Inkijk_rijmbijbel

Page 1


DE RIJMBIJBEL VAN JACOB VAN

MAERLANT

Het oudste geïllustreerde handschri in het Nederlands

Deze publicatie is tot stand gekomen met steun van

• KBR

• Koning Boudewijnstichting (Fonds Abbé Manoël de la Serna)

Afbeelding omslag

• Miniaturen 55 (63r), 131 (161r) en 135 (162v)

Ontwerp omslag en binnenwerk:

• Fresj (Frederike Bouten)

ISBN 978 94 6298 854 5

e-ISBN 978 90 4854 074 7 (pdf )

e-ISBN 978 90 4854 075 4 ePub)

DOI 10.5117/9789462988545

NUR 684

© De auteurs / Amsterdam University Press B.V., Amsterdam 2023

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912 jº het Besluit van 20 juni 1974, Stb. 351, zoals gewijzigd bij het Besluit van 23 augustus 1985, Stb. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 3051, 2130 KB Hoofddorp).

Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever te wenden.

De uitgeverij heeft ernaar gestreefd alle copyrights van in deze uitgave opgenomen illustraties te achterhalen. Aan hen die desondanks menen alsnog rechten te kunnen doen gelden, wordt verzocht contact op te nemen met Amsterdam University Press.

INHOUD

VOORWOORD

Zevenhonderdvijftig jaar geleden schreef koster Jacob van Maerlant de allereerste bewerking van de Bijbel in de volkstaal, de Rijmbijbel. Hij had al verhalen geschreven over koning Arthur en zijn ridders en over Troje en Alexander de Grote, maar wilde zich nu toeleggen op wat hij ‘nutscap ende waer’ noemde. Hij wilde ‘nuttige’ en ‘waarachtige’ kennis, die besloten lag in Latijnse en Franse boeken, vertalen naar het Nederlands en voor een ruimer publiek toegankelijk maken.

Naast de Spiegel historiael, een ambitieuze kroniek van de wereldgeschiedenis, en Der naturen bloeme, een encyclopedie over de natuur, is ook de indrukwekkende Rijmbijbel van zijn hand, een bijbelbewerking die hand in hand gaat met de Wrake van Jerusalem, een relaas van de eerste decennia na Christus’ dood.

In dit boek kunt u deze eerste ‘vertaling’ van de Bijbel ontdekken of verder bestuderen.

De onvermoeibare koster steunt voor de Rijmbijbel op verschillende bronnen die soms al goed bekend zijn in kerkelijke en intellectuele kringen, maar die nu ook beschikbaar worden voor wie het Latijn niet machtig was. Het werd een hervertelling eerder dan een letterlijke vertaling van de bijbelse verhalen.

We weten niet altijd wie de opdrachtgevers waren van Maerlants teksten, maar het is zeker dat enkele van zijn teksten circuleerden aan het Hollandse grafelijke hof. Jacob van Maerlant schreef de Rijmbijbel naar eigen zeggen in opdracht van een ‘lieve vrient’, maar wie dat precies was, is (nog) niet achterhaald. Het is wel duidelijk dat de tekst een gecultiveerd en bemiddeld publiek aansprak: enkele van de overgeleverde handschriften zijn bijzonder kostbare boeken, met talrijke illustraties opgehoogd met bladgoud.

KBR bezit één van deze luxe-handschriften, met name hetgene dat geldt als het oudste geïllustreerde handschrift in het Nederlands (al kan men, zeker voor de middeleeuwen, eindeloos discussiëren over zo’n predicaten). KBR, ms 15.001 werd vervaardigd in het laatste kwart van de dertiende eeuw, waarschijnlijk in het graafschap Vlaanderen, nog tijdens het leven van Maerlant. Het bevat meer dan honderdvijftig miniaturen en is rijkelijk voorzien van bladgoud.

KBR bewaart en beheert de grootste collectie Middelnederlandse handschriften ter wereld en ontsluit deze op verschillende manieren. Het stemt mij dan ook bijzonder trots dat één van onze absolute pronkstukken door deze publicatie zijn vleugels uitslaat. Net als voor Maerlant is het breder toegankelijk maken van onze fantastische verzamelingen en van de informatie en kennis die erin vervat zit, één van de belangrijkste opdrachten van KBR.

Ik maak van de gelegenheid gebruik om iedereen die aan het boek of aan het voorafgaand onderzoek heeft meegewerkt, van harte te bedanken en te feliciteren met deze mooie publicatie.

Ik richt ook graag een bijzonder woord van dank aan de Koning Boudewijnstichting, die de zorgvuldige restauratie van het handschrift financierde.

Veel lees- en kijkplezier gewenst!

Sara Lammens (algemeen directeur KBR)

Sara Lammens Voorwoord 5

Sofie Moors Jacob van Maerlant.

Leven en werk van de auteur van de Rijmbijbel 6

Matanja Hutter

Inventaris van de Rijmbijbelhandschriften 13

Lieve Watteeuw | Tatiana Gersten

De Rijmbijbel: boekarcheologisch en laboratoriumonderzoek 17

Jos A.A.M. Biemans

De lombarden en hun decoratie in de Rijmbijbel 28

Martine Meuwese

De illustratie van de Rijmbijbel 41

Jan Pauwels

Een voornaam gezelschap: de tien bekende bezitters van de Rijmbijbel 48

Bram Caers

De schaduw van de ster: de nawerking van Maerlant en zijn Rijmbijbel 58

Jozef Janssens

Een uitzonderlijk clericus 67

Martine Meuwese | Frank Willaert | Bram Caers

Miniaturen, teksten en vertalingen uit de Rijmbijbel 74

Bibliografie 276

Verantwoording 280

Sofie Moors

(Universiteit Antwerpen / FWO Vlaanderen)

Vader aller dichters

Vader der Dietsche dichteren algader (‘vader van alle Nederlandstalige schrijvers’), zo werd Jacob van Maerlant door de Antwerpse dichter en stadssecretaris Jan van Boendale in de eerste helft van de veertiende eeuw genoemd.1 Met deze lovende woorden erkende hij al vroeg het belang van de Vlaamse dichter voor de volkstalige literatuur. Maerlant was actief in de tweede helft van de dertiende eeuw en dat zowel in Holland en Zeeland als in Vlaanderen. Zijn teksten kenden een brede verspreiding in de Nederlanden, zowel onder de adel, de burgerij als bij geestelijken, en oefenden een grote invloed uit op andere auteurs.2 In de veertiende eeuw is Maerlant alomtegenwoordig: zijn werk werd voortgezet, nagebootst en opgenomen in compilaties. Maar bovenal werd zijn oeuvre veel gekopieerd. Dat zijn teksten werden gesmaakt blijkt uit de in totaal circa 200 verschillende handschriften die zijn overgeleverd, soms volledig, maar meestal fragmentarisch.

