brugge ontving voorop het Convocaat. De zomeropgraving vindt dit jaar plaats in Groessen (gemeente Duiven), waar een oude woongrond vanaf de 10e/11e eeuw

Werk in uitvoering

04-binnenwerk.indd 218

21-07-2006 14:57:06


aanwezig is. Inlichtingen: veldwerk@archeologiemijnhobby.nl. Er zijn op dit moment 6 exposities ingericht: in Arnhem (3x), Zevenaar (2x) en Bennekom.

Nieuwsbrief De Hunnepers nr. 1, april 2006 (Afd. 18 - Zuid Salland-Ijsselstreek-Oost Veluwezoom) Even dreigde er schervenschaarste in het depot, maar dat werd gelukkig voorkomen door Archeologie Deventer. Ook in Apeldoorn is nog genoeg te doen. Het afdelingsbestuur bestaat uit Herman Lubberding (vz), Peter Heukels (secr), Aly Dijkstra-Kruyt (pmr), Wallie Vosmeijer en Chris Nieuwenhuize. Een goed ding is dat de afdelingen 18, 19 en 20 weer met elkaar in gesprek zijn en er een nieuwe samenwerking zal ontstaan.

Onderzoeksverslag AW Meppel e.o. (Afd. 20 - IJsseldelta-Vechtstreek)

Een verslag van onderzoek dat van 2003 tot 2005 plaatsvond aan het Mallegat en de Kifhoek te Meppel bij de bouw van het nieuwe Stadskantoor van Meppel, uitgevoerd door de Arch. Vereniging Meppel e.o. Het Mallegat werd in 1662 gegraven om de wateroverlast in Meppel te beperken. Door de trage wijze van besluitvorming waren er, voor de AW in actie kon komen, al twee interessante locaties beschadigd. Hieruit maakt de AW op dat het duidelijk is, dat in deze fase het handelen in de geest van Malta zeker zijn nadelen heeft. De conclusie van het onderzoek is dat langs het Mallegat vanaf 1725 sprake is van bewoning en dat er veel leer is gelooid. Vondsten langs het water van de Grote Oever wijzen op bewoning in ca. 1400. Het (digitale) verslag is voorzien van veel afbeeldingen van vondstmateriaal en funderingen.

Rapporten 2006-1, 2 en 3 (Afd. 21 - Flevoland) Drie opgravingsverslagen van onderzoek door de afdeling: twee daarvan hebben betrekking op Urk, het laatste besteedt aandacht aan vondsten die particulieren in 1977, 1978 en 1980 meldden tijdens open dagen van de Vereniging Vrienden van Schokland, toen ‘Vereniging van Vrienden van de Musea in de IJsselmeerpolders’ geheten. Er ging indertijd het een en ander mis met de verwerking van de gegevens en met dit rapport probeert afd. 21 nog zoveel mogelijk te redden. Er worden heel wat aardige vondsten genoemd, maar het meest opmerkelijk vind ik een vondst van lapis lazuli in 1977. Beide onderzoeken op Urk aan de noordkant van ‘de Bult’ brachten geen opzienbarende ontdekkingen maar vergrootten toch weer de kennis van het (pre)historische verleden van het oude Urk.

Nieuwsbrief Archeologie KeP nr. 35, februari 2006 (Afd. 23 - AV Kempenen Peelland) De SIKB-nieuwsbrief noemde de archeologen van de gemeente Utrecht onlangs ‘Utrechtse cowboys’. Nico Arts hoopt dat beleid en uitvoering op veel plaatsen, als in Utrecht, in één hand blijven, want ‘er zijn veel meer archeologische cowboys dan de SIKB suggereert’. Aan de noordkant van Uden onderzocht Archol in 2005 het in 1923 onderzochte ‘urnenveld van Slabroek’ en wat daar na egalisatie en diepploegen van was overgebleven. Men stelde inmiddels de plaats en diameter van ruim 60 grafheuvels vast. Er zijn ideeën om het urnenveld te reconstrueren en voor een boek. Drie in Eindhoven bij de aanleg van het Beatrixkanaal (1930) gevonden Romeinse potten ‘reisden’ van Eindhoven naar Australië en vervolgens via Hawaï naar Canada.

Afb. 2 Mesheft met dolfijnversiering, 18e eeuw (uit rapport AW Meppel).

Afb. 3 Romeinse kruikamfoor (h. 20,6 cm) uit Calgary (uit Nieuwsbrief Arch. Kempen- en Peelland, tek. Michiel van der Weele).

Werk in uitvoering

04-binnenwerk.indd 219

|

219

21-07-2006 14:57:06


Afb. 4 Neurenbergs sluitgewicht, 1752 (uit De Ouwe Waerelt).

220

|

04-binnenwerk.indd 220

Twee van de drie bereikten in 2005 als scherven de afdeling Archeologie van Eindhoven, waar ze zijn gerestaureerd. De vindplaats leverde indertijd nog meer potten op, waarvan er vier aanwezig zijn in het RMO. Het opgravingsvlak van de opgraving Catharinakerk bereikte een diepte van 130 cm, er is nog 50 cm te gaan. De overblijfselen van ruim 1000 individuen zijn geborgen, daarvan ca. 300 primaire begravingen. Behalve DNAonderzoek is hier sprake van onderzoek op parasieten en wordt gewerkt aan een virtuele reconstructie en een maquette van de kerk. In het gebied de Eeuwselsche Loop (Asten) vond archeologisch vooronderzoek plaats (Bilan) vanwege de grootscheepse uitbreiding van een golfbaan: een ontgronding van 25000 m3. Opvallend was dat alleen het deel van het gebied met hoge en middelhoge waarde in aanmerking kwam voor vooronderzoek. Kennelijk is het overzicht van archeologisch waardevolle gebieden al volledig… Een groot deel van het plangebied heeft nog een redelijk intact profiel, vooral de beekdalbodem. Ook bij een ander onderzoek (bij sluis 10 en 12 van de Zuid-Willemsvaart - BAAC), bleek dat de provincie eist dat alleen terrein met een hoge en middelhoge verwachting wordt getoetst, waardoor o.m. laaggelegen beekdalen veelal ‘buiten de boor’ vallen. Navraag bij lokale archeologische werkgroepen ontbrak hier, evenals historisch onderzoek. Hierdoor weegt onder meer de aanwezigheid van een wellicht al in de Vroege Middeleeuwen ontstaan gehucht (Boomen) in het plangebied niet mee in de verwachting. In het Overig archeologisch nieuws lees

ik dat Gerard Rooijakkers, Nico Roymans, Arnoud-Jan Bijsterveld en Nico Arts in december een bezoek brachten aan de hoogbejaarde Willy Knippenberg, bioloog, archeoloog en kenner van (religieuze) volkscultuur. Zeer kort daarna overleed Willy: ‘een heel vriendelijk mens en een wandelende encyclopedie’. Hij schreef ruim 100 artikelen. De catalogus van de bibliotheek van het Arch. Centrum Eindhoven is geheel gedigitaliseerd en nu door iedere internetgebruiker te raadplegen. Op het programma van de AV Kempen- en Peelland staan excursies naar Groningen (april), Kempen (mei) en NISA (oktober), terwijl die van november nog niet is ingevuld.

De Ouwe Waerelt nr. 16, maart 2006 (De Motte - Goeree-Overflakkee) J. Hoving geeft een kleine geschiedenis van de riolering op Goeree-Overflakkee. In 1746 was in Middelharnis sprake van een bestek voor het maken en leggen van een goot voor de riolering. Elders op het eiland zou dat nog vrij lang duren tot dikwijls in de 20e eeuw. S. Olivier verhaalt van de vondst in 1969 van een afvalput (18) op het Goereese strand, dichtbij de plaats waar na de Vierde Engelse Oorlog een kustbatterij verscheen. Hier vond men o.m. een Neurenbergs sluitgewicht uit messing (Brabants pond) met 4 bijbehorende bakjes, vooral gebruikt voor fijne weging van bijv. goud, zilver, medicijnen en specerijen. Speciaal in de 17e en 18e eeuw bezat Neurenberg een monopolie voor de fabricage van sluitgewichten. Het gevonden gewicht werd voor het laatst gekeurd in 1752.

Werk in uitvoering

21-07-2006 14:57:07


Tips voor trips

Archeologische uitjes

Merovingische graven aan zee Vorig jaar werd door de Archeologische Dienst Den Haag in het waterwingebied tussen deze stad en Monster (Solleveld) een vroeg-middeleeuws, Merovingisch grafveld gevonden met zowel crematie- als inhumatiegraven. De meest opmerkelijke van deze graven uit de 6e of 7e eeuw waren een bootvormig graf en een graf van een krijger. De vondsten uit deze en andere graven van dit grafveld worden momenteel getoond op de kleine tentoonstelling ‘Het Krijgersgraf’ in het Museon in Den Haag. In het bootvormige graf zijn onder andere scheepshout, een gesp en glazen kralen gevonden. De beide wanden waren bekleed met scheepshout. De klinknagels van de overnaads aan elkaar bevestigde scheepsplanken lagen nog in een duidelijk patroon in de grond. Dat het hier om een graf gaat, wordt geconcludeerd uit de vondst van gebitsresten. De krijger was begraven met zijn lans, schild, twee zwaarden, een vuurslag en een klein handmesje. Van de lans rest de punt en van het schild de umbo (schildknop). Het grote zwaard (spatha) zal een handgreep van hout of been hebben gehad. Het kleine zwaard (sax) heeft een knop die ingelegd is geweest. Behalve de uitrusting van de krijger zijn er op de tentoonstelling ook tal van urnen uit het grafveld te zien, kralen en een fibula (afb. 1). Op panelen die bevestigd zijn op ‘scheepsboorden’, wordt informatie over de opgraving, de vondsten en de grafrituelen gegeven. Deze wordt geïllustreerd met reconstructietekeningen van Kevin Wilson. Een bezoek aan de tentoonstelling kan worden gecombineerd met de bezichtiging van de vaste archeologische opstelling van het Museon, dat zich in eerste instantie op jon-

geren richt, maar ook voor volwassenen de moeite waard is. Zoals in het vorige nummer van Westerheem al werd gemeld, is die opstelling voor een deel vernieuwd. Naast de nieuwe opstelling van de ‘Arena’ (met onder andere vondsten van de Kloosterkerk en de drie mijlpalen van het Wateringse veld) zijn er voor de liefhebbers van de Nederlandse archeologie zalen gewijd aan de ‘Romeinen achter de duinen’ en aan de ‘Prehistorie van Nederland’. Museon Stadhouderslaan 37, 2517 HV Den Haag tel. 070 338 13 38, www.museon.nl di. t/m zo. 11 – 17 uur tot eind 2007

Afb. 1 Eén van de getoonde voorwerpen uit de tentoonstelling ‘Het Krijgersgraf’ in het Museon in Den Haag. Het betreft een Merovingische urn uit de 7e eeuw. Foto: Olaf Odé.

Tips voor trips

04-binnenwerk.indd 221

|

221

21-07-2006 14:57:08


Andere tentoonstellingen Lelystad Afb. 2 In Nieuw Land Erfgoedcentrum is sinds kort het door ROB/ NISA geconserveerde wrak van een 17eeeuwse ventjager te zien. Het schip met zijn nog praktisch complete inventaris werd gevonden in het centrum van het huidige Swifterbant. Het is daar omstreeks 1720 vergaan in de toenmalige Zuiderzee.

Sinds het voorjaar is in het Nieuwland Erfgoedcentrum in Lelystad het wrak van een 17e-eeuws vistransportschip, ook wel ventjager genoemd, te zien (afb. 2). Dit schip werd in 1986 geborgen en is daarna geconserveerd door het ROB/NISA te Lelystad. Het wrak staat centraal op het binnenplein van het centrum in een nieuwe vaste tentoonstelling met onder meer de bijzondere inventaris die bij het wrak van de ventjager werd gevonden, de mooiste objecten uit de archeologische collecties van Nieuw Land en een collectie scheepsmodellen die het Rijksmuseum Amsterdam in bruikleen gaf. Wie naar Lelystad reist, heeft kans om de eerste bakens te zien die ROB/NISA en Nieuw Land, samen met AWN-afdeling Flevoland, gaat neerzetten op de 435 plaatsen

in Flevoland waar scheepswrakken liggen of zijn opgegraven. Die bakens bestaan uit een paal van drie meter hoog met een scheepje in top. Het doel van dit markeringsproject, dat wordt gefinancierd door de Provincie Flevoland, is om de bewoners bewust te maken van het feit dat ze op de bodem van een voormalige zee wonen. Op 17 mei is door de burgemeester van Lelystad de eerste paal geplaatst dicht bij het politiebureau aan de Gordiaandreef, waar in 1991 het wrak van een beurtvaarder is opgegraven. Honderden Flevolandse boeren volgen de komende tijd dit voorbeeld en in de loop van het jaar zullen ook in andere Flevolandse gemeenten palen worden geplaatst. Bij de palen die dicht bij fietsroutes staan, zal bovendien informatie over het daar in de buurt gevonden scheepswrak worden geplaatst.

België Behalve in Venlo (zie ons vorige nummer) loopt er momenteel ook een tentoonstelling over de Kelten in België, en wel in het Musée Royal de Mariemont in Morlanwelz, even ten zuiden van Brussel. Deze tentoonstelling, ‘Celtes: Belges, Boïens, Rèmes, Volques...’ bestrijkt acht eeuwen Keltische geschiedenis van de 8e tot de 1e eeuw voor Chr. Er worden meer dan duizend objecten geëxposeerd, die afkomstig zijn uit musea in Tsjechië, België en Noord-Frankrijk. Daaronder zijn voorwerpen die nooit eerder zijn tentoongesteld.

222

|

De expositie gaat vergezeld van een boek, publieksactiviteiten en een symposium op 20 en 21 oktober. Musée Royal de Mariemeont B-7140 Morlanwelz, België tel. 00 32 (0)64 21 21 93 www.musee-mariemont.be (ook Nederlandstalig) di. t/m zo. 10.00 tot 18.00 uur (vanaf nov. tot 17.00 uur) t/m 3 december

Tips voor trips

04-binnenwerk.indd 222

21-07-2006 14:57:09


Wandelingen Rond kasteel Doorwerth De stichting Geldersch Landschap en Gelderse Kasteelen heeft cultuurhistorische wandelingen met een gids in de omgeving van het kasteel Doorwerth. De wandelingen duren ongeveer twee uur en worden in het voor- en naseizoen tweemaal in de maand op zondag uitgevoerd, en in juli en augustus tweemaal per week op donderdag en zondag. Er zijn negen verschillende wandelingen, die worden beschreven op de internetsite

van de stichting: www.mooigelderland.nl. Ze gaan onder andere langs allerlei archeologische monumenten, waaronder grafheuvels en vestingwerken. De wandelingen beginnen om 13.00 uur met koffie en inleiding in Herberg ‘De Zalmen’, en eindigen daar ook om 16.00 uur met soep. Deelname kost € 8,00, inclusief kasteelbezoek, koffie en soep. Nadere inlichtingen en reservering: tel. 026 3397402.

Evenementen Archeon Van 3 t/m 13 augustus wordt in het archeologisch themapark Archeon in Alphen aan de Rijn een Groot Romeins Festival gehouden, waarop Legio II Augusta uit Groot-Brittannië shows en demonstraties zal geven. Met de ruim zeventig legionairs komen ook gladiatoren, ambachtslieden en Romeinse dames mee. Van 14 t/m 20 augustus houden de ridders en jonkvrouwen van Stichting Historisch Educatief Initiatief in Archeon een riddertoernooi met onderdelen als de bepantsering van ridders, voetgevechten en het steekspel. Het weekend van 19 en 20 augustus staat in het teken van Aardewerk en pottenbakken. Er worden demonstraties van pottenbakken gegeven en men kan ook zelf met klei aan de gang. In het weekend van 2 en 3 september is het Internationale Vikingmarkt, waarop

Het laatste nieuws over archeologische evenementen vindt u op de internetsite van de AWN:

www.awn-archeologie.nl

Vikingen uit heel Europa elkaar ontmoeten. Er worden demonstraties van oude vechttechnieken gegeven en er is aandacht voor Keltische symboliek. In het weekend van 9 en 10 september beeldt het middeleeuws genootschap Die Landen van Herwaerts Over een 14e-eeuws huwelijk uit. Er zijn ook een prehistorisch jachtritueel en een Romeinse offerceremonie te zien. In het weekend van 14 en 15 oktober kan men in Archeon verschillende soorten smeden aan het werk zien, waaronder de grofsmid, wapensmid, damastsmid, bronssmid en tingieter. Archeon Archeonlaan 1 Alphen aan de Rijn tel. 0172 44 77 44 www.archeon.nl

Informatie over tentoonstellingen, symposia, studiedagen en andere evenementen kunt u sturen naar: Redactie Westerheem, Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg

e-mail: westerheem@freeler.nl

Tips voor trips

04-binnenwerk.indd 223

|

223

21-07-2006 14:57:09


Adressenlijst coördinatoren Landelijke Werkgroepen Landelijke Werkgroep Steentijd (LWS) A.W.J.M. (Ton) Kroon, Duistervoordseweg 116, 7391 CJ Twello, tel. 0571-273495. Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW) Voorzitter: J. (Jan) Venema, Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: voorzitter@lwaow.nl. ecretariaat: A.F. (Albert) Zandstra, W. de ZwijgerS straat 20, 8331 GT Steenwijk, tel. 0521-517456, e-mail: secretariaat@lwaow.nl. Penningmeester: J (Jules) de Jagher, Tijnjeweg 11, 8457 EK Gersloot (Friesland), tel. 0513-571458, fax 0513-571458, e-mail: penningmeester@lwaow.nl. Regiocoördinatoren Regio Noord: W. (Winfried) Walta, De Wal 3, 9032 XE Blessum, tel. 058-2541432, e-mail: winfried.walta@wanadoo.nl. Regio Noordwest: vacature.

Regio Groningen: J. (Jules) de Jagher, Tijnjeweg 11, 8457 EK Gersloot (Friesland), tel. 0513-571458, fax 0513-571458, e-mail: j.jagher@hccnet.nl. Regio Oost: H. (Hans) Bruggeman, Roer 16, 8032 GG Zwolle, tel. 038-4546192, e-mail: ponshominus@planet.nl Regio Zuidoost: vacature. Regio Zuidwest: D. (Dik) Vuik, Oostmaasstraat 8, 3061 ZS Rotterdam, tel. 010-4147369, e-mail: dik. vuik@hetnet.nl. Regio Zeeland: B. (Ber) Sterkendries, Leuerbroek 1061, 3640 Kinrooi, België, tel: 0032-89703512, e-mail: carsterk@skynet.be Opleidingen: H. (Hans) Bruggeman, Roer 16, 8032 GG Zwolle, tel: 038-4546192, e-mail: opleiding@lwaow.nl Webmaster: N.M.C. (Nico) Durante, Potgieterstraat 7, 3351 ET Papendrecht, tel. 06-54778996, website: www.lwaow.nl e-mail: info@lwaow.nl.

AWN-lidmaatschappen € 36,50 A basislidmaatschap (men dient het basislidmaatschap zonder aftrek van kosten over te maken) B studentlidmaatschap € 22,00 C jeugdlidmaatschap € 18,00 D geassocieerd lidmaatschap € 19,00 E huisgenoot-lidmaatschap € 12,50 in principe een eenmalig inschrijfgeld van € 5,00 Lidmaatschappen gelden per kalenderjaar en kunnen ingaan per 1 januari of na 1 juli. Na 1 juli is 50% van het jaarlidmaatschap verschuldigd. Na 1 november alleen het inschrijfgeld.

Rechten en plichten verbonden aan het lidmaatschap Alleen lidmaatschap A, B en C geven recht op toezending van het verenigingsblad ‘Westerheem’. Het basislidmaatschap verleent de volgende rechten: - toezending Westerheem - AWN-verzekering op AWN-opgravingen - toegang tot excursies van de Afdelingen en het Hoofdbestuur - toegang tot graafactiviteiten onder de vlag van de AWN - toegang tot de graafkampen van de AWN - stemrecht op de Algemene Ledenvergadering. De rechten van het basislidmaatschap zijn ook van toepassing op het studentenlidmaatschap en het jeugdlidmaatschap (14 t/m 18 jaar). Voor het huisgenootlidmaatschap geldt hetzelfde, maar zonder recht op Westerheem. Ten aanzien van het basislidmaatschap kent het geassocieerde lidmaatschap de volgende beperkingen: - geen toezending van Westerheem en

04-binnenwerk.indd 224

- geen stemrecht op de Algemene Ledenvergadering - aan het geassocieerde lidmaatschap kan geen huisgenootlidmaatschap verbonden worden (wat wel mogelijk is bij het basislidmaatschap). Het geassocieerde lidmaatschap staat open voor allen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische Kringen, Oudheidskamers, etc.) met een geldig basislidmaatschap. Nadere informatie over de lidmaatschappen kan verkregen worden bij het Bureau AWN, Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam. Opzeggen voor 1 december: een bevestiging wordt niet toegezonden. Zij die zich voor het studentenlidmaatschap of ­geassocieerde lidmaatschap aanmelden, dienen bij hun aanmelding een kopie te voegen van hun ­geldige studentenkaart of het lidmaatschap van de aangesloten zusterorganisatie.

21-07-2006 14:57:09


Sinds 1951 zijn amateur-archeologen verenigd in de AWN. Inmiddels is deze organisatie uitgegroeid tot de grootste in Nederland. De leden vervullen een onmisbare functie in het archeologisch onderzoek.

5

Westerheem

AWN-leden maken geschiedenis!

het tijdschrift voor de Nederlandse archeologie

jaargang 55 - oktober 2006

50

jAAR AWN-AFDELING zEELAND

So hebben wi desen brief bezeghelt met onsen zeghelen‌ zegelstempels en zegelringen in zeeland Henk Hendrikse & Leida Goldschmitz-Wielinga Piet zuijdweg, de man die alles zocht Jan J.B. Kuipers Lezen met de schop jan Trimpe Burger en de zeeuwse archeologie Wim van Horssen Ravestein Onderzoek AWN maakt buitenplaats weer zichtbaar Martin van den Broeke & Dicky de Koning-Kastelijn Het graf van de meester Hannekenswerve en de AWN-werk- en studieweek van 1964 Arco Willeboordse

05-omslag.indd 1

02-10-2006 15:10:30


Colofon Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN) Aanmelden: Bureau AWN, Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam, e-mail: vaanholt@sna.nl of www.awn-archeologie.nl Lidmaatschap/abonnement € 36,50 per jaar Opzegging vóór 1 december; een ontvangstbe­ves­ tiging van uw opzegging wordt niet toegezonden Redactie • Centraal redactie-adres W.C.N. (Wim) van Horssen (hoofdredacteur), Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg E-mail: westerheem@freeler.nl • C.H. (Charlotte) Peen (eindredacteur), Clavisstraat 25, 6679 GA Nijmegen-Oosterhout. E-mail: chpeen@hotmail.com • G.C. (Gerrit) Groeneweg (redacteur literatuur­­­­­­ ru­brie­ken), Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom E-mail: groenweg@home.nl • J. (Jan) Coenraadts (redacteur Werk in uitvoering), Händelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. E-mail: j.coenraadts@planet.nl • T. (Tim) de Ridder, Lambertushof 26, 2311 KP Leiden. E-mail: t.de.ridder@vlaardingen.nl • M. (Marijn) Lockefeer (redacteur Verenigings­ nieuws), Joke Smitplein 7, 3581 PZ Utrecht. E-mail: heinlock@wanadoo.nl Redactieraad J.C. Besteman, H. van Enckevort, R. van Genabeek, T. Hazenberg, R.C.G.M. Lauwerier, M.-F. van Oorsouw, H. Stoepker, L.B.M. Verhart. Sluitingsdata kopij 15 december, 15 februari, 15 april, 15 juni, 15 au­­gus­­tus, 15 oktober. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag ­verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen digitaal te worden aangeleverd. Advertenties Voor inlichtingen over advertenties wende men zich tot de eindredacteur. Advertentietarieven (excl. opmaak): 1/ pagina: € 65,-, 1/4 pagina: € 125,8 1/2 pagina: € 250,- 1 pagina: € 450,insteekfolder € 550,- (excl. vouwen) © AWN 2006. Overname van artikelen en i­llu­stra­ties is slechts toegestaan na voorafgaande schriftelijke toestemming van de redactie.

Inhoud

jaargang 55 no. 5, oktober 2006

50

jaar AWN-AFDELING zeeland

Voorwoord..........................................................................225 Henk Hendrikse & Leida Goldschmitz-Wielinga So hebben wi desen brief bezeghelt met onsen zeghelen… Zegelstempels en zegelringen in Zeeland....................... 227 Jan J.B. Kuipers Piet Zuijdweg, de man die alles zocht .............................238 Wim van Horssen Lezen met de schop Jan Trimpe Burger en de Zeeuwse archeologie .............. 246 Martin van den Broeke & Dicky de Koning-Kastelijn Ravestein Onderzoek AWN maakt buitenplaats weer zichtbaar .... 249 Arco Willeboordse Het graf van de meester Hannekenswerve en de AWN-werk- en studieweek van 1964 .........................................................261 Wim van Horssen Bas Oele: Amateurs hebben enorm goed werk verricht . ................................................................... 270 Rondom de stad Gemeentelijke archeologie in... Middelburg, Veere en Vlissingen Marion Burger Gezamenlijke aanpak archeologie op Walcheren ............273 Mijn mooiste vondst Arno van den Dorpel Een Zeeuwse majolica kom uit Friesland ....................... 279 Wie kent dit? Leida Goldschmitz Messing riemhanger in de vorm van een mannetje ...... 280 Gerrit Groeneweg Vreemd voorwerp uit Vreeland: reacties op een oproep .....283 Wilfried Hessing In Memoriam Simon Wynia ........................................... 286

Ontwerp: Seña Ontwerpers, Nijmegen Druk: Drukkerij Salland de Lange, Deventer

Literatuurrubrieken . .............................................. 287

ISSN 0166-4301

Werk in uitvoering . ................................................. 297

Wij verzoeken u adresveranderingen door te geven aan de leden- en abonnementen­ administratie AWN, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal. Alleen zo bent u gegarandeerd van de toezending van Westerheem.

Tips voor trips Archeologische uitjes ........................................................301 Adressenlijst en AWN-lidmaatschappen . ....................... 304

Adressenlijst hoofdbestuur en afdelingssecretariaten van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland Hoofdbestuur Alg. voorzitter: J.P. (Jeroen) ter Brugge, Hogelaan 9, 3134 VJ Vlaardingen, tel. 010-4603612, e-mail: jp.terbrugge@visserij-museum.nl Vice-voorzitter: A. (Bram) van der Walle, Ravenhorsterweg 90, 7103 AV Winterswijk, tel. 0543-517155, e-mail: vanderwallebram1@hotmail.com Alg. secretaris: vacant Alg. penningmeester: J. (Joop) Bosch, Gravenmaat 13, 9302 GA Roden, tel. 050-5011425, e-mail: joop.bosch@zonnet.nl. Postgiro 577808 t.n.v. AWN Roden Bestuursleden: • W.J.C. (Jan) Nieuwenhuis, (veiligheid en ­ver­ze­ke­rin­gen), Lyra 60, 3328 NH Dordrecht, tel./ fax 078-6186819, e-mail: nieuwelugt@planet.nl • M.J. (Michael) den Hartog, Witlastraat 110, 3962 BC Wijk bij Duurstede, e-mail: mjdenhartog@freeler.nl • J. (Jan) Venema, Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: janvenema@euronet.nl • Mw. M. (Marty) van Loenen-van den Akker (public relations), Graaf Adolflaan 19, 3818 DA Amersfoort, tel. 033-8886538, e-mail: info@proportio.nl • W.C.N. (Wim) van Horssen (Westerheem), Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg, e-mail: westerheem@freeler.nl Ereleden R. van Beek (†), A.J. van Bogaers Wouters (†), H. Brunsting (†), H.J. Calkoen (ere-voorz., †), A.E. van Giffen (†), P.J.R. Modder­man (†), S. Pos (†), H.J. van Rijn (†), P. Stuurman (†), E.H.P. Cordfunke, H.H.J. Lubberding, mw. E.T. Verhagen-Pettinga, P. Vons, P.K.J. van der Voorde. Leden- en abonnementenadministratie AWN Accountantskantoor N.L. van Dinther & Partners BV, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017451 (tijdens kantooruren), fax 010-5017593, e-mail: awn@vandinther.nl Bureau AWN (postadres, algemene informatie en ledenservice), Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam, tel. 020-4276240, fax 020-4227910, e-mail: vaanholt@sna.nl Secretariaten/contactpersonen Afdelingen 01. Noord-Nederland: B.J. ten Kate (a.i.), Hunzeweg 2, 9657 PB Nieuw Annerveen, tel. 0598-491420. 03. Zaanstreek/Waterland: Mw. J.E. Broeze, Overtoom 103, 1551 PG Westzaan, tel. 075-6165680. 04. Kennemerland (Haarlem en omstreken): Mw. S.Y. Comis, Planciusplantsoen 10-i 2253 TR Voorschoten, tel. 071-5769439, e-mail: s.comis@wanadoo.nl 05. Amsterdam en omstreken: E. van der Mast,

Stokerkade 32, 1019 XA Amsterdam, e-mail: vdmast@dds.nl 06. Rijnstreek: Mw. R. van Oosten, Geregracht 50, 2311 PB Leiden, tel. 06-18871799, e-mail: awnrijnstreek@yahoo.com 07. Den Haag en omstreken: Mw. J. Hees, Klikspaanweg 7, 2324 LW Leiden, tel. 071-5760533, e-mail: joanneke.hees@gmail.com 08. Helinium (Waterweg Noord): Secretariaat Helinium, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen, e-mail: helinium@vanwensveen.nl 10. Zeeland: R. Wielinga, Kluutlaan 9, 4695 JK Sint Maartensdijk, e-mail: c.wielinga@planet.nl 11. Lek- en Merwestreek: C. Westra, Eigen Haard 22, 3312 EH Dordrecht, tel. 078-6350184, e-mail: corguzzi@yahoo.com 12. Utrecht en omstreken: J.L. Rinia, Nepveustraat 78, 3705 LE Zeist, tel. 030-6958514, e-mail: jan.rinia@hetnet.nl 13. Naerdincklant (Hilversum en omstreken): Mw. E.J. Wierenga, Theresiahof 28, 1216 MJ Hilversum, tel. 035-6834875, e-mail: secretaris@naerdincklant.nl 14. Vallei en Eemland (Amersfoort en omstreken): Postadres: p/a Langegracht 11, 3811 BT Amersfoort, tel. 035-6010451, e-mail: wvdenheuvel@hotmail.com 15. West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard: G.J. van der Laan, Thorbeckestraat 51, 5301 ND Zaltbommel, tel. 0418-518224, e-mail: hans.vander.laan@hetnet.nl 16. Nijmegen en omstreken: W.J.A. Kuppens, Nervalaan 45, 6642 AK Beuningen, tel. 0246750312, e-mail: wjakuppens@freeler.nl 17. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: B.A.F.M. Clabbers, Sweerts de Landasstraat 72, 6814 DJ Arnhem, e-mail: b.clabbers@planet.nl, homepage: http:// www.archeologiemijnhobby.nl 18. Zuid-Salland - IJsselstreek - Oost-Veluwezoom: Peter Heukels, Deltalaan 65, 7417 VB Deventer, tel. 0570-631587. 19. Twente: Mw. N. Otto, Lavendelhof 9, 7641 GG Wierden, tel. 0546-577284, e-mail: otto-lankamp@hetnet.nl. 20. IJsseldelta-Vechtstreek: F. Spijk, Gen. Eisenhowerlaan 55, 7951 AW Staphorst, tel. 0522-461684. 21. Flevoland: Mw. M. de Boer, Luttekepoortstraat 31, 3841 AW Harderwijk, tel. 0341-470013, e-mail: maartjedeboer@12move.nl 22. West-Brabant: Mw. A.M. Visser, Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635. http://gen-www.uia.­ac.be­/ u/­overveld/archeology/awn22.html, e-mail: jmvisser@planet.nl 23. Archeologische Vereniging Kempen en Peelland: Mw. W. van Vegchel, postadres AWN, Deken van Somerenstraat 6, 5611 KX Eindhoven, tel. verenigingsruimte, 040-2386592 (woensdagavond), e-mail: awnafdeling23@wanadoo.nl 24. Midden-Brabant: C.C.J.M. Cornelissen, Aalstraat 73, 5126 CR Gilze, tel. 0161-451612.

[foto achtergrond omslag: Opgraving Hannekenswerve 1964(Bron: M. van Hoogstraten)]

05-omslag.indd 2

02-10-2006 15:10:31


VERENIGINGSNIEUWS oktober 2006 Bijdragen voor deze rubriek naar Marijn Lockefeer

Schijndel doet een boek(je) open De opening van de tentoonstelling ‘Schijndel in de Gouden Eeuw’ (aangekondigd in de agenda van de vorige Westerheem en inmiddels al afgelopen) op zaterdag 26 augustus, in Cultureel Centrum ’t Spectrum in Schijndel ging gepaard met het aanbieden van een boek, toepasselijk ‘Goud in Schijndel’ geheten. Het eerste exemplaar van het boek liet Ria Berkvens, veldcoördinator van de Archeologische Vereniging Kempen - en Peelland, door de jongste vrijwilliger Maud aan burgemeester Opsteegh overhandigen. Het boek ‘Goud in Schijndel. Archeologie en historie van een Brabants dorp tussen 1600 en 1800’ wordt uitgegeven door Uitgeverij Matrijs, in samenwerking met de AVKP, de Afdeling Archeologie van de Gemeente Eindhoven, Stichting, 'Vrienden van 't Skônste Plekse' en de Heemkun-

dekring Schijndel. Het boek schetst eerst het historisch kader:‘Schijndel en de Meierij’ (Tonnie van de Rijdt), en doet verslag van de sinds 2003 uitgevoerde archeologische onderzoeken in Schijndel:’ Archeologisch onderzoek in Schijndel’ (Ria Berkvens). De munten uit de schatvondsten 1963/2003 en de achtergronden worden beschreven in het hoofdstuk ‘Schatten in Schijndel. Potten vol munten aan de Gemondse weg’ (Arend Pol en Jan Pelsdonk, beiden verbonden aan het Geldmuseum). Ook de muntpotten en hun vindplaats zijn onderzocht en daar wordt verslag van gedaan (Nico Arts en Janneke Bosman). In een 'Tot besluit' wordt aandacht besteed aan het belang van archeologisch onderzoek in dorpskernen. Het boek is in de regionale boekhandel te koop (á € 12,95). Informatie: awnafdeling23@wanadoo.nl.

Inschrijving Studiedag ‘middeleeuws aardewerk’ Zaterdag 25 november, Zwolle Altijd al interesse gehad in aardewerk uit de periode 700 – 1700 ? Op zaterdag 25 november organiseert de AWN-Commissie Deskundigheidsbevordering in Zwolle een uitgebreide studiedag over middeleeuws aardewerk. Op het programma staat een aantal introducties door vooraanstaande archeologen en enkele speci-

fieke workshops. De kosten bedragen € 20,- per deelnemer en kunnen aan de ingang worden voldaan. Schrijf je nu in !

Opgave bij: AWN-Commissie Deskundigheidsbevordering t.a.v. Anne-Marie Visser, Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht of e-mail: jmvisser@planet.nl

05-katern.indd 1

02-10-2006 15:07:47


Verslag Zevende Amateur-Archeologen Dag (ZAADdag)

Afb. 1 Ron Wielinga snijdt de taart (Foto: Niek Beeke).

Op zaterdag 20 mei 2006 werd in Middelburg door de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland (SCEZ) voor de zevende keer een dag georganiseerd onder het motto ‘voor en door amateurs’. Mede dankzij de inzet van amateur-archeologen wordt in Zeeland nog steeds veel bereikt, zowel bij behoud van archeologische monumenten als bij veldonderzoek en publicaties. Dit jaar was het thema ‘stadsarcheologie’ waarbij ook nadrukkelijk amateurs betrokken waren; het betrof met name opgravingen in Zierikzee, Middelburg en Hulst. Ook dit jaar was de zaal weer vol en het publiek aandachtig. De opdeling van de lezingen (met powerpoint) in drie delen van 20 minuten werkte prima. Huib Uil, archivaris van de gemeente Schouwen-Duiveland hield een voortreffelijke inleiding over de oudste geschiedenis van de stad Zierikzee, daarna vertelde archeologe Annet Wagner van ArcheoMedia over de resultaten van de opgraving aan de Korte Nobelstraat en diste assistent veldtechnicus Hans Bostelaar ons allerlei bijzonderheden op over de talrijke gevonden kleine metalen voorwerpen die hij heeft gedetermineerd en geconserveerd. Een groepje amateurs heeft veel aardewerk gewassen, en tijdens het onderzoek is door hen een kleine tentoonstelling verzorgd in de Nobelpoort. Zierikzee heeft uit dit onderzoek weer een beetje meer geschiedenis gekregen. Hierna werd Roland Danker in het zonnetje gezet en geprezen voor zijn inzet

en ondersteuning van Nathalie Jole bij haar vele booronderzoeken ten behoeve van de actualisering van de Archeologische Monumenten Kaart (AMK). In de lunchpauze werden meegebrachte voorwerpen gedetermineerd en enkele topstukken uit deze drie onderzoeken geëxposeerd; een boekenmarkt omlijstte het geheel. Het archeologisch-onderzoek op het terrein van de Berghuijskazerne te Middelburg leverde eveneens veel nieuwe gegevens op. Juke Dijkstra van het ADC hield een mooie lezing; jammer dat enkele plaatjes ontbraken. Het gevonden aardewerk is uitvoerig onderzocht en beschreven door o.a. Michiel Bartels voor uitbreiding van het “Deventersysteem”, en de vele tekeningen in de publicatie zijn gemaakt door ons AWN-lid Leida Goldschmitz. Ook hier waren de amateurs actief. De geschiedenis van Middelburg is weer wat aangevuld. Na deze lezing werd de 50 jarige afdeling Zeeland in de koffie/theepauze verblijd met een verrukkelijke en mooie taart waarop in marsepein een prachtige foto van het verdronken Valkenisse was aangebracht (afb. 1), het geweldige buitendijks onderzoek van de AWN-afdeling Zeeland. Na deze pauze hield Marcel de Koning een lezing over het project “Onder de Toren “ een onderzoek naast de Basiliek in Hulst. Ook hier kon men teruggaan tot op de (tot nu toe bekende) oudste bewoningslaag van Hulst, en ook hier werden amateurs betrokken bij het rondleiden, wassen en uitwerken van het vondstmateriaal. De dag had een echt studiedag-karakter: inhoudelijk goede presentaties en veel informatie. De topvondsten waren te bewonderen in enkele vitrines in de tentoonstellingszaal. De boekenverkoop leverde nog wat op voor de kas van de AWN.

II‑

05-katern.indd 2

02-10-2006 15:07:47


Symposium “Archeologie van amateurs en beroeps. AWN afd. Zeeland 50 jaar” Symposium AWN-afdeling Zeeland 25 november 2006 Filmzaal Provinciehuis Middelburg Doel van het symposium: viering, promotie, kennisoverdracht, netwerking Onderwerp: ontwikkelingen en mogelijkheden in de archeologie: a. archeologische technieken en hulpwetenschappen b. relatie amateur-archeologie en beroepsarcheologie Voorlopig programma (voor definitief programma, zie AWN-website of mail naar: ttdekoning@zeelandnet.nl of awilleboordse@gemeentesluis.nl):

I Ochtend: (ontwikkelingen in verschillende) archeologische disciplines en technieken gerelateerd aan AWN-Zeeland projecten. 10.30 u - Ontvangst met koffie en bolus, (mini-tentoonstelling 50 jaar AWN-Zeeland) 11.00 u - Welkomstwoord en terugblik op 50 jaar AWN in Zeeland, door Ron Wielinga, voorzitter AWN, afd. Zeeland - ‘Archeologie als hulpwetenschap bij historisch-geografisch onderzoek’ door prof.dr. Peter Henderikx - ‘Geofysisch onderzoek’ door David Wilbourn en drs. Karel Jan Kerckhaert - ‘Biologisch onderzoek’ door drs. Dirk van Smeerdijk

II Lunch

12.30 u - Lunch en mogelijkheid tot archeologische presentaties

III Middag:

ontwikkelingen aangaande de relatie tussen amateur- en beroepsarcheologie. 13.30 u - Welkomstwoord door Ron Wielinga - ‘Huidige en toekomstige rol van de AWN in het Nederlandse archeo­ logiebestel’ door drs. Jeroen ter Brugge, voorzitter AWN-Nederland - ‘Rol van de amateur-archeologie in het Vlaamse (Belgische) archeo­ logiebestel’ door Guido Kuyt, voorzitter Antwerpse Vereniging voor Romeinse Archeologie + 14.15 u - Muzikale bijdrage door Ensemble Krokmesjeu - ‘AWN-ers en hun ervaringen in 50 jaar AWN’ door Leida Goldschmitz - ‘Onderwater-archeologie’, film gemaakt door de Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water; ingeleid door Jan Venema (LWAOW) 15.00 u - Pauze 15.30 u - ‘De relatie amateur-archeologie en beroepsarcheologie in Zeeland’ door drs. Wim Scholten, directeur van de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland + 15.45 u - Muzikale bijdrage door Ensemble Krokmesjeu - ‘De betekenis van de Archeologienota 2005-2008’ (onder voorbehoud) door Harry van Waveren, gedeputeerde van cultuur van de provincie Zeeland - Sluiting door Ron Wielinga 16.30 u - Receptie

III

05-katern.indd 3

02-10-2006 15:07:47


Agenda Berichten voor Westerheem 2006-6 dienen voor 15 oktober in ons bezit te zijn en de activiteit moet na het verschijnen (dus na half december) plaatsvinden.

29 oktober 2006 Afd. Zuid-Salland, IJsselstreek en OostVeluwezoom - lezing door prof. Dr. Peter Akkermans- RMO-Leiden: ‘De Witte Jongen en de Archeologie van Syrië’. Archeologen van het Rijksmuseum van Oudheden en de Universiteit Leiden, o.l.v. prof. dr. Peter Akkermans, voeren al vele jaren grootschalige opgravingen uit te Tell Sabi Abyad- ‘Heuvel van de Witte Jongen’ in Syrië. De resultaten van dit jarenlange veldwerk zijn verrassend en bijzonder. Prachtig bewaard gebleven prehistorische dorpen van ruim 8500 jaar oud met grote, verbrande magazijnen die zijn omringd door woonhuizen, worden blootgelegd. Duizenden vondsten doken op in de ruïnes: aardewerk, stenen vaatwerk, maalstenen, sieraden, mens- en dierfiguurtjes, zegels en verzegelingen etc. Onderzoek wordt ook verricht in een Assyrisch kasteel uit de late 13e eeuw v. Chr. Dit kasteel was de zetel van Ili-pada, grootvizier en onderkoning van Assyrië en één van de machtigste mannen van zijn tijd. Fortificaties, een paleis, woonhuizen, opslagruimtes, pottenbakkerswerkplaatsen, etc. zijn vrijgelegd. Spectaculair zijn de teruggevonden archieven met honderden spijkerschriftteksten die een uiterst gedetailleerd beeld verschaffen van het reilen en zeilen van deze burcht in een ver buitengewest van het koninkrijk Assyrië. Lezingenzaal Doopsgezinde kerk Brink 89 Deventer Aanvang 19.30 uur.

7 november 2006 Afd. Nijmegen en Omstreken – lezing van prof. dr. M.E. Erdrich, hoogleraar provinciaal-Romeinse archeologie aan de Radboud Universiteit te Nijmegen. Het onderwerp was bij het ter perse gaan nog niet bekend (informatie hierover:

W.J.A. Kuppens, tel. 024 6750312 of e-mail: wjakuppens@freeler.nl ). Plaats: Wijkcentrum De Ark van Oost, Cipresstraat 154 te Nijmegen. Aanvang: 20.00 uur.

8 november 2006 Afd. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland – lezing van Michel Hendriksen, veldtechnicus bij BAAC bv: ’Metaalvondsten uit opgravingen van Middeleeuwse sites in Leidsche Rijn’. De spreker is gespecialiseerd in metalen voorwerpen. Sedert 1999 werkt hij voor de Gemeente Utrecht in het project ‘Leidsche Rijn’. Hendriksen houdt een korte inleiding over het ontstaan van een detector en het gebruik ervan (hoe hem in te zetten bij een opgraving of prospectie). Metalen voorwerpen kunnen vaak iets zeggen over de aard van de opgegraven nederzetting, zoals status of gebruiksfunctie. Verder worden er veel foto’s van vondsten getoond van één opgraving, met daarbij een heldere uitleg over het ontstaan en de functie van het desbetreffende voorwerp. Van deze voorwerpen is ook de Materiaalcatalogus, deel 1 samengesteld. Plaats: Cultureel Centrum ‘De Coehoorn’, Coehoornstraat 17 te Arnhem. Dit Centrum ligt tegenover het NS-station. In de nabijgelegen parkeergarage Centraal is parkeerruimte. Aanvang bijeenkomst: 19.45, aanvang lezing 20.00 uur. Entreeprijs: € 2,00, voor leden en donateurs € 1,50

9/10 november 2006 ‘Reuvensdagen’ Plaats: Muziekcentrum Eindhoven. Voor informatie: zie elders in dit tijdschrift.

IV‑

05-katern.indd 4

02-10-2006 15:07:47


Vijftig jaar Afdeling Zeeland

Het is gebruikelijk dat de voorzitter van de jubilerende afdeling het voorwoord schrijft bij een jubileumnummer, maar hiermee zag Ron Wielinga, sinds vorig jaar onze kersverse voorzitter - zonder AWN-verleden - zich geplaatst voor een probleem: hij wist niets van het reilen en zeilen van de afdeling in het verleden! Dit steekhoudende argument ontsloeg hem bij voorbaat van deze taak, die ik – Leida - gaarne van hem overneem. Toch ben ik van mening dat zijn naam niet onvermeld mag blijven aan het einde van dit voorwoord. Dit vanwege het feit dat Ron dit jaar en vorig jaar, de jaren waarin alle voorbereidingen getroffen moesten worden voor het jubileum, heeft laten zien dat hij beschikt over een niet te onderschatten bestuurlijk talent. Het zal je maar gebeuren: je wordt gekozen als voorzitter en tegelijk word je in het diepe gegooid, met alle rompslomp die de diverse activiteiten in het kader van het jubileum met zich meebrengen. Daarbij vervult hij ook nog voor een deel de functie van secretaris. Dit vergt heel veel van je bestuurlijke en organisatorische capaciteiten. Natuurlijk niet alleen Ron, ook de andere bestuursleden hebben ongelooflijk veel werk verzet. De gezamenlijke inspanningen van Dicky de Koning, Niek Beeke, Arco Willeboordse en Ron hebben het jubileumjaar met al zijn activiteiten tot een hoogtepunt in het bestaan van onze afdeling gemaakt. Aan dat laatste hebben ook de diverse auteurs die in dit jubileumnummer aan het woord komen, een grote bijdrage geleverd.

februari een afdeling van de - toen nog - AWWN opgericht en er waren al 17 leden! De oprichters waren een dominee, een burgemeester en een journalist (afb. 1). Deze oprichting vond plaats toen beide ondergetekenden nog pubers waren, op de middelbare school zaten en nog nooit van de AWWN hadden gehoord. De belangstelling voor het verleden was er bij beiden altijd al. Bij mij – Leida - was een artikel in de krant over een vondst uit de IJzertijd op het strand bij Domburg, gedaan door Joop van den Berg, de toenmalige voorzitter van de afdeling Zeeland, de aanleiding lid te worden van de AWN. Bij Ron, onze nieuwe voorzitter, blijkt de interesse voor het erfgoed uit het feit dat hij jaren lang voorzitter is geweest van de Heemkundige Kring Tholen. De oprichters uit 1956 hebben hun sporen in de geschiedenis van de afdeling nagelaten, onder andere in de vorm van artikelen in Westerheem. Voorzitter Bouman was tevens corre­ spondent van de ROB en spande zich in voor het behoud van de resten van het kasteel De Hellenburg bij Baarland. Uit zijn In Memoriam (Westerheem X, oktober 1961) blijkt dat onze afdeling in het begin een moeilijke tijd doormaakte en dat uit de ledenkring zelfs voorstellen kwamen tot ophef-

Afb. 1 Bericht over de oprichting uit Westerheem jaargang 1956.

Van het heden naar het verleden. We gaan een halve eeuw terug in de tijd. In nummer 3/4 van Westerheem, jaargang 1956, staat op het eind een kort berichtje: in Zeeland was op 23 Vijftig jaar Afdeling Zeeland

05-binnenwerk.indd 225

|

225

02-10-2006 15:13:01


Afb. 2 De ter ere van het 50jarig jubileum door de SCEZ aangeboden taart. Foto: Niek Beeke.

226

|

05-binnenwerk.indd 226

fing van de afdeling. In de jaren zestig bleek er veel archeologische activiteit in het Zeeuwse te zijn, mede dank zij de opgravingskampen die hier in die jaren werden georganiseerd onder leiding van de toenmalige provinciaal archeoloog Jan Trimpe Burger. In die jaren was Jan van Hinte, heemen oudheidkundige te St. Kruis, voorzitter; een bevlogen en erudiet man, maar niet altijd gemakkelijk om mee om te gaan. Hij genoot vooral grote bekendheid in Zeeuws-Vlaanderen en verrichtte oudheidkundig onderzoek in de St. Baafskerk te Aardenburg en de kerk van het verdronken dorpje Hannekenswerve bij Sluis, waar in 1964 een AWN-kamp werd gehouden. In beide kerken verrichtte hij werk van onschatbare waarde voor de conservering en documentatie van de beroemde beschilderde graven. Tevens zette hij zich in voor de totstandkoming van het Gemeentelijk Aardenburgs Museum. Hij werd opgevolgd door Joop van den Berg, even bevlogen, bedreven in het doen van archeologisch veldwerk en een goed tekenaar. Onder zijn leiding werden onder meer de kelders van woningen die ooit op de binnenplaats van het 16e-eeuwse fort Rammekens bij Ritthem hadden gestaan, onderzocht, een opgraving die meerdere jaren in beslag nam. In 1989 zag het afdelingsblad Zuidwesterheem het licht, voortkomend uit de behoefte ook de minder actieve leden meer bij het werk van de afdeling te betrekken. Dit najaar verschijnt - heel toevallig - het vijftigste nummer. Toen Joop van den Berg na een lange periode als voorzitter in 1988 afscheid nam werd, na enkele jaren, Robbert Jan Swiers gekozen tot voorzitter. Hij was de man achter de oprichting van de werkgroepen stadsarcheologie in Middelburg, Goes, Veere en Hulst, waarin de provinciaal archeoloog, de gemeente,

het archief en de AWN participeerden. Deze werkgroepen vervulden een belangrijke rol in een tijd dat er nog nauwelijks overleg was tussen de belanghebbenden. Tijdens de bijeenkomsten werden gegevens uitgewisseld over op handen zijnde ingrepen in het bodemarchief en zo kon tijd worden vrijgemaakt voor onderzoek vooraf. Toen het archeologische bestel veranderde en de Maltawetgeving de werkgroepen overbodig maakte, werden ze opgeheven. Hoogtepunten in het bestaan van onze afdeling zijn gedurende de laatste decennia ongetwijfeld de onderzoeken naar de verdronken dorpen Valkenisse en Oud-Rilland geweest. Mede door het onderzoek van de AWN hebben de verdronken dorpen in onze provincie na lange tijd van veronachtzaming de aandacht gekregen die ze verdienen. De toenemende belangstelling ervoor heeft onder meer geleid tot diverse publicaties, een symposium en de oprichting – volgend jaar - van een monument voor de 117 verdronken dorpen. De Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland (SCEZ) heeft in opdracht van de provincie een projectplan opgesteld ‘Verdronken dorpen, geinundeert en weghgespoelt’, een bijna permanent doorlopend onderzoeksproject. Wij zijn er trots op dat wij als afdeling, tezamen met het toenmalige Depot voor Bodemvondsten, later het Provinciaal Archeologisch Centrum Zeeland (PACZ) en de SCEZ, een sleutelrol hebben vervuld in het archeologische en historische onderzoek van de twee bovengenoemde dorpen en daarmee hebben bijgedragen aan de verbreding van het draagvlak voor archeologie in onze provincie. We spreken de hoop uit dat wij nog lang en met veel plezier op constructieve wijze de archeologen van de SCEZ, de Walcherse Archeologische Dienst (WAD) en de in onze provincie werkzame archeologische bureaus ter zijde kunnen staan. Leida Goldschmitz en Ron Wielinga (voorzitter AWN-afd. Zeeland)

Vijftig jaar Afdeling Zeeland

02-10-2006 15:13:02


So hebben wi desen brief bezeghelt met onsen zeghelen… Zegelstempels en zegelringen in Zeeland Henk Hendrikse & Leida Goldschmitz-Wielinga1

Door detector-hobbyisten worden veel metalen voorwerpen opgespoord, die vaak ongeregistreerd in privé-collecties verdwijnen. Om de informatie van deze bodemvondsten te verzamelen werd in 1999 de Werkgroep Metaalvondsten Zeeland opgericht. Als eerste werd begonnen met de registratie en documentatie van in Zeeland gevonden zegelstempels en zegelringen. De werkgroep bekeek de vormen en formaten van de geregistreerde stempels, liet het metaal analyseren en verrichtte archiefonderzoek naar de eigenaars van de zegels. Hoewel dit onderzoek niet uitputtend kon worden uitgevoerd, leverde het toch een paar mooie gelukstreffers op.

Hoe het begon Met de komst van de metaaldetector werd het zoeken naar metalen voorwerpen een populaire hobby in binnen- en buitenland. Talloze metalen voorwerpen zijn de laatste drie decennia met behulp van dit nuttige apparaat opgespoord. Echter, slechts een zeer klein deel hiervan wordt aangemeld bij de officiële instanties. In Zeeland dient dit te gebeuren bij de provinciaal archeoloog van de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland (SCEZ). Helaas is het een feit dat bodemvondsten om allerlei redenen niet worden aangemeld. Het overgrote deel van de vondsten verdwijnt ongezien in de privé-collecties van detectorzoekers, waarvan er - alleen al in Zeeland - zo’n honderd actief zijn. Deze privé-collecties zijn slechts bij enkele insiders bekend. De archeologisch en historisch vaak zeer belangwekkende vondsten daaruit blijven dus onopgemerkt en zijn niet beschikbaar voor onderzoek. Waarschijnlijk gaat het alleen in Zeeland al om vele duizenden van dit soort vondsten per jaar. Zich realiserend dat hiermee veel informatie verloren dreigde te gaan,

nam in 1999 een aantal leden van de afd. Zeeland van de AWN het initiatief om een werkgroep op te richten met als doel het verzamelen van gegevens over metaalvondsten die in het bezit zijn van particulieren. Deze werkgroep functioneert binnen de afdeling Zeeland van de AWN. Het eerste project Als eerste project van de Werkgroep Metaalvondsten Zeeland (WMZ) werd gekozen voor de registratie en documentatie van in Zeeland gevonden zegelstempels en zegelringen. Hiertoe werd door de werkgroep een formulier ontworpen, conform de richtlijnen betreffende de registratie van bodemvondsten in ARCHIS. Dit bleek nodig om op de specifieke vragen die aan bepaalde groepen voorwerpen werden gesteld een antwoord te kunnen geven. Het ARCHISformulier werd hiermee aangevuld. Begonnen werd met het toezenden van een brief aan alle ons bekende detectorzoekers, waarin de doelstellingen van de werkgroep werden uiteengezet, na enkele weken gevolgd door een telefonische benadering met de vraag of So hebben wi desen brief bezeghelt met onsen zeghelen...

05-binnenwerk.indd 227

|

227

02-10-2006 15:13:02


men wilde meewerken aan dit project. In bijna alle gevallen was het antwoord positief. Vervolgens bezochten de werkgroepsleden in hun eigen regio - maar ook buiten de provinciegrenzen - de zoekers persoonlijk, werden ter plekke vondstformulieren ingevuld, afdrukken van de voorwerpen gemaakt in plastin, en de voorwerpen zelf en de afdrukken digitaal gefotografeerd. Het aantal te bezoeken contactadressen, de afstanden en de grote hoeveelheid voorwerpen die zich in particulier bezit bevindt, bracht met zich mee dat er van de zijde van de werkgroep bijzonder veel inzet gevraagd werd om de gewenste informatie te verkrijgen. Daarbij werd het raadzaam geacht niet te lang te wachten met navraag doen naar de vondstgegevens. Het merendeel van de zoekers documenteert de vondsten niet, zodat na een aantal jaren al twijfel kan ontstaan over de exacte vindplaats. Door onderlinge ruil en/of verkoop gaat bijna altijd informatie verloren. De nieuwe eigenaar is vaak minder geĂŻnteresseerd in de vindplaats dan in het object zelf en zo kunnen in korte tijd de vondstgegevens - en daarmee een belangrijke bron van informatie - verloren gaan. Ook bij overlijden en boedelscheiding verdwijnen veel voorwerpen omdat de erfgenamen er, als de waarde gering is, vaak niet in geĂŻnteresseerd zijn. Waarom zegelstempels en zegelringen De keuze voor de vondstcategorie zegelstempels en zegelringen had een drietal redenen.

Afb. 1 Messing stempel met klapscharnier. Centraal een wapenschild met handmerk. Vindplaats: Vlissingen. Diam. 2,4 cm. Datering: 1500-1550. Halffabrikaat; niet voltooid vanwege fout in de tekst. Coll. A. de Bree. Foto: H. Hendrikse.

228

|

Ten eerste zijn deze voorwerpen niet alleen bij het grote publiek weinig bekend, maar ook historici en museumen archiefmedewerkers worden niet dagelijks geconfronteerd met zegelstempels. Men kent wel de waszegels, die soms met tientallen aan oorkonden hangen, maar niet de stempels. Ten tweede bestaat deze specifieke groep voorwerpen vrijwel geheel uit bodemvondsten. Naar verwachting zal de toename van het aantal aangemelde exemplaren eveneens vrijwel uitsluitend uit - recente - bodemvondsten bestaan, want het aantal stempels in de collecties van musea, archieven en historische genootschappen blijft nagenoeg constant. Ten derde is het soms mogelijk via bronnenonderzoek informatie te verkrijgen over de eigenaar van een stempel wiens naam, functie en/of beeldmerk te zien is op het stempelveld. Dit is interessant voor een ieder die zich bezig houdt met historisch onderzoek, want de bewaard gebleven waszegels bevinden zich vaak in slechte staat omdat zegelwas erg kwetsbaar is en snel brokkelt. Er zijn nog maar weinig oorkonden waarvan de bezegeling nog in gave staat verkeert. De afbeelding en de tekst op het stempelveld zullen in bepaalde gevallen aanvullende informatie kunnen bieden. Zo kunnen schriftelijke bronnen en archeologische vond­ sten elkaar aanvullen of bevestigen. Bodemvondst als criterium voor registratie Bij de registratie van de stempels wordt het midden van de 19e eeuw als grens

Afb. 2 Zegelstempel van broeder Johannes van het St. Jans Hospitaal in Aardenburg. Diam. 2,3 cm. Datering: 1275-1350. Vindplaats: Aardenburg. Part. collectie. Foto: H.Hendrikse.

So hebben wi desen brief bezeghelt met onsen zeghelen...

05-binnenwerk.indd 228

02-10-2006 15:13:05


gesteld. Criterium is dat het te registreren voorwerp een bodemvondst moet zijn. Uit een onderzoeksronde langs de verschillende musea, oudheidskamers en archieven in Zeeland bleek dat uit de Middeleeuwen geen enkel origineel burgerlijk of kerkelijk zegelstempel bewaard gebleven is. Wel is een beperkt aantal stadsstempels nog aanwezig: onder andere Goes en Zierikzee bewaren een aantal prachtige exemplaren. Uit het grote aantal geregistreerde stempels sinds de aanvang van het project blijkt dat het bodemarchief heel wat meer stempels ‘bewaard’ heeft dan de ‘gewone’ archieven. Nieuwe metaalvondsten komen voornamelijk aan het licht door de activiteiten van detectorzoekers en niet via regulier archeologisch onderzoek dat, geplaagd door geld- en tijdgebrek, andere prioriteiten heeft. Omdat de vindplaats van een zegelstempel of zegelring in veel gevallen te relateren is aan de woon- of verblijfplaats van de stempelvoerder, is de exacte vindplaats van groot belang om enig succes te kunnen boeken bij het bronnenonderzoek. De vindplaats kan daarnaast van belang zijn als nieuw of extra gegeven ten behoeve van de archeologische monumentenzorg.

Publicatie en tentoonstelling Toen na drie jaar de balans van het zegelstempelproject werd opgemaakt, bleek dat er een schat aan informatie boven water gekomen was. Dank zij het niet aflatende enthousiasme van de werkgroepsleden en de medewerking van de

particuliere detectorzoekers konden (tot 1 juni 2003) 275 zegelstempels en –ringen worden geregistreerd. De werkgroep kwam tot de conclusie dat het jammer zou zijn, wanneer de met veel inzet en investering verkregen gegevens, net als de voorwerpen zelf, op hun beurt een verborgen bestaan zouden gaan leiden in het archief van de SCEZ of in ARCHIS. Zo ontstond de wens om de onderzoeksresultaten van een deel van de zegelstempels en –ringen te publiceren, waarmee deze beschikbaar kwamen voor een ieder die in deze materie geïnteresseerd is. Publicatie kan tevens een stimulans voor anderen betekenen tot nader onderzoek. Immers, de historische gegevens van de in de catalogus beschreven stempels zijn wegens tijdgebrek summier en zullen in een aantal gevallen nog verder uitgediept kunnen worden. Zo zag in november 2003 de publicatie Zegelstempels en Zegelringen uit Zeeuwse bodem2 het licht. Op instigatie van de werkgroep en georganiseerd door het Zeeuws Archief werd van februari tot juni 2005 in het Zeeuws Archief te Middelburg een tentoonstelling ingericht onder de titel: Wie schrijft, die blijft. Zij drukten hun stempel op de Zeeuwse geschiedenis. In een fraai ingerichte vitrine stelde de Werkgroep Metaalvondsten Zeeland diverse stempels ten toon die door particulieren in de Zeeuwse bodem waren gevonden. Publicatie en tentoonstelling tezamen vormden een fraaie afsluiting van het eerste project, waarvan bij de aanvang slechts vijf stempels

Afb. 3 Messing stempel met contrastempel van Matys Nulte. In het veld een handmerk. Vindplaats: Sluis. Diam. 2,6 en 1,5 cm Datering: 1450-1500. Coll. D. Hennekeij. Foto: H. Hendrikse.

So hebben wi desen brief bezeghelt met onsen zeghelen...

05-binnenwerk.indd 229

|

229

02-10-2006 15:13:08


geregistreerd waren. De WMZ heeft inmiddels haar aandacht aan nieuwe projecten gewijd, maar de vondstregistratie van stempels gaat gewoon door. Tijdens het schrijven van dit artikel (april 2006) stond de teller op 305.

Stempels: vervaardiging, gebruik en vernietiging Ter vervaardiging van een stempel werd eerst een mal gemaakt; daarin werd vloeibaar metaal gegoten. Dit gebeurde door de brons- of geelgieter. In Damme (België) is een exemplaar gevonden dat nog niet afgewerkt was en waarop de gietnaad duidelijk was te onderscheiden. Na het polijsten van het ruwe stempel en het wegwerken van allerlei oneffenheden bracht de stempelsnijder vervolgens met een beiteltje een afbeelding en/of tekst aan op het stempelveld. Er zijn enkele exemplaren gevonden die vanwege een fout in het snijwerk niet werden voltooid (afb. 1). Er is ook een methode beschreven om stempels compleet met voorstelling te gieten. Dit ‘Rohgusz’ zal zeker een intensieve nabewerking hebben moeten ondergaan teneinde een scherp uitgestoken stempel te worden. De oudste in Zeeland gevonden stempels dateren uit de tweede helft van de 13e eeuw. De stempels uit de periode tot ongeveer 1400 zijn in het algemeen van een hogere kwaliteit dan die uit de 15e en 16e eeuw. Van de grote hoeveelheid aangemelde stempels hebben er slechts twee

Afb. 4 Fragment van een messing zegelstempel met de tekst MIDDELBORGH van gardiaan Niclaes van het Minderbroedersklooster in Middelburg. L. 3,8 cm. Datering tussen 1284 en 1312. Afbeelding van de H. Franciscus met boek en opgeheven rechterhand met rechts een zittend persoon. Coll. SCEZ. Inv. Nr. 1469-1. Foto: H.Hendrikse.

230

|

hetzelfde model en een gelijkende afbeelding. Ze zijn door één en dezelfde persoon vervaardigd. De vindplaatsen van de zegelstempels en –ringen liggen verspreid over de gehele provincie Zeeland. In sommige delen van de provincie zijn meer stempels gevonden dan in andere delen, maar dit is waarschijnlijk mede het gevolg van de (grotere) activiteiten van detectorzoekers ter plaatse of juist de afwezigheid van zoekers elders in de provincie. Een zegelstempel of –ring vertegenwoordigt met een beeldmerk, naam en/of functie de identiteit van de eigenaar. De afbeelding op het stempelveld vertegenwoordigt of symboliseert de persoon of de instelling die het zegel voert. Het randschrift vermeldt de naam en/of de functie van de bezitter (afb. 2). Tijdens diens leven of ambtsperiode werden akten, oorkonden en andere overeenkomsten met het stempel in was (zegel) bewijskrachtig gemaakt. Deze zegels werden met een strookje perkament aan de oorkonde bevestigd. Een enkel stempel had aan de achterzijde een contrastempel als extra waarborg, wat ook bij sommige zegels het geval is (afb. 3). Men stempelde in bijenwas die in veel gevallen werd gekleurd met gele, rode, bruine, groene of zwarte pigmenten. Alleen de allerhoogste gezagsdragers zegelden in een afwijkend materiaal. Zo zijn bijna alle pauselijke zegels die aan oorkonden hangen, van lood. Ook deze exemplaren - bulla’s genaamd – komen onder bodemvondsten voor.

Afb. 5 Messing stempel met gekroond monogram. Vindplaats: wrak van het VOC-schip ’t Vliegent Hart. Ovaal stempel, L. 2,0 cm. Datering: 1700-1735. Coll. Zeeuws Maritiem MuZEEum, Vlissingen. Foto: H. Hendrikse.

So hebben wi desen brief bezeghelt met onsen zeghelen...

05-binnenwerk.indd 230

02-10-2006 15:13:11


l,

Na overlijden of beëindiging van de ambtsperiode moest het stempel ongeldig gemaakt of vernietigd worden om misbruik en daarmee frauduleuze handelingen te voorkomen. Overheidsstempels daarentegen bleven vaak als bewijsstuk bewaard. Bij het onbruikbaar maken werd in vele gevallen het stempel met hamer en beitel bewerkt, in tweeën gehakt of werden randschrift en beeldmerk weggevijld. Onder de gevonden stempels is er een aantal dat duidelijk de sporen van bewuste beschadiging draagt (afb. 4). Omsmelten was ook een mogelijkheid, hoewel daar geen gegevens over bekend zijn. Waarschijnlijk gebeurde dit alleen wanneer het een stempel van edelmetaal betrof. Vernietigen betekende in de praktijk vaak dat het stempel in een sloot, gracht of zelfs in een beerput werd gegooid, om na honderden jaren als bodemvondst weer aan het licht te komen. Letterlijk boven water kwam een cachet of signet (briefstempel), tezamen met een staafje zegellak, gevonden tijdens het onderzoek van het VOC-retourschip ’t Vliegent Hart, dat in 1735 voor de kust van Walcheren ten onder ging (afb. 5). Hoewel de meeste stempels vrij gaaf worden teruggevonden, afgezien van de bewust aangebrachte beschadigingen, hebben de bodemzuren bij een aantal exemplaren hun werk helaas grondig gedaan. Het aantal geregistreerde stempels betreft voor het grootste deel exemplaren uit de periode 1250 -1500. De zegelrin-

gen zijn ver in de minderheid vergeleken met het aantal stempels. Ook het aantal stempels uit de periode 1500 tot 1900 is beperkt.

Stempelvormen en -formaten in de Middeleeuwen Bij de oudste aangemelde exemplaren zien we een plat vlak, waarin behalve een beeldmerk een randtekst is aangebracht en waarbij aan de rand op de achterzijde een draagoog is meegegoten (afb. 6). De draagogen verschuiven later naar het midden op een kam en de grepen van de stempels worden hoger. Draagogen en grepen geven een indicatie over de datering. De mooiste exemplaren zijn voorzien van een drieof vierpasoog (afb. 7). Er is een aantal exemplaren gevonden met een ketting bevestigd aan het draagoog (afb. 8). De Merovingische en Karolingische koningen volgden aanvankelijk de klassieke traditie van in gemmen gesneden portretten. Na verloop van tijd worden de stempels groter en na het jaar 1000 ontstaat een nieuw type stempel. Naast het gebruikelijke ronde stempel verschijnt dan een spitsovaal model. In de 13e en 14e eeuw worden schildvormige, vierkante en vijf- tot achthoekige vormen gebruikt (afb. 9 en 10). Bij de spitsovale en veelhoekige stempels blijft de lage greep gebruikelijk. Bij het ronde stempel ontwikkelt de greep zich tot een hoog type, waarbij het oog soms fraai is uitgewerkt. Dit type is veelal in gebruik bij koop- en ambachtslieden.

Afb. 6 Keerzijden van drie lage middeleeuwse stempels met verschillende bevestiging; links een stempel met alleen een oog, in het midden een exemplaar met een oog en een kam, en rechts een stempel met een gelobde kam en een bevestigingsring. Foto: S. Bostelaar.

