
3 minute read
Deze wereld gaat voorbij
door dr. Eward Postma
Docent en trainer beroepsvorming en spiritualiteit aan de PThU
We hebben besloten onze auto ‘op’ te rijden. Hij is intussen 22 jaar oud. Sporen van roest manifesteren zich al enige tijd. Verder is hij betrouwbaar. En het is zonde om iets weg te doen waar zoveel in is geïnvesteerd, toch? Maar wanneer is ‘op’ op? Stopt hij er op een dag gewoon mee, of moeten we zelf de knoop doorhakken? Vooralsnog schuiven we de beslissing voor ons uit. Ook omdat er waarschijnlijk geen opvolger komt. Sinds we in de stad Utrecht wonen gebruiken we hem veel minder en hebben we objectief gezien geen eigen auto nodig.

De aanstaande APK is de dag des oordeels. De frons in het voorhoofd van mijn vorige garageman ben ik niet vergeten. Onoverkomelijke gebreken had hij niet geconstateerd, maar dat was slechts een kwestie van tijd. Zijn boodschap was glashelder, deze auto had zijn langste tijd gehad. Mijn conclusie was dat een nieuw, autoloos tijdperk zou aanbreken.
Maar we zijn een jaar verder. De beslissing over een leven met of zonder auto heb ik niet genomen. Ik wacht op het oordeel van onze nieuwe garageman. De calvinist in mij rekent erop dat hij onze wagen zal afkeuren. Dan is het uur U daar en zal ik de laatste rit naar de sloop maken. Het ligt in zijn handen.
Het lijkt duidelijker dan het is. Dat ik een extern oordeel gebruik om mijn eigen besluitvorming op te schorten, knaagt aan me – vraagt deze tijd niet om meer eigen daadkracht? Wat daar nog bij komt is dat ook de genade die ons ten deel valt, niet zo zoet smaakt als ik zou wensen: de auto komt ook ditmaal weer door de APK; enkele kleine reparaties blijken te volstaan. Het definitieve oordeel is opnieuw uitgesteld.
Wat ik niet zag aankomen: de nieuwe garageman blijkt een aardige, meedenkende man. Pastoraal begaafd bovendien. Terwijl hij het keuringsbewijs overhandigt, bereidt hij me voor op het nakende afscheid. ‘U moet er wel rekening mee houden dat u naar een nieuwe auto moet omkijken. Ik ben er maar eerlijk over.’ Dat laatste herhaalt hij nog eens. Zoveel begrip had ik niet verwacht. De man heeft mijn sympathie. Op mijn beurt ben ik ook maar eerlijk. Ik weet niet of er wel een nieuwe komt.
Later die middag rijd ik opnieuw door zijn straat. Ik zie de garageman lopen met zijn hond. Hij ziet mij. Of beter, mijn auto. Hij steekt zijn hand op. Ik steek mijn hand op. De auto bracht ons tot elkaar. Dat is de oude wereld. Ook al voel ik me er meer en meer vreemdeling, die is me nog steeds veel waard.