Volonté Générale 2012-3

Page 1


Volonté Générale 2012 - n°3

Inhoudsopgave Hoofdredactioneel

3

Reacties

Verlicht is carrièregericht Saskia Bultman

4

Een eigen pad kiezen of ook kijken welke nieuwe er nog aangelegd kunnen worden? Anneke Comello

7

Artikelen

‘Election day - especially when it's a presidential election - is always a wild and terrifying time for politics junkies, and I am one of those, too. We look forward to major election days like sex addicts look forward to orgies. We are slaves to them.’ Hunter S. Thompson, ‘Ugly, tasteless, terrifying and wild... Count me in’, The Independent (28 september 2004).

Voorbij liberalisme en socialisme: de rol van de overheid anno 2012 Hans van den Heuvel

13

De noodzaak tot herontdekking van het moreel gezag van het liberalisme Remy Maessen

18

Het poldermodel als exportartikel Sven Bergmann

24

Show me the money! Erik Jeene

30

Hollande regeert Geerten Waling

36

I am not avant-garde; I am a deserter Interview with Blixa Bargeld

38


Volonté Générale 2012 - n°3

Columns & recensies

Uit de kleren Johannes Visser

45

Een redelijke utopie Jordy Geerlings

47

Pechtolds perceptie van de PVVkiezer en het populisme Lennaert van Heumen

49

Hoe je profijt kan hebben van Rekto:verso Wout Waanders

52

Vakkenvullers Joep Willemsen

55

Volonté Générale is een tijdschrift voor jonge intellectuelen waarin debat centraal staat. Het doel van dit tijdschrift is de wereld te analyseren en mensen aan het denken te zetten over maatschappij, (wereld)politiek, filosofie, economie, kunst en universiteit. Colofon Hoofd- en eindredactie Martijn van den Boom Gaard Kets Jan Maas Medewerkers aan dit nummer Sven Bergmann, Saskia Bultman, Anneke Comello, Jordy Geerlings, Lennaert van Heumen, Hans van den Heuvel, Erik Jeene, Remy Maessen, Steffie Pragt, Johannes Visser, Wout Waanders, Geerten Waling en Joep Willemsen. Contactgegevens email: vlntgnrl@gmail.com internet: www.volontegenerale.nl Aanmelden abonnement Voor gratis digitale toezending kunt u zichzelf via het bovengenoemde email-adres aanmelden. Aanleveren stukken Uitsluitend per email onder vermelding van contactgegevens en een korte persoonsbeschrijving. De hoofdredactie houdt zich het recht voor zonder opgaaf van reden stukken te weigeren. Sluitingsdatum volgende uitgave: 30 oktober 2012. Copyright © Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd op welke manier dan ook voor commerciële doeleinden, vraag hiervoor eerst toestemming van de hoofdredactie en de auteur(s). Afbeeldingen De hoofdredactie heeft getracht alle rechthebbenden van de afbeeldingen te achterhalen. Indien iemand meent als rechthebbende in aanmerking te komen, kan hij of zij zich wenden tot de hoofdredactie.


Volonté Générale 2012 - n°3

Hoofdredactioneel Op het moment van publicatie van dit nummer van Volonté Générale zijn de Tweede Kamerverkiezingen van 2012 nog een goede week verwijderd. De heren en dames politici hebben zich na het zomerreces enkele weken aan de campagne gewijd, in de hoop de SP en de VVD te benaderen in de peilingen. Lange tijd leek het er op dat er een tweestrijd zou komen, maar de televisiedebatten brachten Emile Roemer in het nauw, waardoor, nadat Mark Rutte de eerste liberale premier was in bijna 100 jaar, een nieuw unicum – een premier van socialistische huize – uit lijkt te blijven. Bij het premiersdebat van RTL op 25 augustus was het CDA een opvallende afwezige. De partij en de partijen die zijn samengegaan in het CDA (KVP, CHU en ARP) hadden sinds de Tweede Wereldoorlog tien van de vijftien premiers geleverd. Vandaag de dag zou het opperen van een dergelijke mogelijkheid worden weggezet als een absurde droom: de christendemocraten lijken bij deze verkiezingen bijna tot de marges verbannen te worden. Een zure appel voor de partij, maar de ambitie voor een dergelijke functie kan Sybrand van Haersma Buma beter bij de kroonjuwelen van D66 zetten. Een korte campagne zorgde er tevens voor dat deze niet echt van de grond kwam: hier en daar een oneliner in saaie verkiezingsdebatten, de ‘roeptoeters’ van de PVV toeterden voor niets omdat niemand eigenlijk met hen willen samenwerken en de vraag blijft of er wel werkelijk een goed beargumenteerd debat is gevoerd. Helaas is de fout die al jaren in de politiek wordt geconstateerd – een platte, kort door de bocht gevoerde discussie zonder argumenten – nog steeds niet hersteld. Volonté Générale blijft nodig! In dit nummer is er uiteraard aandacht voor de verkiezingen. Hans van den Heuvel probeert de kiezer op het laatste moment te overtuigen van de christendemocratische visie. De Tweede Kamer verkiezingen doen ons bijna vergeten dat er in november een ander belangrijk politiek festijn plaatsvindt, namelijk de Amerikaanse verkiezingen. Erik Jeene geeft ons een inzicht in dit proces. Een breder politiek artikel is geschreven door Remy Maessen. Hij roept liberalen op afstand te nemen van het neoliberalisme en weer terug te keren naar de morele wortels. Echter, het leven is meer dan alleen politiek. Het debat over feminisme zal verder worden gevoerd aan de hand van twee artikelen van Saskia Bultman en Anneke Comello. Sven Bergmann schreef een vergelijkende studie over het poldermodel in Nederland en Duitsland. Ten slotte sprak Volonté Générale met Blixa Bargeld, een begenadigd kunstenaar in vele vormen, over identiteit en de muziekindustrie. Een uitvoerig nummer wederom, met tal van onderwerpen in artikelen, recensies en columns. Veel lees- en denkplezier toegewenst, evenals veel wijsheid in het stemhokje.  Martijn van den Boom Gaard Kets Jan Maas 3


Volonté Générale 2012 - n°3

Liang de Beer en Dieuwertje ten Brinke schreven in het artikel ‘Wat is feminisme 3.0?’ over de rol van vrouwen in de huidige samenleving. Door middel van de blog Bitches&Barnicles willen zij het debat over emancipatie van een nieuwe impuls voorzien. De onderstaande twee reacties reflecteren op het artikel van De Beer en Ten Brinke.

