7 minute read

OP ZOEK NAAR SCHOONHEID

Next Article
DE TOURBILLON

DE TOURBILLON

©Ringel Goslinga

Advertisement

(pseudoniem van Raymond Koot,

Amsterdam, 1962) grinnikt. De striptekenaar en illustrator (onder meer voor VPRO, OOR, NRC en Volkskrant) die de afgelopen jaren internationaal furore maakte met de graphic novel Rembrandt (2013) en de stripbiografi e Andy: De vele levens van Andy Warhol (2018) heeft er zichtbaar schik in: “Ik tekende geen lekkere wijven, dat was het, ik moest zo’n typisch stripvrouwtje tekenen: een paar van die schuine, grote ogen, een bijna niet bestaande neus -liefst twee gaatjes, als een mismaakt iemand-, gigantische lippen en dan zo’n taps toelopend kopje, grote borsten natuurlijk, een wespentaille, fl inke kont en heupen. Maar dat heeft dus niks met schoonheid te maken; dat is eigenlijk een raar, puberachtig idee van jongens die nog nooit een vrouw hebben gezien. Ik heb altijd ernaar gestreefd om een échte vrouw te tekenen. Rembrandt had hetzelfde, een rimpeltje is altijd interessanter dan een glad oppervlak.”

We bevinden ons in de keuken van zijn Amsterdamse bovenwoning, de woning ook waar volgens de plaquette boven de voordeur honderd jaar geleden de schrijver Willem Frederik Hermans ter wereld kwam. Als ik koffi e wil, moet ik dat zelf maken, zegt Typex. Hem lukt dat nu even niet, vanwege zijn hand, vanwege het gipsmanchet. Het is de rechterhand, zijn tekenhand. “Een ongelukje in huis.” Hij is net geopereerd, kan nu twee uurtjes per dag werken, dan is het wel klaar. En dat is vervelend, want hij tekent het liefst twaalf uur achtereen, is razend productief. In februari verscheen Je Moeder!, een vrolijke, autobiografi sche strip (die in 2020 in afl everingen in de Volkskrant stond) over het dagelijks leven van Typex en zijn moeder in coronatijd. En in augustus kwam Lowlands Love Letters uit, met strips van Typex en (de in 2015 overleden) Peter Pontiac, over het Lowlands festival waar zij vanaf de begintijd elk jaar samen heen trokken.

“Bij pure schoonheid denk ik toch in eerste instantie aan iets dat is vastgelegd, aan kunst,” zegt Typex als we even later aan de keukentafel zitten. “Aan een mooie vrouw of man op een schilderij. Zie je een mooie vrouw of man in werkelijkheid, dan komt er zoveel bij: seksuele aantrekkingskracht, leeftijd, afkomst. Het is niet puur schoonheid, het is bijna een dierlijke reactie als je een mooie vrouw of man in je ooghoek denkt te zien, dat je denkt: Oh mijn God! Oh mijn God!”

Pure schoonheid is iets anders, is iets ‘statisch’. “Ken je dat opblaaskonijn van Jeff Koons in het Stedelijk? Dat vind ik een fantastisch mooi kunstwerk, daar kun je echt bij wegdromen. Dat is zo gaaf, dat is een soort pure schoonheid. Vervolgens komt daar bij dat ik het inhoudelijk ook erg goed vind: het is een heel massief ding, een solide afgietsel van een met lucht gevuld opblaaskonijntje, sjiek, met chroom en tegelijk een opblaaskonijntje: het meest ordinaire verheven tot schoonheid. Dat kom er allemaal overheen, over die eerste sensatie. Maar de eerste aanblik is wel van: wow! Dit is prachtig!”

Die onbevangenheid waarmee hij -althans voor heel even- naar Koons’ konijn kan kijken en de schoonheid kan ervaren, is er niet als hij voor een schilderij van Rembrandt staat, zegt Typex, die zich voor zijn boek over Rembrandt lange tijd in de schilder verdiepte. “Het is voor mij als tekenaar bijna onmogelijk om Rembrandt net zo puur te zien. Daarom gaf ik ook het voorbeeld van Jeff Koons. Want dat is echt iets dat buiten mijn metier valt. Bij schilderen heb ik toch heel snel dat ik kijk hoe het is gedaan: als ik naar een schilderij van Rembrandt kijk, zie ik geploeter.”

‘Geploeter,’ het is niet het woord dat bij de meeste mensen opkomt als ze aan Rembrandt denken, maar Typex zal het nog een paar keer herhalen. Bijvoorbeeld wanneer hij op de vraag naar het mooiste schilderij van de meester het antwoord schuldig moet blijven: het ‘geploeter’ zit in de weg.

“Bij Rembrandt is het schoonheid door hard werken. Dat is een groot verschil met Andy Warhol. Andy wil de schoonheid laten zien van het dagelijks leven. Hij wordt meestal niet als esthetisch kunstenaar gezien, maar dat is hij eigenlijk wel. Iedereen kent Campbell Soup natuurlijk. Dat zijn doodgewone soepblikken, maar zoals hij het brengt, met die zeefdrukken, is het plotseling toch erg mooi.”