Dus wie was die invloedrijke auteur? Maerlant onderscheidt zich van andere auteurs van Middelnederlandse teksten door zijn veelzijdigheid, zowel op vlak van inhoud als op vlak van vorm. Zijn immense oeuvre op rijm bestaat in totaal uit twaalf grote dichtwerken in gepaard rijm, goed voor ruim 300.000 verzen. Er is geen schrijver in de middeleeuwen te vinden die deze hoeveelheid volkstalige verzen evenaart.3 Vooral bekend en onderzocht zijn de ridderromans zoals Historie van Troyen en de omvangrijke didactische werken als de Rijmbijbel en Spiegel historiael. Zijn natuurencyclopedie Der naturen bloeme is door de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal en Letteren (KANTL) zelfs opgenomen in de lijst van 50+1 meest essentiële teksten uit de Nederlandstalige literatuur.4

LEVEN

De langste overlevering kenden Maerlants Strofische gedichten, die door drukkers tot omstreeks 1500 werden verspreid.5 Deze tien kortere gedichten over sociale, religieuze en ethische vraagstukken tellen samen zo’n 3.500 verzen en vallen op door hun bijzondere strofevorm.6 In deze teksten toont Maerlant dat hij niet alleen een kundig dichter is in het gepaard rijm, maar ook met de zogenaamde clausule een door Maerlant uitgevonden ingewikkelde strofevorm. De Nederlandse literatuurhistoricus en Maerlantkenner Frits Van Oostrom noemt het ‘een compleet nieuw teksttype in de Nederlandse poëzie’.7

Maerlants oeuvre

Zoals meestal bij Middelnederlandse auteurs, zijn er weinig vaststaande gegevens over de levensloop van Jacob van Maerlant of het ontstaan van zijn literatuur. Er kan heel wat worden verondersteld over de ontstaanscontext van zijn werken, maar het bewijsmateriaal blijft telkens beperkt.8

Waar, wanneer of voor wie Maerlant zijn strofische gedichten schreef, is bijvoorbeeld niet bekend. Over zijn langere dichtwerken weten we meer, en dat grotendeels dankzij de auteur zelf. Doordat Maerlant bij het schrijven meestal zijn eigen naam en de titels van werken vermeldt, is hij relatief goed traceerbaar in de geschiedenis.9 In zijn Historie van den Grale (ca. 1261) treedt hij bijvoorbeeld naar voor als coster van Maerlant10

Jacob die coster van Maerlant, – Dien gy te voren hebbet becant

In des konincx Alexanders jeesten.

‘Jacob, de koster van Maerlant – u wel bekend van de geschiedenis van koning Alexander.’11 Rond 1257 trekt Maerlant naar Voorne in het Zeeuws-Vlaamse kustgebied dat op dat moment onder het graafschap Holland valt. Hij gaat daar aan de slag als koster – de bediende van de priester – in de Sint-Pieterskerk, een functie die hij wellicht combineert met het geven van onderwijs. Maar blijkbaar had hij nog tijd over, want op Voorne kende Maerlant ook op het vlak van zijn schrijverschap een erg productieve periode. In acht jaar tijd schreef hij zeven verhalende teksten voor opdrachtgevers in Holland en Zeeland.12 Ook deze werken kunnen we behoorlijk goed situeren in de tijd doordat Maerlant verwijzingen naar zichzelf toevoegt. In de proloog van zijn geschiedenis over de Trojaanse Oorlog Historie van Troyen (ca. 1264) refereert de auteur aan zijn eerdere dichtwerken:

Hier toe voren dichten hy Merlyn Ende Allexander uytten Latyn, Toerecke ende dien Sompniarys Ende den cortten Lapydarys.

‘Eerder dichtte hij de Merlijn en Alexanders geesten uit het Latijn, de Torec, de Sompniarijs en de kleine Lapidarys.’13

Dankzij Maerlant weten we dat hij de genoemde werken heeft geschreven vóór de Historie van Troyen Zijn debuut Alexanders geesten (naar gesta, ‘grote daden’) zou kort voor 1260 zijn geschreven.14 Het is een biografie van Alexander de Grote in ruim 14.000 verzen. De tekst werd ten oosten van Nederlands Limburg overgeleverd in één volledig handschrift van omstreeks 1400. In totaal zijn er vijf bronnen overgeleverd, die dateren uit de dertiende tot en met de vijftiende eeuw. Dat zijn debuut meteen een succesverhaal vormde, blijkt – meer nog dan uit deze bewaarde overlevering –uit het gegeven dat de dichter snel vervolgopdrachten kreeg.15

Na zijn debuut schrijft Maerlant de dubbelroman Historie van den Grale/Merlijns boec (ca. 1261), over de herkomst van de Graal (de schotel van het laatste avondmaal), over de jonge koning Arthur en over zijn raadgever Merlijn, door wie Arthur uiteindelijk de troon bestijgt.16 Het werk werd overgeleverd in een Middelnederduits handschrift van omstreeks 1425.17 Ook nu is de tekst relatief ver van zijn oorspronkelijke ontstaanscontext terecht gekomen, wat duidt op de grote verspreiding van Maerlants literatuur. De auteur baseerde het werk op de Oudfranse bronnen Joseph d’Arimathie en Estoire de Merlin van Robert de Boron, maar moest zijn verhaal na 10.000 verzen staken. De tekst werd door de Brabantse priester-dichter Lodewijk van Velthem aangevuld met een 26.000 verzen-tellende vertaling van de Suite-Vulgate du Merlin 18 Torec zou rond 1262 geschreven zijn en is tevens een Arthurroman. Het verhaal vormt met zijn reuzen, feeën, een vliegend schip en een vergiftigd zwaard, een ‘buitenbeentje’ in het oeuvre van Maerlant, dat meestal meer ‘historiserend’ dan ‘sprookjesachtig’ is, stelt Van Oostrom.19 De tekst, gebaseerd op het verloren Franse verhaal Torrez, le chevalier au cercle d’or, telt nu ongeveer 4.000 verzen, maar was in zijn oorspronkelijke vorm hoogstwaarschijnlijk langer.20 Het is bewerkt overgeleverd in de zoge-

naamde Lancelotcompilatie (ca. 1320), een verzameling van tien Arthurteksten. Mogelijk is de zojuist genoemde Velthem ook verantwoordelijk voor de samenstelling van deze compilatie.21 Maerlant noemt in zijn Historie van Troyen tot slot nog twee teksten die helaas verloren zijn gegaan. Meer dan Torec zouden ze aangesloten hebben bij Maerlants informatieve stijl: Sompniarijs een boek over dromen, en Lapidarys dat handelt over (edel-) stenen.22