Afb. 7 Drie voorbeelden van hoge middeleeuwse stempels met verschillende bevestiging. Links een stempel met alleen een oog, in het midden een stempel met een vierpasoog en rechts een stempel met een driepasoog en uitgewerkte zijvlakken. Foto: S. Bostelaar.

So hebben wi desen brief bezeghelt met onsen zeghelen...

05-binnenwerk.indd 231

|

231

02-10-2006 15:13:12


De vorm van het stempel is soms een verwijzing naar de gebruiker. De spitsovale modellen tonen vooral personen, kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders, heiligen en Maria met Kind. Burgers gebruiken vaak stempels met afbeeldingen die verwijzen naar hun naam of beroep (afb. 11). De gevonden stempels zijn in de regel klein. De burgerstempels in de Middeleeuwen hebben een diameter tussen de 1,5 en 2,5 cm. De hoogte is gemiddeld 2,5 cm. De lage ronde exemplaren hebben gemiddeld een iets grotere diameter, waarschijnlijk omdat ze hierdoor wat gemakkelijker te hanteren zijn. De spitsovale stempels lijken eveneens iets groter, maar dat komt, omdat de lengtemaat als uitgangspunt genomen is. In de 16e eeuw verschijnen er verschillende nieuwe typen stempels. EĂŠn van deze typen bestaat uit een korte bus, waaraan een - meestal houten - handvat is bevestigd. Een ander type is het zogenaamde klapstempel. Dit bestaat, naast de stempelplaat, uit een scharnierend handvat, waardoor het voorwerp gemakkelijk plat op te bergen is. In de 18e eeuw verschijnt het kantelstempel met twee of drie keerbare zijden. Het heeft een scharnierende greep, waardoor het gewenste stempelvlak naar beneden kan kantelen. Ook verschijnen er stempels met voorstellingen die teruggaan op de klassieke oudheid. Dit zijn classicistische nabootsingen van gemmen, zoals die in de Griekse en Romeinse tijd in ringen zijn gebruikt (afb. 12).

Afb. 8 Messing stempel met ketting van Lonis de Cupere. Sprekend zegel, in het veld een kuip. Vindplaats: Nieuwlande. Diam. 1,9 cm. Part. Coll. Foto: H. Hendrikse.

232

|

Al deze genoemde typen verschillen sterk van de zegelstempels die in de Middeleeuwen in gebruik waren. De laatste zijn vaak tamelijk diep uitgesneden, omdat er gestempeld werd in was. Vanaf de 16e eeuw wordt voor het verzegelen van persoonlijke documenten, zoals brieven, zegellak gebruikt. Doordat de lak na verwarming sterk uitvloeit, is het niet nodig een stempel te gebruiken dat diep uitgestoken is. Het beeldvlak toont vaak alleen nog initialen, het persoonlijk wapen of een devies. De naam ontbreekt, omdat een brief voorzien werd van een handtekening. Zegelringen tonen vaak christelijke voorstellingen, letters, een handmerk en symbolen zoals een kroon of lelie (afb. 13).

Metaaltechnisch onderzoek Heel vaak worden bodemvondsten van metaal op hun uiterlijke kenmerken beoordeeld. Aan een voorwerp, vervaardigd uit een koperlegering, wordt al naar gelang de kleur het predikaat brons of messing gegeven. Veel van de zegelstempels worden beschreven als zijnde van brons. Teneinde in de samenstelling van het metaal wat meer inzicht te verkrijgen werd een aantal van 35 zegelstempels en 4 zegelringen met behulp van de rĂśntgen fluorescentie spectrometriemethode (RFS) onderzocht bij het Instituut Collectie Nederland (ICN) in Amsterdam. Dit betrof zowel stempels uit de Middeleeuwen als uit de Nieuwe Tijd. Opvallend bleek daarbij het gebruik van lood

Afb. 9 Messing stempel, schildvormig, van Simon Scelvward. Op het veld een gekeerde gaande vos. Vindplaats: Middelburg. L. 2,8 cm. Datering: 1300-1350. Coll. SCEZ, inv.nr. 156417. Foto: H. Hendrikse.

So hebben wi desen brief bezeghelt met onsen zeghelen...

05-binnenwerk.indd 232

02-10-2006 15:13:15


bij de bronzen en messing stempels. De meeste exemplaren bestonden uit een koperlegering met een deel lood, dat in enkele gevallen op liep tot meer dan 50%! Hierbij zou de benaming loodbrons zeker van toepassing zijn. Vooral bij de middeleeuwse stempels zijn metaalalliages van zeer wisselende samenstelling gebruikt. Na 1500 is vooral messing - een legering van koper en zink - in gebruik. Op grond van de grote diversiteit in de legeringen blijkt het in de praktijk moeilijk andere benamingen te bedenken dan de tot nu toe gangbare.

Archiefonderzoek Het grote aantal aanmeldingen na de start van het project deed al snel de behoefte ontstaan meer te weten te komen over de oorspronkelijke eigenaar of voerder van een bepaald stempel: de naam, zijn functie of beroep, zijn woonplaats, de tijd waarin hij leefde, enz. Om gericht te kunnen zoeken in de bronnen is het van groot belang dat de exacte vindplaats bekend is en dat de beschikbaar gestelde informatie betrouwbaar is. Archiefonderzoek waarbij de vindplaats uitgangspunt is, kan in bepaalde gevallen resultaat opleveren voor zover het personen betreft wier actieradius beperkt was. Echter, ook in de Middeleeuwen was de mens mobiel en daarbij denken we vooral aan de vele kooplieden die voor korte of langere tijd in een van de Zeeuwse handelssteden vertoefden. Ook militaire activiteiten brachten veel vreemdelingen binnen de landsgrenzen.

Het is niet moeilijk te raden welke persoon er achter een naam en een beeldmerk schuilgaat als die persoon De Backre heet en daarbij een ovenschieter als beeldmerk voert. Als echter alleen een beeldmerk, bijvoorbeeld een molen, staat afgebeeld en er geen randschrift aanwezig is, wordt het onderzoek een stuk lastiger. Het kan gaan om een molenaar, dus een verwijzing zijn naar het beroep van de eigenaar, maar het kan ook verwijzen naar zijn naam, terwijl hij misschien een geheel ander beroep uitoefende. Helaas moeten we vaststellen dat binnen het tijdsbestek waarin de publicatie tot stand kwam, het archiefonderzoek slechts in enkele gevallen de gewenste informatie heeft opgeleverd. Ondanks het feit dat via verschillende ingangen in diverse Rijks- en Gemeentearchieven gericht gezocht is, blijkt het in de praktijk toch zeer moeilijk te zijn een stempel via de vindplaats te koppelen aan een persoon of instelling, zeker wanneer afdrukken in was of lak van de stempels ontbreken. Wel kan, als de schriftelijke bronnen uit de gezochte periode nog aanwezig zijn, door het zoeken op naam vastgesteld worden of deze naam ter plaatse voorkwam of juist niet. In het laatste geval is het mogelijk dat de stempelvoerder van elders kwam en zijn kleinood verloor of dat hij ver van huis is overleden en zijn stempel ‘weggeraakt’ is. In Sluis werd onder andere een prachtig vierlobbig stempel gevonden waarvan de eigenaar van Spaan-

Afb. 10 Vierlobbig messing zegelstempel, vermoedelijk toebehorend aan een Spaanse lakenhandelaar. Randtekst: Arias Alfonso. In het centrum een gaande dierfiguur (schaap ?); daaromheen twee lakenbalen, een lelie en een burcht (Castilië ). L. 3,6 cm. Vindplaats: Sluis. Datering: 1350-1400. Part. collectie. Foto: H. Hendrikse.

Afb. 11 Zegelstempel van Walter de Vos met de afbeelding van een gaande vos. Diam.1,8 cm. H. 2,0 cm. Datering: 1300-1350. Vindplaats: Aardenburg. Part. collectie. Foto: H. Hendrikse.

So hebben wi desen brief bezeghelt met onsen zeghelen...

05-binnenwerk.indd 233

|

233

02-10-2006 15:13:18


se origine was, gezien de voorstellingen op het stempelvlak waarschijnlijk een lakenhandelaar (afb. 10). Identificatie van het zegelstempel is in een beperkt aantal gevallen mogelijk gebleken. Wanneer we een gevonden stempel kunnen koppelen aan een archiefstuk waarin de naam van de stempelvoerder voorkomt en waaraan zijn zegel hangt, kunnen we zien of stempel en wasafdruk identiek zijn. De vaak fragmentarisch resterende waszegels alsmede de grote lacunes in de schriftelijke bronnen maken succesvol onderzoek echter tot een gelukstreffer. Daarbij komt nog dat van de gewone burgers alleen in zeer uitzonderlijke gevallen het stempel, het zegel en de naam samen bewaard gebleven zijn. Zoals reeds eerder gezegd, tijd ontbrak om alle bronnen intensief te raadplegen. Zeker de buitenlandse archieven, met name die in BelgiĂŤ (Brugge, Brussel, Doornik en Gent), herbergen een schat aan nog niet onderzochte bronnen.

Een paar gelukstreffers Het stempel van de abt Tijdens archeologisch onderzoek in verband met de nieuwbouw van het Zeeuws Archief op het terrein van het Minderbroedersklooster te Middelburg in 1997 werd een fragment van een spitsovaal stempel gevonden, waarop de tekst MIDDELBORCH duidelijk leesbaar was (afb. 4). De zoektocht naar de bezitter van het stempel leidde tot een van onze weinige successen en is een geslaagd voorbeeld van wat er be-

Afb. 12 Zegelstempel van messing met een rode steen waarin een afbeelding van een mansportret met baard. Vindplaats: Middelburg. L. 2,2. cm. Datering: 1700-1750. Part. coll. Foto: H. Hendrikse.

234

|

reikt kan worden als archeologische en schriftelijke bronnen elkaar aanvullen of bevestigen. Op het stempelvlak zien we St. Franciscus met boek en opgeheven rechterhand, met rechts van hem een zittend persoon (de zegelaar) met de hand onder de kin. Een speurtocht in het Zeeuws Archief leidde al snel tot resultaat : aan enkele charters uit het laatste kwart van de 13e eeuw hingen zegels die exact overeenkwamen met het stempelfragment. Dankzij de nog bestaande zegels wisten we ook welke tekst en welke afbeelding er op de ontbrekende helft van het stempel te zien was: een boom met drie vogels, een iconografische verwijzing naar de heilige Franciscus. De volledige randtekst luidde: S’ NICLAES GARDIAAN MIDDELBORGH. Het stempel behoorde toe aan de gardiaan(abt) Niclaes van het Minderbroedersklooster in Middelburg. Het Zeeuws Archief bewaart enkele charters uit de periode 1284 tot 1312 waaraan zijn zegel hangt. Na zijn overlijden, waarschijnlijk tussen 1312 en 1316, is het stempel in twee stukken gekapt en weggegooid. Het toeval wil dat het stempelfragment is gevonden op slechts een tiental meters van de plaats waar de gardiaan destijds woonde en werkte en waar thans de charters bewaard worden. Uit dit geslaagde voorbeeld blijkt dat de exacte vindplaats een belangrijke factor kan zijn bij het onderzoek naar de eigenaar. Zonder de schriftelijke bronnen, met vermelding van naam en aanhangende zegels, zou

Afb. 14 Zegelstempel van loodbrons van Jacob[u]s Alverdoen. Wapenschild met zes jakobsschelpen, (3:2:1). Diam. 2,4 cm. H. 3,3 cm. Vindplaats: Sluis. Datering: 1300-1350. Part. collectie. Foto: H. Hendrikse.

So hebben wi desen brief bezeghelt met onsen zeghelen...

05-binnenwerk.indd 234

02-10-2006 15:13:20


het onomstotelijk bewijs betreffende de identificatie van de eigenaar/bezitter echter niet geleverd kunnen worden. Het stempel van burger Alverdoen De grootste groep van de gevonden zegelstempels is afkomstig van burgers of kooplieden. Door gebrek aan vroeg bronnenmateriaal dat de datering van de gevonden stempels ondersteunt, is het niet mogelijk aan te geven wanneer burgers voor het eerst een eigendomsmerk gaan gebruiken. Vermoedelijk is dat veel eerder dan de periode die wij via deze bodemvondsten kennen. De bronnen en daarmee de zegels die behouden zijn, wijzen op de tweede helft van de 13e eeuw. Het gebruik van zegelstempels nam sterk toe als gevolg van de opkomst van de steden en het ontstaan van een corpus bestuursambtenaren. Zo gaan burgemeesters en schepenen naast het stempel van hun ambt ook een privé-stempel gebruiken. Zeer waarschijnlijk waren de stempels aan een bepaald formaat gebonden, al zijn hierover (nog) geen gegevens bekend. Of de keuze bij het ontwerp van een beeldmerk iedereen vrij stond lijkt - gezien de tamelijk strikte regelgeving in de middeleeuwse samenleving - niet waarschijnlijk. Er kan in ieder geval worden vastgesteld dat, wanneer een beeldmerk eenmaal bevestigd en geaccepteerd was, het vaak vele generaties lang gebruikt werd. Een mooi voorbeeld van zo’n familiege-

bonden beeldmerk is het wapenschild van de familie Alverdoen uit Brugge (België). Het Stadsarchief in Brugge bewaart vele gegevens over deze familie. Hun wapenschild met de jacobsschelpen blijft - zij het in een iets gewijzigde vorm - generaties lang in gebruik. Aan een charter uit 1298 hangen zegels van verschillende leden van de familie Alverdoen. Het wapenschild op deze zegels toont een aantal jakobsschelpen. Steeds brengt elk lid van deze familie een kleine variant in het wapenschild aan, maar het hoofdkenmerk, de jakobsschelpen, blijft gehandhaafd. In Sluis is een zegelstempel gevonden met een vergelijkbare afbeelding als hierboven beschreven (afb. 14). Het randschrift draagt de naam van JACOBUS ALVERDOEN. Deze Jacobus Alverdoen moet, gezien de gelijkenis met het familiewapen, afkomstig zijn uit Brugge. In het charter uit 1298 wordt een Colars Alverdoen genoemd als één van de schepenen van Brugge. Zijn zegel heeft als afbeelding drie jakobsschelpen. Aan hetzelfde charter hangen zegels van drie andere leden van de familie Alverdoen. Deze drie voeren een zegel dat verwant is aan het zegelstempel uit Sluis. De zegels tonen naast de naam een wapenschild waarin zes jakobsschelpen als volgt gerangschikt zijn: 3-2-1. Bij een van de drie leden, een Iohis Alverdoe, zijn de jakobsschelpen opgenomen in en om een latwerk

Afb. 13 Messing zegelring met handmerk en de initialen NG of HN. Vindplaats: Middelburg. Diam. 1,9 cm. Coll. S. Bostelaar. Foto: H. Hendrikse.

Afb. 15 Stempel van jonkheer mr. Johan van Reigersberg Versluys (1801-1866). Vindplaats Grijpskerke. Rechthoekig zilveren stempel met ivoren greep. L. 2,0 cm. H. 9,1 cm. Het stempelveld toont het wapen van deze regent. Datering: 1819-1866. Coll. F. Dingemanse. Foto: H. Hendrikse.

So hebben wi desen brief bezeghelt met onsen zeghelen...

05-binnenwerk.indd 235

|

235

02-10-2006 15:13:23


evenals bij Jacobus Alverdoen uit Sluis. Het latwerk is een heraldische figuur (een ruit) die voornamelijk in Engelse en Schotse wapens voorkomt. Hoewel deze wapenschilden vrijwel identiek zijn aan het hier afgebeelde stempel dat op dezelfde manier zes jakobsschelpen afbeeldt, is er variatie in de manier waarop het wapenschild is ingebed in de rand. Soms is dit een driepas, een andere keer een vierpas. Na 1357 worden geen bestuurlijke functies meer vervuld door leden van deze familie. Gezien de genoemde functies die de diverse leden van de familie Alverdoen op bestuurlijk niveau in Brugge uitoefenden, lijkt het alleszins aannemelijk dat ook ‘onze’ Jacobus in het nabijgelegen Sluis, dat een sleutelpositie aan de monding van het Zwin innam, een overheidsfunctie vervulde. In het Brugs archief komt hij, voor zover we hebben kunnen nagaan, niet voor. Het Sluise archief is helaas bij het bombardement in 1944 vrijwel vernietigd. Recentelijk werd ontdekt, dat op een grafzerk uit het in 1964 tijdens een AWN-veldwerkkamp opgegraven kerkje van Hannekenswerve bij Sluis eveneens de naam Alverdoen vermeld staat. De Brugse schepen Jacquemes Alverdoen, wiens zegel hangt aan een charter uit 1328 waaraan 315 (!) zegels hangen, stond misschien in nauwe familierelatie (vader/zoon?) met Jacobus Alverdoen uit Sluis op grond van de vrijwel identieke voorstelling op het stempel uit Sluis en het bewaarde zegel in Brugge. De datering van het zegelstempel is, gezien de overeenkomsten met de zegelafdrukken van familieleden in Brugge, vrij nauwkeurig te plaatsen in het eerste kwart van de 14e eeuw. Bovenstaande gegevens zijn het resultaat van intensief archiefonderzoek, dat desondanks nog niet tot identificatie van de oorspronkelijke eigenaar heeft geleid. Wel is hiermee aangetoond, dat dankzij de beschikbare archiefgegevens de weg tot het einddoel een heel eind kan worden afgelegd.

236

|

Het stempel van de jonkheer In Grijpskerke op Walcheren werd kort na de oorlog een prachtig stempel gevonden. Het stempelveld is van zilver en de ivoren handgreep is kunstig gesneden. Het gevierendeelde wapenschild met hartschild, vastgehouden door twee eenhoorns en getopt door een kroon waarboven een helmteken met de reiger en de bloem uit het wapen, kon met behulp van de Werkgroep Heraldiek Zeeland al snel worden geïdentificeerd als behorende bij jonkheer meester Johan van Reigersberg Versluys, heer van Poppekerke (1801-1866) (afb. 15). Deze regent woonde in Middelburg en was lid van Provinciale en Gedeputeerde Staten van Zeeland. De familie werd in 1801, het geboortejaar van Johan, met alle nakomelingen in de adelstand verheven. Johan huwde in 1825 met jonkvrouw Suzanna Maria de Haze Bomme. Het echtpaar kreeg negen zonen en vijf dochters. Nazaten wonen thans veelal in het buitenland. Op de tentoonstelling Wie schrijft, die blijft. Zij drukten hun stempel op de Zeeuwse geschiedenis werd behalve het prachtige briefstempel het album amicorum van Johan getoond, evenals een zegenwens ter gelegenheid van zijn tiende verjaardag in 1811 en zijn huwelijksaankondiging. Dankzij de nog aanwezige bronnen, waaronder het Archief Van Reigersberg Versluys, en raadpleging van handboeken over genealogie en de Nederlandse adel kon de eigenaar van dit stempel geïdentificeerd worden. De vraag is nu hoe het kostbare stempel op een stuk bouwland terechtkwam. Mogelijk is het met puin dat na de oorlog uit de verwoeste binnenstad van Middelburg afgevoerd werd, daar terechtgekomen.

Nieuwe projecten Na het succesvolle zegelstempelproject, afgesloten met een publicatie en een tentoonstelling, heeft de WMZ zich gericht op andere categorieën bodemvondsten van metaal. Inmiddels zijn

So hebben wi desen brief bezeghelt met onsen zeghelen...

05-binnenwerk.indd 236

02-10-2006 15:13:23


vogeldrinkbakjes, bodemvondsten van zilver en metalen voorwerpen uit de Romeinse tijd onder de aandacht van de WMZ geweest. Thans verzamelen de werkgroepsleden gegevens over loden stadsgewichten en over gegraveerde mesheften uit de periode 1450 -1550. Dankzij de inzet van de werkgroepsleden die via persoonlijke contacten met verzamelaars een vertrouwensbasis hebben opgebouwd en daardoor de medewerking van de meeste detectorzoekers hebben gekregen, heeft

de WMZ talloze voorwerpen kunnen registreren en documenteren die anders een verborgen bestaan in een particuliere collectie zouden leiden. Het belang van deze vondstmeldingen voor de archeologie moge duidelijk zijn. Werkgroep Metaalvondsten Zeeland p/a H. Hendrikse Dinsdagstraat 23 4524 AM Sluis H.Hendrikse@zeelandnet.nl

Noten 1 Henk Hendrikse is als beheerder van het archeologisch depot verbonden aan de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland (SCEZ) en is voorzitter van de Werkgroep Metaalvondsten Zeeland. Leida Goldschmitz is secretaris van de Werkgroep Metaalvondsten Zeeland. 2 Hendrikse, H., Zegelstempels en Zegelringen uit Zeeuwse bodem. ISBN 90 5994 013 x. Uitgeverij Aprilis, Zaltbommel, 2003. Dit boek bevat een uitgebreide literatuurlijst. Prijs: € 19,50; de publicatie is thans met 50% korting te verkrijgen bij de Werkgroep Metaalvondsten Zeeland. Literatuur Beelaerts van Blokland, W.A. et al., 1938: Nederlandsche Kloosterzegels vóór 1600. dl I, Benedict, ’s-Gravenhage. Corpus Sigillorum Neerlandicorum, De Nederlandsche zegels tot 1300, afgebeeld en beschreven in opdracht en onder toezicht van de Nederlandsche Koninklijke Akademie van Wetenschappen te Amsterdam, ’s-Gravenhage 1937-1940. Dijkhof, E.C., 1992: ‘Zegelen in Middelburg’, Beoorkonding, Bezegeling en Institutionele ontwikkeling in Middelburg in de 13e en het eerste kwart van de 14e eeuw, Archief van het Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, Middelburg, 57-87. Ewald, W., 1914: Siegelkunde. München/Berlijn. Gaillard, E., z.j.: Inventaire des archives de la ville de Bruges. Inventaire des chartes par L.Gilliods van Severen; Table des noms de famille; table des noms de lieux; glossaire flamand, Brugge. Gilliods van Severen, L., 1882: Ecole Bogarde, Brugge. Gilliods van Severen, L., 1871-1882: Inventaire des archives, deel 1, p 27; p 59 acte nr.113, 19 dec. 1298; p.399 acte nr. 323,14 dec. 1328; p 428, acte nr. 357, 3 mei 1331 II, Brugge. Harthoorn, P.A., z.j.: Inleiding bij handmerken in Zeeuwse bronnen. Inleiding voor de Prae-1600 Club. Ongepubliceerd. Henderikx, P.A., 1977: De oudste bedelordekloosters in het graafschap Holland en Zeeland, Het ontstaan van bedelordekloosters voor ca. 1300 te Dordrecht, Middelburg, Zierikzee en Haarlem, alsmede enige aspecten van de plaats van deze kloosters in het stedelijk leven en daarbuiten gedurende de Middeleeuwen, Hollandse Studiën 10, Dordrecht. Hendrikse, H., 2003: Zegelstempels en Zegelringen uit Zeeuwse bodem, Zaltbommel. Hullu, J. de, 1924: Bijdragen tot de Geschiedenis van het St. Janshuis te Aardenburg, 1258-1604 in: Archief van het Koninklijk Zeeuwsch Genootschap. Janssen, H.Q., 1856/1860: Het Begijnhof te Aardenburg, Hervormd tot een klooster van de derde orde van St. Franciscus, in: Bijdragen tot de oudheidkunde en geschiedenis, inzonderheid van Zeeuwsch-Vlaanderen, Middelburg. Kittel, E., 1970: Siegel, Braunschweig. Koldeweij, A.M., 1990: In Buscoducis 1450 – 1629. Kunst uit de Bourgondische tijd te ’s-Hertogenbosch. De cultuur van late middeleeuwen en renaissance, Maarssen/Den Haag. Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, 1984: Encyclopedie van Zeeland, Middelburg. Nieuwsbrief Archeologie Provincie Zeeland 1998-2002: nrs. 1 t/14. Nederlands Koperinstituut, 1964: Koper en koperlegeringen, Uitgave no. 3, Den Haag. Raadt, J.-Th. de, 1901: Sceaux Armories des Pays-Bas et des Pays Avoisinants, Société Belge de Librairie, Bruxelles. Rietstap, J.B., 1886: Armorial général, Handboek der Wapenkunde. Schouteet, A., 1979: Regesten op de oorkonden, 1340-1380, deel 3, Fonds van de Bogardenschool, Brugge. Stoppelaar, J.H. de, 1883: Inventaris van het oud-archief der stad Middelburg 1217-1581, Middelburg. Weleveld, L.A. van, 1848-1852: Handboek van den Nederlandschen adel in Art., Versluys.

So hebben wi desen brief bezeghelt met onsen zeghelen...

05-binnenwerk.indd 237

|

237

02-10-2006 15:13:23


Piet Zuijdweg, de man die alles zocht Jan J.B. Kuipers

In de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw was in Zeeland een kleine groep amateur-archeologen actief, die een pioniersfunctie van grote betekenis hebben vervuld. Ze vatten hun zelfgekozen taak zeer serieus op en opereerden - noodgedwongen - vaak erg solistisch. Elk van deze mensen werkte voornamelijk in de eigen regio. Zeeuws-Vlaanderen had Jan van Hinte, Tholen Piet Jasperse, Zuid-Beveland Adriaan de Boo en Noord-Beveland Piet Zuijdweg. Op Schouwen (en elders) was veel eerder al de onderwijzer J.A. Hubregtse (1878-1940) bezig met archeologisch onderzoek.

Afb. 1 Piet Zuijdweg in augustus 1975, poserend in zijn huisje onderaan de dijk bij Kats (coll. A. Bruijns). Enkele decennia na Zuijdwegs dood doen nog altijd anekdoten en roddels over deze gedreven, wat zonderlinge man de ronde.

“Wat zocht u?”, vraagt het personage Mia aan de versleten amateur-archeoloog Daan Zonderling in het stuk Daan Zonderling, Of zijn Wonderbaarlijke Vlucht naar de Zon.1 “In wezen niets,” antwoordt de oude man. “Ik trof het een na het ander aan.” Daan Zonderling is wel een aardige omschrijving voor P.C. Zuijdweg (1909-1979)2, op wie het Gezelschap van de Zee dit stuk baseerde, maar met meer recht kun je spreken van uitzonderlijk. Zuijdweg (afb. 1), AWN-lidnummer 595, was wel-

238

|

iswaar een excentriek persoon, maar is voor de archeologie van Noord-Beveland van groot belang geweest.

Levenstaak ‘Niets zoeken’ betekent natuurlijk alles zoeken, en dat gold zeker voor Piet Zuijdweg. Hij was in de meest uiteenlopende aspecten van het verleden geïnteresseerd, van de prehistorie (inclusief paleontologische gegevens) tot en met het recente verleden. Zijn aandacht gold ook oorden ver buiten

Piet Zuijdweg, de man die alles zocht

05-binnenwerk.indd 238

02-10-2006 15:13:24


zijn geliefde Noord-Beveland: zo liet hij getekende plattegronden na van Jeruzalem in de tijd van Jezus en in 1099 (na de Eerste Kruistocht). Ook met betrekking tot Noord-Beveland was Zuijdwegs archeologische interesse uiterst breed. Het signaleren en bewaken van archeologisch belangwekkende plekken op dit Zeeuwse eiland zag hij bijna als een levenstaak, die hij diende met grote volharding. Over Zuijdweg doen in historisch en archeologisch geïnteresseerde kringen in Zeeland nog altijd kleurrijke verhalen de ronde. Zuijdweg, die zijn omvangrijke collectie archeologica in 1970 afstond aan het Museum voor Zuid- en Noord-Beveland te Goes (nu Historisch Museum De Bevelanden)3 werd geplaagd door bijziendheid en hartziekten. Hij woonde als vrijgezelle boerenzoon moederziel alleen aan de Oostzeedijk te Kats, en klaagde meer dan eens dat zijn huis tot een opslagplaats van vondsten, en zijn tuin tot een wildernis geworden was, maar dat hij dit alles niettemin voor de wetenschap overhad. Berucht was ook zijn met scherven overdekte tafel (een afgedekte biljarttafel), waar nog een klein hoekje werd vrijgehouden voor het schrijven van menigvuldige brieven aan de provinciaal archeoloog ir. J.A. Trimpe Burger (ROB; zie het gesprek met hem elders in dit nummer) en andere personen en instellingen op archeologisch gebied.

undatie van dat eiland in 1944. In het geval van Noord-Beveland refereerde men er niet mee aan een schoonheidsideaal, maar aan de vruchtbaarheid van de bodem.

Emelisse Bij het egaliseren van de Emelisse-weie in 1938 raakte Zuijdweg, toen achter in de twintig, in archeologie geïnteresseerd. Hij kocht voor studiedoeleinden aardewerkvondsten van dit terrein op en sloeg gaandeweg ook zelf aan het zoeken. Van het terrein van het verdronken dorp Emelisse, gelegen in de Oud-Noord-Bevelandpolder en in 1216 als parochie vermeld, zijn mede dankzij Zuijdweg oudere vondsten bekend, namelijk uit de Vroege Middeleeuwen. Na de verdwijning in 1530/32 en de herdijking in 1598 herinnerde de naam Emelisse-weie aan dit verdronken dorp. De ‘weie’ werd zoals gezegd in 1938 in het kader van de werkverschaffing geëgaliseerd, een project dat wegens de voortgeschreden normen van archeologische monumentenzorg nu ondenkbaar zou zijn. Emelisse was een aanzienlijk dorp, met een cisterciënzer nonnenklooster binnen de parochiegrenzen (al na de vloed van 1288 verplaatst naar Walcheren) en een gasthuis. De werkzaamheden van 1938 brachten onder meer vier bakstenen sarcofagen met skeletresten aan het licht (afb. 2).

Afb. 2 Ontbloting van een uit moppen opgebouwde sarcofaag met tongewelf op de Emelisse-weie in 1938.

In dit artikel bepalen we ons tot Zuijdwegs betekenis voor de archeologie van het verdronken land en de verdronken dorpen in zijn gebied. Noord-Beveland is na de voor Zeeland rampzalige SintFelixvloed van 5 november 1530 lange tijd geheel ‘drijvende’ geweest: pas in 1598 kwam met de Oud-Noord-Bevelandpolder de eerste herdijking tot stand. Het herdijkingsproces van het hele eiland nam een paar eeuwen in beslag. Vóór de ramp van 1530 was het eiland bekend als de ‘lusthof van Zeeland’, een type eretitel die Walcheren als ‘tuin van Zeeland’ droeg vóór de inPiet Zuijdweg, de man die alles zocht

05-binnenwerk.indd 239

|

239

02-10-2006 15:13:24


Afb. 3 Pijpaarden beeldjes van het Christuskind uit Emelisse (XV), coll. Zuijdweg (Historisch Museum De Bevelanden).

Eén daarvan kon door de Kortgeense arts L.G. Gelderman en dr. L.A.J. Burgersdijk, destijds conservator van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, worden onderzocht. Deze sarcofaag was 2,70 meter lang. Het lijk was er waarschijnlijk bekist in gedeponeerd; op de vloer werden stukjes halfvergaan hout, ijzeren spijkers, scharnierfragmenten en schilfers lei aangetroffen. Nadien klaagde Gelderman per brief zijn nood aan dr. Burgersdijk: “Het slotbedrijf is, dat de moppen die de laatste dagen in groot aantal te voorschijn zijn gekomen, bij vrachtauto’s vol verkocht worden aan liefhebbers van stapelmuurtjes.” Zuijdweg, die omstreeks 1954 echt zelf begon met zoeken en optekenen, redde van Emelisse onder meer een flinke collectie pijpaarden devotionalia (afb. 3) en natuurstenen bouwfragmenten zoals een gedeelte van een altaaropbouw of sacramentshuisje. Zijn meest curieuze object uit Emelisse is ongetwijfeld een aan voorhoofd en neus beschadigd

Afb. 4 Romaans mascaron met het ‘Jack O’Green-motief’, coll. Zuijdweg (beeldbank Project Verdronken Dorpen, SCEZ).

zandstenen hoofdje van 13,5 bij 13,6 cm, mogelijk een stuk kapiteel (zuilbekroning) of deel van een doorgang (afb. 4). Uit beide mondhoeken komen plantenranken tevoorschijn, die zich splitsen rond de kin en het hoofd. Waarschijnlijk is het kopje losgekomen bij een spontane breuk tijdens sloopactiviteiten of iets dergelijks. Deze romaanse mascaron, volgens Zuijdweg afkomstig van het kloosterterrein, werd door de toenmalige directeur van het Goese museum L.J. Abelmann gedetermineerd als mogelijke afbeelding van het hoofd van Sint-Jan de Doper, maar vertoont trekken van een figuur uit de KeltischGermaanse ideeënwereld, die in de Britse folklore wist voort te leven tot in onze tijd: de befaamde ‘Jack O’Green’, ‘Jack in the Green’ of ‘Green Man’. Als kerkdecoratie op kapitelen, doorgangen en graftombes is dit motief al bekend sinds de vijfde eeuw. Een door mij een aantal jaren geleden ondernomen zoekactie op het internet leverde ten aanzien van dit motief verrassende resultaten op. Parallellen van de Europese ‘Jack O’Green’, inclusief het loof uit de mondhoeken, blijken ook voor te komen in het decoratieprogramma van hindoeïstische tempels in India, zodat de achtergrond van het Jack O’Green-motief misschien beter algemeen Indo-Europees kan worden genoemd dan ‘Keltisch-Germaans’ en/of ‘klassiek’.

Wanteskuip Een andere, door Zuijdweg onderzochte site was de Wanteskuip ten westen van Colijnsplaat, aan de noordwestzij-

240

|

05-binnenwerk.indd 240

Piet Zuijdweg, de man die alles zocht

02-10-2006 15:13:26


de van de Oud-Noord-Bevelandpolder. Onder kuip(e) werd een geïnundeerd stukje land verstaan, dat weer rondom was ingedijkt (ingekuipt). Bij de ongeveer twee hectare grote Wanteskuip gebeurde dat in 1785. In deze kupe vinden we Zeelands ongetwijfeld merkwaardigste eilandje: Soeke, een drijvend vogeleiland. Het is een in 2000 gerealiseerd gevaarte van 17 ton schelpen en staalmatten, drijvend op honderden pvc-buizen. Het dankt zijn naam aan het verdronken middeleeuwse dorp Soeke (Dijxhoeke, Hoeke, ‘s-Gravenhoeke), waarvan de archeologische resten in de Wanteskuip aanwezig zouden zijn. Door het eilandje drijvend te maken, bleven deze middeleeuwse sporen gespaard. In 1866, toen de kuip als dijkput voor kleiwinning werd gebruikt, zijn er een ‘roodbakken metselsteen’ voorstellende een ‘menschengelaat’, aldus de catalogus van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen uit 1890, en vele geraamten gevonden. De Middelburgse geneesheer, antropoloog en historicus J.C. de Man liet in hetzelfde jaar ter plaatse enig speurwerk verrichten, waarbij ook de overblijfselen van een gebouw werden ontdekt. Het was een kapel, meende De Man. De mening dat hier ooit het in 1329 als parochie vermelde Soeke lag, was vrucht van historisch onderzoek. Op 30 oktober 1909 brak de Wanteskuip in, waarna zij lang ‘drijvende’ bleef. De daaropvolgende jaren werd het grasland van de kuip meer en meer door de zee afgekalfd. Dit proces bracht in 1924 weer fundamenten van het al door J.C. de Man beschreven gebouw tevoorschijn (afb. 5). Een nieuwe generatie Zeeuwse oudheidkundigen ging het fenomeen aanschouwen. Mr. A. Meerkamp van Embden en dr. W.S. Unger, namens het Zeeuwsch Genootschap én de Provinciale Zeeuwsche Schoonheids- en Archeologische Commissie, bezochten de Wanteskuip onder geleide van dokter Gelderman. Aldaar zagen ze minstens vijf lagen metselwerk van

een rechthoekig gebouw van 18,80 bij 17,17 m, aan het noordfront voorzien van twee ronde hoektorens met een binnendoorsnede van 2,60 meter. Alhoewel de bouwresten dezelfde als die van 1866 moesten zijn zagen Meerkamp van Embden en Unger er nu een klein kasteel in, vermoedelijk gebouwd door de heren van Emelisse. Soeke of Hoeke zou in dat geval meer naar het westen liggen. Het jaarverslag van het Zeeuwsch Genootschap over 1925 meldt dan ook overleg met het bestuur van de Oud-Noord-Bevelandpolder om te zien, wat voor het behoud der fundamenten kon worden gedaan. Maar in de daaropvolgende jaren ging volgens schaarse berichten door de getijdewerking het merendeel van de mysterieuze bouwresten verloren. Piet Zuijdweg wist in de late jaren vijftig en de jaren zestig veel losse vond­

Afb. 5 In 1924 waargenomen bouwkundige resten in de Wanteskuip. Een kasteeltje of toch niet? (Gepubliceerd in het ‘Archief’ van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, 1925).

Piet Zuijdweg, de man die alles zocht

05-binnenwerk.indd 241

|

241

02-10-2006 15:13:27


Afb. 6 Onderzoek van de inheems-Romeinse vindplaats op de schorren bij OudHamerstede, 1966. Op de achtergrond de in 1965 voltooide Oosterscheldebrug. Op de foto v.l.n.r. dr. L. Devliegher (Brugge), M. Kegel, J. v.d. Berg, P.C. Zuijdweg (met meetlat) en A. Kegel (ROB/beeldbank SCEZ).

sten uit de kuip te bergen én tal van sporen op te tekenen. In correspondentie spreekt hij van een kerkhofmuur en verschillende ronde torens. Ook andere puinsporen en zelfs het kerkhof documenteerde hij in globale tekeningen. Laat zo’n toren een grote waterput zijn geweest en een in Zuijdwegs beleving indrukwekkende grote boog een spaarboog: feit is dat door zijn activiteiten locaties als de Wanteskuip niet in vergetelheid raakten en een grote hoeveelheid vondsten in het museum te Goes, respectievelijk het Provinciaal Archeologisch Depot in Middelburg terecht kon komen.

Oud-Hamerstede, ‘Romeins Kats’ Het vermoedelijk belangrijkste werkterrein van P.C. Zuijdweg lag dicht bij huis: de buitendijkse slikken van Kats, waar in de Middeleeuwen ten noorden van het huidige haventje van Kats het dorp Oud-Hamerstede lag. De kerk van Oud-Hamerstede was al in 1304 buitengedijkt; een nieuwe kerk werd in het binnenwaarts verplaatste Nieuw-Hamerstede gebouwd, dat vermoedelijk identiek was aan het in 1530 verdronken dorp Edekinge; dit dorp lag

242

|

omtrent de oosthoek van de huidige Frederikspolder en de locatie ervan is óók door Zuijdweg ontdekt. Belangrijker dan het middeleeuwse Hamerstede zelf was de ontdekking in het midden van de jaren zestig door Zuijdweg en zijn oudheidkundige metgezel, de Goese scholier Aad Bruijns, van nog vroegere bewoningsfasen ter plaatse, namelijk uit de negende (Karolingisch) en de eerste eeuw (inheems-Romeins). Vele scherven van vroegmiddeleeuws en ijzertijd­ aardewerk en Romeinse importstukken borgen ze. Bovendien kwamen reeksen palen te voorschijn, die volgens toenmalig provinciaal-archeoloog Trimpe Burger de plattegrond van een bepaald huistype bleken te omvatten dat vooral in zuidwestelijk Nederland in de Romeinse tijd waarschijnlijk algemeen gebruikelijk was. De bewoners van de inheems-Romeinse nederzetting kenden volgens Trimpe enige welstand, want tussen de scherven en andere vondsten werd ook een fraaie Romeinse fibula (mantelspeld) van brons met ingelegde versiering aangetroffen. Het werk van Zuijdweg en Bruijns werd in latere jaren gevolgd

Piet Zuijdweg, de man die alles zocht

05-binnenwerk.indd 242

02-10-2006 15:13:28


door onderzoek in dezelfde omgeving door andere AWN’ers onder leiding van Joop van den Berg én door de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (afb. 6). Archeologe Nathalie van Jole-de Visser verrichtte in juni 2004 in het kader van het Project Waardering Terreinen van Archeologische Betekenis voor de Archeologische Monumentenkaart opnieuw onderzoek naar Oud-Hamerstede, en stelde vast dat deze site erg in kwaliteit was achteruitgegaan. Zowel de nederzetting uit de Late IJzertijd/ Romeinse tijd als middeleeuws OudHamerstede stonden op de Archeologische Monumentenkaart van Zeeland. “De inheems-Romeinse nederzetting ligt momenteel zelf als het ware verdronken in de Oosterschelde,” aldus Van Jole. “De voltooiing van de stormvloedkering in de jaren tachtig van de vorige eeuw heeft als gevolg dat door de verminderde getijdenwerking bepaalde stukken van het slik niet meer droog vallen, waaronder deze resten.” Het middeleeuwse Oud-Hamerstede ligt meer naar de huidige zeedijk toe. Van Jole trof in 2004 echter nog maar sporadisch middeleeuws aardewerk aan en van de funderingen bleek bijna niks meer over (afb. 7). Moerneringsputten en een vorm van percelering in de omgeving van de funderingen liggen precies op de huidige laagwaterlijn. Sinds de Japanse oester zijn intrek in de Oosterschelde nam, gaan Oud-Hamerstede en uiteraard ook andere buitendijkse archeologische locaties in de Oosterschelde sterk achteruit, constateert Van Jole. “Dit diertje zet zich graag vast op oude bakstenen en eet deze als het ware op. Door zijn enorme aantal vormt de Japanse oester een grote bedreiging voor de funderingsresten die nu nog in de Oosterschelde te vinden zijn.” De funderingen van Oud-Hamerstede zijn in 2004 met GPS (Global Positioning System) exact ingemeten en als vondstmelding opgenomen in de landelijke database ARCHIS van de ROB. Het terrein is helaas van de AMK Zeeland verdwenen.

Contacten Aad Bruijns, broer van de latere boekhandelaar, Zelandica-uitgever en –auteur Jan Bruijns (1953-2000), bleef na zijn archeologisch werk met Zuijdweg steeds actief en geïnteresseerd (afb. 8). Zo is in 2005 bij de viering van ‘Goes 600 jaar stad’ – Bruijns was inmiddels een eind in de vijftig - een kleine expositie van zijn vondstmateriaal gehouden in het bankgebouw pal naast een voormalig opgravingsterrein (het ‘clockhuys’ naast het vroegere slot Ostende, 1970). Zuijdweg werkte ook samen met andere Zeeuwse oudheidkundigen en historici in de dop. Op een Noord-Bevelandse kaart met archeologische locaties die hij in 1955 maakte, prijkt ook de naam van de Colijnsplaatse domineeszoon H. Kluiver (1942-1998), later een bekend Zeeuws cultuurhistoricus,

Afb. 7 Schaarse funderingen van het verdronken dorp Oud-Hamerstede in de slikken van Kats anno 2005. De bakstenen zijn aan erosie onderhevig door de ‘baksteenetende’ Japanse oester.

Piet Zuijdweg, de man die alles zocht

05-binnenwerk.indd 243

|

243

02-10-2006 15:13:30


Afb. 8 Aad Bruijns in 1966, met een gerestaureerde pot van de buitendijkse inheems-Romeinse nederzetting bij Kats (fotograaf onbekend / beeldbank SCEZ).

hoofdconservator van het Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen en professioneel betrokken bij onder meer de wetenschappelijke publicatie van de correspondentie van Willem van Oranje. Zuijdwegs belangrijkste contact in de professionele wereld was ongetwijfeld provinciaal archeoloog ir. J.A. Trimpe Burger, aan wie hij talrijke brieven richtte over zijn activiteiten. In deze correspondentie, deels aanwezig in het Zeeuws Archeologisch Archief, klinkt wel eens frustratie door over vermeend gebrek aan aandacht van de Rijksdienst in de persoon van de provinciaal archeoloog. Toch blijkt uit Trimpe Burgers ‘tegencorrespondentie’ wel waardering voor met name het vroegmiddeleeuwse en Romeinse materiaal dat Zuijdweg als eerste op Noord-Beveland verzamelde – en alleen al daarom pioniersarbeid verrichtte. (Eerder dan Zuijdweg vond J.A. Hubregtse al ijzertijdaardewerk in het westen van het eiland.) Het legaat van Zuijdweg aan het museum in Goes werd, misschien met deze aspecten in het achterhoofd, dan ook door de toenmalige conservator aldaar, L.J. Abelmann, een grote serie belangrijke vondsten voor de weten-

244

|

05-binnenwerk.indd 244

schap genoemd. Abelmann deed deze uitspraak in een interview, dat ter gelegenheid van de expositie van de collectie Zuijdweg op 5 november 1971 in de Provinciale Zeeuwse Courant verscheen. Over Zuijdweg zelf meldde de conservator waarderend: “Hij heeft talloze waarnemingen gedaan en belangrijke archeologische vondsten in veiligheid gebracht.” De vinder zelf gaf in het PZC-artikel als motief voor zijn schenking: “Ik ben niet jong meer. Mijn huis raakte helemaal vol met scherven, je kon er niet meer in leven. Op de vloeren, het stond overal opgestapeld, de kasten waren allemaal vol, dat ging niet meer. Het stond zelfs al in bijgebouwen bij een loods.” Het ‘zoeken naar alles’ was Zuijdwegs leven, Noord-Beveland zijn persoonlijke territorium. Het buitendijkse bedrijf van pierenspitters zag hij bijvoorbeeld met lede ogen aan. Ook het verschijnen van andere, vaak al even fanatieke amateur-archeologen, zoals de onderwijzer A. de Boo uit Kwadendamme, was hem niet altijd even welkom. Het zijn trekjes die het profiel van deze merkwaardige Noord-Bevelander – ‘de enige katholiek op Noord-Beveland’, aldus Aad Bruijns - des te duidelijker doen uitkomen.

Piet Zuijdweg, de man die alles zocht

02-10-2006 15:13:31


Besluit Figuren als Piet Zuijdweg behoren zelf ook tot het cultureel erfgoed van hun streek. Voor Zuijdweg geldt dat in sterke mate, gezien het feit dat de anekdoten over hem in beperkte kring nog steeds voortleven en hij - weliswaar sterk vertekend - is vereeuwigd in het leesspel Daan Zonderling. Zuijdweg, De Boo en die andere archeologische hoeders van de Zeeuwse regio’s en eilanden joegen de sporen en relicten van het verleden vasthoudend en soms bijna maniakaal na, zonder uitzicht op beloning of erkenning – erkenning waarnaar ze trouwens wél verlangden. Niet door wetenschappelijke zelfbeknotting gehinderd, verloren ze zich soms in exotische theorieën en speculatie: Zuijdweg met zijn bijna hallucinante waarneming van een

‘monster van de Oosterschelde’4, De Boo met zijn verhaal over een ridder die gesneuveld zou zijn bij de Slag van Baarland (1294) en wiens skelet uit de voormalige kerk van Coudorpe hij onderzocht.5 Het zijn erupties van hun verbeelding, waarbij de professionele archeoloog en de hedendaagse ‘vrijwillige archeoloog’ misschien meewarig glimlachen. Maar zonder die inspirerende kracht van hun verbeelding zouden mensen als Zuijdweg het nooit zo lang op hun eenzame, vaak ondergewaardeerde en in elk geval onbetaalde voorpost hebben uitgehouden. Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland Postbus 49 4330 AA Middelburg

Noten 1 Schuurman Hess z.j. 2 Met dank aan John van Haver (Historisch Archief Noord-Beveland) voor het verstrekken van Zuijdwegs leefjaren en Aad Bruijns voor het doornemen van het manuscript. 3 Veel van dit vondstmateriaal is inmiddels ondergebracht in het Provinciaal Archeologisch Depot (SCEZ, Middelburg). 4 Haanman 1997. 5 Kuipers 1988, 77-80; 2004a. Bronnen Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland (SCEZ), Middelburg Zeeuws Archeologisch Archief: doss. 42GZ-4 (Wanteskuip), 48EN-3 (Emelisse), 48FN-4 (Oud-Hamerstede), 48FN-5 (inheems-Romeinse nederzetting bij Oud-Hamerstede). Literatuur Adriaanse, L., R. van Dierendonck en J. Kuipers (red.), 2005: Verdronken dorpen in Zeeland 2, Special 12 (Middelburg SCEZ); [ook in] Zeeuws Erfgoed nr. 4, december. Haanman, D. (pseud. Jan Bruijns), 1997: Mijnheer Z. en het Monster van de Oosterschelde, Zeeuws Tijdschrift 47 nr. 5, 34-35. Kuipers, J., 1988: Dwaallichten in de Delta, Goes, 77-80 (De Boo en de raadsels van een dode ridder) 107-109 (Het tweede droevige einde van Emelisse) en 110-113 (Kasten vol Oud-Hamerstede). Kuipers, J., 2000: Een kosmopolitische kop uit Emelisse, Nieuwsbrief Archeologie (Informatieblad Provincie Zeeland) nr. 13, december, 7 (rubriek ‘Vondst voor het voetlicht’). Kuipers, J.J.B., 2001: Wanteskuip blijft mysterie, Provinciale Zeeuwse Courant 21 maart (rubriek ‘Even Omzien’). Kuipers, J,J.B., 2001: Het kopje van Emelisse, Provinciale Zeeuwse Courant 4 juli (rubriek ‘Even Omzien’). Kuipers, J,J.B., 2002: Beschermer van Oud-Hamerstede, Provinciale Zeeuwse Courant 2 januari (rubriek ‘Even Omzien’). Kuipers, J.J.B., 2002: Middeleeuwse geheimen in de Wanteskuip, Nehalennia 136, 24-26. Kuipers, J,J.B., 2004a: De reus van Coudorpe, Provinciale Zeeuwse Courant 24 maart 2004 (rubriek ‘Even Omzien’). Kuipers, J,J.B.(red.), 2004b: Sluimerend in slik. Verdronken dorpen en verdronken land in zuidwest Nederland, Middelburg/Vlissingen. (Met bijdragen van J.J.B. Kuipers, R.M. van Dierendonck, A.P. de Klerk, L.C.J. GoldschmitzWielinga, D. de Koning-Kastelijn, H. Hendrikse, A.J. van der Veeke). Kuipers, J.J.B., 2005: MOnuMENtaal [Wanteskuip], Zeeuws Erfgoed jaargang 4, nr. 4, 24. Schuurman Hess, J., z.j.: Daan Zonderling, Of zijn Wonderbaarlijke Vlucht naar de Zon, Gezelschap van de Zee.

Piet Zuijdweg, de man die alles zocht

05-binnenwerk.indd 245

|

245

02-10-2006 15:13:31


Lezen met de schop Jan Trimpe Burger en de Zeeuwse archeologie Wim van Horssen

“Ik wil de grond lezen: de bodemprofielen en de vlakken. Dat boeit mij meer dan al die scherven. Die moet je maar opbergen en administreren”, zegt Jan Trimpe Burger, de nu hoogbejaarde nestor van de Zeeuwse archeologie. Door het gesprek dat ik in februari in Oostkapelle op Walcheren met hem had, liep als een rode draad zijn liefde voor die grond en voor de Zeeuwse grond in het bijzonder. Ir. Jan Trimpe Burger (83), die opgroeide in Domburg, had al vroeg belangstelling voor archeologie. “Er woonde in Domburg een oudere vriend van ons, die conservator was van het Zeeuws Genootschap in Middelburg.

246

|

05-binnenwerk.indd 246

Via hem ben ik met het genootschap in contact gekomen en is mijn interesse gewekt voor de archeologie van Walcheren en Zeeland, en ben ik ook in contact gekomen met de ROB in Amersfoort, waarvoor ik correspondent werd.” Zijn interesse hield echter niet op bij de archeologie. “Ik had een veel bredere belangstelling, ook voor plant- en dierkunde”, vertelt hij. ”Maar mijn voornaamste interesse ging uit naar bodemkunde.” Vanuit die belangstelling was hij in 1947 betrokken bij de bodemkartering van Walcheren, voorafgaande aan de ruilverkaveling, en later van Schouwen-Duiveland.

Interview Jan Trimpe Burger

02-10-2006 15:13:32


Hij ging na zijn HBS-tijd tuin- en plantenteelt studeren in Wageningen. “Ik had daar als keuzevakken bodemkunde bij professor Edelman en – een heel gekke combinatie – entomologie en fytopathologie. De ir-colleges van Edelman volgde ik al vanaf de propedeuse.” Hij stelde Edelman voor om te promoveren op een archeologisch onderwerp betreffende Zeeland. Die vond dat een goed idee en nam contact op met de ROB in Amersfoort, waar toen dr. Glazema directeur was. “Ik moest daarvoor echter wel drie maanden bij de ROB komen werken”, zegt Trimpe. “Om te beginnen voor het onderzoek van de Spanjaardberg bij Santpoort in Noord-Holland.” Daarna volgden opgravingen elders in het land, onderandere in West-Friesland, Oostwoud en in de Friese terpen. “Daar heb ik als veldtechnicus professor Van Giffen geassisteerd. Ik had een heel goede band met Van Giffen, omdat we ongeveer dezelfde opleiding hadden. Hij was bioloog en ik met ‘Wageningen’ min of meer ook. We hadden beiden veel interesse in bosbouw, plantkunde en natuurwetenschappen. Daardoor had ik ook het geluk dat ik de eerste keus uit zijn boeken kreeg, toen hij met pensioen ging.”

In dienst bij de ROB “Ik ben in 1955 bij de ROB gekomen, als vervanging van een zieke collega, en dat beviel de dienst zo goed, dat ik mocht blijven”, zegt hij. “Uiteindelijk ben ik 31 jaar aan de ROB verbonden geweest.” In 1986 nam hij afscheid van de dienst als provinciaal-archeoloog van Zeeland. Dat hij succesvol in de archeologie was, kwam volgens Jan Trimpe doordat hij drie zaken onder de knie had: ”Ik kon ten eerste goed met de schop werken. Ik had bij wijze van spreken mijn ogen in mijn schop zitten. Verder kon ik goed opmerken en tekenen. En wat heel belangrijk is bij het opgravingswerk: ik kon goed met de arbeiders opschieten, hoewel die niet altijd even gemakkelijk waren.”

Jan Trimpe ging in 1955 voor de ROB in Amersfoort wonen. Eerst was hij daar in de kost en nadat hij getrouwd was, woonde hij er op een flat. Dat viel voor hem als buitenmens niet mee. Het was voor hem en zijn vrouw toch al niet zo’n gemakkelijke tijd, omdat hij voor de opgravingen overal in het land de hele week van huis was en zaterdagochtend als afsluiting nog een stafvergadering bij de ROB had. “En dan wilden vrouw en kinderen er in het weekend uit, terwijl ik juist thuis wilde zijn”, zegt hij. In 1961 begon Jan Trimpe voor de ROB met opgravingen in Aardenburg in Zeeuws-Vlaanderen, waar hij eerst in een jeugdherberg verbleef. In 1965 ging hij er met zijn gezin wonen. “Daar hebben we 18 jaar gewoond”, vertelt hij. “Dit zeer tegen de zin van professor Van Es, de directeur van de ROB, die wilde dat iedereen in Amersfoort woonde, en eigenlijk ook van mijn vrouw die, afkomstig uit Gelderland, zich in Zeeuws-Vlaanderen een beetje in het buitenland voelde. Dat gaf nogal wat strubbelingen en tegenwerking.”

Contact met ‘Westerhemers’ “Ik ben al vanaf de oprichting lid van de AWN,” vertelt Jan Trimpe. “Ik kende de oprichters heel goed, mensen als Verhagen, De Boone, Calkoen – de bekende tekenaar – en Rodenburg, de penningmeester.” Hij had al in 1955 zijn eerste publicatie in Westerheem over vroeg-inheems aardewerk in Oostkapelle. Als correspondent van de ROB had hij veel contact met de andere correspondenten uit Zeeland, die allemaal lid van de AWN (toen nog AWWN) waren. “Deze ‘Westerhemers’ zagen elkaar op de correspondentendagen in Amersfoort bij de ROB. Ook was er een clubje van correspondenten uit Zeeland en Zuid-Holland, dat regelmatig in Leiden bijeenkwam om over ijzertijdaardewerk te praten.” Met het opgravingswerk van de Zeeuwse amateurs heeft Jan Trimpe zich nooit erg intensief beziggehouden. “In Interview Jan Trimpe Burger

05-binnenwerk.indd 247

|

247

02-10-2006 15:13:33


die tijd waren Van Hinte en Van den Berg zo’n beetje de voormannen in Zeeland”, vertelt hij. “Het waren zelfstandige figuren, die voortreffelijk onderzoek deden. Ik moest als dekmantel fungeren. Ze hebben altijd alles keurig gemeld. Ik had misschien wat meer contacten moeten hebben. Maar het probleem was, dat zij hun veldwerk op zaterdag deden en ik dan bij de ROB in Amersfoort moest zijn, waarvoor ik al op vrijdag weg moest. Op zaterdag deden de amateurs hun eigen onderzoeken, zoals de Romeinse nederzetting bij Koudekerke op Walcheren, waar ik maar een of twee keer ben geweest. Wel kwamen AWN-ers helpen bij onze opgravingen, zoals die in Aardenburg en Souburg.”

AWN-kampen In de periode dat Jan Trimpe in Aardeburg zat, zijn daar vijf keer werkkampen van de AWN gehouden (in 1961, 1962, 1964, 1966 en 1974). “Die kampen werden twee weken achter elkaar gehouden”, zegt hij “Ze waren heel gezellig; je kreeg er veel contacten door, maar ze waren wel erg vermoeiend. Je moest natuurlijk veel uitleggen, De hele dag kreeg je vragen als ‘Wat moet ik doen?’ De meeste mensen zitten het liefst te spitten en te krabbelen in de grond om wat te vinden. Scherven wassen vonden ze vervelend – ‘Afwassen moeten we thuis al’ - en kruien ook. Daar moesten dan enkele sterke mannen voor opdraaien. Ik vond dat vervelend voor hen; zij wilden bijvoorbeeld ook wel eens tekenen. Ook ik draaide er voor op, want na twee weken lagen er overal enorme hopen grond die weggekruid moesten worden. Het duurde wel een paar dagen voordat de ‘schade’ hersteld was.” Jan Trimpe vertelt graag nog een anekdote over een van die kampen. “Er was een deelneemster van een jaar of zestig die een hele week op een stoeltje in een afvalputje heel serieus heeft zitten zoeken. Toen we na verloop van tijd het vlak gingen verdiepen en schoonmaken, bleek dat ze een hele week op

248

|

05-binnenwerk.indd 248

een granaat had gezeten die op scherp stond. Die granaat is door de genie ingepakt en weggehaald, want men durfde hem niet ter plekke te demonteren. Er lag trouwens in Aardenburg in ieder perceel wel een granaat of een bom, omdat het in de oorlog in de frontlinie lag.”

Werk voor amateurs Er moet Jan Trimpe nog iets van het hart. “Ik heb altijd met veel belangstelling Westerheem gelezen. In de laatste jaren heb ik echter op het punt gestaan voor het lidmaatschap van de AWN te bedanken, omdat ik het gezeur over ‘Malta’ en wat de amateurs wel en niet mogen beu was. Daar hoef ik het blad niet voor te lezen.” Ook al mogen amateurs door ‘Malta’ minder graven, er is volgens Jan Trimpe voor hen veel werk te doen op het gebied van het verwerken van vondsten. “In Aardenburg zijn duizenden scherven gevonden waar vast nog wel wat mee te doen valt”, zegt hij. “Het nummeren van scherven is ook erg belangrijk. Dit om te voorkomen dat de vondsten door elkaar raken. Potten in elkaar zetten vindt iedereen over het algemeen wel leuk.” “Plakken is nuttig als het goed gebeurt”, gaat hij verder, “Want er is niks ellendiger dan een verkeerd geplakte pot. Daarvan moet je de scherven weer losweken en de Velpon oplossen met aceton. Het plakken is een secuur werkje. Je moet ook de breuken goed schoonmaken. Je moet er tijd en geduld voor hebben.” “Overigens ben ik uit praktische overweging eigenlijk niet zo voor geplakte potten”, zegt hij tot slot. “Je kan losse scherven gemakkelijker bergen dan een onvolledig gerestaureerde pot.” westerheem@freeler.nl

Interview Jan Trimpe Burger

02-10-2006 15:13:33


Ravestein Onderzoek AWN maakt buitenplaats weer zichtbaar Van de meer dan honderd buitenplaatsen die op Walcheren hebben gelegen, zijn er nog slechts enkele over. Dankzij het onderzoek van de Afdeling Zeeland van de AWN is er nu een teruggekomen: de buitenplaats Ravestein. In dit artikel wordt de geschiedenis van dit onderzoek verhaald en wordt geschetst hoe de buitenplaats er oorspronkelijk heeft uitgezien. Eerst vertellen de eigenaren van de boerderij ’t Hof Ravestein over de aanleiding voor het onderzoek. Vervolgens geeft Martin van den Broeke een reconstructie van de geschiedenis van de buitenplaats. Tenslotte doet Dicky de Koning-Kastelijn verslag van het archeolo­gische onderzoek op Ravestein en vertelt iets over de keramiek uit de zuidelijke gracht van het oude erf.

1. Hoe het allemaal begon In 1999 ontdekten we dat de boerderij ’t Hof Ravestein die we pas gekocht hadden, een bijzondere geschiedenis had. Er bleek een 18e-eeuwse kaart in het Zeeuws Archief te Middelburg te bestaan, die elementen bevatte die je nog in het land rondom de boerderij kon terug zien, zoals de ingangspartij, de natte sporen van een vierkante gracht en een lange vijver. Op dat moment was er een landinrichting gaande, waarbij deze gegevens niet bekend waren, en waar men dus ook geen rekening mee had gehouden. Via de provinciaal archeoloog kwamen we in contact met de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland, afdeling Zeeland. Vanaf dat moment begon het avontuur. De vrijwilligers van de AWN hebben vanaf het eerste begin op ’t Hof Ravestein heel professioneel, onafhankelijk en gedreven gewerkt. Alles werd onderzocht en besproken. Tenslotte, na maandenlang onderzoek, werd geconcludeerd dat er echt iets geweest was en kwamen de beschrijvingen los. Dat leidde er toe dat wij uiteindelijk in staat werden gesteld de hoofdlijnen van tuin en erf van ’t Hof te restaureren. Dat

gebeurde met behulp van een plan van de Stichting Landschapsbeheer Zeeland, en vooral ook met assistentie van de vrijwilligers van de AWN, die de contouren van de grachten en de loop van de paden nauwkeurig vaststelden evenals de plek voor de bomen. Ook het graafwerk dat nodig was om de grachten, die in 1953 waren volgestort, weer vol water te krijgen, werd begeleid. Er werd heel veel aardewerk gevonden, van boerengebruiksvoorwerpen tot wat chiquer materiaal, wat uit de geschiedenis van Ravestein, van boerderij tot buitenplaats tot boerderij, ook te verklaren is. Een hoogtepunt was 2005, toen Ravestein meedeed in de promotie en activiteiten in het kader van ‘2005 Jaar van het kasteel en de historische buitenplaats’. We zijn de AWN-leden heel dankbaar voor hun enorme inzet en deskundigheid, en de plezierige wijze van werken, en we zijn onder de indruk van het netwerk waarover ze beschikken. Zonder de AWN was er nooit zoveel van Ravestein behouden en weer zichtbaar geworden! Familie van Montfrans-Hartman Familie Hinse-Hartman Ravestein

05-binnenwerk.indd 249

|

249

02-10-2006 15:13:33


2. Rond de reconstructie van een Walcherse historische tuin Martin van den Broeke

Meer dan honderd buitenplaatsen lagen er ooit op Walcheren. In de loop van de 19e en 20e eeuw verdwenen ze geleidelijk, totdat er maar een handjevol overbleef. De restanten van de gesloopte buitenplaatsen – vijvers, lanen, bijgebouwen, hekken – verdwenen geruisloos uit het landschap door oorlogsgeweld, de inundatie in 1944 en de daaropvolgende herinrichting. Pas sinds kort wordt de waarde van historische elementen van de verdwenen buitenplaatsen gaandeweg meer erkend. Rond de boerderij Ravestein bij Grijpskerke zijn onderdelen van de gelijknamige voormalige buitenplaats opnieuw in het landschap verschenen. De gedeeltelijke reconstructie van de buitenplaats leverde interessante gegevens op, die een verklaring van de historische ontwikkeling kunnen geven. Omgekeerd verschaft historisch en archeologisch onderzoek kennis die van belang is voor een verantwoorde herinrichting van het terrein. In het navolgende zal ik een voorbeeld daarvan geven.1

Ravestein De boerderij Ravestein ligt iets ten zuiden van het dorp Grijpskerke, midden op Walcheren. Voor de recente wijzigingen was er weinig in het terrein wat nog herinnerde aan de buitenplaats die er heeft gestaan. Wel is de lange oprijlaan nog aanwezig in de vorm van de Ravesteinseweg. Er zijn geen historische afbeeldingen van Ravestein bekend. Wel is er een kaart van het landgoed, waarop de buitenplaats en de omringende landerijen zijn afgebeeld (Afb. 1). Deze kaart draagt geen datering of naam van de maker. De noordpijl op de kaart wijst naar rechts onderaan. De kaart is een

250

|

05-binnenwerk.indd 250

opmeting van een bestaande situatie, is wel voorzien van een schaal, maar daar staan geen maten bij. Een datering ontbreekt, maar, gelet op de tekenstijl en op de neoclassicistisch aandoende ornamenten rondom de toelichting linksonder, dateert de kaart uit omstreeks 1790. Bij de reconstructie van de tuinaanleg speelde deze kaart een cruciale rol. Het meest opvallende element op de kaart is de thans nog aanwezige oprijlaan. Deze voert naar een eiland, waarop een lanenkruis met daar tussendoor een kronkelend pad ligt. Dit heeft kenmerken van een rococotuin vanwege de combinatie van rechte en onregelmatig gevormde paden. Achter het eiland ligt een langgerekt bassin, begrensd door het 'Pleijn agter de vyver met groote boomen’. Rechts naast dat geheel bevindt zich het complex van herenhuis, bijgebouwen en boerderij. De huidige woning op Ravestein staat op dezelfde plaats als het vroegere herenhuis. Achter het herenhuis noemt de kaart een ‘Speel hoff’. Dit woord duidt een siertuin aan waarin men op zomerse dagen buiten kon zitten. Pal achter het huis is een klein perk te zien, voorzien van geometrische gazons die doorsneden worden door paadjes. De rest van de speelhof bestaat uit een boomgaard. Daarachter ligt de moestuin met een apart gedeelte voor broeiramen, en tenslotte wordt het terrein tussen het plein met de grote bomen en de Domburgse watergang, bovenaan de kaart, ingenomen door ’het groote Bos met kaphout’. Dit bestaat uit een lange middenlaan en enkele diagonale lanen. Bij onderzoek ter plaatse is gebleken dat enkele van die laantjes een uitzicht geboden moeten hebben op kerktorens in de omgeving, ondermeer op die van Middelburg.

Ravestein

02-10-2006 15:13:33


Links van de buitenplaats geeft de kaart weilanden aan en rechts akkers. Dit wijst erop dat Ravestein op de grens van twee grondsoorten ligt: links laaggelegen poelgrond, bestaande uit klei op veen, en rechts een zandige kreekrug. Het merkwaardig gebogen stukje water tussen het plein en de speelhof is een restant van een kleine kreek die vanaf de Domburgse watergang naar de boerderij loopt en daar aansluit op een kunstmatige omgrachting van de boerderij. Op de kaart is deze niet zo goed te zien, maar wel op het kadastrale minuutplan uit 1820. De weg die van links naar de singel loopt, zette zich oorspronkelijk voort tot langs de boerderij. Toen het eiland is aangelegd, is kennelijk een deel van de weg verdwenen.

De geschiedenis: een korte schets De geschiedenis van Ravestein gaat mogelijk terug tot de 15e of 16e eeuw. Er is bij recent archeologisch onder-

zoek namelijk baksteen uit die tijd gevonden. Een kopie van een 17e-eeuwse kaart geeft echter geen bebouwing aan, zodat we kunnen aannemen dat eventuele laatmiddeleeuwse bebouwing in de 17e eeuw verdwenen was.2 Het Vergaarboek, het register van grondeigendom, uit 1672 meldt het bestaan van een hofstede ter plaatse. In dat jaar was Johan de Mauregnault, een vooraanstaande magistraat uit Veere en actief in het Zeeuwse openbaar bestuur, eigenaar van die boerderij en een aantal stukken land er omheen.3 Een paar honderd meter verderop, bij de buurtschap Poppendamme, bezat De Mauregnault de uitgestrekte buitenplaats het Hof te Poppendamme. Deze had hij geërfd van zijn vader en had hij aanzienlijk laten uitbreiden. Hoe en wanneer hij in het bezit is gekomen van de gronden rondom het latere Ravestein, kon niet in de bronnen gevonden worden. Johan de Mauregnault overleed in

Afb. 1 ‘Kaart van het Hof Ravestein’. Niet gesigneerd, niet gedateerd (ca. 1790). (Foto: Zeeuws Archief).

Ravestein

05-binnenwerk.indd 251

|

251

02-10-2006 15:13:35


1719. Hiermee viel het domein uit elkaar: zijn zoon Johan Frederik erfde het Hof te Poppendamme en zijn dochter Margaretha Jacoba erfde de boerderij met bijbehorende gronden.4 Zij vatte het plan op om van Ravestein een buitenplaats te maken.

Afb. 2 Ravestein. Detail van de kaart van Walcheren door D.W.C. en A. Hattinga, 1750. (Foto: Zeeuws Archief).

