
11 minute read
De hel - daar kun je ook weer uitkomen
Mensen in een psychose beleven heftige angsten, die allerlei vormen kunnen aannemen. Het gevoel in brand te staan of een duivel te zijn komen als waanbeelden veelvuldig voor. Cor Arends, voor zijn pensionering geestelijk verzorger bij Zon & Schild, legt uit welke rol geloof kan spelen bij de vorming van een psychose én bij de genezing ervan.
PThUnie: ‘Wat gebeurt er als iemand in een psychose terechtkomt?’
Cor Arends: ‘Aan de basis van een psychose ligt vaak trauma. In iedere normale ontwikkelingsgang van kind naar volwassene zijn er schokken, momenten dat de vanzelfsprekendheid doorbroken wordt. Dan kan het gaan om een geweldservaring, het overlijden van iemand van wie je houdt, of zelfs een verliefdheid – ze kunnen er allemaal voor zorgen dat je zekerheden wankelen. Normaal kun je dat opvangen; doordat andere mensen je helpen of omdat je resources in jezelf kunt aanboren – het goede resultaat van een vorige ervaring bijvoorbeeld. De kern van een psychose is dat dit niet langer lukt. Je verbreekt de verbinding met je omgeving en je komt voor een enorme leegte te staan. Een kolkende leegte, zo zou je het kunnen omschrijven; een zee waarin je dreigt te verdrinken. En die leegte zorgt ervoor dat je alle zekerheden die het bestaan in zich draagt kwijtraakt: je contact met de werkelijkheid, het houvast dat je hebt. Alle banden worden doorgesneden. Dan gaan er allerlei mechanismen in werking: je hoofd gaat keihard werken om grip te krijgen op wat er gebeurt. De leegte moet gevuld worden, want die kun je niet aan. Die leegte roept gigantische angsten op.’
PThUnie: ‘Hoe uit zich zo’n psychose?’
CA: ‘Er is een totaal verlies van ik-besef, van eigenheid. Het is alsof je uit elkaar valt. Dat kan verschillende vormen aannemen. Een veelvoorkomende vorm is dat je in brand staat. Dat kan ongelofelijk angstig zijn: je voelt het vuur in jezelf of je ziet anderen branden. Je kunt anderen als duivels zien, die op je afkomen en je bedreigen. Of je meent dat je zelf een duivel bent; je vertelt mensen dat ze bij je vandaan moeten blijven, omdat je gevaarlijk bent. En dat ben je dan ook. Er komen krachten in je vrij die onbeheersbaar zijn. Een psychose is dus zowel angstwekkend als gevaarlijk. Dat maakt met name de crisisopvang zo moeilijk: je moet inschatten hoe gevaarlijk iemand is voor zichzelf of voor anderen.’
PThUnie: ‘In uw proefschrift benadert u de psychose vanuit de filosofische en theologische hoek. Wat is het verband tussen religieuze ervaring en de waan van de psychoticus?’
CA: ‘In de godsdienst draait het vanouds om religieuze ervaring. Tegenwoordig wordt het allemaal rationeler bekeken, maar in essentie gaat het om vervoering: het ervaren van God en het goddelijke in jezelf. Dat gaat gepaard met heftige beelden, met verbijstering, met volledig van de wereld zijn. Die religieuze vervoering heeft ook wortels in het Grieks-Platoonse denken: het leven draait om hartstocht. Die mania werden positief gewaardeerd. In de katholieke versie zijn dat de passies geworden, hartstochten die dan wel binnen een morele orde gereguleerd moeten worden. Ze moeten niet te ver gaan: het gaat om temperantia, ofwel matigheid. Dus niet te veel en niet te weinig. Wat buiten die bandbreedte valt, wordt als waanzin gezien. Waanzin is daarmee een vorm van overvloeiing, van overstroming, van een teveel aan iets dat geordend zou moeten zijn. In de moderne tijd is dat hele denken over godsgeloof in een psychiatrisch en later ook psychologisch perspectief komen te staan. Daarmee verdween de relatie tussen de vervoering en het godsgeloof, zeker als dat buitengewone proporties aannam, uit het filosofische en het theologische discours. Mijn proefschrift was een poging om te laten zien dat godsgeloof en waanzin nauw met elkaar verbonden zijn en zelfs heel erg in elkaar kunnen overlopen.
PThUnie: ‘Waarom was dit voor u een belangrijk thema?’