Na al deze werken schreef Maerlant dus zijn Historie van Troyen, dat hij voltooide rond 1264. Het werk telt ruim 40.000 verzen over de geschiedenis van de Argonauten, over de bloederige Trojaanse oorlog en over de omzwervingen van de jonge prins Aeneas, een vlucht die uiteindelijk tot de stichting van Rome zou leiden.23 Ook van deze laatste tekst hebben we één min of meer volledig handschrift: de Wissense codex (KBR, ms. IV 927). Deze codex kunnen we ruim twee eeuwen na het ontstaan van de tekst situeren, rond 1475 en opnieuw ten oosten van huidig Nederland.24 Daarnaast zijn er veel fragmenten overgeleverd. In totaal zijn er maar liefst negentien tekstgetuigen – waaronder vijftien (fragmentarische) handschriften en twee excerpten, de Wissense codex en een prozabewerking –25 van de Historie van Troyen bewaard gebleven. Hierdoor is het inderdaad ‘het meest verbreide Middelnederlands ridderverhaal tout court’, zoals Van Oostrom in 1996 al stelde.26 De belangrijkste Franse bron die Maerlant gebruikt, is de Roman de Troie van Benoît de Sainte-Maure (ca. 1160). Tijdens de bewerking van Benoîts roman ontdekte hij echter dat de Franse auteur onvolledig was geweest. Maerlant vult daarom de basistekst op verschillende plaatsen aan met klassieke Latijnse teksten van Statius, Ovidius en Vergilius en met de korte Middelnederlandse Trojeroman van Segher Diengotgaf.27 In de proloog verklaart de dichter namelijk een zo volledig mogelijk beeld te willen schetsen van de Trojaanse Oorlog:

Deus assit

Myn hert ende myn syn ende myn ghepeyns Is sculdich enen swaren thyns, Dien ic ommer gelden moet: Dat is, een historie goet

Te dichtene int Duytsche woert, Die men int Walsche heft gehoert. Oeck is ghedicht in Duyts een deel, Mer ic wil se al gheheel

Van beghyn ten eynde maken.

Deus assit (God sta me bij). Met hart en ziel wil ik proberen een zware geestelijke schuld af te lossen. Dat wil zeggen: ik wil een mooie geschiedenis die sommigen in het Frans hebben gehoord, in het Diets overzetten. Weliswaar is er al een deel vertaald, maar ik wil die historie van a tot z te boek stellen.’28

Na de Historie van Troyen schreef Maerlant Heimelijkheid der heimelijkheden, een vorstenspiegel waarin Aristoteles en zijn leerling Alexander de Grote in dialoog gaan over de kunst van het regeren. Hij doet dit op basis van de wijdverspreide Latijnse tekst Secretum secretorum 29 Maerlants vertaling telt 2.000 verzen en is omstreeks 1266 geschreven.30 Er zijn drie handschriften overgeleverd en één fragment.31 Het is wellicht de laatste tekst die op Voorne uit zijn pen vloeide.

Rond 1270 keerde Maerlant terug naar zijn geboortestreek, en

Jos

A.A.M.

Biemans

(Universiteit van Amsterdam)

DE LOMBARDEN EN HUN DECORATIE IN DE RIJMBIJBEL

Tekststructurering*

De Brusselse Rijmbijbel is alleen al bijzonder wegens zijn hoge ouderdom, zijn royale mise-en-page en natuurlijk de grote hoeveelheid prachtige miniaturen. Het luxe uiterlijk wordt onder andere veroorzaakt door de lay-out met brede marges. De mise-en-page versterkt het besef van luxe want de schriftspiegel is verdeeld in twee tekstkolommen en het aantal regels per kolom is klein: in het eerste katern, van kopiist A, slechts 43 regels en in het vervolg, van kopiist B, nog een minder. Op perkament werd dus niet bezuinigd. Veel economischer is het Berlijnse Rijmbijbel-handschrift dat van 1321 dateert. Dat boek is niet eens zo heel veel groter maar het heeft een mise-en-page in drie kolommen van elk 60 regels. Daardoor konden er 360 verzen op een blad geschreven worden en telt de codex 101 bladen. De indeling van de schriftspiegel die voor het Brusselse handschrift werd gekozen, betekende dat een blad daarin 172 respectievelijk 168 versregels kon bevatten. Bijgevolg telt deze Rijmbijbel-codex 212 bladen. Natuurlijk verhogen de 159 miniaturen en 4 margetaferelen nog eens extra het royale uiterlijk van KBR, ms. 15.001. Dit boek moet een fortuin gekost hebben.

Diverse aspecten van het Brusselse handschrift zijn al goed bestudeerd. De vele sierletters en hun uitbundige decoratie zijn echter nog niet grondig onderzocht. Camille Gaspar en Frédéric Lyna maken in hun uitvoerige beschrijving van de codex weliswaar melding van een en ander maar hebben blijkbaar het principe ervan niet doorzien (zie verderop). Deze ‘display-letters’, om eens een moderne term te gebruiken, staan los van de vormen van de diverse middeleeuwse boekschriften. Daarom werden ze ook gebruikt in samenhang met elk gangbaar type boekschrift. Display-letters hebben in hoofdzaak twee verschillende functies en dat heeft in de wetenschappen rond het middeleeuwse boek geleid tot een terminologisch onderscheid.

De conventie om van de allereerste letter van een tekst iets bijzonders te maken, is al heel oud. Initialen – de term is afgeleid van het Latijnse woord initium of begin – komen niet alleen voor aan het begin van een werk. In middeleeuwse handschriften bieden hiërarchisch opgebouwde teksten, verdeeld in ‘boeken’ die elk weer kunnen bestaan uit een reeks kapittels of hoofdstukken, extra plaatsen om fraaie beginletters aan te brengen.2 Soms gaat aan werken en hun onderdelen nog een opschrift vooraf en zijn ze genummerd: Boek III, kapittel VI. Zo’n gelaagde structuur zou men ook een verticale opbouw kunnen noemen. Daarnaast zijn er teksten met een meer lineaire of horizontale structuur, bijvoorbeeld ridderromans waarin gebeurtenissen chronologisch verteld worden. Die werken kennen meestal geen expliciete verdeling in boeken en hoofdstukken. Toch komen in handschriften met zulke teksten display-letters voor. Die letters – die er precies hetzelfde kunnen uitzien als initialen – noemen we om het verschil in functie met initialen aan te geven lombarden. Deze term suggereert slechts dat de letters uit Lombardije afkomstig zouden zijn. Lombarden kunnen het begin van een nieuwe episode aangeven, in de betekenis van een min of meer zelfstandig onderdeel van het verhaal. Daarbij kan het gaan om een nieuw moment in het tijdsverloop, een ander perspectief (bijvoorbeeld een vooruitof een terugblik), een passage waarin de dichter zich rechtstreeks tot zijn publiek richt, een scènewisseling (andere persoon, andere locatie), enzovoort. Ook paragraaftekens kunnen het begin van zulke passages markeren. Op vele folio’s van het Brusselse handschrift zien we twee of meer lombarden, soms echter wel zes,

De Rijmbijbel fol. 21r met acht lombarden, in de vermelding van de twaalf zonen van Jakob

Jan Pauwels (KBR)

