Inkijk_hoelegikdituit

Page 1


BAS HARING

WETENSCHAP UITLEGGEN MET BEELDEN EN VERHALEN

Afbeeldingen omslag (details achter titel): Ernst Haeckel

Ontwerp omslag en binnenwerk: Magenta Xtra, Bussum

isbn 978 90 4856 053 0 nur 100 | 738

© Bas Haring / Amsterdam University Press B.V., Amsterdam 2025

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912 jº het Besluit van 20 juni 1974, Stb. 351, zoals gewijzigd bij het Besluit van 23 augustus 1985, Stb. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 3051, 2130 KB Hoofddorp). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever te wenden.

De uitgeverij heeft ernaar gestreefd alle copyrights van in deze uitgave opgenomen illustraties te achterhalen. Aan hen die desondanks menen alsnog rechten te kunnen doen gelden, wordt verzocht contact op te nemen met Amsterdam University Press.

INTRODUCTIE

Dit is een boek over wetenschapscommunicatie. In het bijzonder over de uiteenlopende vormen die je kunt gebruiken om over wetenschap te communiceren: filmpjes, spellen, verhalen, quizzen, tekeningen, objecten, proefjes, virtual reality enzovoorts. Zelfs dans en poëzie worden ingezet voor wetenschapscommunicatie.

Dit boek gaat een stuk minder over de meestgebruikte vormen voor wetenschapscommunicatie: tekst – zoals in populairwetenschappelijke boeken en de wetenschapskaternen van kranten – en grafieken. Tekst en grafieken komen voldoende aan de orde in andere boeken. Dit boek gaat over al die andere vormen. En de hoofdvraag luidt: wanneer is het verstandig om welke vorm of medium te gebruiken? Zoals wanneer een filmpje in plaats van een plaatje en wanneer juist andersom.

Overigens bedoel ik met wetenschapscommunicatie iets anders dan het Engelstalige science communication. Het woord science verwijst eigenlijk slechts naar natuurwetenschap. Science communication gaat meestal vooral over biologie, natuurkunde, scheikunde – de bètavakken. Dit boek gaat nadrukkelijk ook over alle andere takken van wetenschap: literatuurwetenschap, economie, taalkunde, geschiedenis enzovoort.

Over dit boek

Voor wie?

Dit boek is voor iedereen die wel eens aan wetenschapscommunicatie doet of ermee te maken heeft: wetenschappers zelf, mensen die op een communicatieafdeling werken, (wetenschaps) journalisten, studenten en scholieren, plus mensen die gewoon geïnteresseerd zijn in wetenschap. Bovendien is er voor mij niet veel verschil tussen wetenschapscommunicatie en ­ educatie. Dit boek is dus ook voor leraren: op basisscholen, middelbare scholen, ROC’s, universiteiten enzovoorts. Veel van hen doen in hun lessen iets wat op wetenschapscommunicatie lijkt.

Dit is een wat ander boek dan mijn eerdere boeken. Die waren bedoeld voor een algemeen publiek: Jan en alleman. Dit boek is voor een wat gespecialiseerder publiek. Maar toch ook weer niet heel erg gespecialiseerd – veronderstel ik. Vandaar dat ik het in het Nederlands geschreven heb. In eerdere boeken probeerde ik iets uit te leggen – iets wetenschappelijks of ‘academisch’; dit boek gaat over hoe je dat doet. En over het verstandig gebruiken van uiteenlopende vormen daarvoor.

Ik blijf wel dezelfde informele taal hanteren als in mijn eerdere boeken voor een breder publiek. Dat past nu eenmaal bij me, en ik vind het zelf ook prettig om te lezen: ik hou er niet van om zaken ingewikkeld en afstandelijk te maken als het ook eenvoudig en toegankelijk kan. Bovendien is dit een praktisch boek. Ik hoop u te kunnen helpen met heel concrete vragen als: ‘Ik wil dat mensen benul hebben van fotosynthese; zal ik een spel maken, een filmpje, of kan ik beter een verhaal schrijven?’ En verder staat dit boek vol voorbeelden.

1

Het gaat veelal om URL’s naar video’s op YouTube, zoals ze waren tijdens het schrijven van dit boek. Die URL’s veranderen zelden, maar er is geen garantie dat ze jarenlang toegankelijk blijven.