CA: ‘In mijn werk als geestelijk verzorger bij Zon & Schild kwam ik regelmatig mensen tegen die in hun psychoses, maar ook met andere psychiatrische ziektebeelden, rotsvaste overtuigingen ontwikkelden over hun relatie met God, al dan niet onderbouwd met Bijbelteksten. Die rotsvaste overtuigingen werden met enige scepsis aangehoord en binnen de behandeling als iets verwaarloosbaars beschouwd. Het ging de artsen om iemands dagelijkse gedrag, de manier waarop iemand zich uitte, of iemand een zekere controle had over zichzelf en hoe iemand de dag doorkwam. Terwijl ik juist in toenemende mate, in lijn met de fenomenologische benadering van de antipsychiatrie van de jaren 1960, aandacht had voor de ervaringswereld van de patiënten. Die lijn in de psychiatrie is niet doorgezet, en de medische, neurologisch-biologische kant werd in de decennia daarna veel sterker. De nadruk kwam te liggen op medicijnen. Terwijl de patiënten zelf zeiden dat ze te weinig gehoord werden. De psychoanalyse bood daar wel ruimte voor, maar ook die speelde in de psychiatrie nauwelijks een rol. Die was veel te kostbaar en duurde te lang. Ik heb dat opgepakt, omdat ik als theoloog een enorme fascinatie had, en heb, voor de manieren waarop mensen hun relatie met God, of breder gezegd hun geloof, verwoorden en beleven.’
PThUnie: ‘Stond u in die fascinatie alleen?’
CA: ‘Dat theologisch-filosofische perspectief heb ik goeddeels zelf moeten uitzoeken. Collega’s binnen de geestelijke verzorging waren er op een andere manier mee bezig dan ik. Hun uitgangspunt was de moderne klinisch-pastorale vorming, waarin de godsdienstpsychologie dominant is. Godsdienst wordt daar gezien als een vorm van coping. Maar voor mij is het, in aansluiting op Anton Boisen, het onderwerp van mijn dissertatie, een theologisch probleem. Sommige ziekten zijn een probleem van de ziel.’
PThUnie: ‘U legde in uw onderzoek opnieuw het verband tussen de religieuze vervoering en de waanzin.’
CA: ‘Ja. Als je mystici zoals Eckhart, Johannes van het Kruis en Theresa van Avila leest, dan wordt duidelijk dat zij die vervoering laten gebeuren en in diezelfde leegte terechtkomen waarover ik het eerder had. En daar zijn ze niet bang. Ze voelen zich in die leegte opgenomen. Ze zien het als de ruimte voor de Christusgeboorte in je hart, zoals Eckhart het noemt. Het is dezelfde leegte als van de psychose, maar met dat verschil dat de persoon hierin zelf aanwezig is. Mijn ik is nog aanwezig, zegt Eckhart. In een psychose is het ik verdwenen.’
PThUnie: ‘Dus het verschil tussen vervoering en een psychose is niet dat iemand er bewust voor kiest, maar dat het ik niet verdwijnt?”
CA: ‘Klopt. In een psychose zit je er in, maar kun je niet meer zelf beslissen om er uit te gaan. Bijna al die mystici waren goede bestuurders en praktische denkers. Ze wisten absoluut wat ze deden. Een psychoticus is gevangen in zichzelf. Maar er is nog een tweede verschil: een psychose is een machtsgreep. De psychoticus probeert weer grip te krijgen op de werkelijkheid. En daarmee komen we op de wanen. Mystici beleven overgave. Ze laten het toe. Ze beleven dat ze in God zijn, in het goddelijke zijn. Dat kunnen mensen met een psychose ook denken, maar als dat er toe leidt dat ze niet in staat zijn zichzelf te verzorgen en een dagorde aan te houden, dan is het duidelijk dat dit denksysteem zo dominant is geworden, dat er niet langer sprake is van overgave maar van afhankelijkheid. Overgave laat het ik intact, in afhankelijkheid verdwijnt het ik. Dan is er alleen die zee van het niets.’
PThUnie: ‘En wat zegt het dan over mensen als ze de leegte opvullen met het idee een duivel te zijn of bedreigd te worden door duivels? Is dat angst over wat ze verkeerd hebben gedaan?’
CA: ‘Dat kan. Dat kan het heelmakende zijn van een psychose. Een psychose is echt niet iets onomkeerbaars. Vanuit de antipsychiatrie is de opvatting gekomen dat een psychose een transformerende werking heeft. Als het teruggaat op een trauma, op een verlangen of een onvermogen om met hartstochten om te gaan, dus als het een breuk is met je vorige zelf, kan het ook een transformerende werking hebben. Je wordt een ander mens. Je bent door het vuur heengegaan. Vaak vertelden mensen me dat zij door de psychose een ander mens waren geworden. Voordien konden zij niet leven met zichzelf, maar door de controle los te laten, kwam er ruimte voor iets anders. Psychose is dan openbreken, loslaten. Alle defensiemechanismen die je hebt werken niet meer. Dat kan als bevrijdend ervaren worden. Dat is de eufore kant die er ook kan zijn.’
PThUnie: ‘Waar staat de hel dan voor?’