Op de kaart van Walcheren door de gebroeders D.W.C. en A. Hattinga uit 1750 is te zien dat Ravestein toen bestond uit de opvallend lange oprijlaan, uitkomend bij het omgrachte eiland, met daarachter het lange bassin, het plein met de grote bomen en naast het geheel een gebouwencomplex (Afb. 2). De moestuin en het hakhoutbos die op de eerder genoemde kaart zijn afgebeeld, zijn op deze kaart nog niet te zien. Het heeft er alle schijn van dat deze aanleg de kern van een onvoltooid lanenstelsel is. Dit vermoeden wordt versterkt door het laantje dat vanaf de singel rond het eiland de velden in loopt en daar een haakse hoek maakt: de afstand van het eiland tot aan de hoek is exact even lang als de singel rond de korte zijde van het eiland. Het stuk van de hoek tot aan het eind is

precies twee keer zo lang als de lange zijde van de singel. Dit zal de aanzet geweest zijn voor de verdere ontwikkeling van het lanenstelsel, dat uiteindelijk een rechthoek had moeten worden met het eiland in het midden. Op dat eiland had het huis moeten verrijzen, maar dat is nooit gebouwd. Het plan voorzag er vermoedelijk in dat de voorgevel van het huis precies op de rand van het eiland kwam te staan, zodat je vanaf de oprijlaan met een brug of dam tot bij de voordeur kon komen. De stoep bij de voordeur zou dan het exacte middelpunt van de tuin markeren. Een dergelijke opzet, met het huis als middelpunt, was gemeengoed onder de nieuwe buitenplaatsen die vanaf het eind van de 17e eeuw tot in het eerste kwart van de 18e eeuw werden aangelegd. In Holland, Utrecht en ook op Walcheren zijn tal van voorbeelden te vinden van buitenplaatsen die een vergelijkbare opzet als Ravestein kenden.5 Het verschil daarmee is alleen dat het op Ravestein niet tot een voltooiing van de tuinaanleg is gekomen. Op de mogelijke oorzaken daarvan kom ik later terug. De aanleg van de kern van de buitenplaats zonder dat de rest werd aangelegd, heeft te maken met de praktijk van tuinaanleg in die tijd. Een buitenplaats werd namelijk meestal stapsgewijs aangelegd: eerst de waterpartijen en de beplanting van de belangrijkste lanen en windsingels, daarna de andere lanen en het hakhout, en tenslotte de bebouwing.6 Mevrouw De Mauregnault voltooide haar grootse plan niet. Ze overleed in 1743, waarna haar echtgenoot Willem Ferleman de buitenplaats verkocht aan Johan Huige. Deze was afkomstig uit Middelburg. Over deze persoon is weinig bekend; in de transportakte wordt hij koopman genoemd.7 Op de onvoltooide buitenplaats die Huige kocht, bevond zich vermoedelijk geen herenhuis. Een deel van de bijgebouwen was al wel gebouwd: op de

252

|

Ravestein

05-binnenwerk.indd 252

02-10-2006 15:13:36


plaats waar vermoedelijk de oorspronkelijke boerderij had gestaan, toont de kaart van de buitenplaats enkele gebouwen waaronder een boerderij met boerenwoning. Het gebouw met dubbele kap dat aan de rand van het plein staat, met achter zich een siertuin en de boomgaard, is het herenhuis. Wanneer dat is gebouwd, is moeilijk na te gaan, maar het is niet uitgesloten dat Huige dit heeft laten optrekken of uitbreiden. Mevrouw De Mauregnault was immers aan de bouw van een herenhuis op de geplande locatie niet toegekomen. De heer Huige overleed in 1758. Zijn twee schoonzoons erfden elk een deel van de nalatenschap.8 Paulus Ribaut, getrouwd met Huiges jongste dochter Margrieta Jacoba, erfde een huis in Middelburg met bijbehorende tuin, stal en koetshuis. De buitenplaats Ravestein kwam in handen van Robertus van Houte, die gehuwd was met Huiges oudste dochter Sara. Erg gelukkig was dit echtpaar blijkbaar niet met de buitenplaats, want ze zetten vrijwel meteen een advertentie in de krant om deze te koop aan te bieden. De eigendom was nog niet eens officieel aan hen overgedragen. De advertentie werd meerdere malen geplaatst, maar trok kennelijk geen geïnteresseerde bieders.9 Ravestein bleef in handen van Van Houte tot aan zijn overlijden een paar jaar later. Zijn weduwe besloot de buitenplaats te laten veilen. In 1764 plaatste ze daartoe een advertentie in de krant.10 Nog voordat de veiling had kunnen plaatsvinden, verkocht mevrouw Huige het hele landgoed echter in 1764 aan Jacobus Smitman voor ­­­£ 1742:5:10.11 Zowel Van Houte als Smitman zullen evenals Huige uit de Middelburgse middenstand afkomstig zijn geweest. Er zijn geen gegevens gevonden over openbare functies die deze heren bekleedden. Op 5 december 1795 overleed Smitman in zijn woning aan de Lange Singelstraat in Middelburg in de leeftijd van 80 jaar.12 Zijn weduwe Adriana Johanna Paays erfde de buitenplaats. Zij

overleed drie jaar later, op 15 maart 1798 in de leeftijd van 74 jaar.13 Na haar overlijden was het snel gedaan met de buitenplaats. Al op 4 juli 1798 verkochten haar erfgenamen Ravestein aan de boer Willem Pieterse Kleynepier.14 Kleynepier liet de bomen op het terrein rooien en verkocht deze in 1798 en 1799. Tevens sloopte hij de boerenwoning.15 Hij nam kennelijk zijn intrek in het herenhuis. Daarmee hield Ravestein op te bestaan als buitenverblijf en kreeg de functie van boerderij. Op de plaats van de boerenschuur verrees een groot U-vormig complex van schuren, dat op het kadastraal minuutplan van 1820 is te zien. Dit is in 1903 vervangen door de huidige schuur. Het 18e-eeuwse gebouw dat als herenhuis diende, is in 1925 verkleind en van nieuwe buitenmuren voorzien. Enkele ondergrondse kelders zijn nog aanwezig, evenals een opkamer en oude binnenmuren. De gracht, de lange vijver en delen van de kleinere gracht rondom de boerderij bleven nog lang bestaan maar werden na de Tweede Wereldoorlog gedempt. Pas bij de recente herinrichting van het terrein zijn de contouren ervan weer zichtbaar gemaakt. Het langgerekte bassin, de zogeheten ‘Lange Vyver’, is uitgegraven en bevat weer water, evenals delen van de kreek. De gracht rond het eiland is niet zo diep uitgegraven. Bij de reconstructie zijn er bomen op een deel van het ‘Plein agter de vyver met groote boomen’ aangeplant, evenals langs de singels rond het eiland.

De onvoltooide tuin Het onderzoek naar Ravestein levert enkele nadere vragen op die moeilijk te beantwoorden zijn wegens gebrek aan archiefstukken. Ik zal proberen met behulp van verschillende andere informatiebronnen toch een antwoord te geven, met name op de vraag waarom de tuinaanleg van Ravestein onvoltooid bleef. De recente gedeeltelijke reconstructie van de hoofdelementen van de tuinaanleg geven enig inzicht in de relatie tussen deze buitenplaats en het Ravestein

05-binnenwerk.indd 253

|

253

02-10-2006 15:13:36


omringende landschap. Een buitenplaats werd niet los van zijn omgeving ontworpen. Altijd werd de ruimte begrensd door de vorm en omvang van het beschikbare terrein, de waterhuishouding ter plaatse, en door het beschikbare geld. Daarnaast spelen ook de fysieke eigenschappen van het landschap een rol, zoals bodemsamenstelling en reliĂŤf. Ook de omgeving is van belang: aanwezige beplanting en bebouwing die voor beschutting tegen de wind of voor uitzichtpunten kunnen zorgen, evenals waterlopen en wegen. Niet iedereen liet zich echter daardoor beperken. De meeste geometrische tuinen uit de 17e en 18e eeuw houden rekening met de genoemde factoren, maar soms ook paste men het landschap aan de eigen wensen aan. Op Walcheren werden in de late 17e en het begin van de 18e eeuw tal van watergangen en wegen verlegd om plaats te maken voor de grootschalige lanenstelsels van de buitenplaatsen.16 Vergelijking van de kaart van Ravestein met de bodemkaart leert dat de hofstede op de helling van een kreekrug ligt. Het nieuwe gedeelte met het eiland, de oprijlaan en de geplande oostelijke helft van het grote rechthoekige lanenstelsel liggen naast die kreekrug op de lager gelegen poelgronden. Het is merkwaardig dat men rond 1719 een groot parkbos wilde aanleggen deels naast de kreekrug waarop de oude hofstede stond. Het Hof te Poppendamme en de buitenplaats daar schuin tegenover, beide uitgebreid in de late 17e eeuw, lagen echter ook op die poelgronden. Bij deze buitenplaatsen die binnen zichtafstand van Ravestein lagen, was het dus wel gelukt. Kennelijk besloot de eigenares het erop te wagen. Dat mevrouw De Mauregnault niet uitweek naar de andere kant van de bestaande boerderij en het lanenstelsel aanlegde op de hoger gelegen kreekrug, kwam waarschijnlijk doordat ze het terrein dat ze in 1719 van haar vader erfde, als uitgangspunt voor de

254

|

buitenplaats heeft genomen. De geraadpleegde bronnen bevatten geen informatie over eventuele pogingen van mevrouw De Mauregnault om grond voor haar buitenplaats aan te kopen op de hoger gelegen kreekrug ten westen van de bestaande boerderij. Ongeveer de helft van de beoogde tuinaanleg van Ravestein zou op laaggelegen poelgrond komen te liggen. Deze klei-op-veengrond stond een groot deel van de winter blank vanwege de gebrekkige afwateringsmogelijkheden. Op andere buitenplaatsen hoogde men de grond op om enigszins boven het winterpeil te komen. Een vergelijkbare situatie deed zich bijna een eeuw later voor bij Middelburg, toen J.H. Schorer zijn buitenplaats Toornvliet naar het zuiden toe wilde uitbreiden. De grond achter zijn buitenplaats was laaggelegen poelgrond. Hij schakelde een aannemer in om de grond op te hogen, maar deze stuitte op problemen en hield ermee op: ophoging van het terrein was weinig zinvol zolang de afwatering van Walcheren niet zou verbeteren.17 Op Ravestein was het mogelijk ook dit probleem dat de eigenares parten speelde. De grote oppervlakte die ze zou moeten ophogen om de grond geschikt te maken voor de aanplant van bomen, vormde niet alleen een praktisch, maar ook of vooral een financieel obstakel.

Conclusie Het wordt tijd om de losse stukjes van de puzzel aan elkaar te leggen en te komen tot een conclusie. De vraag was: waarom is de geplande tuinaanleg op Ravestein onvoltooid gebleven? Zoals hierboven bleek, is het mogelijk dat de ontwerper van de tuinaanleg onvoldoende rekening heeft gehouden met de eigenschappen van de grond en van de aan te planten bomen. Bij de uitvoering stuitte men op problemen met de laaggelegen grond en de waterhuishouding, en ophoging was waarschijnlijk te kostbaar. Deze factoren kunnen ertoe hebben geleid dat Ravestein nooit is voltooid. Uit het bovenstaande vloeit voort dat

Ravestein

05-binnenwerk.indd 254

02-10-2006 15:13:36


mevrouw De Mauregnault niet veel gebruik gemaakt zal hebben van haar buitenverblijf. Er zijn bij het recente onderzoek ook weinig of geen aardewerk of gebruiksvoorwerpen uit de eerste helft van de 18e eeuw gevonden. Daarentegen zijn er wel veel van na 1750 gevonden, wat erop wijst dat Johan Huige en latere eigenaren wel verblijf op Ravestein hebben gehouden. Het meeste aardewerk wordt gedateerd in het laatste kwart van de 18e eeuw. Dit betekent dat het echtpaar Smitman van alle opeenvolgende eigenaren het meest intensief van hun buiten gebruik gemaakt hebben (of ze waren het minst zuinig op hun spullen). Dat verklaart op zijn beurt ook weer waarom de twee wijzigingen van de tuinaanleg (het hakhoutbos en de inrichting van het Eiland) uit de periode na omstreeks 1765 dateren: dat is de periode dat het echtpaar Smitman op Ravestein woonde. En zo leiden tuingeschiedenis, archeologie, geschiedenis en fysische geografie gezamenlijk tot een beeld van de ontwikkeling van de buitenplaats Ravestein.

Besluit De gedeeltelijke reconstructie van de buitenplaats Ravestein kan een belangrijke bijdrage vormen in het levend houden van de geschiedenis en de waardering voor de historische gelaagdheid van het cultuurlandschap. Zeker waar al zoveel is verdwenen, zoals op Walcheren, is het behoud van wat nog rest van groot belang voor de toekomst. Het proces om te komen tot die reconstructie is evenwel minstens zo leerzaam: uit het bovenstaande blijkt dat historisch en archeologisch onderzoek, de praktijk van landinrichting en tuinaanleg hand in hand gaan en zelfs elkaar versterken. De verschillende vakgebieden zijn niet los van elkaar te zien. Ze vormen gezamenlijk het fundament onder het behoud van cultuurhistorisch erfgoed in het landschap. martin_vdb@hetnet.nl

Noten 1 Met dank aan de heer en mevrouw Van Montfrans-Hartman en Dicky de Koning-Kastelijn. 2 Heemkundige Kring Walcheren, p.31; Zeeuws Archief (ZA), Aanwinsten Zelandia Illustrata deel I, inv.nr. 1321: 18e-eeuwse kopie behorende bij het Vergaarboek van de Oostwatering. 3 Waterschappen Zeeuwse Eilanden, Oud Archief Waterschap Walcheren, inv.nr. 903, Vergaarboek van de Oost­ watering van Walcheren, fol. 636 verso. 4 Ibidem. 5 Zie bijvoorbeeld voor Walcheren: Hoogduin en Duinbeek bij Oostkapelle (beide uit ca. 1715), beide in Van den Broeke, p. 70-73 en 60-66. Verder Vrijburg bij West-Souburg, Zeerust bij Middelburg, het Hof te Poppendamme, alle te zien op de kaart van Walcheren door D.W.C. en A. Hattinga uit 1750. Een laat voorbeeld van een dergelijke opzet is Poppenroede Ambacht, zie Van den Broeke, p. 146-161. Een overzicht voor Holland en Utrecht ontbreekt nog. Zie voor een aanzet: Backer, Blok en Oldenburger-Ebbers. 6 Zie P. de la Court van der Voort. Zie voor een praktijkvoorbeeld: Poppenroede Ambacht bij Middelburg, in Van den Broeke, p. 146-161. 7 Zeeuws Archief (ZA), Rechterlijke Archieven Zeeuwse Eilanden (RAZE), inv.nr. 952, fol. 84-95. 8 ZA, Rechterlijke Archieven Zeeuwse Eilanden (RAZE), inv. nr. 952, fol. 190-191. Transportakte van 20 december 1758. 9 Advertentie Middelburgsche Courant, 2, 5, 9, 14, 19 en 23 september 1758. 10 Advertentie Middelburgsche Courant, 16 augustus 1764. 11 ZA, Verzameling Verheye van Citters, inv.nr. 138. Transportakte van 30 augustus 1764, en ZA, Archief Rekenkamer D, inv.nr. 69431. 12 ZA, Genealogische Bronnen Middelburg 1792-1810. 13 Ibidem. 14 ZA, Archief Rekenkamer D, inv.nr. 69781. 15 Zie de veilingaankondigingen van het hout en sloop­ materiaal in ZA, RAZE, inv.nr. 959. 16 De Klerk, p. 87-90. Andere voorbeelden: ’t Middenhof en Overduin bij Oostkapelle, Lammerenburg bij Vlissingen, Sint Jan ten Heere bij Aagtekerke. Zie Van den Broeke, respectievelijk p. 114-118, 138-145, 106-114 en 94-106. 17 ZA, Familiearchief Schorer, inv.nr. 657. Literatuur Backer, A.M., E. Blok en C.S. Oldenburger-Ebbers, 1998: De natuur bezworen, Een inleiding in de geschiedenis van de Nederlandse tuin- en landschapsarchitectuur van de middeleeuwen tot het jaar 2005, Rotterdam. Broeke, M. van den, 2001: Jan Arends, Buitenplaatsen op Walcheren, Alphen aan den Rijn. De la Court van der Voort, P., 1737: Byzondere Aenmerkingen over het aenleggen van pragtige en gemeene Landhuizen, Lusthoven en Plantagiën en aenklevende cieraden, Leiden. Heemkundige Kring Walcheren, 2006: De veldnamen van Arnemuiden, Kleverskerke, Grijpskerke, Middelburg, Oost- en West-Souburg, Sint Laurens, Middelburg. Klerk, A.P. de, 1996: Om recht te maken wat krom is, De bemoeienis met de buitenplaatsen, in: A.C. Meijer (red.), Duizend jaar Walcheren. Over gelanden, heren en geschot. Over binnen- en buitenbeheer, Middelburg, p. 87-90.

Ravestein

05-binnenwerk.indd 255

|

255

02-10-2006 15:13:36


3. Het archeologische onderzoek op Ravestein Dicky de Koning-Kastelijn

In het voorjaar van 2001 bereikte ons het verzoek van de provinciaal archeoloog om een onderzoek in te stellen naar de mogelijk nog aanwezige archeologische sporen van een verdwenen buitenplaats bij Grijpskerke: Ravestein. Dit naar aanleiding van een mededeling van de eigenaren van de tegenwoordige boerderij Ravestein dat in het kader van de Ruilverkaveling Walcheren ter plaatse ingrijpende wijzigingen zouden plaatsvinden met betrekking tot de rondom gelegen percelen, waarbij eventuele sporen zouden kunnen worden vernietigd. Een complicerende factor was dat de eigenaren de aangrenzende grond niet in eigendom hadden en dus geen belanghebbenden waren. Zij konden daarom ook geen opdracht tot onderzoek geven. Omdat het onderzoek alleen uit veldverkenningen en boringen zou bestaan, werd de AWN gevraagd of deze daartoe bereid was.

Het eerste onderzoek Enthousiast begonnen we aan het booronderzoek in de Zeeuwse klei. Na uitvoerig overleg met de provinciaal archeoloog werd volgens de geldende regels een Programma van Eisen en een Plan van Aanpak gemaakt, vergezeld van vele goede adviezen van zijn kant. De resultaten van de veldverkenning en de 37 boringen, verdeeld over twee boorraaien, kruisgewijs over het vermoedelijke eiland en de vijver, waren zeer duidelijk: hier lagen de gedempte grachten van het eiland en de lange vijver precies zoals aangegeven op de 18e-eeuwse kaart (Zie afb. 2). In de zuidwesthoek van het eiland werd opvallend veel 15e/16e-eeuws baksteenpuin aangetroffen. In het midden van dit voormalige tuineiland werd nog wat

256

|

klein muurwerk aangetroffen met daar omheen iets wat leek op een gedempt slootje of grachtje, een detail dat niet op de kaart aangegeven is. Met het aantreffen van delen van de tuinaanleg en van muurwerk uit de 15e of 16e eeuw was voldoende aangetoond dat er zich nog delen van de 18e-eeuwse buitenplaats in de grond bevonden en dat er een oudere bebouwing moet zijn geweest. Na overleg met de provinciaal archeoloog werd besloten ook het huidige erf en de omliggende percelen te onderzoeken. Intussen had verder overleg plaatsgevonden tussen alle betrokken partijen. Behoud van de cultuurhistorische waarde van de voormalige buitenplaats stond voorop. De eigenaren van de huidige boerderij Ravestein waren voornemens door aankoop van de omliggende percelen uit de ruilverkaveling de gronden van het oude Hof Ravestein weer bij elkaar brengen. Een belangrijk gegeven dat naar voren kwam uit gesprekken met de huidige eigenaren en de vorige eigenaar was dat zich vóór de huidige voorgevel en ook langs de zijgevel nog kelderrestanten bevonden. Het vroegere herenhuis is kleiner geworden na een flinke verbouwing in 1925. Ook de grote schuur en andere bijgebouwen van de boerderij zijn verschillende malen vervangen of gesloopt. Na een ruilverkaveling in 1952-1953 is men van een gemengd bedrijf overgegaan op akkerbouw. De grachten en vijvers zijn gedempt en de oude paden zijn verdwenen. Het afgegraven eiland (toen weiland) bleek een lastig te bewerken akker voor de boer vanwege het vele oude baksteenpuin dat aan de oppervlakte lag.

Ravestein

05-binnenwerk.indd 256

02-10-2006 15:13:37


Afb. 3 Om de gegevens op de 18e-eeuwse kaart te toetsen, werden op het erf en in de omliggende percelen 270 boringen gezet. (Foto: Dicky de Koning).

Afb. 4 Het uitgraven van de Lange Vijver en de grachten. (Foto: H. van Montfrans).

Ravestein

05-binnenwerk.indd 257

|

257

02-10-2006 15:13:38


van een bouwwerk of puinstorting. Verder werden op een flinke afstand van het oude erf de resten van mogelijk baksteenfabricage gevonden: zachte, half gebakken bakstenen van het formaat dat ook op het eiland was gevonden, alsook verbrand leem en veenresten, net op de rand van de kreekrug. Dergelijke vondsten wijzen vaak op een veldoven, waarin ter plaatse bakstenen werden gefabriceerd. Ook de voormalige kreekrest en de kreekrug waaraan Ravestein werd gebouwd, werden opgespoord, ingemeten en opgetekend. Men had voor de bouwlocatie een goede plaats uitgezocht: deze lag wat hoger, de ondergrond bestond uit stevig zand en rondom de plaats lag vruchtbare zeeklei op een veenpakket. De kreek zorgde voor de watertoevoer van de grachten en vijvers. Dat de buitenplaats Hof Ravestein echt had bestaan was hiermee dus aangetoond.

De herinrichting

Afb. 5 Geofysisch onderzoek naar oudere bebouwing op het eiland. (Foto: Dicky de Koning).

258

|

Het tweede onderzoek. Tijdens het tweede onderzoek in 20022003 werden 233 boringen gezet op het erf en in de ernaast gelegen percelen teneinde alle gegevens op de 18e-eeuwse kaart te toetsen (Afb. 3). De nadruk lag op het ‘oude’ erf (groter dan het huidige) waar de eerder omschreven bebouwing moet hebben gestaan. Tot onze vreugde werden inderdaad enkele restanten van funderingen in de grond aangetroffen en de afmetingen werden met behulp van een prikstok gepeild en opgetekend. Ook de omgrachting van het oude erf werd teruggevonden, alles precies zoals aangegeven op de oude kaart. Naast het huidige woonhuis van de boerderij bleek ook nog wat baksteen in de grond aanwezig, maar het is niet duidelijk of dit restanten zijn

De volgende stap was de uitvoering van een herinrichtingsplan, opgesteld door de Stichting Landschapsbeheer Zeeland (SLZ), waarbij ook de hulp van de AWN werd gevraagd. Aan de hand van de gegevens die door middel van het booronderzoek waren verkregen en de 18e-eeuwse tekening van het landgoed konden de oude elementen en structuren vrij nauwkeurig worden gereconstrueerd. De boomsingels en een klein gedeelte van het bos konden en mochten weer worden aangepland. De gedempte grachten rondom het eiland mochten 50 cm worden uitgegraven en met de vrijgekomen grond moest het eiland worden opgehoogd. Visueel zou het eiland dan weer duidelijk herkenbaar zijn, terwijl de archeologische sporen in de bodem daardoor goed werden afgedekt en bewaard. De Lange Vijver mocht tot een diepte van 2 m uitgegraven worden (Afb. 4), evenals de nieuwe drinkput in het oude kreekje annex zuidelijke gracht van het oude erf. De oude drinkput naast het woonhuis werd nog

Ravestein

05-binnenwerk.indd 258

02-10-2006 15:13:39


wat vergroot en opgeschoond. Beide veedrinkputten fungeren als waterberging, zeer nuttig omdat veel sloten in de directe omgeving gedempt zouden worden. Voor de verdere inrichting van het oude erf werd gekozen voor een boomgaard beplant met hoogstamfruitbomen, net als vóór 1944, alles omzoomd met hagen om de sterke, vaak zoute zeewind te keren. Tijdens het uitgraven van de nieuwe drinkput in het voormalige kreekje werd tot ieders verrassing een grote hoeveelheid aardewerkfragmenten gevonden, terwijl in de aan het graven voorafgaande boringen ter plaatse slechts twee fragmentjes aardewerk aangetroffen waren. Het betrof hier een dump van huishoudelijk afval dat vrijwel zeker afkomstig is van de oude boerderij. Haastig opgetrommelde AWN-ers konden veel materiaal bergen voordat de grond werd afgevoerd om andere sloten te dempen. Omdat slechts een klein gedeelte tot 2 meter uitgegraven mocht worden, bevindt een deel van het materiaal zich nog in situ. Hoeveel dat is weten we niet. Omdat het vermoeden bestond dat er mogelijk nog een oudere bebouwing op het eiland is geweest, is er na de

herinrichting geofysisch onderzoek gedaan door D.W. Consulting uit Barneveld (Afb. 5). Helaas kon het vermoeden niet worden bevestigd; de verstoringen in de grond vormden geen duidelijke structuur. Wel werd een ongeveer 8 meter brede strook zichtbaar in het zuidwestelijk deel van het eiland die niet in de structuur paste van het tuineiland. Enkele boringen daarin gaven een donkere kruimelige verstoring aan, waarschijnlijk een gedempte gracht van voor de aanleg van de buitenplaats.

De eindfase. Het puzzelen en plakken van het gevonden aardewerk is intussen afgerond. Bij de determinatie en de beschrijving van het aardewerk konden wij dankbaar gebruik maken van de deskundige hulp van AWN-redacteur Gerrit Groeneweg, die bereid was om ons hierin ter zijde te staan. Het blijkt dat er, naast het gewone huishoudelijk aardewerk uit de tijd van de buitenplaats, bijzonder veel zogenaamde melkteilen in de gracht zijn terecht gekomen. Door de bodems en de randen te tellen kwamen we tot een aantal van minstens 104 exemplaren,

Afb. 6 Een melkteil uit de nieuwe veedrinkput op Ravestein. (Foto: Dicky de Koning).

Ravestein

05-binnenwerk.indd 259

|

259

02-10-2006 15:13:40


Afb. 7 Faience bordje met tekst ‘IHS’. (Foto: Henk Hendrikse).

waaronder verschillende exemplaren met een BOZ-stempel (Bergen op Zoom). Dit model ‘Zeeuwse teil’ (Afb. 6) was tot WO II zeer populair in Zeeland en de Zuid-Hollandse eilanden. Op de boerderij van de buitenplaats moet dus veel melkvee geweest zijn om deze hoeveelheid te kunnen verklaren. De melkteilen van roodbakkend aardewerk werden gebruikt voor het koelen en afromen van de melk, waarna er boter van werd bereid. De boerinnen van Walcheren gingen daarmee op donderdag naar de Botermarkt in Middelburg. Een vondst die vragen oproept, is een faience bordje met de tekst ‘IHS’ binnen een ’Zwiebelmuster'-motief, omdat we dit symbool aantreffen op een voorwerp dat dateert van na de Reformatie (Afb. 7). Men verwacht niet dit terug te vinden in een protestantse omgeving op Walcheren. Onderzoek in katholieke doop-, trouw- en begraafboeken kan misschien opheldering geven. Ook een vuurtestje, gevuld met een teerachtige substantie, vereist nog nader onderzoek.

260

|

05-binnenwerk.indd 260

De definitieve onderzoeksrapportage is nog niet klaar. Wat we hier presenteren is een beknopt verhaal van het onderzoek en de daaropvolgende herinrichting van het terrein, gebaseerd op de resultaten van in totaal 280 boringen. Zoals de heer Van den Broeke al opmerkte aan het slot van zijn beschrijving van de geschiedenis van de buitenplaats, geven tuingeschiedenis, archeologie, geschiedenis en fysische geografie tezamen een veel completer beeld van de ontwikkeling van de buitenplaats Ravestein dan het archeologisch onderzoek alleen gekund zou hebben. Ik ben hem dan ook bijzonder dankbaar voor zijn inbreng in dezen. We hopen nog dit jaar de eindrapportage en de catalogus van het vondstmateriaal te kunnen afronden. Iepestraat 26 4431 CR ‘s-Gravenpolder dickydekoning@zeelandnet.nl Noot Zie ook: Westerheem jaargang 54, nr 4, augustus 2005, Zo kan ‘t ook.

Ravestein

02-10-2006 15:13:41


Het graf van de meester Hannekenswerve en de AWN-werk- en studieweek van 1964 Arco Willeboordse Archeologisch Zeeland is bij het grote geïnteresseerde publiek vooral om drie uitzonderlijke vondsten bekend: de altaarstenen van de Romeinse godin Nehalennia uit Domburg en de Oosterschelde, de vele middeleeuwse sacrale en profane insignes, in het bijzonder uit het Verdronken Land van Zuid-Beveland, en tot slot het grote aantal verdronken dorpen uit (voornamelijk) de 15e tot 17e eeuw. Eén van die dorpen was Hannekenswerve, dat ruim 40 jaar geleden werd opgegraven en aan de ontdekking waarvan de AWN tijdens een werk- en studiekamp een waardevolle bijdrage geleverd heeft (afb. 1). Tot de boeiendste vondsten behoren elf grafzerken. Een zerk uit Hannekenswerve’s ‘bijna-eindtijd’ werd recentelijk gerestaureerd.

Afb. 1 De opgraving van Hannekenswerve in 1964 tijdens een werk- en studiekamp van de AWN (Bron: Verslag van M. van Hoogstraten. Handschriften­ verzameling in het Gemeentearchief Sluis).

Hannekenswerve in West-ZeeuwsVlaanderens Gouden Eeuw Hannekenswerve ligt in West-ZeeuwsVlaanderen, in het uiterste zuidwesten van ons land. Tot 1604 behoorde de streek tot het graafschap Vlaanderen.

In dat jaar werd zij veroverd door prins Maurits. Sindsdien is de streek NoordNederlands - overigens met behoud van nauwe banden met het zuiden. Hannekenswerve wordt voor het eerst genoemd in een document uit 1169 Het graf van de meester

05-binnenwerk.indd 261

|

261

02-10-2006 15:13:42


in een voor de regio bijzonder dynamische tijd. In de 11e en 12e eeuw werden vele nieuwe gronden in cultuur gebracht en dijken, dammen en wegen aangelegd. Het werk trok veel mensen aan, vooral uit het zuiden. Een aantal dorpjes groeide uit tot bedrijvige, juridisch autonome havensteden. Nieuwe dorpjes werden gesticht. Eén van deze havensteden was Aardenburg; één van deze nieuwe dorpjes Hannekenswerve. De nieuwe locatie was goed gekozen: ze lag vlakbij het riviertje de Ee, dat Aardenburg verbond met het Zwin. Deze zogeheten Aardenburgse Haven werd aan beide zijden bedijkt en aan de monding voorzien van een sluis (later een zeedam). Hier ontstond een ander dorpje, Slepeldamme. Langs de dijken vestigden zich arbeiders, neringdoenden en kooplui. De stad Aardenburg, de dorpjes Hannekenswerve en Slepeldamme, en het tussenliggende gebied groeiden in de 13e eeuw uit tot één aaneengesloten economische zone. Deze 13e eeuw was West-ZeeuwsVlaanderens Gouden Eeuw met een goed bevolkt, ingericht, hoog productief platteland, allerlei infrastructurele werkzaamheden en meerdere drukke, ondernemende haven- en marktstadjes, die deel uitmaakten van een internationaal handelsnetwerk. Het spreekt voor zich dat ook Hannekenswerve in deze bloei deelde. Veel is intussen over het dorpje niet geweten. Je zou zo graag willen weten hoe de mensen in zo’n klein NoordVlaams middeleeuws dorpje geleefd hebben. Wat ze deden, wat ze aten en dronken, wat ze dachten. Was er een smid, een timmerman, een schrijver, een herberg? Hoe werkten ze en in welke mate profiteerden ze van de nabijheid van het havengebied? Of woonden er voornamelijk arbeiders die op de akkers in de omgeving werkten? Hoe ontwikkelde het dorpje zich van een buurtschap met een paar huisjes tot het dorpje, dat we kennen van 16eeeuwse kaarten. Het is niet bekend. De meeste geschreven bronnen waar Hannekenswerve in genoemd wordt,

262

|

05-binnenwerk.indd 262

hebben namelijk een nogal ‘droog’ karakter: aan- en verkoop van stukjes land, erfenissen, renten, overdracht van bezittingen, dijkwerkzaamheden. Er worden namen van enkele inwoners vermeld, maar wie er achter schuil gaan, komen we niet te weten. Slechts een paar maal horen we van gerechtelijke kwesties en juist uit deze documenten spreekt emotie en blijkt dat er ‘geleefd’ werd (maar ook gemoord en geplunderd). Een enkele andere keer horen we van de religieuze rol van het dorpje. Eén dag in het jaar, lezen we, werd Hannekenswerve overspoeld door talloze vroom-gelovigen (en minder vroom-gelovigen). Tijdens de Sinksenweek (week van Pinksteren) werd het beeld van Maria van Aardenburg en een relikwie van ‘‘t Helich Bloet’ vanuit de Mariakerk in plechtige processie door de straten van Aardenburg, door de stadspoort, langs de dijkwegen naar Hannekenswerve gedragen, vele kleurrijke geestelijke en wereldlijke hoogwaardigbekleders, koristen, muzikanten, gildemeesters en -broeders voorop, vele honderden (en mogelijk duizenden) pelgrims daarachter. In de Sint-Nikolaaskerk van Hannekenswerve hield een Brugs dominicaan een sermoen, waarna de stoet met zijn heilige voorwerpen, in een even plechtige ommegang als zij gekomen was, weer terugkeerde naar Aardenburg en de Mariakerk. Aan het jaarlijkse feest en aan de processies kwam een definitief einde toen de streek, midden in de Tachtigjarige Oorlog, veroverd werd door prins Maurits. De bloeitijd van het middeleeuwse West-Zeeuws-Vlaanderen was toen allang voorbij. Uitputting van de grond, sociale onrust, oorlogen, slecht onderhoud van de waterwegen, overstromingen - dit alles leidde in de tweede helft van de 14e en 15e eeuw tot een diep verval, alleen de Bourgondische havenstad onttrok zich aan de malaise. Om de Spaanse vijand op afstand te houden werden in 1583 de dijken doorgestoken, waardoor een groot gedeelte van de streek voor decennia onder

Het graf van de meester

02-10-2006 15:13:42


Afb. 2 Plattegrond van de kerk van Hannekenswerve (Bron: J. van Hinte, De opgraving te Hannekenswerve, Jaarboek Heemkundige Kring WestZeeuwsch-Vlaanderen 1963/1964).

Het graf van de meester

05-binnenwerk.indd 263

|

263

02-10-2006 15:13:43


water kwam te staan. Maurits trof in 1604 dan ook een verarmde en goeddeels ontvolkte streek aan en breidde de inundaties zelfs nog uit. In 1666, bijna twintig jaar na het sluiten van de vrede, nadat nieuwe bedijkingen het vruchtbare West-Zeeuws-Vlaamse polderlandschap hadden hersteld, spreekt een ooggetuige van “de plaetse daer voorheen Havekenswerve placht te staen”. Het dorpje is, onder het slijk van de 16e-eeuwse overstromingen en onder de aarde van een 17e18e-eeuwse dijk, ‘verloren’ gegaan. 300 Jaar na de zojuist genoemde getuigenis werd het herontdekt en opgegraven door de ROB en de AWN.

Herontdekking en opgraving Begin 1964 vond de Waterleidingmaatschappij Zeeuws-Vlaanderen het tijd om het huis van de familie De Bruijne bij het plaatsje Draaibrug (tussen Sluis en Aardenburg) eindelijk eens te voorzien van een waterleiding. Het werk was voor een belangrijk deel gedaan, toen men vlakbij het huis onverwacht stuitte op grafzerken en forse muren. De gemeentesecretaris van Aardenburg kwam dit ter ore en meende - indachtig de toentertijd spectaculaire Romeinse opgravingen in zijn woonplaats - dat dit misschien wel eens iets waardevols zou kunnen zijn. Hij deelde de ontdekking mee aan zijn plaatsgenoot, de heer Jan van Hinte, ROB-correspondent en AWN’er van het eerste uur. Deze stelde zich ter plaatse op de hoogte van de vondst en voerde in de daaropvolgende maanden, in overleg met de ROB, een proefonderzoek uit. Tezelfdertijd werden archieven, lokaalhistorici en andere ter zake kundigen geraadpleegd. Op basis van dit eerste onderzoek kon worden vastgesteld dat de arbeiders van de WZV gestoten waren op de funderingen van de Sint-Nikolaaskerk van Hannekenswerve, een Romaanse kruiskerk (afb. 2). Het had er alle schijn van dat een belangrijk deel van de kerkfunderingen zich nog ter plaatse bevonden. De voorlopig eerste

264

|

05-binnenwerk.indd 264

opdracht die de ROB en Jan van Hinte zich dan ook stelden, was de reconstructie van de kerkplattegrond. Al snel bleek dat dit veel tijd, moeite, geld en menskracht zou kosten. Een werk- en studiekamp van de AWN (overigens toen nog AWWN, Archaeologische Werkgemeenschap voor Westelijk Nederland geheten) bood uitkomst. Een aanbod om te assisteren in de opgraving werd dankbaar met beide handen aangegrepen. De werkweek zou plaatshebben van zaterdagmiddag 18 tot en met zaterdagochtend 25 juli. Het werk- en studiekamp was de derde in zijn soort in West-Zeeuws-Vlaanderen. De beide vorige waren gewijd aan de Romeinse en middeleeuwse opgravingen te Aardenburg, maar dit kamp zou ook onderzoek in Hannekenswerve omvatten. Zoals gebruikelijk werd eerst een oproep geplaatst in Westerheem, opgesteld door algemeen secretaris C. Roodenburg (what’s in a name: zijn achternaam was gelijk aan de naam van middeleeuws Aardenburg…). Een citaat uit de oproep: “Gezien het feit dat wij reeds meerdere malen ons kamp in dit prachtige gedeelte van Zeeland hebben gehouden, lijkt ons een aanbeveling overbodig.” Een ander: “Overdag zal praktisch en instructief werk worden verricht, ‘s avonds staan enkele lezingen en kleine excursies op het programma”. En ook: “De totale kosten van deelneming kunnen wij, ondanks de gestegen prijzen, handhaven op ƒ 75,-- per persoon (exclusief kleine excursies)”. Hoewel het aantal deelnemers aanvankelijk beperkt was tot 30, schreven zich uiteindelijk 41 personen in, in leeftijd variërend van 14 tot 65 jaar en afkomstig uit alle delen van het land. De deelnemers werden ondergebracht in kamp/motel Rodanborch (zie opmerking over de heer Roodenburg), een voormalig Ambonezenkamp met barakken, maar sinds een paar jaar omgebouwd tot appartementen (volgens de folder: “U heeft een vacantie zonder zorg/ in Zelfbedieningshotel Rodanborch”).

Het graf van de meester

02-10-2006 15:13:43


De kampleiding bestond uit drie personen. De algemene leiding had de heer M. van Hoogstraten. Hij was destijds voorzitter van de AWN, die overigens juist in de week voorafgaande aan het kamp zijn huidige naam aannam. De administratie werd verzorgd door de heer C. Roodenburg. De wetenschappelijke leiding had “de ons wel bekende” Jan Trimpe Burger (later de eerste provinciaal archeoloog van Zeeland en toentertijd woonachtig in Aardenburg); hij werd terzijde gestaan door ROB-ambtenaar de heer Van Pernis (cartografie) en de reeds genoemde Jan van Hinte. Mevrouw M. StedehouderLengs was toegevoegd ‘assistente v.d. leiding’. Vooraf werd de deelnemers een reglement toegestuurd. Wie het programma en het verslag van het kamp doorleest, krijgt bewondering voor zowel de deelnemers als de organisatie. Er moest heel wat geregeld worden - en dat in een tijd zonder fax, e-mail of gsm en, laten we niet vergeten, het gemak van grensoverschrijdende euro’s. Opvallende kenmerken waren de ‘volheid’ van het programma, de afwisseling en het Nederlands-Vlaamse karakter, en verder de combinatie van seriositeit en plezier, en de vruchtbare, voorbeeldige samenwerking van beroeps- en amateurarcheologen. De werk- en studieweek deed zijn naam alle eer aan. Het studiegedeelte bestond uit drie voordrachten van Jan van Hinte, Jan Trimpe Burger en André Doorselaer (Universiteit van Gent en specialist in onder andere Gallo-Romeinse begraafplaatsen). En verder uit maar liefst vijf excursies: rondleiding door Aardenburg, bezoeken aan het ambachtsmuseum Het Stercktenhof te Deurne/Antwerpen, natuurgebied het Zwin, het Museum Bogaert-Wauters te Hamme en het bij-nacht-verlichte Brugge. Zaterdag 18 juli werd de groep in Aardenburg door de kampleiding officieel welkom geheten en al direct getrakteerd op een voordracht. Zondag was bestemd voor kerkgang (faculta-

tief), een excursie naar Antwerpen en nogmaals een voordracht. Maandag om 9.00 uur stipt begon het werk. Dat bestond uit veldwerk op drie locaties in Aardenburg, vooral Romeins en middeleeuws. Maar het hoofdproject was inzicht te krijgen in het grondplan van de kerk van Hannekenswerve. Elke dag zou worden gegraven, tot 19.00, soms 20.00 uur. Voorafgaand aan de week was er al het nodige gebeurd. Een dragline had bij Hannekenswerve de bovenste laag afgegraven - een hoeveelheid, goed voor 150 vrachtwagenladingen. Grond die tegen een billijke prijs werd verkocht en gebruikt werd voor de aanleg van een parking naast een hotel in de buurt van Terneuzen. De laatste grondlaag in Hannekenswerve werd overgelaten aan de AWN’ers. Zij konden een aanzienlijk grondverzet tegemoet zien.

De Sint-Nikolaaskerk De opgravingen waren bijzonder dankbaar en succesvol en het gestelde doel – vastlegging van de horizontale gebouwstructuur kon grotendeels worden bereikt. De opgravingen, aangevuld met informatie uit andere bronnen, gaven niet alleen inzicht in de kerkplattegrond, maar ook in de bouwgeschiedenis. De eerste fase, vermoedelijk begin 12e eeuw, moet hebben bestaan uit een éénbeukige kapel gebouwd op een terp, tenminste drie meter boven zeeniveau. De kapel was gewijd aan Sint-Nikolaas en ressorteerde later onder de dekenij Aardenburg (de bovengenoemde, overigens thans verdwenen, Mariakerk was hoofdkerk van de dekenij). Van deze kapel werden niet veel resten gevonden; slechts enige Paneseliaanse (grijsgroene veldsteen) kiezelsteen en tufsteen. De tufsteen kan aangevoerd zijn geweest uit Zevenbergen of de Eifel, maar het is ook mogelijk dat materiaal van de Romeinse ruïnes uit Aardenburg is verwerkt. Er werden bij de opgravingen brokstukken van Romeinse dakpannen gevonden; hetgeen wijst op hergebruik van Romeins-AarHet graf van de meester

05-binnenwerk.indd 265

|

265

02-10-2006 15:13:44


denburgs bouwmateriaal. Het eerste vaste chronologische punt is, zoals we hierboven zagen, het jaar 1169, wanneer een kapelaan te Hannekenswerve genoemd wordt. Niet lang daarvoor of daarna werd de kapel verbouwd tot een Romaanse kruiskerk: een driebeukig schip met vier traveeën, een transept en een koor met vlakke afsluiting. Boven de viering verrees een vierhoekige of achthoekige toren in Paneseliaanse kiezelsteen (de octogonale vorm was destijds karakteristiek voor West- en Oost-Vlaanderen). Zoals gebruikelijk bij dorpskerken had de kerk naar alle waarschijnlijkheid een houten zoldering. In de 13e eeuw werd de kerk nogmaals vergroot, nu niet meer in natuursteen, maar in baksteen en nu niet meer in een Romaanse, maar in een Gotische stijl. Het koor werd hiertoe verlengd en de kruisarmen werden naar het oosten uitgebreid met zijkapellen, gewijd aan Maria en Sint-Nikolaas. Bouwhistorisch-geografisch past de kerk uitstekend in een reeks andere kerken uit deze periode in het westen en noordwesten van Vlaanderen. Eén van de grote verdiensten van de opgraving is dan ook dat de kerkrestanten boeiend materiaal hebben opgeleverd voor vergelijkingen met nog bestaande dorpskerkjes uit de regio (maar ook met verdwenen kerken, zoals we die kennen van kaarten en afbeeldingen). Hoe groot de kerk precies geweest is, is ondanks het archeologisch onderzoek niet bekend, aangezien een deel van het schip doorliep onder het huis van De Bruijne. Het transept mat in ieder geval achttien meter, terwijl van het voorschip twaalf meter kon worden opgegraven. Het is met de kerk net zo slecht afgelopen als met Hannekenswerve: vermoedelijk werd het dorp in 1436 geplunderd door Engelse troepen die de Vlaamse kuststrook brandschatten. In de zomer van 1604 gebruikten Staatse troepen van Maurits het godshuis als militair steunpunt, toen ze het beleg om Sluis sloegen. Ook dat gebruik

266

|

05-binnenwerk.indd 266

is vermoedelijk gepaard gegaan met plunderingen en verwoestingen. In 1701 is de kerk grotendeels verdwenen onder de in dat jaar aangelegde zeewerende dijk. "Zo vergaat het de glorie van de kerk", moeten de schaarse omwonenden berustend gedacht hebben.

Grafkelders en zerken De archeologen en amateur-archeologen mochten zich niet alleen verheugen in de opgraving van de fundamenten en muurresten van een van de weinige Romaanse kerken van Zeeland, er werd ook nogal wat ander vondstmateriaal aangetroffen. Te noemen zijn bijvoorbeeld een (vermoedelijk) bouwoffer, aardewerk, een stoepsteen, tegels en dakpannen. De ontdekking van bakstenen grafkelders en grafzerken sprak ontegenzeggelijk het meest tot de verbeelding. In totaal werden 31 grafkelders in de kerk gelokaliseerd, waarvan er - geheel conform de traditie in het noordwesten van Vlaanderen - negentien waren beschilderd (overigens werd buiten de kerk nog een kerkhof aangetroffen). De lastig te dateren schilderingen vertoonden de gebruikelijke christelijk-symbolische motieven, zoals verscheidene kruistypen, voorstellingen van engelen en heiligen, Madonna met kind en calvariescènes. De grafzerken zijn veel preciezer te dateren dan de schilderingen, aangezien zij meestal voorzien zijn van een jaartal. De oudste van de elf zerken dateert van 1300/1311, de jongste van 1563. Zij waren, evenals de grafkelders, alle georiënteerd, dat wil zeggen met het hoofdeinde in het westen en het voeteinde in het oosten; de dode keek dus naar het oosten, naar Jeruzalem, de plaats van de Wederkomst van Christus. Een aantal grafzerken vertoonde diepe insnijdingen ten behoeve van de inleg van metalen grafplaten - deze waren om begrijpelijke redenen alle verdwenen. Ook de graven zelf waren geplunderd: alle zerken bleken opzij te zijn geschoven, waardoor plunderaars toegang hadden gekregen tot de gra-

Het graf van de meester

02-10-2006 15:13:44


Afb. 3 Grafzerk van meester Sprancke uit Hannekenswerve (Foto: J. Goedbloed).

ven. Daarin vonden de opgravers behalve beenderen en doodshoofden toch nog enkele voorwerpen, zoals bronzen muntjes (Petrusgeld) en zelfs resten van een scapulier (schouderkleed over een habijt) en enig ander textiel. De bewaard gebleven zerken zijn gedecoreerd met fraaie, ondiep gekraste lijnfiguraties en inscripties. De inscripties vermelden doorgaans de naam en functie van de overledene (allen notabelen), terwijl de figuraties meestal bestaan uit de afbeelding van de betrokkene en christelijk-symbolische ornamenten. Een mooi voorbeeld

daarvan is de grafzerk van meester Anthonis Sprancke (afb. 3).

Het graf van de meester De zerk van meester Sprancke is van relatief klein formaat, 87 cm. lang, 50 cm. breed en 6 cm. dik. Zoals de andere zerken is hij van Doornikse, blauwgrijze steen. Op de bovenzijde staat in mooi geciseleerd randschrift: “Hier leghet begraven meester Anthonis Fs. Jans Sprancke die staerf ano XVc XXXI drie in meije� (1531). Op de hoeken staan in een vierpas de symbolen van de evangelisten: de gevleugelde Het graf van de meester

05-binnenwerk.indd 267

|

267

02-10-2006 15:13:46


mens (Mattheus), de gevleugelde leeuw (Marcus), de os (Lucas) en de adelaar (Johannes). Het middenvlak wordt ingenomen door Sprancke zelf. Hij is afgebeeld als een liggende overledene, zijn handen gevouwen en met een kussen onder zijn hoofd. Hij draagt een lang kleed tot aan zijn enkels. Aan zijn voeten zijn twee spitse schoenen zichtbaar. Wie mr. Sprancke was weten we niet. Hij wordt in geen enkel historisch document vermeld. Desondanks moet hij een man zijn geweest van aanzien. Als meester moet hij universitair geschoold zijn geweest, in de theologie in verband met een baan als predikant of in de rechten als advocaat of bestuurder. In West-Zeeuws-Vlaanderen komt een aantal andere meesters “van beiderlei kunne” voor. Een eeuw na Sprancke bijvoorbeeld meester Joannis Santbergen, “dienaer des goddelijcken woorts” in Aardenburg in 1626. Een halve eeuw eerder meester Thomas Horweel in 1469 en meester Pieter van der Heede uit 1483 in Sluis. En uit mr. Sprancke’s eigen tijd, uit 1528, meester Jhoos Ghjs, “licentiaet in beyde rechten in sine tide griffier van der stede Sluys”. Zouden de meesters Ghijs en Sprancke elkaar niet persoonlijk gekend hebben? De grafzerk werd aangetroffen, gebroken in twee grote stukken. Wanneer hij gebroken is weten we niet, maar dat de bewaartoestand van de zerken al eeuwen slecht was moge blijken uit een tekst uit 1693: “Een halve mijle beoosten Sluis, nu buiten den dijk van 1650 [bedoeld wordt natuurlijk Hannekenswerve], alwaer ich schrijver hebbe sien liggen eenen gheheelen sarch­ steen met enige ander sticken ende van mueren totter aerde afgebrocken”. Na de opgraving werd mr. Sprancke’s zerk overgebracht naar het Gemeentelijk Archeologisch Museum in Aardenburg. Daar is de conditie in de loop van de tijd langzaam maar zeker achteruitgegaan. Drie jaar geleden verkeerde vooral het bovenvlak in slechte staat. Het oppervlak was gedeeltelijk

268

|

05-binnenwerk.indd 268

afgebrokkeld in verschillende grote en kleine schilfers. Op verscheidene plaatsen was de afbeelding moeilijk meer te onderscheiden en de presentatiekwaliteit was navenant matig. Met toestemming van de eigenaar, de Nederlandse staat (in Zeeland vertegenwoordigd door provinciaal archeoloog de heer R. van Dierendonck), werd de steen gereinigd, gestabiliseerd en waar nodig gerestaureerd. De behandeling werd uitgevoerd door Restauratie-atelier Willaert uit SijseleDamme, terwijl de kosten werden gedragen door de gemeente Sluis en de Stichting Steunfonds van Zeeuwse Musea. Na de restauratie was de steen weer prima geschikt voor tentoonstelling.

Besluit De werk- en studieweek van de AWN eindigde op zaterdag 25 juli 1964. ‘s Ochtends van 9 tot 12 uur bespraken leiding en deelnemers de resultaten van de opgravingen – geanimeerd, enthousiast en wellicht, met een zekere spijt, omdat het kamp er al weer opzat. In het evaluatieverslag, opgesteld door AWN-voorzitter M. van Hoogstraten, staat het veel te bescheiden: “Onder welhaast ideale weersomstandigheden [zonnig, droog, behalve één keer een zware regenbui met onweer] is veel werk verzet tot grote tevredenheid van de wetenschappelijke leiding. Helaas kwamen er geen wereldschokkende zaken aan het licht; er is echter toch veel geleerd en in goede vriendschap kon veel worden verricht. Hopelijk niet de laatste maal in het prachtige ZeeuwsVlaanderen!” Aan het begin van de middag, na een afsluitend woord en een gezamenlijke warme maaltijd in ‘zelfbedieningshotel’ Rodanborch, ging een ieder zijns/haars weegs. Een aantal deelnemers, vooral Zeeuwen, verleende ook in de weken daarna assistentie bij het verdere bodemonderzoek. De opgravingen bleven niet onopgemerkt. De meeste aandacht ging die week, het zal geen verwondering wekken, naar de opgraving van de kerk van

Het graf van de meester

02-10-2006 15:13:47


Hannekenswerve. Naast bestuurders en deskundigen werd de site bezocht door vele toeristen en journalisten. Er verschenen tal van berichten in de regionale en landelijke kranten (met als opvallendste verschrijvingen “de heer Trimpenburg” en “peniciliaanse steen”) en later ook in enkele historische en archeologische periodieken (gek genoeg overigens niet in Westerheem). Het onderzoek te Hannekenswerve werd officieel afgesloten in december van hetzelfde jaar. De site werd daarna opnieuw afgedekt - ruim 40 jaar nu al weer, als een schone slaapster gereed voor verder onderzoek. Ter plaatse is weinig anders te zien dan een groene hobbel bij een dijk. Wie terecht nieuwsgierig is naar meer, brengt het beste een bezoek aan de Sint-Baafskerk en het Gemeentelijk Archeologisch Museum te Aardenburg. Acht zerken uit Hannekenswerve zijn

ingemetseld in de kerkvloer en in een zijbeuk staan drie fragmenten van beschilderde graven opgesteld (naast vele 'authentieke' beschilderde graven en zerken uit de kerk zelf). Het graf van de meester werd tot voor kort tentoongesteld in het kleine, charmante plaatselijke archeologische museum. In verband met een modernisering van de collectiepresentatie werd het begin van dit jaar verwijderd. De rijke Romeinse afdeling is, geheel vernieuwd, afgelopen juli opnieuw geopend. Volgend jaar april is de middeleeuwse afdeling aan de beurt. Naar alle waarschijnlijkheid zal ook mr. Anthonis Sprancke dan weer te bezichtigen zijn. Bijna op de dag af 476 jaar na zijn teraardebestelling. En mede dankzij de AWN’ers-van-‘64’. Verloren Kostje 5 4527 BH Aardenburg

Literatuur Bloys van Treslong Prins, P.C., 1919: Genealogische en Heraldische gedenkwaardigheden in en uit de kerken der provincie Zeeland, Utrecht. Dezutter, W.P., 1969/70: Enige bijzonderheden betreffende de opgravingen in de St. Nicolaaskerk van Hannekenswerve, Jaarboek Heemkundige Kring West-Zeeuwsch-Vlaanderen 1969/70, pp. 138-161. Dezutter, W.P., 1970: Beschilderde middeleeuwse grafkelders in Zeeuwsch-Vlaanderen. Een kunsthistorische en archeologische studie, ongepubl. proefschrift Rijksuniversiteit Gent. Dierendonck, R.M. van, 2005: Van Boterzande tot Wevelswaele, Archeologische gegevens van verdronken dorpen in West-Zeeuws-Vlaanderen, Tijdschrift voor Waterstaatsgeschiedenis, jrg. 14, nr. 2, pp. 96-115. Gottschalk, M.K.E., 1983: Historische geografie van Westelijk Zeeuwsch-Vlaanderen, Dieren. Hinte, J. van, 1963/4: De opgraving te Hannekenswerve, Jaarboek Heemkundige Kring West-Zeeuwsch-Vlaanderen 1963/4, pp. 44-82. Hoogstraten, M. van, 1964: Archaeologische Werk- en studieweek 1964, Opgravingen Aardenburg, Handschriftenverzameling voorm. Gemeente Aardenburg nr. 25, Gemeentearchief Sluis. Stockman, L., 1991: De oprichting van de dekenij Aardenburg (ca. 1295) en het rijke roomse leven in en om de Mariakerk van Aardenburg (966-1625), Appeltjes van Meetjesland. Jaarboek Heemkundig Genootschap Meetjesland, nr. 42, pp. 5-58.

Het graf van de meester

05-binnenwerk.indd 269

|

269

02-10-2006 15:13:47


Bas Oele: Amateurs hebben enorm goed werk verricht Wim van Horssen In 1969 kreeg provinciaal-archeoloog Jan Trimpe Burger een assistent, Bas Oele, die voor hem tekende en het werk organiseerde. Als veldtechnicus en later hoofd van het bureau in Middelburg heeft hij altijd veel contacten met de amateur-archeologen in Zeeland gehad. En dit tot op de dag van vandaag, zoals hij in februari bij hem thuis in Kapelle op Zuid-Beveland vertelde.

Evenals Jan Trimpe heeft Bas Oele (75) een agrarische achtergrond. Opgegroeid in Kapelle bezocht hij de middelbare en hogere tuinbouwschool als voorbereiding op een loopbaan in

270

|

05-binnenwerk.indd 270

de fruitteelt. “Tijdens mijn opleiding kreeg ik les in bodemkunde van Op ‘t Hof, de hoofdassistent van ingenieur De Bakker, de man van de bodemkartering in Zeeland”, vertelt Oele. “Die man was hoogst geïnteresseerd in archeologie en wist er heel veel van.” “Maar ook mijn vader wist er veel vanaf”, zegt hij. “Hij had een boekerij, die ik heb geërfd, waar heel leuke werken over archeologie in zaten. Toen de archeologie nog in de kinderschoenen stond, heeft hij veel contact met wetenschapsmensen gehad. Daardoor heb ik als kleine jongen nog op de knieën gezeten van mejuffrouw Vlam, de as-

Interview Bas Oele

02-10-2006 15:13:52


sistente van professor Edelman, met wie ze later is getrouwd. Zij heeft een proefschrift over de kreekruggen in Zeeland geschreven.”

Die heb ik nauwelijks meegemaakt, want in 1997 vond ik het welletjes. Ik was toen 66 jaar en ben met pensioen gegaan”.

Fruitteler, architect en tekenaar

Contacten met de AWN

Bas Oele begon zijn loopbaan in het fruitteeltbedrijf van zijn vader in Kapelle, maar is uiteindelijk een heel andere richting uitgegaan. Hij volgde een opleiding bouwkunde en zette naast het fruitteeltbedrijf een architectenbureau op. “Door dat bureau kwam ik allerlei mensen uit de archeologie tegen”, zegt hij. “En heb ik in de zestiger jaren Jan Trimpe Burger ontmoet. In 1963 hebben we gezamenlijk hier in de Hervormde kerk in Kapelle onderzoek gedaan.” “Toen het in 1969 slecht ging met de fruitteelt, heb ik het bedrijf opgedoekt”, vertelt hij. “In maart van dat jaar ben ik als tekenaar naar Oost-Souburg gegaan voor een onderzoek van Jan Trimpe naar de ringwalburg. Ik kreeg met de provincie een verbintenis van enkele dagen per week.” De rest van de tijd bleef Oele aan zijn architectenbureau besteden. Zijn nieuwe baan bracht hem overal in de provincie voor onderzoeken naar burchten, kastelen en andere restanten uit het verleden. “Dat is zo gebleven tot Jan Trimpe in 1986 afscheid nam als provinciaal-archeoloog en Robert van Heeringen hem opvolgde”, gaat Oele verder. ”Die was zijn proefschrift aan het schrijven en kwam alleen zo af en toe maar eens aan bij de prachtige vestiging die we voor het archeologisch depot in Middelburg hadden gekregen. Het gevolg was dat heel de organisatie bij mij als zijn assistent terecht kwam. Daardoor was ik vier of meer dagen per week bij de archeologie betrokken.” “In 1994 is Robert van Heeringen naar Zuid-Holland vertrokken en is Ellen Vreenegoor hem als provinciaal-archeoloog opgevolgd”, zegt Oele. “Met haar heb ik erg goede contacten gehad. Na drie jaar hield die het ook voor gezien en is zij opgevolgd door Marc Kocken.

De contacten van Bas Oele met de AWN zijn volgens hem in het begin wat zijdelings geweest. Hij had enige moeite met de toenmalige voorzitter van de afdeling, een man die veel verstand van archeologie had en goed kon tekenen, maar die door zijn optreden helaas nogal eens mensen tegen zich innam. “De AWN in Zeeland was toen een zeer besloten vriendenkring op Walcheren, waar je als buitenstaander praktisch niet tussen kwam”, vertelt Bas Oele. “Ze deden wel onderzoek op Tholen en Noord-Beveland maar het was uiteindelijk een Walcherse club. Later hebben ze zich er wel eens over beklaagd, dat de professionals zich zo weinig van hen aangetrokken hebben. Maar dat hadden ze aan zichzelf te wijten, omdat ze het contact hebben afgehouden. Ik ben daarom nooit een enthousiast lid geworden. Pas nadat Joop van den Berg als voorzitter was vertrokken en er jongere leden kwamen, is de samenwerking met de provinciaal-archeoloog tot stand gekomen.” “Er zijn wel veel contacten geweest met de AWN, maar dan vooral met de werkgroep uit Vlaardingen met mensen als Henkes, Stam en Schouten, die hier al in 1965 en 1970 opgravingen hebben gedaan”, zegt Oele. “Ze hebben in ’s Heer Abtskerke een week gegraven naar de Romeinse zoutovens; verder hebben ze in Aardenburg en in Souburg archeologisch onderzoek verricht.” “Een ander contact met de AWN was via de AWN-kampen in Aardenburg in de jaren zestig en zeventig”, gaat hij verder. “Als assistent van Jan Trimpe en veldtechnicus gaf ik leiding op die opgraving. Ik heb er onder andere instructies in het tekenen gegeven.”

Nauwere samenwerking De samenwerking met de amateurs is volgens Oele vanaf 1992 veel hechter Interview Bas Oele

05-binnenwerk.indd 271

|

271

02-10-2006 15:13:52


geworden, toen de AWN de gelegenheid kreeg om zich, toen ze uit hun huisvesting in een oud VOC-pand moesten vertrekken, in het provinciaal depot te vestigen. “In de negentiger jaren is het project in Valkenisse van start gegaan en daar heeft de AWN-afdeling met mensen als Leida Goldschmitz en Henk Hendrikse, die later depotbeheerder is geworden, veel aan bijgedragen”, vertelt hij. “Omdat ik toen de leiding had van het bureau, was ik daar sterk bij betrokken. Ik heb het meetsysteem van het verdronken dorp voor hen ontworpen en ging regelmatig met hen mee. Er is daar ook een aantal keren door Leida en Henk een AWN-kamp georganiseerd. Hoewel de regie bij de provinciaal-archeoloog lag, hebben we de amateurs altijd heel erg vrij in de uitvoering gelaten. Ze hebben daar enorm goed werk verricht. Samen met ons hebben ze er een boek over geschreven.” “Nadat ik met pensioen was gegaan, heb ik nog een aantal keren meetinstructies gegeven”, gaat hij verder. “Dat was het zwakke punt. Ze hadden weinig idee hoe je iets wat je in het veld vond, moest inmeten. Dat is ook heel moeilijk, vooral op de slikken, waar je geen vaste punten hebt. We hebben nog eens een vliedberg ingemeten. Ook heb ik voor hun onderzoek van Ravestein het meetsysteem uitgezet.” “Maar zelf ben ik verder niet meer actief”, zegt Oele. “Ik ben nu 75 en vind het mooi geweest.”

Interessante projecten voor amateurs Over de archeologie zoals die wordt uitgevoerd, heeft Bas Oele zijn twijfels. “De grote vlucht van het archeologisch onderzoek nu is in Nederland en ook in Zeeland puur business”, vindt hij. “Die bedrijven moeten ervoor zorgen dat ze winst blijven maken. Ik heb altijd gepleit voor onafhankelijke onderzoeksbureaus. Voor mij hoeft het nieuwe bestel niet, maar het is niet anders. Ik ben blij dat ik er niets meer

272

|

mee te maken heb. Ik zou misschien wel eens uit mijn slof schieten” Hij noemt daarvan een voorbeeld. “Wij hebben als archeologen bijzonder veel tijd besteed aan het onderzoek naar de ringwalburgen. Nu zou het Zeeuws Museum op het Abdijplein in Middelburg een nieuwe ingang krijgen die de grond in zou gaan en dus prompt in de ringwalburg. Dan komt er voor het onderzoek een – overigens heel bekwame - archeologe van een instituut uit Groningen die nog nooit een schep grond uit een ringwalburg heeft gezien, terwijl in Zeeland beroepsarcheologen rondlopen die een deel van hun leven daaraan besteed hebben Maar ze zijn nu eenmaal verplicht om het onderzoek aan te besteden.” “Gelukkig is de samenwerking hier in Zeeland met de provinciaal-archeoloog heel goed en krijgen de amateurs regelmatig projecten waarvoor bij de professionals geen belangstelling is, maar die wel voor hen zeer interessant zijn, bijvoorbeeld het onderzoek in het verdronken Rilland en van Duno, een oude boerderij bij Oost-Kapelle, waarbij ze de vrije hand krijgen”, zegt hij “De amateurs krijgen de gelegenheid om in het gebouw van het SCEZ tentoonstellingen te houden, zoals nu over Ravestein” “Ook de persoonlijke verhoudingen tussen de beroeps en de amateurs zijn hier goed. Daarbij komt dat Hendrikse als depotbeheerder tevens een AWN'er is, en dus voeling heeft met de amateurs, en dat Jongepier, de assistent van de provinciaal-archeoloog, nadat hij was afgestudeerd en geen werk kon vinden, jaren met de AWN heeft meegewerkt.” “Het is heel goed werk wat de amateurs doen”, zegt Bas Oele tot slot. “Ik ken ze allemaal. Ze bellen me nog wel eens voor advies. Ik wens ze met hun afdeling een hele plezierige toekomst toe.” westerheem@freeler.nl

Interview Bas Oele

05-binnenwerk.indd 272

02-10-2006 15:13:53


Rondom de stad

Gemeentelijke archeologie in... Middelburg, Veere en Vlissingen Gezamenlijke aanpak archeologie op Walcheren Marion Burger Begin jaren negentig kwam ik als sportduikster in contact met de Zeeuwse afdeling van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland, een organisatie waarbij ik moest zijn aangesloten om toestemming te krijgen om als amateur archeologisch onderzoek uit te voeren naar het verdronken dorp Bommenede. Dat had ik ontdekt tijdens een vakantiebaan als duikinstructeur. Mede dankzij de steun en adviezen van deze afdeling heb ik het onderzoek naar dit dorp op de bodem van het Grevelingenmeer kunnen gebruiken als afstudeerproject. Ruim 15 jaar en een aantal omzwervingen later ben ik neergestreken in het dorpje dat werd gesticht door de voormalige bewoners van Bommenede. Inmiddels heeft ook de professionele kennismaking met de afdeling Zeeland plaatsgevonden. Ik ben nu namelijk werkzaam bij de Walcherse Archeologische Dienst (WAD), onderdeel van de drie Walcherse gemeenten Middelburg, Veere en Vlissingen.

Nota Walcherse archeologie De Walcherse Archeologische Dienst is een jonge organisatie die sinds januari 2005 bestaat. De oprichting is een gevolg van de afspraak tussen de Walcherse gemeenten om gezamenlijk archeologiebeleid op te stellen. Sinds haar oprichting is de WAD voortvarend aan de slag gegaan en is een aantal doelstellingen bereikt. Zo is het Walcherse archeologiebeleid beschreven in de Nota Archeologische Monumentenzorg Walcheren 2006: van kreken tot kreekruggen; de ruggengraat van de Walcherse archeologische monumentenzorg. Deze nota is goedgekeurd door de drie gemeenteraden en de WAD is uitgebreid met een collega. Kortom een aantal kleine

mijlpaaltjes, waardoor ik met trots kan zeggen dat de WAD er klaar voor is om de zorg voor de Walcherse archeologie in de praktijk te gaan brengen.

Samenwerking met AWN De AWN-afdeling Zeeland bestaat nu 50 jaar. Dat is een mijlpaal om trots op te zijn en om een voorbeeld aan te nemen! Een moment om terug te kijken op wat er allemaal is bereikt, maar vooral ook een moment om vooruit te kijken en nieuwe uitdagingen aan te gaan. Deze editie van de Westerheem is dan ook het perfecte moment om de inhoud van onze Walcherse archeologische monumentenzorg te presenteren. Hierin wordt namelijk uitgesproken dat Rondom de stad

05-binnenwerk.indd 273

|

273

02-10-2006 15:13:53


Afb. 1 Een deel van de grote hoeveelheid bij het uitgraven van een nieuwe veedrinkput op Ravestein tevoorschijn gekomen materiaal, dat door haastig opgetrommelde AWN’ers werd geborgen. Foto: Dicky de Koning.

274

|

de Walcherse gemeenten hun archeologiebeleid toe willen passen in samenwerking met amateurs die aangesloten zijn bij de AWN-afdeling Zeeland, daar waar zij behulpzaam willen zijn. De WAD hoopt dan ook dat de Zeeuwse afdeling op basis van dit nieuwe beleid bereid is tot een goede samenwerking in de toekomst!