Maar waarom eigenlijk een boek? En waarom geen website of serie podcasts? Een boek is een bundeling van informatie die af is. In tegenstelling tot een website of een serie; die zijn veranderlijk en gaan door. Ik vind het prettig om iets te maken dat af is: dat dwingt je om zorgvuldig na te denken. Bovendien heeft een boek een strikte volgorde: je leest het van voor naar achteren, en hoewel de lezer heus vooruit en achteruit kan bladeren is het idee van een boek wel dat de auteur de volgorde bepaalt en de lezer in die zin bij de hand neemt. Een nadeel van een boek is dat je er geen geluid in kwijt kunt, of bewegend beeld. Daarom staan er in dit boek QR­ codes: iedere code is een link naar een video.1

Over dit soort overwegingen gaat dit boek: wat zijn de voor­ en nadelen van boeken ten opzichte alternatieve vormen? En hoe kun je boeken verstandig gebruiken voor wetenschapscommunicatie?

Ik gebruik overigens niet voor niets het woord ‘verstandig’; ik had ook het woord ‘effectief’ kunnen gebruiken, maar dat doe ik niet. Effectief verwijst naar het effect van een zekere combinatie van vorm en inhoud, en om iets over effect te kunnen zeggen moet je feitelijk empirisch onderzoek uitvoeren: metingen die laten zien dat de ene combinatie effectiever is dan de andere, met proefpersonen en dergelijke. Maar zulke empirische informatie is vaak niet voorhanden. En als zulke gegevens er wel zijn, dan zijn ze vaak relatief specifiek en lastig te veralgemeniseren. In plaats van te verwijzen naar empirische gegevens zal ik proberen te beargumenteren waarom de ene vorm soms beter is dan de andere. Mocht er ondersteunend empirisch materiaal zijn, dan zal ik daarnaar verwijzen. Maar ik baseer me in dit boek dus meer op nadenken dan op data.

Waarom ik?

Een fundering

Naast op nadenken baseer ik me op persoonlijke ervaringen. Ik heb best veel wetenschap uitgelegd aan een breed publiek, en ik heb ook geëxperimenteerd met uiteenlopende vormen: boeken, posters, video’s, podcasts, tentoonstellingen, spelletjes. Toch zijn dat mijn ervaringen; dat heeft iets subjectiefs.

De worsteling tussen enerzijds subjectief en persoonlijk, en anderzijds ook academisch en doorwrocht komt het meest duidelijk tot uiting in het woord dat ik gebruik voor de lessen of tips waarmee ik dit boek lardeer. In eerste instantie wilde ik daarvoor het woord ‘conclusie’ of ‘les’ gebruiken. Maar die woorden zijn tamelijk stellig. Daarna heb ik het woord ‘suggestie’ overwogen; dat is wat meer aarzelend. Maar uiteindelijk ben ik op het woord ‘stelling’ uitgekomen. Dat is aan de ene kant een academisch woord: ieder proefschrift begint ermee en het wordt veel gebruikt in wiskundige artikelen. Maar het heeft ook iets persoonlijks: het is een uitspraak waar iemand voor staat en waar hij of zij zich hard durft te maken, maar die ook best in twijfel getrokken mogen worden. In dit boek zult u regelmatig stellingen tegenkomen.

Het zijn mijn stellingen: overtuigingen die ik heb, maar waar ik meestal geen empirisch bewijs voor heb. Ze laten zien welke keuzes ik maak en waarom. Bovendien zijn het niet zomaar stellingen – het zijn geen meningen die ik ‘zomaar’ heb. Mijn bespiegelingen hebben wel degelijk een academische fundering.

Ik leun onder andere op de theorie van embodied cognition – zie bijvoorbeeld Shapiro (2010) en Lakoff & Johnson (1981). Dat is het idee dat abstracte kennis uiteindelijk gefundeerd is in fysieke of zelfs lichamelijke kennis. Het woord ‘begrijpen’ bijvoorbeeld – een tamelijk abstract werkwoord – is in eerste instantie een fysiek