Verlicht is carrièregericht Saskia Bultman ‘A grain, which in England is generally given to horses, but in Scotland appears to support the people’,1 zo definieerde Samuel Johnson in 1755 in zijn Dictionary of the English Language het woord 'haver' (oats). Johnsons woordenboek, lange tijd één van de meest gebruikte Engelse woordenboeken, staat bekend om zijn subjectieve en humoristische definities. Tegelijkertijd illustreert het dat waar de lexicograaf een moralist wordt, dit misschien wel een spraakmakende, maar niet een voor iedereen bruikbare, definitie oplevert. Dezelfde spanning tussen definiëren en opiniëren is terug te vinden in het artikel ‘Wat is Feminisme 3.0?’2 van Liang de Beer en Dieuwertje ten Brinke, waarin de auteurs een interpretatie geven van de inhoud van de derde feministische golf: het Feminisme 3.0. Omdat de idealen van de tweede feministische golf wel ogenschijnlijk, maar niet werkelijk, zijn bereikt, is een nieuw feminisme volgens de auteurs uiterst noodzakelijk. Van een coherente feministische beweging is tegenwoordig echter geen sprake, volgens De Beer en Ten Brinke vanwege een gebrek aan zelfdefinitie. In hun artikel pogen zij deze lacune op te vullen door één mogelijke definitie van Feminisme 3.0 te geven. Volgens hen is dit nieuwe feminisme niet zozeer een beweging, maar vooral een mindset, waarbij het gaat om persoonlijke emancipatie en bewustwording van het individu. In het Feminisme 3.0 staan diversiteit en individualiteit centraal, en volgens de auteurs zou elk individu dan ook voor zichzelf invulling aan het begrip moeten kunnen geven. Echter, in hun nadruk op vrolijke postmoderne heterogeniteit wringt iets. Hoewel zij een soort anything goes-feminisme propageren, hebben de auteurs wel degelijk hele specifieke ideeën over wat er wel en niet binnen Feminisme 3.0 past. Eén van de zaken waar Feminisme 3.0 zich volgens De Beer en Ten Brinke op zou moeten richten is ongelijkheid op het gebied van carrière. Niet alleen constateren zij structurele beperkingen op het gebied van de carrièremogelijkheden van vrouwen, ook bekommeren zij zich om hoe carrièregerichte vrouwen gezien worden. Hoogopgeleide, ambitieuze vrouwen worden als onvrouwelijk bestempeld en in het maatschappelijk debat gaat het nog steeds over de vrouw die ‘van nature’ thuis bij de kinderen zou willen zitten. Volgens De Beer en Ten Brinke zijn vooral

S. Johnson, A Dictionary of the English Language (1755). Beschikbaar via http://johnsonsdictionaryonline.com/ (geraadpleegd op 19 juli 2012). 2 L. de Beer en D. ten Brinke, 'Wat is Feminisme 3.0?', Volonté Générale nº1 (2012) 26-30, beschikbaar via http://www.volontegenerale.nl/post/18791274342/vg02-1 (geraadpleegd op 19 juli 2012). 1

4


Volonté Générale 2012 - n°3

vrouwen zelf hier schuldig aan. Zij ergeren zich bijvoorbeeld aan de onverschillige houding die veel vrouwen aannemen ten opzichte van hun carrière. Zij verwijzen hierbij naar een artikel op hun feministische blog, Bitches and Barnicles, waarin zij zich beklagen over wat zij ‘pluizige meisjes’ noemen: jonge vrouwen die na het HBO of de universiteit slechts uitkijken naar een parttime baan en een leven met een man en drie kinderen.3 Hun blog is bedoeld om dergelijke vrouwen aan het denken te krijgen over ‘de eigen identiteit, sociale positie en ambitie.’4 Daar voegen ze nog aan toe ‘wat dit ook mag zijn.’5 Echter, in die toevoeging wringt iets. Ondanks hun nadruk op heterogeniteit is in het Feminisme 3.0 van De Beer en Ten Brinke namelijk niet elke ambitie geoorloofd. Het is beslist not done om als jonge hoogopgeleide vrouw de carrière niet als hoogste prioriteit te stellen. Bovendien wordt het verlangen naar een ‘pluizig’ leven gepresenteerd als iets dat een ‘bewuste’ vrouw met geen mogelijkheid zou kunnen willen. Een ‘pluizig meisje’ zal, eenmaal verlicht, niets anders kunnen willen dan wat de auteurs zelf voor ogen hebben: een onafhankelijk, ambitieus, en vooral carrièregericht leven. In het artikel zit een ongemakkelijke spanning tussen het willen geven van een definitie van ‘Feminisme 3.0’, met als doel een open-minded, postmodern, heterogeen feminisme te institueren, en het presenteren van een eigen visie die bepaalde keuzes en opvattingen op voorhand als nietfeministisch uitsluit. Op deze manier wordt het Feminisme 3.0 van De Beer en Ten Brinke niet een heterogeen, maar juist een wat belerend feminisme waarin ‘persoonlijke ontplooiing’ – het belangrijkste agendapunt van dit nieuwe feminisme – overeenkomt met het conformeren aan een vooraf opgestelde norm. Naar mijn mening is niet de mentaliteitsverandering van ‘andere’ vrouwen de voornaamste vereiste voor het bereiken van gendergelijkheid op het gebied van carrière. Marieke van den Brink heeft bijvoorbeeld laten zien dat vrouwen in de wetenschap wel degelijk carrière willen maken, maar dat allerlei structurele beperkingen hen in de weg zitten.6 In plaats van de ‘bewustmaking’ van andersdenkenden, zou één van de projecten van het heterogene Feminisme 3.07 mijns inziens het streven naar het opheffen van structurele beperkingen moeten zijn, met als ‘einddoel’ de implementatie van beleid dat gendergelijkheid niet alleen nastreeft, maar hier ook op controleert. Daadwerkelijk gelijke

Bitches and Barnicles, Pluizige meisjes (14 augustus 2011), beschikbaar via: http://bitchesandbarnicles.wordpress.com/2011/08/14/pluizige-meisjes/ (geraadpleegd op 19 juli 2012). 4 Ibidem, 29. 5 Ibidem. 6 M. van den Brink, Hoogleraarbenoemingen in Nederland (m/v): Mythe, feiten en aanbevelingen. (Nijmegen 2011). Ook op Bitches and Barnicles merken de Beer en ten Brinke de structurele beperkingen voor vrouwen in de wetenschap op. Zie: Bitches and Barnicles, Het academische slagveld (24 oktober 2011), beschikbaar via http://bitchesandbarnicles.wordpress.com/2011/10/24/het-academische-slagveld/ (geraadpleegd op 19 juli 2012). 7 Ik gebruik hier de term 'Feminisme 3.0' in navolging van de Beer en ten Brinke, maar naar mijn mening drukt de term 'feminisme' te weinig het idee uit dat ook mannen nadelig kunnen worden beïnvloed door genderongelijkheid, en geeft het geen uitdrukking aan het feit dat ook andere factoren aan ongelijkheid bij kunnen dragen, zoals etniciteit en klasse. 3

5


Volonté Générale 2012 - n°3

carrièrekansen, voor iedereen die een carrière in de wetenschap ambieert. Een focus op beleid betekent echter natuurlijk niet dat we geen behoefte hebben aan blogs en manifesten, die ervoor zorgen dat wij, geprikkeld, onze mening blijven vormen, formuleren en aanscherpen.  Saskia Bultman (1985) is promovenda bij Geschiedenis en Filosofie aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Ze doet onderzoek naar praktijken van identiteitsconstructie bij meisjes in de Nederlandse Rijksopvoedingsgestichten, 1858-1975.

