LITERATUURBESPREKING W. F. G. WiESE, De verspreiding der archeologische gegevens van Westfriesland in verband met de morfogenese. (In: Tijdschr. Kon. Ned. Aardr. Gen., 2e reeks, deel LXX1II, no. 1 (jan. 1956), pp. 23-42. Met 6 krtn., 4 foto's.) Beter inzicht in de ouderdom der opperylakteformaties wordt beoogd met een onderzoek naar de verspreiding der archeologica in Westfriesland. Enige zeer belangrijke conclusies, te trekken uit deze archeologische inventarisatie — vele der onlangs hierbij tevoorschijn gekomen voorwerpen werden (of worden alsnog) gepubliceerd en afgebeeld in „Westerheem" —, zijn: 1. Het. deel van Westfriesland ten oosten van de zandrug van Zandwerve is ongeveer 2000 jaar vóór Chr. gevormd en sedertdien onafgebroken land gebleven: Neolithische en Bronstijdvondsten — wijzend o.a. op uitoefening van landbouw — bevinden zich daar in de bouwvoor. Continue bewoning moet derhalve worden aangenomen. (Voor de merkwaardige verspreiding der vondsten, nl. concentratie in de polder „Het Grootslag", moet het hedendaags verschil in bodemgebruik verantwoordelijk gesteld worden.) 2. Ten westen van genoemde zandrug werd Westfriesland weliswaar in de Romeinse tijd bewoond, doch daarna overspoeld. „FriesBataafs" materiaal ligt hier onder een jongere kleilaag, die uit laatRomeinse—vroegmiddeleeuwse tijd dateert. Door de aanwezigheid van talrijke archeologische „gids"-voorwerpen is de oppervlakte van Westfriesland dus zodanig te dateren, dat thans nog eens (zie ook het grafheuvelonderzoek van VAN GIFFEN!) en zeer afdoende is afgerekend met de onjuiste opvatting — immers geologisch gebaseerd op foutieve determinatie der formaties, en archeologisch hoogstens gefundeerd op de a/wezigheid van na-Romeins materiaal (lees: het ontbreken van voldoende determineerbare vondsten) — dat. dit gebied in laat-Romeinse tijd is overstroomd en daardoor onbewoonbaar geworden. Conclusies, op deze opvatting gegrondvest (zoals b.v. deze, dat Westfriesland geen vondsten uit de Merovingse tijd kan opleveren!) verliezen derhalve hun waarde. Voor de zuiver archeologische literatuur van Westelijk Nederland is deze publicatie een welkome aanwinst, mede om haar inventariserend karakter. Wel kan het bevreemden, de vuurstenen sikkel uit Venhuizen, door PLEYTE genoemd en afgebeeld in „Nederlandsche Oudheden", niet vermeld te zien, evenmin als de vijfde door VAN GIFFEN (Grafheuvels Zwaagdijk, 1944) genoemde sikkel uit Andijk, en een exemplaar van dezelfde vindplaats, onder inv.nr. g.1923/12.1 in het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden. Ook het hamerfragment uit de Wieringermeer, sedert 1934 in dat museum en korteling gepubliceerd in dit blad, wordt niet genoemd.
KORTE BERICHTEN EN MEDEDELINGEN — PROFESSOR DR. H. BRUNSTING —
Aan de Vrije Universiteit te Amsterdam is benoemd tot buitengewoon hoogleraar in de klassieke archeologie en de prehistorie Dr. H. BRUNSTING, lid van het Hoofdbestuur der A.W.W.N, en van
de Redactie van „Westerheem". Dr. H. BRUNSTING promoveerde in 1937 op een proefschrift, getiteld: „Het grafveld onder Hees bij Nijmegen, een bijdrage tot de
51