EEN VOORNAAM

GEZELSCHAP

DE TIEN BEKENDE

BEZITTERS VAN DE RIJMBIJBEL

Het bibliofiele keurkorps

Over de locatie en het gebruik van de Rijmbijbel tijdens de eerste vierhonderd jaar van zijn bestaan is haast niets bekend. Op het derde schutblad staat in een zestiende-eeuwse hand geschreven ‘1563 Marg’. Het is verleidelijk om de cijfers te interpreteren als een jaartal en de letters als de afkorting van een naam of een plaats, maar daarvoor bestaat geen sluitend bewijs. Daarentegen vallen de wederwaardigheden van het handschrift tijdens de laatste driehonderd jaar wél goed te documenteren. Twee excentrieke prinsen en een pragmatische markies, een erudiete boekhandelaar, een ambitieuze topambtenaar, een jonge baron, een gevluchte bisschop, een schatrijke kanunnik, een bibliomaan parlementslid en een nationale bibliotheek, zo leest de bezitsgeschiedenis. Door de weelderige uitvoering is het handschrift natuurlijk nooit een koopje geweest, zodat de opeenvolgende eigenaars uit vooraanstaande kringen komen.1 Het gaat om een reeks opmerkelijke figuren, tussen wie vaak persoonlijke relaties spelen, maar die één eigenschap gemeen hebben: de Rijmbijbel is geen toevalstreffer in hun collectie, want zij behoren zonder uitzondering tot het bibliofiele keurkorps van de 18de en 19de eeuw. Voor deze heren – en de boekhandelaars die hen bevoorraden – is het handschrift geen onbekende, want zij hebben het op verschillende veilingen (en soms in elkaars verzamelingen) zien voorbijkomen.

Een excentrieke prins (senior)

De Rijmbijbel duikt pas in de achttiende eeuw definitief op uit de nevelen van de geschiedenis en bevindt zich vlakbij de huidige bewaarplaats, in het Brusselse stadshotel van de familie de Rubempré op het Koningsplein, tegenover het koninklijk paleis, bovenop de Kunstberg (toen: Koudenberg). Philippe-François (1669-1742), tweede prins van Rubempré, is eigenlijk een graaf de Mérode, maar verwerft de prinselijke titel door zijn huwelijk met de laatste naamdraagster van de Rubemprés. Hij brengt een vermaarde collectie oude en zeldzame boeken bij elkaar: hij bezit bijvoorbeeld 173 handschriften, waaronder de Malmesbury Bible, en een overvloed aan vroege drukken. Nochtans vormen de boeken slechts een onderdeel van een veel ruimer opgevatte kunstverzameling.2 Materieel verwijst in de Rijmbijbel overigens geen enkel bezitskenmerk naar de Rubempré: zijn bekende supra-libros en ex-libris ontbreken.3 Bij testament reserveert hij alle ‘boeken, drukwerken, handschriften en andere, mijn penningkabinet, al mijn schilderijen en prenten in het algemeen, evenals mijn tapijten en meubels (…) juwelen, diamanten, stenen, uurwerken, zwaarden, stokken’ voor zijn enige zoon en opvolger. Hij verbindt daar een bijzondere voorwaarde aan: zijn zoon mag geen boeken, penningen, prenten of schilderijen verkopen, tenzij

Gegraveerd portret van Philippe-François, tweede prins van Rubempré, 1728. Zijn bekende ex-libris, met het familiewapen en de ketting van de Orde van het Gulden Vlies, en supra-libros komen niet voor in de Rijmbijbel wat er mede op wijst dat die tot omstreeks 1765 in een andere band hing (Brussel, KBR, VI 2.151 B)

hij de opbrengsten omzet in gronden ‘voor het goed van onze kinderen en onze familie’.4 Met een geraamde waarde van bijna 43.000 florijnen is dat een flinke streep door de rekening, zelfs voor een rijke erfgenaam. 5 De bibliotheek alleen schatten de Brusselse boekhandelaars Jean Leonard en Gillis Stryckwant op meer dan 12.000 florijnen. 6

Een excentrieke prins (junior)

Deze voorzorgsmaatregel is gericht tegen het onconventionele karakter van Maximilien-Léopold-Ghislain (17101769), derde prins van Rubempré. Nog datzelfde jaar, kort na het overlijden van zijn vader, huwt hij in het geheim met een dienstmeid en gaat met haar in een van zijn kastelen wonen. Wanneer maanden later de ware toedracht aan het licht komt, haasten de verwanten de Mérode zich uit alle hoeken van het land naar Brussel voor een familieraad en richten – daarin met handtekeningen gesteund door andere hoogadellijke huizen, zoals de Arenbergs, de Chimays, de Hornes – een verzoek tot de keizerin in Wenen om een einde te stellen aan dit schandaal. De gevolmachtigde minister laat de prins opsluiten in de citadel van Antwerpen en houdt de keizerin schriftelijk op de hoogte van de ontwikkelingen. Verontwaardigd beschrijft hij hoe ‘een van de rijkste en meest notabele heren van het land’ een ‘laagheid’ heeft begaan die gans zijn familie onteert. ‘Hoewel dat creatuur verschrikkelijk lelijk is, reeds 46 jaar oud, zonder manieren of verstand, afstammend van de gemeenste ouders, heeft zij het geheim ontdekt om de liefde te winnen van deze heer, tot op het punt dat hij niet wil horen of geloven wat haar kwalijke en helaas vaststaande eigenschappen zijn, want het is duidelijk dat zij zichzelf aan het laagste gespuis heeft gegeven’.7 Maar de prins plooit niet voor het gestook van zijn verwanten: zes maanden gevangenschap, ontslag uit officiële functies en titels, beperkingen in bewegingsvrijheid, … hij blijft gehuwd met zijn gesmade echtgenote. En dat heeft gevolgen voor de Rijmbijbel De verstoorde familierelaties en de verplichte

bestemming van de opbrengsten uit een boekenverkoop verklaren waarom met de beroemde collecties van de Rubemprés gedurende meer dan twintig jaar niets gebeurt.

Een pragmatische markies

Door het huwelijk van de oudste dochter van de prins met haar verre verwant Philippe-Maximilien Werner de Mérode (1729-1773), zevende markies van Westerlo, verandert alles: de onteerde Rubemprés worden opnieuw respectabel, de verarmde Mérodes opnieuw rijk.8 De prins geeft verregaande volmachten over het beheer van zijn goederen aan zijn schoonzoon ‘omwille van zijn gezondheid en van een grotere rust’ en ook ‘om redenen voortvloeiend uit de huwelijksovereenkomst’.9 Meteen komt een zelden vertoonde reeks verkopingen en veilingen in gans het land op gang, van huizen, gronden, heerlijkheden en … verzamelingen. In april 1765 organiseert de Mérode in het Brusselse stadshotel de verkoop van 240 kavels Italiaanse, Vlaamse en Hollandse meesters, met klinkende namen als Rubens, Van Dyck, Teniers en Breughel. De internationale kunstmarkt verkeert in beroering. Een collectief van vier Franse handelaren koopt zelfs voor gezamenlijke rekening, om hun aanwinsten begin juli opnieuw te veilen in Parijs. Eveneens in april volgen de prenten en tekeningen, in mei de munten en penningen. In juni zou dan de bibliotheek onder de hamer gaan: er verschijnt een anonieme veilingcatalogus – zonder vermelding van de verzamelaar, de plaats van uitgave of de drukker-uitgever – waarin volgens een meervoudige nummering eerst de gedrukte werken worden opgesomd, geordend per thema en per formaat, en dan de handschriften, geordend per formaat. De Rijmbijbel is het nummer 6 van de handschriften in-folio.11 Maar deze veiling, die op dinsdag 25 juni 1765 zou aanvangen, vindt nooit plaats. Hoewel de catalogus op de laatste bladzijde een approbatie bevat, slaat die blijkbaar alleen op de rubriek met verboden boeken en niet op het geheel. Er ontstaat een ingewikkelde betwisting over de geldigheid van de koninklijke en kerkelijke censuur en de veiling wordt noodgedwongen uitgesteld. De bewaard gebleven procesbundel bij de Raad van Brabant is omvangrijk en toont hoe de advocaat van de markies onder verwijzing naar allerlei precedenten de zaak probeert te keren, maar zonder resultaat: er moet een nieuwe catalogus worden opgesteld.12