6


Volonté Générale 2012 - n°3

Een eigen pad kiezen of ook kijken welke nieuwe er nog aangelegd kunnen worden? Anneke Comello ‘Women still can’t have it all. […] not today, not with the way America’s economy and society are currently structured’, stelt de Amerikaanse professor en moeder Anne-Marie Slaughter in een essay dat in juli jongstleden verscheen in The Atlantic.1 Dit artikel deed in Amerika, maar ook in Nederland (waar bijvoorbeeld een verkorte vertaalde versie verscheen in NRC Handelsblad, gevolgd door diverse opiniestukken en ingezonden brieven) veel stof opwaaien.2 In deze bijdrage wil ik enkele punten uit Slaughter’s essay in verband brengen met de discussie geïnitieerd door Liang de Beer en Dieuwertje ten Brinke met het artikel ‘Wat is feminisme 3.0’ in het eerste nummer van Volonté Générale van dit jaar.3 In dit artikel, en ook in de reactie van Eva Hage hierop in het tweede nummer van VG, 4 wordt gesproken over een individuele reflectieve mindset, die kenmerkend kan zijn voor een ‘feminisme 3.0’ (wat door de auteurs terecht net zo goed van toepassing wordt geacht op mannen als op vrouwen). Echter, de manier waarop deze mindset uiteen wordt gezet gaat mijns inziens voorbij aan het feit dat jezelf een positie geven in de samenleving en je eigen pad kiezen niet alleen een kwestie is van (zelf)bewustzijn en individuele keuzes, maar ook een bredere reflectie vereist op bestaande handelingsruimte in de maatschappij en wat daarin nog te veranderen valt. Als ik voor mezelf spreek, heeft het artikel wel bereikt wat De Beer en Ten Brinke in de eerste plaats stellen te willen bereiken: bewustwording en aan het denken zetten over ‘je identiteit, ambities en positie in je sociale omgeving.’5 Ik heb in de maanden volgende op het lezen van hun artikel met een nieuwe blik gekeken naar mijn eigen worstelingen met hoe ik mijn toekomst voor me zie als jonge hoogopgeleide vrouw, op een nieuwe manier stukken gelezen in kranten en tijdschriften, en verhalen aangehoord en discussies gevoerd met leeftijdsgenoten en mensen van andere generaties. Maar als er iets is dat mijn studie als historica-in-spé mij tot nu toe heeft doen inzien, is dat de loop van de geschiedenis in zijn geheel alsmede die van individuele levens

A. Slaughter, ‘Why Women Still Can’t Have It All’, The Atlantic, beschikbaar via http://www.theatlantic.com/magazine/archive/2012/07/why-women-still-can-8217-thave-it-all/9020/, (geraadpleegd op 9 juli 2012). 2 Vgl. NRC Handelsblad van 9 juli 2012 (ook te raadplegen via http://www.nrc.nl/nieuws/2012/07/09/het-lukt-vrouwen-niet-topcarriere-en-gezintegelijk/) en de daaropvolgende dagen. 3 L. de Beer en D. ten Brinke, 'Wat is Feminisme 3.0?', Volonté Générale nº1 (2012) 26-30, beschikbaar via http://www.volontegenerale.nl/post/18791274342/vg02-1 (geraadpleegd op 14 augustus 2012). 4 E. Hage, ‘Reflectie op Feminisme 3.0’, Volonté Générale nº2 (2012), 7-10. 5 L. de Beer en D. ten Brinke, ‘Wat is Feminisme 3.0?’, Volonté Générale nº 1 (2012) 26-30. De Beer en Ten Brinke zetten hier onder meer uiteen dat zij met hun blog Bitches and Barnicles willen bijdragen aan een derde “golf” feminisme waarin ‘je je [niet] aansluit bij een dogma, maar laat zien dat je bewust nadenkt over je identiteit, ambities en positie in je sociale omgeving’ (p. 27). 1

7


Volonté Générale 2012 - n°3

niet alleen wordt bepaald door individuele agency – hoe graag bepaalde emancipatoire groepen soms ook hun eigen rol in de geschiedenis naar voren willen brengen –, maar dat deze verweven is in een warrig en vaak complex geheel van grotere culturele en structurele invloeden. Ik denk dat dit allesbehalve een excuus is om niks te doen (ik ondersteun van harte het idee van een ‘begin bij jezelf’)6 of om individuele agency in het algemeen te ontkennen. Echter, ik zou wel willen stellen dat dit een essentiële gewaarwording is om te begrijpen dat alleen zelf kiezen en het ontwikkelen van een eigen mindset niet voldoende is. Als we deze beide zijden van de munt niet volledig tot hun recht laten komen in discussies over wat er nog in de samenleving te emanciperen valt, dreigen er volgens mij twee gevaren. Enerzijds, zoals ook Anne-Marie Slaughter in haar artikel opmerkt, het gevaar dat zij die er niet in slagen hun individuele keuzes (bijvoorbeeld een combinatie van werk en gezinsleven) tot een succesvol einde te brengen hiervoor alleen zelf verantwoordelijk worden geacht. Anderzijds het gevaar dat er onvoldoende respect is voor het recht om je leven in te vullen zoals jij dat zelf goed acht, dus om niet per se een hoogste carrière na te streven of om juist geen gezin te hebben of wat anders dan ook bij jouw eigen levensinvulling past. Of, zoals Renée ten Cate het scherp verwoordt in een tweede reactie op De Beer en Ten Brinke’s artikel, dat, buiten situaties waarin ‘de vrijheid om te kiezen [in het geding komt] door een structureel en bovendien bewijsbaar gebrek aan gelijke kansen […] het recht van vrouwen op een “pluizig leven” er ook mag zijn.’7 Ik meen echter dat als het gaat om individuele keuzes en vrijheden in de maatschappij (zowel voor vrouwen als voor mannen), er niet alleen aandacht moet worden besteed aan structurele ongelijkheid, maar ook aan het faciliteren van individuele handelingsruimte, wat eveneens maar wellicht op andere wijze samenhangt met grotere sociale invloeden. Hoewel ik erken dat de tweede feministische golf voor vrouwen op institutioneel gebied in grote mate gelijke rechten en kansen heeft opgeleverd, blijken de keuzemogelijkheden die vrouwen (en mannen) in staat zouden stellen om hun leven zo in te richten als zij het zouden wensen en zoals het bij deze huidige tijd zou passen niet altijd realistisch te zijn. In haar recente essay in The Athlantic doet Anne-Marie Slaugter, professor aan Princeton en moeder van twee puberkinderen, openhartig uit de doeken hoe zij tijdens een tweejarig dienstverband als de eerste vrouwelijke voorzitter van de interne beleids-denktank van het Amerikaanse State Department tot de conclusie kwam dat het voor haar onmogelijk was om twee veeleisende levenstaken – gezin en een topbaan – tot een werkzame balans te brengen. Zij beschrijft eveneens hoe,

De Beer en Ten Brinke, ‘Wat is Feminisme 3.0?’, 27. R. ten Cate, ‘Antifeministisch feminisme’, Volonté Générale nº 2 (2012), 12. Als voorbeeld van een dergelijke situatie verwijst zij naar het ook door De Beer en Ten Brinke op hun blog aangehaald voorbeeld van academische benoemingscommissie’s die geheel bestaan uit mannen, en voor opvolging hoofdzakelijk in hun eigen netwerk zoeken, daarbij er naar strevend een weerspiegeling van zichzelf te vinden. Zie ook: Bitches and Barnicles, Het academische slagveld (24 oktober 2011), beschikbaar via http://bitchesandbarnicles.wordpress.com/2011/10/24/het-academische-slagveld/ (geraadpleegd op 30 juli 2012). 6 7