CA: ‘Bij Dante is de hel een plek waar geleden wordt. Mensen zijn er beroofd van hun individualiteit, omdat ze in hun leven obsessief van alles hebben gedaan: overspel, moord... En daar worden ze in de hel aan herinnerd. Ze lijden dus aan hun kwaal, hun obsessie. Theologisch wil dat eigenlijk zeggen dat God hen confronteert met zichzelf. De hel kan dus betekenen dat iemand de confrontatie met zichzelf aangaat. Dat kan ongelofelijk zeer doen. In therapie kost het tijden om wat er in je brandt te blussen. De hel is een toekomstige straf die je confronteert met wat je nu doet.’
PThUnie: ‘Het idee van de hel kan een middel zijn om verder te komen?’
CA: ‘Ja. Daarom moeten we hemel, hel en vagevuur ook helemaal niet afschaffen. De filosoof Leszek Kolakowski heeft gezegd: het kwaad is er, het is in onszelf, en in objectieve vorm. Het is cultuurhistorisch interessant dat het vuur zich heeft verplaatst van een objectief gegeven aan de buitenkant naar iets subjectiefs aan de binnenkant. Het echte vuur is het vuur in onszelf geworden. Dat hangt samen met de verplaatsing van een theocentrisch geloof naar een antropocentrisch geloof, waarin de mens zelf verantwoordelijk is voor wat hij doet. Hel en vagevuur zijn in die visie een confrontatie met onszelf, een manier om na te denken over wat we met ons leven willen.’
PThUnie: ‘Als hel en verdoemenis het thema van een psychose zijn, wat doe je dan als geestelijk verzorger?’
CA: ‘Nabij zijn. Rust uitstralen. Contact herstellen. Een van de eerste dingen die ze mij hebben geleerd is om afstand te nemen en vanuit die positie kijken hoe dichtbij je kunt zijn. En vervolgens ga je luisteren.’
PThUnie: ‘Maar hoe praat je als geestelijk verzorger met iemand die een heel eigen logica heeft, misschien wel dingen zegt die voor jou wartaal zijn?’
CA: ‘Daar neem je de tijd voor. Je probeert te duiden. En je biedt veiligheid. Je boodschap is: jij gaat niet ten onder, je bent er nog. Vertel maar. Kom maar tot rust. Je hoeft mij niet te overtuigen. Het is goed zo. Je gaat vertragen, rust brengen, stilte toelaten. Tijd is een belangrijke factor.’

PThUnie: ‘In die zin is het niet heel anders dan een ‘gewoon’ pastoraal gesprek.’
CA: ‘Dat is zo. Sturen is er niet bij. Stilte is ook zorg. Maar je bent wel degelijk als theoloog aanwezig: je wat die persoon zegt. Je herkent het religieuze discours, al is dat soms niet onmiddellijk het geval. Een voorbeeld. Ik ben lang in gesprek geweest met iemand die ongeveer hetzelfde verhaal vertelde als in Zen and the Art of Motor Maintenance van Robert Pirsig. Ik had het boek gelezen, dus konden we een filosofisch gesprek voeren over dat boek. Dat heeft hem geholpen om van het doolhof waar hij in zat een labyrint te maken. Op die manier kan er een narratief ontstaan waarmee je als psychoticus kunt leven; een narratief dat minder dominant is en niet alles opslokt, zodat je weer om je heen kunt kijken. Door met iemand mee te denken en te praten waardeer je als geestelijk verzorger ook het religieuze aspect. De uiteindelijke vraag in mijn proefschrift is of God aanwezig is in de psychose. Ik denk van wel.’
PThUnie: ‘Daarmee is geloof dus niet alleen iets waarmee iemand een psychose kan invullen, maar ook iets waardoor hij of zij er weer uit kan komen?’
CA: ‘Ja. Een psychose kan een vorm van religieuze ervaring zijn. God is de kracht die mensen nabij is – ook de meest verlatene en erbarmelijke onder hen. God is ook nabij in een psychose. In het vijfde hoofdstuk van het Marcus-evangelie staat dat prachtige verhaal over de bezetene die met Jezus in gesprek raakt, en waarbij Jezus maakt dat de boze geesten zich verplaatsen van de man naar een kudde zwijnen. Dat is zo geweldig! Die nabijheid van Jezus bij de bezeten man is een paradigma voor het christelijk geloof. En voor de geestelijke verzorging.’
Cor Arends (1953) werkte als binnenstadspastor in Amersfoort en als geestelijk verzorger bij Zon & Schild GGz Centraal. Hij promoveerde in 2013 op een proefschrift getiteld If Billy Sunday Comes to Town; een fundamenteel theologische casestudy naar de waan bij Anton T Boisen. Boisen was een Amerikaanse geestelijk verzorger uit het begin van de vorige eeuw die verschillende psychoses doormaakte; het gevolg van een in de Eerste Wereldoorlog opgelopen trauma. Boisen stond aan de wieg van de klinisch-pastorale vorming.