Dat sorteert een positief neveneffect: de nog relatief onbekende Joseph Ermens, die in de hoofdstad snel naam zal maken als bibliofiel, boekhandelaar, drukker-uitgever maar vooral redacteur van veilingcatalogi, gaat aan de slag. De catalogus-Rubempré uit

MINIATUREN, TEKSTEN EN VERTALINGEN UIT DE RIJMBIJBEL

Martine Meuwese
Frank Willaert
Bram Caers

Fragment

Jacob van Maerlant bidt tot de Drie-eenheid en Maria

Versregels fragment 1-24 (1r)

Miniatuur

1r

1Jacob van Maerlant bidt tot de Drie-eenheid en Maria

Maerlants bewerking van het Oude Testament begint niet meteen met de Bijbelse geschiedenis. De proloog van de Rijmbijbel bevat een gebed waarin de auteur, Jacob van Maerlant, opent met het verzoek aan de Heilige Drievuldigheid en Maria om hem kracht en bijstand te geven bij het vinden van fraaie woorden en goede rijmen bij het vertalen van de Historia scholastica van Petrus Comestor uit het Latijn naar het Nederlands. Onder een drielobbige boog knielt een biddende geleerde met een tonsuur op het hoofd. Dit zal Maerlant voorstellen, die bidt om de bijstand van de Drie-eenheid en Maria. Daarboven, in de hemel, tronen Christus (rechts) en Maria (links) naar elkaar toegewend. Christus maakt een zegengebaar en houdt zijn linkerhand op een bol die een middeleeuwse visualisatie is van de wereld (traditioneel opgedeeld in drie werelddelen: Azië, Europa en Afrika). Links wordt Maria, ook biddend en met neergeslagen blik, gekroond door een engel die uit een wolk in het bovenkader komt. De kroning van Maria was een populair thema om af te beelden in de periode waarin deze Rijmbijbel werd vervaardigd. Meestal ontvangt Maria de kroon van de Heilige Drie-eenheid (de Vader, de Zoon en de Heilige Geest). Engelen komen vaak voor in illustraties van de kroning van Maria, maar zelden hebben zij daarbij een actieve rol. Onder deze traditionele voorstelling is de biddende Maerlant geplaatst; hij kijkt Christus aan. Het was niet ongebruikelijk om de auteur van een tekst af te beelden in de openingsvoorstelling. In dit geval is daar extra aanleiding toe omdat Maerlants gebed expliciet aan het begin van de proloog wordt vermeld. De architectuur markeert de scheidslijn tussen hemel en aarde.

1

Vader, Soene, Helech Gheest, enich God sonder beghin, ghef mi hulpe ende vulleest, ende gratie in minen sijn, dat hic vinden moghe word scone ende rime goed, daer hic bi moghe bringhen vord, dat leget in minen moet.

Marie, moeder der genaden, moeder der ontfarmecheit, ghi hebt den meneghen beraden, ghetroest van sire serecheit. Helpt mi, vrouwe, met ure bede, dat hic ghewinne den Eleghen Gheest, die mi cracht ende moghentede, verleene. Dat mach mi helpen meest. So bem ic danne onvervaert vraie rime te bringhene vord, van ere gesten die ic begard hebbe te ontbindene in Dietsche word. Scolastica willic ontbinden, in Dietsche word uten Latine. Vrouwe, nu moeti hu bewinden, troest te sine in mine pine.

Vader, Zoon, Heilige Geest, éne God zonder begin, geef mij kracht en bijstand en genade in mijn geest, opdat ik fraaie woorden en goede rijmen mag vinden, waarmee ik kan verwoorden wat mij nauw aan het hart ligt. Maria, moeder van genade, moeder van barmhartigheid, gij hebt velen bijgestaan en getroost in hun verdriet. Help mij, vrouwe, met uw gebed, opdat de Heilige Geest tot mij komt en mij kracht en macht verleent.

Dat kan mij het meest helpen.

Pas dan durf ik het aan om waarachtige verzen te schrijven over een geschiedenis, die ik graag wilde ontvouwen in het Nederlands. Scholastica wil ik vertalen uit het Latijn in het Diets. Vrouwe, neem het nu op u mij bij dit lastige werk tot steun te zijn.

Prolooggebed

De eerste scheppingsdag

Maerlants bewerking van het Oude Testament begint bij versregel 99. De Rijmbijbel is geen directe vertaling van de Bijbel, maar een bewerking naar Comestors tekst die in de eerste plaats het Bijbelse geschiedverhaal vertelt. Toch vond Maerlant het belangrijk om lastige theologische concepten voor zijn lezers te verduidelijken. Hij weidt ook dikwijls uit over de precieze betekenis van wat er in de Bijbel geschreven staat. In deze Rijmbijbel is ervoor gekozen om bij vijf van de zes scheppingsdagen een aparte afbeelding toe te voegen.

Jacob van Maerlants bewerking van het Oude Testament begint niet direct met het eerste Bijbelboek. De eerste 98 versregels van de Rijmbijbel vormen een gebed waarin Maerlant God vraagt om hem bij te staan in het ‘ontbinden’ van de Historia Scholastica van Petrus Comestor uit het Latijn in de Nederlandse taal (In Dietsche word). De illustrator van deze Rijmbijbel besteedde zeer veel zorg aan het zo precies mogelijk navolgen van Maerlants tekst.

Bij deze eerste afbeelding is dat al goed te zien. Onder een drielobbige boog knielt een geleerde met tonsuur; hij bidt om de bijstand van God. Hoogstwaarschijnlijk moet dit Maerlant voorstellen. Boven de boog met de biddende schrijver zitten God en de maagd Maria naar elkaar toegewend naast elkaar op kussens op een bank. God zegent en heeft zijn linkerhand op een middeleeuwse visualisatie van de wereld (traditioneel opgedeeld in drie delen: Azië, Europa en Afrika).

Op de eerste dag schept God de hemel, waarin de engelen verblijven, en de aarde. zegent met zijn rechterhand en raakt met zijn linkerhand het wolkendek boven hem aan. Zo wordt duidelijk dat hij hier een actieve handeling uitvoert: hij heeft de hemel zojuist geschapen. Onder zijn voeten is al gras afgebeeld, al zal de scheiding tussen aarde en water pas op de tweede scheppingsdag plaatsvinden. Hoewel de illustraties van dit handschrift meestal nauwgezet de tekst van Maerlant volgen, is deze afbeelding erg algemeen. In een later geïllustreerd handschrift van de Rijmbijbel dat wordt bewaard in Huis van het Boek in Den Haag, is de eerste scheppingsdag met meer details afgebeeld. Daar zijn ook de engelen te zien, die volgens Maerlant tegelijkertijd met de hemel werden geschapen.

Links wordt Maria, biddend met neergeslagen blik, gekroond, door een engel die uit het bovenkader komt. Het afbeelden van de kroning van Maria was erg populair in de periode waarin deze Rijmbijbel werd vervaardigd. Meestal ontvangt Maria de kroon van een lid van de Heilige Drie-eenheid (de Vader, de Zoon, of de Heilige Geest), Engelen komen vaak voor in illustraties van de kroning van Maria, maar zelden hebben zij daarbij een actieve rol.

Fragment

De eerste scheppingsdag

God die maecte int beghin den hemel ende oec mede der in, alle die inghelike nature. Desen hemel heet die Scrifture empireus in rechter name, daer die inghele hare beghin in namen. Ende hi maecte die erde mede.

God maakte in het begin de hemel en daarin ook alle engelen. Deze hemel noemt de Bijbel het empyreum, waarin de engelen hun oorsprong hadden. Ook maakte hij de aarde.

Fragment

De tweede scheppingsdag (Genesis 1:9-15)

Versregels fragment 99-106 (1v)

Miniatuur

1v

3

De tweede scheppingsdag

Op de tweede dag schept God het firmament. Dat heet zo omdat het bestaat uit water dat is verhard (firmus) tot kristal. Het firmament houdt zo het hemelwater tegen, dat anders op de wereld zou storten. Hier gaat Maerlant in zijn tekst dieper op de theologische materie in dan in het Bijbelboek Genesis gebeurt. Het firmament dat God schiep, zo schrijft hij, was zo hard en stevig als kristal, net als een eierschaal. Hoe het firmament precies werkt, kan Maerlant niet uitleggen.

Die kennis is voorbehouden aan God.

Deze afbeelding laat zien hoe goed de illustrator de tekst van Maerlant volgt. De miniaturist heeft specifieke details die Maerlant noemt in zijn afbeelding opgenomen. God staat onder de hemel met de wereldbol in zijn linkerhand. Met zijn zegenende uitgestrekte rechterarm wijst hij naar rechtsonder in het gras, naar een visualisatie van het firmament in de vorm van een groot wit ei. De vindingrijkheid van de schilder staat in deze afbeelding centraal want dat grote witte ei is uniek.

Waarschijnlijk bedacht de illustrator het zelf naar aanleiding van de woordkeuze van Maerlant.

Des ander daghes – dus eist bekent –maecte God dat firmament, int water ter middewarde recht.

Van watere so maecte hi echt, hart ende vast ghelijc kerstale, claer ghescepen alse dei scale. Die sterren – dit es bekent –die staen in dit firmament. Firmament hetet bi namen, omme dat hem vaste hout te samen, ende het die watre alsoe hout, die boven hem sijn met ghewoud, dat sij niet ne commen needer. Wat sij daer doen, antwordic weeder, dat ne weet niemene dan God, ons Here, sonder dat sulc in sine leere seghet dat die dau danen coemt. Dit firmament hevet Hi ghenoemt, spreket die Boec, ‘hemel’ bi namen, omme dat beaect al te samen, ende verhemelt die weerelt al, water, vier, berch ende dal.

Op de tweede dag – dat is bekend –maakte God het firmament recht in het midden van het water.

Van water maakte hij het, hard en stevig als kristal, precies zoals een eierschaal.

De sterren staan, zoals bekend, in dit firmament, dat firmament heet omdat het zich stevig aaneen houdt, en het de wateren daarboven met kracht op zo’n wijze tegenhoudt dat ze niet naar beneden komen. Wat ze daar doen – dat antwoord ik –dat weet niemand behalve God, onze Heer, al onderwijzen sommigen dat de dauw daarvandaan komt. Dit firmament heeft Hij ‘hemel genoemd, zo zegt de Bijbel, omdat het alles bijeenhoudt en de wereld helemaal overwelft, water, vuur, berg en dal.

1 Prolooggebed

4 De vierde scheppingsdag

2De eerste scheppingsdag

Jacob van Maerlants bewerking van het Oude Testament begint niet direct met het eerste Bijbelboek. De eerste 98 versregels van de Rijmbijbel vormen een gebed waarin Maerlant God vraagt om hem bij te staan in het ‘ontbinden’ van de Historia Scholastica van Petrus Comestor uit het Latijn in de Nederlandse taal (In Dietsche word). De illustrator van deze Rijmbijbel besteedde zeer veel zorg aan het zo precies mogelijk navolgen van Maerlants tekst.

Maerlants bewerking van het Oude Testament begint bij versregel 99. De Rijmbijbel is niet een directe vertaling van de Bijbel, maar heeft het karakter van een bewerking die in de eerste plaats het Bijbelse geschiedverhaal vertelt. Toch vond Maerlant het belangrijk om lastige theologische concepten voor zijn lezers te verduidelijken. Hij wijdt dan ook dikwijls uit over de precieze betekenis van wat er in de Bijbel geschreven staat.

Op de vierde dag schept God de zon en de maan om een scheiding te maken tussen de dag en de nacht. Het grote licht, de zon, moet de dag beheersen en het kleine licht, de maan, zal samen met de sterren de nacht beheersen. De vierde dag krijgt in het Bijbelboek Genesis zes verzen toebedeeld, maar Maerlant vond het belangrijk om meer aandacht te besteden aan de functies van de zon en de maan. Hij legt onder andere uit hoe belangrijk de maan en de sterren ’s nachts zijn voor de mensen. Ze kunnen troost putten uit dit licht, zodat zij niet in totale duisternis zijn gehuld. Ook voor andere schepsels, zoals vogels, is het licht van de maan en de sterren volgens Maerlant belangrijk. Die dieren die het felle licht van de zon niet kunnen weerstaan, zijn gebaat bij het maanlicht dat zij vinden wanneer zij ’s nachts naar buiten komen.

Bij deze eerste afbeelding is dat al goed te zien. Onder een drielobbige boog knielt een geleerde met tonsuur; hij bidt om de bijstand van God. Hoogstwaarschijnlijk moet dit Maerlant voorstellen. Boven de boog met de biddende schrijver zitten God en de maagd Maria naar elkaar toegewend naast elkaar op kussens op een bank. God zegent en heeft zijn linkerhand op een middeleeuwse visualisatie van de wereld (traditioneel opgedeeld in drie delen: Azië, Europa en Afrika).