woord. Het komt van ‘grijpen’; iets pakken en het dan bezitten. Als je iets begrijpt dan ‘vat’ je iets wat je eerder niet bezat. (Het woord ‘vatten’ heeft ook zowel een abstracte als fysieke betekenis: het betekent zowel ‘pakken’ als ‘begrijpen’.) En ook het woord ‘uitleggen’ – een belangrijk woord in dit boek – heeft een fysieke oorsprong. Het betekent zoveel als alle verschillende onderdelen van iets netjes uitstallen. Mensen die wel eens iets uit elkaar halen weten vermoedelijk wel wat ik bedoel. Als je een koffiemolen uit elkaar haalt omdat­ie stuk is, dan leg je alle onderdelen keurig neer zodat je hem later weer in elkaar kunt zetten. Dat neerleggen heet ‘uitleggen’ en als het goed is herkent u het op het omslag van dit boek. (Dat letterlijke uitleggen zorgt ervoor dat je de verschillende onderdelen goed kunt ‘overzien’ – ook al zo’n woord met zowel een concrete als abstracte betekenis.)

Een tweede theorie die voor mij belangrijk is, is het constructivisme; de bekende onderwijstheorie die vooral geassocieerd wordt met Jean Piaget (1971). Het idee is dat een leerling nieuwe kennis niet simpelweg tot zich neemt, maar actief construeert of opbouwt op bestaande kennis. (Dit is een erg rudimentaire samenvatting in één zin die geen recht doet aan alle ideeën van Piaget, maar die ene zin volstaat hier.) Constructivisme en embodied cognition hebben in zoverre met elkaar te maken, dat áls je kennis construeert op bestaande kennis, het logisch is dat het uiteindelijke fundament van veel kennis lichamelijk van aard is: kennis van je lichaam is immers de eerste kennis die je hebt. Hoe dan ook zijn de ideeën van embodied cognition en constructivisme op drie manieren van invloed op dit boek:

2 Embodied cognition en het uitleggen van wetenschap komen mooi samen in Niebert, Marsch, & Treagust (2012).

Directe aanleiding

1. Ik leg de nadruk op heel basale, fysieke aspecten van verschillende vormen. Zoals bijvoorbeeld het feit dat je makkelijker door een boek kunt bladeren, dan door een film. (Je kunt ook heel andere aspecten in ogenschouw nemen, zoals bijvoorbeeld de politieke of sociale betekenis van media, maar dat doe ik dus allemaal niet.)

2. Ik ga ervan uit dat je het onbekende altijd moet uitleggen via het bekende. Dat is natuurlijk een vreselijke dooddoener: iedere leraar of goede communicator weet dat. Maar ik herhaal het hier toch maar even

3. Als je aan wetenschapscommunicatie doet, dan is het onverstandig om eindconclusies te communiceren; in plaats daarvan kun je beter je publiek helpen om die eindconclusies zelf te construeren.2

Eén aanleiding om dit boek te schrijven is dat al die genoemde en uiteenlopende vormen steeds toegankelijker worden voor iedereen die wel eens aan wetenschapscommunicatie of ­ educatie doet. Voor het maken van filmpjes volstaat een smartphone; een goedkope virtualrealitybril kost een paar tientjes; en vanuit een zolderkamer kun je een podcast maken. Dat is superleuk, maar het is wel verstandig om goed na te denken over de vraag waarom je voor een bepaalde vorm kiest. Er wordt in de wetenschapscommunicatie volop geëxperimenteerd. Sommige experimenten zijn een schot in de roos maar andere keren heb ik zo mijn twijfels.

The toaster project van kunstenaar Thomas Thwaites vind ik een schot in de roos. Het is het openingsobject van het Citéco in Parijs, het enige museum in Europa over economie en de economi­

uit?

Dit is de broodrooster die Thomas Thwaites na negen maanden proberen uiteindelijk kon maken. Het ding ziet er misschien uit als een broodrooster, maar hij functioneert in het geheel niet.

sche wetenschap. Je ziet een grote ronde stellage met daarop een onooglijk ding waarvan onduidelijk is wat het voor moet stellen. Via foto’s op de stellage plus wat uitleg leer je wat het is. Het is een broodrooster, of eigenlijk een poging daartoe. Thwaites vroeg zich af of het mogelijk zou zijn om helemaal alleen, zonder enige hulp een werkende broodrooster te maken. Om te kijken of het zou lukken verhitte hij ijzererts uit een mijn op de grens van Wales en Engeland; om zo zelf metaal te maken; voor de gloeidraadjes in de rooster. Hij maakte zelf plastic van plantaardig materiaal; voor de buitenkant van het ding. Enzovoorts. Maanden is hij aan het ploeteren voor een broodrooster en het resultaat ziet er uit de verte misschien uit als zo’n apparaat, maar het functioneert absoluut niet.

The toaster project legt uit dat we dankzij specialisatie meer voor elkaar krijgen. Eén partij is gespecialiseerd in het delven van metaalerts; een andere partij in het maken van metalen draadjes, enzovoorts. Op die manier is het wél mogelijk om – met elkaar –een broodrooster te maken. Dit is basiskennis uit het domein van de economische wetenschappen, en wat mij betreft heel goed uitgelegd in het werk van Thomas Thwaites. Verderop in dit boek zal ik verder ingaan op de broodrooster van Thomas Thwaites en op de vraag waarom het een goed project is.

De titel van dit boek suggereert dat het mij om uitleggen gaat. Dat is ook zo: ik vind uitleggen belangrijk. Misschien roept ‘uitleggen’ het beeld op van een welingelichte uitlegger of wetenschapscommunicator die de naïeve en passieve toehoorder wel even zal vertellen hoe het zit. Dat is geenszins mijn bedoeling! Maar uitleggen is toch echt mijn doel en ik denk dat het een nobel doel is.

Wetenschap gaat om het begrijpen van dingen – of van de wereld in het algemeen. Het is prettig om de wereld (een beetje) te begrijpen. Je loopt er dan anders in rond. Dingen die je niet begrijpt komen al snel wat magisch over; misschien zelfs eng of spannend. Dat is allemaal veel minder bij zaken die je wel begrijpt. Het zou toch verkeerd zijn om begrip van zaken exclusief te houden voor hen die aan de basis van dat begrip staan: de wetenschappers zelf? Het is voor iedereen prettig om dingen te begrijpen. En dat is precies wat wetenschapscommunicatie en ­ educatie kan doen: begrip overbrengen op niet­wetenschappers; Jan en alleman. Het proces van ‘begrip overbrengen’ heet uitleggen. Ergo: uitleggen is een heel mooi doel.

Uitleggen is niet het enige doel van wetenschapscommunicatie.

bas haring hoe leg ik dit uit?

Uitleggen

Collega’s – andere mensen die aan wetenschapscommunicatie en ­ educatie doen – hebben uiteenlopende, andere doelen: informeren over bijvoorbeeld recente onderzoeksresultaten. Dit gebeurt veel op communicatieafdelingen van kennisinstellingen.

gedrag veranderen : Wetenschappers weten echt wel dat vaccins werken – om maar een voorbeeld te noemen – maar het publiek daarover informeren of uitleggen waar die werkzaamheid vandaan komt heeft niet per se het gewenste effect. Namelijk dat mensen zich ook daadwerkelijk laten vaccineren. Ook bij andere maatschappelijke onderwerpen als klimaatverandering en medicijninname kan gedragsverandering een doelstelling van wetenschapscommunicatie zijn.

relevant maken : Voor sommige mensen is het onduidelijk waar wetenschap toe dient; wetenschap kan nogal abstract en weinig toepasbaar overkomen. ‘Weet u wel dat u uw tandpasta en schoenzolen te danken hebt aan scheikunde?’ is een uitspraak die daar wat aan probeert te doen. Het gaat dan niet om uitleggen, informeren of gedragsverandering, maar om het relevant maken van wetenschap.

tastbaar maken : In wetenschapsmusea bijvoorbeeld maken ze abstracte wetenschappelijke kennis tastbaar via objecten en installaties. Tastbaar maken is toch net iets anders dan relevant maken, vind ik.

interesseren : En ten slotte kan men tot doel hebben interesse te wekken in wetenschap. Dat is bijvoorbeeld het geval als men jonge mensen probeert te werven voor wetenschappelijke studies. Interesseren is overigens ook een belangrijke doelstelling als het om uitleggen gaat. Al is de uitleg nog zo goed, als niemand hem interessant vindt, dan is­ie tamelijk nutteloos.

3

Een soortgelijk lijstje is gemaakt door Baram-Tsabari & Lewenstein (2017).

Dit zijn vast niet alle doelen van wetenschapscommunicatie en bovendien kunnen deze doelen overlappen.3 Het is prima mogelijk om iemand in wetenschap te interesseren door hem of haar te informeren. Of om gedragsverandering te bewerkstelligen door uit te leggen. Maar hoe dan ook ligt de nadruk in dit boek op uitleggen. En dat is, eerlijk gezegd, niets slechts een nobel, maar ook een tamelijk logisch doel van wetenschapscommunicatie. De meeste doelen in het bovenstaande lijstje zijn ook van toepassing op andere ‘communicatie ­ domeinen’, zoals het communiceren over fietsen of koken. Schrijvers van kookboeken en fietsbloggers willen mensen informeren; over ingrediënten en over fietsen. En fietsverkopers zijn geïnteresseerd in gedragsverandering: ze willen dat mensen fietsen kopen.

Binnen de vakgebieden van de fiets­ of ‘kookcommunicatie’ is uitleggen niet heel relevant. En als in deze vakgebieden iets wordt uitgelegd, dan wordt het haast vanzelf wetenschapscommunicatie.

De uitleg waarom je groenten het best kunt koken op 85 graden vind je vermoedelijk in een zogenaamd ‘wetenschappelijk kookboek’. En als een fietsverkoper uitlegt waarom een achterband harder slijt dan een voorband, dan komt dat al flink in de buurt van wetenschapscommunicatie. Kortom, wat mij betreft zijn wetenschapscommunicatie en uitleggen flink met elkaar verweven, maar ik realiseer me dat er binnen de wetenschapscommunicatie ook andere doelen bestaan.

Het woord ‘communicatie’ komt van het Latijnse ‘communicare’ wat ‘delen’ betekent. Het risico bestaat dat communiceren letterlijk delen wordt; in de betekenis van mededelen. Dat werkt niet echt. Het heeft weinig zin om wetenschappelijke kennis simpelweg

4

Veel wetenschappelijke kennis is tegenintuïtief – daarover meer in het volgende hoofdstuk.

mede te delen in de hoop dat mensen die kennis begrijpen en geloven (Mooney, 2010).

Voor sommige wetenschappers is dat frustrerend. Ze hebben soms jarenlang hard en nauwgezet gewerkt om tot bepaalde inzichten te komen. En dan worden die inzichten niet geloofd of niet begrepen. ‘Waarom luisteren ze niet gewoon?!’ is dan een tamelijk voorstelbare reactie. (Ik heb deze reactie in uiteenlopende bewoordingen regelmatig meegemaakt.) Maar het is heel onverstandig om alleen het eindproduct van het wetenschappelijke proces te communiceren: wetenschappelijke kennis dankt haar kwaliteit aan het langdurige en nauwgezette proces dat eraan voorafging.

5

Lemke (1990) schrijft dat ‘Wetenschap ingewikkelder wordt geportretteerd dan het in werkelijkheid is. Wetenschappers worden zo genieën waar leerlingen zich niet mee kunnen identificeren. Zo vervreemdt wetenschap van leerlingen.’

Als je de antwoorden die wetenschappers gevonden hebben als kant­ en­klare brokjes communiceert, dan loop je twee risico’s: (i) het wordt niet geloofd of vertrouwd. Waarom zou iemand die antwoorden immers geloven? Helemaal als die antwoorden ook nog eens tegenintuïtief zijn.4 En (ii) kan er een afstand ontstaan tussen publiek en wetenschap. Als je niet stilstaat bij het proces van de totstandkoming van die antwoorden, dan kan het overkomen alsof wetenschappers superknap zijn en van alles weten. Maar dat beeld klopt helemaal niet. Die wetenschappers hebben vreselijk moeten ploeteren om tot hun inzichten te komen. 5

Het gangbare idee binnen de wetenschapscommunicatie is dat het verstandig is om het publiek een actieve rol te geven. Verschillende rollen zijn in zwang: vragen stellen – je kunt het algemene publiek (de toehoorders van wetenschapscommunicatie) de rol geven van vragensteller.