8


Volonté Générale 2012 - n°3

wanneer zij hierover vertelde, andere Amerikaanse carrièrevrouwen geschokt waren te horen dat Slaughter de ‘droom’ van het gelijkheidsfeminisme – vrouwen kunnen toegang krijgen tot wat voor functie dan ook en bovendien, als ze maar gedreven en ambitieus genoeg zijn, zowel een gezin als een glanzende carrière hebben – botweg met de grond gelijk maakte. De lastige balans tussen gezin en werk, vooral in topfuncties, is een punt dat – in vele vormen en wellicht voor sommigen tot vervelens toe – centraal staat in veel discussies over vrouwen en participatie op de betaalde arbeidsmarkt. Maar wat mij bijzonder raakte was Slaughter’s opmerking dat ze tot het besef kwam dat: I’d been the woman smiling the faintly superior smile while another woman told me she had decided to take some time out or pursue a less competitive career track so that she could spend more time with her family […] I’d been the one telling young women at my lectures that you can have it all and do it all, regardless of what field you are in. Which means I’d been part, albeit unwittingly, of making millions of women feel that they are to blame if they cannot manage to rise up the ladder as fast as men and also have a family and an active home life (and be thin and beautiful to boot).8

Het is exact dit punt waarmee Slaughter’s artikel mij opnieuw en kritisch deed kijken naar het artikel van De Beer en Ten Brinke. Voor mijn gevoel wordt een vergelijkbaar standpunt ook duidelijk in De Beer en Ten Brinke’s stuk ‘Wat is feminisme 3.0?’ en zeker in het artikel ‘Het academische slagveld’ op hun blog Bitches and Barnicles.9 In beide ligt de nadruk op het activeren van bewustzijn onder hoogopgeleide jongeren. Zo stellen zij in ‘Wat is feminisme 3.0?’ – onder meer in reactie op vragen als ‘Hoe kunnen vrouwen doorstoten in het wetenschappelijke bedrijf?’, ‘Hoe zorgen we dat hoogopgeleide vrouwen hun opgedane talenten niet verspelen?, en ‘Hoe veranderen we het beeld van de ambitieloze, hoogopgeleide thuismoeder?’ – dat: Gewoontes en natuurlijk gedrag zijn echter door en door constructies van onszelf en vaak van zeer recente aard. In Nederland zouden vrouwen minder vaak kiezen voor een bètastudie, een andere manier van werken hebben, een neiging om het liefst thuis bij de kinderen te blijven, minder competitief te zijn. Arme man, arme kindjes en arme perfecte vrouw. Eenmaal een identiteitsbewuste vrouw is het moeilijk om je ogen te sluiten voor deze zaken. […] Belangrijker dan het doorwerken van de tweede feministische golf is dat het nadenken over de eigen identiteit, sociale positie en ambitie – wat dit ook mag zijn – een vast gegeven moet zijn voor jonge, en zeker hoogopgeleide, mensen.10

A. Slaughter, ‘Why Women Still Can’t Have It All’. Bitches and Barnicles, Het academische slagveld. 10 De Beer en Ten Brinke, ‘Wat is Feminisme 3.0’, 29, cursivering door auteur. 8 9

9


Volonté Générale 2012 - n°3

In ‘Het academische slagveld’ schrijven zij over het ontbreken van doorgroei van vrouwen op de wetenschappelijke carrièreladder: Laten we realistisch zijn. Een succesvolle carriere [sic] is moeilijk voor mannen en vrouwen. Slechts een zeer klein percentage van de studenten zal ooit hoogleraar worden. Elke academicus in spe wordt continue [sic] geplaagd door een grote onzekerheid. Kan ik dit wel? Ben ik niet een fake? De academische loopbaan voor vrouwen is daarbij nog wat harder. Het is een slagveld waar de meest getalenteerde vrouwen uitkomen maar dit zijn ook degenen die de regels van het slagveld snappen. Het werkt ontmoedigend: Ben ik de pluis die het niet gaat redden? Een mindset die kan veranderen door te beginnen bij het individu. Fase één is bewustwording van het probleem. Fase twee is een harde 3.0 attitude. Vrouwelijke studenten en promovendi de straat op om te verklaren: Ja wij kunnen dit en wij hebben de ambitie.11

Maar ik vraag me af of het werkelijk de enige of voornaamste kwestie is of vrouwen al dan niet mee kunnen komen in de ‘regels van het slagveld’ en of zij al dan niet sterk genoeg zijn om de eigen onzekerheden – ‘ben ik de pluis die het niet gaat redden?’ – te overwinnen? En, in navolging daarvan, vraag ik me af of het voldoende is om ernaar te streven zoveel mogelijk vrouwen te laten nadenken over hun eigen identiteit om structurele veranderingen te bewerkstelligen, bijvoorbeeld op het gebied van het ‘doorstoten’ van vrouwen in de top van het wetenschappelijk bedrijf. Hoewel ik hier niet genoeg vanaf weet om exacte uitspraken te doen, durf ik desondanks te suggereren dat ik denk dat er meer in het debat gebracht moet worden, willen we niet het risico lopen dat individuen – en vooral vrouwen – alleen zelf de ‘schuld’ krijgen toegespeeld. Er wordt in veel discussies over geringe arbeidsparticipatie van vrouwen in de (wetenschappelijke) top bijvoorbeeld gesproken over het lastige feit dat bestaande onbewuste invloeden bij benoemingen en eisen voor functies mannen prevaleren over vrouwen. Ik denk echter dat een discussie over keuzemogelijkheden van vrouwen evenmin voorbij kan gaan aan – vaak beperkte, of in ieder geval niet altijd toereikende – mogelijkheden om privé en werk op een nieuwe manier te combineren. Ik denk dat het duidelijk moge zijn, zoals ook opgemerkt wordt in de eerdere artikelen in Volonté Générale over feminisme 3.0, dat dit niet alleen is iets voor vrouwen, maar evengoed voor mannen. De balans tussen werk en privé, waaronder zorg voor kinderen, maar ook andere manieren om op een waardevolle manier te participeren in de samenleving, bijvoorbeeld door zorg voor anderen of vrijwilligerswerk, lijkt niet altijd te stroken met een ’succesvolle carrière’. Naar mijn mening is het noodzakelijk om juist dit laatste onder de loep te nemen en ons af te vragen of dat werkelijk alleen een kwestie van individuele invulling en een gedreven, zo niet harde, attitude betreft, of dat ook bestaande maatschappelijke structuren hiertoe onvoldoende ruimte 11

Bitches and Barnicles, ‘Het academische slagveld’, cursivering door auteur.