De illustratie bij dit tekstgedeelte is vrij algemeen en volgt een veelvoorkomend beeldmotief voor deze scheppingsdag. De afbeelding staat midden in de tekstpassage die hierover handelt en toont God in vooraanzicht met opgeheven armen.

In deze Rijmbijbel is gekozen om bij vijf van de zes scheppingsdagen een aparte afbeelding toe te voegen. Op deze illustratie is te zien hoe God op de eerste scheppingsdag de hemel en de aarde schept. Zijn handgebaren, zegenen met zijn rechterhand en de wolk boven hem aanraken met de andere hand, maken duidelijk dat Hij een actieve handeling uitvoert. Boven Hem is de hemel te zien die Hij zojuist geschapen heeft. Onder Zijn voeten is al gras afgebeeld, terwijl de scheiding tussen aarde en water pas op de tweede scheppingsdag zal plaatsvinden.

In zijn linkerhand houdt Hij de vurig stralende zon en in zijn rechterhand de witte maan, met een sikkel en gezichtje. Zo plaatst God ze in de hemel. Deze compositie is gebruikelijk voor de vierde scheppingsdag in Bijbelhandschriften.

Links wordt Maria, biddend met neergeslagen blik, gekroond, door een engel die uit het bovenkader komt. Het afbeelden van de kroning van Maria was erg populair in de periode waarin deze Rijmbijbel werd vervaardigd. Meestal ontvangt Maria de kroon van een lid van de Heilige Drie-eenheid (de Vader, de Zoon, of de Heilige Geest), Engelen komen vaak voor in illustraties van de kroning van Maria, maar zelden hebben zij daarbij een actieve rol.

Hoewel de illustraties van dit handschrift doorgaans erg nauwgezet de tekst van Maervolgen, is deze afbeelding erg algemeen. In een later geïllustreerd handschrift van de Rijmbijbel, bewaard in museum Meermanno in Den Haag, is de eerste scheppingsdag met meer details afgebeeld. Daar zijn ook de engelen, die volgens Maerlant tegelijkertijd met de hemel werden geschapen, afgebeeld.

Fragment

De vierde scheppingsdag

Den vierdendaghe macte der ane, onse Here sonne ende mane, ende die sterren, die hi ghesent ende gheseet heft int firmament. Verre beneden sterren staen sonne ende mane sonder waen, ende alle die planeeten mede

Op de vierde dag voegde onze Heer zon en maan toe, en hij stuurde de sterren naar het firmament en zette ze erin. Ver beneden de sterren staan zon en maan en ook alle planeten.

(Genesis 1:14-19)

Versregels fragment 209-215 (2r)

Miniatuur 2v

Fragment

Israëls reis naar Egypte (Genesis 46:1-7)

Versregels fragment 3206 tot 3216 (20v)

Miniatuur 20v

Ysrahel voer al te hant metten sinen in Egypten lant.

27

Israëls reis naar Egypte

Terug in Egypte is Jozef erg ontroerd bij het zien van Benjamin. Jozef beveelt een knecht om de zakken van de broers te vullen met voedsel en geld. Jozefs zilveren beker moet de knecht opzettelijk in de zak van Benjamin steken. Zo kan Jozef Benjamin de dag nadien, tijdens de terugkeer van de broers naar Kanaän, beschuldigen van diefstal en kan hij Benjamin verplichten in Egypte te blijven. Judas, de broer die aan zijn vader beloofd heeft om de jongste zoon heelhuids terug te brengen, zegt dat hij er alles voor over heeft opdat Jozef Benjamin zal laten gaan. Bij deze smeekbede kan Jozef niet langer meer verzwijgen dat hij hun broer is en maakt hij zich bekend. De broers brengen onmiddellijk hun vader op de hoogte dat Jozef nog leeft. Israël is dolgelukkig en reist met al zijn nakomelingen naar Egypte. In de tekst naast de miniatuur wordt beschreven hoe Israël naar Egypte rijdt en hoe God tijdens deze reis tegen hem spreekt. Met Israël te paard voorop trekt het gezelschap in de miniatuur naar rechts. In de rechterbovenhoek komt God uit een wolk tevoorschijn en spreekt tot Israël. In Bijbelse miniaturen komt Israëls reis naar Egypte vaker voor. God wordt dan niet weergegeven. De manier van reizen kan ook verschillen: soms wordt de groep op paarden weergegeven, zoals hier, omdat dit expliciet in de tekst staat, maar soms reist alleen Israël op een ezel of paard en loopt de rest, of loopt iedereen.

Daer seide hem God van hemelrike:

‘Vare in Egypten land coenlike.

Ic sal dijn volc doen wassen ane ende di weder bringhen dane.’

In Egypten cam hi ghevaren ende al sijn volc met hem te waren.

LXX ende VI mede brochte hi volx al daer ter stede: kinder ende kinder kinder.

Israël begaf zich vervolgens met zijn gevolg naar Egypte.

Toen sprak God tot hem vanuit de hemel:

‘Ga met een gerust hart naar Egypte.

Ik zal je volk laten toenemen en je daarvandaan terugbrengen.’

Israël kwam aan in Egypte met zijn hele volk.

Zesenzeventig mensen bracht hij daar met zich mee: zowel kinderen als kleinkinderen.

Opdracht voor de uitbuiting van de Joden

Het Egyptische koninkrijk komt na de dood van Jozef in handen van een nieuwe heerser. Hij voelt een grote haat tegenover het Israëlische volk omdat het zo talrijk en sterk is. De Israëlieten vermenigvuldigen zich snel en zijn bekwaam en rijk, waardoor de leiders van Egypte bang voor hen worden. Een farao besluit om de aantallen terug te dringen door de Israëlieten voortaan als slaven te laten leven. De tekst naast de miniatuur gaat over de belangrijke rol die Jozef heeft gespeeld voor Egypte, maar die werd vergeten door de bewoners van het land. Een paar regels onder de miniatuur geeft de farao opdracht om strenger op te treden tegen de Israëlieten en hen tot slaaf te maken. Dit wordt verbeeld door de farao die een stok geeft aan de soldaten. Vermoedelijk is het een ‘opdrachtstok’ of ‘dwangstok’ zoals ook gebruikt werd bij Jozef die bevel gaf om het koren in te zamelen (25). Deze afbeelding lijkt uniek; meestal wordt direct overgegaan op het verhaal van Mozes.

Van Nempres was trike verstorven ende ter vremde hand verworwen an sulken man die niet ne verstont Josephs dueghet ende was oncont hoe hi Egypten verloste wel.

Hi haette tfolc van Ysrahel om hare grote behendichede, ende oec om hare richede, ende want hare volc so sere wies. Die conincg ward te rade dies dat hise verduen soude met pinen, ende soude hare gheslachte dwinen, alsi der vrouwen niet ne plagen.

Hi settem voghede diese iaghen souden tote swaren saken, ende dede hem teghelen maken.

Twe steden moesten si maken hem: Ficen ende Ramissem.

Dar toe dwanc mense utermaten dat si de muedre van der straten in maenden moesten enen draghen.

CCCC jaer waer si met slaghen eighin ghemaect in dit seer.

Na Nempres’ dood ging het koninkrijk (Egypte) over in vreemde handen, naar een man voor wie Jozefs deugden onbekend waren en die niet wist hoe hij Egypte had verlost (van de hongersnood). Hij haatte het volk van Israël om zijn grote bekwaamheid, om zijn rijkdom, en omdat het zo snel aangroeide.

De koning vatte het plan op om hen te onderdrukken met slavenwerk, en hun volk te doen wegkwijnen omdat ze hun vrouwen niet zouden beslapen. Hij stelde opzichters aan die hen aanjoegen om zwaar werk te verrichten, en hij deed hen bakstenen maken.

Twee steden moesten ze bouwen voor hem: Pitom en Raämses.

Daarom dwong men ze ertoe om de modder van de straat in manden weg te dragen.

400 jaar lang werden zij met geweld tot slaven gemaakt in deze ellende.

(Exodus 1:6-14)

Versregels fragment

3382-3404 (21v)

Miniatuur 21v

Fragment
Opdracht voor de uitbuiting van de Joden

Fragment

Johannes doopt Christus n de Jordaan

(Matteüs 3:13-17 en Lucas 3:1-21; 23)

Versregels fragment 22172-22207 (135r)

Miniatuur

135r

Doe quam van Galilee Jhesus, als ons bescrivet Matheus, ende wilde ghedopt sijn van Janne.

Nu mercter an drie saken danne, twi dat hi hem dopen dede: om dat hi toghede der mede dat Jans dopsel was goet, ende om dat hi allen omoet vervullen wilde ende leren, ende om dat hi met groter eeren den watre die cracht dede ontfaen dat die sonden mochten of dwaen. Doe ghinc hi in sijn XXXste jaer, als ons Lucas seghet vor waer. XIII daghe haddiere in ghegaen, doe hi dopsel wilde ontfaen. Jan verbod hem; dus seidi: ‘Du souds mi dopen ende coms te mi?’

99

Johannes doopt Christus in de Jordaan

Wanneer Johannes de Doper in de woestijn predikt, komt hij op een dag Jezus voor het eerst sinds hun kindertijd weer tegen. Johannes herkent onmiddellijk de goddelijkheid van Christus en zegt: ‘Zie hier het Lam Gods dat de zonde van de wereld wegneemt’. Jezus wil door Johannes gedoopt worden. Eerst weigert Johannes dit omdat hij vindt dat hijzelf eerder door Jezus gedoopt moet worden, maar hij laat zich toch overreden. Volgens Maerlant waren er drie redenen waarom Jezus gedoopt wilde worden. Ten eerste wilde hij laten zien dat hij het doopsel van Johannes goedkeurde. Ten tweede wilde Jezus zijn nederigheid tonen en ook onderwijzen. Ten slotte kon op deze plechtige manier het doopwater kracht worden gegeven. Vanuit de hemel daalt de Heilige Geest neer in de vorm van een duif, terwijl de stem van God zegt: ‘Dit is mijn geliefde Zoon, in hem vind ik vreugde.’

De miniatuur toont hoe Christus door Johannes wordt gedoopt. Christus staat tot zijn middel in een doorschijnende berg van water. In tegenstelling tot de vorige doopscène (98) heeft Johannes hier geen nimbus. Links staat een engel die een kledingstuk vasthoudt. Deze engel wordt niet in de tekst van de Bijbel of de Rijmbijbel genoemd, maar is wel een vast iconografisch motief gaan vormen dat sinds de zesde eeuw vanuit het oosten zijn intrede deed. De engel heeft hier een ceremoniële functie waarbij het symbolische ‘nieuwe gewaad’ van de gedoopte wordt vastgehouden. De aanwezigheid van de engel benadrukt daarbij nog eens het belang van het doopsel.

Toen kwam Jezus van Galilea, zoals Matteüs ons beschrijft, en wilde gedoopt worden door Johannes.

Merk op: er zijn drie redenen waarom hij zich liet dopen: omdat hij daar mee toonde dat hij Johannes’ doopsel goedkeurde, omdat hij iedereen nederigheid wilde bijbrengen en onderwijzen, en ook omdat hij door het te heiligen het water de kracht gaf om zonden af te wassen.

Hij was toen dertig geworden, zoals Lucas ons vertelt.

Hij was in dat jaar dertien dagen ver, toen hij het doopsel wilde ontvangen.

Johannes verbood het hem en zei: ‘Jij zou mij moeten dopen en komt naar mij?’

‘Ghedochti,’ sprac ons Here mede, ‘dus sullen wi alle gherechtichede vervullen in den omoet.’

Doe doptine metter spoet. Al meest al tfolc van dien landen ontfinc dopsel van Jans handen, also als bescrivet Lucas.

Doe Jhesus ghedopt was, sinen vader bat hi saen, dat si den Heleghen Gheest ontfaen moesten, die men dopen soude.

Dar ondede also houde die hemel. Die Heleghe Gheest quam saen up hem als I duve ghedaen.

Des Vaders stemme van hemelrike. hordemen daer sekerlike, die seide: ‘Dits mijn lieve sone ende dar mi an ghenoecht die gone.’

‘Laat het toe,’ sprak onze Heer, ‘zo zullen wij alle gerechtigheid vervullen in grote nederigheid.’

Toen doopte hij hem meteen. Bijna alle mensen uit het land, ontvingen het doopsel van Johannes, zoals Lucas ons beschrijft.

Toen Jezus gedoopt was, vroeg Hij aan zijn Vader dat diegenen die men zou dopen de Heilige Geest zouden ontvangen.

Meteen ging de hemel open en de Heilige Geest daalde op hem neer in de gedaante van een duif. Ook hoorde men de stem van de Vader van het hemelrijk, die zei: ‘Dit is mijn geliefde zoon en over Hem verheug ik mij’.

De dertiende-eeuwse RIJMBIJBEL van Jacob van Maerlant (KBR, ms. 15.001) is het oudste geïllustreerde handschri in het Nederlands. Het boek bevat een ber mde hervertelling van de B bel, gevolgd door een geschiedenis van de Joodse opstand tegen de Romeinen, ruim na het leven van Jezus. Het handschri is r kel k geïllustreerd, met niet minder dan 159 kostbare miniaturen. Door de beroemde auteur, het luxueuze karakter en het artistieke niveau van de verluchting kr gt het meteen een plaats tussen de internationale topstukken uit die periode. Experts geven in de inleidende essays een toelichting voor een breed publiek. In welke t d en context is het handschri ontstaan? Waaruit is het vervaardigd? Hoe is het geïllustreerd? Wie waren de bezitters? En hoe is het bekend geworden? Dan volgt een a eelding in kleur van elke miniatuur, vergezeld van de relevante tekst in oorspronkel k en hedendaags Nederlands én van een kort commentaar dat de lezer wegw s maakt.

DE RIJMBIJBEL VAN JACOB VAN MAERLANT

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.
Inkijk_rijmbijbel by WBOOKS - Issuu