Die dagelijkse werkelijkheid als verborgen schat, als bron van onvermoede schoonheid, is daarvan ook hier in zijn keuken sprake? Typex kijkt om zich heen, aarzelt, wijst op een keramieken tegel, gemaakt door zijn vriendin voor haar vader die recent overleed. “Dat speelt dan mee. Dat is niet alleen mooi, het is gemaakt door een dochter voor haar vader”. Drie beschilderde houten Petrouschkapoppetjes dan. Ze stellen respectievelijk Typex, zijn vriendin en hun dochter voor. Het was zijn vriend Peter Pontiac die ze ooit maakte. Opnieuw een verhaal, een betekenislaag, opnieuw geen pure esthetiek. Zijn oog valt op een klein lijstje. Een tekening van een huppelend blauw olifantje. “Dat kocht iemand ooit voor me in India, op zo’n kleedjesmarkt. Dat is zo waanzinnig fi jn en mooi gemaakt, daar kijk ik vaak naar. Die slurf is ook heel raar, heel gek opgerold, waardoor het een soort neus lijkt.”

Een mooi ding, maar als naturalistische weergave van een olifant mislukt. Tegelijkertijd maakt dat de tekening extra aantrekkelijk, zegt Typex: “De tekenaar of schilder die op zoek gaat naar pure schoonheid loopt het gevaar dat het eindresultaat levenloos is: als iets helemaal af is, hoef je er dus niet meer naar te kijken. Dat is wat Andy Warhol en Rembrandt ook gemeen hadden: een enorme hang naar imperfectie. Die beroemde Marilyn Monroe-zeefdrukken bijvoorbeeld, daarvan is er echt niet één perfect; het is er allemaal net naast. Als het precies zou passen, was het niks waard. Hij laat bewust het toeval toe. Hij wil bijna geen interventie van de kunstenaar. Als Andy een fi lm maakt, doet hij de camera aan en loopt hij weg. Eigenlijk spreekt daar een heel groot respect voor schoonheid uit, want hij heeft niet het idee dat het beter wordt

door wat hij er aan toevoegt. Hij plukt iets uit de werkelijkheid, isoleert het en laat het verder over aan de kijker.”

Aan vreemde kijkers dus ook. Toen iemand op een dag met een pistool op een aantal Marilyns schoot, jammerde iedereen: ach, nou zijn ze niets meer waard. “Maar Andy zag dat heel anders. Hij hernoemde ze simpelweg in I shot Marilyn 1, I shot Marilyn 2 enzovoort, en vervolgens waren ze een veelvoud waard van daarvoor.”

Bij Warhol speelt het idee altijd een grote rol, zoals bij Koons ook. Bij Rembrandt is dat wellicht minder het geval, maar daar is voor de tekenaar Typex dat ‘geploeter’ weer spelbreker: van schoonheid genieten zonder dat sprake is van een betekenis, van een tweede laag, overkomt hem dat nog wel eens?

“Je kunt er wel van genieten, maar je kunt er niet meer als een kind van genieten. Een kind ziet een waterdruppel langs het glas lopen, ziet het licht erin spelen en zegt dan: mooi! Die kan vervolgens heel lang gefascineerd daarnaar kijken. Maar als volwassene is het toch lastig om je bijgedachten, je associaties te stoppen. Dat gebeurt eigenlijk alleen nog wel eens als je dronken bent, of stoned.” Typex lacht. Mijn exemplaar van Andy: the life and times of Andy Warhol komt op tafel. Of hij wil signeren. Geen gemakkelijke klus voor een ‘eenarmige bandiet’ zoals hij zichzelf gekscherend noemt: een zinspeling op de bijnaam van de gokautomaten in Lucky Luke. Een pennetje komt tevoorschijn. “Dit is misschien de eerste signering met de hand in het gips ooit gedaan.” Op het schutblad tekent hij een Andy, met in de tekstballon: “How about this for imperfection, huh?”

Het boek gaat in de tas, een laatste vraag: en als het gips eraf is, wat wordt het volgende project? W.F. Hermans verstrippen misschien? Dat ligt toch voor de hand, hier in dit huis? Maar die derde biografi e komt er niet, zegt Typex. Andere projecten staan op de rol. Na Rembrandt en Warhol is hij wel klaar met het genre, en met Hermans heeft hij sowieso niks: “Ik hou van het geouwehoer van Reve, dat heeft iets oprechts, ongekunstelds, bij Hermans is de schrijver voortdurend aanwezig.” Literatuur en strips hebben sowieso niets met elkaar te maken, zegt Typex: “Dat is echt een misverstand, het stripverhaal is eerder een broertje van fi lm. Wij zijn eigenlijk het antigif van de literatuur. Je kunt niet, zoals in een roman, zeggen (lachend, doet alsof hij voorleest): “Het was een druilerige zondagmiddag, om half vier, en er kwam een mooie vrouw binnen.” Wij tekenen een plaatje, klaar! Wij laten het zien. Daardoor is het veel opener, de lezer moet zelf maar uitmaken of hij het echt een druilerige dag vindt, of een beeldschone dame.”

This article is from: