Bijlage Woekerpolis-affaire hoofdstuk 2: Woekerpolis Heel kort voor degenen die de term ‘woekerpolis’ nog niet kennen. Een woekerpolis is een beleggingsverzekering Waarbij verzekerden een gebrekkige transparantie over de kosten en/of verzekeringstechniek hebben ervaren. Dit kon ertoe leiden dat de kosten en/of de overlijdensrisicopremie drukte op de winst van de beleggingsverzekeringen. Het resultaat is dat polishouders te weinig kapitaal overhouden. In bepaalde gevallen is het zelfs zo, dat er niks meer van waarde in de polis overblijft. Dit laatste, het verminderen van waarde in de polis, wordt ook wel het hefboom/inteereffect genoemd. Kern twistpunt Waar draait het in de woekerpolis-affaire in essentie om? De kern zit in de mate van de informatieen zorgplicht van verzekeraars (en verzekeringsadviseurs). Hebben verzekeraars hun klanten voldoende ingelicht over de beleggingsproducten die polishouders destijds afsloten? Hebben polishouders beseft of moeten kunnen beseffen wat voor soort beleggingsverzekeringen zij afsloten? Is het antwoord nee, dan is er mogelijk sprake van dwaling. Helaas is het antwoord niet eenvoudig, omdat de verkochte beleggingsverzekeringen erg complex zijn. Van der Meulen/Falcon Eén van de eerste en meest bekendste rechtszaken, is de rechtszaak van het echtpaar Van der Meulen tegen Falcon (a.s.r.). Op 26 januari 2011 werd Van der Meulen door de rechtbank van Haarlem in het gelijk gesteld. Hij beriep zich op dwaling. Volgens Van der Meulen vertoonde zijn beleggingsverzekering ernstige verborgen gebreken. Hij stelde dat, indien hij deze gebreken had gekend, nooit een dergelijk beleggingsproduct zou hebben afgesloten. Tot een volledige toekenning van dwaling is het echter nooit gekomen. Concreet ging het in deze zaak om gebreken met betrekking tot het hefboomeffect en de voorbeeldrendementen. Hefboom/inteereffect Het hefboomeffect doet zich voor wanneer de waarde van de beleggingspot van de beleggingsverzekering daalt. Een vaak voorkomend component van een beleggingsverzekering is een overlijdensrisicoverzekering. Nabestaanden ontvingen bijvoorbeeld € 100.000,- indien de verzekeringsnemer voor de einddatum overleed. Was de waarde van de beleggingsverzekering op de overlijdensdatum € 50.000,-, dan moest de verzekeraar het verschil, namelijk € 50.000,- Uit eigen voorzieningen bijleggen om tot een totaaluitkering van € 10.000,- te kunnen komen. Was de beleggingsverzekering op dat moment maar € 25.000,- waard, dan was het risico van de verzekeraar groter. Zij moest dan namelijk € 75.000,- bijleggen. Dit hogere risico zorgde uiteraard voor een hogere overlijdensrisicopremie. Elke maand werden de waarde van de beleggingsverzekering, het risico en de premie bepaald. De kosten en deze risicopremie van de beleggingsverzekering werden uit de beleggingspot betaald en dat kan bij tegenvallende beleggingsresultaten het effect hebben dat de opgebouwde waarde van de beleggingsverzekering wordt opgegeten. Dat laatste wordt het 'inteereffect' genoemd. De waarde stijgt dan niet maar wordt alleen maar lager. Deze techniek van kostentoerekening werd achteraf gezien kennelijk niet door verzekeringsnemers goed begrepen uit de informatievoorziening. Van der Meulen stelt dat hij een dergelijke beleggingsverzekering nooit had afgesloten als hij over een dergelijke verzekeringstechniek was ingelicht. Daarbij stelt hij nimmer overlijdensrisicopremie verschuldigd te zijn geweest, omdat hij hierover geen afspraken had gemaakt. De rechtbank vindt voorgaande te ver gaan. Het is niet bewezen dat Van der Meulen de beleggingsverzekering nooit zou hebben afgesloten als hij het hefboomeffect kende. Om deze reden kon de verzekeringsovereenkomst niet worden vernietigd. Daarnaast moet het voor hem duidelijk zijn geweest dat voor een dergelijke beleggingsverzekering een overlijdensrisicoverzekering verschuldigd