Wat is het Walcherse archeologiebeleid? Ter verduidelijking van de door de WAD te behandelen onderwerpen is het belangrijk eerst een helder beeld te krijgen van een aantal termen. Wat houdt bijvoorbeeld archeologische monumentenzorg in? Deze streeft naar behoud, beheer en ontwikkeling van archeologische waarden in de bodem (in situ) en daarbuiten, als bron van kennis en cultuurbeleving. Dit gebeurt door middel van beleid. Ook is een heldere omschrijving van archeologiebeleid nodig. Dit is het geheel van de mogelijkheden dat de overheid heeft om archeologische informatie te krijgen over iedere gewenste plek om cultuurhistorische redenen, of voor ontwikkelingen in de Ruimtelijke Ordening. Archeologiebeleid is op Walcheren onderdeel van het ruimtelijke beleid. Het is de manier om waardevol bodemarchief te beschermen, maar ook om, waar bescherming niet nodig is, bodemverstorende activiteiten te kunnen laten plaatsvinden. Om dit te realiseren, is de kernactiviteit binnen de Walcherse archeologische monumentenzorg het

produceren van informatie voor de besluitvorming over beheer, behoud en ontwikkeling van het bodemarchief. De aanleiding tot het vaststellen van het nieuwe Walcherse beleid op het gebied van de archeologische monumentenzorg is de (aanstaande) wijziging van de Monumentenwet 1988. Verder is het zo dat, zolang een gemeente geen eigen beleid heeft, grofweg alle archeologie even belangrijk wordt geacht, wat veel onderzoek en kosten met zich mee brengt. De Walcherse gemeenteraden dragen archeologie een warm hart toe, maar moeten eveneens een balans vinden tussen het belang van de archeologie en de plaats daarvan binnen het algemeen maatschappelijk belang. Het doel van de archeologische monumentenzorg Walcheren is het zelfstandig kunnen uitvoeren van onderzoek om een betere omgang met het archeologische bodemarchief te realiseren en het archeologiebeleid zo goed mogelijk te laten bijdragen aan het Ruimtelijke Ordenings- en Cultuurbeleid. De gemeenteraden van Middelburg, Veere en Vlissingen hebben een aantal kaders vastgesteld in de Kaderstellende notitie archeologiebeleid (2005). Dit houdt in dat er is ingestemd met de voorbereiding van een Walcherse Archeologische Dienst (WAD) die op verschillende niveaus en verschillende momenten bij het uitvoeringsproces wordt betrokken met een aantal beleidsinstrumenten.

Beleidsinstrumenten Op basis van de volgende drie beleidsinstrumenten kan de WAD op gemeentelijk niveau afwegen of er al dan niet archeologisch onderzoek moet plaatsvinden: 1 Vrijstellen van het doen van archeologisch onderzoek Het eerste instrument is het vrijstellen van het doen van archeologisch onderzoek. De provinciale regel met ondergrenzen van verstoring tot 30 cm diep en 30 m2 oppervlakte wordt niet meer gevolgd; in plaats daarvan wordt de

Rondom de stad

05-binnenwerk.indd 274

02-10-2006 15:13:54


noodzaak van archeologisch onderzoek bepaald op basis van de ondergrenzen in onderstaand schema (Tabel 1). De van archeologisch onderzoek vrij te stellen oppervlakten gelden niet voor terreinen vermeld op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK), bekende vindplaatsen en historische terreinen. Deze selectie geldt ook niet binnen een straal van 50 meter rondom deze locaties.

leren van haar archeologiebeleid; - klein ad-hoc archeologisch onderzoek (bijvoorbeeld toevalsvondsten of noodonderzoek); - stadskernonderzoek in Middelburg, Vlissingen en Veere, inclusief Arnemuiden, Domburg en Westkapelle; - de ontwikkelingsgeschiedenis van Walcheren voor 1400; - de buitenplaatsen op Walcheren. Deze buitens hebben in de buitengebieden van de drie gemeenten gestaan en kunnen veel meer dan tot nu toe is gebeurd, worden meegenomen in de Ruimtelijke Ordening van nieuw aan te leggen wijken; - de structuur van oude weg- en waterwerken. Hierbij kan worden gedacht aan oude paden en wegen en verdwenen afwateringswerken, waarbij ook ‘inlandige scheepsarcheologie’ aandacht krijgt als er scheepsresten worden aangetroffen bij buitengebieden die eens water waren; - één of meer nog nader te benoemen per gemeente variërende onderwerpen.

2 Verwachtings- en beleidsadvieskaart Het tweede instrument is de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart. Deze kaart is een eerste aanzet en zal verder worden uitgewerkt. Het uitgangspunt is de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) met daarop informatie uit ARCHis2, de AMK en geologische- en historische kaarten. 3 Beheers- en onderzoeksonderwerpen Het derde en laatste instrument van het Walcherse archeologische beleid zijn de Beheers- en onderzoeksonderwerpen. De drie gemeenten hebben een aantal onderwerpen en verschillende typen onderzoek geselecteerd die richting gaan geven aan de uitvoering van de archeologische monumentenzorg. Deze zijn als volgt: - Walcheren gebruikt de vastgestelde rijks- en provinciale beleidskaarten (waarop bijvoorbeeld ook de vliedbergen en ringwalburgen zijn vermeld) als basis voor het verder detailSoort gebied

AMK-gebied, bekende vindplaatsen; historische locaties; Of binnen een straal van 50 meter daar rondom

Omvang vrijstelling

Diepte Oppervlakte

40 cm 30 m2

Tabel 1: Schematische weergave van de, in het kader van de toekomstige monumentenwetgeving, van archeologisch onderzoek vrij te stellen oppervlakten en diepten.

Beleidsniveaus Het voor Walcheren geformuleerde archeologiebeleid wordt met behulp van de hierboven genoemde instrumenten op diverse niveaus toegepast: 1 Scheppen van voorwaarden Het eerste daarvan is het scheppen van de voorwaarden tijdens het voortraject

IKAW-gebied

Verwachtingswaarde Laag

Middelhoog

-

binnen bestaand bebouwd gebied -

Hoog buiten bestaand bebouwd gebied ≥ 50 cm 1000 m2

binnen bestaand bebouwd gebied ≥ 40 cm 100 m2

buiten bestaand bebouwd gebied ≥ 50 cm 500 m2

Rondom de stad

05-binnenwerk.indd 275

|

275

02-10-2006 15:13:55


van het verlenen van sloop-, aanleg-, bouw- (milieusanering-) en/of monumentenvergunningen. Zo kan de gemeente zelf beoordelen of en in hoeverre archeologische werkzaamheden moeten plaatsvinden bij een vergunningsplichtige, bodemroerende ingreep. Archeologie wordt op deze manier vroegtijdig en continu betrokken bij de planologische ontwikkeling en besluitvorming. De WAD kan de projecten archeologisch inhoudelijk begeleiden, zelf het bureauonderzoek uitvoeren, de bevindingen rechtstreeks bespreken met de projectleider en op basis van het Walcherse archeologiebeleid een Programma van Eisen opstellen voor vervolgonderzoek.1 Op deze manier is er tijd en ruimte genoeg om eventueel onderzoek in te passen in het proces om zo vertraging te voorkomen. De archeoloog is wekelijks bij de drie gemeenten te vinden om dit proces te vergemakkelijken. 2 Regiefunctie Het tweede niveau van het archeologiebeleid op Walcheren is het uitvoeren van de regiefunctie wanneer archeologische bedrijven onderzoek doen op het Walchers grondgebied. De gemeente moet als bevoegd gezag eisen stellen aan het uit te voeren archeologische onderzoek (opstellen en goedkeuren van Programma’s van Eisen, plannen van aanpak en projectbegeleiding). Deze eisen kunnen vanaf nu, een aantal uitzonderingen daar gelaten, worden gebaseerd op het eigen beleid. Als de gemeente zelf initiatiefnemer is van bodemverstorende activiteiten en nadere archeologische werkzaamheden noodzakelijk zijn, moet de gemeente in ieder geval een goede opdrachtgever zijn. Uitvoeren of uitbesteden van archeologische werkzaamheden moet gebeuren op basis van goedgekeurde Programma’s van Eisen waarin niet alleen de zakelijke, maar vooral de inhoudelijke eisen (archeologische onderzoeksvragen) goed zijn verwoord. Deze eisen zijn gebaseerd op de Nota Archeologisch Monumentenzorg 2006: Van kreken tot kreekruggen; de ruggengraat van de Walcherse archeologische monumentenzorg.

276

|

05-binnenwerk.indd 276

3 Uitvoering in eigen beheer Het derde niveau is het uitvoeren van opgravingen in eigen beheer op het Walchers grondgebied middels een opgravingsbevoegdheid (zie onder). 4 Informatie- en kennismanagement Het vierde niveau van het archeologiebeleid op Walcheren is het toepassen van informatie- en kennismanagement, zodat alle relevante informatie uit eigen en uitbestede projecten beschikbaar wordt voor de verdere ontwikkeling van het gemeentelijke beleid. Daarnaast wordt de gevonden informatie gepresenteerd en gepubliceerd om het draagvlak te vergroten tijdens, voor en na archeologisch onderzoek. Zo wordt voorkomen dat kennis over het eigen bodemarchief versnippert. De Programma’s van Eisen spelen ook hierbij een belangrijke rol. Er moet onder meer in worden vastgelegd hoe documentatie en vondstmateriaal worden overgedragen. Uiteindelijk komt alle nieuwe informatie in het Nederlandse Archeologische Informatie systeem (ARCHis) terecht.

Opgravingsbevoegdheid De gemeenten willen het eigen beleid in de toekomst deels zelf uitvoeren middels de WAD en zullen daarvoor ook de bevoegdheid aanvragen. Zij blijven echter ook afhankelijk van derden, omdat externe bedrijven nog steeds archeologisch onderzoek uitvoeren (volgens het verstoorder-betaalt-principe) en externe publicaties schrijven over Walchers grondgebied. Dit geldt waarschijnlijk ook voor de opslag van onderzoeksmateriaal en vondsten in een depot. Maar een eigen opgravingsbevoegdheid geeft ook de gelegenheid om beperkt archeologisch onderzoek uit te voeren in eigen beheer en te fungeren als vangnet voor noodinspecties, noodonderzoek, waarnemingen en toevalsvondsten. Er komt zo een bescheiden koppeling tussen beleid en uitvoering tot stand. Door toepassing van het selectiebeleid kan worden aangestuurd op het verkrijgen van inhoudelijke informatie. Met het instrumentarium van archeo-

Rondom de stad

02-10-2006 15:13:55


logiebeleid, selectie en een opgravingsbevoegdheid ontstaat een selectie uit al de aanwezige archeologie waardoor minder, maar gerichter en samenhangend onderzoek kan plaatsvinden. Dit levert een meerwaarde op voor het archeologische onderzoek en de ontwikkeling van kennis over het bodemarchief van Walcheren. Uiteindelijk zal dat bijdragen aan de kwaliteit van de openbare ruimte van Walcheren. Dit brengt overigens ook een financieel hogere waarde van de omgeving met zich mee, wat blijkt uit een onderzoek naar de economische waardering van cultuurhistorie.2

Archeologisch traject De archeologische monumentenzorg in het kader van de Ruimtelijke Ordening heeft een aantal standaard onderzoeksstappen. Het begint met het archeologische voortraject: een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek, bijvoorbeeld voor het opstellen van een bestemmingsplan of het realiseren van een bodemverstorend project waarbij de gemeente vergunningverlener is. Aan het eind van het traject neemt het bevoegd gezag een selectiebesluit: een beslissing over behoud van eventuele archeologische resten in de bodem (beschermen) of daarbuiten (opgraven), of verwijdering zonder archeologisch vervolgonderzoek. Wanneer er vervolgonderzoek moet plaatsvinden kan dit bestaan uit een archeologische begeleiding of een archeologische opgraving.

Gemeentelijke invloed op beheer eigen bodemarchief Met het nieuwe beleid verandert er niets aan de volgorde van het proces van de archeologische monumentenzorg. Het bestaat nog steeds uit het archeologische voortraject dat wordt afgesloten met een selectiebesluit. Indien nodig wordt dit gevolgd door een vervolgtraject dat bestaat uit bescherming, archeologische begeleiding, of een archeologische opgraving. Voordeel is wel dat het proces nu eerder

Afb.2 Troffelend AWN-lid op Ravestein. Foto: Dicky de Koning.

begint en dat er minder en andere spelers in het veld zijn. Verder waren er in het verleden minimaal drie partijen betrokken bij het voortraject: de gemeente als opdrachtgever en bevoegd gezag, een archeologisch bedrijf of de provincie als adviseur van het bevoegd gezag en het archeologisch bedrijf als uitvoerder. Nu zijn dat de gemeente als opdrachtgever, bevoegd gezag en eventueel uitvoerder (de externe adviseur van het bevoegd gezag vervalt) en het archeologisch bedrijf als uitvoerder (vervalt deels). De opdracht wordt uitgevoerd en de resultaten worden door de WAD getoetst aan het Programma van Eisen en het kwaliteitssysteem. Aanpassingen worden verwerkt en resulteren in een rapport met een archeologische waardering. De gemeenten hebben op deze manier een beter inzicht in het beheer van het eigen bodemarchief en kunnen er beter invloed op uitoefenen .

Gemeentelijke invloed op het tijds­ traject Op deze manier duurt het gemiddelde bureauonderzoek nog maar 8 weken in plaats van de gemiddelde 18 weken. Zo wordt een tijdswinst geboekt van 10 weken per project. De duur van de procedure behorende bij inventariserend veldonderzoek wordt nu 15 tot 18 weken in plaats van de gemiddelde 26 weken, een tijdswinst ca. 10 weken per project. Rondom de stad

05-binnenwerk.indd 277

|

277

02-10-2006 15:13:56


Uit de veranderingen die plaats kunnen vinden door het hebben en toepassen van een eigen archeologiebeleid, blijken de voordelen voornamelijk te behalen in de voortrajecten van de verschillende archeologisch onderzoeken.

Walcherse Archeologische Dienst (WAD) De Walcherse gemeenten hebben dus een selectiebeleid samengesteld waarmee keuzes kunnen worden gemaakt om minder archeologisch onderzoek te doen dan voorheen, maar wel gerichter. Door het selectiebeleid blijft archeologie voor de gemeenten van Walcheren werkbaar en ontstaat de meerwaarde van samenhang en ontwikkeling van kennis over het bodemarchief van Walcheren. Om het selectiebeleid en de daarmee gepaard gaande procedures toe te passen, is een uitvoerend orgaan noodzakelijk. Een vergelijking tussen het werken met en zonder uitvoerende dienst levert per

onderzoek een duidelijke tijdwinst op. Om dit alles vorm te geven hebben de gemeenten Middelburg, Veere en Vlissingen daarom sinds januari 2005 gezamenlijk een archeologische dienst: de Walcherse Archeologische Dienst (WAD). Deze dienst houdt toezicht op en controleert de uitvoering van de archeologische onderzoeks-, en waarderings- en selectieprocedure. Mijn nieuwe collega Bernard Meijlink en ik, oftewel de WAD, hopen dat de Zeeuwse afdeling van de AWN op z’n minst de komende vijftig jaar daar een bijdrage aan wil leveren als onze ogen en oren in het gebied en als extra steun tijdens de toekomstige veldwerkzaamheden op Walcheren. Gefeliciteerd met jullie jubileum! Walcherse Archeologische Dienst (WAD) Postbus 70 4330 AB Middelburg

Noten 1 Het Programma van Eisen (PvE) voor het inventariserend veldonderzoek geeft aan om wat voor onderzoek het gaat en in specifieke gevallen hoe het onderzoek moet worden uitgevoerd. Daarnaast staat in het PvE vermeld welke informatie verzameld moet worden om een beleidsbeslissing te kunnen nemen (CVAK 2005, p. 17). 2 Witteveen+Bos 2004. Literatuur Bult, E.J., 2004: Nota archeologiebeleid Westlandse Zoom versie 2 (concept 2004). Caris, E., 1997: Naar een gemeentelijk Archeologiebeleid, startdocument, Utrecht. CGA, 2002: Voorbeeldbeleidsplan Gemeentelijke Archeologische Monumentenzorg versie 1. CvAK, 2005: Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie 2.2., Gouda. Enckevort, H. van & J. Thijssen, 1999: Graven met beleid, gemeentelijk onderzoek in Nijmegen 1989-1995, Nijmegen. Geerts, M., 2005: Concept nota Archeologie 2005-2008, Middelburg. Gemeente Asten: Startnotitie integraal monumenten en archeologiebeleid gemeente Asten. Gemeente Den Haag, Dienst Stadsbeheer, 2000: Beleidsnota Archeologie 2000-2005. Gemeente Ede: Verleden, heden en toekomst, Archeologiebeleid in Ede. Gemeente ’s-Hertogenbosch, 2002: Monumentenverordening 2002. Gemeenten Walcheren, 2005: Kaderstellende notitie archeologiebeleid (2005). Gemeenten Walcheren, 2006: Nota archeologische monumentenzorg 2006: Van kreken tot kreekruggen; de ruggengraat van de Walcherse archeologische monumentenzorg. Gooijer, A. de, 2004: Monumenten en Archeologiebeleid gemeente Rijswijk 2005-2009, Maarsbergen. Ministerie van OC&W, 2001: Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. Eindrapport van de Voorbereidingscommissie Kwaliteitszorg Nederlandse Archeologie, Den Haag. Ministerie van OC&W, 2001: Handboek Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, Ministerie van OC&W & VROM, 1988: Monumentenwet 1988, Den Haag. Ministeries OC&W, l&V, VROM, V&W, 1999: Belvedere beleidsnota over de relatie cultuurhistorie en ruimtelijke inrichting, Den Haag. Provincie Zeeland, 2005: Cultuurnota 2005-2008, Cultuur Continu, Goes. Rijksinspectie voor de Archeologie, 2002: De archeologische begeleiding: voorgerecht, hoofdgerecht of toetje? Memoria 2, Den Haag. Verhagen, J., 2004: Concept Beleidsnota Archeologie gemeente Zevenaar (21-11-2004). Witteveen+Bos, 2004: Economische waardering van cultuurhistorie, case studie Tieler- en Culemborgerwaard, Rotterdam.

278

|

Rondom de stad

05-binnenwerk.indd 278

02-10-2006 15:13:56


Mijn mooiste vondst

Een Zeeuwse majolica kom uit Friesland Arno van den Dorpel In 2003 ben ik lid geworden van de Zeeuwse AWN. Al meteen werd ik ingeschakeld bij het project Ravestein. Eén van de mooie vondsten die ik daar deed, was een majolica kom. Vooral de grootte intrigeerde mij, en omdat het één van de eerste complete archeologische voorwerpen is die ik vond, betitel ik dit als ‘mijn mooiste vondst’. In mei 2003 werd een begin gemaakt met de herinrichting van het terrein behorend bij de hofstede Ravestein te Grijpskerke. Het grachtenpatroon en de vijvers rond de boerderij moesten op basis van historisch en archeologisch AWN onderzoek gereconstrueerd en uitgegraven worden. Bij het uitgraven van één van de grachten stuitte de graafmachine op een grote concentratie aardewerk. In allerijl werd de graafmachine op non-actief gezet en een groepje AWN’ers opgetrommeld. Die ontfermden zich over de vele aardewerkscherven. Verder bestond het vondstmateriaal uit glaswerk, bot, leer en pijpenkoppen. De grond uit deze gracht werd verspreid op het ernaast liggende perceel, alwaar we nog meer scherven konden verzamelen. Op de warme zomerdagen in augustus werden deze scherven gewassen door een aantal trouwe AWN-leden. Vaak gingen we op zo’n middag erop uit met de riek om in de verspreide, uitgegraven stortgrond te spitten en daar de ontbrekende stukken te vinden. Als gevolg van het warme zomerweer was de bewuste gracht droog komen te staan. Een bepaalde hoek van de gracht kreeg onze aandacht, want dat was de plaats waar de

afvalconcentratie door de graafmachine aangesneden was. De aardewerkscherven staken nog uit de grachtwand, en na de vondst van een compleet steelpannetje, kwam de rand van een majolica kom tevoorschijn. Bij het verder uitgraven bleek dat de kom een behoorlijke diameter bezat (41 cm) en reeds in stukken gebroken was. Een fraaie afbeelding van een landschap met een boerderij en kerkje werd zichtbaar. Dit soort grote kommen maakte men vanaf de eerste helft van de 17e eeuw in Noord- Holland. Na 1700 lijkt de productie zich naar Friesland te hebben verplaatst. Dit is het grootste formaat dat daar geproduceerd werd. Afgaande op de decoratie dateert deze kom uit het eerste kwart van de 18e eeuw. De voorstellingen waren weinig gevarieerd; landschappen komen heel veel voor. De belangrijkste grondstof was lokaal gewonnen roodbakken klei, vermengd met gemalen mergel uit Doornik, waardoor de kleur van het baksel uiteindelijk niet rood, maar wit-geel werd. Wellicht heeft dit pronkstuk vele generaties lang de ‘zondagse’ kamer van het boerengezin gesierd waar het een plaatsje had op de schouw. De kom heeft in de loop der honderden jaren nog niets van zijn schoonheid verloren! Hof van Poley 22 4401 ES Yerseke arnovddorpel@kliksafe.nl

De Zeeuwse majolica kom uit Friesland.

Mijn mooiste vondst

05-binnenwerk.indd 279

|

279

02-10-2006 15:13:59


Wie kent dit?

Messing riemhanger in de vorm van een mannetje Leida Goldschmitz

Het is in het begin van de jaren negentig van de vorige eeuw. De eerste berichten van archeologische vondsten (muurwerk en menselijke resten) op de bij laag water droogvallende slikken in de Westerschelde komen binnen bij het toenmalige Provinciaal Depot voor Bodemvondsten (PDB), gemeld door een AWN’er die regelmatig ter plaatse gaat kijken. Afb. 1 Messing riemhanger uit Valkenisse, voorzijde (particuliere collectie).

280

|

05-binnenwerk.indd 280

Die meldingen en een daaropvolgende waarneming zijn de opmaat tot een langdurig onderzoek door de AWN afd. Zeeland en het Provinciaal Depot voor Bodemvondsten (PDB), later Provinciaal Archeologisch Centrum Zeeland (PACZ), en de ROB van het in 1682 tijdens een stormvloed verdronken en aan de zee prijsgegeven dorp Valkenisse. Dit leidde uiteindelijk op 15 januari 2001 tot de toekenning van de status van beschermd archeologisch monument aan dit buitendijks gelegen dorp. Het onderzoek van dit dorp, de mediabelangstelling, diverse publicaties, tentoonstellingen en de aandacht van de provinciale overheid zijn in 2001 de aanleiding geweest voor het project ‘Verdronken dorpen in Zeeland’, uit te voeren door de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland (SCEZ), waarbij onder meer gepleit werd voor de oprichting van een monument voor de verdronken dorpen in onze provincie (tot nu toe 117 in getal). Waarschijnlijk vindt de onthulling van dat monument nog dit jaar plaats. Ik durf gerust te stellen, dat dankzij het onderzoek door de AWN, samen met de hierboven genoemde archeologische instanties en de latere SCEZ, de verdronken dorpen thans naast de vliedbergen, ringwalburgen en de Nehalennia-altaren tot de belangrijkste archeologische fenomenen in onze

Wie kent dit?

02-10-2006 15:14:00


provincie behoren.

Afb. 2 Messing riemhanger uit Valkenisse, achterzijde (particuliere collectie).

Riemhanger uit Valkenisse Tijdens een van zijn zoektochten detecteerde de melder van de vondsten op een plek buiten de dorpskern van Valkenisse een fraai, hem onbekend voorwerpje. Getoond aan de heer J. Beekhuizen (‘Tussen Kunst & Kitsch’) verklaarde deze expert nog nooit zo’n voorwerpje in handen te hebben gehad. Het betreft een messing in wambuis en hoze gekleed mansfiguurtje, dat op een leeuwenkop staat. Onderaan de leeuwenkop bevinden zich twee ogen (afb. 1). De voorzijde van het voorwerpje is zeer donker van kleur (moeraspatina) vanwege het eeuwenlange verblijf in een zuurstofarm milieu, maar de ruwe achterzijde is deels koperkleurig en heeft geen patina (afb. 2). Aan de achterzijde van het hoofdje is de bevestiging van een – afgebroken - haak of klem te zien, waarmee het geheel van bovenaf over een lederen riem of gordel geschoven kon worden. Gezien de veronderstelde lengte van de haak1, moet de riem tamelijk breed geweest zijn, zeker 5 cm, en maakte waarschijnlijk deel uit van een mannenkostuum.2 Riemen voor vrouwen waren over het algemeen smal.3 Zo’n fraai object in de vorm van een mansfiguurtje zal zeker statusverhogend zijn geweest. Het voorwerp is 8,8 cm lang, en bij de armen 3,2 cm en bij de ogen 4,0 cm breed. Het weegt 36 gram (zonder de haak). De ogen onderaan de leeuwenkop waren slechts fragmentarisch aanwezig en zijn door de vinder gerestaureerd.

Vergelijkbare voorwerpen In het boek Koper en Brons van Onno ter Kuile (1986) staat op p. 312 (nr. 461) een bijna identiek voorwerp afgebeeld. De ogen bevinden zich hier echter direct onder de kin van de leeuwenkop. Dit wijkt af van de vondst uit Valkenisse, waar de ogen meer aan de zijkant staan. Op de foto in dit boek

is de haak of klem aan de achterzijde, die ongeveer reikt tot de enkels van het mansfiguurtje, goed te zien. De datering die eraan gegeven wordt, is de 15e eeuw en de fabricageplaats is Neurenberg. In de Verslagen omtrent ’s Rijks Verzamelingen van Geschiedenis en Kunst,(1878, XLIV 1921, p. 31) wordt het ook wel als zijnde Zuid-Nederlands beschreven, uit het laatste kwart van de 15e eeuw.

Afb. 3 Messing riemhanger met tekst in gotische letters (particuliere collectie).

Een aantal vragen Graag zouden wij willen weten of er meer van deze voorwerpen zijn gevonden en in welke context. Kent iemand misschien eigentijdse afbeeldingen of andere bronnen (beelden, grafstenen e.d.) waarop een dergelijk figuurtje staat afgebeeld? Tot nu toe zijn mij slechts twee van deze mansfiguurtjes bekend: het hierboven beschreven voorwerp afkomstig uit Valkenisse en het bijna identieke, fraaie exemplaar dat zich in de verzameling Kunstnijverheid van het Rijksmuseum te Amsterdam bevindt en afkomstig is uit de collectie J.A. Frederiks.4 Ze lijken dus zeldzaam te zijn. Was het een voorwerp dat deel uitmaakte van de elitecultuur? Zijn er misschien exemplaren gevonden die vervaardigd Wie kent dit?

05-binnenwerk.indd 281

|

281

02-10-2006 15:14:01


Afb. 4 Messing riemhanger met eenvoudige streepversiering (particuliere collectie).

zijn uit een ander metaal, bijvoorbeeld een tin/loodlegering? Uit de Late Middeleeuwen zijn eenvoudige riemhangers bekend, maar die zijn meestal kleiner. Ter vergelijking hierbij nog twee messing riemhangers, die gevonden zijn in Middelburg, waarvan de eerste grofweg dateert uit het eind van de 15e of de eerste helft van de 16e eeuw (afb.3 ). De enigszins naar voren gebogen hanger toont aan de voorzijde een niet goed leesbare tekst in gotische letters.

Aan het eind eindigt de hanger in twee kleine oogjes. Deze riemhanger weegt 21 gram, is 1 cm breed, 0,2 cm dik en 7,7 cm lang. Wanneer we ervan uitgaan dat de datering door Ter Kuile juist is en ook geldt voor het exemplaar uit Valkenisse, dateert dit voorwerp waarschijnlijk uit dezelfde periode. De andere riemhanger met een eenvoudige streepversiering (afb. 4) heeft aan de onderzijde een open haak; hij weegt 14 gram, is 1,7 cm breed, 0,2 cm dik en 6,2 cm lang. Deze hanger is jonger dan de vorige, maar kan nog gedateerd worden in het laatste kwart van de 16e eeuw. Dateert ons mannetje uit dezelfde tijd als een van deze twee hangers? En wat heeft er aan de ogen gehangen? Een buidel, een sleutelbos of iets anders? En hoe? Door middel van haken of met een lederen koord? We kunnen zelfs de vraag stellen of het mannetje wel een riemhanger is. Is het misschien een onderdeel van paardentuig? En werd het wel gefabriceerd in Neurenberg of in Zuid-Nederland? Uw reacties zien wij gaarne tegemoet. Antwoorden op de vragen en eventuele meldingen van identieke vondsten zullen worden opgenomen in de database van de Werkgroep Metaalvondsten Zeeland (WMZ). Reacties graag naar: Leida Goldschmitz (secr. a.i. WMZ) e-mail: leida@zeelandnet.nl

Noten 1 Ter Kuile, p. 312. 2 Baart et al., p. 165. 3 Fingerlin 1971. 4 Ter Kuile, p. 312. Literatuur Baart, J. e.a., 1977: Opgravingen in Amsterdam. 20 Jaar stadskernonderzoek in Amsterdam, Amsterdam. Fingerlin, I., 1971: Gürtel des hohen und späten Mittelalters, Munich-Berlin. Ter Kuile, O., 1986: Koper en Brons, Amsterdam. Verslagen omtrent ’s Rijks Verzamelingen van Geschiedenis en Kunst, 1878, ’s-Gravenhage.

282

|

Wie kent dit?

05-binnenwerk.indd 282

02-10-2006 15:14:01


Wie kent dit? Vreemd voorwerp uit Vreeland: reacties op een oproep Gerrit Groeneweg

In het aprilnummer van Westerheem toonde Anton Cruysheer een curieus voorwerp, dat hem van porselein gemaakt leek te zijn en mogelijk uit de 17e of 18e eeuw dateerde (afb. 1).1 Het bewuste voorwerp was doorboord en op de witte ondergrond met enkele blauwe lijntjes versierd.

Tal van specialisten hadden het voorwerp bekeken, maar geen van hen kon uitsluitsel geven over de functie ervan. De meningen liepen uiteen van kraal, spinklos tot hanger. Zelfs het handvat van een theekan en een speelstuk behoorden tot de mogelijkheden Het voorwerp werd gevonden bij tuinwerkzaamheden bij het landhuis Slotzicht te Vreeland (Utrecht). De vondst heeft een diameter van ca. 2,7 cm. Het object zou in de 17e of 18e eeuw thuishoren, maar die veronderstelling wordt niet nader onderbouwd. Op de bijbehorende afbeelding was te zien, dat het object wat is afgeplat en afgerond, driehoekig van vorm is. Het woord was aan onze lezers.

De eerste reactie kwam van Jan Oostveen, die een soortgelijk voorwerp, maar dan in een ronde vorm, in zijn collectie heeft. Het betreft, zo mailt hij onze hoofdredacteur, een porseleinen voorwerp waarop in dit geval in onderglazuur in rood een drietal bloemen zijn weergegeven (afb. 2a). Ook in dit ronde voorwerp is een gat aangebracht, zodat je op het eerste gezicht zou zeggen dat hier sprake is van een spinsteen. Maar aan de ene zijde zijn rondom het gat gebruiksporen te zien, die aan de tegenover liggende kant ontbreken (afb. 2b). Op basis van die sporen lijkt dit hem een knop van een meubelstuk te zijn.

Afb. 1 Raadselachtige voorwerp uit Vreeland uit de oproep.

Afb. 2 Porseleinen voorwerp, mogelijk een kastknop.

Wie kent dit?

05-binnenwerk.indd 283

|

283

02-10-2006 15:14:03


Afb. 3 Glaspasta kraal uit Beek (Montferland), thans Liemers Museum Zevenaar.

Vooralsnog kan ik de redenering van Jan over de functie van het doorboorde stuk uit zijn collectie goed volgen. Maar voor een gelijkenis met de vondst uit Vreeland zie ik toch wat haken en ogen. Jan gaat er, evenals Anton, vanuit, dat het object uit Vreeland van porselein is, wat geenszins vaststaat. Bovendien is het voorwerp van Jan door de bolle onder- en bovenkant inderdaad uitstekend als kastknop bruikbaar, in tegenstelling tot het afgeplatte object uit Vreeland. De tweede reactie is afkomstig van Jan Verhagen. Hij vindt dat het raadsel uit Vreeland enigszins op een voorwerp in het Liemers Museum te Zevenaar lijkt (afb. 3). Hij beschouwt het voorwerp uit dat museum als een kraal, gemaakt van glaspasta (blauw met wit en een beetje rood). De afmetingen zijn 14 x

6 mm. Het voorwerp uit het Museum is gevonden in Beek, gemeente Montferland. De precieze context is niet bekend. Dat geldt ook voor de ouderdom ervan. Het voorwerp uit Beek is echter een stuk kleiner dan de vondst uit Vreeland en netjes rond in plaats van driehoekig zoals de vondst uit Vreeland. De vondst uit Beek is overigens niet uniek. Zo bezit het Tropenmuseum verschillende voorbeelden van uit glaspasta vervaardigde kralen (zie bijvoorbeeld afb. 4). Ze werden vervaardigd door een getrokken glasstaafje boven een vlam te verhitten en rond een ijzeren priem te winden. Vervolgens bracht men op de nog vloeibare kraal met anders gekleurd glas versieringen aan. Over de ouderdom van dit soort kralen is men het niet eens. Sommige beweren, dat ze in de oud-Egyptische tijd zijn ontstaan, anderen dateren ze niet ouder dan de Renaissance in VenetiĂŤ. In zoverre is het vermoeden van Jan Verhagen juist: de kraal is van glaspasta gemaakt en de datering is onbekend. De kralen uit het Tropenmuseum en het Liemers Museum zijn evenwel min of meer rond, zoals een kraal wordt verondersteld te zijn. Het voorwerp van onze interesse, afkomstig uit Vreeland, is echter driehoekig. Alle wegen leiden naar Rome, is een bekend gezegde. Ik was in de gelukkige

Afb. 4 a en b Twee glaspastakralen uit het Tropenmuseum.

284

|

05-binnenwerk.indd 284

Wie kent dit?

02-10-2006 15:14:04


Afb. 5 Hedendaagse kralen in Rome.

omstandigheid, dat dit voorjaar ook mijn weg naar Rome leidde. En daar, in één van die talloze straatjes die Rome telt, raakte ik verzeild in een kralenwinkeltje. Tot mijn stomme verbazing en grote vreugde had men ook heel grote kralen in de aanbieding, driehoekig van vorm en bijna identiek aan de vondst uit Vreeland (afb. 5 en 6). De langste zijde van de onregelmatige driehoek meet ongeveer 5 cm, de dikte is 3 cm. Die kraal is recentelijk gemaakt van glaspasta, is afkomstig - zo men mij desgevraagd vertelde - uit Syrië en is te koop voor € 1,50 per stuk.

Afb. 6 Hedendaagse kraal uit Syrië, glaspasta, in Rome te koop voor € 1,50.

Voor reacties houdt onze redactie zich graag aanbevolen, dan graag naar het centrale redactieadres: Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg of naar e-mail: westerheem@freeler.nl

Noot 1 Cruysheer 2006, 100. Literatuur Cruysheer, A., 2006: Wie kent dit? Vreemd voorwerp uit Vreeland, Westerheem 55-2, 100.

Wie kent dit?

05-binnenwerk.indd 285

|

285

02-10-2006 15:14:06


In memoriam Simon Wynia1

In Memoriam Simon Wynia (Foto: Evert van Ginkel).

Op 1 december 2005 is Simon Wynia na een langdurige ziekte overleden. Simon Lieuwe Wynia is 70 jaar geworden en was het grootste deel van zijn werkende leven verbonden aan het Archeologisch Instituut van de Vrije Universiteit. Omdat hij het niet kon laten, is hij tot het laatst via zijn bedrijfje ‘Letterbak’ actief gebleven in het onderzoek van Latijnse inscripties en graffiti. Geboren in Drenthe begon hij in Amsterdam als student-assistent van prof.dr. H. Brunsting en later was hij daar universitair docent provinciaal-Romeinse archeologie en ook lange tijd beheerder van het instituut. Tussen 1993 en 1996 deelden wij een docentenkamer aan het instituut. Ik leerde Simon toen waarderen als een docent met een groot hart voor zijn studenten, een enorme netwerker en een wetenschapper met veel detailkennis van de Romeinse epigrafie, Romeins aardewerk, de Limes en de geschiedenis van de Nederlandse archeologie. Wat ik nooit zal vergeten zijn de vele anekdotes over de vooroorlogse generatie Nederlandse archeologen, de citaten uit door hem opgedoken correspondentie uit de oorlogsjaren en onze discussies over het castellum Vechten aan de hand van de opgravingstekeningen van Van Giffen, Braat en Remouchamps. Simon bewoog zich even gemakkelijk tussen amateurarcheologen, als buitenlandse hoogleraren. Voor hem was iedereen gelijk; hij had een hekel aan statusvertoon en decorum. Niet in de laatste plaats

286

|

05-binnenwerk.indd 286

door zijn eigen bestuurlijke werk en zijn actieve inzet bij congressen en studiereizen, maar ook door zijn vele correspondentiecontacten, was hij jarenlang een vriendelijke en behulpzame ambassadeur van de Nederlandse archeologie in het buitenland. Vaak achter de schermen was hij een drijvende kracht achter de SNA en de Reuvensdagen, het internationale congres voor Roman Frontier Studies, de Europese Roman Pottery Study Group, Fautores en vele andere congressen en studiedagen. Door zijn afkeer van conflicten fungeerde hij hierbij vaak als de spreekwoordelijke olie in de machine. Generaties VU-studenten werden door Simon ondertussen ingewijd in de archeologie van het Romeinse rijk, het Romeinse importaardewerk en Latijnse inscripties. Simon was een groot verteller, behulpzaam bij werkstukken en onderzoeksopdrachten, maar nam geen blad voor de mond wanneer door studenten of collega’s onzin werd verkondigd. Nog lang nadat ik het instituut had verlaten, kon ik na een publicatie of lezing rekenen op een snelle e-mail met correctie op een door mij verkeerd geciteerde Latijnse tekst of een geheel eigen alternatieve interpretatie. Ook de AWN, en de amateurarcheologie in het algemeen, werden door Simon van harte ondersteund. Veel AWN-ers wisten met hun sigillata-stempels of Latijnse inscripties de weg naar zijn bureau te vinden. Altijd was hij bereid het vergrootglas erbij te pakken en na een paar nachtjes slapen volgde dan meestal wel een klinkend antwoord. Zijn publicaties in Westerheem bevestigen de herinnering aan de humorvolle leraar met een grote liefde voor het vak. Hij was geen productieve schrijver, maar werkte graag samen met anderen aan grotere projecten, waarvan de publicaties over het castellum van Utrecht en de opgravingen in Vechten goede voorbeelden zijn. De Nederlandse archeologie heeft in Simon Wynia een even kleurrijke als erudiete vakbroeder verloren. Wilfried Hessing Vestigia BV Archeologie & cultuuhistorie Noot 1 Met dank aan Rien Polak (Radboud Universiteit) voor enkele waardevolle aanvullingen.

In memoriam Simon Wynia

02-10-2006 15:14:07


Literatuurrubrieken

Recensie Afb. 1 Kogelronde tuitpot tweede helft 12e eeuw. Bodemvondst Middelburg (herkomst Vlaanderen). Uit: ADC Rapport 595.

J. Dijkstra, S. Ostkamp en G. Williams (met bijdragen van tal van anderen), Archeologisch onderzoek op het terrein van de voormalige Berghuijskazerne te Middelburg (ADC Rapport 595). Amersfoort 2006. ISBN 90-5874-XX-XX. Geïll., 378 pag., bijlagen + CD-ROM. Tot voor kort had de gemeente Middelburg grootse plannen voor de bouw van een nieuwe stadsschouwburg met ondergrondse parkeergarage op de nu onderzochte locatie. Tot die tijd bevond zich ter plaatse de Berghuijskazerne, gelegen tussen de 13een de 9e-eeuwse vestingring. ADC ArcheoProjecten heeft een grootschalig onderzoek ingesteld naar de archeologische relicten in dit deel van de stad. Het oudste aangetroffen aardewerk is afkomstig uit de 10e of 11e eeuw, maar de eerste aantoonbare sporen van bewoning dateren van omstreeks 1100 en lijken op de aanwezigheid van een adellijk hof te duiden. Ook het hoge percentage importaardewerk (80 – 100%) uit Rijn- en Maasland, Vlaanderen en Noordwest-Frankrijk wijzen op een meer dan gemiddelde welstand van die eerste bewoners. Uit dat aardewerk kan ook worden afgeleid, dat Middelburg dan economisch gezien deel uitmaakt van Vlaanderen. Wanneer daaraan een einde komt en hoe die omslag plaatsvindt is niet duidelijk, maar vanaf 1400 is de stad, voor wat betreft het aardewerk, geheel op Holland en westelijk Noord-Brabant gericht. Ook daarna, door de eeuwen heen, blijft het belang van Middelburg in het internationale handelsverkeer af te lezen uit het relatief grote aandeel van importaardewerk uit Frankrijk, Spanje, Portugal, Italië en later ook Azië. Omstreeks 1400 wordt de bebouwings-

dichtheid op het onderzochte terrein vergroot. Bouw- en gebruiksmateriaal wijzen dan nog steeds op de aanwezigheid van welgestelde burgers. Daarnaast vestigen zich er dan ook neringdoenden en ambachtslieden, zoals een bronsgieter. In één van de beerputten is een groot aantal waszegels aangetroffen, wellicht afkomstig van de correspondentie van een daar wonende koopman. Wim Hendrikse besteedt in een afzonderlijke bijdrage in de bundel aandacht aan die zegels en de daarop vermelde afbeeldingen. In één van de beerputten bevonden zich fragmenten van 81 grote, hoge, ongeglazuurde potten met een grijze aanslag aan de binnenzijde. Dat materiaal was afkomstig uit de 17e eeuw. Analyse van het aankoeksel in deze tot nu toe onbekende potten wees uit, dat dit loodverbindingen bevatte. Mogelijk werd het vaatwerk gebruikt voor het smelten van lood met bijvoorbeeld het doel dat metaal vervolgens elders voor de loodwitindustrie te gebruiken. Vanaf de tweede helft van de 16e eeuw wordt dit stadsdeel geleidelijk steeds meer in beslag genomen door achtereenvolgens instellingen voor armen, wezen, bejaarden

Afb. 2 Grape, 15e eeuw. Bodemvondst Middelburg, lokaal of regionaal product. Uit: ADC Rapport 595.

Literatuurrubrieken

05-binnenwerk.indd 287

|

287

02-10-2006 15:14:08


Hemmy Clevis & Sebastiaan Ostkamp (eds.), Assembled Articles 3. Symposium on medieval and post-medieval ceramics Zwolle 9 en 10 okt 2003. Stichting Promotie Archeologie, Zwolle, 2006. ISBN 90807575-0-0. Geïll., 242 pag., € 37,50.

Afb. 3 Pispot, 1775-1850, met opschrift: “Dit is Toontjes wa(terpot)”. Bodemvondst kazerne Middelburg. Uit: ADC Rapport 595.

Afb. 4 Assembled Articles. Cover van het besproken boek.

Afb. 5 Porseleinen bord, ca. 1650-’90, bodemvondst Delft, herkomst Japan, Hizen. Uit: Assembled Articles 3.

en tenslotte militairen. Op grote schaal is archeobotanisch en archeozoölogisch onderzoek gedaan naar de inhoud van de talloze beerputten en afvalkuilen, maar van bovenlokaal belang is vooral de studie van Sebastiaan Ostkamp, die stap voor stap de ontwikkeling van herkomst, vormgeving, decoratie, baksel- en glazuurtechniek van gebruiksaardewerk over een lange periode te zien geeft. Is een dergelijk grootschalig onderzoek over een dergelijke lange aaneengesloten periode sowieso nog niet vaak uitgevoerd, voor Zeeland is het bovendien de eerste keer, dat die evolutie in beeld komt. Rest natuurlijk de vraag in hoeverre het verkregen beeld specifiek voor (dit deel van) Middelburg geldt, of misschien voor heel Walcheren of zelfs op geheel zuid-west Nederland van toepassing kan zijn. Een uitgebreide catalogus van aardewerk en gebruiksglas besluit de rapportage. Dezelfde catalogus, maar dan in kleur, alsmede tabellen en overzichten, zijn vastgelegd op de bijbehorende CD-ROM. Vermeldenswaard is hier overigens de inzet van Leida Goldschmitz en andere leden van de AWN afdeling Zeeland. Zonder hun inspanningen was dit resultaat nooit tot stand kunnen komen. De geplande schouwburg tenslotte, waarvoor al dit moois moest wijken, zal er nooit komen. Een immens grote lekkende betonnen bak, gevuld met grondwater en verzakte huizen in de nabije omgeving ervan, zijn de zichtbare herinneringen aan wat ooit de parkeergarage had moeten worden. De schouwburg wordt, zo is inmiddels besloten, elders gebouwd.

Het is al weer drie jaar geleden, dat de Stichting Promotie Archeologie in het Dominicaner klooster te Zwolle een tweedaags symposium hield. De eerste dag stond in het teken van creamware en ander Engels industrieel aardewerk met inleiders uit binnen en buitenland. Op de tweede dag stond de promotie en digitalisering van het Deventer systeem van classificatie en beschrijving van aardewerk (Hemmy Clevis) en van glas (Jaap Kottman) centraal. Daarnaast waren er ook inleidingen van Paul Smeele en Adrie van der Meulen (over pogingen in de jaren 1778-’80 om ook in ons land creamware te produceren), van Sebastiaan Ostkamp (het assortiment uit de afvalkuil van “De Porceleyne Fles” te Delft uit de tweede helft van de 17e eeuw) en van Akemi Kaneda (over Japans porselein en het verschil ervan met het Chinees porselein). Anders dan de titel van deze bundel doet vermoeden, vinden we van al het gesprokene op het symposium alleen de twee laatstgenoemde bijdragen in deze bundel terug. Toegevoegd zijn artikelen over laaten post-middeleeuwse pot- en glasscherven uit huishoudelijk afval van een kasteel nabij

* * *

288

|

05-binnenwerk.indd 288

Literatuurrubrieken

02-10-2006 15:14:09


Roermond, uit de binnenstad van Woerden, van een woontoren te Beverwijk en van een huis te Lisse. Elke bijdrage gaat uiteraard vergezeld van afbeeldingen (in kleur) en beschrijvingen van specifieke vondsten en nieuwe vormen volgens het Deventersysteem, alsmede – voor zover van toepassing, de bijbehorende tellijsten. Een opvallende bijdrage is die van Akemi Kaneda (ArcheoProjecten) die ruim 100 Japanse porseleinen voorwerpen beschrijft, afkomstig van bodemvondsten van verschillende locaties te Alkmaar, Amsterdam, Delft en Vlaardingen. Met haar bijdrage heeft de discussie over de herkomst van Aziatisch porselein zich verplaatst van het milieu van verzamelaars en kunsthistorici naar het archeologische werkveld. Het zijn dan ook niet langer de topstukken als onderwerp van studie, maar de ordinaire bordjes en kop-en-schotels die massaal in onze 17e en 18e-eeuwse beerputten terug te vinden zijn. In Japan is de productie van porselein pas omstreeks 1610 van start gegaan. Dit gebeurde op initiatief van Koreaanse pottenbakkers. Ons land is vooral vanaf circa 1650 belangrijk als afzetgebied voor Japans porselein. De porseleinproducenten uit China en Japan blijven – soms op verzoek van de afnemers – elkaars vormen en decoraties voortdurend beïnvloeden en imiteren, wat het onderscheid tussen de verschillende centra er niet eenvoudiger op maakt. In haar bijdrage “How to distin­ ghuish Japanese porcelain from Chinese porcelain” toont Akemi een aantal herkenbare verschilpunten. Geen porselein, maar faience maakte en maakt “De Porceleijne Fles” te Delft. Faience uit de werkplaats van Quirijn Aldertsz en zijn vrouw Engeltje Kleijnoven (16551673), dat op het terrein van “De Porceleijne Fles” tevoorschijn kwam, vormde al eerder onderwerp van publicatie (zie onder andere de bijdrage van Sebastiaan Ostkamp in M. van Aken-Fehmers e.a. red., 2003: De Porceleijne Fles. Delfts aardewerk. Geschiedenis van een nationaal produkt 3. Zwolle/Den Haag, pag. 14-47). Hoewel in het kader van die studie alle vondsten werden beschreven, bleef publicatie van dat totaaloverzicht achterwege. Assembled Articles 3 voorziet in die leemte: 142 voorwerpen uit de afvalkuil worden nu afgebeeld en beschreven. Terecht merkt de samensteller ervan, Sebastiaan Ostkamp, op dat er nu weliswaar een goede methodiek voor vormbeschrijving bestaat, maar dat het Deventer-systeem geen oplossing biedt voor de noodzaak van codering van ook de beschilderingen die op

de faience zijn aangebracht. Hij pleit in dat kader dan ook voor een nauwere samenwerking tussen archeologen en kunsthistorici om voor die leemte een oplossing te zoeken. De bundel is weliswaar geen afspiegeling van het gesprokene op het symposium, maar tezamen met de andere artikelen, waaraan ook Erik Weber, Michel Hulst, Arthur Griffioen, Menno Dijkstra, Jaap Kottman en Lisette de Vries meewerkten, is dit wel een bundel geworden in de geest van het symposium: een pleidooi voor het Deventer systeem van vondstbeschrijving.

Afb. 6 Narrenkop, terracotta, 1500-’50. Beerputvondst Woerden 1525-’60. Uit: Assembled Articles 3.

Gerrit Groeneweg

Afb. 7 Majolica bord uit beerput ‘De Porceleijne Fles’, Delft, 1700-’25. Uit: Assembled Articles 3.

Literatuurrubrieken

05-binnenwerk.indd 289

|

289

02-10-2006 15:14:10


Signalementen

Tijdschrift voor waterstaatsgeschiedenis, 14e jrg., nr. 2, december 2005. ISSN 0927-3336. Zw./w.-ill., 129 pag. Op 26 november 2004, 600 jaar na de Sint-Elisabethsvloed van 1404, vond in Middelburg een symposium plaats over de stormvloeden die het kustlandschap van Zeeuws-Vlaanderen tekenden. De studiedag werd georganiseerd door de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland (SCEZ), Wageningen Universiteit & Research Centrum en de Universiteit Gent. De schriftelijke weerslag van alle daarbij uitgesproken voordrachten is in dit themanummer vastgelegd. * * *

Zeeuws Erfgoed (Nieuwsbrief Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland), 5e jrg., maart 2006. Geïll., 24 pag. In het kader van het Project Waardering Terreinen van Archeologische Betekenis voor de Archeologische Monumentenkaart Zeeland is in het najaar 2005 vooral onderzoek verricht naar afgegraven en inmiddels verdwenen vliedbergen (middeleeuwse kasteelbergjes) op Walcheren. De vondst die dit keer voor het voetlicht wordt geplaatst, is het fragment van een natuurstenen beeld van Sinte Catharina van Alexandrië, daterend van omstreeks 1500 en gevonden te Brouwershaven. De AWN-afdeling Zeeland tenslotte geeft een indruk van lopende en geplande activiteiten. * * *

J. Vanden Borre, Hoofdstraat 16 te SintJansteen (gem. Hulst). Een Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van boringen (ADC Rapport 567). ISBN 90-5874-744-1. Geïll., 14 pag. De plaatsnaam Sint-Jansteen (gemeente Hulst, Zeeuws-Vlaanderen) verwijst naar Johannes de Doper, ter ere van wie men daar tegen het einde van de 12e eeuw een (stenen?) kapel oprichtte. Informatie over bewoning van voor die tijd ontbreekt. Naar aanleiding van geplande woningbouw is in Sint-Jansteen bureau- en booronderzoek

290

|

05-binnenwerk.indd 290

uitgevoerd. Op een diepte van ruim een meter zijn mortelresten, baksteengruis en een spijker aangetroffen, wijzend op een laatmiddeleeuws woonniveau met vermoedelijk restanten van opstaand muurwerk, beerputten, etc. Om die reden adviseert ADC ArcheoProjecten in haar rapportage om de grond niet dieper dan 80 cm te verstoren, of, als dat onvermijdelijk zou zijn, archeologisch onderzoek in de vorm van proefsleuven uit te voeren. * * *

Marnix Pieters, Frans Verhaeghe & Glenn Gevaert (eds.), Fishery, Trade and Piracy. Fishermen and fishernen’s settlements in and around the North Sea area in the Middle Ages and later (Papers from the colloquium at Oostende-Raversijde, Provinciaal Museum Walraversijde, Belgium, 21-23 November 2003; Archeologie in Vlaanderen, monografie 6). Brussel 2006. ISSN 1370-5768 / ISBN 90-75230-19-2. Geb., zw./w.-ill., 219 pag., € 25,--. In deze feestelijke Westerheem waarin het jubileum van de afdeling Zeeland van de AWN centraal staat, mag vermelding van het zesde boekdeel in de reeks ‘Archeologie in Vlaanderen’ niet achterwege blijven. Die uitgave vormt de neerslag van het colloquium ‘Visserij, Handel en Piraterij’ in 2003. Met dat colloquium in Raversijde werd een nieuw onderzoeksdomein geopend. De bijeenkomst leidde tot een eerste reeks bijdragen en discussies omtrent de geschiedenis en de archeologie van de leefwereld van de middeleeuwse en latere vissersgemeenschappen in het gebied van de Noordzee en van de Baltische Zee. Een 19-tal onderzoekers uit 6 verschillende landen participeerde in de realisatie van het nu daarover verschenen boek. De veelal Engelstalige bijdragen zijn van een Nederlandstalige samenvatting voorzien. De eerste vier artikelen hebben rechtstreeks betrekking op het verdwenen vissersdorp Walraversijde aan de Vlaamse Noordzeekust: - Dynamics and identity of a later medieval coastal settlement in a proto-capitalistic landscape; - The material environment of Walraversijde and other late medieval and early modern fishing communities along the

Literatuurrubrieken

02-10-2006 15:14:10


southern North Sea; - Fish in a medieval fishing village along the North Sea: what do isotopes have to say? - From Evidence to Physical Reconstruction: Recreating Medieval Walraversijde. Dan volgen een aantal bijdragen over vis en vissersnederzettingen in Vlaanderen en in Zeeland: - The zooarchaeological reconstruction of the development of the exploitation of the sea; - Het afsmeken van hemelse hulp als cultuurelement van de traditionele vissersgemeenschap (met verwijzing naar de talloze metalen tin/loden kruisjes die ook in Zeeland tevoorschijn zijn gekomen); - Material Culture as a source of evidence: Fragile glass in the hands of fishermen and pirates. Common commodities or exceptional finds? Prelimenary results on the archaeological vessel glass of Walraversijde and other archaeological sites in coastal Flanders and Zeeland (met vondsten ook uit Vrouwenpolder, Veere, Middelburg en Vlissingen). Het geografische blikveld wordt vervolgens verder verruimd met een bijdrage van Karel Vlierman over laat- en postmiddeleeuwse visserschepen van de Zuiderzee (inclusief hun inventaris en uitrusting) en met de volgende bijdragen: - Early Medieval Fishing Implements of Bone and Antler; - South Devon: economy, society, culture; - The Danish coastal landscape, fishery and transport 1050-1700; - Maritime Activities on the Southern Coast of Finland 500-1550 AD. Settlement history from the viewpoint of archaeology, history, biology and geology. Onder de titel ‘Living on the edge of the land / Leven aan de rand van het land’ sluit Frans Verhaeghe de bundel af met een korte samenvatting en enkele conclusies. Info: www.vioe.be * * *

Archeobrief, 10e jrg., nrs. 1 en 2, resp. maart en juni 2006. ISSN 1386-2065. Geïll., 48 pag. (nummer 1 met bijlage ‘Nederland op de schop’, een korte beschrijving van enkele archeologische publiektrekkers in 2005) De eerste editie van dit jaar verscheen als themanummer onder de titel ‘Overzees Erfgoed’. Het begrip ‘overzee’ wordt hier ruim geïnterpreteerd en omvat ook Zeeuws-Vlaanderen (vanuit midden-Zee-

land ook wel aangeduid als ‘de overkant’). Nabij Kloosterzande (gem. Hulst, oostelijk Zeeuws-Vlaanderen) hebben archeologische veldverkenningen vanuit de lucht plaatsgevonden. Op de daarbij gemaakte luchtfoto’s laten graanvelden minimaal 30 prehistorische grafstructuren zien, meestal circulair en geclusterd. De ligging ervan rond een grotere cirkel en het feit dat ook langbedden en ovale structuren herkenbaar zijn, is typerend voor de Midden-Bronstijd, terwijl andere sporen eerder uit de Urnenveldperiode lijken te dateren. In het zomernummer beschrijven Ronald van Genabeek en Sem Peters een uniek Grieks hangertje uit een 12e-eeuwse ophogingslaag in Sint-Oedenrode (N.-Br.). De fraai gesneden steen dateert uit de 2e tot 4e eeuw voor Christus, het montuur waarin de steen is geplaatst kan jonger zijn. Het 2e nummer bevat ook een bijdrage van Leendert Louwe Kooijmnans over de neolitische levensstijl in wat nu Schipluiden heet. Verder onder andere de uitkomst van een ‘workshop’ van BIAXConsult en Past2Present over bestek en contractbeheersing, de zin van botanische waarderingen in het archeologische voortraject, de Noord/Zuidlijn in Amsterdam en de nieuwe inzichten over de Holocene trans- en regressiefasen (tot voor kort bekend als afzettingen van Duinkerken en Calais). * * *

T. de Groot, Resultaten van de opgraving van een Romeins tumulusgraf in Bocholtz (gem. Simpelveld) (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 127). Amersfoort 2006. ISBN 90-5799-072-5. Geïll., 171 pag., € 18,--. Toen boer Hupperetz in 2003 op zijn akkerland in Bocholtz (gemeente Simpelveld) in het uiterste zuid-oosten van Limburg een brok kalksteen wilde verwijderen dat zijn nieuwe ploeg dreigde te beschadigen, schoof hij tot zijn verbazing het deksel van een stenen grafkist opzij. De vondst werd bij de bevoegde instanties gemeld. Omdat de financiële middelen ontbraken om de bedreigde vondst door een commercieel bedrijf te laten onderzoeken, voerde de ROB het onderzoek uit. Een maand na de melding ging de opgraving van start. Permanente bewaking, dag en nacht, was nodig om te voorkomen dat grafrovers met de buit gingen lopen. Het graf, ooit onder een kleine heuvel gelegen, lag nagenoeg in de achtertuin van Literatuurrubrieken

05-binnenwerk.indd 291

|

291

02-10-2006 15:14:10


2006. ISBN 2-930469-02-1. Geïll., 419 pag., € 39,--.

Afb. 8 Ulceus, een bronzen kruik, vermoedelijk Italisch, uit het graf bij Bocholtz, ca. 300 na Chr. Uit: RAM 127.

een eerder onderzochte Romeinse villa. De ‘sarcofaag’ bevatte de asresten van een 20- à 34-jarige jongeman, ter aarde besteld in het laatste kwart van de 2e of het begin van de 3e eeuw. De stenen kist werd destijds in een ondergrondse met hout beklede grafkamer van 2,3 bij 2,4 meter geplaatst. In en om de kist zijn in totaal 52 bijgiften aangetroffen, waaronder glazen- en bronzen vaatwerk, ruitersporen, een met glaspasta versierde lans en een klapstoeltje. Een fraaie reconstructie van de ingerichte grafkamer siert de omslag van deze publicatie. Een groot deel van de rapportage heeft betrekking op het vrijleggen, conserveren, beschrijven en afbeelden van de grafvondsten. De grafkist van Bocholtz en de bijgiften zijn inmiddels aan het Thermenmuseum te Heerlen overgedragen (zie www.thermenmuseum.nl). * * *

J. de Vries, Keltisch Cultureel Erfgoed door toepassing van de Archeologie in nieuw perspectief. Eigen beheer, 2006. ISBN 90810590-1-7. Geill., 56 pag., € 10,95 Leo Verhart, Op zoek naar de Kelten. Nieuwe archeologische ontdekkingen tussen Noordzee en Rijn. Stichting Matrijs, Utrecht 2006. ISBN 90-5345-303-2. Geïll., 208 pag., € 19,95. Celts. Belges, Boïens, Rèmes, Volques. Musée royal de Mariemont, Morlanwelz,

292

|

05-binnenwerk.indd 292

Op dit moment lopen twee belangrijke tentoonstellingen over de Kelten en hun cultuur ten einde. De veel besproken tentoonstelling in Venlo is t/m 19 november a.s. te zien, terwijl de magnifieke exposities in het Waalse Morlanwelz op 3 december a.s. zijn laatste dag ingaat. In het kader van deze twee evenementen zijn een drietal publicaties verschenen, die hier in volgorde van prijs en omvang worden genoemd. In een latere editie van Westerheem zal wat dieper op deze boeken worden ingegaan. Nu volsta ik met een korte beschrijving ervan. De Vries gaat in zijn boek op zoek naar uitingen van Keltische cultuur in het zuiden van ons land. Hij verwijst daarbij naar een 14-tal vondsten uit IJzertijd en de (Gallo-) Romeinse tijd uit de collectie van Het Valkhof (Nijmegen). Hij pleit in zijn publicatie voor een hernieuwd onderzoek naar het Keltisch cultureel erfgoed in ons land, zodat dit aan de dreigende vergetelheid wordt onttrokken. Verhart richt zich primair op de mens achter die cultuuruitingen: wie waren ze, hoe leefden zij en waar kwamen ze vandaan. Hij beperkt zich daarbij niet tot ons land, maar betrekt daarbij ook België en het Duitse Rijnland. De publicatie van het Musée van Mariemont overstijgt de beide voorgaande in omvang, prijs en territorium: België, Noordoost Frankrijk, Bohemen, Moravië en alles daartussen en omheen. Het boek omvat een reeks wetenschappelijk bijdragen van tal van deskundigen, een uitgebreide catalogus van de geëxposeerde objecten en een uitvoerige literatuurlijst. Belangrijke onderwerpen zijn de ontwikkeling van de uitingen van Keltische cultuur, de evolutie daarin en de relatie daarvan met de talloze groepen en verbanden die zich binnen Europa vestigden, zich verplaatsen, bloeiden en ten onder gingen en die wij nu onder de naam Kelten proberen samen te vatten. * * *

Archeologie Magazine, 2006, nr. 3 en nr. 4. ISSN 1566-7553, € 6,25. Scheepsarcheologie staat al enige tijd in de belangstelling met niet in de laatste plaats de prangende behoefte aan meer middelen om van ons maritiem erfgoed te redden wat er nog te redden valt. Nummer 3 van Archeolo-

Literatuurrubrieken

02-10-2006 15:14:12


gie Magazine is geheel gericht op die onderwaterarcheologie met onder andere aandacht voor de situatie in ons land, een 18e-eeuws Hollandse vrachtschip dat nabij Finland verging en nog steeds vrijwel intact is, 17eeeuwse scheepvaart en scheepswrakken op en nabij Australië en de paalworm, in feite een schelpdier dat scheepshout kapot boort. Het vierde nummer van dit jaar bevat een artikel over het proefsleuvenonderzoek in Voorschoten waarbij onder andere twee veenpaden zijn aangetroffen met een breedte van circa 80 cm en een lengte van respectievelijk 360 en 100 m. Het wegdek bestaat uit slordig neergelegde elzenstammetjes, daterend uit de Late Bronstijd. Binnen de ter plaatste geplande woonwijk kunnen de wegen in situ bewaard blijven. * * *

P.C. de Boer en M.C. Kenemans (met diverse bijdragen), Sporen onder de zandbak. Een middeleeuwse nederzetting op het voormalige schoolterrein De Groene Linde te Rossum, gemeente Maasdriel. Een archeologische opgraving (ADC Rapport 523). Amersfoort 2006. ISBN 905874-71-31. Geïll., 69 pag., CD-ROM met tabellen als bijlage. Nederland vergrijst in snel tempo, dat is bekend, Rossum ontkomt daar niet aan: het plaatselijk schoolplein met de bijbehorende zandbak moet plaatsmaken voor seniorenwoningen. De betreffende locatie was altijd al populair bij de plaatselijke bevolking door de relatief hoge ligging in het stroomgebied van Maas en Waal. De oudste vondsten bestonden uit een (secundair gebruikte?) omegafibula en een riemverdeler, beide uit de Romeinse Tijd. Echte

bewoning komt pas omstreeks 600 na Chr. op gang. Analyse van botanische en zoölogische monsters wijst op een agrarische bestaanseconomie, gebaseerd op graan- en veeteelt. Daarnaast zorgde visvangst voor een belangrijke aanvulling op het dagelijkse menu. Opvallend was, dat men alleen ondermaatse paling lijkt te hebben genuttigd: wellicht waren de grotere exemplaren voor de vishandel bestemd. “Jong geleerd, oud gedaan” geldt ook voor de archeologie; zo kwamen spelende buurtkinderen tijdens de opgraving aanzetten met fragmenten van een grote grijze voorraadpot met een (onleesbare) tekst in gotisch schrift rondom op de schouder. Sebastiaan Ostkamp legt in zijn bijdrage een verband tussen dergelijke teksten die men omstreeks 1400 vaker op gebruiksvoorwerpen aanbracht (vaak “Ave Maria”) en de dan ook veel voorkomende ingekraste of met slib aangebrachte motieven op aardewerk. Religieuze teksten en voor-Christelijke symbolen op aardewerk, waarvan Sebastiaan een aantal fraaie voorbeelden toont, lijken toch niet louter decoratief te zijn en bevatten wellicht een duistere magische achtergrond.

Afb 9 Grijsbakkende voorraadpot, ca. 1400, met (in spiegelbeeld) gestempelde tekst in gotische letters. Bodemvondst Rossum. Uit: ADC-Rapport 523.

* * *

Bert Fermin en Michel Groothedde, De naakte violist die naast zijn schoenen liep. Beukerstraat 64, archeologisch onderzoek in een huis op de gracht (Zutpense Archeologische Publicaties 19). Zutphen 2005. ISBN 90-77587-21-7. Geïll., 33 pag. Aanleiding tot het onderzoek waren de plannen om de kelder van een 17e-eeuws pand uit te diepen. Tot voor enige tijd was hier een pianohandel gevestigd. Omdat ook de achtertuin van die woning zou worden heringericht, was tevens een onderzoek mogelijk naar het verdwenen achterhuis. Er bestaat overigens geen muzikale relatie tussen de pianohandel en de violist uit de titel van de rapportage. Die titel heeft betrekking op de vondst van een loden plaatje met daarop de voorstelling van een blote vioolspelende man (met slechts een paard, een hond en een aap als publiek), die al vioolspelend blootsvoets in een hondendrol lijkt te stappen. Intussen keert het driekoppige publiek hem de rug toe. Een weinig verheffend tafereel dus, waarvan ons de betekenis ontgaat. De schoenen waarnaar de titel verwijst, slaan op de grote hoeveelheid bedrijfsafval van een schoenlapper die daar ooit zijn stiel uitoefende. Andere

Afb. 10 Borstvormige spaarpot (spaartiet), met slibboogjes: symbool voor vruchtbaarheid en voorspoed? Bodemvondst Middelburg. Uit: ADCRapport 523, zie ook rapport 595.

Literatuurrubrieken

05-binnenwerk.indd 293

|

293

02-10-2006 15:14:15


Afb. 11 17e-eeuwse Zutphense takkenbezem. Uit: ZAP 19.

activiteiten ter plaatse waren die van een leerlooier en een slager. De vondst van een nog gevulde emmer in een intacte houten poepdoos in een kast onder de zoldertrap illustreren de stank die als gevolg van die bedrijvigheden ooit dit stadsdeel van Zutphen moet hebben geteisterd. Het onderzoek toonde fraai aan hoe de stadsbinnengracht kort voor 1631 werd gedempt om de bouw van het huis mogelijk te maken. Het leverde bovendien informatie op over de constructie en gebruik van het bijbehorende laat-17e-eeuwse achterhuis. * * *

Bert Fermin en Michel Groothedde, Het Diftarproject in Zutphen; 25 verhalen uit de middeleeuwse stad (Zutphense Archeologische Publicaties 23). Zutphen 2006. ISBN 90-77587-22-5. Geïll., 92 pag. In steeds meer binnensteden verdwijnt het huisvuil uit het straatbeeld. Wat men tot voor kort periodiek in minicontainers, zakken en dozen aan de huisvuilophaaldienst aanbood, verdwijnt nu discreet in ondergrondse containers. Een magneetstriplezer registreert nauwkeurig wie welke volumes in welke frequentie aanbiedt en na verloop van de tijd wordt de burger met een gespecificeerde aanslag of factuur geconfronteerd met daarop een bedrag waarvan de hoogte gerelateerd is aan zijn/haar afvalproductie. Waar is de tijd gebleven, dat men het afval in kuil of beerput voor het archeologisch geïnteresseerde nageslacht achterliet?

294

|

05-binnenwerk.indd 294

“Diftar” heet het nieuwe systeem, afgeleid van tariefsdifferentiatie. Feitelijk zijn dus niet de tarieven gedifferentieerd, maar het uiteindelijk verschuldigde bedrag. Meer dan 100 van dergelijke ondergrondse containers plaatste de gemeente Zutphen, waarvan een 25-tal binnen de 17e-eeuwse omwalling. In archeologisch kwetsbaar gebied dus. De daartoe te graven putten waren niet groot, veelal 1.80 x 2.15 m, maar wel 2.85 m diep, meestal tot op de ongeroerde grond. Zo bood deze operatie een 25-tal kijkgaten in de geschiedenis en de bodemopbouw van de stad Zutphen. De resultaten van de archeologische opgravingen en begeleidingen zijn in deze rapportage vastgelegd. Soms gaf een containergat niet meer dan wat onduidelijk muurwerk te zien, een andere keer boorde men een begraafplaats uit de 14e tot 18e eeuw aan of een perfect te dateren gesloten aardewerkcomplex (15381547). In combinatie met de bestaande kennis over de lokale situatie en vooral ook het inzicht in de nog ontbrekende kennis, is een eigen archeologische dienst als geen ander in staat om met deze 25 kijkgaten de bewoningsgeschiedenis van de stad te completeren. De 25 putten leverden niet alleen een bijdrage over de stadsontwikkeling, maar voegde ook tal van hoogtepunten toe aan de paleo-reliëfkaart van Zutphen. Op die gedigitaliseerde kaart zijn de hoogteverschillen van de pre-stedelijke ondergrond van de stad te zien, zoals de vorm van het rivierduincomplex waarop de stad van start ging, maar ook bijvoorbeeld de ligging van de 9e-eeuwse omwalling ten opzichte van het oorspronkelijke bodemreliëf.