10


Volonté Générale 2012 - n°3

geven? Slaughter stelt dat ‘I believe that we [women] “can have it all at the same time”. But not today, not with the way America’s economy and society are currently structured’. Ik denk dat zij daarin in grote mate gelijk heeft en dat we ook na zouden moeten denken over de situatie in Nederland. Slaughter geeft aan dat er meer carrières alsmede andere maatschappelijke functies gefaciliteerd zou worden als een betere balans tussen werk en thuis vereenvoudigd wordt door flexibeler werken en aanpassing van schooltijden. Bovendien stelt zij dat er veel gewonnen kan worden door op een nieuwe manier na te denken over hoe ‘carrière’ en ‘ambitie’ in de bedrijven opgevat en ingevuld worden. Ook – en vooral, zou ik willen stellen – op dit vlak lijken individuele behoeftes en bestaande structuren lang niet altijd bij elkaar aan te sluiten. Dat iemand part-time werkt hoeft volgens mij inderdaad niet te betekenen dat diegene geen bereidheid of ‘ambitie’ heeft om iets te betekenen voor een bedrijf of instelling en voor de samenleving als groter geheel, noch dat binnen een part-time functie niet de wens en mogelijkheid kan bestaan om toch verder op de carrièreladder te klimmen, zij het wellicht op een nietlineaire of wat langzamere manier. Het doet mij er onvermijdelijk aan denken dat de manier waarop in de samenleving gedacht en gehandeld wordt op het gebied van ambitie en carrière maken, nog steeds in te sterke mate lijkt voort te komen uit een systeem waarin er voor één mannelijke kostwinner in het gezin de ruimte was om vanaf het moment waarop de studie afgerond was door middel van een laag beginnende functie en vervolgens in een lineair toenemende lijn carrière te maken. Een manier die volgens mij niet strookt met een leven waarin verschillende taken die voorheen over de seksen verspreid waren, nu in de eerste plaats vanuit het individu bekeken worden, al dan niet in gezinsverband. Misschien past het sommige vrouwen én mannen wel beter om later carrière te maken, af en toe een pas op de plaats te maken en pas op latere leeftijd weer meer op de betaalde arbeidsmarkt te participeren. Enerzijds kun je dan inderdaad zeggen dat het mensen hun eigen keuzes zijn. Maar dat dit wel reële consequenties kan hebben voor carrières, wordt daarbij volgens mij in de discussie tot nu toe onderbelicht gelaten. Om die reden ben ik het ook niet helemaal eens met Eva Hage die stelt dat ‘de kansen [er] liggen voor beide seksen om hun levens naar eigen inzichten vorm te geven’ en dat het vooral neerkomt om ‘moed’ hebben om een levensstijl te hanteren die ‘afwijkt van wat in haar omgeving gemiddeld is.’12 Naast de mindset om op het eigen leven te reflecteren en eigen keuzes af te wegen, zoals De Beer en Ten Brinke, maar ook Hage en Ten Cate onderstrepen, is het mijns inziens ook belangrijk om te onderzoeken – zoals Slaughter doet in haar essay – wat er in de samenleving gefaciliteerd kan worden om keuzes soms makkelijker, effectiever en breder te maken. Kortom, om niet alleen zelf bewust te kiezen welk pad je wilt bewandelen, maar ook om samen na te denken over welke paden we met elkaar nog kunnen aanleggen. Dit is niet alleen een kwestie van individueel bewustzijn, maar ook van individuele handelingsruimte. Daarbij horen ook reflecties op grotere 12

Hage, ‘Reflectie op Feminisme 3.0’, 9.

11


Volonté Générale 2012 - n°3

culturele en sociale structuren die daarop van invloed zijn, en hoe daarin verandering zou kunnen worden aangebracht.  Anneke Comello (1988) volgt de onderzoeksmaster Historische Wetenschappen aan de Radboud Universiteit in Nijmegen en is tevens werkzaam als student-assistent voor Dr. Hilde Bras.

12


Volonté Générale 2012 - n°3

Voorbij liberalisme en socialisme: de rol van de overheid anno 2012 Hans van den Heuvel Het is verkiezingstijd, veel eerder dan verwacht en bovendien in een wat ongelukkige tijd van het jaar. Burgers hebben de koffers van de vakantie nog niet opgeborgen of de verkiezingsretoriek vliegt het zongebruinde hoofd al om de oren. Daarbij zullen met name de vakantiegangers uit de Mediterrane landen het gevoel hebben terug te zijn gekeerd uit een regelrechte schurkenstaat, althans als ze de retoriek van enkele politieke partijen mogen geloven. Dit soort retoriek is in verkiezingstijd van groot belang en vrijwel iedere partij zal zich ervan bedienen om de aandacht te vestigen op het thema waar ze zich op willen profileren. Wilders wil dat de verkiezingen een referendum over Europa worden, de VVD wil primair over de economie praten en het CDA hamert op het ‘wij-gevoel’ in de maatschappij. Nauw aan deze specifieke thema’s verbonden is de abstracte vraag wat de rol van de overheid is anno 2012. Een vraag die in de snelle en flitsende verkiezingstrijd ongetwijfeld te weinig aandacht gaat krijgen, ook omdat ze niet in één oneliner is te vatten. Dat maakt de vraag echter niet minder belangrijk, integendeel! Definiëren waar de overheid over gaat is een essentiële taak van de politiek. In de eerste vlagen van het politiek-electorale steekspel lijkt zich een tweestrijd te ontwikkelen tussen de SP en de VVD, voor Nederlandse begrippen de meest extreme strijd tussen exponenten van het socialisme en liberalisme. Ik zal in mijn bijdrage de effectiviteit van beide politieke ideologieën en hun visie op staat, economie en samenleving bekritiseren, en een – in mijn politieke overtuiging – beter denkkader formuleren.

Mens/-maatschappijbeeld Een essentiële vraag die voorafgaat aan de zoektocht naar de rol van de overheid is het definiëren van het mensbeeld. Helaas is de zoektocht naar dit beeld in de hedendaagse westerse democratie naar de randen van het politieke debat gedrukt. Alles wat riekt naar een fundamenteel debat over morele en levensbeschouwelijke overwegingen wordt gemarginaliseerd.1 De overheid is vrijwel exclusief bestuurlijk van aard, een instantie tot het realiseren van een zo groot mogelijk voordeel voor iedereen. De ‘BV Nederland’ waar premier Rutte (VVD) zo vaak over spreekt is een mooi voorbeeld van dit pure bedrijfsmatige principe. Kennelijk is de Nederlandse overheid er enkel voor bedoeld om welvaart en voorspoed voor iedereen zo goed en effectief mogelijk te realiseren. Een diepere beschouwing over ons mens-zijn, over de volheid van het menselijke bestaan en de betekenis daarvan in het maatschappelijk functioneren, blijft daarbij angstvallig verborgen. De ‘BV-gerichte’ benadering van Nederland is overigens eigen aan zowel socialisme als liberalisme. Beide politieke ideologieën zijn ontstaan op basis van economisch georiënteerde denkers (Adam Smith, Karl Marx) en als reactie op 1

Wetenschappelijk Instituut CDA, Mens waar ben je? (Den Haag 2006) 20.