Dat gebeurt bijvoorbeeld bij de Nederlandse Nationale Wetenschapsagenda. Gewone Nederlanders hebben in dat programma

de gelegenheid om de vragen te stellen die de wetenschap dan (eventueel) gaat beantwoorden. Binnen de Nationale Wetenschapsagenda zijn tientallen vragen verzameld, geherformuleerd en geordend, en dat heeft geresulteerd in vragen als: Is er leven buiten de aarde? Hoe houden we ons dichtbevolkte land leefbaar? Wat is de invloed van slaap op onze gezondheid?

data verzamelen – dat is het idee achter veel citizen science (of ‘burgerwetenschap’). Leken helpen wetenschappers met het verzamelen van gegevens, door bijvoorbeeld vogels in de tuin te tellen, of foto’s te maken van de lucht om zo gegevens over luchtverontreiniging te verzamelen. In sommige projecten helpen leken zelfs met het verwerken van data. Een bekend voorbeeld is de vondst van ‘Hanny’s voorwerp’ – een nevel in het sterrenbeeld Kleine Leeuw, zo’n 700 miljoen lichtjaar ver weg – genoemd naar de Nederlandse amateur­sterrenkundige Hanny van Arkel (Józsa et al., 2009). (De nevel heet in het Engels overigens ook ‘Hanny’s voorwerp’.) Van Arkel verzamelde niet slechts gegevens, maar interpreteerde deze ook, en zo kan het dat het voorwerp dat haar opviel uiteindelijk ook

haar naam kreeg.

proefjes doen – het uitvoeren van reeds uitgedachte experimenten – thuis, in de klas of in science centers – is ook een vorm van actief participeren. In het hoofdstuk over (inter)actie zullen proefjes uitvoerig aan bod komen.

meepraten – sommige onderwerpen zijn gevoelig en roepen meningen op. Zoals bijvoorbeeld de onderwerpen genetische modificatie en klimaatverandering. Bij dit soort onderwerpen gebeurt het wel dat leken uitgenodigd worden om mee te discussiëren met wetenschappers; in fora en debatten.

18 bas haring hoe leg ik dit uit?

meekijken – in Biodiversity Center Naturalis zitten sommige onderzoekers af en toe in een soort etalage, zodat de bezoekers kunnen meekijken met wat ze aan het doen zijn. Dit concept –ze noemen het LiveScience – past bij het idee van Open Science: het openstellen van alle aspecten van wetenschap voor een algemeen publiek.

Maar in het lijstje ontbreekt nog de rol van meedenken . Een belangrijk idee van het eerdergenoemde constructivisme is dat je je publiek moet helpen om zelf kennis op te bouwen. Dat kan bijvoorbeeld door ze de zoektocht van het wetenschappelijke proces mee te laten beleven, op zo’n manier dat ze bijna het gevoel hebben het antwoord zelf te hebben bedacht. In ieder geval gebruik ik die strategie, en meen ik dat die werkt. Dat betekent niet dat het publiek per se zelf wetenschappelijk onderzoeker moet worden, maar ze kunnen zeker wel in gedachten meedoen.

Niet alle vormen van communicatie zijn hiervoor geschikt: een plaatje is niet de meest voor de hand liggende vorm om je publiek deelgenoot te maken van het wetenschappelijk proces. Maar een verhaal daarentegen – geschreven of verfilmd – werkt hiervoor heel goed. Verderop in dit boek voldoende voorbeelden hiervan. Vooralsnog wilde ik vooral benadrukken dat dit boek de nadruk legt op uitleggen.

Uiteindelijk wil ik in dit boek een soort tabel of overzicht maken waarin je het volgende kunt vinden: Wanneer je wetenschappelijke kennis van soort A wilt uitleggen, dan hoort daar typisch probleem B bij. Dat probleem kun je goed oplossen met een vorm die eigenschap C heeft en dat is bijvoorbeeld vorm D. Ik kan proberen zo’n

overzicht of tabel stelselmatig op te bouwen, maar ik heb ervoor gekozen om het anders te doen. Ik zal allemaal voorbeelden voorbij laten komen van vorm en inhoud, en die steeds analyseren. Met het doel om stap voor stap zo’n overzicht of tabel te vullen. Aan het eind van het boek zullen we zien of dat gelukt is.

Maar voordat ik kan beginnen met het opbouwen van zo’n tabel wil ik stilstaan bij de formele eigenschappen van verschillende media: wat zijn eigenlijk de verschillen tussen bijvoorbeeld beeld en tekst. En bij de aard van wetenschap: wat voor soorten wetenschappelijke kennis zijn er allemaal, en wat zijn hun ‘lastigheden’?

bel angrijkste stellingen

BEELDEN

Als het ga at om een proces , da n is het verleidelijk om bewegend beeld te gebruiken , ma a r een serie va n stilst a a nde beelden werk t va a k net zo goed . Bovendien is het meest a l veel ma kkelijker om stilst a a nde beelden te ma ken .