Literatuurrubrieken

02-10-2006 15:14:16


Joop van Herwijnen en Joke van Barselaar (red.), Kasteel Heemstede, de bouwhuizen gesloopt. Een verslag van een bouwhistorisch en archeologisch onderzoek bij kasteel Heemstede. Houten, Archeologische Werkgroep “Leen de Keijzer”, 2005. ISBN 90-810255-1-1. Geïll., 112 pag., € 15,--. In de loop der tijd zijn verschillende publicaties verschenen over het Kasteel Heemstede te Houten, inclusief zijn bewoners, interieur en tuinen. Op historische afbeeldingen van het kasteel zijn twee bouw- of koetshuizen te zien, die in volmaakte spiegelbeeldige symmetrie als een markante entree de centrale zicht-as van het kasteel markeren en daarmee aansluiten op de eveneens symmetrische kasteeltuinaanleg. In tegenstelling tot het kasteel bleef dit tweetal bouwhuizen tot nu toe van elke aandacht verstoken. Vanaf 1999 waren de leden van de Archeologische werkgroep 'Leendert de Keijzer' in de gelegenheid om een onderzoek naar deze bouwhuizen te doen. Eén van die gebouwen verkeerde in een ernstig vervallen staat, het andere was toen al geheel uit het zicht verdwenen. Het onderzoek richtte zich primair op de vraag of de beide bouwhuizen in oorsprong gelijktijdig en gelijkvormig waren opgericht. Die vraagstelling kon nu bevestigend worden beantwoord. Daarnaast leverde het onderzoek ook informatie op over onder andere de aangrenzende waterpartij en de grootte en fundering van de daarbij behorende brug. Noch het uit de oude grachtbedding verzamelde afval, noch andere sporen wezen op eerdere bewoning dan circa 1600. Verschillende auteurs leverden hun aandeel aan deze bundel. Met sommige bijdragen maakte de lezer van Westerheem reeds kennis, zoals die over gegoten marmeren vloertegels (Westerheem 2003, 7-9) en een reusachtige

houten schroef (2002, 125-128). Een reeks tabellen en andere bijlagen sluit het boekje af. Info: jvanherwijnen@wanadoo.nl * * *

Praktijkboek Instandhouding Monumenten. Rijksdienst Monumentenzorg / Sdu uitgevers, 2006. Losbladige uitgave in 4 ringbanden, € 140,--, aanv. € 0,42 per pagina). Het Praktijkboek Instandhouding Monumenten (PIM) biedt praktische informatie over eenvoudige onderhoudswerkzaamheden en het herstel van kleine gebreken, maar ook over specialistisch onderhouds- en restauratiewerk, het uitstippelen van beleid, toepassing van de Monumentenwet, mogelijke subsidies, fiscale consequenties, enzovoorts. De afleveringen 23 (oktober 2005) en 25 (februari 2006) hebben betrekking op ondermeer materiaalkarakteristieken, archeologische informatie, omzettings- en degradatieprocessen, informatieverlies door aantasting, behandeling tijdens opgravingen en bescherming van archeologisch ijzer (D. Huisman, 16 pag.), hout (idem en R. Klaassen, 14 pag.) en bot (D. Huisman, R. Lauwerier, M. Jans, A. Cuijpers en F. Laarman, 23 pag.). * * *

Detector Magazine 87, juli 2006. ISSN 1386-5935 Medio 2005 kwam in een boomgaard in het Belgische Limburg een grote schat aan kopergeld tevoorschijn, totaal 25 kg zwaar en bestaand uit 5 à 6 duizend oorden, dubbele oorden en 4-oordstukken, waarbij de jongste munt uit 1806 dateert en de oudste van voor 1750. Behalve het gezegde dat iemand zijn laatste oordje versnoepte, is eigenlijk nog weinig bekend over de rol van kopergeld in het toenmalige betalingsverkeer. * * *

Afb. 12 Grape uit Zutphen. Brühler geelbakkend aardewerk, tweede helft 14e eeuw. Uit: ZAP 23.

AS. (archäologie der schweiz, archéologie suisse, archeologia svizzera), 29-2006.2. ISSN 0255-9005 Onder de titel ‘sicher aargau’ verscheen dit nummer als ‘special’ over de archeologische onderzoeksresultaten in het kanton Aargau met als hoofditems: dak boven het Literatuurrubrieken

05-binnenwerk.indd 295

|

295

02-10-2006 15:14:17


hoofd, verdedigingswerken, de vorming van (nood)voorraden, verborgen schatten en de omgang met vermeende bovennatuurlijke krachten. Info: www.archaeologie-schweiz.ch * * *

Nieuwsbrief monumentenzorg en archeologie gemeente Alkmaar, juni 2006, nr. 18 In een beerput met een inhoud uit de periode 1475-1550 werd een ijzeren gietmal of –tang aangetroffen waarmee loodstrippen voor glas-in-lood ramen werden gegoten. Verder besteedt de nieuwsbrief aandacht aan de voorlopige resultaten van lopende onderzoeken in Alkmaar. Sjaak Waterlander belicht tenslotte de oudste Alkmaarse wagenwielen, die in de jaren 1998-2000 in Romeinse waterputten zijn aangetroffen. * * *

R. Torremans en T. de Ridder (red.), Van der Windt 1.095. Basisverslag van het archeologische onderzoek op de locatie ‘Van der Windt’ aan de Kortedijk (VLAK-verslag 9.1), januari 2006. Geïll., 46 pag., € 4,50; C. Veen, R. Torremans en T. de Ridder(red.), De Vlijt 1.104. Het archeobotanische onderzoek: de analyse van de beermonsters (VLAK-verslag 13.2), februari 2006. ISBN 90-8706-001-7. Geïll., 27 pag.; C. Van Loon en T. de Ridder (red.), De Paterstraat 1.122. Basisverslag van een

archeologische begeleiding (VLAK-verslag 41), mei 2006. Geïll., 30 pag. De reeks ‘VLAK-verslagen’ is een uitgave van het Vlaardings Archeologisch Kantoor van de gemeente Vlaardingen. In deze reeks worden de onderzoeksresultaten van onderzochte locaties meestal in deelstudies gepubliceerd. Op de locatie ‘De Windt’ werden de restanten teruggevonden van ondermeer een askuil met een enorme hoeveelheid stadsvuil uit de jaren 1743-1756. Het nu verschenen verslag is gebaseerd op de veldgegevens. De uitwerking van het vondstmateriaal zal in deelrapportages verschijnen. De analyse van monsters van 17e-eeuwse beer van de locatie ‘De Vlijt’ aan de Hoogstraat biedt een breed scala aan fruit- en vissoorten en vertoont veel overeenkomsten met materiaal uit 17e-eeuwse beerputten van Gorinchem en Amsterdam. Opvallend was de aanwezigheid van tweekantige boekweitzaden, een afwijkende vorm die uit ons land nog niet eerder bekend was. Ook trof men het zeldzame drie- in plaats van tweekantig perzikzaad aan. Zoals in Zutphen (zie hiervoor) is ook in Vlaardingen de plaatsing van ondergrondse afvalcontainers archeologisch begeleid. Aan de Paterstraat stuitte men daarbij op muurwerk dat wellicht ooit deel uitmaakte van de gebouwen of de kerk op een Kloosterterrein aan de Waalstraat. Zie voor meer informatie over deze en andere VLAK-verslagen: www.archeologie. vlaardingen.nl Gerrit Groeneweg

Redactieraad Westerheem uitgebreid De redactieraad van Westerheem is uitgebreid met twee nieuwe leden: Ronald van Genabeek en Tom Hazenberg. Zij vertegenwoordigen het archeologische bedrijfsleven dat tot nu toe in de raad afwezig was. De redactie is bijzonder blij met deze uitbreiding naar een sector die in enkele jaren tijd zo belangrijk voor de Nederlandse archeologie - en daarmee ook voor de amateur-archeoloog - is geworden. Ronald van Genabeek is hoofd van de afdeling Archeologie van BAAC. Dit bureau houdt zich naast alle vormen van archeologisch onderzoek bezig met bouwhistorisch en cultuurhistorisch onderzoek. Ronalds specialisme zijn de Middeleeuwen en dan met name het stadskernonderzoek. Tom Hazenberg is directeur van Hazenberg Archeologie

296

|

05-binnenwerk.indd 296

Leiden. Zijn bureau houdt zich bezig met directievoering en projectmanagement, uitwerking en publicatie, visualisering en verbeelding, archeologisch beleid en advies, publieksvoorlichting en presentatie. Zijn specialisme is de provinciaal-Romeinse archeologie. Met enkele anderen heeft hij kortgeleden in Westerheem een artikel over de ‘Woerden 7’ gepubliceerd. De redactieraad van Westerheem telt nu acht archeologen. Naast de twee nieuw benoemde leden bestaat de raad uit: Jan Besteman (Vroege Middeleeuwen), Harry van Enckevort (provinciaal-Romeins), Roel Lauwerier (zoöarcheologie), Marie-France van Oorsouw (prehistorie), Henk Stoepker (Late Middeleeuwen) en Leo Verhart (prehistorie). [WvH]

Literatuurrubrieken

02-10-2006 15:14:18


Werk in uitvoering

Stuur uw periodieken en berichten naar Marijn Lockefeer, onze redacteur Verenigingsnieuws. Hij haalt er de gegevens uit voor het VN en de Agenda en vervolgens gaat alles naar Jan Coenraadts voor WIU.

Deadline voor WIU 2006-6 (december): 15 oktober.

Afd. 1 - Noord-Nederland Ik kom nog even terug op het verhaal van Roelie Meijer over de vele bijzondere verkleuringen te Veendam (Heemtuin). Ik kreeg hiervan inmiddels twee foto’s die ik u niet wil onthouden.

Grondspoor nr. 160, juni 2006 (Afd. 3 - Zaanstreek-Waterland e.o.) Een zeer goed gevulde G, waaruit een ruime greep. Na de Varia een ‘Bannetocht’ op 5 mei, waar de wandelaars en fietsers in Wormer kennis konden maken met de afdeling en met aldaar tentoongestelde bodemvondsten. Ook kon men eigen vond­ sten laten zien. Aly Tromp bespreekt elders in G een in Wormer getoonde wandtegel met daarop Sint Antonius Abt met varken, staf en belletje (laat 17e eeuw?). In de Zaanstreek zijn weinig tegels met heiligen gevonden. De Stichting Historisch OostKnollendam, bijgestaan door de afdeling, organiseerde in Oost-Knollendam eenzelfde soort tentoonstelling. Op beide plaatsen was sprake van grote belangstelling. Uit het Jaarverslag 2005 (E.J. Helderman): Er vonden in 2005 weer tal van verkenningen plaats. Er waren veldwerkactiviteiten in de Uitgeesterbroekpolder, de Westwouderpolder, Uitgeest, Jisp, Krommeniedijk, Zaandijk, Assendelft, Nauerna, Akersloot, Wormer, Koog aan de Zaan, Westzaan, Zaandam en Purmerland. Menno de Boer tekent voor veel verslagen in deze G. Zo vond hij o.m. in Akersloot (Waterzijde / Sluisweg) 17e-eeuws materiaal. Samen met andere leden onderzocht hij een bouwput in Assendelft (Dorps-

straat), waar wsch sprake is van bewoning sinds 1600. Een opvallende vondst daar was een carbidlamp, wsch een ‘Riemann Phänomen’ uit 1910. Kees van Roon gaat in op een tot nu toe onduidelijke scherf uit een grote verzameling scherfmateriaal, afkomstig van de verbreding van een insteekhaven in Amsterdam. Deze scherf blijkt een fragment van een ‘suikerbroodvorm’ te zijn. Deze werden tijdens het maken van stroop op een strooppot geplaatst. Rond Amsterdam vond men nog geen complete suikerbroodvorm, hoewel er vele duizenden in gebruik moeten zijn geweest. Afb. 1 Verkleuringen in Veendam, zie Westerheem 2006-4 (Afd. Noord-Nederland).

Afb. 2 Verkleuringen in Veendam, zie Westerheem 2006-4 (Afd. Noord-Nederland).

Werk in uitvoering

05-binnenwerk.indd 297

|

297

02-10-2006 15:14:20


Het Profiel, juni 2006 (Afd. 5 - Amsterdam e.o.) Redacteur Ruud Wiggers ‘praat’ de lezer bij over de Noord/Zuidlijn in Amsterdam. Caisson 3 is intussen afgezonken en, dit geheel in tegenstelling met caisson 1, er waren nu geen obstakels die het werk be-

Afb. 3 Oostmuur van het Kasteel van Amstel, 13e eeuw (uit Het Profiel).

lemmerden. Aan archeologisch materiaal leverde dit caisson weinig op, waarschijnlijk omdat hier eeuwenlang is gebaggerd om de vaargeul op diepte te houden. Toch was er veel werk aan de winkel, namelijk het vondstmateriaal dat onder caisson 1 vandaan kwam. Veel is al thuisgebracht, veel (o.m. metaal) is nog in bewerking. Bij het afzinken van caisson 3 zijn geregeld monsters genomen van de ondergrond door pollenbakken te slaan. Door alle bakken te combineren kan een geologisch profiel van de ondergrond worden gemaakt. Het is de bedoeling dat dit profiel in het Amsterdams Historisch Museum wordt gepresenteerd. Natuurlijk wordt het materiaal in de pollenbakken nader onderzocht om een datering en een reconstructie van het vroegere milieu te kunnen maken. Ook bij het Rokin is men bezig met de Noord/Zuidlijn. Veel grond wordt na vluchtig met de metaaldetector te zijn geïnspecteerd, afgevoerd naar een andere locatie om daar nog eens te worden onderzocht. Men ondervond hier veel hinder van private ‘goudzoekers’. Marco Roling schreef aflevering 3 van zijn Introductie in de Latijnse epigrafie, ook nu weer aan de hand van de grafsteen van soldaat Publius Clodius, afkomstig uit Alba. De najaarsexcursie voert in oktober naar Deventer (stadsarcheoloog Michiel Bartels / archeologisch depot / opgravingen / stadswandeling). In februari konden archeologen weer delen van de fundering van het Kasteel van Amstel onderzoeken en wel de oostmuur. De afmetingen van het kasteel (13e eeuw) waren 28 x 23 m, het lag aan de monding van de Amstel en moest de nederzetting beschermen. Sommigen betwijfelen of het kasteel wel is afgebouwd. Indien wel, dan heeft het bouwwerk toch niet langer dan 25 jaar bestaan. Indertijd maakte men, al lopend tussen kledingrekken in de winkels, radarbeelden van de ondergrond. De opgravingen bevestigen de beelden die toen zijn gemaakt. Oud-afdelingsvoorzitter Piet van Reenen nam afscheid als bijzonder hoogleraar aan de VU. Hij maakt deel uit van de redactie van het boek over Diemen, dat dit najaar verschijnt. Oud-afdelingsvoorzitter Sjirk Groen overleed in mei. Hij gaf vele jaren richting aan de activiteiten van de afdeling en stimuleerde de totstandkoming van het boek over Diemen.

Nieuwsbrief nr. 19 (AW LeidschendamVoorburg / Afd. 7 - Den Haag e.o.)

Afb. 4 Oostmuur van het Kasteel van Amstel, 13e eeuw (uit Het Profiel).

298

|

05-binnenwerk.indd 298

Er veranderde veel in het bestuur. Bram van den Band trok zich terug als voorzitter van de AWLV, maar blijft wel voorzitter van afdeling Den Haag. Bram werd opgevolgd door

Werk in uitvoering

02-10-2006 15:14:24


Kees van der Brugge (die zich elders in de N voorstelt). Ook Toine van Wieringen en Wilco de Jonge verlieten het bestuur, Joanneke Hees (pmr) en Titia Kiers (stelt zich ook voor in deze N) namen hun plaatsen in. Robert Hirschel (secr) en Alexandra Oostdijk (PR) bleven aan. De AWLV koos voor een nieuw logo, waarin Forum Hadriani centraal staat. De tentoonstelling over Forum Hadriani trok ruim 3000 bezoekers, het boek komt in het najaar uit. In deze N een heel aardig verslag van basisschoolleerlingen die de expositie bezochten. Toine van Wieringen duikt in de historie van de artillerie n.a.v. de vondst van een kanonskogel ‘achter de kerk’. Joanneke Hees schrijft over een onderzoek aan de Rodelaan, dat de AWLV uitvoerde (postmiddeleeuws aardewerk en misschien sporen van turfwinning). Het onderzoek vindt nog een vervolg. Martin van Rijn is bezig alle onderzoekslocaties en vondstmeldingen te digitaliseren: een aardige klus… . Martin doet voorts verslag van diverse door professionele collegae uitgevoerde onderzoeken.

Grondig Bekeken nr. 2, juni 2006 (Afd. 11 - Lek- en Merwestreek) Een greep uit deze bijna 50 bladzijden dikke GB. Cees van der Esch schrijft over de laat-14eeeuwse doopvont in de RK kerk te Papendrecht. Die stond eerder in het klooster Eemsteyn in de verdronken Grote Waard en daarna in een klooster in Kijfhoek. Elders in GB beschrijft Cees enkele minder duidelijke metalen voorwerpen o.m. iets dat het meest lijkt op een handvat of een knop. Het is hol, gemaakt van messing met roodkoper, bijna 9 cm lang, wsch 17e-eeuws en in ieder geval geen pistoolkolf. Teus Koorevaar was op bezoek in een wsch 18e-eeuwse boerderij in Goudriaan (Zuidzijde). Te oordelen naar alles dat de bewoonster rond het huis verzamelde, mag worden aangenomen dat hier aaneengesloten is gewoond vanaf de 12e eeuw. Elders vertelt Teus over zijn eerste archeologische vondst: een stuk van een hengselpot uit ca. 1300. In het kader van de herziening van de AMK

en de CHS deed de afdeling aanbevelingen die volgens de provinciaal archeoloog alle ‘voor aanpassing staan genomineerd’. Peter von Hout gaat in op resten van glasfabricage in Leerdam en wel de daar gevonden fragmenten van smeltpotten. Deze potten (hoogte ca. 85 cm, breedte ca. 55 cm) zijn gemaakt van grof steengoed en werden gebruikt om de diverse ingrediënten van het glas bij elkaar te voegen. Men vond ook talrijke fragmenten van de deksels van chamotteklei. Het afval dateert wsch uit de tweede helft van de 19e eeuw tot begin 20e eeuw. Jan Koonings geeft informatie bij een (incomplete) ‘tuin’ van Jan van Beieren, gevonden in Dordrecht en daar geslagen tussen 1421 en 1425. Het gewicht van de munt was oorspronkelijk ca. 1,3 gram fijn zilver en de diameter 32 mm. De tuin staat in de numismatiek bekend als uiterst zeldzaam. Corrie Lugtenburg en Irmel Dolman bezochten de Studiedag van Brabants Heem en zagen en hoorden daar veel interessants. De afdeling organiseerde een zeer geslaagde excursie naar Vlaardingen. Voor september staat een excursie naar Bergen op Zoom op het programma. Stadsarcheoloog Mark van Spanjer hield een lezing over de opgravingen aan de Grote Markt en aan Elfhuizen (Dordrecht), waar sprake was van een prima samenwerking met de AWN. In GB weer veel aandacht voor verschenen en verkregen boeken en ontvangen periodieken.

Afb. 5 Logo van de AWLV (uit Nieuwsbrief AWLV).

Nieuwsbrief De Hunnepers nr. 2, juni 2006 (Afd. 18 - Zuid Salland-Ijsselstreek-Oost Veluwezoom) Wegens gebrek aan belangstelling moest helaas een excursie naar Eindhoven worden afgeblazen. Gelukkig noemt de N wel aardige mogelijkheden om in het veld bezig te zijn: het bezoeken van terreinen van Staatsbosbeheer en Gelders Landschap / het in kaart brengen van 82 km ijzerkuilen in de gemeente Apeldoorn / onderzoek van baksteenindustrie in de Napoleontische tijd. Bovendien zijn er opgravingen in Apeldoorn, Deventer en Epse, waar ‘serieuze liefhebbers met veel tijd’ terecht kunnen.

Aardewerk, juni 2006 (Afd. 21 - Flevoland) Jaap Eelman mijmert over ‘tijd’, terwijl Ben van Rosmalen verslag doet van zijn ervaringen tijdens de Steentijddag in Leiden. Hierna geeft Saskia Thijsse samenvattingen van enkele lezingen op deze Steentijddag. Voortaan is er op twee zaterdagen per maand extra gelegenheid bezig te zijn met vondstverwerking.

Afb. 6 Onbekend knop­ vormig voorwerp uit Papendrecht, 17e eeuw? (uit Grondig Bekeken).

Werk in uitvoering

05-binnenwerk.indd 299

|

299

02-10-2006 15:14:26


Dick Velthuizen vertelt hoe het verder ging met een in 2004 in de Noordoostpolder gevonden kanon met affuit. Door een subsidie van de provincie kon het worden geconserveerd en gerestaureerd en is het binnenkort te zien in het Nieuwland Erfgoedcentrum. Specialisten zijn het nog niet eens over het type en de datering van het geschut (bombarde, midden 16e - 17e eeuw / veuglaire, 1450-1550 / scheepskanon). Jammer dat de tekeningen van dit bijzondere stuk geschut, althans in mijn exemplaar van A, wat vaag zijn afgedrukt. Kees Groothoff bespreekt het rapport 20063 over in de poldergrond gevonden (archeologische) voorwerpen, waaraan WIU al aandacht besteedde. Ben van Rosmalen, Maartje de Boer & Tineke Heise besteden aandacht aan de excursie naar Groningen en waren niet echt onder de indruk van ‘het geheim van de wierden’. Interessanter, hoewel het resultaat sommigen teleurstelde, was daar het verhaal van Rene Cappers over botanisch materiaal uit Almere (Zwaanpad). Saskia Thijsse maakt de leden attent op enkele interessante excursies, lezingen en andere zaken. Astrid Doppert stond in het Museumweekend naast de Schoklandse holenbeer. Daar liet zij aan de hand van een determinatiekaart kinderen hun vers opgegraven vondsten determineren, wat velen beter deden dan verwacht. De afdeling schafte een leskist aan die, gevuld met diverse archeologische zaken, gaat worden gebruikt bij het bezoeken van scholen.

AVKP-actueel nr. 16, april 2006 (Afd. 23 - AV Kempen- en Peelland) Er kwamen uit het hele land veel positieve reacties op het boekje ‘Verleden wordt heden’, dat is herdrukt. In juni gaat een ‘Expertgroep Ruimtelijke Ordening’ van start, waar leden en heemkundekringen met hun vragen terecht kunnen. De activiteitencommissie organiseert in het najaar een cursus ‘het menselijk skelet’, te geven door fysisch antropoloog Steffen Baertsen. Bovendien is deze commissie samen met Nico Arts bezig

met het organiseren van een eendaagse praktijkcursus over archeologie voor ambtenaren. In april t/m juni toonde de AW Asten Someren in het Astense gemeentehuis vondsten uit de gemeente Asten: van Mesolithicum tot in de 18e eeuw. In mei was er een fietstocht door de Kempen. Leden van de AW Uden begeleidden het uitgraven van bouwputten (Oude Maasstraat). Waargenomen werden greppels, kuilen, paalgaten en een waterput. De sporen wijzen op de vermoedelijke aanwezigheid van een laatmiddeleeuws erf.

AVKP-actueel nr. 17, juni 2006

In augustus/september is er in Schijndel een tentoonstelling over de opgravingen aldaar. Er zijn lesprogramma’s ontwikkeld voor basisscholen en het voortgezet onderwijs. De AVKP stelde het boek ‘Goud in Schijndel’ samen, dat AWN’ers voor een gering bedrag (€ 5) kunnen aanschaffen. De AVKP nam contact op met de gemeenten in de regio Eindhoven en zal meehelpen bij het opzetten van een enquête over wat gemeenten gezamenlijk willen doen t.a.v. archeologie. In augustus organiseerde de Heemkundevereniging van Vessem een tentoonstelling over de resultaten van archeologisch onderzoek in het dorpscentrum. Gevonden werden o.m. boerderijen uit de 11e eeuw, waterputten en restanten van een klokkengieterij uit 1726. In Hooge Mierde onderzocht de heemkundekring (met toestemming van gemeente en bouwbedrijf) een terrein waar vroeger een schuurkerk stond. Helaas vergat men vooraf toestemming te vragen aan de ROB, waardoor nog enig administratief ‘nawerk’ rest. Er werden drie waterputten (waarvan een met een karrenwiel als bodem) gevonden en keramiek uit de 15e/16e eeuw. De onderzoekers denken daarom dat op deze plaats het middeleeuwse dorp lag. Er was hier geen verplichting tot archeologisch onderzoek, maar nu blijkt er toch het een en ander te zijn… Jan Coenraadts

Afb. 7 Kanon uit de Noordoostpolder (uit Aardewerk).

300

|

05-binnenwerk.indd 300

Werk in uitvoering

02-10-2006 15:14:27


Tips voor trips

Archeologische uitjes Jubileumtentoonstelling

AWN-afdeling Zeeland ‘Tussen Honte en Hinkele, Verdronken dorpen in Oost-Zuid-Beveland’ Ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van de AWN-afdeling Zeeland wordt in het Historisch Museum De Bevelanden in Goes een tentoonstelling gehouden over verdronken dorpen, waarnaar door deze afdeling veel onderzoek is verricht. Op de expositie worden de vele vondsten uit de onderzochte dorpen getoond en wordt een beeld gegeven van de geschiedenis en de bewoners in het gebied ‘Tussen Honte en Hinkele’. De expositie grijpt terug op de middeleeuwse toestand in het oostelijk deel van Zuid-Beveland. Onder de Brabantse Wal lag toen een eiland dat aan de zuidzijde door de Westerschelde of Honte werd begrensd, en aan de noordzijde door de Hinkele, een grote zijtak van de Honte. Er was een afzonderlijke dijkgraaf op het eiland actief; het dijkgraafschap heette ‘Tussen Honte en Hinkele’. Op het oorspronkelijke eiland lagen dorpen als Waarde, Valkenisse, Rilland en Bath. Met de afdamming van de Hinkele, waardoor Gawege ontstond, en de geleidelijke inpolderingen vanuit het eiland wijzigde zich de toestand hier ingrijpend. De grote overstromingen uit de 16e eeuw veroorzaakten de ondergang van veel dorpen en polders, zowel Tussen Honte en

Hinkele als elders. Eén van de hoogtepunten in het vijftigjarig bestaan van de AWN-afdeling was het onderzoek naar het verdronken dorpje Valkenisse aan de oever van de Westerschelde (afb. 1 en 2). Ruim tien jaar lang waren regelmatig amateurs én beroeps, meestal in hun vrije tijd, bij laag tij actief om de nog zichtbare sporen op te meten en in te tekenen. Met als resultaat dat Valkenisse het best gedocumenteerde buitendijks gelegen verdronken dorp van Zeeland genoemd mag worden. De resten liggen nu tussen twee strekdammen onder een dikke laag klei en zand, en het hele gebied is een beschermd rijksmonument geworden. Ook het oude Rilland aan het ‘Nauw van Bath’ is zo’n verdronken dorpje. Vanaf 2004 is daar een archeologisch onderzoek gestart om alles wat nog zichtbaar is en bloot spoelt te documenteren (afb. 3a en b). Op luchtfoto’s zijn de sporen van de middeleeuwse bewoning zowel binnendijks als buitendijks zichtbaar.

Afb. 1 Voetschotel. Vondst uit Valkenisse (Foto: AWN-Zeeland).

Afb. 2 Fragment leisteen met ingekrast spelletje. Vondst uit Valkenisse (Foto: AWN-Zeeland).

Historisch Museum De Bevelanden Singelstraat 13, Goes tel. 0113 22 88 83 www.hmdb.nl di. t/m vrij. 13 – 17 uur zat. 12 – 16 uur t/m 6 januari 2007

Afb. 3 a en b Zegelstempel van Wovtre Belard (links), gevonden in Oud-Rilland, en afdruk van dit stempel (rechts) (Foto: AWN-Zeeland).

Tips voor trips

05-binnenwerk.indd 301

|

301

02-10-2006 15:14:32


Romeinen in Woerden

Andere tentoonstellingen ’10.000 jaar Deventer’ Afb. 4 Impressie van een prehistorisch dorp door P.P. Hattinga Verschure op de tentoonstelling ’10.000 jaar Deventer’.

Afb. 5 Romeins aspergemes uit Woerden (Foto: Hazenberg Archeologie Leiden).

In het Historisch Museum Deventer is sinds 14 oktober de archeologische tentoonstelling ‘Flintstone, Freya en Victoria: 10.000 jaar Deventer’ te zien, waarop een beeld wordt gegeven van het leven in deze streek in de prehistorie (afb. 4) en de Romeinse tijd, tussen ca. 8500 voor Chr. tot 450 na Chr. Het is voor het eerst dat de belangrijkste vondsten uit dit tijdvak uit Deventer, alsmede Colmschate, Diepenveen, Bathmen en Epse, op één plaats worden getoond. Door speuracties van amateur-archeologen, toevalsvondsten en systematisch archeologisch onderzoek is vooral in de afgelopen vijfentwintig jaar veel bekend geworden over de boerderijen waarin de bewoners van Deventer meer dan 1.500 jaar geleden woonden. Ook hebben de archeologen inzicht gekregen in de werktuigen en wapens die hier in de prehistorie en Romeinse tijd werden gebruikt, hoe in het verre verleden graan werd verwerkt en opgeslagen, en hoe men huizen en waterputten bouwde. Ook valt te reconstrueren welke kleding en sieraden men droeg, hoe hun serviesgoed eruit zag en dat zij ijzer en kleding produceerden. Veel is ontdekt over de manieren waarop de vroegere inwoners hun doden begroeven, welke voorwerpen zij door ruilhandel wisten te verwerven en welke zij offerden. Deze en andere thema’s worden belicht aan de hand van talrijke voorwerpen, reconstructies, kaarten, maquettes, foto’s, tekeningen en video’s. Historisch Museum Deventer Brink 56, Deventer, tel. 0570 69 37 80 www.deventermusea.nl di. t/m zat. 10 -17 u. zon- en feestdagen 13-17 u. t/m 7 januari 2007

302

|

In het kader van nieuwbouwproject Hoochwoert hebben de gemeente Woerden, projectontwikkelaar Multi Vastgoed en Hazenberg Archeologie Leiden in de binnenstad van Woerden in het nieuwe winkelcentrum en de ondergrondse parkeergarage het Romeinse verleden van Woerden opnieuw tot leven gewekt. De bezoekers worden er op deze wijze aan herinnerd dat het op deze locatie ook in de Romeinse Tijd een drukte van belang was. Toen lag hier namelijk een belangrijk Romeins legerkamp, het castellum Laurium, met daarnaast een handelsnederzetting, de vicus. Laurium lag op de zuidoever van de Rijn, die, zoals uit de diverse scheepsvondsten wel is gebleken, ook in die tijd een belangrijke transportroute was. De Romeinen hebben Laurium al lang geleden verlaten, maar de sporen van hun aanwezigheid zijn nu weer overal zichtbaar in de binnenstad. Op de tweede verdieping van het Stadsmuseum van Woerden is een permanente expositie ingericht van Romeinse vondsten uit deze stad (afb. 5). Sinds 10 oktober kunnen hier de topvondsten en de meest aansprekende voorwerpen uit de opgravingen in de binnenstad bewonderd worden op een tentoonstelling over Romeins Woerden, waarbij het castellum, de vicus en het schip de Woerden 7 (zie Westerheem 2006 nr. 3) speciale aandacht krijgen. Behalve een bezoek aan de tentoonstelling in het Stadsmuseum bestaat de mogelijkheid om Romeins Woerden met een gids bezoeken. Het Gilde van Woerden verzorgt rondleidingen over het Kerkplein en in de Castellumgarage. Onder leiding van een deskundige gids bekijken bezoekers het castellum en maken een reis door de tijd in het enige archeologische Drive-in museum van Nederland.

Nadere informatie over de Romeinen in Woerden en de opgravingen van 2002-2004 te Hoochwoert kunt vinden op: www.woerden.nl, www. woerden7.nl en www.hazenbergarcheologie.nl. Voor informatie over de tentoonstelling in het Stadsmuseum kunt u terecht op www.stadsmuseumwoerden.nl, en voor de rondleidingen op www. vvvwoerden.nl.

Wandeling Door het oude dorp ‘die Haghe’ Sinds juli is er een nieuwe archeologische wandelroute door het centrum van Den Haag. Deze route is onderdeel van het gemeentelijke project ‘Archeologie in uw

Tips voor trips

05-binnenwerk.indd 302

02-10-2006 15:14:37


buurt’. Dit project maakt informatie over archeologische vondsten in Den Haag voor iedereen toegankelijk, onder andere aan de hand van wandelroutes. Wandelaars kunnen daarbij een kaart of routeborden als gids gebruiken, maar ook de route-informatie raadplegen op een mobiele telefoon. De nieuwe wandelroute gaat langs de plekken waar het dorpje ‘die Haghe’ is ontstaan. Daar zijn bij archeologische onderzoek tal van vondsten gedaan uit de 13e eeuw en later, zoals een bedelaarspenning uit 1600 uit de Voldersgracht (afb. 6), een pijpaarden beeldje van een engel met tekstrol uit de 16e eeuw (afb. 7) en skeletten van nonnen van het Agnietenklooster aan het Westeinde uit de 15e eeuw. Wie een mobiele telefoon met I-mode of Wap bezit, kan via http://www.denhaag. nl/arch op zijn mobieltje afbeeldingen en informatie bekijken over opgravingen en vondsten die ter plekke gedaan zijn. De website www.denhaag.nl/archeologie geeft verder onder ‘Archeologie in uw buurt’ via de kaart van Den Haag informatie over archeologische vindplaatsen in de stad. Klik op een vindplaats en er verschijnt een afbeelding van de opgraving of van de bijzondere vondsten die er werden gedaan. Wie liever wandelt met een papieren routekaart, kan deze gratis ophalen bij het gemeentelijk ContactCentrum in het stadhuis, Spui 70, Den Haag.

Congressen en symposia Symposium over ‘Romeinse reisgidsen’ De Studiekring Eerste Millennium (SEM) houdt op zaterdag 4 november in Bavel een symposium over Romeinse reisgidsen. Er zijn inleidingen gepland van: Willem Bruijnesteijn van Coppenraet (over een nieuwe uitgave van Romeinse reisgidsen), Kathy Sas (over een tentoonstelling in Zottegem/Velzeke over het Romeinse wegennet), Hans Joosten (over de locaties van de Limes in het Nederlandse rivierengebied), Joep Rozemeyer (over een alternatief voor de zgn. Pataviaroute) en Paul van der Heijden (over de samenhang tussen nieuwe archeologische vondsten in het gebied tussen Nijmegen en Xanten, en de gegevens van de Peutingerkaart.)

Het laatste nieuws over archeologische evenementen vindt u op de internetsite van de AWN:

www.awn-archeologie.nl

Afb. 6. Een Amsterdamse bedelaarspenning uit 1600 uit de Voldersgracht in Den Haag (Foto: Gemeente Den Haag).

De dag kost €20 (inclusief koffie/thee en lunch). Aanmelden kan bij het secretariaat van de Stichting SEM, Hof 6, 4854 AZ Bavel, of via info@semafoor.net.

Reuvensdagen 2006 Op 9 en 10 november worden in het Philips Muziekcentrum in Eindhoven de jaarlijkse Reuvensdagen gehouden. De lezingen op dit congres zijn gegroepeerd rond drie thema’s. Het eerste thema is ‘Begraven en opgraven’. Hierbij gaat de aandacht enerzijds uit naar het onderzoek van menselijke skeletresten en anderzijds naar de bijbehorende archeologische context, zoals bijgiften en de wijze van begraven rond of juist in kerken. De tweede reeks lezingen geldt de resultaten van grootschalig onderzoek, waarbij bovenregionale sociale netwerken zijn blootgelegd. Zuid-Nederland staat in de archeologie bekend om het grootschalig nederzettingenonderzoek op de zandgronden. Deze landschapsarcheologie van de metaaltijden wordt de laatste jaren sterk aangevuld met de interpretatie van de mobilia. Uit de vondsten van bijvoorbeeld sieraden en gebruiksvoorwerpen blijken de bovenregionale contacten van de lokale gemeenschappen die met hun materiële cultuur hun sociale identiteit uitdragen. Ten slotte worden onder de noemer ‘Topvondsten’ door archeologen korte voordrachten gehouden over hun meest spectaculaire opgravingsresultaten en vondsten van het afgelopen jaar. Voor meer informatie en het aanmeldingsformulier: SNA – Stichting voor de Nederlandse Archeologie, Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam, tel 030 422 79 79, www.sna.nl

Afb. 7 Een pijpaarden beeldje van een engel met tekstrol uit de 16e eeuw uit de Annastraat in Den Haag (Foto: Gemeente Den Haag).

Informatie over tentoonstellingen, symposia, studiedagen en andere evenementen kunt u sturen naar: Redactie Westerheem, Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg

e-mail: westerheem@freeler.nl

Tips voor trips

05-binnenwerk.indd 303

|

303

02-10-2006 15:14:41


Adressenlijst coördinatoren Landelijke Werkgroepen Landelijke Werkgroep Steentijd (LWS) A.W.J.M. (Ton) Kroon, Duistervoordseweg 116, 7391 CJ Twello, tel. 0571-273495. Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW) Voorzitter: J. (Jan) Venema, Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: voorzitter@lwaow.nl. ecretariaat: A.F. (Albert) Zandstra, W. de ZwijgerS straat 20, 8331 GT Steenwijk, tel. 0521-517456, e-mail: secretariaat@lwaow.nl. Penningmeester: J (Jules) de Jagher, Tijnjeweg 11, 8457 EK Gersloot (Friesland), tel. 0513-571458, fax 0513-571458, e-mail: penningmeester@lwaow.nl. Regiocoördinatoren Regio Noord: W. (Winfried) Walta, De Wal 3, 9032 XE Blessum, tel. 058-2541432, e-mail: winfried.walta@wanadoo.nl. Regio Noordwest: vacature.

Regio Groningen: J. (Jules) de Jagher, Tijnjeweg 11, 8457 EK Gersloot (Friesland), tel. 0513-571458, fax 0513-571458, e-mail: j.jagher@hccnet.nl. Regio Oost: H. (Hans) Bruggeman, Roer 16, 8032 GG Zwolle, tel. 038-4546192, e-mail: ponshominus@planet.nl Regio Zuidoost: vacature. Regio Zuidwest: D. (Dik) Vuik, Oostmaasstraat 8, 3061 ZS Rotterdam, tel. 010-4147369, e-mail: dik. vuik@hetnet.nl. Regio Zeeland: B. (Ber) Sterkendries, Leuerbroek 1061, 3640 Kinrooi, België, tel: 0032-89703512, e-mail: carsterk@skynet.be Opleidingen: H. (Hans) Bruggeman, Roer 16, 8032 GG Zwolle, tel: 038-4546192, e-mail: opleiding@lwaow.nl Webmaster: N.M.C. (Nico) Durante, Potgieterstraat 7, 3351 ET Papendrecht, tel. 06-54778996, website: www.lwaow.nl e-mail: info@lwaow.nl.

AWN-lidmaatschappen € 36,50 A basislidmaatschap (men dient het basislidmaatschap zonder aftrek van kosten over te maken) B studentlidmaatschap € 22,00 C jeugdlidmaatschap € 18,00 D geassocieerd lidmaatschap € 19,00 E huisgenoot-lidmaatschap € 12,50 in principe een eenmalig inschrijfgeld van € 5,00 Lidmaatschappen gelden per kalenderjaar en kunnen ingaan per 1 januari of na 1 juli. Na 1 juli is 50% van het jaarlidmaatschap verschuldigd. Na 1 november alleen het inschrijfgeld.

Rechten en plichten verbonden aan het lidmaatschap Alleen lidmaatschap A, B en C geven recht op toezending van het verenigingsblad ‘Westerheem’. Het basislidmaatschap verleent de volgende rechten: - toezending Westerheem - AWN-verzekering op AWN-opgravingen - toegang tot excursies van de Afdelingen en het Hoofdbestuur - toegang tot graafactiviteiten onder de vlag van de AWN - toegang tot de graafkampen van de AWN - stemrecht op de Algemene Ledenvergadering. De rechten van het basislidmaatschap zijn ook van toepassing op het studentenlidmaatschap en het jeugdlidmaatschap (14 t/m 18 jaar). Voor het huisgenootlidmaatschap geldt hetzelfde, maar zonder recht op Westerheem. Ten aanzien van het basislidmaatschap kent het geassocieerde lidmaatschap de volgende beperkingen: - geen toezending van Westerheem en

05-binnenwerk.indd 304

- geen stemrecht op de Algemene Ledenvergadering - aan het geassocieerde lidmaatschap kan geen huisgenootlidmaatschap verbonden worden (wat wel mogelijk is bij het basislidmaatschap). Het geassocieerde lidmaatschap staat open voor allen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische Kringen, Oudheidskamers, etc.) met een geldig basislidmaatschap. Nadere informatie over de lidmaatschappen kan verkregen worden bij het Bureau AWN, Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam. Opzeggen voor 1 december: een bevestiging wordt niet toegezonden. Zij die zich voor het studentenlidmaatschap of ­geassocieerde lidmaatschap aanmelden, dienen bij hun aanmelding een kopie te voegen van hun ­geldige studentenkaart of het lidmaatschap van de aangesloten zusterorganisatie.

02-10-2006 15:14:42


ARCHEOLOGISCHE WERKGEMEENSCHAP VOOR NEDERLAND

Studiedag Middeleeuws Aardewerk Zaterdag 25 november 2006 Zwolle Altijd al interesse gehad in aardewerk uit de periode 700 – 1700? Wil je meer weten over het Deventer­ systeem of over kogelpotten of baardmankruiken? Op zaterdag 25 november organiseert de AWN (Commissie Deskundigheidsbevordering) in Zwolle een uitgebreide studiedag over middeleeuws aardewerk. Op het programma staan lezingen door vooraan­ staande archeologen en enkele praktijkgerichte workshops. De locatie is Gymnasium Celeanum, Zoom 37, 8032 EM, Zwolle. De kosten bedragen € 20,- per deelnemer, inclusief werkmateriaal, koffie, thee en lunch, en kunnen aan de ingang worden voldaan.

Programma:

Workshops:

10:00 10:45 10:50

1. Jan Thijssen (stadsarcheologie Nijmegen) Aardewerk uit de periode 700-1000 2. Epko Bult (stadsarcheologie Delft) Aardewerk uit de periode 1000-1400 3. Michael Klomp (Gem. archeologie Zwolle) Aardewerk uit de periode 1400-1700 4. Nan van de Meer (Gem. archeologie Zwolle) Restauratie van aardewerk 5. Kasper van de Berge (RAAP) Aardewerk 1500-1700 6. Hans Ringenier (RAAP) Middeleeuws aardewerk

Ontvangst met koffie en thee Opening Lezing door Jan Thijssen (stadsarcheo­ logie Nijmegen) Aardewerk van 700 tot 1000 11:25 Lezing door Epko Bult (stadsarcheo­ logie Delft) Aardewerk van 1000 tot 1400 12:15 Lunch 13:15 Lezing door Michael Klomp (gemeen­ telijke archeologie Zwolle) Het Deventer systeem voor de beschrijving van aardewerk Aardewerk van 1400 tot 1700 14:00 - 16:05 Workshops 16:05 Afsluiting van de dag

Inschrijving Studiedag Middeleeuws Aardewerk Geïnteresseerd? Schrijf je dan z.s.m. in, doch uiterlijk voor 15 november, door middel van onderstaand aanmeldingsformulier of per email. Opgave bij: AWN Commissie Deskundigheidsbevordering, t.a.v. Anne-Marie Visser, Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht of e-mail: jmvisser@planet.nl

AANMELDING Studiedag Middeleeuws Aardewerk Ik meld mij aan voor de studiedag Middeleeuws Aardewerk op zaterdag 25 november 2006. De kosten ad € 20,- zal ik ter plaatse voldoen. Naam: .................................................................................................................................................................... Adres: ..................................................................................................................................................................... Postcode en woonplaats: ...................................................................................................................................... Telefoon: . ............................................................................................................................................................... E-mail-adres:...........................................................................................................................................................

05-inlegvel.indd 1

02-10-2006 15:48:29


06-omslag.indd 1

AWN-leden maken geschiedenis!

vervullen een onmisbare functie in het archeologisch onderzoek.

is deze organisatie uitgegroeid tot de grootste in Nederland. De leden

Sinds 1951 zijn amateur-archeologen verenigd in de AWN. Inmiddels

6 het tijdschrift voor de Nederlandse archeologie

Theo Nakken

Bandkeramische migratie, feiten en foutjes

Karen Jeneson

mogelijk of onmogelijk?

SOJA: Uitwerken van oud veldonderzoek:

Arnold Carmiggelt

van postmiddeleeuwse archeologie

Over de zin en onzin

Diederik Pomstra & Dorothee Olthof

Verslag van een mesolithisch leefproject

Jager-verzamelaars in de Flevopolder

jaargang 55 - december 2006

Westerheem

23-11-2006 12:58:20


Adressenlijst en AWN-lidmaatschappen .................. 368

TIPS VOOR TRIPS Archeologische uitjes ................................................ 364

WERK IN UITVOERING ............................................. 359

06-omslag.indd 2

foto achtergrond omslag: Funderingen van de Catharinakerk in Eindhoven(Foto: L. Mulkens, Nieuwsbrief KeP)

Wij verzoeken u adresveranderingen door te geven aan de leden- en abonnementenadministratie AWN, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal. Alleen zo bent u gegarandeerd van de toezending van Westerheem.

ISSN 0166-4301

Ontwerp: Seña Ontwerpers, Nijmegen Druk: Drukkerij Salland de Lange, Deventer

© AWN 2006. Overname van artikelen en illustraties is slechts toegestaan na voorafgaande schriftelijke toestemming van de redactie.

LITERATUURRUBRIEKEN .......................................... 350

REACTIES Gerrit Groeneweg Met zuinigheid en vlijt... (slot) .................................. 347

MIJN MOOISTE VONDST Jan Verhagen De gebroken haarnaald .............................................. 345

Sluitingsdata kopij 15 december, 15 februari, 15 april, 15 juni, 15 augustus, 15 oktober. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen digitaal te worden aangeleverd.

Advertenties Voor inlichtingen over advertenties wende men zich tot de eindredacteur. Advertentietarieven (excl. opmaak): 1/ pagina: € 65,-, 1/4 pagina: € 125,8 1/2 pagina: € 250,- 1 pagina: € 450,insteekfolder € 550,- (excl. vouwen)

RONDOM DE STAD GEMEENTELIJKE ARCHEOLOGIE IN... ARNHEM Mieke Smit & Ronald Wientjes Het Musiskwartier in Arnhem: de geschiedenis van een stadswijk ............................. 337

Theo Nakken Bandkeramische migratie, feiten en foutjes ............ 333

[Stichting Onderzoek Jonge Archeologen] Karen Jeneson Uitwerken van oud veldonderzoek: mogelijk of onmogelijk? ............................................ 326

Arnold Carmiggelt Over de zin en onzin van postmiddeleeuwse archeologie ................................ 312

Diederik Pomstra & Dorothee Olthof Jager-verzamelaars in de Flevopolder Verslag van een mesolithisch leefproject ................. 306

Redactioneel ............................................................... 305

jaargang 55 no. 6, december 2006

Inhoud

Redactieraad J.C. Besteman, H. van Enckevort, R. van Genabeek, T. Hazenberg, R.C.G.M. Lauwerier, M.-F. van Oorsouw, H. Stoepker, L.B.M. Verhart.

Redactie • Centraal redactie-adres W.C.N. (Wim) van Horssen (hoofdredacteur), Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg E-mail: westerheem@freeler.nl • C.H. (Charlotte) Peen (eindredacteur), Clavisstraat 25, 6679 GA Nijmegen-Oosterhout. E-mail: chpeen@hotmail.com • G.C. (Gerrit) Groeneweg (redacteur literatuurrubrieken), Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom E-mail: groenweg@home.nl • J. (Jan) Coenraadts (redacteur Werk in uitvoering), Händelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. E-mail: j.coenraadts@planet.nl • T. (Tim) de Ridder, Lambertushof 26, 2311 KP Leiden. E-mail: t.de.ridder@vlaardingen.nl • M. (Marijn) Lockefeer (redacteur Verenigingsnieuws), Joke Smitplein 7, 3581 PZ Utrecht. E-mail: heinlock@wanadoo.nl

Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN) Aanmelden: Bureau AWN, Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam, e-mail: vaanholt@sna.nl of www.awn-archeologie.nl Lidmaatschap/abonnement € 36,50 per jaar Opzegging vóór 1 december; een ontvangstbevestiging van uw opzegging wordt niet toegezonden

Colofon

Secretariaten/contactpersonen Afdelingen 01. Noord-Nederland: B.J. ten Kate (a.i.), Hunzeweg 2, 9657 PB Nieuw Annerveen, tel. 0598-491420. 03. Zaanstreek/Waterland: Mw. J.E. Broeze, Overtoom 103, 1551 PG Westzaan, tel. 075-6165680. 04. Kennemerland (Haarlem en omstreken): Mw. S.Y. Comis, Planciusplantsoen 10-I 2253 TR Voorschoten, tel. 071-5769439, e-mail: s.comis@wanadoo.nl 05. Amsterdam en omstreken: E. van der Mast,

Bureau AWN (postadres, algemene informatie en ledenservice), Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam, tel. 020-4276240, fax 020-4227910, e-mail: vaanholt@sna.nl

Leden- en abonnementenadministratie AWN Accountantskantoor N.L. van Dinther & Partners BV, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017451 (tijdens kantooruren), fax 010-5017593, e-mail: awn@vandinther.nl

Ereleden R. van Beek (†), A.J. van Bogaers Wouters (†), H. Brunsting (†), H.J. Calkoen (ere-voorz., †), A.E. van Giffen (†), P.J.R. Modderman (†), S. Pos (†), H.J. van Rijn (†), P. Stuurman (†), E.H.P. Cordfunke, H.H.J. Lubberding, mw. E.T. Verhagen-Pettinga, P. Vons, P.K.J. van der Voorde.

Hoofdbestuur Alg. voorzitter: J.P. (Jeroen) ter Brugge, Hogelaan 9, 3134 VJ Vlaardingen, tel. 010-4603612, e-mail: jp.terbrugge@visserij-museum.nl Vice-voorzitter: A. (Bram) van der Walle, Ravenhorsterweg 90, 7103 AV Winterswijk, tel. 0543-517155, e-mail: vanderwallebram1@hotmail.com Alg. secretaris: vacant Alg. penningmeester: J. (Joop) Bosch, Gravenmaat 13, 9302 GA Roden, tel. 050-5011425, e-mail: joop.bosch@zonnet.nl. Postgiro 577808 t.n.v. AWN Roden Bestuursleden: • W.J.C. (Jan) Nieuwenhuis, (veiligheid en verzekeringen), Lyra 60, 3328 NH Dordrecht, tel./ fax 078-6186819, e-mail: nieuwelugt@planet.nl • M.J. (Michael) den Hartog, Witlastraat 110, 3962 BC Wijk bij Duurstede, e-mail: mjdenhartog@freeler.nl • J. (Jan) Venema, Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: janvenema@euronet.nl • Mw. M. (Marty) van Loenen-van den Akker (public relations), Graaf Adolflaan 19, 3818 DA Amersfoort, tel. 033-8886538, e-mail: info@proportio.nl • W.C.N. (Wim) van Horssen (Westerheem), Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg, e-mail: westerheem@freeler.nl

24.

23.

22.

21.

20.

19.

18.

17.

16.

15.

14.

13.

12.

11.

10.

08.

07.

06.

23-11-2006 12:58:24

Stokerkade 32, 1019 XA Amsterdam, e-mail: vdmast@dds.nl Rijnstreek: Mw. R. van Oosten, Geregracht 50, 2311 PB Leiden, tel. 06-18871799, e-mail: awnrijnstreek@yahoo.com Den Haag en omstreken: Mw. J. Hees, Klikspaanweg 7, 2324 LW Leiden, tel. 071-5760533, e-mail: joanneke.hees@gmail.com Helinium (Waterweg Noord): Secretariaat Helinium, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen, e-mail: helinium@vanwensveen.nl Zeeland: R. Wielinga, Kluutlaan 9, 4695 JK Sint Maartensdijk, e-mail: c.wielinga@planet.nl Lek- en Merwestreek: C. Westra, Eigen Haard 22, 3312 EH Dordrecht, tel. 078-6350184, e-mail: corguzzi@yahoo.com Utrecht en omstreken: J.L. Rinia, Nepveustraat 78, 3705 LE Zeist, tel. 030-6958514, e-mail: jan.rinia@hetnet.nl Naerdincklant (Hilversum en omstreken): Mw. E.J. Wierenga, Theresiahof 28, 1216 MJ Hilversum, tel. 035-6834875, e-mail: secretaris@naerdincklant.nl Vallei en Eemland (Amersfoort en omstreken): Postadres: p/a Langegracht 11, 3811 BT Amersfoort, tel. 035-6010451, e-mail: wvdenheuvel@hotmail.com West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard: G.J. van der Laan, Thorbeckestraat 51, 5301 ND Zaltbommel, tel. 0418-518224, e-mail: hans.vander.laan@hetnet.nl Nijmegen en omstreken: W.J.A. Kuppens, Nervalaan 45, 6642 AK Beuningen, tel. 0246750312, e-mail: wjakuppens@freeler.nl Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: B.A.F.M. Clabbers, Sweerts de Landasstraat 72, 6814 DJ Arnhem, e-mail: b.clabbers@planet.nl, homepage: http:// www.archeologiemijnhobby.nl Zuid-Salland - IJsselstreek - Oost-Veluwezoom: Peter Heukels, Deltalaan 65, 7417 VB Deventer, tel. 0570-631587. Twente: Mw. N. Otto, Lavendelhof 9, 7641 GG Wierden, tel. 0546-577284, e-mail: otto-lankamp@hetnet.nl. IJsseldelta-Vechtstreek: F. Spijk, Gen. Eisenhowerlaan 55, 7951 AW Staphorst, tel. 0522-461684. Flevoland: Mw. M. de Boer, Luttekepoortstraat 31, 3841 AW Harderwijk, tel. 0341-470013, e-mail: maartjedeboer@12move.nl West-Brabant: Mw. A.M. Visser, Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635. http://gen-www.uia.ac.be/ u/overveld/archeology/awn22.html, e-mail: jmvisser@planet.nl Archeologische Vereniging Kempen en Peelland: Mw. W. van Vegchel, postadres AWN, Deken van Somerenstraat 6, 5611 KX Eindhoven, tel. verenigingsruimte, 040-2386592 (woensdagavond), e-mail: awnafdeling23@wanadoo.nl Midden-Brabant: C.C.J.M. Cornelissen, Aalstraat 73, 5126 CR Gilze, tel. 0161-451612.

Adressenlijst hoofdbestuur en afdelingssecretariaten van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland


VERENIGINGSNIEUWS december 2006 Bijdragen voor deze rubriek naar Marijn Lockefeer

Afgevaardigdendag, 4 november 2006

In het ROB-gebouw aan de Muurhuizen in Amersfoort zat om half elf het bijna voltallige bestuur van de AWN (Wim van Horssen en Michael den Hartog konden niet aanwezig zijn) achter de met een prachtig groen laken getooide vergadertafel gereed om de ongeveer vijftig afgevaardigden te begroeten. Op het groene doek (een geste van afdeling 17) leek het opvallend grote AWN-logo trots de zaal in te kijken. Voorzitter Jeroen ter Brugge opende de vergadering, waarbij hij verwees naar de nieuwe naam voor de Rijksdienst: RACM (Rijksdienst voor Archeologie Cultuurlandschap en Monumenten). Hij vermeldde verder dat ook de erfgoedsectoren gaan fuseren (de AWN is via de SNA vertegenwoordigd). Een greep uit zijn bestuursmededelingen: afdeling Zuid-Veluwe en OostGelderland heeft een bestuursvisie opgesteld, die als inspiratiebron voor andere afdelingsbesturen zou kunnen fungeren, afdeling Zeeland wordt gefeliciteerd met haar jubileum en de AWN blijkt door het Ministerie gecomplimenteerd te zijn vanwege haar Jaarverslag 2005. Bram van der Walle (door zijn bemiddeling zetelde het bestuur deze dag achter zo’n opvallend mooie tafel) wees op de twee mappen ‘Handreiking voor Veldwerk’ en ‘Handreiking

voor Bestuurders’, die voor de afdelingen beschikbaar zijn. Naar aanleiding van de notulen van de Afgevaardigdendag van 2005 legde Jeroen ter Brugge nog eens uit hoe hard de vereniging een secretaris nodig heeft (de vacature bestaat nog steeds; de werk van de toekomstige secretaris is overigens duidelijk lichter gemaakt door het overhevelen van een aantal taken naar een professionele organisatie) en bracht hij de excuses van Gerda de Bruijn (RACM) over voor het oponthoud bij het toegankelijk maken van ARCHIS; zeer binnenkort wordt een instructiedag voor de afdelingen georganiseerd. Hierna presenteerde Marty van Loenen- van den Akker haar communicatieplan; ze legde uit dat er tot voor kort weinig structureel gedaan was aan communicatie. Haar plan beoogt een raamwerk te zijn voor communicatie in de breedste betekenis: tussen de afdelingen onderling, tussen de afdelingen en het bestuur, tussen het bestuur en de professionele archeologen, tussen de AWN en de ‘buitenwereld’ en, uiteraard, tussen alle AWN-ers onderling. Elke 2 à 3 jaar zou er een bepaald doel moeten worden vastgesteld. Een eerste doel kan zijn: een draagvlak creëren voor archeologie; hiertoe is men bezig met het organiseren van

I

06-katern.indd I

23-11-2006 12:59:47


een Archeologiedag in en om landgoed ‘De Keukenhof’, een laagdrempelige manifestatie voor iedereen, dus ook, bijvoorbeeld, voor jeugd en gezinnen met kinderen. Marty benadrukte verder het belang van het zichtbaar maken van de AWN en haar activiteiten. Met dit doel verschijnt de AWN op de Reuvensdagen 2006 met een presentatie; afdelingen kunnen in dit opzicht ook van alles doen (en vele doen dat ook!). Belangrijk is dat afdelingen die blijkbaar wervend zijn naar de buitenwacht, hun ‘geheim’ delen met minder succesvolle afdelingen. Samenwerking is een cruciaal begrip. Verder is voor een goede communicatie, uiteraard, een goed functionerende website nodig. Graag wil Marty contact houden (en krijgen!) met alle geledingen van de AWN; ze staat open voor suggesties en vragen. Meteen al werd ze haast overspoeld door suggesties en vragen uit de zaal; de meeste behelsden praktische voorbeelden van geslaagde (en minder geslaagde) vormen van werving. Conclusie: samenwerking en uitwisseling van ideeën zal de AWN wervender kunnen maken. Nadat een voorstel tot wijziging van de procedure om gegadigden te nomineren voor de Bronzen Legpenning was aangenomen, kwam een door het bestuur opgestelde Ethische Code aan bod, voor amateurs die in AWN-verband archeologische bezigheden verrichten. Er is namelijk behoefte aan betrouwbare leden, zeker in de huidige constellatie waarin steeds meer moet worden samengewerkt met professionals en overheden. De AWN moet beslist een betrouwbare partner blijken. Er werd vanuit de vergadering uitgebreid commentaar geleverd op het bestuursvoorstel (“is dit nu echt nodig”, “alles is toch al in wetten vastgelegd”, “moeten verschillende punten niet anders worden geformuleerd”, etc.). Uiteindelijk waren de meeste aanwezigen het er toch over eens dat een op de AWN toegespitste Ethische Code

zinvol is, die iedereen die in AWN-verband archeologie bedrijft, zou moeten ondertekenen. Het bestuur zal zijn voorstel herformuleren en presenteren op de volgende Algemene Ledenvergadering. Hierna volgde er een ‘rondje afdelingen’; in de meeste gevallen is het contact met de stads- en provinciaal archeologen zeer behoorlijk, de samenwerking met de commerciële bedrijven verloopt niet slecht (hoewel hier en daar – door tijdnood – amateurs te laat worden ingeschakeld en een opgraving moet worden ‘afgeraffeld’), het ledenaantal van de afdelingen lijkt redelijk stabiel, maar in te veel gevallen is huisvesting een probleem. Lezingen, cursussen en andere activiteiten worden gemiddeld redelijk bezocht. Bram van der Walle hield de vergadering voor hoe hij probeert een symbiose tot stand te brengen tussen de AWN en de Historische Verenigingen in zijn regio en bood andere afdelingen aan om van zijn expertise gebruik te maken. Onder het motto ‘ Wie de jeugd heeft, heeft de toekomst’ is hij in gesprek met de NJBG: zijn doel is o.a. om oudere NJBG-ers de AWN binnen te sluizen. Ook is hij bezig met een plan om een uitputtende inventarisatie te maken van alles wat in de afdelingen succesvol verloopt. Tenslotte is hij, ondanks de geannuleerde najaarsexcursie, druk doende om voor 2007 een volgende excursie te organiseren. Twee zaken vielen op in de rondvraag: de vrees werd uitgesproken dat het archeologiebeleid steeds verder komt af te liggen van de uitvoering ervan (Jan Verhagen) en er werd geconstateerd dat het aanschaffen van het Deventersysteem een wel erg kostbare aangelegenheid is (Teus Korevaar). Pogingen van het AWN-bestuur om hier iets aan te doen hebben vooralsnog niets opgeleverd (Jeroen ter Brugge). Marijn Lockefeer

II

06-katern.indd II

23-11-2006 12:59:47


Mee op reis naar de muur van Hadrianus en het Lake District. Wilt u uw kennis vergroten van het Romeinse leven langs de toenmalige rijksgrens, de limes, wilt u meer over steencirkels, menhirs, cairns en henges weten en heeft u altijd al eens een 4000 jaar oude groeve van stenen bijlen willen betreden ‘in the middle of nowhere’? Het kan volgend jaar, van 12 juni t/m 19 juni 2007. Dan vindt de jaarlijkse excursie plaats van de Drentse Prehistorische Vereniging. Deze gaat naar een uniek archeologisch en landschappelijk deel van Engeland. Reisleider en archeoloog Johan Hendriks heeft met de voorverkenning wederom een boeiende en interessante selectie van archeologische

sites kunnen maken van prehistorisch en vroeg-historisch erfgoed. Eén van de topattracties zal het bezoek zijn aan de gereconstrueerde Vikingstad Jorvik (York). Ook zal er aandacht zijn voor de prehistorische (steen)kunst en zal een bezoek worden gebracht aan een mogelijk prehistorisch astronomisch observatorium. Ook niet DPV-leden kunnen zich aanmelden. Voor meer informatie belt of mailt u met mw. Pernette le Coultre-Martin, tel. 05040 61 545, p.lecoultre@home.nl, of kijkt u op de DPV-website: www.dpv.nu

Agenda Berichten voor Westerheem 2007-1 dienen voor 15 december 2006 in ons bezit te zijn en de activiteit moet na het verschijnen (dus na 15 februari 2007) plaatsvinden.

10 januari 2007 Afd. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland – lezing door Wouter Vos, werkzaam bij Hazenberg Archeologie Leiden en de Vrije Universiteit Amsterdam:‘Licht op Laurium, archeologisch onderzoek in Romeins Woerden’. Woerden, een van de grensplaatsen aan de noordzijde van het Romeinse Rijk, was in de periode 1975-1998 het onderzoeksgebied van vooral Nijmeegse archeologen van wie prof.dr. Jan Kees Haalebos de belangrijkste vertegenwoordiger was. Sinds enkele jaren ligt het onderzoek in handen van een jonge generatie. Deze krijgt de mogelijkheid de vele en prachtige oude gegevens te koppelen aan een grootschalig onderzoek langs de oever

van de Romeinse Rijnloop en bij het Romeinse legerkamp Laurium met het aangrenzend kampdorp. Dit onderzoek loopt van 1999 tot in 2006. De aanleiding voor dit onderzoek vormt de grootschalige ontwikkeling van de binnenstad, geconcentreerd rond het Kerkplein. Dit project, ‘Hoochwoert’ genaamd, omvat onder meer de bouw van een ondergrondse parkeergarage. Om de archeologische resten in de bodem te sparen is vanaf 1999 archeologisch onderzoek gestart in het stadshart van Woerden. Het opgravingsteam ontdekte resten van het fort (castellum) en de handelsnederzetting (vicus) die daarbij hoorde. In de zomer van 2003 troffen archeologen in de bedding van de Romeinse Rijn een

III

06-katern.indd III

23-11-2006 12:59:47


platbodem aan, de ‘Woerden 7’. De vondst van dit bijzondere schip, gedeeltelijk gebouwd van Nederlands hout en voorzien van een unieke roei-inrichting, heeft zelfs de internationale pers gehaald. In 2004 is nog verder binnen het legerkamp gegraven en kon, bijvoorbeeld, een muur van het hoofdgebouw (principia) worden opgetekend. De basisuitwerking van al deze onderzoeken is in volle gang. Tegelijkertijd zijn er volop plannen in de maak om het Romeinse verleden van Woerden in het nieuwe stadsbeeld op te nemen, onder andere door een Romeinse schepenroute en door verschillende visualisaties op zowel het Kerkplein als in de (inmiddels gebouwde) parkeergarage.

alleen geschikt als daterend object. Ze kunnen ook gebruikt worden voor de reconstructie van economische omstandigheden ter plekke en de positie van de nederzetting binnen de Romeinse administratieve structuren. Als het aantal munten van een site groot genoeg is, kan men zelfs inzicht krijgen in het monetaire beleid van de Romeinen. Plaats: Kapittelzaal van de Pieterskerk, Pieterskerkhof 5 te Utrecht. Aanvang: 20.00 uur. Entree: leden € 1,50, niet-leden € 3,00.

Plaats: ‘De Coehoorn’, Coehoornstraat 17 te Arnhem (tegenover NS-station). Aanvang 19.45 uur. Entree: leden en donateurs € 1,50, anderen € 2,00.

14 februari 2007 Afd. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland – lezing door R. van Beek, archeoloog, en L.J.Keunen, historisch geograaf: ‘Een culturele biografie van Oost-Nederland: interdisciplinair onderzoek naar de landschapsgeschiedenis van Salland en de Achterhoek’. Plaats: ‘De Coehoorn, Coehoornstraat 17 te Arnhem (tegenover NS-station). Aanvang 19.45 uur. Entree: leden en donateurs € 1,50, anderen € 2,00.

14 februari 2007 Afd. Utrecht e.o. – lezing door dr. Fleur Kemmers: ‘Romeinse muntvondsten’: in deze lezing gaat de spreker, aan de hand van muntvondsten uit Leidsche Rijn en Nijmegen, in op de mogelijkheden die Romeinse munten uit opgravingen te bieden hebben. Immers, in tegenstelling tot wat de meeste mensen (en archeologen!) denken, zijn Romeinse munten niet

IV

06-katern.indd IV

23-11-2006 12:59:48


Redactioneel

Oude tijden leken te herleven: de streekbus van ’s-Hertogenbosch naar Schijndel slalomde langs en door dorpen in het Brabantse land: op de plaatsnaamborden las ik: Den Dungen, Gemond, Maaskantje; deze namen bezorgden me de sensatie die de beroemde Franse schrijver Proust had, toen hij een keer een koekje in de thee doopte: scènes uit zijn verleden kwamen hem plotseling voor de geest. Zoiets gebeurde ook bij mij: ik hoorde en zag mijn moeder vertellen over de busreizen met haar vader, dorpsslager uit het peeldorp Zeeland, naar de Bossche markt; na afloop werd familie bezocht in... Den Dungen, Gemond, Maaskantje. Voorbije tijd werd ineens heel concreet: boerderijen, huizen, landschap, een dorpscafé… Verleden werd heden. Prachtig, overigens, dat Brabantse land in de scherpe omlijning van de laagstaande zon! Schijndel is veel groter dan ik me had voorgesteld; haar Cultureel Centrum, mijn reisdoel, is indrukwekkend: modern en zeeën van ruimte. Tot mijn verbazing bleken bij de opening van de tentoonstelling ‘Goud in Schijndel’ alle honderden vierkante meters bezet door even zovele (honderden dus!) nu eens enthousiast pratende en dan weer betrokken luisterende inwoners van Schijndel en omstreken, jong en oud, van boer tot burgemeester. Besef van regionale geschiedenis en binding met de (geboorte)grond zijn, mits door vakmensen en bestuurders gestimuleerd, blijkbaar een stevige basis voor een daverende archeologische en historische belangstelling. Dat werd des te duidelijker toen ik de expositie bekeek en het klankbeeld bezag en beluisterde: wat een liefdevol

gemaakte tentoonstelling, wat een rijen bezoekers op open dagen, wat een toeschouwers bij het ’gewone’ archeologische werk, wat een vrijwilligers! Enkele weken later liep ik op een zondag rond in Utrecht (mijn huidige woonplek) waar een Culturele Zondag en Monumentendag samenvielen; demonstratie-opgravingen aan een pijler van de Domkerk en aan muurresten van het Romeinse castellum trokken veel bezoekers, voor een groot deel toeristen. Plannen werden ontvouwd om de omgeving van de Dom en haar geschiedenis, van Romeinen tot de huidige tijd, zichtbaar te maken. De bezoekers werden uitgenodigd commentaar te geven op de ontwerpen. De gravers waren enthousiast, de presentatie van de ontwerpen inspirerend, het weer was prachtig en het stadscentrum gezellig druk, maar toch… ik miste iets, het gevoel dat bij de Utrechters die ik zag en sprak, het verleden echt leefde; alles was gericht op de toekomst: ‘het zichtbaar maken van de geschiedenis van het Domplein zou veel toeristen trekken; Utrecht zou hierdoor meer kans maken ooit eens (richtjaar 2018) culturele hoofdstad van Europa te worden’. Meer hoofd dan hart. Te veel hoofd! Het is duidelijk dat archeologie met het hoofd en het hart bedreven moet worden, percentages voor het een en het ander durf ik niet te geven, net zo min als ik weet of het verschil tussen platteland en stad veel invloed heeft op bovenstaand verschijnsel en of mijn Brabantse wortels mij enigszins chauvinistisch maken. Maar dat de situatie in Schijndel mij het meest aanspreekt, moge duidelijk zijn. Marijn Lockefeer

Redactioneel |

06-binnenwerk.indd 305

305 23-11-2006 12:56:06


Jager-verzamelaars in de Flevopolder Verslag van een mesolithisch leefproject Diederik Pomstra & Dorothee Olthof

Afb. 1 De deelnemers aan het leefproject. V.l.n.r. Marije de Mol, Diederik Pomstra, Dorothee Olthof, Hans de Haas, Margot Wolterbeek met Noortje, Leo Wolterbeek en Ruben.

Inleiding In 2001 besloot een aantal liefhebbers van prehistorische vaardigheden een mesolithisch leefproject te organiseren in Nederland. Vier jaar lang werd er gezocht naar enthousiaste deelnemers, een geschikt terrein, werden vaardigheden geoefend en kleding en uitrusting gemaakt. In september en oktober 2005 werd het project uiteindelijk afgesloten met een vier weken durend kamp in het Horsterwold, een natuurgebied in de Flevopolder. Tijdens de vier jaren van organisatie veranderde de samenstelling van de deelnemersgroep voortdurend. Het uiteindelijke kamp werd gehouden met zes volwassenen en twee kinderen. De

306

|

06-binnenwerk.indd 306

jongste deelnemer was net 1 jaar oud, de oudste bijna 70. De deelnemers waren allen vrienden of goede bekenden van elkaar (afb. 1) en hadden allemaal in meer of mindere mate ervaring met primitieve technieken.

Opzet van het project en onderzoeksvragen Dit leefproject was nadrukkelijk geen wetenschappelijk experiment. Het doel van het kamp was gedurende langere tijd een ‘jager-/verzamelaarsleven’ te leiden, zoveel mogelijk gebaseerd op de materiële cultuur van de mesolithische bewoners van ons land. Het voordeel van het leven als jager-verzamelaars was dat de noodzaak om voed-

Jager-verzamelaars in de Flevopolder

23-11-2006 12:56:07


Afb. 2 De bouw van de grote hut.

sel te verzamelen de deelnemers zou dwingen tot dagelijkse activiteiten buiten het kamp. Ook was, voor zover bekend, nog niet eerder in Nederland een mesolithisch leefproject uitgevoerd en leek dit uitdagender dan een leefproject gebaseerd op het boerenbestaan. Hoewel de gebruikte voorwerpen zoveel mogelijk berustten op gevonden

artefacten, waren de deelnemers zich er ter dege van bewust dat het leven tijdens het kamp niet werkelijk te vergelijken zou zijn met dat van onze mesolithische voorouders. Wel hoopten we meer inzicht te krijgen in het gebruik van de gereedschappen, uitrusting en natuurlijke materialen die ons ter beschikking stonden en wilden we

Afb. 3 Het jager-verzamelaars kampje.

Jager-verzamelaars in de Flevopolder

06-binnenwerk.indd 307

|

307 23-11-2006 12:56:09


er veel meer materialen zijn gebruikt voor het maken van gereedschappen, kleding, manden en dergelijke. Hoe zou een mesolithisch kamp er echt uitgezien kunnen hebben? Bovendien kregen we de vraag mee om gebruikssporen te maken op diverse werktuigen van vuursteen, bot en gewei die dan weer met archeologische exemplaren vergeleken konden worden. Ook vanuit educatief oogpunt was er belangstelling voor het project en kregen we opdracht voor het verzorgen van een college op de Universiteit van Leiden en een lespakket voor het Erfgoedcentrum in Lelystad.

Praktische ervaringen Tijdens dit leefproject waren de deelnemers relatief lange tijd gedwongen te werken en problemen op te lossen met behulp van een ‘mesolitische’ uitrusting. Hierdoor werd een aantal interessante ervaringen opgedaan. Enkele daarvan worden hieronder beschreven.

Afb. 4 Veel klusjes werden gedaan zittend rond het vuur. Afb. 5 Op verzamel-expeditie.

zo mogelijk een bijdrage leveren aan de educatieve en experimentele archeologie. Daarom werd contact gelegd met de Vereniging voor Archeologische Experimenten en Educatie (VAEE), archeologen van de Universiteit van Leiden (L.P. Louwe Kooijmans, A. van Gijn en Y. Lammers), het Historisch Openlucht Museum (HOME) in Eindhoven (R. Paardekooper) en het Nieuwland Erfgoedcentrum in Lelystad. Vanuit de wetenschappelijke hoek werd vooral interesse getoond voor een algemeen beeld van het leven in een jagerskamp. Bij opgravingen worden voornamelijk vuursteentjes teruggevonden, maar in werkelijkheid moeten

308

|

06-binnenwerk.indd 308

Voeding Al het voedsel werd verzameld in het omringende natuurgebied. Omdat we niet mochten jagen, werd gedroogd vlees meegenomen als voorraad en werd in de derde week van het project een ree geslacht en verwerkt. De eikels, het beoogde basisvoedsel, waren onverwacht schaars, zodat de wortels van de lisdodde het belangrijkste voedingsmiddel werden. Het verzamelen hiervan was een groepsactiviteit terwijl ander voedsel, zoals noten, paddestoelen, bessen en bladgroenten, vooral alleen of in kleine groepjes werd gezocht. Het kostte niet meer dan 2-3 uren per dag om voldoende voedsel te verzamelen. Ondanks het feit dat er meer dan voldoende voedsel beschikbaar was, verloren alle deelnemers enkele kilo’s lichaamsgewicht. De reden hiervoor zou kunnen zijn dat ‘wild’ voedsel meer vezels en minder voedingsstoffen bevat in verhouding tot ons moderne eten. Wellicht hadden de deelnemers meer moeten eten dan ze gewend wa-

Jager-verzamelaars in de Flevopolder

23-11-2006 12:56:10


ren. Vlees, gedroogd of vers, was het favoriete voedsel. De plantaardige component maakte echter het grootste deel uit van onze voeding. Koken We pasten verschillende bereidingswijzen toe op ons voedsel. De eikels moesten worden gepeld, gestampt en gespoeld om de bittere tannine te verwijderen. Vervolgens konden ze worden geroosterd op een hete steen of ze werden meegekookt in de soep. Koken gebeurde door stenen te verhitten in het vuur en ze vervolgens in een houten bak met soep (of thee, of toetje) te deponeren. Lisdoddenwortels werden gebakken in de hete as van het vuur tot ze zacht waren, waarna de lange, zetmeelrijke vezels er met de tanden uitgetrokken konden worden (nee, niet erg elegant!). Noten konden in de hete as van het vuur worden gepoft. Paddestoelen werden op hete stenen gebakken. Van vlierbessen, sleedoornen gele kornoeljebessen werden toetjes bereid. Muur met zure bessen en geroosterde noten leverden een heerlijke salade op. Het verwerken en klaarmaken van het voedsel kostte ongeveer 2-3 uren per dag. Gereedschap De belangrijkste gereedschappen tijdens het kamp waren messen en bijlen van been, gewei en vuursteen. Verrassend genoeg bleken na afloop van het kamp nauwelijks stenen werktuigen verbruikt te zijn. Alleen bij het verrichten van zwaarder handwerk, zoals het maken van een boog uit gedroogd iepenhout, werden enkele klingen en schaven versleten. Wel werd door de deelnemers een aantal stenen werktuigen verloren. Benen messen genoten de voorkeur bij het verrichten van diverse werkzaamheden, zoals eikels pellen en groente snijden, vanwege het feit dat been taaier is dan vuursteen. Daar staat tegenover dat wanneer een echt scherpe snede nodig was, altijd vuursteen werd gebruikt, bijvoorbeeld bij het uitbenen

van een ree. Enkele deelnemers beschikten zowel over een stenen als een benen mes en wisselden het gebruik hiervan af, afhankelijk van de aard van de werkzaamheden. Naast vuurstenen scherf- en kernbijltjes werden ook bijlen van been en gewei gebruikt. Voor het hakken van vers hout was een bijl van deze relatief zachte materialen heel geschikt. Dood hout was echter veelal te hard en kon daarom, in de zeldzame gevallen dat dit nodig was, beter met een stenen bijltje worden bewerkt. Bij het omhakken van staande bomen werden de snedes van twee benen bijlen beschadigd. De oorzaak hiervoor lag in ĂŠĂŠn geval misschien in de (te) kleine hoek

Afb. 6 Het resultaat van een dag voedsel verzamelen en vissen. Afb. 7 Eten koken met hete stenen.

Jager-verzamelaars in de Flevopolder

06-binnenwerk.indd 309

|

309 23-11-2006 12:56:13


als passieve vismethoden werden toegepast, maar zonder succes. Er waren duidelijke aanwijzingen dat op de nachtlijnen goede aanbeten waren geweest, maar de vis had telkens weten te ontsnappen. Alleen tijdens de voorbereidingen voor het kamp werden twee baarzen gevangen met een rechte haak aan een vislijn van darm. Het is duidelijk dat meer ervaring met en wellicht aanpassing van de gebruikte uitrusting nodig is. Ook werd met fuiken gevist. Twee hiervan waren van aas voorzien en op de bodem van het viswater geplaatst met behulp van stenen gewichten of staken. Deze werden dagelijks gecontroleerd, maar leverden helaas niets op. Twee andere fuiken werden in uitsparingen in een visweer van gevlochten wilgentenen bevestigd. Door de vis met een groep mensen op te drijven in de richting van deze barrière werden snoeken en voorns gevangen.

Conclusies

Afb. 8 Het gebruikte gereedschap. Afb. 9 Het controleren van de fuiken.

van de snede. Bovendien waren de bijlstelen rond, waardoor de hoek van de slag moeilijker te controleren was. De geweibijlen bleven onbeschadigd. Een zogenaamde Lyngby-bijl van rendiergewei bleek heel geschikt voor het loshakken van de ribbenkast bij het slachten van een ree. Vissen Tijdens het project werd met verschillende methoden gevist: met haken en lijnen, met een peur, met fuiken en met een visweer. De haken waren gemaakt van been en gewei terwijl de vislijnen van rauwe huid, leer of wilgenbast waren gemaakt met onderlijnen van pees of darm. Zowel actieve

310

|

Al met al was het een succesvol project, dat ook tot enkele leuke praktijkbevindingen heeft geleid. Zo bleek het leven als jager-verzamelaar onverwacht ontspannen te zijn. In principe konden we alle noodzakelijke taken, zoals voedsel en brandhout zoeken, in de ochtend afhandelen, zodat we de rest van de dag tijd hadden voor andere dingen, zoals kano varen, zwemmen of gereedschap maken. Je gaat je haast afvragen waarom de mens ooit van dit bestaan is afgestapt! Ook een ander aspect van het steentijdleven heeft vraagtekens bij ons doen rijzen. Wij kookten soep en theewater met behulp van stenen (basalt en Revinien-kwartsiet) die in het vuur werden verhit. Daarbij sprongen de stenen al snel uit elkaar en na vier weken koken hadden we een aanzienlijke hoeveelheid kapotte kookstenen. Aangezien bij opgravingen van vindplaatsen uit de Midden-Steentijd doorgaans geen grote hoeveelheden kapotte kookstenen worden gevonden, was dit wellicht niet de meest gebruik-

Jager-verzamelaars in de Flevopolder.

06-binnenwerk.indd 310

23-11-2006 12:56:14


te methode van voedselbereiding in die tijd. Maar welke dan wel? Vuurstenen gereedschap wordt wel veel gevonden tijdens opgravingen. Het was dan ook interessant te merken dat wij daar juist heel weinig van gebruikten en het vooral niet vĂŠrbruikten. Het villen, uitbenen en in reepjes snijden van de ree gebeurde bijvoorbeeld met slechts twee klingetjes die na afloop niet eens versleten waren. Tijdens het kamp hoefde dan ook geen vuurstenen gereedschap te worden bijgemaakt. Gereedschap van bot en gewei nam een veel belangrijker plaats in dan vuursteen. De bijlen en messen van deze materialen voldeden uitstekend bij onder meer het bewerken van vers hout en het schillen en snijden van voedsel. Andere materialen die wij veel gebruikten en die bij opgravingen ook niet tot nauwelijks worden teruggevonden, waren leer en bont voor kleding en beddengoed, hout en riet voor de hutten, wilgenbast en brandnetelbast voor touw, wilgentenen en boombast voor manden en containers. Echt inzicht in het leven van de jager-

verzamelaars uit de Midden-Steentijd kan een leefproject helaas niet verschaffen. Wij blijven moderne mensen, met een hedendaags wereldbeeld en beperkte kennis en vaardigheden op het gebied van het prehistorische leven. Wij zullen nooit weten wat onze voorouders uit de Steentijd dachten, hoe zij hun dagen indeelden, of zij hun voedsel ook wel eens zat werden (of misschien hadden zij wel veel creatievere bereidingsmethoden dan wij wisten te verzinnen), of zij ook zo genoten van een prachtige sterrenhemel en welke verhalen zij vertelden rond het vuur. Voor ons was het echter een waardevolle ervaring, al hebben we misschien meer over onszelf geleerd dan over het verleden.

Dankwoord Dit project had niet in zijn uiteindelijke vorm kunnen plaatsvinden zonder de hulp van onder andere Anne Hofstra (Staatsbosbeheer), prof. L. P. Louwe Kooijmans, dr. A. van Gijn, Y. Lammers, R. Paardekooper en J. Werschkull. archeofun@yahoo.com

Afb. 10 Vis drijven.

Jager-verzamelaars in de Flevopolder

06-binnenwerk.indd 311

|

311 23-11-2006 12:56:16


Over de zin en onzin van postmiddeleeuwse archeologie1 Arnold Carmiggelt

De afgelopen jaren is er sprake van een enorme toename aan archeologische rapporten die geheel of gedeeltelijk gewijd zijn aan de resultaten van postmiddeleeuws onderzoek. De vraag die in dit persoonlijk getinte artikel aan de orde wordt gesteld, is of al dat onderzoek bijdraagt aan de ontwikkeling van kennis over het verleden, of dat het eerder meer van hetzelfde is of antwoord geeft op vragen die er niet echt toe doen of waarvan we de antwoorden al weten. En zijn er wel ‘prangende’ vragen binnen het postmiddeleeuws onderzoek? Met andere woorden: wat is nu eigenlijk de bijdrage van postmiddeleeuws archeologisch onderzoek aan onze kennis over het verleden?

Sensatie, documentatie, maar ook informatie? Rond 1975 deed ik op een achternamiddag bij het spelen in de buurt van mijn ouderlijk huis in Zwolle de vondst van mijn leven: een pijpenkop. Ik noem het heel bewust ‘de vondst van mijn leven’ aangezien ik vanaf deze ontdekking gefascineerd was door het verschijnsel dat je in de grond resten van honderden jaren geleden kon aantreffen en omdat de vondst aan de wieg stond van mijn hobby, latere studies, en huidige werk in de archeologie. De vondst van de pijpenkop op die bewuste namiddag bracht bij mij een historische sensatie teweeg, die ik mij tot op de dag van vandaag nog herinner. Met historische sensatie (die overigens niets met spektakel te doen heeft) bedoel ik een gevoel dat men bijna op fysieke wijze het verleden kan ervaren op het moment dat men min of meer onverwachts oog en oog komt te staan met iets tastbaars uit vervlogen tijden.2 Verschillende lezers van Westerheem

312

|

zullen een dergelijke ervaring kennen. Ook mensen buiten de archeologie worden daar soms door overvallen, bijvoorbeeld tijdens open dagen van opgravingen. Later verdichtte die historische sensatie zich bij mij tot een historische interesse, een houding waarmee op een afstandelijker (of op een professioneler wijze, zo u wilt) met het verleden wordt omgegaan, maar desalniettemin zijn er nog steeds momenten dat – door toeval of merkwaardige details - ik intensief dat verleden ervaar bij archeologisch onderzoek of ontdekkingen in een archief. Behalve in de geschiedfilosofie, waarbinnen aan de historische sensatie eigenlijk al vanaf Johan Huizinga aandacht wordt besteed en die ook nu weer in de belangstelling staat, heeft men in de museumwereld en in de archeologie (de fenomenologische archeologie) ook interesse in dit fenomeen.3 Hoe dan ook, het lijkt me dat, als zo’n stomme pijpenkop (als postmiddeleeuws archeologisch object) in

Over de zin en onzin van de postmiddeleeuwse archeologie

06-binnenwerk.indd 312

23-11-2006 12:56:17


staat is een dergelijke ervaring op te wekken en uiteindelijk de levensgang van iemand dusdanig te beïnvloeden, dan is de beantwoording van de vraag die in dit artikel centraal staat, namelijk of postmiddeleeuwse archeologie zinvol is, al bij voorbaat bevestigend te beantwoorden. Blijkbaar kunnen postmiddeleeuwse archeologische objecten, los nog van de vraag of ze wezenlijk bijdragen aan onze kennis over het verleden, in ieder geval aan de beleving van het verleden in het heden, dan wel aan de materiële beeldvorming ervan, een bijdrage leveren. Een belangrijke vraag is natuurlijk of onze inzet (in geld, tijd, menskracht en middelen) dit alles ook vanuit een intellectueel oogpunt rechtvaardigt. Het mag dan wel zo zijn dat tegenwoordig sprake is van een ‘bele-

vingseconomie’ (als we letten op vrijetijdsbesteding, vormgeving, themaparken, internetgebruik, de werking van reclame, landschapsinrichting, etc.), de vraag die in deze bijdrage centraal staat is toch vooral die waar het erom gaat of, en zo ja in welke mate, postmiddeleeuwse archeologie bij kan dragen aan de ontwikkeling van kennis over het verleden. De vondst van de pijpenkop was de aanleiding voor mij om meer kleipijpen te gaan verzamelen. Ook verrichtte ik als middelbare scholier archiefonderzoek naar tabakspijpenmakers in Zwolle en in andere steden. Tegelijkertijd was een kleine groep van andere belangstellenden elders in Nederland hiermee bezig: een groep mensen die zich zou verenigen in de Pijpelogische Kring Nederland (PKN). Het onderzoek leverde infor-

Afb. 1 Voor postmiddeleeuws archeologisch onderzoek staan verschillende bronnen tot onze beschikking. Iconografische bronnen (gravure van Adriaan van Ostade), materiële bronnen (kleipijpen), naamkundige bronnen (straatnaam in de binnenstad van Zwolle) en schriftelijke bronnen (oudste vermelding van een Zwolse pijpenmaker uit 1628).

Over de zin en onzin van de postmiddeleeuwse archeologie

06-binnenwerk.indd 313

|

313 23-11-2006 12:56:18


matie over de diversiteit, de kwaliteit, het verspreidingsgebied en de datering van kleipijpen. De kleipijpen zorgden ook voor een ‘fysieke aankleding’ van archivalische gegevens (we kenden de pijpenmakers uit geschreven bronnen, maar hoe zagen hun producten er nu eigenlijk uit?). Het was in die jaren dat ik kennis maakte met de werking en informatiewaarde van verschillende bronnen en de beeldvorming die deze genereren (afb. 1). Rond 1980 was er, behalve bij enkele amateur-archeologen en bij enkele stadsarcheologen (die nog gering in aantal waren), nog weinig belangstelling voor postmiddeleeuwse archeologie. Toch groeide het besef dat we nog weinig wisten van postmiddeleeuwse materiële cultuur en dat er meer aandacht opgeëist moest worden voor de archeologie van jongere perioden. Bij de grondverstorende werkzaamheden die er plaatsvonden, binnen en buiten de oude stadskernen, werden regelmatig postmiddeleeuwse structuren en vondsten aangetroffen, waarvan we vonden dat ze – evenals andere archeologische fenomenen - gedocumenteerd moesten worden. Geleidelijk aan verschenen er steeds meer publicaties in Nederland die postmiddeleeuwse materiële cultuur of archeologisch onderzoek als onderwerp hadden. Denk alleen maar eens aan alle ‘beerput-publicaties’: er zijn ondertussen al heel wat potjes op een rij gezet. Daarmee is ondertussen al een tweede rechtvaardiging genoemd voor postmiddeleeuws onderzoek: namelijk documentatie. Er is een eenmalige kans om archeologische relicten te documenteren voorafgaande aan grondverstorende werkzaamheden. Je weet nooit waar de documentatie later goed voor is, al is de kennistoename nu mogelijk nog nihil. Het risico evenwel van dit rechtvaardigingsprincipe is, dat allerlei zaken maar ‘domweg’ vastgelegd worden. In mijn ogen lijden ook de huidige ‘Malta’- onderzoeksverslagen daar wel eens onder, aan die ‘blinde registratie’ van vondsten en structuren.

314

|

Postmiddeleeuwse archeologie en tautologie Postmiddeleeuwse archeologie in Nederland is de archeologiebeoefening van de periode tussen circa 1500 -1800 (Nieuwe Tijd). Postmiddeleeuwse archeologie vormt een onderdeel van de Historische Archeologie. Met deze ‘parapluterm’ worden allerlei archeologieën aangeduid die perioden in het verleden bestuderen, waaruit in meer of mindere mate historische bronnen overgeleverd zijn (geschreven bronnen, maar natuurlijk ook iconografische en voor heel recente tijden zelfs orale bronnen). Zo vallen formeel gesproken onder de Historische Archeologie onder andere ook de Klassieke Archeologie, de Middeleeuwse Archeologie, maar ook de historical archaeology in beperkte zin, zoals die in de Verenigde Staten (maar ook elders in de wereld) wordt beoefend en waar hij het onderzoeksobject vooral betrekking heeft op de bestudering van de leefwijze van kolonisten en hun relatie met de inheemse bevolking, maar waarbij ook geprobeerd wordt bijdragen te leveren aan ons beeld over de ontwikkeling van ‘moderne’ verschijnselen, zoals urbanisatie, globalisering, langeafstandshandel, kapitalisme, etc. 4 Voor Nederland geldt in algemene zin dat er voor de periode van circa 1500 - 1800 ten behoeve van beeld- en kennisvorming over het verleden doorgaans in ruime mate historische bronnen aanwezig zijn (en uiteraard ook schilderijen, kaarten, plattegronden etc.). Je zou het als een voordeel kunnen beschouwen dat er behalve archeologische bronnen ook historische bronnen aanwezig zijn, immers dat geeft aanvullende informatie en schept mogelijkheden tot correctie. In die zin zijn prehistorici misschien ook wel eens wat jaloers op de historisch archeologen. Anderzijds is het gek genoeg zo, dat postmiddeleeuwse archeologen eigenlijk de aanwezigheid van historische bronnen ook als lastig beschouwen. Immers, bij de aanwezigheid van andersoortige bronnen bestaat altijd het risico van tautologie:

Over de zin en onzin van de postmiddeleeuwse archeologie

06-binnenwerk.indd 314

23-11-2006 12:56:19


in de taalkunde wordt met dit begrip de herhaling van hetzelfde denkbeeld met een andere uitdrukking aangeduid. En dat risico geldt zeker ook voor de postmiddeleeuwse archeologie die, om de historicus Sawyer te citeren, misschien wel een ‘very expensive way is of telling what we already know’.5 Hoe dan ook, de gelijktijdige aanwezigheid van archeologische en historische bronnen en de beeldvorming die uit beide bronnen valt te genereren, dwingt ons na te denken over de aard van beide bronnen en disciplines en de wijze waarop een wisselwerking tussen beide plaatsvindt.6

Geschiedenis en archeologie Om de waarde van postmiddeleeuwse archeologie voor onze kennis van het verleden vast te stellen, is het noodzakelijk kort iets te zeggen over archeologie en geschiedenis als zodanig. Ik definieer archeologie als de discipline die zich bezighoudt met de studie van menselijk gedrag (in al zijn verschijningsvormen) in het verleden, aan de hand van materiële bronnen (grondsporen, bouwwerken en artefacten). Geschiedenis is de discipline die zich bezighoudt met de studie van menselijk gedrag (in al zijn verschijningsvormen) in het verleden aan de hand van schriftelijke, maar ook iconografische en orale bronnen. Uiteraard wordt in beide disciplines ook aandacht besteed aan het landschap, flora en fauna en de invloed van de mens daarop. Ik ben mij bewust dat op de hierboven genoemde omschrijvingen het nodige valt af te dingen. Ook vallen de hier onderscheiden soorten bronnen te nuanceren.7 Dat ga ik – in het kader van dit artikel - nu allemaal niet doen, maar ik stel vast dat het onderzoeksobject gelijk is. Naar mijn oordeel zijn zelfs geschiedenis en archeologie in wezen gelijk aan elkaar, met dit verschil dat een historicus in principe altijd terug kan keren naar zijn primaire bron, en een archeoloog niet (wat rest is slechts de opgravingsdocumentatie). Noch het documenteren van het bodemarchief, noch het opstellen van

typologieën en verspreidingskaarten van specifieke vondstgroepen behoren natuurlijk het einddoel te zijn van een archeoloog, hoe waardevol dit werk ook is. Een verslaglegging van opgravingsresultaten is namelijk niets anders dan voor de historicus het verzorgen van een bronnenuitgave. De archeoloog moet uiteindelijk aan de hand van de statische context waarin artefacten en grondsporen zijn aangetroffen een beeld schetsen van het verleden. Ook binnen de geschiedenis is een dergelijk onderscheid in activiteiten te maken. Men spreekt in dit kader wel van geschiedvorsing en geschiedschrijving. Een geschiedvorser bestudeert en inventariseert archiefstukken en gebruikt technieken om ouderdom, herkomst en inhoud te bepalen. Maar nadat deze zijn werk gedaan heeft, zal de geschiedschrijver uiteindelijk zijn bevindingen moeten integreren in een samenhangend historisch betoog. In een dergelijk exposé worden weliswaar de historische feiten vermeld, zoals die bijvoorbeeld in een archiefstuk zijn te vinden, maar de selectie van deze feiten, de waarden die hen worden toegekend alsmede de (causale) verbintenissen die er tussen worden gelegd, komen door de scheppende werking van de historicus tot stand. De geschiedschrijver geeft uiteindelijk middels zijn betoog een representatie van de (historische) werkelijkheid net zo als een kunstenaar in een schilderij een representatie van een landschap kan geven. Ook een archeoloog dient uiteindelijk een coherent verhaal te vertellen of een beeld te schetsen van (een aspect van) het verleden dat verder reikt dan het doen van mededelingen over de exacte vindplaats, de ouderdom, de afmeting, de verspreiding, etc. van artefacten en grondsporen. In het laatste geval zou het werk beperkt blijven tot archeologievorsing. Ook een archeoloog dient betekenis te geven aan zijn studieobjecten, zich af te vragen waarom bepaalde (assemblages van) artefacten opkomen of verdwijnen, welke rol ze in het verleden speelden en wat voor een voorstelling we ons van het verleden moeten maken.

Over de zin en onzin van de postmiddeleeuwse archeologie

06-binnenwerk.indd 315

|

315 23-11-2006 12:56:19


Anders gezegd: evenals de historicus zal ook de archeoloog samenhang in het verleden moeten aanbrengen en een voorstel moeten doen vanuit welke optiek we het verleden moeten aanschouwen om daarmee op een zinvolle wijze de overgebleven resten van dat verleden te kunnen begrijpen. Die stap moet wel gemaakt worden, anders zal de archeologie nauwelijks een meerwaarde hebben voor ons inzicht in het verleden en blijft ze steken in het doen van triviale mededelingen, die voor ons historisch inzicht van weinig of generlei waarde zijn. Nu is de functie en vooral de betekenis van materiële cultuur in het verleden meestal niet direct af te leiden uit de artefacten zelf. Gebruik en symbolische waarden van materiële cultuur in samenlevingen in het verleden worden vaak pas vastgesteld door gebruik te maken van de antropologische analogie, de historische analogie of beide. Met andere woorden: materiële cultuur krijgt pas betekenis, wordt pas begrijpelijk, door antropologische kennis en inzichten te gebruiken of door specifieke historische bronnen te raadplegen. Wanneer nu, vooral voor de jongere perioden, een zinvolle en niet-clichématige interpretatie van archeologische fenomenen zo sterk afhankelijk is van of gestuurd wordt door historische informatie, is de vraag gerechtvaardigd of postmiddeleeuwse archeologie een wezenlijke bijdrage kan leveren aan onze kennis van het verleden.

Een discipline met mogelijkheden? Met deze overwegingen in het achterhoofd is het nu tijd om naar de praktijk van de postmiddeleeuwse archeologiebeoefening te kijken. In 1990 schreef ik samen met Louwrens Hacquebord in de afscheidsbundel van H.H. van Regteren Altena een bijdrage over dit onderwerp.8 Postmiddeleeuwse archeologie kon, volgens ons, kort gezegd informatie leveren over productieve, technische, consumptieve aspecten van materiële cultuur in het verleden en in die zin ons iets leren over de

316

|

mate van specialisatie en de verspreiding van materiële cultuur in tijd, ruimte en onder verschillende sociale groepen. Op deze wijze kon een bijdrage geleverd worden aan de economische geschiedenis, de gezinsgeschiedenis, de mentaliteitsgeschiedenis, etc. Ook bood postmiddeleeuwse archeologie de mogelijkheid inzicht te vergaren in de mogelijkheden en beperkingen van archeologische methoden en technieken (vanwege de confrontatie met andere bronnen) en kon informatie verkregen worden over sociale groepen waarover weinig geschreven is, bijvoorbeeld kolonisten of walvisvaarders. Bovendien zouden historische theorieën en interpretaties getoetst kunnen worden, bijvoorbeeld aspecten van het civilisatieproces (gedragsverfijning, privatisering, etc), zoals weergegeven door Norbert Elias. Ook is over verschillende aspecten in het verleden weinig op schrift gezet (bijvoorbeeld scheepsbouwtechnieken).9 Ten slotte kon postmiddeleeuwse archeologie ons inzicht in de materiële setting van het verleden verhelderen en zodoende een bijdrage leveren aan de inrichting van museale stijlkamers en aan de beoordeling van de realiteitswaarde van schilderijen. Dat zijn natuurlijk allemaal goedbedoelde argumenten om de waarde van de postmiddeleeuwse archeologie te kenschetsen, die nog steeds te pas en te onpas worden gehanteerd.10 Ook de archeoloog Anders Andren heeft in zijn boek Between artifacts and texts: historical archaeology in global perspective de zinvolheid van historische archeologie verdedigd.11 Hij onderscheidt vijf onderzoekstradities binnen de historische archeologie (waarvan de postmiddeleeuwse archeologie deel uitmaakt). Ik zal ze hierna kort noemen en becommentariëren. Esthetische traditie In studies die binnen deze onderzoekstraditie vallen, gaat het er, aldus Andren, uitsluitend om te bepalen hoe de materiële wereld eruit ziet. Er is

Over de zin en onzin van de postmiddeleeuwse archeologie

06-binnenwerk.indd 316

23-11-2006 12:56:19


geen interactie met historische teksten of interpretaties. Het gaat puur om de voorwerpen of gebouwen an sich. Het is, zoals hij schrijft, een puur material discourse.12 Ter illustratie noemt Andren studies op het gebied van de architectuurgeschiedenis en restauraties en renovaties van monumenten. Mijns inziens kun je ook denken aan de catalogi met beerputinhouden, waarbij verschillende typen kookpotten op een rij worden gepresenteerd, zonder dat daaraan betekenis wordt toegekend. Ze leveren feitelijk geen bijdrage aan de geschiedschrijving, maar eerder aan de archeologievorsing. Centraal staat het beschrijven en classificeren van materiële cultuur. Filologische traditie Bij deze traditie wordt de archeologie onder andere beschouwd of ingezet als toeleverancier van teksten (vooral voor historici van de Klassieke Oudheid). De archeologie levert bijvoorbeeld inscripties, en dat is nuttig voor historici. Archeologie is dus dienend. Mijn aanvulling aan deze door Andren onderscheiden traditie is, dat de archeologie behalve teksten ook afbeeldingen kan leveren. In dat kader kun je denken aan de in Nederland verschenen studies over laatmiddeleeuwse insignes of over voorstellingen op 15e- / 16e-eeuwse sgrafittoborden of 17e-eeuws slibaardewerk, die door archeologen worden aangeleverd, maar vervolgens op kunsthistorische wijze worden geduid.13 Kunsthistorici waarderen de bijdragen, omdat de artefacten uit archeologische context complementair zijn aan de doorgaans duurdere en zeldzamere artefacten, die ‘boven de grond’ zijn overgeleverd en deel uitmaken van museale collecties. Een ander verschijnsel dat binnen de filologische traditie valt te scharen, is de interesse in de relatie woord-voorwerp. De historicus treft een naam van een voorwerp aan in een testament of boedelinventaris en wil weten hoe dit er fysiek uitzag. De archeologie levert dan een illustratie bij een historisch betoog.

Ook daar is de archeologie dienend. Voorbeelden zijn enkele op boedelinventarissen gebaseerde historische studies, waar archeologische vondsten als illustratie zijn opgenomen.14 Historische traditie Binnen de historische traditie is het zo gesteld dat de archeologie beschouwd wordt als informatiebron voor perioden of aspecten van het verleden waarover weinig historische bronnen voorhanden zijn en voorts waar de archeologie een uitbreiding of aanvulling levert op het geschiedbeeld dat op teksten is gebaseerd. In het laatste geval stelt de archeologie bijvoorbeeld vast wat de precieze locatie of grootte van een in een tekst genoemd bouwwerk is. Denk aan het archeologisch onderzoek van kastelen, landhuizen, kerken en bijzondere gebouwen in oude stadskernen. Voorts is het zo dat vanaf het begin van de 20e eeuw historici (mede door de Annales-school) belangstelling kregen voor economische en technologische onderwerpen en men zag dat op deze terreinen de archeologie ter aanvulling van historische bronnen van waarde kon zijn. Dat geldt bijvoorbeeld voor de studie van oude ambachten en nijverheden (bijvoorbeeld pijpenmakers). Ten derde realiseerde men zich dat schriftelijke bronnen soms incompleet waren en de schriftloze niet-elitaire massa daarin onderbelicht bleef. De archeologie zou deze lacunes kunnen opvullen. Dat geldt vooral voor de studie van het dagelijks leven, zoals bijvoorbeeld voedselpatronen, die aan de hand van kookboeken, maar ook aan de hand van botanisch en zoölogisch materiaal uit archeologische contexten, bestudeerd kunnen worden.15 Archeologie wordt binnen deze onderzoekstraditie dus als complementair beschouwd aan geschiedenis. Archeologische traditie Binnen deze traditie wordt geprobeerd archeologische methoden en technieken te ontwikkelen, te controleren of te

Over de zin en onzin van de postmiddeleeuwse archeologie

06-binnenwerk.indd 317

|

317 23-11-2006 12:56:20


Afb. 2 Het fundament van een 18e-eeuws stoomgemaal gelegen in het tracé van de RandstadRail in Rotterdam (foto BOOR).

toetsen door analogieën te zoeken met gebruikmaking van niet-archeologische gegevens. Andren spreekt in dit kader over text-controlled archeological experiments. Methodologie staat in deze traditie centraal. Een voorbeeld is de studie van het seriatieprincipe door J. Deetz en E. Dethlefson, toegepast op stilistische elementen, die voorkomen op (gedateerde) 18e- en 19e-eeuwse grafstenen.16 Ook het werk van W. Rathje en C. Murphy, waarbij onder andere de inhoud van 20e-eeuwse vuilniszakken op archeologische wijze werd geanalyseerd en de producenten van dat afval werden ondervraagd, valt in deze onderzoekstraditie te plaatsen.17 Cultuurhistorische traditie Bij de cultuurhistorische traditie gaat het erom dat er geschiedenis geschreven wordt aan de hand van materiële cultuur. Er wordt een intrinsieke waarde aan materiële cultuur als kennisbron toegekend, die een ‘andere geschiedenis’ kan opleveren dan zoals

318

|

die gegenereerd wordt uit historische bronnen. Zeker onder invloed van de postprocessuele archeologie worden artefacten tegenwoordig beschouwd als betekenisvolle objecten, die een actieve rol in de samenleving spelen en niet slechts een passieve neerslag daarvan vormen. Feitelijk beoogt de cultuurhistorische traditie vanuit de archeologie zelf geschiedenis te schrijven. Eigenlijk is de aanwezigheid van teksten niet eens van belang. Men zoekt dan ook nadrukkelijk niet naar de lacunes in historische kennis, maar gaat (althans dat wordt beoogd) geheel zijn eigen gang. Feitelijk gaat het om een archeologische autonome beeldvorming. In mijn beleving is dit niet zo zeer een traditie, zeker niet wat de Nederlandse situatie betreft, maar eerder een streven.

Onvrede Al met al lijkt het erop dat postmiddeleeuwse archeologie wel wat in huis heeft. Ook als we naar de Nederlandse

Over de zin en onzin van de postmiddeleeuwse archeologie

06-binnenwerk.indd 318

23-11-2006 12:56:20


situatie kijken, valt een enorme productie van publicaties en rapporten vast te stellen, die een postmiddeleeuws archeologisch onderwerp als onderwerp hebben. Verzamelde en las ik ze vroeger nog allemaal, het is tegenwoordig niet meer bij te houden. Deze productie (of overproductie?) geldt natuurlijk in elk specialistisch veld binnen de archeologie en zeker ook binnen de geschiedbeoefening. Toch is er de afgelopen jaren bij mij wat gaan ‘knagen’ bij het doornemen van veel van die publicaties op postmiddeleeuws archeologisch gebied (veel boeken en artikelen hebben betrekking op stadsarcheologisch onderzoek). Je zou kunnen zeggen dat een zekere onvrede zich van mij meester heeft gemaakt, een onvrede die gevoed wordt door de constatering dat de nieuwswaarde van veel postmiddeleeuws onderzoek gering is. Maar ook door de soms pretentievolle betogen van postmiddeleeuwse archeologen (soms verwoord op een weinig transparante wijze zonder relatie met vakinhoudelijke studies), het anekdotische karakter van veel studies en de ‘opendeuren’ die ingetrapt worden. Ook bij collega’s bespeur ik met enige regelmaat twijfel over de waarde van postmiddeleeuws onderzoek. Ik vroeg me nu af of dat gevoel ook nader geduid kon worden en of je de uiteenlopende onderzoeken zou kunnen indelen in meer en minder waardevol en, daar waar het de bijdrage aan het kennis over het verleden betreft, waarin dat waardeverschil dan zit.

Verschillende verhoudingsvormen Er kunnen mijn inziens tussen historische en archeologische informatie en interpretaties die op hetzelfde onderzoeksthema of -object betrekking hebben, verschillende verhoudingsvormen bestaan. Ik onderscheid er zes en zal ze toelichten met voorbeelden. In de eerste plaats kan er sprake zijn van een monopolie van één van de in-

formatiebronnen. Het betreft die stand van zaken wanneer een aspect van het verleden alleen te bestuderen is aan de hand van de archeologische bron of alleen aan de hand van de historische bron. Wie onderzoek doet naar de politieke ideeën van Van Oldenbarnevelt moet toch echt historische bronnen raadplegen. De archeologie levert geen informatie. Er is sprake van een monopoliepositie van de historische bron. Hoewel ik dit noem bij de verhoudingsvormen tussen archeologische en historische informatie, is er feitelijk geen sprake van een verhoudingsvorm (informatie uit beide disciplines kan immers niet met elkaar geconfronteerd worden). In de tweede plaats kan er sprake zijn van overeenstemming. In dat geval komen de historische informatie en de archeologische informatie met elkaar overeen. Een mooi voorbeeld is de fundering van een 18e-eeuws stoomgemaal (een van de eerste in Nederland) die het Bureau Oudheidkundig Onderzoek van Gemeentewerken Rotterdam (BOOR) in 2004 heeft opgegraven (afb. 2). De fundering was op ingeheide palen gebouwd. De palen vormden een obstakel voor een nieuw te boren tunnel ten behoeve van de aanleg van de RandstadRail. Het was een indrukwekkend fundament en het onderzoek kende een grote belangstelling van pers en publiek. Van dit gemaal bezitten we evenwel vrij veel historische informatie (zoals een technische tekening en een uitgebreide beschrijving van de bouwwijze van het gemaal). De archeologische informatie (de afmetingen, de lengte van de heipalen, de ligging van het bouwwerk, etc.) stemde volledig overeen met de informatie uit historische bronnen. Er waren wel wat zaken waarop de archeologie aanvullende informatie leverde (zie hieronder), maar de hoofdmoot van de onderzoeksresultaten was overeenstemmend van aard. Je kunt je nu de vraag stellen waarom de sloop van dit bouwwerk dan über-

Over de zin en onzin van de postmiddeleeuwse archeologie

06-binnenwerk.indd 319

|

319 23-11-2006 12:56:21


Afb. 3 Opgraving van 13een 14e-eeuwse huizen op de dam (huidige Hoogstraat) in Rotterdam. Zichtbaar is de haardplaats van een huis (foto BOOR).

haupt archeologisch is begeleid. Het antwoord is vrij simpel: de constatering dat er sprake is van overwegend overeenstemmende onderzoeksresultaten, met relatief weinig kenniswinst, kan pas vastgesteld worden nadat het archeologisch onderzoek heeft plaats-

320

|

gevonden. De opgraving had andere resultaten kunnen opleveren. Overigens, gelet op de grote belangstelling van pers en publiek, wakkerde het onderzoek wel de historische sensatie aan en maakte het omwonenden bewust van de historiciteit van hun leefomgeving.

Over de zin en onzin van de postmiddeleeuwse archeologie

06-binnenwerk.indd 320

23-11-2006 12:56:21


De derde verhoudingsvorm is die van de aanvulling. Het historisch onderzoek van de bewoningsgeschiedenis van de Hoogstraat in Rotterdam vanaf de 16e eeuw heeft ons uitgebreid ingelicht over de huizen, de eigenaren, de bewoners, belastingen, huisnamen, etc. en geeft een beeld van de aard van de bewoning (namelijk rijk-welgesteld). Bij de opgraving ter plaatse in het kader van de aanleg van de Willemsspoortunnel werden onder andere de funderingen van die huizen blootgelegd en beerputten onderzocht (en ja, die maakten ook een welgestelde indruk) (afb. 3). Er is sprake van overeenstemming (zie hierboven), maar ook van aanvulling. We hebben nu meer inzicht in het precieze formaat, de bouwwijze en aanpassingen van de huizen, de materiële setting van de huishoudens die woonden aan de Hoogstraat, etc. In de vierde plaats kan er sprake zijn van een heuristische verhouding tussen archeologische en historische informatie. De heuristiek is de leer van het vinden en leidt – als het goed is - tot de uitroep: ‘verrek, zo zit het in elkaar!’. Een voorbeeld is de 13e-eeuwse nederzetting die het BOOR in 1997 onderzocht op Voorne. Deze bestond uit huizen en een begraafplaats, waarvan de graven gegroepeerd waren rondom een lege plek, de plaats waar de ligging van de kerk wordt verondersteld (afb. 4). De opgegraven middeleeuwse nederzetting kon natuurlijk van alles zijn. Het onderzoek van de skeletten gaf evenwel een raar beeld: er waren voor bijna driekwart mannen begraven. Door die afwijking in de geslachtsverhouding van de overledenen kon de heuristische link gelegd worden dat het hier de uit enkele historische bronnen bekende uithof (dependance of buitenvestiging van een klooster) Oosthoek van het Vlaamse klooster Ter Doest betrof, waarvan de precieze ligging op Voorne uit historische bronnen niet goed bekend was, en dat het dus geen ‘doorsnee’ laatmiddeleeuwse nederzetting betrof.18

Een vijfde verhoudingsvorm is die van de correctie. In Groningen was ik in 1986 betrokken bij een archeologisch onderzoek van het ‘Langhuis’, een gebouw dat toebehoorde aan het laatmiddeleeuwse Pepergasthuis in deze stad. Het Langhuis werd door historici beschouwd als de schuur / opslagplaats / veestalling van het klooster. De reden hiervoor is dat op het Groninger platteland met het begrip ‘langhuis’ het stal- / schuurgedeelte van een boerderij wordt aangeduid. Tijdens de opgraving werd bij het Langhuis een beerput gevonden, waaruit opvallend veel pispotten werden geborgen. Dat verwacht je natuurlijk niet bij een schuur of stal, maar eerder bij een slaapzaal of iets dergelijks. Door terug te keren naar de historische bronnen kon aannemelijk gemaakt worden dat dit gebouw eigenlijk de slaap- / ziekenzaal van het gasthuis was. Daarmee was een correctie van het historisch beeld tot stand gekomen. In zekere zin vielen nu alle puzzelstukjes op hun plaats.19 Ten slotte kan er sprake zijn van contradictie als verhoudingvorm tussen de historische en archeologische informatie. Archeologische informatie en historische informatie zijn in dit geval tegenstrijdig. Bij het oplossen ervan is de informatiewaarde doorgaans hoog. Het geeft veelal ook inzicht in de beperkingen en de betrouwbaarheid van de afzonderlijke bronnen. Het belang van contradicties bij een gecombineerd historisch en archeologisch onderzoek schuilt daarin dat de informatie uit beide disciplines elkaar kunnen tegenspreken, maar dat natuurlijk het verleden an sich nooit met zich zelf in strijd kan zijn. Contradicties zijn in principe dus altijd oplosbaar. Contradicties gaan altijd gepaard met onbegrip. En onbegrip moet je koesteren! Een voorbeeld waarbij een contradictie zich voordeed, is de uitwerking van het onderzoek in de bouwputten van de Willemsspoortunnel in Rotterdam,

Over de zin en onzin van de postmiddeleeuwse archeologie

06-binnenwerk.indd 321

|

321 23-11-2006 12:56:21


waarbij onder meer de dam in de Rotte – en daarmee de oorsprong van de middeleeuwse stad Rotterdam - werd onderzocht. Historici gingen er decennialang vanuit, overigens op goede gronden, dat Rotterdam rond 1240 zou zijn ontstaan. Archeologisch onderzoek wees uit dat de vroegste gegevens (aanleg dam) uit circa 1270 moesten dateren. De laatste constatering riep allerlei vragen op: klopten de archeologische dateringen wel? Was er een mogelijk oudere fase van de dam die archeologisch niet getraceerd was? Uiteindelijk bleek na een detaillistische analyse van het historisch betoog dat 1270 eigenlijk, ook vanuit het oogpunt van de geschiedschrijving beschouwd, niet uitgesloten was. Dat leverde niet alleen inzicht op in de gebreken in de redenatiewijze van historici, maar bracht ook een ander beeld en andere vragen voort met betrekking tot de bestuurlijke context waarbinnen de aanleg van de dam en het ontstaan van de stad geplaatst moet worden.20 Er zijn vier opmerkingen te maken over bovenstaande indeling. In de eerste plaats is er sprake van een toename van informatie, in de volgorde: overeenstemming, aanvulling, heuristische verhouding, correctie en contradictie. De kennisvermeerdering heeft betrekking op het verleden, maar vaak is er ook toenemend inzicht in de gehanteerde methoden en technieken, interpretatiewijzen binnen de afzonderlijke disciplines of de waardering van de afzonderlijke bronnen (bijvoorbeeld de betrouwbaarheid ervan). In de tweede plaats moeten we ons realiseren dat er binnen de hiërarchie van verhoudingsvormen vaak een terugval plaatsvindt naar een vorig niveau. Wanneer de contradictie met betrekking tot de datering van het begin van de stad Rotterdam eenmaal overtuigend is opgelost, dan heeft het onderzoek uiteindelijk geleid tot een correctie van het geschiedbeeld. Wanneer het Groninger ‘Langhuis’ zonder twijfel te bestempelen is als zieken- en slaapzaal

322

|

van het Pepergasthuis en dus gecorrigeerd wordt, levert de fundering ervan of de inhoud van de bijbehorende beerput uiteindelijk een aanvulling op de informatie uit historische bronnen. In de derde plaats is het van belang te constateren dat er binnen één onderzoek (bijvoorbeeld één opgraving) verschillende verhoudingsvormen naast elkaar voorkomen. Bij het onderzoek van de dam was sprake van een contradictie met historische informatie over de ouderdom en van een overeenstemming over de ligging; met betrekking tot de constructiewijze was sprake van een monopolie van de archeologische informatie (er zijn namelijk geen 13eeeuwse geschreven bronnen over de constructiewijze van de dam in de Rotte en de ontwikkeling ervan in relatie met de bewoning), etc. In de vierde plaats verschilt de reikwijdte waarop de verhoudingsvormen betrekking hebben. Het kan een hele stad aangaan (denk aan het voorbeeld van Rotterdam), maar evengoed betrekking hebben op het niveau van één enkel huis of één afzonderlijke beerput. Behalve ‘ruimtelijk’ gerelateerde reikwijdte, kan de reikwijdte ook betrekking hebben op de scope van het onderzoeksobject in het verleden: leert het ons iets over het tabaksgebruik van één willekeurig huishouden van een straat (‘er zitten best veel kleipijpen in deze beerput’) of draagt het onderzoek bij aan ‘bredere’ onderzoekvragen en –velden, zoals de introductie, de verspreiding, de beleving en symboliek van tabaksgebruik in Nederland.

Zin of onzin? Om nu de waarde te schatten van postmiddeleeuws archeologisch onderzoek, zou je mijns inziens naar de volgende zaken kunnen kijken: 1. Stel bij een onderzoek vast of het gaat om archeologievorsing (wat heb ik waar gevonden; alle potjes op een rij) of om archeologieschrijving. 2. Stel vast bij archeologieschrijving hoe de verhoudingsvormen zijn (alleen maar aanvulling / illustratie of

Over de zin en onzin van de postmiddeleeuwse archeologie

06-binnenwerk.indd 322

23-11-2006 12:56:22


Afb. 4 Twee graven van de 13e-eeuwse begraafplaats in Hellevoetsluis die toegeschreven wordt aan de uithof Oosthoek (foto BOOR).

is er ook sprake van correctie, dan wel contradictie). 3. Kijk wat het belang of het bereik daarvan is (gaat het om één beerput, een gebouw, een straat, een stadswijk, etc.). 4. Vraag jezelf af of je een onderzoek of verslaglegging daarvan als vernieuwend, uitdagend of spannend ervaart. Weliswaar een subjectief, maar belangrijk criterium. Wat is nu mijn oordeel over de huidige postmiddeleeuwse archeologiebeoefening in Nederland? Ik stel in de eerste plaats vast dat heel veel gaat over archeologievorsing in plaats van –schrij-

ving. Verder zijn veel onderzoeksresultaten feitelijk in overeenstemming (illustratief) en aanvullend van aard ten opzichte van het historisch beeld, waarbij de reikwijdte van aanvullingen en wijzigingen doorgaans gering is. Het gaat vaak om triviale resultaten. Dat ook andere historici daar zo over lijken te denken, blijkt wel uit het feit dat in talrijke recent verschenen stadsgeschiedenissen postmiddeleeuwse archeologische onderzoeksresultaten niet of nauwelijks gebruikt worden (en dat geldt ook voor veel laatmiddeleeuws stadsarcheologisch onderzoek!). Wat ik voorts mis zijn ‘prangende vragen’ binnen de postmiddeleeuwse

Over de zin en onzin van de postmiddeleeuwse archeologie

06-binnenwerk.indd 323

|

323 23-11-2006 12:56:22


archeologie. Voor het Paleolithicum kun je denken aan het Neanderthalerdebat, voor het Neolithicum aan het vraagstuk over de verspreiding en introductie van landbouw. Maar welke hot items zijn er eigenlijk in de postmiddeleeuwse archeologie? Wat ik ook mis is ‘onbegrip’, met andere woorden een gebrek aan voorvallen waarbij archeologische onderzoeksresultaten het historisch beeld doen wankelen. Nu is het zo dat de vorming van een eigen archeologisch beeld van de historische werkelijkheid, dat uitstijgt boven de empirische feiten, vaak enige durf en risico vereist. Maar dat hoeft geen probleem te zijn. De Groningse geschiedfilosoof F.R. Ankersmit heeft eerder wel eens een lans gebroken voor het risicovolle gedrag van historische wetenschappers. Hij schrijft: “Het is toch de culturele taak van de historicus (en u kunt wat mij betreft daar ook ‘archeoloog’ voor invullen) om onvoorzichtig te zijn, om risico’s te lopen, want eerst in de risico’s die hij loopt, krijgt het verleden kans zich te openbaren. Alles wat in de geschiedbeoefening en de theorie van waarde is, werd door onvoorzichtigen tot stand gebracht”.21 Dat betekent natuurlijk niet dat iedereen maar van alles kan opschrijven en poneren. Een historisch en archeologisch betoog zal

tenminste op basis van gezond verstand aanvaardbaar moeten zijn. We willen immers niet alleen worden gelezen, maar vooral ook worden geloofd. Gelet op het bovenstaande lijkt het mij verstandig in Nederland een begin te maken met een overweging van en een debat over de zin en onzin van de postmiddeleeuwse archeologie. Bovendien lijkt het mij nuttig eens meer aandacht te besteden aan de vragen die we als postmiddeleeuwse archeologen èn historici aan het verleden willen stellen. Want ook hier geldt: wie een goede vraag stelt, mag een goed antwoord verwachten. Dat neemt niet weg, zoals ik in het begin van mijn artikel schreef, dat er meer is dan alleen kennis. Postmiddeleeuwse materiële cultuur kan ook in bijvoorbeeld musea of locale oudheidkamers ons het verleden van onze stad of dorp of land intenser doen beleven. En wie weet, vindt binnenkort een jongetje of meisje ergens in het land een pijpenkop, en kunnen we hem of haar over een aantal jaren als een enthousiast lid van de AWN begroeten. BOOR Ceintuurbaan 213b 3051 KC Rotterdam a.carmiggelt@gw.rotterdam.nl

Noten 1 Dit artikel is een iets gewijzigde weergave van een lezing die de auteur hield voor de Afdeling Archeologische Waarden van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) op 6 oktober 2005. 2 Zie over historische sensatie: Tollebeek en Verschaffel 1992. 3 Brück 2005. 4 Zie bijvoorbeeld: Falk (red.) 1991, Orser en Fagan 1995 en Johnson 1996. 5 Ontleend aan: Verhaeghe 1988, p. 529. 6 Er is over dit onderwerp al eerder het nodige geschreven. Aansluitend bij de Nederlandse situatie, zie bijvoorbeeld: Carmiggelt 1998 en 1999, Van Dam 1994, Verhaeghe 1988 en 1990, Verhaeghe en Janssen 1984. 7 Voor meer nuance: Carmiggelt 1998 en Moreland 2001. 8 Carmiggelt en Hacquebord 1990. 9 Ook voor zeer recente perioden kan de archeologie kennis over het verleden aanvullen of corrigeren. Dit geldt bijvoorbeeld voor het onderzoek van concentratiekampen uit de Nazi-tijd, waarbij historische bronnen vernietigd, niet volledig of bewust verdraaid zijn. Zie de bijdrage van Theo Toebosch ‘Graven in het graf’ in NRC Handelsblad van 28 en 29 januari 2006.

324

|

06-binnenwerk.indd 324

Over de zin en onzin van de postmiddeleeuwse archeologie

23-11-2006 12:56:23


10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21

Zie bijvoorbeeld Ostkamp 2002. Andren 1998. Andren 1998, p. 113. Zie bijvoorbeeld de gedegen publicaties van Van Gangelen waarin afbeeldingen op keramische voorwerpen op verrassende wijze iconografisch worden geduid, onder andere: Van Gangelen e.a. 1997. Bijvoorbeeld Ter Molen e.a. 1986 en Dubbe 1980. Lauwerier 2002. Deetz en Dethlefsen 1967. Rathje en Murphy 1991. Carmiggelt, Goossens en Guiran 1999. Carmiggelt 1988. Zie Carmiggelt 1999 en Carmiggelt en Guiran 1997. Ankersmit 1988, p. 24.

Literatuur Andren, A., 1998: Between artifacts and texts: historical archaeology in global perspective. New York. Ankersmit, F.R., 1988: Geschiedbeoefening en geschiedfilosofie, Over nut en nadeel van de geschiedtheorie voor de historicus (themanummer Leidschrift), 15-25. Brück, J., 2005: Experiencing the past? The development of a phenomenological archaeology in British prehistory, Archaelogical Dialogues 12, no. 1, 45-72. Carmiggelt, A., 1988: Het ‘Langhuis’; een historisch-archeologisch onderzoek naar een vermeende koestal, in: P.H. Broekhuizen e.a. (red.), Kattendiep deurgraven. Groningen, 118-122. Carmiggelt, A., 1998: Altoes blide / so wat ic lide: enkele gedachten over laat- en postmiddeleeuwse archeologiebeoefening in Holland, Leidschrift. Historisch Tijdschrift 13, no. 3, 11-26. Carmiggelt, A., 1999: Het nut van contradicties. Archeologisch en historisch onderzoek naar het ontstaan van de middeleeuwse stad Rotterdam, in: A. Carmiggelt e.a. (red.), Rotterdam Papers 10. A contribution to medieval and post-medieval archaeology and history of building. Rotterdam, 53-65. Carmiggelt, A., en A.J. Guiran, 1997: De oorsprong van de stad Rotterdam. Archeologisch onderzoek van de middeleeuwse dam in de Rotte, in: A. Carmiggelt e.a. (red.), BOORbalans 3. Archeologisch onderzoek in het tracé van de Willemsspoortunnel te Rotterdam. Rotterdam, 113-137. Carmiggelt, A., en L. Hacquebord, 1990: Historical archaeology in the Netherlands: a mature archaeological discipline, in: J.C. Besteman e.a. (red.), Medieval archaeology in the Netherlands. Studies presented to H.H. Regteren Altena. Assen / Maastricht, 315-324. Carmiggelt, A., T.A. Goossens en A.J. Guiran 1999: Een 13de-eeuwse begraafplaats te Hellevoetsluis bij de uithof Oosthoek van de Vlaamse Cisterciënzerabdij Ter Doest (BOORrapporten 47). Rotterdam. Dam, P.J.E.M. van, 1994: Geschiedenis, archeologie en waterbouwkunde: theoretische samenwerkingsmodellen voor interdisciplininair onderzoek met als vertrekpunt laatmiddeleeuwse uitwateringssluizen van Spaarndam, Bulletin KNOB 93, no. 1, 19-29. Deetz, J., en E. Dethlefsen, 1967: Death’s Head, Cherub, Urn and Willow, Natural History 76, no.3, 29-37. Dubbe, B., 1980: Thuis in de late middeleeuwen. Het Nederlands burgerinterieur 1400-1535. Zwolle. Falk, L. (red.), 1991: Historical Archaeology in Global Perspective. Washington. Gangelen, H. van, P. Kersloot en S. Venhuis, 1997: Hoorn des Overvloeds. De bloeiperiode van het Noord-Hollands slibaardewerk (ca. 1580-ca. 1650). Wormerveer. Johnson, M., 1996: An Archaeology of Capitalism. Oxford. Lauwerier, R.C.G.M., 2002. De archeozoölogie van de Middeleeuwen. Balans en perspectief, in: P.J. Woltering e.a. (red.), Middeleeuwse toestanden. Archeologie, geschiedenis en monumentenzorg. Amersfoort, 225-234. Molen, J.R. ter, A.P.E. Ruempol en A.G.A. van Dongen 1986: Huisraad van een molenaarsweduwe. Gebruiksvoorwerpen uit een 16de-eeuwse boedelinventaris. Amsterdam. Moreland, J., 2001: Archaeology and Text. Londen. Orser, C.E., en B.M. Fagan, 1995: Historical Archaeology. New York. Ostkamp, S., 2002: Afval als historische bron, ADC-Info (2e kwartaal 2002). Rathje, W, en C. Murphy, 1992: Rubbish!. The archaeology of garbage. What our garbage tells us about ourselves. New York. Tollebeek, J., en T. Verschaffel, 1992: De vreugden van Houssaye. Apologie van de historische interesse. Amsterdam. Verhaeghe, F., 1988: Materiële cultuur, archeologie, geschiedenis en staten van goed, in: F. Daelemans (red.), Bronnen voor de geschiedenis van de materiële cultuur. Staten van goed en testamenten. Brussel, 131-206. Verhaeghe, F., 1990: Twee zijden van één verleden. Geschiedenis en archeologie: beschouwingen omtrent theorie, methode en praktijk, in: Ontstaan en vroegste geschiedenis van de middeleeuwse steden in de Zuidelijke Nederlanden. Een archeologisch en historisch probleem. Spa, 501-559. Verhaeghe, F., en H.L. Janssen, 1984: Stadsgeschiedenis en Stadsarcheologie, Archief- en bibliotheekwezen in België, t. LIII, 1982, 1-51.

Over de zin en onzin van de postmiddeleeuwse archeologie

06-binnenwerk.indd 325

|

325 23-11-2006 12:56:23


Uitwerken van oud veldonderzoek: mogelijk of onmogelijk? Karen Jeneson1

Sinds de inwerkingtreding van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) moet archeologisch veldonderzoek binnen de gestelde termijn van twee jaar na afronding van het veldwerk gepubliceerd worden. Daarmee is de berg van onuitgewerkt veldwerk uit het verleden echter tot op heden niet kleiner geworden. Veel van deze oude projecten hebben echter waardevolle informatie opgeleverd en dus is het zeer belangrijk om alsnog de opgravingsgegevens uit te werken. Is het eigenlijk wel mogelijk om lange tijd nadat het veldwerk is afgerond, van de primaire gegevens (veldtekeningen, dagrapporten, vondstmateriaal) nog een goede publicatie te maken? Tegen welke obstakels kan degene die zich aan deze taak wijdt, aanlopen en hoe moet hij daarmee omgaan? Zijn er ook voordelen aan het later uitwerken van een opgraving? In dit artikel zal ik ingaan op deze problematiek, waarmee ik bij het schrijven van mijn scriptie over de opgraving Hoogeloon-de Kerkakkers te maken kreeg.2 Deze opgraving werd uitgevoerd in de jaren ‘80 door de Vrije Universiteit Amsterdam (VU).

Een waarschuwing vooraf… Een oude opgraving betekent een lange voorgeschiedenis. Op verschillende momenten kunnen verschillende archeologen pogingen hebben ondernomen met de materie aan de slag te gaan; misschien zijn er zelfs al delen van het materiaal uitgewerkt. Dit betekent dat er allerlei meningen en opvattingen rond de opgraving zijn ontstaan, die degene die met de uitwerking gaat beginnen direct op zijn/haar bord krijgt. Dit kan variëren van ideeën over de resultaten van de uitwerking, de juiste onderzoeksvragen en methodieken, tot aan de haalbaarheid van het project. Een algemeen advies bij het starten met een dergelijke klus luidt daarom: wees eigenwijs en kritisch. Het is noodzakelijk over alle aspecten

326

|

van de uitwerking een eigen mening te vormen, van de te volgen methodiek tot aan de te gebruiken theoretische kaders.

Archeoloog versus uitwerker Is het mogelijk een opgraving uit te werken als je niet zelf in het veld hebt gestaan? Het is natuurlijk het allerbeste wanneer degene die de uitwerking gaat doen, zelf ook op de opgraving aanwezig is geweest. Een succesvolle uitwerking is echter zeker mogelijk, ook wanneer men zelf niet de opgraving heeft uitgevoerd. Het kan zelfs een voordeel zijn. De interpretaties uit het veld zijn namelijk gebonden aan de tijd waarin zij zijn gedaan. Met andere woorden: technieken en kennis waar men twintig jaar geleden nog geen be-

Uitwerken van oud veldonderzoek: mogelijk of onmogelijk?

06-binnenwerk.indd 326

23-11-2006 12:56:23


schikking over had, resulteerden in andere interpretaties dan vandaag de dag gedaan zouden kunnen worden. Wanneer de uitwerker niet in het veld heeft gestaan, is hij/zij niet beïnvloed door die (gedateerde) interpretaties en kan dus met een frisse blik naar de primaire gegevens kijken, waarbij tot nieuwe inzichten kan worden gekomen.

Toestand en omvang van het primaire onderzoeksmateriaal Een van de belangrijkste problemen bij het uitwerken van een oude opgraving betreft de staat van het primaire onderzoeksmateriaal. De veldwerkgegevens (tekeningen, dagrapporten, vondsten, foto’s) kunnen door de jaren heen incompleet zijn geraakt, zeker wanneer de spullen op verschillende plekken in opslag staan, of als er wel al naar delen van het materiaal is gekeken. Zo kan alles door de jaren heen verspreid raken over verschillende locaties, zonder dat dit is bijgehouden. Het vondstmateriaal kan door de jaren heen tot slechte staat vervallen zijn, vooral wanneer het niet onder ideale condities bewaard is. Hierbij moet voornamelijk aan organisch materiaal worden gedacht, maar ook metaal kan geheel gecorrodeerd zijn als het niet direct in stabiele toestand is gebracht. Het is daarom belangrijk om de uitwerking van een oude opgraving te beginnen met een inventarisatie en evaluatie van de opgravingsdocumentatie. Hierbij gaat het om vlak- en coupetekeningen, sporen-, vondsten-, monsteren fotolijsten en dag- en weekrapporten. Controleer of de veldadministratie compleet is en waar deze zich bevindt. Vervolgens moeten de verschillende vondstcategorieën worden nagelopen, waarbij conditie, compleetheid en locatie worden bepaald. Pas na deze inventarisatie kan daadwerkelijk een evaluatie van het primaire onderzoeksmateriaal plaatsvinden. Op basis hiervan kan een inschatting worden gemaakt of het nog mogelijk is de uitwerking tot een goed resultaat te brengen. Hoe langer de tijd tussen het

afronden van het veldwerk en het beginnen van de uitwerking, hoe groter de kans dat het materiaal slecht ontsloten is. Er moet echter vooral rekening worden gehouden met het fenomeen van ‘mythevorming’ rond administratie en het vondstmateriaal. Door de jaren heen kan een vertekend beeld zijn ontstaan over de hoeveelheid en kwaliteit van het materiaal. Juist daarom is het uitvoeren van de inventarisatie zo belangrijk: de uitwerker moet zelf een beeld hebben van het materiaal, om zo een goede inschatting van de omvang van het werk te kunnen maken.

De betekenis van de ontwikkelingen in de ICT De hierboven beschreven inventarisatie/evaluatie kan ook helpen bij het inschatten van de omvang van het werk. Oude prognoses zijn vaak aan herziening toe, aangezien de tijd die uitwerking tegenwoordig kost, beduidend minder is geworden. Dit komt voornamelijk door ontwikkelingen in digitaliseringsmogelijkheden; hard- en software hebben zich de afgelopen twintig jaar razendsnel ontwikkeld, bijvoorbeeld op het gebied van database-programma’s (Access), digitale tekenprogramma’s (AutoCAD, Adobe Illustrator) en GIS-software (MapInfo). Vandaag de dag zijn deze programma’s niet meer weg te denken bij de uitwerking. Zo kan bijvoorbeeld het wel of niet beschikken over gedigitaliseerde tekeningen een groot verschil betekenen in tijdsduur en interpretatie van sporen. Dit laatste geldt vooral bij werkputoverschrijdende structuren. Tijdens de opgravingen in Hoogeloon beschikte men in het veld niet over digitale gegevens van de voorgaande campagne(s). Er waren enkel met de hand gemaakte overzichtstekeningen beschikbaar, waarop alleen de belangrijkste sporen, zoals paalkuilen en greppels, werden overgenomen. In het veld bestond daarom per campagne wel in grote lijnen een beeld van de resultaten van de voorafgaande jaren, maar niet op detailniveau. Werkputoverschrijdende

Uitwerken van oud veldonderzoek: mogelijk of onmogelijk?

06-binnenwerk.indd 327

|

327 23-11-2006 12:56:23


Afb. 1 Herinterpretatie van sporen. De rode lijnen geven de werkputgrenzen aan. Links de sporen per werkput, in het midden de interpretatie van de sporen in 1991 (drie huizen, waarvan één met verdiept stalgedeelte zonder paalkuilen) en rechts de nieuwe interpretatie in 2004, een veekraal met zes boxen.

328

structuren werden alleen opgemerkt als het ging om opvallende structuren zoals de omheiningsgreppel van de nederzetting of structuren, in werkputten die binnen dezelfde campagne werden opgegraven. Andere structuren, die nu op de digitale overzichtstekening direct opvallen, werden niet herkend. Een goed voorbeeld hiervan is de veekraal (zie fig. 1). In 1980 werd een eerste deel van deze structuur blootgelegd, bij de opgraving van de villa. Hier werd toen verder weinig aandacht aan besteed. De sporen liepen parallel aan de villa-omheining, maar waren niet zo diep en lagen verder uiteen. Een mogelijke interpretatie van deze sporen werd niet gegeven. Pas vijf jaar later, in 1985, werden werkputten aangelegd ten oosten van de villa. De putten lagen dusdanig dat met name de sporen in noord-zuid richting opvielen. Alle diepe kuilen die op één lijn lagen in deze putten werden als middenstaanders van huizen geïnterpreteerd. De haaks erop staande sporen werden in verband gebracht met de huisplattegronden, maar niet nader geïnterpreteerd. In de digitale tekening is de rechthoekige veekraal met onderverdeling in zes boxen echter duidelijk zichtbaar. Op deze manier kan het uitwerken van een oude opgraving met behulp van digitale (overzichts)tekeningen nieuwe

informatie opleveren, wat kan leiden tot het herkennen van geheel nieuwe structuren. Een tijdsinvestering in het digitaliseren kan dus later in het proces een flinke tijdswinst opleveren én het kan leiden tot het ontdekken van nieuwe structuren. Het is aan te bevelen dit van tevoren goed uit te zoeken.