13


Volonté Générale 2012 - n°3

bestaande economische structuren (of de bedreiging daarvan). Het discussiepunt tussen socialisme en liberalisme gaat dus vooral over het verschil van inzicht hoe de ‘BV-Nederland’ moet worden ingericht. Maar dat er sprake is van een BV, dat de nadruk ligt op de economie, is bij beide ideologieën evident. Het beginpunt van het christen-democratisch gedachtegoed is niet economisch van aard. De inhoudelijke en organisatorische bodem van de christen-democratie is gelegen in het protestante en katholieke middenveld dat tegen het einde van de negentiende eeuw en het begin van de twintigste eeuw ontstond. De ruimte om religie te belijden en er organisatorische inrichting aan te geven waren de primaire drijfveren van de confessionele partijen. Dit principe wordt politiek-inhoudelijk onderbouwd via onder andere de ‘soevereiniteitsleer’. Volgens deze door Abraham Kuyper gepropagandeerde leer heeft iedere maatschappelijk kring een eigen identiteit en functie, een onvervreemdbare taak en norm. Zo is het gezin gericht op het liefhebben en opvoeden terwijl het bedrijfsleven is gericht op het verwerven van inkomen en het voorzien in levensonderhoud. Deze leer over de soevereiniteit en unieke eigenschappen van kringen is later verder doorontwikkeld door Herman Dooyeweerd.2 Volgens zowel Kuyper als Dooyeweerd is ook de staat een ‘soevereine kring’ met als primaire taak het verzorgen van juridische verbindingen tussen andere kringen en het handhavend optreden bij botsingen. De naam ‘Vrije’ in de benaming Vrije Universiteit Amsterdam (VU) heeft Kuyper dan ook toegevoegd om te benadrukken dat de kring van de school losstaat van andere kringen zoals de kerk en de staat (die immers zelf een unieke kring vormen). Een goed geordende samenleving is volgens Kuyper een samenleving waarbij de diverse kringen met elkaar in verhouding en verbinding staan zonder elkaar te overheersen. In 1931 werd in de encycliek3 Quadragesimo Anno een katholieke variant op deze soevereiniteitsleer gepresenteerd, aangeduid met de term katholiek subsidiariteitsbeginsel.4 Verschil met de soevereiniteitsleer van Kuyper is dat in de katholieke variant een meer hiërarchische ordening wordt gemaakt tussen de diverse ‘kringen’. Vanwege haar taak en natuur heeft de overheid volgens katholieken meer gezag dan diverse andere kringen. Deze overtuiging is onder andere gebaseerd op Romeinen 13, waarin de Apostel Paulus stelt dat de overheid het ‘zwaard van de macht en orde’ van God heeft gekregen. Ondanks dit verschil in ordening stelt ook de katholieke leer dat de overheid slechts en alleen actie dient te ondernemen daar waar individuen en private organisaties niet in staat zijn de problemen zelfstandig op te lossen. De hierboven beschreven protestantse en katholieke mens/maatschappijvisie mondt uit in een gemeenschappelijke visie op de verantwoordelijkheid van de staat en andere maatschappelijke verbanden en hun onderlinge relaties. De overheid zou daarbij de onvervreemdbare

H. Dooyeweerd, A new critique of theoretical thought I-IV (Amsterdam 1953-1958). Pauselijk schrijven over een specifieke kwestie. 4 Zie voor een verdere uiteenzetting van de katholieke sociale leer onder andere: O. von Nell-Breuning, Gerechtigkeit und Freiheit: Grundzüge katholischer Soziallehre (Wenen 1980) 14-15. 2 3

14


Volonté Générale 2012 - n°3

eigen rechten, vrijheden en verantwoordelijkheden van maatschappelijke kringen moeten respecteren en beschermen.

private

De overheid buiten haar oevers Wanneer we aan de hand van bovenstaande uiteenzetting het huidige takenpakket van de overheid analyseren, dan moet geconcludeerd worden dat de ‘soevereiniteitskringen’ tegenwoordig niet meer in balans zijn en dat het subsidiariteitsbeginsel niet altijd wordt nageleefd. De staat heeft steeds meer een primaire positie ingenomen ten koste van andere maatschappelijke verbanden. Zo intervenieert de overheid steeds sterker in de ‘soevereine’ kringen van gezin, school, bedrijf en kerk. Dit doet ze onder andere via wettelijke bepalingen, subsidies en stimulerende dan wel ontmoedigende belastingheffingen. Bij veel mensen is daardoor het zicht op de overheid en haar taakgrenzen vervaagd dan wel verdwenen. Een overheid die over deze grenzen heen probeert te regeren, is echter gedoemd te mislukken. Zo stelt de Spaanse filosoof Ortega Y Gasset dat problemen en onvolkomenheden in de maatschappij primair moeten worden aangepakt door praktische, persoonlijke en lokale kennis en inzet. Overdadige inmenging vanuit de staat verergert de problemen alleen maar, ook omdat mensen met een steeds meer expanderende staat welbewust verantwoordelijkheden gaan overlaten aan de overheid. 5 Anders gesteld: burgers rekenen erop dat de overheid bepaalde problemen en taken wel oplost (tegenwoordig is het zelfs zo dat deze oplossing van de politiek geëist wordt!). Op die manier verwordt de overheid tot een grote ‘oplosmachine’ waarvan de samenleving zonder blikken of blozen uitkomsten verwacht. Dat zorgt voor een aangeleerde afhankelijkheid van burgers richting de overheid. Het teruggeleiden van taken en verantwoordelijkheden richting andere maatschappelijke kringen is dan ook een belangrijk politiek-maatschappelijk uitdaging, ondanks dat diverse kringen inmiddels zo afhankelijk van de overheid zijn geworden dat ze er zelf niet altijd meer behoefte aan hebben.

De economische crises en de overheid Het zou volstrekt verkeerd zijn om bovenstaande uiteenzetting te gebruiken om ongebreideld kapitalisme te propaganderen. Het kapitalisme is meer dan een economisch systeem: het is een totale levenshouding die diep doordringt in de haarvaten van alle kringen van de samenleving. Een doorgeschoten gerichtheid op economie, efficiency en winst is daarvan het gevolg. Totale consumptie, haast zonder enige wezenlijke intrinsieke remming, lijkt daarmee het nieuwe doel ten leven. Aandacht voor economisch moeilijk meetbare zaken zoals naastenliefde, religie en het milieu is daarin beperkt. Om deze kapitalistische tendensen in te dammen is er, met name sinds het uitbreken van de omvangrijke economische crises, de roep om meer overheidsregulering. De vraag is echter of dit antwoord realistisch is. Iedere nieuwe regulering stopt weliswaar het lekken op een bepaalde plek in de ‘economische pijp’, maar omdat de omgang met de pijp belabberd is 5

O. Y. Gasset, La Rebelión de las Masas (Madrid 1930).

15


Volonté Générale 2012 - n°3

zal er spoedig op een andere plek een nieuw lek ontstaan. Nu ontstaat de tragiek van zowel socialisme als liberalisme. Het liberalisme is de primaire organisator van het ontspoorde marktdenken en draagt in zichzelf niet de oplossing voor de bestaande problematiek. Het socialisme heeft echter ook niet het antwoord door haar neiging alle maatschappelijke kringen te overheersen. Bovendien zijn de laatste jaren markt en overheid ernstig met elkaar verstrengeld geraakt. Een grotere overheid verergert daarmee het probleem eerder dan dat het een oplossing biedt. Overstappen van een ‘te grote economie’ naar een ‘te grote overheid’ is welhaast als van de regen in de drup belanden. In lijn met de fundamenten van de christen-democratie ligt de primaire oplossing niet alleen bij de overheid, een politiek soms onbevredigende doch realistische visie. Want niet de overheid of het kapitalisme kunnen ‘moreel bankroet’ zijn, dat kunnen alleen mensen. Oplossingen zijn daarmee niet gelegen in de vraag hoezeer de overheid zich van de economie moet afhouden (liberalisme) of er in moet interveniëren (socialisme), maar in de wijze waarop de maatschappelijke kringen met elkaar omgaan (christen-democratie). Het doorgeschoten individualisme en materialisme moet worden vervangen door een vorm van ‘relationeel denken’. Niet de economie of overheid moet worden verzwakt maar gezinnen, families en andere maatschappelijke kringen moeten worden versterkt. De capaciteit en activiteit van bemoedigde mensen die in een regionale of lokale gemeenschap hun verantwoordelijkheid herkennen is de graadmeter voor een gezonde toekomst voor Nederland en Europa. Instituten die hun doel en functie verliezen verdwijnen langzaam. Wanneer overheid, bank en markt vele essentiële functies van families overnemen of beslissend beïnvloeden (zoals financiering van bezit, zorg voor hen die ziek/zwak zijn, de opvoeding van kinderen, et cetera), dan wordt het gezin niet meer dan een recreatiecentrum waar geen sprake meer is van ware solidariteit en zorg voor elkaar. Dat zorgt voor een ongezonde marktgerichtheid, doorgeschoten individualisering en een bijna kindse afhankelijkheid van een te grote overheid die te veel beslist.

Minder markt, minder overheid, meer gezin Het motto ‘Minder markt, minder overheid, meer gezin’ zou mijn inziens de insteek van een gezonde politiek moeten zijn. Niet in de marktprincipes noch in de overheid worden oplossingen gevonden voor de diepgaande sociale, economische en morele problemen waarin we verkeren. Daarmee is de politieke strijd tussen SP en VVD een politieke strijd tussen twee ideologieën die volgens het in dit artikel geschetst denkkader niet de oplossing kunnen geven. Het zou wel erg opportunistisch zijn te beweren dat het CDA dat wel op alle punten doet: ook bij het CDA zitten standpunten en visies die in aanzet in tegenspraak zijn met de eigen denkkaders. Ik ben er echter van overtuigd dat de ideologische fundering van het CDA de beste politieke mogelijkheden biedt op vele vragen en problemen in onze maatschappij. Een antwoord dat echter diepgaand, genuanceerd en daarmee niet altijd gemakkelijk is. Wellicht dat daarin een deel van de verklaring schuilt waarom het CDA er 16


Volonté Générale 2012 - n°3

momenteel electoraal niet goed voorstaat. Maar ook dat is, met de grote volatiliteit op de electorale markt, slechts een dagkoers.  Hans van den Heuvel (1989) volgde de lerarenopleiding Geschiedenis in Sittard en vervolgens de master Politiek & Parlement aan de Radboud Universiteit te Nijmegen. Momenteel is hij landelijk bestuurslid Politiek van het CDJA (CDA-Jongeren).

17


Volonté Générale 2012 - n°3

De noodzaak tot herontdekking van het moreel gezag van het liberalisme Remy Maessen De afgelopen decennia voert de West-Europese politiek een beleid met als doel zoveel mogelijk publieke diensten in de private sector terecht te laten komen. Soms is deze privatisering een goede beslissing teneinde niet goed functionerende bureaucratieën efficiënter te maken. Vaak wordt echter beweerd dat de taken in (semi)-private handen beter kunnen worden uitgevoerd, zonder dat deze beweringen van tevoren echt te staven zijn. Het dogmatisch geloof in de heilige vrije markt, dat aan het einde van de vorige eeuw de politieke arena in alle Europese landen domineerde – zelfs onder sociaaldemocraten – lijkt met de huidige economische crisis zijn tol te eisen. De politieke stroming die de motor achter de privatiseringen was, het liberalisme, heeft echter de sleutel in handen om deze ontwikkeling te stoppen. De liberalen zullen dan eerst op zoek moeten gaan naar hun eigen wortels. De afgelopen jaren zit het liberalisme – of, zoals de stroming de genoemde decennia geëvolueerd is: het neoliberalisme – in de beklaagdenbank. In veel onderzoeken wordt inmiddels gewezen op de gevolgen van deze politiek van absoluut marktdenken en het laten verdampen van controlemechanismen door de overheid. Dat uiteindelijk overheden moesten bijspringen toen de banken op springen stonden was een eerste teken dat het geloof in de vrije markt moest worden bijgesteld. Niets bleek echter minder waar: nog steeds waait in Nederland een neoliberale wind en daarin hebben we geen uitzonderingspositie. Nog steeds ligt de sleutel volgens het inmiddels demissionaire kabinet-Rutte I bij het verkleinen van de overheid, die zo langzamerhand wordt uitgehold en de controle verliest. 1 De volksvertegenwoordiging – het ultieme controleorgaan – ziet door de bomen het bos niet meer. Ambtelijke (semi)-publieke organisaties lijken een totaal eigen dynamiek te hebben gekregen, met eigen regels waarop de volksvertegenwoordiging alle controle kwijt lijkt te zijn. In dit artikel wordt een kenschets gegeven van de afgelopen eeuwen, waarin de groei van de overheid eerst een oplossing was voor uit de klauwen gegroeide publieke bevoegdheden en waarin nu de verkleining van diezelfde overheid een oplossing voor hetzelfde probleem lijkt te zijn. In beide gevallen waren het dezelfden die de oplossingen bepleitten: de liberalen.

Wortels van het liberalisme als politieke stroming Hoewel het liberalisme werd gevormd in de zeventiende en achttiende eeuw met dank aan denkers als John Locke en Adam Smith, won het als dominante politieke stroming rondom de Franse Revolutie aan invloed. Als tegenhanger van het Ancien Régime, bepleitte het liberalisme een afschaffing van oude rechten en privileges die de ontwikkeling van de 1

M. Chavannes, Niemand Regeert. De privatisering van de Nederlandse politiek. (Amsterdam 2009).

18


Volonté Générale 2012 - n°3

mens als individu in de weg stonden. ‘Vrijheid, gelijkheid en broederschap’ – hoewel pas na de daadwerkelijke revolutie populair geworden – werd de leus die uiteindelijk in de geschiedenisboeken het stempel drukte op de Franse Revolutie en kan zo worden gezien als een eerste liberaal verkiezingsaffiche uitmondend in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens uit 1789, waarin overduidelijk morele keuzes ten behoeve van volkssoevereiniteit, inspraak, democratie, vrijheden, sociale zekerheid en onderwijs werden gemaakt. Niet meer stond een hogere macht centraal, maar het was de individuele mens die een centraal thema in politieke- en machtsverhoudingen werd. Het was ook hij die de staat en daarmee de maatschappij ging vormgeven. Tegenover de achtergrond van het Ancien Régime stonden revolutionaire standpunten. Dat het liberalisme in die periode kan worden betiteld als progressief en revolutionair, is op te maken uit de Nederlandse tegenhanger van het liberalisme uit de negentiende eeuw: de antirevolutionairen, die in de volksvertegenwoordiging tegenover de liberalen plaatsnamen, aan rechterzijde van de voorzitter, terwijl aan linkerzijde de erfgenamen van de Revolutie zaten: de liberalen. Dat de liberalen in deze periode bij uitstek opkwamen voor de individuele vrijheden van de Nederlanders, is op te maken uit de felle discussies die aan het einde van de negentiende eeuw en aan het begin van de twintigste eeuw in de Tweede Kamer gevoerd werden. Hoewel vaak wordt aangenomen dat Nederland pas vanaf de jaren zestig van de twintigste eeuw een bakermat van vrijheid op het gebied van seks, drank en drugs werd, hadden de liberalen deze vrijheden reeds een eeuw eerder hoog in het vaandel: pas het eerste confessionele kabinet onder leiding van antirevolutionair Abraham Kuyper (vanaf 1901) maakte een einde aan de onder de liberalen verworven, progressieve vrijheden. Knarsetandend moesten de liberalen aanzien hoe de confessionelen een eeuw liberale wetgeving terugdraaiden.2 Pas halverwege de twintigse eeuw veranderde in Nederland de links-rechts semiotiek tussen de confessionelen en de liberalen. Met de opkomst van sociaaldemocraten, die zichzelf eveneens als erfgenamen van de Franse Revolutie zagen, werd het druk aan linkerzijde. Uiteindelijk kwamen toen, met dank aan de toenmalige Kamervoorzitter, de liberalen aan rechterzijde terecht. Het bleek een voorafschaduwing van een nieuwe koers die de liberalen halverwege de twintigste eeuw gingen varen, gestimuleerd door zichzelf als liberaal betitelende denkers als Ayn Rand en Friedrich Hayek. De individuele mens als uitgangspunt voor beleid verdween stilaan en maakte plaats voor een hogere macht, waarvan de liberalen een eeuw eerder juist afscheid hadden geprobeerd te nemen. De nieuwe hogere macht was de vrije markt.