Bewegend beeld heeft a ls nadeel dat nieuw beeld het oude beeld oversc hrijft . Het sc hoolbord lost dat op. Met een sc hoolbord kun je de kijker meenemen in een zoek toc ht of redenering na a r een a nt woord; het gehele pad blijft steeds zic ht­ en volgba a r.

In dit hoofdstuk ga ik een lans breken voor pla atjes – stilst a ande beelden. Het is een beetje een ‘ouder wetse’ vorm, in die zin dat mensen tegenwoordig va ak bewegende beelden maken – filmpjes . Da ar zijn goede redenen voor. Om te beginnen kan dat tegenwoordig een stuk makkelijker dan, zeg , t wintig ja ar geleden. Iedere telefoon heeft een videocamera plus soft ware om video mee te bewerken. En sociale media als TikTok en Inst agram vragen simpelweg om filmpjes . Toch blijft het eenvoudiger om een pla atje te maken dan een filmpje. Al is het ma ar omdat een filmpje best a at

uit heel veel pla atjes . En een tekening maken luk t de meeste mensen nog wel, ma ar een animatie kost veel meer moeite.

Een belangrijk uitgangspunt voor mij is dat je moet kunnen motiveren wa arom je een relatief ingewikkelde vorm kiest als er ook een eenvoudiger variant voorhanden is . Als je een interac tief spel ma ak t , dan moet je kunnen uitleg gen wa ar die interac tiviteit voor nodig is . En als je video ma ak t in pla ats van stilst a and beeld, dan moet je kunnen motiveren wa arom. A priori heeft een pla atje wat mij betreft de voorkeur boven een filmpje.

Ik vind het handig om beelden af te zet ten tegen een heel andere vorm: tek st . Een beeld zeg t meer dan duizend woorden.

Na ar het schijnt . Dat zal heus zo zijn in die zin dat het vermoedelijk meer dan duizend woorden verg t om te beschrijven wat er op een pla atje te zien is . (Het is va ak eigenlijk ha ast onmogelijk).

Ma ar het is andersom ook wa ar : zelfs een zeer eenvoudige zin kun je niet of nauwelijk s uitdrukken met een beeld. Of zelfs met duizend. (Let ters da argelaten; dat zijn natuurlijk ook een soor t van pla atjes .) Probeer het volgende zinnetje ma ar eens uit te beelden met slechts pla atjes: ‘Jantine kan beter tennissen dan Mo, omdat ze meer getraind heeft . ’ Ik wens u veel succes . Tek st en beeld zijn simpelweg heel verschillende vormen.

Tek st – of het nou geschreven of gesproken, of gelezen of gehoord is – is een stroom van ‘brokjes’ informatie, of woorden. Eén voor één komen de woorden achter elka ar voorbij volgens een zekere struc tuur of grammatica en vormen zo zinnen. Die zinnen kunnen heel ingewikkelde dingen uitdrukken. Vanwege het feit dat t a al een stroom van woorden is heb je tijd nodig om t a al te ver werken. Bovendien is het onmogelijk voor ons om t wee van zulke stromen tegelijker tijd te ver werken. Je kunt op één moment

Wetenschap – in de brede zin van het woord – kan op veel manieren worden uitgelegd: via video, verhalen, spelletjes , infographics , vir tual realit y, noem ma ar op. Ma ar wanneer is het verst andig om welke vorm te kiezen? En wa arom werk t een stilst a and beeld toch va ak beter dan een filmpje?

Hoe leg ik dit uit? helpt mensen die gra ag (over) wetenschap willen communiceren bij het kiezen van een vorm.

Bas Haring leg t a an de hand van vele voorbeelden de link tussen de struc tuur van de wetenschappelijke kennis die men wil overbrengen en de fundamentele eigenschappen van de vormen die er zijn. Steeds begeleid door een gedegen, ma ar ook luchtige analyse.

Da armee is dit boek voor iedereen die weleens a an wetenschapscommunicatie doet, ermee te maken heeft, of gewoon geïnteresseerd is in wetenschap.

bas haring is hooglera ar ‘ Publiek begrip van wetenschap’

a an de Universiteit Leiden. Hij schreef vele populair wetenschappelijke boeken, wa aronder Kaas en de evolutietheorie en Waarom cola duurder is dan melk. A UP.nl

9 789048 560530

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.