Ontwikkeling in de nederzettingsarcheologie Een ander belangrijk voordeel bij het later uitwerken van een opgraving vormt de ontwikkeling van de kennis op het gebied van structuren, zoals huisplattegronden, spiekers, greppelsystemen en waterputten. In de afgelopen tien tot twintig jaar is deze kennis sterk toegenomen, voornamelijk dankzij de toename van het aantal opgravingen, waaronder een aantal grootschalige nederzettingsonderzoeken. Dit heeft onder andere geleid tot het herkennen van nieuwe huistypen. Toepassing van deze kennis op de sporen van oude opgravingen kan leiden tot het reconstrueren van structuren die tijdens de opgraving nog niet werden herkend. Deze ontwikkelingen zijn niet van de laatste tijd; het is een continu proces. Toen de opgravingen in Hoogeloon begonnen, kon men nog geen huisplattegronden herkennen op de zandgronden. Het loopniveau is hier namelijk vaak verdwenen door latere ploegacti-

| Uitwerken van oud veldonderzoek: mogelijk of onmogelijk?

06-binnenwerk.indd 328

23-11-2006 12:56:24


viteiten. In 1982 werd op de opgraving in het naburige Riethoven (ook door de VU) een complete huisplattegrond op loopniveau blootgelegd.3 Hierdoor kwam men tot het inzicht dat een aantal paalkuilen op een rij tot een huisplattegrond te reconstrueren was, namelijk een inheems-Romeins woonstalhuis van het eenvoudige tweeschepige Alphen-Ekerenhuistype. Gewapend met deze nieuwe kennis werd in Hoogeloon vanaf dat moment een groot aantal huizen van dit type gereconstrueerd. Varianten van dit type huis werden echter nog niet herkend. Recente opgravingen in Zuid-Nederland (bijvoorbeeld Lieshout)4 hebben echter aangetoond dat van het eenvoudige Alphen-Ekerentype in de loop der jaren verschillende varianten zijn ontstaan, bijvoorbeeld doordat één of meerdere middenstaanders door paren

wandpalen werden vervangen, of doordat bij de constructie gebruik gemaakt werd van stiepen in plaats van ingegraven palen. Bij de nieuwe uitwerking van de sporen in 2004 bleek dat deze varianten in Hoogeloon veelvuldig voorkwamen. Er zijn drie varianten te onderscheiden: één waarbij één middenstaander is vervangen, één waarbij meerdere middenstaanders zijn vervangen en één waarbij alle middenstaanders zijn vervangen. Deze varianten worden in de nieuwe uitwerking aangeduid met respectievelijk de typenamen Hoogeloon 2A, 2B en 2C (zie fig. 2). Het resultaat van het toepassen van de nieuwe kennis van inheems-Romeinse huisplattegronden op de opgravingen van Hoogeloon is een drastische wijziging van het bestaande beeld. Bij een

Afb. 2 Huisplattegronden van het type Hoogeloon 2. Van boven naar beneden de subtypes 2A, 2B en 2C. De paalkuilen zijn zwart gemaakt.

Uitwerken van oud veldonderzoek: mogelijk of onmogelijk?

06-binnenwerk.indd 329

|

329 23-11-2006 12:56:24


Afb. 3 Resultaat van het toepassen van nieuwe kennis op het gebied van huisplattegronden. Links de situatie zoals opgegraven in 1987 met een aantal diepe paalkuilen (in zwart). In het midden de reconstructie uit 1991 met 2 elkaar half overlappende huizen (XXIX en XXX). Rechts de nieuwe reconstructie, H20 van het type Hoogeloon 2A.

quick scan in 1987 reconstrueerde men dertig huisplattegronden, gebaseerd op het aantal huizen dat in het veld was herkend. In alle gevallen ging het om tweeschepige woonstalhuizen van het type Alphen-Ekeren, waarvan zes met een verlaagd stalgedeelte.5 Er werden vier huisplattegronden zonder middenstaanders gereconstrueerd. De nieuwe uitwerking in 2004 resulteerde in 27 huisplattegronden. Hiervan zijn er 15 ongewijzigd ten opzichte van de uitwerking van 1987. Acht plattegronden zijn gewijzigd en er zijn vier nieuwe bijgekomen. De sporen van twee in 1987 gereconstrueerde huisplattegronden zijn tijdens de nieuwe uitwerking toegekend aan een bijgebouw (mogelijk een stal) en de al eerder genoemde veekraal. De zeven huisplattegronden van het type Hoogeloon 2 zijn dus allemaal nieuw. Van type 2A zijn twee huisplattegronden gereconstrueerd, van het type 2B vier en één van het type 2C. De toename van het aantal opgravingen én publicaties in de afgelopen jaren is ook een voordeel bij het nu pas uitwerken van een oud onderzoek. Het is eenvoudiger geworden de resultaten te plaatsen in een regionaal en interregionaal kader. Voor Hoogeloon bijvoorbeeld geldt dat het aantal uitgewerkte inheems-Romeinse nederzettingen begin jaren ’80 nog op één hand te tellen was, een situatie die anno 2006

330

|

drastisch is veranderd. Er is nu veel meer vergelijkingsmateriaal beschikbaar, zowel wat betreft structuren en vondstmateriaal, als wat betreft de diverse onderzoekskaders die gebruikt worden om opgravingsgegevens te interpreteren.

Conclusie en aanbevelingen Is het mogelijk om met bevredigend resultaat oud veldonderzoek uit te werken? Ik denk dat deze vraag met een volmondig “JA” beantwoord kan worden. Alles bij elkaar beschouwend zijn er mijns inziens meer voor- dan nadelen aan het uitwerken van oud veldonderzoek. Dit wil overigens niet zeggen dat ik ervoor zou willen pleiten opgravingen op een veel later tijdstip uit te werken. De huidige KNA-termijn van twee jaar moet gehandhaafd blijven. Oud onderzoek dat in de afgelopen decennia is blijven liggen, kan echter wel degelijk vandaag de dag nog uitgewerkt worden, mits goed rekening wordt gehouden met de volgende nadelen: 1. mogelijke incompleetheid en analoge toestand van het materiaal (tekeningen, dagrapporten, lijsten, vondstmateriaal); 2. mythevorming over de omvang en toestand van het materiaal (hoe langer geleden de opgraving, des te groter de mythevorming); 3. uitwerker heeft niet in het veld gestaan (en is onbekend met denkbeelden en kennis van het veldteam).

Uitwerken van oud veldonderzoek: mogelijk of onmogelijk?

06-binnenwerk.indd 330

23-11-2006 12:56:24


Hoewel deze nadelen zeker niet moeten worden onderschat, worden ze mijns inziens voor een groot deel goedgemaakt door de voordelen: 1. gebruik kunnen maken van automatiseringsprogramma’s (AutoCAD, Adobe Illustrator, Access, Mapinfo); dit levert naast tijdwinst nieuwe interpretatiemogelijkheden op; 2. nieuwe kennis op het gebied van structuren en vondstmateriaal; 3. meer vergelijkingsmateriaal in de vorm van rapporten en publicaties; 4. uitwerker heeft niet in het veld gestaan (en kijkt daarom met een frisse blik naar het materiaal).

Deze voordelen maken het mogelijk de veldwerkresultaten op nieuwe manieren te interpreteren. Er zijn echter wel verschillende aanbevelingen te doen: • Bezint eer ge begint. Voer vóór te beginnen een grondige inventarisatie uit van de velddocumentatie en het vondstmateriaal en probeer van tevoren een duidelijke begrenzing te bepalen. Voer gedurende een maand een pilot-onderzoek uit en identificeer de mogelijke vertragende obstakels. • Pas op voor (goedbedoelde) adviezen van anderen. Zeker waar het oude opgravingen betreft, zijn in de loop

Afb. 4 Resultaat van de uitwerking van de nederzettingssporen van Hoogeloon in 2004, ten opzichte van de ‘oude’ interpretaties uit de jaren 80. De kleur geeft aan of de structuur ongewijzigd is gebleven (blauw), gewijzigd is (roze) of dat het een geheel nieuwe structuur betreft (geel) (uit: Jeneson 2004, fig.4.1).

Uitwerken van oud veldonderzoek: mogelijk of onmogelijk?

06-binnenwerk.indd 331

|

331 23-11-2006 12:56:25


der tijd uiteenlopende meningen ontstaan over de kwaliteit van het veldwerk en de administratie, de toestand van het vondstmateriaal en de tijdsduur die de uitwerking in beslag zou moeten nemen. Ga niet te veel af op deze verhalen, maar voer eerst de eigen objectieve inventarisatie uit. • Het kan lonen eerst de eigen kennis bij te spijkeren, zeker wanneer dit later in het traject tijdswinst kan opleveren. Hierbij valt vooral te denken aan kennis op het gebied van automatiseringsprogramma’s voor tekenen en databases. • Wees eigenwijs! Wanneer de uitwerker niet bij het veldwerk is geweest,

is hij/zij niet ‘besmet’ met ideeën van het team. Put uit eigen kennis, zoek zelf naar theoretische kaders, bepaal de eigen onderzoeksmethodiek. Juist als niet-professioneel archeoloog is het mogelijk van alles uit te proberen, maak van deze gelegenheid gebruik. Tot slot laat figuur 4 zien hoe de bovengenoemde voordelen in het voorbeeld van Hoogeloon hebben geleid tot een bijstelling van de tot dan toe gepubliceerde plattegrond van de nederzetting. cf.jeneson@let.vu.nl

Noten 1 Karen Jeneson is in 2004 afgestudeerd (ACVU Amsterdam, Provinciaal-Romeinse archeologie) en was achtereenvolgens werkzaam voor de SIKB, Hazenberg Archeologie Leiden en ADC Archeoprojecten. Per 1 september jongstleden is zij begonnen met promotieonderzoek naar het Romeinse villalandschap tussen Tongeren en Heerlen (onderdeel van een nieuw NWO-gefinancieerd onderzoeksprogramma van het ACVU). 2 Jeneson 2004. 3 Zie o.a. Vossen 1997 en Slofstra, Lammers & Aarts 1993. 4 Zie bijv. Hiddink 2005. 5 In de nederzettingsarcheologie van de Romeinse tijd ook wel ‘potstal’, ‘zonk’ of ‘verdiept stalgedeelte’ genoemd. Literatuur Groot, T. de, 2001: Brandend zand. Een inheems-Romeinse nederzetting te Brandevoort (gemeente Helmond), (ongepubliceerde scriptie). Hiddink, H., 2003: Archeologisch onderzoek door de Vrije Universiteit Amsterdam: Opgravingen bij Nederweert 2, Amsterdam (ACVU-brochure nr. 11). Hiddink, H., 2005: Archeologisch onderzoek aan de Beekseweg te Lieshout (Gemeente Laarbeek, Noord-Brabant), ZAR 18, Amsterdam. Hiddink, H. & F. Kortlang (red.), 2000: Archeologisch onderzoek door de Vrije Universiteit Amsterdam: Opgravingen bij Nederweert, Amsterdam (ACVU-brochure nr. 6). Jeneson, C.F., 2004: Terug naar Hoogeloon. Nieuwe inzichten in de inheems-Romeinse nederzetting op de Kerkakkers. (ongepubliceerde scriptie, VU Amsterdam). Slofstra, J., 1987: Een nederzetting uit de Romeinse tijd bij Hoogeloon, in: W. van Nuenen (red.), 1987: Drie dorpen, een gemeente, Hapert, 51-86. Slofstra, J., 1991: Changing settlement systems in the Meuse-Demer-Schelde area during the Early Roman period, in: Roymans, N. & F. Theuws (eds.) 1991: Images of the past. Studies on ancient societies in northwestern Europe, Amsterdam, 131-199. Slofstra, J. & J. Bazelmans, 1985: De inheems-Romeinse nederzetting op de Kerkakkers bij Hoogeloon, in: J. Slofstra et al. (red.), 19-18. Slofstra, J., M. Lammers & J. Aarts, 1993: Inheemse boeren in de Romeinse wereld. Nederzettingsonderzoek bij Riethoven, in: N. Roymans en F. Theuws (red.) 1993: Een en al zand. Twee jaar graven naar het Brabantse verleden, ’s Hertogenbosch, 58-72. Vossen, I.M.J., 1997: Riethoven-Heesmortel. Een inheems-Romeinse nederzetting in de Brabantse Kempen. (ongepubliceerde scriptie, VU Amsterdam). Wesselingh, D.A., 2000: Native neighbours, Local settlement system and social structure in the Roman period at Oss (The Netherlands), Analecta Praehistorica Leidensia 32, Leiden.

332

|

Uitwerken van oud veldonderzoek: mogelijk of onmogelijk?

06-binnenwerk.indd 332

23-11-2006 12:56:25


Bandkeramische migratie, feiten en foutjes Theo Nakken

Met belangstelling heb ik in het juninummer van Westerheem het artikel van Luc Amkreutz over ‘Bandkeramiek op de Maasoevers: feit of foutje?’ gelezen.1 Hierbij kunnen enkele geologische en historische kanttekeningen worden gemaakt. niet vermeld. Dit bemoeilijkt overigens ook een correcte determinatie door amateurs. Een ander wingebied kan bij hetzelfde gesteente tevens invloed op visuele kenmerken hebben (andere geogenese). Om de herkomst met zekerheid vast te stellen is nader mineralogisch en microscopisch onderzoek nodig (bijvoorbeeld aan slijpplaatjes). Of dit daadwerkelijk is uitgevoerd, blijft onvermeld.

Afb. 1 Amfiboliet uit Eifel/ Ardennen.

2. Demografische druk en klimaatsverandering

De theorie van een progressievere locatiekeuze van de jongere Lineaire Bandkeramiek (LBK) onder afwijzing van het rigide ‘Lössgesetz’ is op zich plausibel. Aanpassing is immers overlevingsstrategie. De vergelijking van de onderzochte nederzettingen van jonge LBK in het Maasdal met de oudere LBK op de randen van het Zuidlimburgse lössgebied is echter wat summier en vertoont enkele lacunes.

1. Aard en herkomst van dissels in jonge LBK2 Er worden te weinig gegevens aangedragen om de herkomst van het materiaal van de dissels die niet van vuursteen zijn, steeds specifiek te kunnen herleiden tot contacten met ‘CentraalDuitsland’ (geografisch vage term) en Oost-België. Uiterlijke kenmerken van amfiboliet, ‘grès à mica’ en lydiet worden

Voor deze mogelijke oorzaken van migratie door Bandkeramiekers van lössgebied (Middenterras) naar de oude rivierklei van het Maasdal (Laagterras) worden geen samenhangende argumenten aangedragen. Speculeren wordt dan verleidelijk.

Toelichting Ad 1 Naast wijziging van locatietype vormt verandering in gesteentekeuze volgens de auteur een argument voor contactveranderingen in de jonge LBK (meer op het westen en minder op het oostelijk herkomstgebied gericht). Voor vuursteen geldt dit inderdaad voor de nederzettingen Nattenhoven en Itteren (Maasdal). Bij bovengenoemde andere gesteenten is dat nog maar de vraag. Amfiboliet is een vulkanisch ganggesteente, dat vrij veel voorkomt in de meeste metamorfe zones: basalt en diabaas veranderen onder verhoogde temperatuur en druk in amfiboliet. Dit taaie, harde en dichte gesteente bestaat

Bandkeramische migratie, feiten en foutjes

06-binnenwerk.indd 333

|

333 23-11-2006 12:56:26


vooral uit donker amfibool en een sterk variabel gehalte witte veldspaat. Dit staal van de Steentijd is zeer geschikt voor dissels en strijdhamers. Belangrijke vindplaatsen liggen ver uiteen. In de Ardennen komt het aan de oppervlakte vanwege diepe rivierinsnijdingen in Siluur en Devoon. Hetzelfde geldt echter voor de Eifel wegens overeenkomstige geogenese. De kleur is dan zwart tot donkergroen (afb. 1), gestreept of gevlekt met wit en grijs. Onderscheid tussen Eifel en Ardennen kan slechts in het laboratorium worden gemaakt. Daarnaast wordt amfiboliet regelmatig aangetroffen in de grondmorenen van Noord-Nederland en de Noordduitse Laagvlakte (Saalien-ijstijd). De hoofdtinten zijn dan gevlekt grijswit of soms blauwgrijs en roodviolet met witte veldspaatslierten (afb. 2). In stenen artefacten is alleen amfiboliet van Eifel/Ardennen visueel dus goed te onderscheiden van de noordelijke variant, die ook werd gebruikt voor bijlen en strijdhamers in deze regio. Met ‘Centraal Duitsland’ bedoelt de auteur misschien het Thüringer Leisteengebergte en de Harz. Hier komt amfiboliet winbaar (aan het oppervlak) echter niet voor. Dit is wel het geval op veel grotere afstand in de Frankische Jura en het Boheemse Ertsgebergte.

Afb. 2 Amfiboliet uit Noordduitse Laagvlakte.

Grès à mica de Horion Hozémont en lydiet worden vermeld bij ruim 80% van 22 dissels van Nattenhove. Grès à mica wordt niet omschreven. Dit lijkt meer op het napraten van

Waalse geologen. Waarschijnlijk wordt hiermee een harde kwartsitische zandsteen met glimmer bedoeld. Dit gesteente komt in alle metamorfe zones voor, dus ook in de Ardennen. De onduidelijke foto van afb. 9 wijst hier echter niet op. De gesuggereerde vindplaats (Horion) ligt dan op het Haspengouws Leemplateau in de omgeving van Huy aan de Maas (eveneens LBK-gebied). Aard en herkomst blijven onduidelijk, omdat dit type ook in de naburige Eifel voorkomt. Opmerkelijk is, dat in Itteren slechts 3 dissels zijn gevonden, waarvan slechts één is beschreven (grès à mica). Lydiet is een glasharde, vrijwel zwarte kiezelschist, die vooral bestaat uit kwarts en zwarte chalcedoon. Het zou afkomstig zijn uit Céroux Mousty, eveneens gelegen op het Haspengouws Leemplateau. De enige plek in België waar lydiet aan de oppervlakte komt, ligt inderdaad rond Céroux in het diep ingesneden dal van de rivier de Dijle (lydietlenzen in Cambrium-Ordovicium). Dit gesteente komt echter ook voor in dalen van de Eifel, Noord-Sauerland en in bovengenoemde Scandinavische zwerfstenen (zie tevens Friese vindplaatsen van neolithische hamerbijlen). Visueel onderscheid naar herkomst is (vrijwel) uitgesloten. Amfiboliet, kwartsietische zandsteen en lydiet komen winbaar dus zowel in het ‘oosten’ als in het ‘westen’ op vergelijkbare afstanden van het Limburgse lössplateau voor, terwijl de oostelijke contacten veel ouder zijn. Zeker de Eifel komt dus nog steeds in aanmerking als (grondstof)leverancier voor de jongere LBK-dissels.

Ad 2 Demografische druk kan als verklaringsgrond van de Bandkeramische migratie van de löss naar de oude rivierklei in het Maasdal slechts zinvol zijn, indien deze in samenhang wordt beschouwd met overige ‘push- en pull’factoren van vertrek- en aankomstge-

334

|

Bandkeramische migratie, feiten en foutjes

06-binnenwerk.indd 334

23-11-2006 12:56:26


bieden. Hiervoor kan het migratiemodel van Lee als hulpmiddel dienen.3 Bevolkingsdruk is een relatief en tijdgebonden verschijnsel. Bij de zeer primitieve landbouwmethoden in de LBK (roofbouwcultuur van boskap, zonder dierlijke bemesting op de akkers en geen ploeg) hangt het ontstaan van overbevolking vooral af van het tekort aan vruchtbaar landbouwareaal. Een agrarisch productiesurplus veroorzaakt aanvankelijk een stijgend geboorteoverschot. Dit leidt in dit geval tot een versnelde afname van het bosareaal. Ondanks de grote natuurlijke vruchtbaarheid van löss en het gunstige, vrij warme zeeklimaat gedurende het Atlanticum zal de graanopbrengst wegens de zeer ondiepe grondbewerking (hak of stok) en het ontbreken van aanvullende bemesting geleidelijk dalen. En dat, terwijl meer monden gevoed moeten worden Tevens daalt de bodemkwaliteit door afbraak van organische stof in de bovengrond van het oorspronkelijke bruine bosprofiel. Voortschrijdende boskap voor nieuwe akkers is het gevolg. De bodemuitputting kan aanvankelijk zeer geleidelijk verlopen. Wegens het hoge sterftecijfer (in Elsloo geschat op 30-40‰ /jaar) zal ook de bevolkingsgroei beperkt blijven. Voor het lössplateau van Zuid-Limburg (50 km2) wordt ruwweg uitgegaan van een groei van 300 naar 1000 bewoners in ca. drie eeuwen. 4 Dit betekent een gemiddelde jaargroei van bijna 7,8‰. Dit geeft een verdubbeling in ca. 90 jaar en is als zelfstandige factor zeker niet spectaculair. Wel bemoeilijkt het ontbreken van graanopbrengstcijfers de beoordeling van bevolkingsgroei als migratiefactor. Er bestaat echter een meer voor de hand liggende oorzaak voor het vertrek van Bandkeramiekers van löss naar het Maasdal. De geschetste versnelde ontbossing leidt zelfs bij bescheiden bevolkingsgroei tot ‘sheet’-erosie5 op het golvende lössplateau. De vruchtbare bruine toplaag spoelt dan als colluvium naar de valleien.6 Het vrij regenrijke klimaat stimuleert deze colluviatie. Het meest kwetsbaar waren

de randen van het lössplateau, waar zich de meeste LBK-nederzettingen bevonden. Deze erosie kent een exponentieel verloop: aanvankelijk dus gering en onzichtbaar, later steeds sneller. Het probleem ligt in de kwantificering van dit proces. Aanwijzingen in welke mate sheet-erosie is opgetreden, kunnen misschien mede worden verkregen uit (veld)studie van ‘onthoofde’ bodemprofielen van bruine lössgronden en met colluvium ‘begraven’ profielen in de omgeving van de grootste LBK-nederzettingen. Wel kan een ruwe indicatie van de omvang worden verkregen, indien wordt uitgegaan van een gemiddelde behoefte aan bouwland van 1,5 ha per ‘grootfamilie’ (ca. 8 personen) en ca. 0,5 ha voor brandhout en bouwmateriaal. Op het hoogtepunt van de LBK-kolonisatie (1000 zielen) was dus ca. 2,5 km2 gekapt. Bij dominante randbewoning was naar schatting hooguit 20% ofwel 10 km2 van het Graetheideplateau in gebruik. Tenminste een kwart van deze zone zou dan ontbost en dus aan ernstige erosie onderhevig zijn geweest. In deze berekening is uitgegaan van een ‘best case’-scenario: er is nog geen bouwland door uitputting verlaten en de bevolkingsgroei is bescheiden ingeschat. Wordt arbitrair uitgegaan van een ‘worst case’ van 20% ‘areaalverlating’ en een groei van 300 naar 2000 bewoners in drie eeuwen (bijna 19‰ op jaarbasis), dan bedraagt de totale kap 6 km2 ofwel liefst 60% van het randareaal. Vooral wegens het hoge sterftecijfer lijkt het ‘best case’-scenario het waarschijnlijkst. Migratie wegens colluviatie is dus slechts een kwestie van tijd. Naast genoemde ‘push’-factoren spelen ook ‘pull’factoren van het ontvangende gebied een rol. Deze lijken vrij gunstig, al was er duidelijk minder landbouwareaal beschikbaar in het Maasdal (verschuiving naar meer veeteelt). Erosie, zelfs in combinatie met een bescheiden bevolkingsgroei, lijkt de dominante ‘push’-factor. Omdat de oudere Limburgse LBK-nederzettingen opereerden vanuit een gunstige startpositie, kan de verhuizing naar het Maasdal worden opgevat

Bandkeramische migratie, feiten en foutjes

06-binnenwerk.indd 335

|

335 23-11-2006 12:56:26


als een tussentijdse crisis, die aan de grote crisis, het verdwijnen van de Bandkeramische cultuur rond 4900 voor Chr., voorafging. Klimaatsverandering In het Atlanticum (6000-3000 voor Chr.) is sprake van een vrij warm en vochtig zeeklimaat, waarbij de gemiddelde jaartemperatuur tenminste 2,50C hoger ligt dan in het huidige Subatlanticum. Dit lijkt weinig, maar bij daling van het actuele gemiddelde met 50C zou al een nieuwe ijstijd aanbreken. Weliswaar zijn in het Vroeg-Atlanticum klimaatschommelingen opgetreden, maar over ernstige droogteperioden is niets bekend. De auteur citeert overigens slechts één bron. Deze heeft bovendien betrekking heeft op Zuidwest-Ierland, hetgeen in dit geval minder relevant lijkt. Tevens wordt hierbij regionaal slechts een wat koelere en geen drogere periode vermeld. Bovengenoemd klimaattype is zeer geschikt voor de ontwikkeling van dichte gemengde loofbossen enerzijds en het beoefenen van de landbouw anderzijds. Er zijn geen aanwijzingen, dat West-Eu-

Noten 1 Amkreutz 2006,130-140. 2 Bishop 1994; Brandt 1970, 226-235; De Grooth 2005, 219-245. 3 Lee 1969, 282-297. 4 Bloemers 1990, 36-40. 5 USDA, 251-254. 6 Edelman 1960, 169-178. Literatuur Amkreutz, L., 2006: Bandkeramiek op de Maasoevers: feit of foutje? Westerheem 55-3, 130-140. Bishop, A.C. e.a., 1994: Stenen, mineralen en fossielen, Baarn. Bloemers, J.H. e.a., 1990: Verleden Land, Amsterdam. Brandt, K.H., 1970: Steingeräte der Bandkeramik aus Belgien, Niederlanden, aus dem Rheinland und Westfalen, in: Praehistorisches Zeitschrift 45, 226-235. De Grooth, M. & P. van de Velde, 2005: Kolonisten op de löss? Vroeg-neolithicum A: de bandkeramische cultuur, in: L.P. Louwe Kooymans, Nederland in de prehistorie, Amsterdam, 219-245. Edelman, C.H., 1960: Inleiding tot de bodemkunde van Nederland, Amsterdam. Lee, E.S., 1969: A theory of migration, in: Jackson, J.A. (ed.), Migration, Cambridge, 282-297. USDA, 1979: Soil Survey Manual, Washington DC.

336

|

ropa in het Atlanticum is getroffen door een koudegolf of ernstige droogte.

Conclusies 1. De handelscontacten van de LBK kunnen beter begrepen worden bij controle in het laboratorium van aard en herkomst van disselgesteenten als amfiboliet, grès à mica en lydiet. Ook gabbro, diabaas, basalt en dioriet verdienen overigens enige aandacht. 2. Migratie van lössplateau naar Maasdal is waarschijnlijk veroorzaakt door een combinatie van ‘sheet’-erosie (wegens sterke houtkap) en bevolkingsgroei. In een roofbouwcultuur is zelfs een bescheiden toename van de populatie hiervoor voldoende: Eerst migreert de bodem, daarna de boer. Nader profielonderzoek naar colluviatie in het Vroeg-Atlanticum op Graetheide is aan te bevelen. 3. Bandkeramische migratie is niet veroorzaakt door sterke klimaatsschommelingen. Klapstraat 140 6931 CN Westervoort

NASCHRIFT VAN DE AUTEUR Vanuit het perspectief van een levendige en boeiende discussie over de prehistorie in Westerheem, is het verheugend te constateren dat mijn artikel over de Bandkeramiek (nr. 3, juni 2006) reflectie alsmede reactie bij de lezers heeft aangewakkerd. De bovenstaande op- en aanmerkingen van dhr. Nakken vormen weliswaar een interessante aanzet tot discussie, maar zijn niet steeds terecht. Op uitnodiging van de redactie zal in het volgende nummer van Westerheem dan ook een uitgebreider commentaar gegeven worden, ondersteund door enkele argumenten van archeologische aard. Luc Amkreutz

Bandkeramische migratie, feiten en foutjes

06-binnenwerk.indd 336

23-11-2006 12:56:27


Rondom de stad

Gemeentelijke archeologie in... Arnhem Het Musiskwartier in Arnhem: de geschiedenis van een stadswijk Mieke Smit & Ronald Wientjes

Inleiding Met de simpele vermelding ‘Est in Arneym ecclesia I, que solvit libram I’ in de goederenlijst van de Sint-Salvatorabdij te Prüm duikt Arnhem in 893 op in onze geschiedenis. Er staat een kerk in Arnhem die elk jaar één pond aan de abdij moet betalen, maar waar wonen de mensen? Een antwoord op deze vraag kon tot voor kort niet worden gegeven. In 2003 was er de gelegenheid om een opgraving uit te voeren in een deel van de binnenstad dat ‘het Musiskwartier’ is gedoopt. Het onderzoeksgebied werd begrensd door Beekstraat, Nieuwstad, Walstraat en Roggestraat. Niet alleen zijn we hier iets meer te weten gekomen over ‘Arneym’ en zijn bewoners, maar ook hebben we inzicht gekregen in het ontstaan van een nieuwe wijk in de laatmiddeleeuwse stad. De combinatie van archeologisch en historisch onderzoek leverde verrassende resultaten op (afb. 1).

latere eeuwen, dat we niet kunnen zeggen hoe de mensen daar leefden en hoe hun huizen er uitzagen. Wat later krijgen we meer vat op de bewoning aan de beek. We kunnen twee

Afb. 1 Het onderzoeksgebied op de 17e-eeuwse kaart van Nicolaas van Geelkercken.

De eerste bewoning langs de Jansbeek Al in de 9e eeuw koos men het terrein langs de Jansbeek uit om zich te vestigen. De oudste sporen op het onderzoeksterrein waren echter zozeer aangetast door bouwactiviteiten uit

Rondom de stad

06-binnenwerk.indd 337

|

337 23-11-2006 12:56:27


Afb. 2 Woonstalboerderijen en bijgebouwen in de 9e-13e eeuw.

bijgebouwen, een hutkom (structuur 3) en een spieker (structuur 2) reconstrueren, die hoogstwaarschijnlijk tot één erf hebben behoord dat rond het jaar 1000 bewoond is geweest. Het hoofdgebouw van dit erf was misschien de woonstalboerderij (structuur 8) waarvan slechts enkele paalkuilen zijn teruggevonden. Het is echter ook mogelijk dat deze pas in de loop van de 11e eeuw is gebouwd. Deze onzekerheid in datering wordt veroorzaakt doordat het kogelpotaardewerk, dat in de grondsporen is gevonden, alleen een ruime datering van twee eeuwen toelaat. De hutkom was 5 x 8 m groot en was zo’n 0,85 m ingegraven ten opzichte van het toenmalige maaiveld. In de hutkom heeft op een zeker moment brand gewoed, de houten vloerplanken op de bodem waren sterk aangetast door het vuur. Door de brand zijn de houten wanden en het dak ingestort. Op de houten vloer lagen verbrande

338

|

palen en planken kriskras door elkaar. De bewoners van het erf hebben de hutkom herbouwd. Over de verbrande houtresten gooiden ze een laag schoon zand en bekleedden de vloer opnieuw met houten planken. De aardewerkvondsten dateren dit tweede gebouwtje in de periode 960-1050. In de 12e eeuw treffen we langs de beek de sporen van tenminste twee woonstalboerderijen (structuren 5 en 7) aan. De boerderij 7 is het meest compleet bewaard gebleven. Uit de grondsporen is een plattegrond te reconstrueren met een totale lengte tussen de 27 en 30 m en een breedte van 8,50 m. Zware gebinten vormden de dragende constructie van de boerderij. Hiervan was een rij paalsporen van de zuidelijke staanders het meest compleet bewaard gebleven. De grondsporen van de boerderij van de naaste buren zijn veel minder goed geconserveerd. Aan

Rondom de stad

06-binnenwerk.indd 338

23-11-2006 12:56:27


de oostzijde is een groot deel van de plattegrond door latere verstoringen geheel verdwenen, maar qua opzet en uitvoering zal dit huis zeer hebben geleken op het buurpand (afb. 2). De grondsporen die tezamen structuur 9 zijn gedoopt, zijn zeer fragmentarisch bewaard gebleven. Hebben we hier te maken met de resten van een woonstalboerderij of misschien met een bijgebouwtje op het erf van boerderij 7? De bijgebouwen 10 en 13 hebben waarschijnlijk gehoord bij het erf van structuur 7. Structuur 10 is een spieker van 4,50 x 4,50 m, die door enkele kogelpotscherven uit de paalkuilen in de 12e eeuw gedateerd kan worden. Het andere bijgebouwtje is een hutkom met een buitenmaat van 4,80 x 4,80 m, die in de tweede helft van de 12e eeuw te dateren is. Net als bij de hutkom die hiervoor is besproken, kent de bouwgeschiedenis van deze hutkom ook twee fasen. Een bijzondere vondst vormt een (bijna) complete kogelpot die was ingegraven onder de vloer. Omdat de pot met de opening naar boven rechtop in een kuiltje is geplaatst, gaan we ervan uit dat het een bouwoffer is.

Stadsontwikkeling in de 14e eeuw In de 13e eeuw worden we in het Musiskwartier met een volkomen andere situatie geconfronteerd: het gebied blijkt, op een grote zeshoekige spieker (structuur 14) na, volledig verlaten te zijn. Een brede strook aan de oostkant van de beek, de tegenwoordige Beekstraat, was weliswaar al in circa 1275 binnen de stadsmuur komen te liggen, maar de nieuwe wijk wilde maar niet bevolkt raken. Pas in 1387 braken er betere tijden aan. Hertog Willem van Gulik zat stevig in het zadel en de vooruitzichten waren gunstig. Samen met zijn echtgenote, Catharina van Holland, schonk hij toen een groot deel van deze strook, waartoe ook het onderzoeksgebied behoort, aan het Sint-Catharina gasthuis, het armengasthuis van de stad Arnhem. Dit vormde de opmaat tot wat we met recht een voortvarend staaltje van mid-

deleeuwse stadsontwikkeling mogen noemen. Men pakte het meteen goed aan: de beek werd tussen twee nieuw gebouwde kademuren (afb. 3) geperst. Ze verloor zo haar van nature slingerende karakter en werd een min of meer recht kanaal. Vervolgens maakte men het terrein ten oosten van de beek ‘bouwrijp’ door er een dik pakket zand op te brengen. Vrij snel daarna, in 1389, werd het gebied verkaveld in 24 huiserven die in erfpacht werden uitgegeven. Het hele project werd gerealiseerd in nauwe samenwerking tussen de hertog van Gelre en de stad Arnhem. Tijdens het archeologische onderzoek kon de ontwikkeling van de nieuwe wijk als het ware op de voet worden gevolgd (afb. 5). Langs de Beekstraat werden, waarschijnlijk meteen na de uitgifte van de grond in 1389, de eerste huizen neergezet. Deze bebouwing was aanvankelijk nog niet aaneengesloten en men gebruikte baksteen slechts in de funderingen; het opgaande werk bestond uit hout en leem. Of op perceel 13 al meteen een pand is neergezet is niet zeker. Er werd alleen een deel van een zijgevel aangetroffen, die op basis van het baksteenformaat in de 15e eeuw te dateren is. Ook voor perceel 14 is het niet zeker of er meteen na 1389 een huis op gebouwd werd. De bakstenen fundering van het dwarshuis dat hier verrees, dateert uit de eerste helft van de 15e eeuw. Wel werd tussen

Afb. 3 De kademuur waarmee de beek in de late 14e eeuw is gekanaliseerd.

Rondom de stad

06-binnenwerk.indd 339

|

339 23-11-2006 12:56:29


Afb. 4 Osendrop (drupstrook) tussen perceel 1 en 2.

perceel 13 en 14 een osendrop (afb. 4) ontdekt, een relict van een constructie-

wijze in hout of vakwerk én een aanwijzing dat we rekening moeten houden met de bouw van een pand in hout of vakwerk vóór de bakstenen bouwfase. Op perceel 15 zijn funderingsresten aangetroffen die met meer zekerheid in het eind van de 14e eeuw of in de vroege 15e eeuw zijn te dateren. Op de zuidwesthoek van het perceel is een huis (15-b) gebouwd in vakwerktraditie, getuige de gemetselde poeren die op gelijkmatige afstanden van elkaar op een bakstenen fundering stonden. Op deze poeren hebben de staanders gestaan, waartussen de vakwerkwanden waren opgetrokken. Op de begane grond zijn de resten van een verbrande, lemen vloer aangetroffen. Op basis van de datering van enkele in de leemvloer gevonden aardewerkscherven kunnen we vaststellen dat het huis in het begin van de 15e eeuw is afgebrand. Dit moet welhaast zijn gebeurd tijdens de grote stadsbrand van 1419, want in 1420 krijgt Gijsbert van Diest, de eigenaar van dit huis, evenals vele andere

Afb. 5 Vijf hofsteden aan de Beekstraat tussen 1387 en 1419.

340

|

Rondom de stad

06-binnenwerk.indd 340

23-11-2006 12:56:29


burgers wier huizen in vlammen opgegaan zijn, 3000 dakpannen van stadswege ten geschenke. Ook op perceel 15, maar dan aan de noordzijde, lagen de resten van een kelder, uitgevoerd in baksteen. Van het opgaande werk was niets bewaard gebleven, maar we mogen aannemen dat de kelder bij een huis hoorde dat met zijn langsgevel aan de Brouwersstraat lag (15-a). De kelder is al in de late 14e en vroege 15e eeuw buiten gebruik geraakt, getuige enkele scherven uit die periode tussen het puin waarmee de kelder was volgegooid. Op perceel 16 zijn drie beerputten gevonden, die in het eind van de 14e of begin van de 15e eeuw dateren. Van de daarbij te verwachten huizen uit dezelfde periode zijn verder geen sporen teruggevonden. Op de grens tussen perceel 15 en 16 lag ook een osendrop, een aanwijzing dat er aanvankelijk huizen in hout of vakwerk met lemen wanden zijn gebouwd. Ook aan de Brouwerstraat wordt al vroeg gebouwd. Hier wordt aan het eind van de 14e eeuw een kelderruimte van hout aangelegd (B 1). Deze hoorde bij een houten of vakwerkhuis, waarvan geen verdere sporen zijn aangetroffen. De kelder had een afmeting van 3,00 x 3,50 m en was 1,50 m diep. Dat de kelder geruime tijd in gebruik is gebleven, blijkt uit verschillende reparaties. Ook wordt het vloerniveau op zeker moment opgehoogd en komt er een mat op de vloer te liggen. Kort nadien is het gebouwtje in vlammen opgegaan, waarschijnlijk tijdens de stadsbrand van 1419. Langs de Walstraat en de Nieuwstad is men pas later begonnen met de bouw: langs de Walstraat rond het midden van de 15e eeuw en aan de Nieuwstad pas in de tweede helft van de 15e eeuw.

Bierbrouwerijen De bevolking van de Nieuwe Stad ten oosten van de beek nam in de loop van de 15e eeuw slechts langzaam toe. Dit blijkt wanneer we in 1495 een voorzichtige raming kunnen maken van het aan-

Afb. 6 Brouwoven 12 op perceel 15, daterend van v贸贸r de brand van 1419.

tal inwoners. De opgave van de vierde pondschatting, dat wil zeggen een belasting op onroerende zaken, vermeldt Op der Beecken slechts 32 belastingplichtigen. Gaan we ervan uit dat het aantal belastingplichtigen, dat we gelijk mogen stellen aan het aantal huishoudens, met 4,5 vermenigvuldigd moet worden om het aantal bewoners vast te stellen, dan woonden er 144 mensen. Dit aarzelend succes kan vooral op rekening van het Musiskwartier geschreven worden, dat zich in de 15e eeuw tot een industriegebied van brouwerijen en leerlooierijen ontwikkelde. De brouwerijen lagen aan de kant van de beek; voor de productie van bier was veel water nodig. Tijdens het archeologisch onderzoek zijn maar liefst 16 brouwovens aan het licht gekomen. Overigens had zich al voor de stadsbrand van 1419 een brouwer aan de beek gevestigd. De oudste brouwoven (oven 12) (afb. 6) bevond zich op de noordwestelijke hoek van perceel 15 aan de Beekstraat en dateert in het einde van de 14e of vroege 15e eeuw. Hij is dus mogelijk al in gebruik geweest bij de bewoner(s) van huis 15-a en/of 15-b, twee panden die van v贸贸r

Rondom de stad

06-binnenwerk.indd 341

|

341 23-11-2006 12:56:31


de stadsbrand dateren. Brouwers brouwden het bier in grote koperen ketels. De brouwketel stond op een van bakstenen gemaakte ring, waarin een opening voor het stookgat was uitgespaard. Onder de ketel werd via het stookgat het vuur gestookt. De bewaard gebleven bakstenen ringen waren opgemetseld uit breuksteen of secundair gebruikte steen in leem. De doorsnede van de ovens varieerde tussen de 2,20 m en 3,00 m, met uitzondering van één oven die een doorsnede van 1,40 m had. Bij vijf ovens is vóór het stookgat een rechthoekige (ovens 5, 11 en 14) of trechtervormige (ovens 6 en 13) werkvloer gevonden, die op hetzelfde niveau als de ovenvloer lag. Bij drie ovens is nog slechts een restant van een werkvloer aangetroffen. Bij een aantal ovens zijn aan de rand van de werkvloeren de resten van muren gevonden. Dit kan er op wijzen dat de werkvloeren iets verdiept lagen ten opzichte van het bijbehorend maaiveld. Bij twee ovens waren binnen de bakstenen ring nog scheidingswandjes van stookkanalen zichtbaar. Bij één oven zaten aan weerszijden van de stookmond nog de resten van metalen duimen, waaruit geconcludeerd kan worden dat de stookmond met een deurtje afsluitbaar was. Op perceel 14, waar in 1453 misschien Dirk Bierdrager en in 1495 Jacob Brouwer woonden, dateert de oudste oven uit de tweede helft van de 15e eeuw (oven 4) (afb. 7). Toevallig is het mogelijk een schatting van de jaarproductie in 1498 en 1499 te maken, die toen respectievelijk 23 last (21.196,8 liter) en 17 last (15.667,2 liter) bedroeg. Op de plek van oven 4 zijn in de 16e en vroege 17e eeuw opnieuw ovens aangelegd en in gebruik geweest. Aan de zuidkant van de Brouwerstraat ligt perceel 15. Hierop woonde brouwer Johan Munter. Het erf waarop zijn huis stond, strekte zich naar het oosten langs de steeg uit. Hij had mogelijk twee brouwovens in gebruik (oven 11 en 13), waarin hij in 1498 en 1499 gezamenlijk 26 last (23.961,6 liter) en

342

|

29 last (26.726,4 liter) bier brouwde. Johan Munter is vóór 29 februari 1520 overleden. In 1543 was zijn zoon Gijsbert Munter in het bezit van dit erf. Ook op perceel 16 start de bierproductie in de 15e eeuw. Oven 15, gelegen achter het middeleeuwse dwarshuis (16-1), is in deze periode in gebruik. In de tweede helft van de 16e eeuw wordt achter dit huis oven 16 geëxploiteerd. Net ten zuiden van het dwarshuis is in de Pelikaansgang een houten goot gevonden. Deze goot is gebruikt om water uit de beek naar een houten kuip (1,00 x 1,75 m en 1,00 m diep) te leiden, die op het achtererf van het pand 16-1 is teruggevonden. De goot was voorzien van loden tussenstukken en aan de binnenzijde aangesmeerd met leem om de constructie waterdicht te maken. Ook de houten kuip was op deze manier bewerkt. De kuip en goot dateren beide uit de tweede helft van de 16e eeuw. Rond 1500 woonde hier Wouter Kamerling, zoals onder andere uit de lijst voor de pondschatting van 1495 blijkt. Wouter was brouwer. Zijn productie bedroeg in 1498 en 1499 respectievelijk 33 last (30.412,8 liter) en 28,5 last (26.265,6 liter) bier. In 1523 was hij te oud om zijn beroep nog uit te oefenen. Op 14 maart van dat jaar droeg hij zijn woonhuis over aan Dirk van Biesen, die met zijn dochter Elizabeth getrouwd was. Samen met zijn huis droeg Wouter ook de hele inboedel over, waarbij het gereedschap voor de brouwerij hoorde. Zijn schoonzoon en dochter hebben blijkbaar de brouwerij overgenomen en zijn bij vader ingetrokken. In 1529 vestigden Dirk van Biesen en zijn echtgenote Elizabeth een jaarrente op dit huis, waaruit we mogen afleiden dat Wouter Kamerling inmiddels overleden was. Verreweg de meeste ovens, zeven in het totaal, zijn op perceel 17 aan de Beekstraat gevonden. Van het eind van de 15e tot in de 17e eeuw is op dit perceel bier gebrouwen. De oudste oven (oven 14), met een datering in de 15e eeuw, ligt achter een huis dat rond het

Rondom de stad

06-binnenwerk.indd 342

23-11-2006 12:56:31


midden van deze eeuw op dit perceel is gebouwd. Dit was waarschijnlijk een vrijstaand dwarshuis met een breedte van ca. 12 m en een diepte van ca. 8 m. Wanneer het perceel in de 16e eeuw wordt gesplitst in een noordelijk en zuidelijk deel, treffen we de brouwovens alleen nog op de noordelijke helft aan. Ook hier zien we dat, net als op perceel 15, op dezelfde plek verschillende ovens hebben gestaan die elkaar in tijd opvolgen. Oven 8 is in de tweede helft van de 16e eeuw aangelegd. Dit was de oudste oven met waarschijnlijk een stookmond en werkvloer aan de zuidzijde. Op deze plek wordt later in de 16e eeuw oven 7 gebouwd. Oven 7 werd aangelegd met de vloer van oven 8 als werkvloer. Tenslotte is in de 17e eeuw de vloer van oven 7 weer als werkvloer voor oven 6 gaan fungeren. Hetzelfde geldt voor oven 9 en 10 (beide daterend in de tweede helft van de 16e eeuw) op hetzelfde perceel. Toen oven 9 ontmanteld was, kwamen

de resten van oven 10 eronder tevoorschijn. Op dit perceel bevond zich het huis van Johan van Ravenstein, van wie wij het beroep in de geschreven bronnen niet hebben teruggevonden. Gezien de hier aangetroffen brouwovens zal hij ook wel brouwer geweest zijn (oven 7 t/m 10 staan niet op de overzichtstekening).

Looierijen Behalve brouwers hebben zich vanaf het midden van de 15e eeuw ook enkele leerlooiers/schoenmakers in dit wijkje gevestigd. Dit is opmerkelijk omdat hun ambacht, waarbij veel afvalwater vrijkwam, een sterk vervuilende uitwerking op de beek gehad moet hebben. De sporen van looierijen zijn archeologisch aantoonbaar vanaf de late 15e eeuw, maar het merendeel dateert uit de 17e eeuw. Het gaat met name om veertien looikuipen, die zijn blootgelegd in het zuidoosten van het onderzoeksterrein, achter de percelen Afb. 7 Bewoonde percelen tussen 1419 en 1500.

Rondom de stad

06-binnenwerk.indd 343

|

343 23-11-2006 12:56:32


zulke lohoven genoemd. Een lohof is een typisch Oostnederlandse term, die in geen enkel woordenboek meer voorkomt, maar waarvan Gerard van Hasselt nog wel de betekenis kende. Hij schreef namelijk in zijn Arnhemsche Oudheden:1 In ’t begin der XVIe eeuw vind ik de gemeynen lohaven in der Nyenstat gelegen.-Dit zyn lojeryen.

Afb. 8 De looikuipen komen paarsgewijs voor.

van de Nieuwstad. Dit binnenterrein was vanuit de Nieuwstad en de Beekstraat via enkele stegen toegankelijk. Vier van de veertien kuipen zijn in hout uitgevoerd, de rest in baksteen. De kuipen komen meestal paarsgewijs voor (afb. 8). Dit heeft te maken met het looiproces, waarbij in de ene kuip de huiden werden geweekt en in de andere gespoeld. Na afloop werden ze gedroogd en ingevet om ze mooi soepel te houden. De vroegste sporen in de geschreven bronnen die wijzen in de richting van leerlooierijen dateren uit 1447. In dit jaar vestigden de schoenmaker Thomas Hendrikszoon en zijn echtgenote Hille een jaarrente op hun huis en een hof in de Nieuwstad. Deze onroerende zaak bevond zich naast het huis van Johan Seemsemaker (zeemlooier). De hof die hier genoemd wordt, was waarschijnlijk een lohof. Vanaf 1474 worden op het binnenterrein tussen Brouwerstraat en Nieuwstad vele van

De formulering ‘gezamenlijke lohoven’ doet vermoeden dat de looierijen in gemeenschappelijk bezit waren. In 1474 droegen Hubert Arndszoon en zijn echtgenote Geertruida de helft van hun looierij over aan Dirk Averschot. De looierij was gelegen tussen het erf van Arnd Houtsnijder en de looierij van Johan van Assel en te bereiken via een gangetje naast het huis van de schoenmaker Peter van Groessen in de Nieuwstad. In 1517 blijkt schoenmaker Hendrik van Amstel zeven looivaten van de gezamenlijke lohoven in de Nieuwstad te bezitten. Samen met zijn zoon Johan en zijn dochter droeg hij in dit jaar drie vaten en een kalkkuip over aan Herman Schoenmaker. Het looiersambacht bleef tot de eerste helft van de 18e eeuw in de Nieuwstad bestaan. Waarom het toen uit de wijk verdween weten we niet; misschien gingen vervuiling en stankoverlast een te grote belasting vormen voor de toenemende bevolking. Gemeente Arnhem Dienst Stadsbeheer Postbus 9200 6800 HA Arnhem

Noot 1 Van Hasselt 1803. Literatuur Hasselt, G. van, 1803: Arnhemsche Oudheden, Arnhem. Wientjes, R.C.M. & M. Smit, 2006: Het Musiskwartier, Van agrarische nederzetting tot winkelkwartier in Arnhem, Arnhemse Monumentenreeks 18, Utrecht. Wientjes, R.C.M. & M. Smit, 2006: Het Musiskwartier in Arnhem: van agrarische nederzetting tot stadswijk (8501550), Jaarboek Gelre 2006, Arnhem.

344

|

Rondom de stad

06-binnenwerk.indd 344

23-11-2006 12:56:33


Mijn mooiste vondst

De gebroken haarnaald Jan Verhagen

In het voorjaar van 1979 vond een excursie plaats in de natuur van de Rijnstrangen bij Oud-Zevenaar. Het is het gebied van de oude Rijn, die sinds het graven van het Pannerdens Kanaal haar functie nagenoeg verloren heeft. Bij deze excursie, waaraan ik als deelnemer meedeed, kwamen niet alleen de flora en fauna van het gebied aan de orde, maar ook de ontstaansgeschiedenis van het landschap en mogelijke vroegere bewoning. Bij die gelegenheid vertelde de plaatselijke amateur-bioloog Jan Keultjes mij, dat er bij hem in de tuin veel primitief uitziende scherven in de grond zitten. Nieuwsgierig geworden - ik verslond altijd al krantenartikelen over archeologische vondsten - sprak ik met hem af dat we een keer bij hem in de tuin een gat zouden graven en scherven verzamelen om de ouderdom ervan te laten vaststellen. Op 1 september 1979 gingen we aan de slag. We zetten een stuk van een vierkante meter uit, waarvan we een vondstloze bovenlaag van 40 cm verwijderden. In een hoek van dit vierkant groeven we verder. Al snel kwam een voorwerp van brons tevoorschijn. Even later nog een tweede object dat met het eerste één geheel bleek te vormen. Eén van de twee delen was versierd met ringetjes en driehoekige facetten en had aan het uiteinde een fraaie knop.

Verder werden er veel scherven geborgen, overwegend zonder glazuur en donkergrijs tot beige van kleur. Met deze vondsten zijn we naar Ruud Borman, toen conservator archeologie van het Gemeente Museum Arnhem, gegaan. Hij wist ons te vertellen dat het bronzen object een Romeinse haarnaald uit de vierde of vijfde eeuw is (afb. 1 en 2). Dit soort haarnaalden is vooral uit het rivierengebied bekend, maar er zijn ook exemplaren tot in Friesland gevonden. De scherven werden door hem met ‘inheems-Romeins’ aangeduid, maar konden even goed uit de IJzertijd dateren. Hij legde ons uit dat het om handgevormd aardewerk ging. Enkele scherven waren op de draaischijf vervaardigd en door handel van de Romeinen verkregen. Deze fraaie vondst was voor mij het startpunt van vele activiteiten in de archeologie. Al spoedig kwam ik in contact met de AWN. In 1980 werd ik lid en deed meteen mee met onderzoeken van AWN-afdeling Zuid-Veluwe en OostGelderland, zoals een opgraving op het terrein van het voormalige klooster Monnikhuizen in Arnhem. Ik kon toen nog niet bevroeden waartoe dit zou leiden. Mijn boeiendste project werd het lokaliseren en verder in kaart brengen van

Afb. 1 Laat-Romeinse haarnaald, 23 cm lang en in twee delen gevonden (foto Diederik Mittendorp).

Afb. 2 Knop van de haarnaald (foto Diederik Mittendorp).

Mijn mooiste vondst

06-binnenwerk.indd 345

|

345 23-11-2006 12:56:33


de 5e of 6e eeuw na Chr. De omvang van het voormalige nederzettingsterrein wordt geschat op minstens vier hectare. De incidentele waarnemingen hebben al een grote hoeveelheid vondstmateriaal opgeleverd. Naast heel veel aardewerk zijn er spinsteentjes, slingerkogeltjes, weefgewichten en maalstenen van verschillende typen gevonden. Een weefkam gemaakt uit gewei (afb. 4), een pijlpunt uit de Midden-IJzertijd en een Romeinse ploegschaar behoren tot de bijzondere vondsten. Daarmee is aangetoond dat het nederzettingsterrein een hoge archeologische potentie heeft. Voor de gemeentelijke monumentencommissie van Zevenaar is dit reden om het terrein te gaan voordragen als gemeentelijk archeologisch monument.

Afb. 3 Onderzoek door AWN’ers in 1986, op de plek waar een kelder moest komen, bracht een stratigrafie IJzertijd – Romeinse tijd aan het licht (foto auteur).

de resten van de middeleeuwse burcht van Zevenaar. Nu – anno 2006 – ben ik als parttime medewerker archeologie werkzaam bij de gemeentelijke archeologische dienst van Arnhem. Binnen de AWN-afdeling ben ik 15 jaar lang veldwerkcoördinator geweest en momenteel ben ik voorzitter van de afdeling.

Afb. 4 Weefkam van gewei, datering IJzertijd of Romeinse tijd (foto auteur).

Zo’n fraaie haarnaald heb ik in de 27 jaar daarna niet meer gevonden. Grootschalige bodemingrepen hebben in het gebied van de Steenheuvel bij OudZevenaar niet plaatsgevonden. Maar bij diverse kleine bodemverstoringen zijn door AWN-leden waarnemingen gedaan. Zo is bij het bouwen van een garage bij een woonhuis een hutkom uit de laat-Romeinse tijd blootgelegd en is op een andere plek bij werkzaamheden een stratigrafie IJzertijd-Romeinse tijd aangetoond (afb. 3). De bewoningsresten dateren – voorzover nu bekend – van de Vroege IJzertijd tot en met

Rest nog de interpretatie van de gevonden haarnaald zelf. Dit soort naalden werd door inheemse vrouwen gebruikt om hiermee het haar op te steken. De meeste exemplaren zijn in hun oorspronkelijke rechte vorm gevonden. De naald van Oud-Zevenaar is echter duidelijk verbogen en gebroken. Men moet wel kracht zetten om zo’n naald in tweeen te kunnen breken. Reden om na te denken over het soort handeling waarbij de naald is gebroken. Is er ruzie geweest tussen de eigenares van de naald en een familielid? Of is de nederzetting overvallen door een vijandelijke groep mensen? Of is de verklaring eenvoudiger? Heeft men de naald voor een ander doel willen gebruiken en is deze bij het doelbewust buigen per ongeluk gebroken? Of heeft een spelend kind deze gebogen en is ze bij het terugbuigen stuk gegaan? Waarom is de naald niet omgesmolten tot een nieuw object? Het zijn allemaal vragen waarin het leven van de bezitter dichterbij komt, maar die we niet kunnen beantwoorden. Het is weer eens een voorbeeld van de stelling dat onderzoek weliswaar antwoorden op vragen levert, maar dat elke vondst ook weer nieuwe vragen oproept. Ooyselandweg 5 6905 DT Zevenaar

346

|

Mijn mooiste vondst

06-binnenwerk.indd 346

23-11-2006 12:56:36


Reacties

Met zuinigheid en vlijt... (slot) Gerrit Groeneweg

Onder de titel ‘Met zuinigheid en vlijt …’ beschreven Michel Groothedde, Harold Henkes en Arjen den Braven in het juninummer van Westerheem 2005 gerepareerd serviesgoed uit een Zutphense beerkuil, waaronder een 19e-eeuws kelkglas.1 Reparaties aan glaswerk waren tot nu toe niet bekend en naar aanleiding daarvan vroegen de auteurs om reacties van lezers die andere voorbeelden van glasreparaties waren tegengekomen.

De eerste reactie verscheen in het oktobernummer van 2005 en was afkomstig van Corrie Lugtenburg (AWN-afdeling Lek- en Merwestreek) die fragmenten van gerepareerd loodglazuuraardewerk, porselein en industrieel wit uit de bodem van Dordrecht beschreef.2 Corrie vroeg zich vooral af wie dergelijke reparaties maakten, hoe dat te werk ging en wat de zin ervan was. Corrie werd op haar wenken bediend; in de Westerheem-uitgave van april 2006 verschenen verschillende reacties, waaronder die van Christiaan Schrickx (Archeologische Dienst Hoorn), die het krammen als toppunt van armoede ziet en het vooral kent van 18e-eeuws porselein en faience.3 Als illustratie werd bij zijn reactie door mij een gerepareerd kommetje uit Dordrecht afgebeeld. Terecht wees Corrie er later op, dat het afgebeelde fragment geen industrieel wit betreft, zoals de tekst vemeldde, maar porselein. Mijn excuses daarvoor. En andere reactie kwam van C.A.M. Ciskens uit Velsen-Zuid die naar de Camera Obscura verwees waarin een

achtergelaten boedel wordt beschreven, waar een gekramde kop en schotel deel van uitmaakten. In hun wat uitgebreidere reactie gaven Paul Smeele en Adri van der Meulen uit Rotterdam weliswaar evenmin de door Michel Groothedde cum suis gevraagde voorbeelden van gerepareerd glas, maar zij beantwoordden dan weer wel de vraag vanuit Dordrecht hoe dat krammen in zijn werk ging.4 Vervolgens kwamen er reacties binnen van Jan Hekkert uit Alblasserdam, die er op wees, dat het krammen ook gebeurde bij zeer zorgvuldige reparaties aan kostbaar serviesgoed met het doel het servies compleet te houden.5 Dat men niet alleen tafelservies kramde, maar ook het grove aardewerk, wordt bevestigd door een melding van Ab van Grol (AWN Rijnstreek) met als voorbeeld een gerepareerde 19e-eeuwse melkteil.6

Afb. 1 Een majolicaschotel uit het Museum Boijmans Van Beuningen (inv.nr. A 3295).

Afb. 2 Op de achterzijde van de schotel is duidelijk zichtbaar dat hij op diverse plaatsen is gekramd.

Reacties

06-binnenwerk.indd 347

|

347 23-11-2006 12:56:37


Afb. 3 De vakkundig gekramde rand van de schotel.

Dan was er nog de reactie van Arjan den Braven die eveneens melding maakt van reparaties van loodglazuuraardewerk uit Giessenburg.7 Hij constateert overigens, dat het verschijnsel zich vooral voordoet bij majolica en faience uit de 17e en 18e eeuw. Bij het doorspitten van kranten uit de periode 1758-1780 stuitte Arno van den Brand op verschillende advertenties waarin porseleinherstellers hun diensten aanbieden.8 Zij lijken zich te specialiseren in het hardere materiaal als glas en porselein. Wellicht was het repareren van het zachtere gebruiksaardewerk huisvlijt of in elk geval een minder specialistische aangelegenheid. Tot zover de reeds gepubliceerde reacties. We ontvingen ook tal van reacties over reparaties aan prehistorisch aardewerk, maar daarop hopen we een andere keer in te kunnen gaan. Nieuwe reacties zijn afkomstig van Anton van Oost, Corrie Lugtenburg en Christel van Hees. Het krammen van keramiek beperkt zich niet tot de 17e eeuw en later, maar komt ook voor bij laatmiddeleeuws aardewerk en steengoed, zoals dat bij het voormalige Reimerswaal en de verdronken dorpen in de Oosterschelde wordt aangetroffen, aldus Anton. Corrie ontving een telefonische reactie van een man uit Brielle. Die wist zich uit familieverhalen te herinneren dat de aardewerkkrammer aan huis kwam. In zijn familie waren dat eenvoudige voorwerpen die men om hun sentimentele waarde liet krammen, opdat zij beter en langer bewaard konden blijven. Met Corrie ben ik van mening, dat

348

|

met deze artikelen en reacties over gekramd aardewerk/glas veel leden een plezier wordt gedaan. We hopen dan ook dat er oplettender naar reparaties gekeken zal worden. Dat dit het geval is, blijkt uit de wat uitgebreidere reactie van Christel van Hees (Museum Boijmans Van Beuningen afd. collecties en onderzoek, met haar dank aan Lindsey Bogle). Van die reactie volgt hier de letterlijke tekst: “Met belangstelling en plezier heb ik de artikelen van Gerrit Groeneweg en van Paul Smeele en Adri van der Meulen in Westerheem nr 2 (april 2006) gelezen over ‘krammen’ als reparatietechniek. Inderdaad is het krammen ook toegepast op keramiek buiten de gebruikscontext. In de collectie van Museum Boijmans Van Beuningen zijn voorbeelden te vinden van gekramde schotels. Zie de bijgevoegde afbeeldingen van een Majolicaschotel (inv.nr. A 3295) die in 1955 door het museum werd verworven. Het is helaas niet bekend wanneer en door wie de restauratie werd uitgevoerd en of de schotel gekramd is aangekocht. Kort na het lezen van Westerheem bracht ik een bezoek aan Lindsey Bogle, restaurator van keramiek die al jarenlang restauraties voor het museum uitvoert. Daar viel mijn oog meteen op een reproductie aan de wand. Die reproductie hangt er al zolang ik bij Lindsey in haar atelier in Veen kom. Pas nu drong de voorstelling tot me door: een vrouw bezig met het boren van een gat in een schotel ter voorbereiding van het zetten van een kram! De boor die zij hanteert is zeer vergelijkbaar met de boor die te zien

Reacties

06-binnenwerk.indd 348

23-11-2006 12:56:37


is op de foto in het artikel van Adri van der Meulen en Paul Smeele. De foto blijkt gepubliceerd in het boek China Mending & Restoration.9 Dit boek, over restauratietechnieken dus, behandelt het krammen zeer uitgebreid. De pagina’s 27 tot en met 171 gaan over riveting met alle variaties en technieken inclusief illustraties. Lindsey vertelde dat zij wist van de techniek, maar dat toen zij in 1976, ‘in de leer’ ging er – voor zover zij weet al niet meer gekramd werd. Zij maakt en maakte toen ook al, vooral gebruik van lijm-

technieken. Dit werd in die jaren ook beter mogelijk, omdat er onderzoek werd gedaan naar plakmiddelen voor keramiekrestauraties en de kwaliteit van de lijmen beter werd (o.a. minder vergeling). Bovendien werd er steeds meer gestreefd naar reversibiliteit bij restauraties. Vooral daardoor is het ingrijpende krammen een uitstervende restauratietechniek geworden.” Met deze berichtgeving van Christel Hees komen we aan het einde van een lange reeks reacties over het repareren van aardewerk. Wel zijn nog nieuwe reacties welkom naar aanleiding van de oproep om informatie over de grote “kraal” uit Vreeland10 en de messing riemhanger uit de Westerschelde.11 groenweg@home.nl

Afb. 4 Aan de voorzijde is van het krammen weinig te zien. Noten 1 Groothedde, Henkes & Den Braven 2005. 2 Lugtenburg 2005. 3 Groeneweg 2006. 4 Smeele & Van der Meulen 2006. 5 Groeneweg 2006.

6 Groeneweg 2006. 7 Groeneweg 2006. 8 Van den Brand 2006. 9 Parsons & Curl 1963. 10 Cruysheer 2006. 11 Goldschmitz 2006.

Literatuur Brand, A. van den, 2006: Reactie, Met zuinigheid en vlijt…, Westerheem 55-4, 206-8. Cruysheer, A., 2006: Wie kent dit? Vreemd voorwerp uit Vreeland, Westerheem 55-2, 100. Goldschmitz, L, 2006: Wie kent dit? Messing riemhanger in de vorm van een mannetje, Westerheem 55-5, 280-2. Groeneweg, G.C., 2006: Reactie, Met zuinigheid en vlijt…, Westerheem 55-2, 101-2. Groothedde, M., H.E. Henkes & A. den Braven, 2005: Met zuinigheid en vlijt…, Gerepareerd serviesgoed uit een Zutphense beerkuil, Westerheem 54-3, 121-3. Lugtenburg, C., 2005: Reactie, Huisvlijt of ‘aardewerklappers’?, Westerheem 54-5, 253-4. Parsons, C.S.M. & F.H. Curl, 1963: China mending and restoration, Londen. Smeele, P. & A. van der Meulen, 2006: Reactie, Krammen – geen huisvlijt maar vakwerk, Westerheem 55-2, 103-4.

Reacties

06-binnenwerk.indd 349

|

349 23-11-2006 12:56:37


Literatuurrubrieken

Recensie Anne de Hingh & Wouter Vos, Romeinen in Valkenburg (ZH). De opgravingsgeschiedenis en het archeologisch onderzoek van Praetorium Agrippinae. Leiden, Hazenberg Archeologie 2005. ISBN 9080853445. Geïll., 187 pag., € 25,--.

Afb. 1 Romeinen in Valkenburg (ZH), cover van het besproken boek.

Afb. 2 Bronzen Isisbeeldje, 13,5 cm hoog, 2e helft van de 2e eeuw. Toen het beeldje in 1962 werd opgegraven, droeg het een hoofdtooi, die nadien spoorloos raakte. Uit: Romeinen in Valkenburg (ZH).

350

|

Het kan maar weinig mensen ontgaan zijn. Er ligt een boek over Valkenburg in de winkel, en wat voor boek. Valkenburg, een van de iconen van de Nederlandse provinciaal-Romeinse archeologie, waar hele generaties archeologen hun opleiding en ervaring hebben opgedaan, maar dat tot nu toe nauwelijks bij het grote publiek bekend was, omdat er nooit veel in populaire zin over geschreven is. Het zal duidelijk zijn dat dit nieuwe boek dat grote gat eindelijk opvult. Je kunt niet anders zeggen dan dat de auteurs zich met een grote overgave in het onderwerp hebben vastgebeten. En niet alleen dat: op elke bladzijde is duidelijk dat dit gepaard is gegaan met grote liefde voor het vak. En alleen dat al maakt het een genot om te lezen, of als je daar even geen zin in hebt, om de afbeeldingen te bekijken die het boek in groten getale bevolken. De inhoud van het boek valt in twee delen uiteen. Deel I behandelt de geschiedenis van het onderzoek vanaf de eerste geregistreerde vondsten uit de 17e eeuw tot aan de opgravingen van vandaag de dag. Veel aandacht wordt natuurlijk gegeven aan de eerste echte opgravingcampagnes van Van Giffen tijdens en na de oorlog. Die aandacht heeft gelukkig een hoog zorgvuldigheidsgehalte. Het is aan de tekst af te lezen dat er veel research aan vooraf gegaan is, met veel respect voor Van Giffen. Deel II, gedrukt op een ander soort papier dan deel I om het verschil nog eens te benadrukken, gaat over de resultaten van al dat on-

derzoek. De verschillende forten, de vondsten, het dagelijkse leven, geloof, omgang met de doden etcetera, etcetera. Petites histoires over leuke vondsten en gebeurtenissen worden daarbij niet geschuwd. Maar alles is ingebed in een ruimer kader, zodat iedereen, ook de belangstellende leek, begrijpt waar het om gaat. Daardoor, en ook door zijn gemakkelijk toegankelijke teksten, is het boek meer geworden dan alleen een verhaal over Valkenburg. Het heeft alles in zich om zowel voor geïnteresseerden, als voor diegenen die zich beroepsmatig met archeologie bezig houden een naslagwerk en een vraagbaak te worden. Zijn er kritiekpunten? Ach, de omslag met zijn 'DoeMaar'-kleuren doet wat pijn aan de ogen, en hier en daar zijn de kleuren van de foto-afbeeldingen wat onnatuurlijk. Fouten zijn ook altijd onvermijdelijk, zoals de tijdbalk op pag. 88, waar alles wat na Christus is, als vóór Christus vermeld staat en het eind van de Romeinse tijd ineens op 459 vóór Christus wordt gezet… Toch is dit alles een beetje gezeur op de vierkante centimeter. Anne en Wouter hebben hier een monument van jewelste geschapen en voor wat betreft publieksboeken over een enkele site misschien wel een nieuwe standaard ontwikkeld. Het is dan wel een standaard waar heel moeilijk aan te voldoen zal zijn…. Het boek is tot stand gekomen door een initiatief van de Vereniging Oud Valkenburg en het bedrijf Hazenberg Archeologie Leiden, die daarvoor ook flink in de bus geblazen hebben. Het is hogelijk te prijzen dat een commercieel archeologisch bedrijf zo’n risico heeft durven nemen, uit liefde voor het vak. Ook daarom verdient dit boek de grootste afzetmarkt die voor archeologische werken maar mogelijk is. Ab Waasdorp

Literatuurrubrieken

06-binnenwerk.indd 350

23-11-2006 12:56:38


J. de Vries, Keltisch Cultureel Erfgoed door toepassing van de Archeologie in nieuw perspectief. Eigen beheer, 2006. ISBN 90810590-1-7. Geïll., 56 pag., € 10,95

westerse beschaving uitsluitend op de rekening van Keltische religieuzen uit centra uit Ierland zetten, getuigt van de nog steeds hier en daar bestaande, maar voorbijgestreefde opvatting dat de Merovingers heidenen en vooral zielige prutsers waren en veronderstelt een plots, collectief en absoluut geheugenverlies bij de Europeanen in de zesde eeuw. Wetenschap zonder passie is een droge opsomming van feiten, maar met teveel emotie en een overvloed aan feiten schiet men zijn doel voorbij. * * *

Afb. 3 Keltisch Cultureel Erfgoed, cover van het besproken boek. Afgebeeld is een bronzen dubbele-vogelkopspeld, ingelegd met koraal. Vindplaats Andelst, datering 500-250 voor Chr.

Leo Verhart, Op zoek naar de Kelten. Nieuwe archeologische ontdekkingen tussen Noordzee en Rijn. Stichting Matrijs, Utrecht 2006. ISBN 90-5345-303-2. Geïll., 208 pag., € 19,95.

De schrijver van deze brochure vraagt om hernieuwd onderzoek van wat hij bestempelt als veronachtzaamd Keltisch cultureel erfgoed. Een aantal vondsten van Museum Het Valkhof te Nijmegen wordt gescreend op Keltische cultuurelementen, waarbij de auteur bevindingen van anderen vernoemt om zijn bedoelingen te illustreren. Een redelijk uitgebreide literatuurstudie vormt de basis van dit pleidooi en daarin ligt zowel de sterkte als de zwakte van dit werk. De Kelten fascineren al geruime tijd heel wat mensen. Hun verfijnde kunstuitingen en de mogelijke historisch-antropologische interpretaties ervan, zowel als de discussie over wat nu wel en wat nu geen Keltisch erfgoed is, houdt veel mensen bezig. Auteur De Vries heeft zeker de moeite genomen om een aanzienlijke hoeveelheid publicaties tot zich te nemen; de bijgevoegde literatuurlijst van veelal recente studies is niet mis. Dan volgt echter het aanwenden van de opgedane kennis en daar wacht iedere schrijver een taaie klus. Daar er de laatste tijd een overvloed aan Keltenstudies verschijnt, variërend van algemene introducties tot gespecialiseerde deelstudies, zijn veel geïnteresseerde mensen al enigszins op de hoogte. Wat wel opvalt, is dat de auteur flinke uitspraken doet, die hij niet voldoende onderbouwt. Hoewel hij geen moeite spaart om voorwerpen uit een periode van negen eeuwen op Keltendom te laten onderzoeken, heeft hij een ietwat achterhaalde opvatting over wat hij als westerse beschaving bestempelt. De redding van onze complete

Afb. 4 Op zoek naar de Kelten. Cover van het besproken boek.

De laatste tijd zijn Kelten een verschijnsel waarvan we overal sporen tegenkomen: van de versieringen in de Irish Pub om de hoek tot serieuze tentoonstellingen en Keltische Orakels in de Gezonde Winkel. Dank zij allerlei publicaties en prachtig ingerichte vitrines in het lokale museum weten we dat er ook in onze streken Keltisch getinte voorwerpen in de bodem zijn gevonden. Maar zijn wij nu ook Kelten, op zijn minst rechtstreekse afstammelingen van Kelten? Woonden er ooit Kelten in ons land? Het lijkt nu gemakkelijk om hier bevestigend op te antwoorden: taalkundigen stellen vast dat in sommige delen van de Lage Landen een Keltische taal werd gesproken, op vondsten zijn namen met Keltische inslag te lezen en archeologen ontdekten voorwerpen die duidelijke Keltische stijlkenmerken vertonen. Wie zich graag een aparte identiteit wil aanmeten, zou kunnen denken met deze gegevens aan de slag te kunnen: de Kelten

Afb. 5 Schatvondst uit Niederzier-Hambach met 46 gouden munten, een gouden armband en twee halsringen (torques). Datering: 75-70 voor Chr. Uit: Op zoek naar de Kelten.

Literatuurrubrieken

06-binnenwerk.indd 351

|

351 23-11-2006 12:56:38


Afb. 6 Wonen op veen; Ellewoutsdijk in de Romeinse tijd. Cover van het besproken boek.

352

|

zijn voor velen een mysterieus volk met inderdaad prachtige juwelen en voor wie de Romeinse geschiedschrijvers onverdund wil geloven, zijn Kelten een trots en dapper volk, dat helaas ook niet te flauw omspringt met mensenlevens. Voor wie niet in al deze valkuilen wil stappen is er gelukkig het boek van Leo Verhart. De grote verdienste van dit werk ligt er in, dat de vraag naar de aanwezigheid van het Keltische volk in de Lage Landen tijdens de IJzertijd, niet simpelweg op basis van zogenaamd duidelijke vondsten wordt beantwoord. De auteur slaagt erin om tijdens een boeiend en prachtig geïllustreerd relaas een beeld van de Kelten in Europa te schetsen. Op basis van archeologisch behandelde vondsten leren wij de Kelten kennen als een actieve en inventieve cultuur waarbinnen men kennis had van het hele gebied dat wij nu Europa noemen: over een uitgestrekt grondgebied worden voorwerpen met dateerbare stijlkenmerken gevonden. De Kelten produceerden in de IJzertijd alles wat ze nodig hadden, beschikten over voldoende handelswaren om een uitgebreid logistiek netwerk van handel te onderhouden en voerden luxe voorwerpen in. Men wist wat men wilde en kon het ook bemachtigen. Zo maken we ook kennis met een gelaagde maatschappij waarin een duidelijk verschil tussen krijgsheren en onderdanen te zien valt. De leider heeft meer aanzien en laat dat ook blijken door het bezit van allerlei dure of geïmporteerde voorwerpen. Men kon het zich blijkbaar permitteren deze voorwerpen aan gebruik te onttrekken door ze mee te geven in het graf, ter ere van de hooggeplaatste afgestorvene. Lijsten van losse vondsten en min of meer complete vondstencomplexen kunnen we op tal van plaatsen lezen, maar Leo Verhart maakt zijn beschrijving opvallend levendig door ons ook te laten zien, dat Kelten zich wisten aan te passen aan de omgeving waar ze in leefden: men had genoeg volharding en aanpassingsvermogen om zowel in de bergen als in de vlakten te leven. Verder zien we welke ontwikkelingen de Keltische cultuur gedurende de IJzertijd doormaakt en hoe men omgaat met andere culturen in Europa. Gedurende lange tijd zijn mensen in alle uithoeken van Noordwest-Europa blijkbaar gefascineerd door de Keltische way of life: gebruiksvoorwerpen dragen Keltische kenmerken, men gaat ook het eigen leven en dat van de lokale maatschappij op Keltische leest schoeien. Getuigen daarvan zijn bijvoorbeeld de restanten van huizen, de manier van begraven, vondstcomplexen die mogelijk verwijzen naar rituelen en

offers. Hieruit kunnen we proberen een beeld te krijgen van hoe de gemiddelde Kelt stond tegenover leven en dood en hoe men probeerde het onbekende te beïnvloeden. Uiteindelijk drukken de Romeinen hun stempel op ons deel van de wereld; blijkbaar is hun cultuur tegelijk zo dwingend en toch ook wel zo aantrekkelijk dat de inwoners van de door Romeinen bezochte streken hun gewoonten overnemen. De kracht van Leo Verhart ligt er in dat hij als geen ander de lezer in staat stelt met andere ogen naar Kelten en hun cultuur te kijken. Het gaat niet meer om een duidelijk ja of neen te vinden op de vraag of we nu wel of niet van Kelten afstammen. De schrijver leert ons systematisch naar onszelf te kijken terwijl we er ons zeer bewust van zijn dat wij vanuit onze tijd kijken naar mensen van wie we eigenlijk alleen grondsporen, voorwerpen – zij het vaak zeer mooie en verrassend moderne - en stoffelijke resten (ook van hun dieren) kennen. Op deze wijze zien we dat de inwoners van onze streken in de IJzertijd niet verschillen van de huidige bewoners. Ook al hebben we sushi-serviesjes en Italiaans glas in huis, we prijzen ons erom dat we nuchtere Hollanders blijven. En dat kan natuurlijk ook opgaan voor de IJzertijders: de mogelijkheid dat hun Kelt-zijn zich beperkte tot het aannemen van zinvolle en prettige gewoonten van anderen, wordt in dit boek ook naar voren gebracht. Dat inzicht, gekoppeld aan het besef dat het beeld dat men zich vormt over volkeren in het verleden ook wel eens aan verandering onderhevig kan zijn, is het grote cadeau dat de lezer van dit boek zichzelf schenkt. Vera Vandenbulcke * * *

Literatuurrubrieken

06-binnenwerk.indd 352

23-11-2006 12:56:39


Paul van der Heijden en Maaike Sier, Wonen op veen. Ellewoutsdijk in de Romeinse tijd. Matrijs, Utrecht 2006. ISBN 90-5345-302-4. Gen./gebroch., geïll., 64 pag., € 14,95. Jarenlang ging men er vanuit, dat veengebieden, zoals rondom het huidige Ellewoutsdijk, pas in de Middeleeuwen bewoond raakten. Op het drassige veen konden voordien, zo dacht men, geen huizen gebouwd worden. Het eerder ter plaatse door RAAP uitgevoerde booronderzoek bevestigde dat standpunt en leverde geen enkele aanwijzing voor de aanwezigheid van een nederzetting op. Groot was dan ook de verrassing toen het ADC in 2002 bij de herinrichting van een natuurgebied nabij Ellewoutsdijk in het kader van de aanleg van de Westerscheldetunnel de resten van negen huisplattegronden uit de Romeinse tijd aantrof, inclusief de daarbij behorende bijgebouwen, waterputten, greppels en kuilen. Een even verrassende bijkomstigheid was, dat men in dit destijds zilte, boomloze gebied voor huizenbouw gebruik maakte van fossiele boomstammen. Die stammen spoelden waarschijnlijk bloot aan de oevers van geulen en kreken. Onder de redactie van Maaike Sier werden de onderzoeksresultaten gepubliceerd in het 200ste ADC Rapport: Ellewoutsdijk in de Romeinse tijd (Bunschoten 2003, ISBN 90-5874-18-8). Tim de Ridder recenseerde die publicatie in Westerheem (2005, pag. 143-145) en stelde daarbij tot zijn spijt vast, dat de vindplaats de potentie had om uit te groeien tot een belangrijke typesite als opvolger van Assendelft voor bewoning van het veen in West-Nederland, maar dat door het niet volledig benutten van kansen dit onderzoek uiteindelijk niet die waarde zou krijgen. Hij gaf daarbij overigens uitdruk-

kelijk aan, dat dit niet zozeer een tekortkoming van de onderzoekende instantie en de onderzoekers was, maar samenhing met ons huidig archeologische bestel en in dat verband het gevolg was van een te beperkte onderzoeksopdracht (op basis van een door de ROB opgestelde PvE). Ondanks die beperkingen vormen de opgravingresultaten een waardevolle bijdrage aan de tot nu toe zeer beperkte kennis van bewoning in de Romeinse tijd op het veen in het algemeen en in Zeeland in het bijzonder. Het is dan ook verheugend, dat die informatie uit het wetenschappelijke ADC-Rapport door middel van het nu verschenen publieksboekje, rijkelijk geïllustreerd, onder de aandacht van een veel bredere kring van belangstellenden kan worden gebracht.

Afb. 8 Maalsteen, tefriet, Romeinse tijd. Bodemvondst Veere. Uit: Wonen op veen.

Gerrit Groeneweg Afb. 7 Handgevormd aardewerk (links) en Waaslands aardewerk (rechts). Uit: Wonen op veen; Ellewoutsdijk in de Romeinse tijd.

Literatuurrubrieken

06-binnenwerk.indd 353

|

353 23-11-2006 12:56:39


Signalementen Müller, A., IJsselstein, Lage Dijk. Beknopte Rapportage Archeologische Monumentenzorg (BRAM) no. 2. ROB z.p., z.d., ISBN 90-5799-084-9. zw./w. ill., 46 pag. Afb. 9 Dam-schaakbord uit de Oost-Indiëvaarder ‘De Roompot‘, die in 1853 voor de kust van Vrouwenpolder verging. Uit www. verledenjaar 2005.

Afb. 10 Dakpan van de Romeinse villa bij Afferden (Lb.) met pootafdruk van een hond en het stempel SER(H). Uit: RAM 116.

Voor beide organisaties is dit het laatste jaarverslag. Het jaarverslag over 2006 zal verschijnen onder de vlag van de nieuwe organisatie, de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM). Zie: www.racm.nl en www.verledenjaar.nl * * *

A.M. Vermeulen-Bekkering, Een Romeinse villa langs de Maas bij Afferden, gemeente Bergen (Limburg). (RAM 116). ROB Amersfoort 2006. ISBN 90-5799-086-5. Zw./w.-ill., 102 pag., € 16,--.

Met booronderzoek zijn aanvullende gegevens verzameld over de eventuele aanwezigheid van behoudenswaardige vindplaatsen op deze locatie om een gerichte bescherming ervan mogelijk te maken. Bij dit onderzoek op de stroomgordel te IJsselstein (Utr.) zijn twee vindplaatsen aangetroffen. Waarschijnlijk betreft het twee kleine nederzettingen. De ene is gelegen op een oeverwal en dateert uit de Romeinse tijd, de andere is iets ouder en ligt op een pakket crevasse-afzettingen. Voor de eerste nederzetting wordt een proefsleuvenonderzoek geadviseerd. Voor de andere nederzetting, daterend uit IJzertijd of Romeinse tijd wordt een waarderend booronderzoek aanbevolen.

In deze Rapportage Archeologische Monumentenzorg (RAM) wordt verslag gedaan van het proefsleuvenonderzoek van een Romeinse villa bij Afferden. De villa dateert uit de 2e-3e eeuw. Eventuele bijgebouwen vielen buiten het onderzochte terrein. In

* * *

www.verledenjaar 2005. Jaarverslagen van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) en fusiepartner Rijksdienst voor de Monumentenzorg (RDMZ). De ROB en de RDMZ brengen voor het laatst een eigen jaarverslag uit. Samen met een gezamenlijke introductie zijn de beide jaarverslagen samengebracht op een speciale website. Het ROB jaarverslag blikt terug naar de hoogtepunten van archeologisch Nederland in 2005, naar uitvoering en beleid van de eigen organisatieonderdelen in het verslagjaar en naar de voortgang van de lopende themaprogramma’s.

354

|

het rapport wordt vooral aandacht besteed aan keramisch bouwmateriaal. Dat materiaal is, zo kon worden vastgesteld, afkomstig van niet-militaire productieplaatsen. De publicatie geeft ook een beknopt overzicht van de opkomst en ondergang van de Limburgse villae in het algemeen. De begrenzing van het villaterrein bij Afferden en ook de voorafgaande bewoning, blijven voorlopig in nevelen gehuld, want een groot deel van de informatie daarover bevindt zich onder de N271 en onder de huidige bebouwing aan weerszijden van die weg. * * *

Literatuurrubrieken

06-binnenwerk.indd 354

23-11-2006 12:56:40


E.M. Theunissen, J. van Doesburg, P. Vos en F. Laarman, Archeologische begeleiding van het uitgraven van een bouwput op het wettelijk beschermd monument dorpswierde Oling (gemeente Appingedam) (RAM 128). ROB Amersfoort 2006. ISBN 90-5799-076-8). Zw./w.-ill., 61 pag., € 12,--. In deze rapportage doet de ROB verslag van het onderzoek op de wettelijk beschermde dorpswierde Oling (gemeente Appingedam). Het uitgraven van een bouwput voor een nieuwe ligboxenstal met ondergrondse mestopvangruimte in de voet van de wierde vond op een archeologievriendelijke wijze plaats. Daarbij zijn drie vlakken en een lengteprofiel van circa 50 m aangelegd. Uit het onderzoek kwam duidelijk naar voren dat de oudste bewoningsfase de periode 8e tot 10e eeuw omvat. De geologische interpretatie van dit profiel in combinatie met een gerichte monstername voor 14C-analyse leverde een belangrijk chronologisch raamwerk op. Daarmee was het mogelijk nieuwe kennis te genereren over de landschaps- en bewoningsgeschiedenis van Oost-Fivelingo. Het merendeel van het vondstmateriaal dateert overigens uit de 15e eeuw en later. * * *

E. Rensink, E.M. Theunissen, Th. Spek en N. Vossen, Vage grondsporen scherp bekeken. Opgraving industrieterrein Panningen (gemeente Helden) en het onderzoek van midden-neolitische grondsporen op de Limburgse zandgronden (RAM 129). ROB Amersfoort 2006. ISBN 90-5799-073-3. Zw./w.-ill., 89 pag., € 12,--. Boringen door RAAP en opgravingen door het ADC hadden in Panningen al eerder een bijzondere vindplaats aan het licht gebracht met een compleet IJzertijd-grafveld en sporen van bewoning uit Neolithicum en/of Bronstijd. Op een aangrenzende locatie trof de ROB het vervolg aan van eerder blootgelegde sporen. De daarbij gedane vondsten wezen op bewoning van de dekzandrug in Midden-Neolithicum (Michelsbergcultuur) en later. De veelheid aan verrassend heldere grondsporen maakte interpretatie ervan bijzonder moeilijk. Zo kon een huisplattegrond niet met zekerheid aan de Michelsbergcultuur worden toegeschreven. Omdat de sporen voor verschillende interpretaties vatbaar blijven, presenteren de samenstellers uiteindelijk een drietal mogelijke scenario’s.

Eelco Rensink & Hans Peeters (eds.), Preserving the Early Past: Investigation, selection and preservation of Palaeolithic and Mesolithic sites and landscapes (NAR 31). ROB Amersfoort 2006. ISBN 90-5799075-X. Zw./w.-ill., 226 pag., € 16,--. Deze bundel vormt de weerslag van voordrachten en conclusies van een tweedaags symposium in 2002 over de bescherming van archeologische sites uit Paleo- en Mesolithicum. Van cruciaal belang was het uitwisselen van ervaringen en ideeën met deskundigen uit de ons omringende landen. Zonder tekort te willen doen aan de bijdragen uit België, Frankrijk, Engeland, Schotland en Duitsland, beperk ik mij hier tot een opsomming van de artikelen over het Nederlandse grondgebied: - From prospecting to conservation: the past and future of the Early Mesolithic Vlootbeek valley region (Leo Verhart); - Bones and stones get lost. The Dutch Palaeolithic heritage in danger (Thijs van Kolfschoten); - Excavating surface sites, tapping a source potential: The Middle Palaeolithic surface scatters of southern Limburg and the case study of Colmont-Ponderosa (P. Glauberman); - Underwater approaches. Towards mitigation of large-scale disturbances (Thijs Maarleveld); - Sites, landscapes and uncertainty: on the modelling of archaeological potential and assessment of deeply buried Stone Age landscapes in the Flevoland polders (Hans Peeters); - Unlocking the treasure chest of Dutch Stone Age archaeology. Archaeological heritage management in the drowned landscape of Flevoland (Daan Raemaekers, Arno Borsboom en Axel Müller); - Early prehistoric sites and landscapes in the Netherlands. Building frame works for archaeological heritage management (Eelco Rensink, Jos Deeben en Hans Peeters). * * *

O. Brinkkemper e.a. (red.), Vakken in vlakken. Archeologische kennis in lagen (NAR 32). ROB Amersfoort 2006. ISBN 905799-077-6. Zw./w.-ill, 306 pag., € 20,--. De geschiedenis van de archeologie wordt de laatste decennia beheerst door groei, schaalvergroting, differentiatie en vermaatschappelijking. De inmiddels opgeheven

Literatuurrubrieken

06-binnenwerk.indd 355

|

355 23-11-2006 12:56:40


Afb. 11 Vuurstenen sikkels, circa 700 voor Chr., Heiloo. Uit: Kennemerland in Prehistorie en Middeleeuwen.

Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek was soms een speelbal van die ontwikkelingen en speelde anderzijds daarbij ook zelf een belangrijke rol. Een dienstbrede en ingrijpende reorganisatie van de ROB in 2002 maakte deel uit van die ontwikkelingen. Flip Woltering, Pim Verwers, Janneke Buurman en Herman ter Schegget namen bij die gelegenheid afscheid van de ROB. Aan hen is deze bundel opgedragen. De inhoud van deze gedenkbundel is even gevarieerd als het archeologische werk gedurende de laatste decennia en geeft een fascinerend beeld van de ontwikkeling, de diepgang en de reikwijdte van het werk van onze archeologen: - De Romeinse loskade van Cuijk, botanisch gezien (Corrie Bakels en Wim Kuiper) - Wetlands en menselijke bestaansmogelijkheden in de late prehistorie (Otto Brinkkemper) - Hoe de archeologie uit de romantiek verdween: enkele ontwikkelingen in de methoden en technieken van het Nederlandse archeologische veldwerk sinds 1970 (Jos Deeben c.s.) - De Nederlandse prehistoricus F.C. Bursch en zijn SS-expeditie naar de Oekraïne; grafheuvelonderzoek achter het Oostfront (Martijn Eickhof) - Gladius cuius capulus aureus erat. Een zwaard met gouden gevest uit Dorestad (W.A. van Es) - Een plotselinge zon-gestuurde klimaatsverandering omstreeks 850 voor Chr. als oorzaak van de expansie van de Scythen? (Bas van Geel c.s.) - Bomen en bos in het historische cultuurlandschap van Zutphen-Looërenk (Bert J. Groenewoudt) - De autochtone wortels van predictive modelling; van Reuvens tot IKAW3 (Daan P. Hallewas)

- Bovenkarspel revisited. Over de toekomst van een wettelijk beschermd bronstijdlandschap (Robert van Heeringen c.s.) - Easily-decayed organic remains in urban archaeological deposits: value, threats, research directions and conservation (Harry Kenward en Allan Hall) - Uslarien? Rijn-Wezer-Germaans aardewerk op Nederlandse bodem (Ernst Taayke) - Archeologische Monumentenzorg in Noord-Brabant: terugblik en toekomst (Liesbeth Theunissen en Martin Meffert) - Germaanse wigvormige vangkuilen te Denekamp in hun ecologische en archeologische context (Ad Verlinde) - De levensduur van gebouwen met aardvaste stijlen (W. Haio Zimmermann) * * *

EuroREA, (Re)construction and Experiment in Archaeology – European Platform. Volume 2, 2005. ISBN 80-239-5559-4 / ISSN 1214-9551. Geïll., 160 pag., € 8,--. Dit is de tweede bundel van EXARC (European Exchange on Archaeological Research and Communication) met tal van bijdragen over experimentele archeologie. EXARC is een Europees netwerk van openluchtmusea en andere organisaties die zich toeleggen op experimentele archeologie. De organisatie streeft naar een hoge standaard voor zowel wetenschappelijk onderzoek als publieke presentatie. Zij tracht daarbij de kwaliteit van het werk van de aangesloten leden te verhogen door middel van internationale uitwisseling van kennis, menselijke bronnen, drukwerk en replica's. Het jaarboek 2005 is een Tsjechische uitgave en bevat vanuit ons land bijdragen van Yvonne M.J. Lammers-Keijsers (Scientific experiments: a possibility? Presenting a general cyclical script for experiments in archaeology) en van Roeland Paardekooper (The process of fulling of wool + Examples of events and happenings in Europe 2004). Info: http://www.exarc.net en www.exrea.net. * * *

Nieuwsbrief Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten, 1e jrg., nr. 1, september 2006, ISSN 1872-6461. Geïll., 32 pag., gratis. Onlangs verscheen het eerste exemplaar van de Nieuwsbrief van de nieuwe rijksdienst. Het blad zal zes keer per jaar

356

|

Literatuurrubrieken

06-binnenwerk.indd 356

23-11-2006 12:56:40


verschijnen en bevat dan informatie over actuele ontwikkelingen op het gebied van de zorg voor het erfgoed. De archeologie-poot binnen de RACM houdt zich bezig met onderzoek, advies en kwaliteitszorg. Het onderzoek heeft betrekking op de geografische en chronologische kartering van de aard, de verspreiding, de paleo-geografische context en de kwaliteit van bekende en nog onbekende archeologische waarden op het land. De kennis over de archeologische waarden vormt de basis voor interne en externe adviezen met betrekking tot door derden uitgevoerde projecten. Daarbij richt de aandacht zich vooral op waardering, selectie, kwaliteitszorg en bescherming van monumenten. Als directeur van de nieuwe organisatie is Kees de Ruiter aangetrokken, afkomstig van de directie Platteland bij het Ministerie van Landbouw c.a. In de Nieuwsbrief RACM wordt onder andere aandacht besteed aan recent nauwelijks verstorend waarderingsonderzoek aan grafheuvels, het archeologische DNAonderzoek in Eindhoven en het nut ervan voor de archeologie, de bedreiging van de Romeinse villae in Zuid-Limburg door agrarische werkzaamheden, het inkapselen van bedreigde kaderesten uit de Romeinse tijd in de Maas bij Cuijk en tot slot het voornemen tot een waardestellend onderzoek van een 16e-eeuws scheepswrak in de Westerschelde dat binnen afzienbare tijd in een diepe vaargeul dreigt te storten. Info: www.racm.nl * * *

Nieuwsbrief Monumentenzorg en archeologie gemeente Alkmaar, nr. 19, september 2006 Bij herbestratingswerkzaamheden vond men een deel van de oude stadsmuur van Alkmaar terug. Die vondst leverde nieuwe gezichtspunten op over de vestingwerken van die stad. Spectaculair was de ontdekking van schade aan de stadsmuur, veroorzaakt door de zware Spaanse beschieting op 18 september 1573. Uit een beerput aan de Bierkade kwam een aantal vondsten tevoorschijn uit de tweede helft van de 17e eeuw. Vermoedelijk stuitte men hier op het afval van een barbier/chirurgijn. De vondst omvatte onder andere een scheerschotel, een glazen thermometer, een dozijn losse tanden en kiezen, een kolfglas en veel tabakspijpjes.

E.H.P. Cordfunke, Kennemerland in Prehistorie en Middeleeuwen. Matrijs Utrecht 2006. ISBN 90-5345.297.4. Paperback, geïll., 176 pag., € 19,95. Kennemerland, globaal het westelijke deel van Noord-Holland tussen Schoorl en het voormalige Haarlemmermeer, heeft een lange en boeiende bewoningsgeschiedenis. Vanaf het Neolithicum hebben mensen er hun leefwijze aangepast aan de lokale omstandigheden, of, andersom, brachten zij de plaatselijke situatie in overeenstemming met hun leefpatroon. Vooral na de Tweede Wereldoorlog is een stroom van archeologische vondsten aan het licht gekomen. In sommige gevallen heeft dit geleid tot grootschalige opgravingen. Waarnemingen in de Broekpolder, Alkmaar, Assendelft, Beverwijk, Castricum, Egmond, Haarlem, Heemskerk, Heiloo, Limmen, Santpoort, Schoorl, Velsen, etc., waar mogelijk aangevuld met historische gegevens, hebben een rijk beeld opgeleverd van de bewoningsgeschiedenis van de kuststreek. Al deze waarnemingen hebben op hun beurt weer tot een indrukwekkende reeks aan publicaties geleid. Zo hebben we ook in Westerheem regelmatig kennis kunnen maken met bijdragen van Cordfunke en anderen over het archeologische onderzoek in Kennemerland. Cordfunke heeft voor dit fraai geïllustreerde boekje een 28-tal krenten uit die archeologische en historische pap van Kennemerland geselecteerd: verdeeld over een 28-tal hoofdstuk passeren in dit boekje een dito aantal uiteenlopende facetten van dat rijke verleden van Kennemerland de revue. * * *

P.C. de Boer (met bijdragen van D.H. Duco, K. Häninnen, E. Hanraets, N.L. Jaspers, C. Nooijen, S. Ostkamp en Y. Vorst), Bodemvondsten uit de Boerenhoek Enkhuizen, opgraving “De Baan” (fase 2) (ADC Rapport 452). ADC, Archeoprojecten Amersfoort, september 2006. ISBN 90-5874-79-13. Geïll., 89 pag. (waaronder catalogus en kaarten) + CD ROM. Het ADC is onlangs volledig geprivatiseerd nu de huidige directie (Dorien Fröling en Jan Hendriks) de aandelen heeft gekocht waarmee het Rijk nog in het bedrijf participeerde. Vanzelfsprekend hoopt het ADC haar positie als belangrijke speler op de archeologische markt verder te kunnen uitbouwen.

Literatuurrubrieken

06-binnenwerk.indd 357

|

357 23-11-2006 12:56:41


Afb. 12 Eva, die vermoedelijk omstreeks 1600, samen met een eveneens uit de hand geboetseerde Adam, een vuurstolp sierde. Uit: ADC Rapport 452.

in Frankrijk zouden zijn gemaakt, bijvoorbeeld in Avon, Fontainebleaux of Lisieux. Ze worden daar in de 16e eeuw gedateerd. Die datering is overigens niet in strijd met de vindplaats in Enkhuizen. Opvallend was dat het importaardewerk dat ons land via de reguliere handelskanalen bereikte, zoals het Chinees porseleinen serviesgoed, in de Boerenhoek nagenoeg ontbrak. De huishoudens wier afval daar terecht kwam, waren blijkbaar te arm om porselein te kopen, maar beschikten wel over luxueus aardewerk, dat ongetwijfeld door zeevarende vaders en zoons als souvenir uit verre havensteden mee naar huis werd genomen. * * * ADC Rapport 452 gaat over het onderzoek op de planlocatie De Nieuwe Baan (ook bekend onder het toponiem ‘Boerenhoek’) te Enkhuizen, waar bestaande bebouwing moest wijken voor nieuwbouw. Omstreeks 1598 werd op deze locatie, na het ophogen en egaliseren ervan, een lijnbaan aangelegd. Vanaf het 2e kwart van de 17e eeuw richtte men het terrein opnieuw in. Bij het onderzoek bleek dat de bovengrond grotendeels vervuild en verstoord was, terwijl de archeologisch intacte ondergrond niet bedreigd werd. Wat resteerde was vooral het verzamelen van vondstmateriaal uit de 17e-eeuwse ophogingslaag: huisvuil van waarschijnlijk aangrenzende of nabij gelegen erven. Wat betreft het aardewerk leverde Enkhuizen hetzelfde beeld op als andere zeehavensteden in en buiten ons land: tussen een grote hoeveelheid eenvoudig gebruiksmateriaal van lokale herkomst bevonden zich de restanten van luxueus aardewerk uit allerlei windstreken. In dit geval zelfs het fragment van een schotel uit Iznik (Turkije). Onder catalogusnr. 15 wordt een randfragment met reliëfdecoratie aangeduid als Palissy-waar, gedateerd op 1600-1625 en toegeschreven aan de Saintoinge. Het fragment geeft overigens geen enkele aanwijzing voor een herkomst uit het atelier van Bernard Palissy (bekend van het naturalistische boetseerwerk van hagedissen, vissen, slangen, kreeften, etc. op schotels en van de negentiende-eeuwse namaak ervan), terwijl waarschijnlijk ook de herkomst een andere is. Zo bevinden zich (ovale) schotels met een identieke rand in musea van Saintes en La Rochelle, die daar juist niet als Saintongeais worden aangemerkt, maar elders

358

|

Archeologie Magazine nr. 05, 2006. ISSN 1566-7553. “Wat zijn Kelten?” is een actuele vraag die velen bezig houdt. Volgens sommigen zijn dat de mensen achter de La-Tène-cultuur. Maar, zo geeft Lauran Toorians hier aan (pag. 6-11), in gebieden waar men onomstotelijk een Keltische taal sprak, zoals in Noord-Spanje en op de Britse eilanden, ontbreken uitingen van de La-Tène cultuur. Zoals bekend mag worden verondersteld, is Lauran van mening, dat 'Kelten' moeten worden gedefinieerd als mensen die een Keltische taal spraken. Hij is een groot voorstander van samenwerking bij het onderzoek naar relicten van Keltische talen en van 'Keltische' archeologica. * * *

Archeobrief (SNA), 10e jrg., 2006, nr. 3. ISSN 1386-2065. Deze editie opent met een bijdrage van R. van Oosten over de unieke vondst van een Romeins aspergemes in Woerden. Verder bijdragen over de beleving van archeologische terreinen, archeologische monumentenzorg, Nederlandse archeologie in het Midden-Oosten, de Nationale Onderzoeksagenda, de Erfgoedinspectie, personalia, tentoonstellingen en veel ander nieuws. Een bibliografisch overzicht van de in 2005 verschenen publicaties over de archeologie in Nederland is als afzonderlijke bundel bijgevoegd.

Gerrit Groeneweg

Literatuurrubrieken

06-binnenwerk.indd 358

23-11-2006 12:56:41


Werk in uitvoering

Stuur uw berichten voor Agenda en Verenigingsnieuws naar Marijn Lockefeer, onze redacteur Verenigingsnieuws.

Deadline voor WIU 2007-1 (februari): 15 december.

Grondspoor nr. 161, september 2006 (Afd. 3 - Zaanstreek-Waterland e.o.) Het aantal onderzoeken liep dit jaar al op tot 30. Bovendien is er nog het een en ander te doen aan uitwerking, publicatie en PR. Werk genoeg dus. Een ruime greep uit het veldwerk. In Assendelft boorden Mark Philippeau en Menno de Boer aan de Dorpsstraat op de plaats waar schilder Pieter Saenredam zijn kinderjaren zou hebben doorgebracht. De grond bleek hier erg verstoord. Ook aan de Dorpsstraat, maar dan in OostKnollendam, verkenden ze een perceel waar de vondsten teruggingen tot in de 17e eeuw. Gerard Graas inspecteerde in Assendelft de werkzaamheden voor Saendelft-West en

vond in de buurt van een zuiveringsinstallatie veel ijzertijdscherven, een pingsdorf en een paffrath-scherf. De geologische vereniging WAWLH en de AWN zijn bezorgd over het laatste stuk kreekruggenlandschap dat ernstig wordt bedreigd door de uitbreiding van SaendelftWest. Boringen en hoogtemetingen door leden van beide verenigingen maakten de opbouw van de kreekruggen zichtbaar. Hoewel er ditmaal geen sprake was van archeologische vondsten, waren er eerder in de onmiddellijke omgeving van de kreekrug aanwijzingen voor ijzertijdbewoning. Mark Philippeau verkende percelen in Zaandam (Klokbaai) en zag daar materiaal uit de 17e t/m de 20e eeuw. De afdeling promootte de eigen goede wer-

Afb. 1 Kreekruggen te Assendelft, tekening: Jaap van Harlingen (uit Grondspoor).

Werk in uitvoering

06-binnenwerk.indd 359

|

359 23-11-2006 12:56:41


ken in het bezoekerscentrum Ilperveld te Landsmeer. In augustus haalden AWN’ers met enige moeite een zware ijzeren kogel (Ø 20 cm, ca. 32 kg) uit Krommenie, dit ter aanvulling van de archeologische collectie van Zaanstad. De in goede staat verkerende kogel werd in 1937 gevonden onder een vloer van een huis in Zaandijk (Lagendijk). Vier leden van de afdeling verzamelden in Zaandam (Rustenburg) het overvloedig aanwezige materiaal in een onderzoeksput van het ADC. Het materiaal is vooral 18e t/m 20e eeuws (waaronder delen van een jydepot), maar men vond ook een deel van een kogelpot (12e eeuw). Gerard Graas en Kees van Roon haalden hier later nog een onderkaakfragment (2 m) van een walvis uit de grond, samen met een kaakgewricht. Beide botten zijn schoongemaakt voor de Open Monumentendag. Na vergelijking met verse literatuur werd duidelijk dat een in Akersloot gevonden haardsteenfragment uit de 16e eeuw dateert. Het stelt Sint Maarten voor die zijn mantel deelt met een bedelaar.

Het Profiel, september 2006 (Afd. 5 - Amsterdam e.o.) In oktober organiseerde de afdeling een excursie naar Deventer (Archeologische Dienst / stadswandelingen). Wethouder Tjeerd Herrema opende een tentoonstelling in het Informatiecentrum van de Amsterdamse Noord/Zuidlijn (naast het Centraal Station), waar een selectie wordt getoond van de vondsten tijdens de werkzaamheden. Ondanks het fraaie verslag van Ruud Wiggers over de graafweek in Tongeren en de nuttige beschouwing over de archeologie in Diemen door Ton van Bommel, trekt een ander artikel in HP de meeste aandacht. Zozeer, dat ik er relatief veel aandacht aan besteed in mijn rubriek. Paul Hoogers stoorde zich aan de manier waarop de gemeente Ouderkerk a/d Amstel in 2006 omgaat met het bodemarchief. Dichtbij de dorpskerk (volgens een onderzoek in 1952 door Van Giffen in oorsprong 10e-eeuws) was sprake van belangrijk grondverzet voor nieuwbouw, zonder dat in archeologisch onderzoek was voorzien. Dit ondanks de volgende passages in een ARC-rapport: ...essentieel is dat reeds in de 11e eeuw in de directe omgeving van de kerk is gewoond. Verder is het gebied rondom de kerk archeologisch monument. Er mogen geen bodemverstorende activiteiten plaatsvinden. Indien dat toch moet gebeuren, dan dient de ROB daarvoor ontheffing te geven. Duide-

360

|

06-binnenwerk.indd 360

lijke taal toch, maar geenszins een garantie voor bescherming. Eigen waarneming door Paul en andere AWN’ers maakte een en ander nog schrijnender: de bouwput kwam zelfs tot op zes meter van de kerkmuur! De daaropvolgende rondgang langs archeologische instanties leverde niets concreets op. Zelfs de uitgeboorde grond kon niet worden geïnspecteerd, want die ging meteen naar een stortplaats voor chemisch afval. Jammer van de gemiste kans en een onderstreping van het belang dat archeologie op adequate wijze in het bestemmingsplan wordt opgenomen.

Renus nr. 2006-2 (Afd. 6 - Rijnstreek) In maart overleed Bob van den Berg die veel voor de afdeling betekende: een werkelijk groot mens en werker van onze afdeling is heengegaan.

Kwadrant nr. 2006-2 (Afd. 7 - Den Haag e.o.) K begint met het als steeds leerzame verslag van een vergadering van de veldwerkleiders in Rijswijk. Tweemaal per jaar komen de veldwerkleiders van de diverse archeologische werkgroepen van de afdeling bij elkaar, aangevuld met een vertegenwoordiger van de provincie, gemeentelijk archeologen en bestuursleden van de afdeling. Bezorgdheid over de kwaliteit van archeologisch (voor)onderzoek door commerciële bedrijven signaleer ik bij tijden ook in periodieken van andere afdelingen. Vrijwel steeds is een (te) beperkt budget voor een bepaald onderzoek de hoofdoorzaak. Wordt er meer gevonden dan van tevoren ingeschat, dan zijn de financiële grenzen al snel bereikt. De afdeling organiseerde in oktober een excursie naar het Belgische Raversijde. Ton Immerzeel schrijft over archeologisch onderzoek in Poeldijk (Verburghlaan / Arckelweg), dat een belangrijke Romeinse nederzetting aan het licht bracht. Verder in K enkele berichten uit de Nieuwsbrief van de AWLV en andere bronnen.

Zuidwesterheem nr. 49, augustus 2006 (Afd. 10 - Zeeland) De afdeling had het druk in dit jubileumjaar, zeker ook met het symposium ‘50 jaar AWN, afdeling Zeeland’. Hierna het volgende hoofdstuk uit de brochure ‘Verleden wordt heden’, samengesteld door Afd. 23. De afdeling is bezig met de uitwerking van de projecten Hulst, Ravestein en Rilland. In juli werd in Goes de tentoonstelling ‘Tussen Honte en Hinkele’ geopend, een

Werk in uitvoering

23-11-2006 12:56:42


activiteit van de afdeling en museum De Bevelanden. Herman Geeraert deed mee met een opgraving in Goes ‘om archeologie beter te kunnen doorgronden’. Arco Willeboordse schrijft over een in 1998 in Sluis gevonden kanon(loop) uit het einde van de 16e eeuw, die vorig jaar op een affuit werd geplaatst. Elders in Z gaat Arco uitgebreid in op de herinrichting en heropening van het Gemeentelijk Archeologisch Museum in Aardenburg, waar o.m. de familie Statius en een maquette van het Romeinse fort de aandacht trekken. Leida Goldschmitz bezocht het Gallo-Romeins museum in Lyon en zag daar een fraai mozaïek dat een circus voorstelt. Tenslotte, nu we toch toeristisch bezig zijn: er kwam een fietsroute uit langs vliedbergen en kasteelterreinen in de gemeente Borssele.

Grondig Bekeken nr. 3, september 2006 (Afd. 11 - Lek- en Merwestreek) Onder leiding van Arjan den Braven werd in Giessenburg een middeleeuwse woonheuvel onderzocht. Het was mogelijk de stratigrafie van de heuvel te onderzoeken en het gevonden aardewerk wijst naar een in de late 12e of begin 13e eeuw opgeworpen woonheuvel. Een zeldzame vondst was een groot fragment van een geglazuurde vloertegel met gele slibversiering, waarschijnlijk uit de 14e eeuw. Teus Koorevaar - Tijdens de restauratie van een historische boerderij in Molenaarsgraaf kwam een aardewerken kannetje (roodbakkend) te voorschijn met 115 zilveren munten, voornamelijk generaliteitsguldens met de Nederlandse maagd. De munten dateren van ca. 1678 tot 1795, de meeste van na 1763.

Cor Westra - In Dordrecht (zwembad Aquapulca) vond men zwaar muurwerk van vóór de St. Elisabethsvloed (toren, kerk, klooster?), beschoeiingen, een visfuik en zestien graven. Een St. Claravloed in augustus 2006 verdronk de zojuist opgegraven resten van (wsch) het dorp Wolbrandskerke opnieuw. Irmel Dolman & Corrie Lugtenburg - Een klein experiment in Arkel groeide uit tot een echt werkproject. Om meer inzicht te krijgen in de samenstelling en eigenschappen van het in Arkel gevonden inheems aardewerk uit de Late IJzertijd / Romeinse tijd zijn diverse potten nagemaakt. Werd alles ditmaal nog in een elektrische oven gebakken, volgend jaar moet het in een echte veldoven. Taco Groeneveld schreef een vervolg op zijn eerste artikel over de in oorsprong 14eeeuwse ridderhofstad Huis te Vleuten. Enkele leden van de afdeling waren getuige van de promotie van Herbert Sarfatij op het proefschrift ‘Dordracum Excavatum’. Sarfatij leidde tussen 1968 en 1989 het archeologisch onderzoek in Dordrecht.

Afb. 2 Kanon in Sluis, foto: Jan Goedbloed (uit Zuidwesterheem). Afb. 3 Beveiliging van het heropende Gem. Arch. Museum in Aardenburg, foto: Jan Goedbloed (uit Zuidwesterheem).

Nieuwsbrief De Hunnepers nr. 3, september 2006 (Afd. 18 - Zuid SallandIJsselstreek-Oost Veluwezoom) De AW Apeldoorn was aan het werk bij Uddel, boorde bij Hoog Buurlo, hield zes avondexcursies, deed mee aan Open Monumentendag en verleende assistentie bij onderzoek naar een steenbakkerij en de restauratie van een grafheuvel bij Beekbergen. In het Historisch Museum Deventer loopt tot januari de tentoonstelling ‘Flintstone, Freya en Victoria’ over het leven in de regio in de prehistorie en de Romeinse tijd met vondsten uit Deventer, Colmschate,

Werk in uitvoering

06-binnenwerk.indd 361

|

361 23-11-2006 12:56:42


Afb. 4 AWN-groen in de put, foto: Jan Boes (uit Aardewerk).

Diepenveen, Bathmen en Epse. Er is veel aandacht voor de gevonden boerderijen uit de Brons- en IJzertijd.

Aardewerk, september 2006 (Afd. 21 - Flevoland) Uit ‘Van de redactie’: onze vereniging bloeit en ondanks de beperkingen die

‘Malta’ ons oplegt, blijft er nog genoeg werk te doen. De afdeling zoekt een algemeen bestuurslid en op termijn een penningmeester. Voor promotieactiviteiten wil de afdeling vaste teams voor de verschillende regio’s gaan samenstellen. Jan Eelman beschouwt in zijn column ‘Eruit gezeefd’ de ontwikkelingen binnen

Afb. 5 Eindhoven, funderingen van de Catharinakerk, foto: Laurens Mulkens (uit Nieuwsbrief KeP).

362

|

Werk in uitvoering

06-binnenwerk.indd 362

23-11-2006 12:56:43


de archeologie en komt uit bij Agatha Christie, getrouwd met een archeoloog. Jan Boes doet uitgebreid en met veel foto’s verslag van de veldcursus in 2006, gehouden op de locatie S4 bij Swifterbant. Leden van de afdeling werkten hier onder leiding van Dick Velthuizen bijna vier weken lang mee aan een opgraving door het Groninger Instituut voor Archeologie, geleid door prof. Daan Raemaekers. Bijzonder was de vondst van (een deel van) een skelet, zeer waarschijnlijk behorend bij de vorig jaar gevonden schedel. Op de Open Dag van de opgraving waren er zelfs bezoekers uit Nieuw-Zeeland. De samenwerking tussen AWN’ers en studenten was prima, wat hoop geeft voor de toekomst. De opgraving werd afgesloten met een etentje in Lelystad, aangeboden door het GIA. Astrid Doppert vestigt de aandacht op de aanschaf van een ‘Digitale zadenatlas van Nederland’ die via een website mogelijkheden biedt ruim 1800 zaden en vruchten in detail te bekijken. De afdeling organiseert in november een cursus prehistorisch aardewerk, gegeven door Simone Bloo (ADC). De cursus is onderdeel van een serie cursussen rond het thema aardewerk. Willy Gordijn werd aangenaam verrast door het geologisch monument Wolterholten op de Woldberg bij Steenwijk, waar ruim 130 soorten (zwerf)stenen zijn te zien. Ben van Rosmalen gaat in zijn column in op de geslaagde Open Dag: leuk, maar een volgende keer nog wat meer visualiseren. Tineke Heise: Op Tweede Paasdag trok een informatiestand van de AWN en het NLE tijdens een door Staatsbosbeheer georganiseerde activiteitendag in het Kuinderbos veel belangstelling.

Nieuwsbrief Archeologie Kempenen Peelland nr. 36, augustus 2006 (Afd. 23 - AV Kempen- en Peelland Nico Arts gaat in op mogelijke ‘post excavation stress’ na de opgraving van de Catharinakerk, midden in Eindhoven. Dat zal wel meevallen, want er is nog heel wat te doen, ook met de uitwerking van deze opgraving. De AW Uden begeleidde de bouw van villa’s en de aanleg van een ontsluitingsweg. Hier vond men (mesolithische?) vuurstenen aretefacten, scherven uit IJzertijd, Romeinse tijd en Late Middeleeuwen en een waterput, opgebouwd uit veldkeien en met een karrenwiel als fundering. Alles wijst op een laat-middeleeuwse boerderij die waarschijnlijk maar kort heeft bestaan. Nico Arts en Joeske Nollen vervolgen hun beschrijving van het onderzoek van de Ca-

tharinakerk. Opvallend was dat in een deel van het kerkhof mensen werden begraven in een kist die werd aangesmeerd met kalk, mogelijk aangebracht ter ontsmetting. De meeste tijd zal het onderzoek van oud DNA vragen: waarschijnlijk vier jaar. AV Kempen- en Peelland startte een al eerder in WIU genoemde ‘expertgroep ruimtelijke ordening’ die zich gaat verdiepen in wettelijke regels, inspraakprocedures, bezwaar/beroep enz. Doel is het informeren, adviseren en ondersteunen van leden en werkgroepen en het bestuur. Er komen een tentoonstelling en een boek over de opgravingen in Schijndel. Nieuws over excursies, lezingen / congressen, literatuur en de bibliotheek besluiten deze N.

Afb. 6 Op het strand gevonden horlogesleutels (uit De Ouwe Waerelt).

De Ouwe Waerelt nr. 17, september 2006 (De Motte, Goeree-Overflakkee) Ditmaal een themanummer over ‘Feesten op Goeree-Overflakkee’ onder meer t.g.v. de kroning van Wilhelmina en de elektrificatie van het eiland. Voor archeologen is het verhaal van Rias Olivier over op het strand gevonden horlogesleutels interessant. Op het Flaauwe Werkse Strand werden bij elkaar twaalf min of meer complete horlogesleutels van messing en ruim dertig onderdelen verzameld. De oudste zijn uit de 18e eeuw, latere uit de 19 eeuw. Een bijzonder exemplaar is dat waarop de Engelse koning Georg III (1738-1820) is te zien, samen met zijn echtgenote Charlotte. Aardig detail: Georg III blijkt een ‘zeer verdienstelijk amateur klokkenmaker’ te zijn geweest.

Jan Coenraadts

Werk in uitvoering

06-binnenwerk.indd 363

|

363 23-11-2006 12:56:44


Tips voor trips

Archeologische uitjes ROMEINEN

Wandelen en fietsen door de Overbetuwe

Voor de liefhebbers van de Romeinse Tijd is er deze winter weer veel te beleven. Ze kunnen onder andere in de buurt van Nijmegen archeologische wandelingen maken, grote en kleine tentoonstellingen bezoeken in Leiden, Nijmegen en Utrecht, en deelnemen aan een studiedag in Amsterdam. En de kinderen kunnen in Woerden in een ‘Drivein Museum’ een Romeins spel spelen en in Delft van een Romeinse legionair uitleg krijgen over zijn wapenrusting en een miniatuur van een Romeinse katapult maken.

Ook in de Overbetuwe, ten noorden van Nijmegen, is een Romeinse wandeling te maken, evenals een Romeinse fietstocht. De 3 km lange wandelroute loopt door Elst, waar bij opgravingen belangrijke resten van twee Gallo-Romeinse tempels zijn gevonden. Deze zijn nog terug te vinden in en om de kerk. De fietstocht is ongeveer 40 km lang en voert onder andere langs Randwijk, waar waarschijnlijk een castellum heeft gestaan. Bij de Linge in Hemmen zijn vele vondsten gedaan en bij het Drielse veer is in 1895 een Romeinse schat opgebaggerd, bestaande uit meer dan 200 bronzen voorwerpen, waaronder karaffen, schalen, een weegschaal en opvallend veel versierstukken voor paardentuig.

Wandelen tussen Nijmegen en Xanten

Afb. 1 Deze Romeinse bronzen kikkerfibula, die werd gevonden bij opgravingen in Woerden, is te zien in het ‘Drive-In Museum’ (Castellum garage) in die stad (Foto: Hazenberg Archeologie).

Eind oktober is een Romeinse wandelroute langs de oorspronkelijke limes tussen Nijmegen en Xanten geopend. De route loopt vanaf het museum Het Valkhof in het centrum van Nijmegen, via de stuwwal aan de oostzijde van de stad naar Kranenburg en Kleve. Vanaf Kleve volgt de route de oude loop van de Rijn en de randen van het Reichswald via Kalkar naar Xanten. Op de route ligt een groot aantal overblijfselen en verwijzingen naar het Romeinse verleden. Dat varieert van de naam van het pretpark Tivoli - vernoemd naar het luxe buitenhuis van de Romeinse keizer Hadrianus - tot een Romeinse altaarsteen in de Willibrordkerk in Kleve en de grafsteen van Marcus Cealius, die in het jaar 9 bij de Varus-slag tegen de Germanen sneuvelde. De wandelroute is in totaal zo’n 75 kilometer lang. Hij is uitgezet met wegwijzers en informatiepanelen.

De wandelroute ‘In de schaduw van de tempel’ en de fietsroute ‘De Limes in het Betuwse land’ zijn voor € 1,50 per stuk verkrijgbaar bij onder meer het Arnhem Tourist Info en het Nijmeegs Uitburo/VVV.

Limeskaart Alle Romeinse forten langs de Rijn, maar ook alle musea waar voorwerpen uit de Romeinse tijd staan uitgestald; zijn te vinden op de Limeskaart, die wordt uitgegeven door het Programmabureau Limes in Utrecht. Hij is gratis verkrijgbaar bij VVV’s, musea en bij vakantieparken in de provincies Gelderland, Utrecht en Zuid-Holland. De kaart kan ook worden aangevraagd via de website van het Programmabureau, www.limes.nl.

Voor de kinderen Victor en Titullinus zijn twee Romeinse soldaten, die de hoofdrol spelen in een nieuw archeologisch spel dat gebaseerd is op de resultaten van de opgravingen in het centrum van Woerden, waarbij delen van de wapenuitrusting van de soldaten zijn teruggevonden. Het spel kan gespeeld

364

|

Tips voor trips

06-binnenwerk.indd 364

23-11-2006 12:56:45


worden in de als ‘Drive-in Museum’ ingerichte Castellumgarage in Woerden of op internet. In die garage is de opgravingsput voor een deel gereconstrueerd. De uitrustingstukken van Victor en Titullinus zijn hierin teruggebracht. Aan de kinderen is nu de taak de uitrustingsstukken ‘op te graven’ en te bepalen aan wie van de twee soldaten de vondsten oorspronkelijk hebben toebehoord. Goede antwoorden worden beloond met een bouwplaat van de Woerden 7. In het Drive-in Museum bevinden zich verder enorme afbeeldingen uit de Romeinse Tijd, grote foto’s van spectaculaire vondsten en een vitrine met een archeologische topvondst: een bronzen kikkerfibula (afb. 1). Op het bovenste parkeerdek staan afbeeldingen van het Romeinse vrachtschip de Woerden 7, precies op de plaats waar dit schip door archeologen is ontdekt (zie Westerheem 2006, nr. 3). Op het stadsplein naast het Drive-in Museum bevindt zich de Romeinen Strip, een serie tegels waarin de geschiedenis van de Romeinen in Woerden als een stripverhaal te lezen valt. De omtrek van castellum Laurium is in de straten weergegeven met een granieten band. De hoofdingangen van het castellum worden geflankeerd door ondergrondse vitrines, met daarin o.a. originele spijkers van het schip de Woerden 7. Op de tweede verdieping van het Stadsmuseum van Woerden is, zoals vermeld in de vorige aflevering van deze rubriek, een permanente expositie ingericht van Romeinse vondsten uit Woerden. www.drive-in-museum.nl, www.hazenbergarcheologie.nl, www.woerden.nl en www.woerden7.nl. In het Legermuseum in Delft geeft een Romeinse soldaat in de kerstvakantie (van 23 december t/m 7 januari) op woensdag en vrijdag uitleg over zijn wapenrusting (afb. 2). Op dinsdag (behalve op 2e kerstdag) en donderdag kunnen kinderen tijdens een workshop een miniatuur van een Romeinse katapult maken. Verder wordt er onder de noemer ‘Romeinen in een winters laagland’ dagelijks een tekenfilm van Asterix en Obelix vertoond. In het Legermuseum is tot en met 28 januari ook een tentoonstelling over de de 1000jarige geschiedenis van het buskruit te zien. Legermuseum Korte Geer, Delft tel. 015 215 05 00, www.legermuseum.nl di. t/m vrij. 10 – 17 uur, zat. en zo. en feestdagen 12 – 17 uur

Tentoonstelling over glas Er is Romeins glas te zien op de tentoonstelling ‘Schitterend glas’, waar het Rijksmuseum van Oudheden zijn fraaiste glas uit het Nabije Oosten, Egypte en het Romeinse Rijk presenteert. Hoewel het merendeel van de 450 topstukken afkomstig is uit de landen rond de Middellandse Zee, zijn er ook bijzondere glasvondsten uit Nederland te bewonderen, waaronder een grote siervaas met applicaties uit Cuyk (afb. 3) en twee flesjes in de vorm van een druiventros uit Heerlen (afb. 4). De tentoonstelling omvat naast het luxe Romeinse glasservice ook veel ouder glaswerk uit Egypte, Syrië, Palestina en Griekenland: eenvoudiger glaswerk voor dagelijks gebruik, zoals flessen en voorraadpotten, maar ook veelkleurige parfumflesjes, sieraden, amuletten en dobbelstenen, die van verschillende kleuren glas en met gecombineerde technieken werden gemaakt. De voorwerpen op de tentoonstelling bestrijken samen een periode van 2000 jaar.

Afb. 2 Tijdens een demonstratie in het Legermuseum door een Romeinse legionair past een jongen een Romeinse helm (Foto: Legermuseum).

Afb. 3 Grote Romeinse vaas met appliquéeversiering in de vorm van twaalf vrouwenhoofdjes uit de 4e eeuw na Chr., gevonden in een graf in Cuyk en te zien op de tentoonstelling ‘Schitterend Glas’ in het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden (Foto: RMO).

Tips voor trips

06-binnenwerk.indd 365

|

365 23-11-2006 12:56:45


Presentatie vondsten Leidsche Rijn

Afb. 4 Romeinse flesjes in de vorm van een druiventros uit de 2e eeuw na Chr., gevonden in een Romeins graf in Heerlen en te zien op de tentoonstelling ‘Schitterend Glas’ in het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden (Foto: RMO).

Sinds 1997 vinden in het nieuwe Utrechtse stadsdeel Leidsche Rijn grootschalige opgravingen plaats. Daarbij is veel Romeins materiaal gevonden, maar ook bewoningssporen die terugggaan tot de Bronstijd. Het Centraal Museum in Utrecht volgt de opgravingen met kleine presentaties in projectkamer 3. Sinds eind oktober is in het Centraal Museum ook de nieuwe vaste opstelling van de Romeinse geschiedenis van Utrecht te zien.

Aanvankelijk was glas een echt luxe product, getuige een veelkleurig cosmeticaflesje uit 1400 voor Chr. gemaakt in Egypte. Na de ontdekking van het glasblazen in het Syrisch-Palestijnse kustgebied in de 1e eeuw voor Chr. kon glas gemakkelijker worden geproduceerd, waardoor het in de Romeinse periode een massaproduct kon worden, dat zijn weg vond over het hele continent. Bij de tentoonstelling is een boek verschenen over glas en glastechnieken in de oudheid (64 pag’s, uitgeverij Waanders, ISBN 90 400 8316 9, € 17,95).

Centraal Museum Nicolaaskerkhof 10, Utrecht tel. 030 236 23 62, www.centraalmuseum.nl di. t/m zo. 12 - 17 uur, vrij. 12 - 21 uur t/m 31 december

Studiedag Op 15 december a.s. houdt het Archeologisch centrum van de Vrije Universiteit voor het 12e keer het jaarlijkse Romeinensymposium over actuele thema’s uit het archeologisch onderzoek van Romeins Nederland en omstreken. Voor meer informatie: romeinensymposium@let.vu.nl

PREHISTORIE Rijksmuseum van Oudheden Rapenburg 28, Leiden tel. 0900-6 600 600, www.rmo.nl di. t/m vrij. 10 - 17 uur, zat. en zo. 12 - 17 uur t/m 4 maart 2007

Tentoonstelling over Herculaneum

Afb. 5 Verkoold brood uit Herculaneum, waarover in museum Het Valkhof in Nijmegen een tentoonstelling wordt gehouden (Foto: Museum Het Valkhof).

In het museum Het Valkhof in Nijmegen zijn Romeinse kunstwerken te zien die zijn opgegraven in het Romeinse stadje Herculaneum, dat evenals Pompeii door de uitbarsting van de Vesuvius in het jaar 79 werd bedolven. Op de tentoonstelling ‘De laatste uren van Herculaneum’, die eerder in Duitsland is getoond, getuigen grote wandschilderingen en beelden van brons van de rijkdom van het stadje. Verkoolde meubelen en levensmiddelen (afb. 5) zijn de stille getuigen van het leven van alledag. De skeletten van de slachtoffers, zoals ze zijn aangetroffen, maken de verschrikkingen van het moment voelbaar. Kunstvoorwerpen uit de 18e eeuw laten zien hoe de ontdekkingen in Herculaneum leidden tot een nieuwe stijl in Europa: het classicisme. Museum Het Valkhof Kelfkensbos 59, Nijmegen tel. 0924 360 88 05, www.museumhetvalkhof.nl di. t/m vrij. 10 - 17 uur, zat. en zo. 12 - 17 uur t/m 18 maart 2007

366

|

06-binnenwerk.indd 366

Voor visueel gehandicapten In het Historisch Openlucht Museum Eindhoven wordt vanaf 27 december de tentoonstelling ‘Sluit je ogen om de prehistorie te zien’ gehouden. Deze tentoonstelling is in 2005 ontwikkeld door de Prehistosite van Ramioul in samenwerking met de Belgische Koninklijke Instelling voor Blinden en Slechtzienden La Lumière. Deze expositie is vooral gericht op mensen met een visuele beperking, maar geblinddoekt kan iedereen de route ervaren. De audioguide geeft nadere informatie over de voorwerpen en de prehistorie. Gerangschikt naar de seizoenen staan in het Slifferthuis replica’s van archeologische vondsten uit de Steentijd, de periode van 9000 – 5300 voor Chr., opgesteld. Zo is de wilgentenen mand in de herfst geplaatst en de dichtbehaarde pels in de winter. Deze indeling benadrukt de afhankelijkheid van de mens ten opzichte van de natuur. Tastzin, reukvermogen en gehoor worden extra geprikkeld, in een enkel geval kan men zelfs hitte ervaren. Via deze voorwerpen krijgen we letterlijk voeling met onze voorouders. Historisch Openlucht Museum Eindhoven Boutenslaan 161 B, Eindhoven, tel. 040 252 22 81 www.historisch-openluchtmuseum-eindhoven.nl zo. 12 - 17 uur, t/m 28 januari 2007

Tips voor trips

23-11-2006 12:56:47


MIDDELEEUWEN Voor jongeren Hilde is een vrouw die in de vierde eeuw in de buurt van Castricum leefde. Haar skelet is in 1995 tijdens een grote archeologische opgraving gevonden. Door een reconstructie van haar buste hebben we een idee hoe ze er uit kan hebben gezien.

werk gaan, kunnen de jonge bezoekers tenslotte ontdekken in ‘het laboratorium’. Daar kunnen allerlei proeven worden gedaan en kan bijvoorbeeld worden ontdekt hoe je de ouderdom van een houten kano bepaalt. Ook kan je ‘opgravingen’ doen in een grote bak zand waarin allerlei interessante voorwerpen zitten. Tijdens de tentoonstelling worden verschillende activiteiten voor kinderen georganiseerd en wordt iedere maand een lezing gehouden. Een actueel overzicht daarvan staat op de website van de tentoonstelling. Bezoekerscentrum De Hoep Johannisweg 2, Castricum tel 0251 66 10 66 www.schattenonderjevoeten.nl di. t/m zo. 10 - 16 uur t/m september 2007

Afb. 6 Schoolkinderen bekijken de tentoonstelling ‘Schatten onder je voeten’ in Castricum (Foto: Bezoekerscentrum De Hoep).

NIEUWE TIJD Vondsten Amsterdamse Noord/Zuidlijn

Hilde is de hoofdpersoon van de gratis tentoonstelling ‘Schatten onder je voeten’ die tot en met september 2007 in het bezoekerscentrum De Hoep in Castricum wordt gehouden (afb. 6) en van het boek ‘Het land van Hilde. Archeologie in het Noord-Hollandse kustgebied’ (een uitgave van Matrijs). Op de tentoonstelling is het Hilde die de bezoekers informeert over het leven van de Friezen in het Noord-Hollandse kustgebied tussen 600 en 750 na Chr. Ze vertelt over het landschap, het leven in en om de boerderij, de goden en de doden, en de handel en de strijd. Daarbij laat ze allerlei voorwerpen zien die bij archeologische opgravingen zijn gevonden. Hoe archeologen daarbij te

Het laatste nieuws over archeologische evenementen vindt u op de internetsite van de AWN:

In 2005 hebben de archeologen van BMA onderzoek kunnen doen op de bodem van het Damrak, toen het caisson werd afgezonken. Het onderzoek leverde circa zevenhonderd zakken aan bulkvondsten op, bestaande uit tienduizenden aardewerk scherven, dierlijke botten en velerlei andere voorwerpen. In het Informatiecentrum Noord/Zuidlijn in de rechtervleugel van het Centraal Station is een permanente tentoonstelling waarop een greep uit deze vondsten te zien is. Bijzonder is een ruim 3 meter lange foto van een dwarsdoorsnede van het bodemprofiel van het Damrak onder het caisson, tot een diepte van 14 m onder NAP. Deze foto is samengesteld uit foto’s die de archeologen maakten tijdens hun onderzoek onder het caisson. Informatiecentrum Noord/Zuidlijn Stationsplein 7, Amsterdam http://www.nzlijn.amsterdam.nl onder ‘Archeologie’ di. t/m vrij. 10 - 17 uur, zo. 11 - 16 uur

Informatie over tentoonstellingen, symposia, studiedagen en andere evenementen kunt u sturen naar: Redactie Westerheem, Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg

www.awn-archeologie.nl

e-mail: westerheem@freeler.nl

Tips voor trips

06-binnenwerk.indd 367

|

367 23-11-2006 12:56:47


Adressenlijst coördinatoren Landelijke Werkgroepen Landelijke Werkgroep Steentijd (LWS) A.W.J.M. (Ton) Kroon, Duistervoordseweg 116, 7391 CJ Twello, tel. 0571-273495. Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW) Voorzitter: J. (Jan) Venema, Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: voorzitter@lwaow.nl. Secretariaat: A.F. (Albert) Zandstra, W. de Zwijgerstraat 20, 8331 GT Steenwijk, tel. 0521-517456, e-mail: secretariaat@lwaow.nl. Penningmeester: J (Jules) de Jagher, Tijnjeweg 11, 8457 EK Gersloot (Friesland), tel. 0513-571458, fax 0513-571458, e-mail: penningmeester@lwaow.nl. Regiocoördinatoren Regio Noord: W. (Winfried) Walta, De Wal 3, 9032 XE Blessum, tel. 058-2541432, e-mail: winfried.walta@wanadoo.nl. Regio Noordwest: vacature.

Regio Groningen: J. (Jules) de Jagher, Tijnjeweg 11, 8457 EK Gersloot (Friesland), tel. 0513-571458, fax 0513-571458, e-mail: j.jagher@hccnet.nl. Regio Oost: H. (Hans) Bruggeman, Roer 16, 8032 GG Zwolle, tel. 038-4546192, e-mail: ponshominus@planet.nl Regio Zuidoost: vacature. Regio Zuidwest: D. (Dik) Vuik, Oostmaasstraat 8, 3061 ZS Rotterdam, tel. 010-4147369, e-mail: dik. vuik@hetnet.nl. Regio Zeeland: B. (Ber) Sterkendries, Leuerbroek 1061, 3640 Kinrooi, België, tel: 0032-89703512, e-mail: carsterk@skynet.be Opleidingen: H. (Hans) Bruggeman, Roer 16, 8032 GG Zwolle, tel: 038-4546192, e-mail: opleiding@lwaow.nl Webmaster: N.M.C. (Nico) Durante, Potgieterstraat 7, 3351 ET Papendrecht, tel. 06-54778996, website: www.lwaow.nl e-mail: info@lwaow.nl.

AWN-lidmaatschappen basislidmaatschap (men dient het basislidmaatschap € 36,50 zonder aftrek van kosten over te maken) B studentlidmaatschap € 22,00 C jeugdlidmaatschap € 18,00 D geassocieerd lidmaatschap € 19,00 E huisgenoot-lidmaatschap € 12,50 in principe een eenmalig inschrijfgeld van € 5,00 Lidmaatschappen gelden per kalenderjaar en kunnen ingaan per 1 januari of na 1 juli. Na 1 juli is 50% van het jaarlidmaatschap verschuldigd. Na 1 november alleen het inschrijfgeld. A

Rechten en plichten verbonden aan het lidmaatschap Alleen lidmaatschap A, B en C geven recht op toezending van het verenigingsblad ‘Westerheem’. Het basislidmaatschap verleent de volgende rechten: - toezending Westerheem - AWN-verzekering op AWN-opgravingen - toegang tot excursies van de Afdelingen en het Hoofdbestuur - toegang tot graafactiviteiten onder de vlag van de AWN - toegang tot de graafkampen van de AWN - stemrecht op de Algemene Ledenvergadering. De rechten van het basislidmaatschap zijn ook van toepassing op het studentenlidmaatschap en het jeugdlidmaatschap (14 t/m 18 jaar). Voor het huisgenootlidmaatschap geldt hetzelfde, maar zonder recht op Westerheem. Ten aanzien van het basislidmaatschap kent het geassocieerde lidmaatschap de volgende beperkingen: - geen toezending van Westerheem en

06-binnenwerk.indd 368

- geen stemrecht op de Algemene Ledenvergadering - aan het geassocieerde lidmaatschap kan geen huisgenootlidmaatschap verbonden worden (wat wel mogelijk is bij het basislidmaatschap). Het geassocieerde lidmaatschap staat open voor allen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische Kringen, Oudheidskamers, etc.) met een geldig basislidmaatschap. Nadere informatie over de lidmaatschappen kan verkregen worden bij het Bureau AWN, Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam. Opzeggen voor 1 december: een bevestiging wordt niet toegezonden. Zij die zich voor het studentenlidmaatschap of geassocieerde lidmaatschap aanmelden, dienen bij hun aanmelding een kopie te voegen van hun geldige studentenkaart of het lidmaatschap van de aangesloten zusterorganisatie.

23-11-2006 12:56:48


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.