B. van der Ham, De vrije moraal. Seks, drank en drugs in de Tweede Kamer (Amsterdam 2012) 20-27. 2

19


Volonté Générale 2012 - n°3

Geboorte van een utopie: ontplooiing van het individu ingeruild voor ontplooiing van de vrije markt

Het werd de vrije markt dan ook niet al te moeilijk gemaakt. In de jaren zestig en zeventig waren het de sociaaldemocraten en linkse actiegroeperingen die korte metten poogden te maken met oude, hierarchische structuren. Inspraak en democratie werden toverwoorden: status en functie moesten ervoor buigen. In dezelfde periode liepen de kerken leeg en viel de verzuilde samenleving uit elkaar. Beide zijn in beginsel zeker geen slechte ontwikkelingen geweest, maar de ontzuilde en ontkerkelijkte samenleving moest op zoek naar een nieuw moreel gezag. In deze samenleving waarin het morele gezag van pastoor, dominee, wetenschapper en leraar afkalfde, brachten de liberalen de vrije markt te berde om dit machtsvacuüm in te vullen. De vrije markt was immers democratisch – iedereen die wilde deelnemen, kon deelnemen – en objectief – de markt was niet normatief, maar degene die het efficiënst, goedkoopst en klantvriendelijkst kon produceren, was automatisch de beste en daarmee de winnaar. In de vrije markt waren morele pretenties helemaal niet meer van belang, het resultaat – al dan niet op de eindbalans – gaf de doorslag. In Nederland was Frits Bolkestein een groot voorvechter van deze vrije markt. De overheid als degene die de dynamiek van de samenleving dooft en de ‘liberale contrareformatie’ die de onzichtbare hand van de vrije markt moest bevorderen daar tegenover, zijn door hem veelvuldig gebezigde uitspraken.3 Daarmee wordt echter voorbijgegaan aan de echte historische wortels van de vrije markt. Die groeide niet als een democratisch, objectief en spontaan proces, maar werd van overheidswege zorgvuldig gestimuleerd. Dat de liberalen als winnaars uit het morele vacuüm kwamen is te danken aan Rand en Hayek. Rand schreef in Atlas Shrugged (1957) dat het noodzakelijk was de bestaande samenleving, met de overheid als centraal punt, tot op de grond te vernietigen. Alleen door middel van een zo groot mogelijke ontplooiing van de vrije markt, kon de vrijheid en welvarendheid van de toekomstige mens veiliggesteld worden. Hayek schreef in zijn boek The Constitution of Liberty (1960) dat hij ‘alle obstakels voor vrije groei volledig wilde wegvagen’, zodat ‘de zelfregulerende krachten van de markt’ een nieuwe en betere maatschappij zouden kunnen creëren.4 Dat voor deze ontplooiing van de vrije markt slachtoffers moesten vallen, vond Hayek geen groot probleem: Op bepaalde ogenblikken kan een land nood hebben aan een vorm van dictatoriaal bestuur. U begrijpt wellicht dat het mogelijk is dat een dictator kan regeren op een liberale manier, net zoals een democratie op een totaal onliberale manier kan regeren. Persoonlijk prefereer ik een liberale dictator boven een democratische regering zonder liberalisme.5

A. Maas e.a. Het brein van Bolkestein. (Nijmegen 1997) 12. F. Hayek geciteerd in: D. Verhofstadt ‘De utopie van de vrije markt [recensie]’, Liberales.be, beschikbaar via: http://www.liberales.be/boeken/achterhuis (geraadpleegd op 28 augustus 2012). 5 Ibidem. 3 4

20


Volonté Générale 2012 - n°3

Hoewel de uitspraak van Hayek uit 1981 stamt, krijgt deze met de recente Arabische Lente een nieuwe dimensie. Klaarblijkelijk hadden de twee liberale denkers een nieuw doel-heiligt-de-middelen-principe uitgevonden, dat meer op heeft met het utopisch communisme, waarin alles in het teken staat van de uiteindelijke ideale communistische samenleving, dan met de oorspronkelijke bedoelingen van de liberalen. Immers: vervlochten de schrijvers van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens volkssoevereiniteit, burgerrechten en liberalisme niet? En Adam Smith, die door zowel Rand als Hayek als geestelijk vader werd gezien, was zich er heel goed bewust van dat enkele taken sowieso in publieke handen moesten zijn en blijven, en dat de overheid controle moest houden om de markt ook echt open te houden voor eenieder en monopolies en prijsafspraken te voorkomen. Morele en democratische waarden, zoals de liberalen eerder in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens hadden opgenomen, deden inmiddels echter niet meer terzake. Deze zouden best even aan de kant moeten kunnen worden geschoven, ten behoeve van het bereiken van de uiteindelijke utopische ultieme vrije markt. Dat deze markt helemaal niet in principe vrij is – en dus ook niet per definitie democratisch en objectief is – is hiermee hopelijk afdoende duidelijk gemaakt. De markt ontstond helemaal niet spontaan, maar werd zorgvuldig door de liberalen gestuurd. Het feit dat het systeem niet alleen gestuurd werd, maar ook nog eens tot kernwaarde van het liberalisme werd, in plaats van de individuele vrijheden, toont dat de markt kennelijk niet zo objectief was, als eerder beweerd werd. In De Utopie van de Vrije Markt (2010), weet de Nederlandse filosoof en emeritus-hoogleraar Hans Achterhuis de vinger op de zere plek te leggen: het utopische aspect had van het liberalisme het neoliberalisme gemaakt. Zijn betoog gaat dan ook niet tegen het liberalisme, maar tegen het neoliberalisme in.6 Rand en Hayek sprongen, met dank aan deze neoliberale voorvechters van de markt, in het politieke en morele vacuüm dat ontkerkelijking, ontzuiling en de afbraak van hiërarchische structuren had nagelaten. In Groot-Brittannië zette Margaret Thatcher deze manier van denken om in beleid en in de Verenigde Staten waren het vooral Ronald Reagan en de voormalig voorzitter van de Amerikaanse centrale bank Alam Greenspan die Rand en Hayek fervent volgden. Opvallenderwijs werd het neoliberalisme in Nederland ingevoerd door christendemocratische en sociaaldemocratische premiers. Het kreeg met de kabinetten-Lubbers en -Kok immers ook een slag van de neoliberale molen, maar werd minder erg getroffen dan de twee andere genoemde landen. Eenieder die ooit van het Britse spoorwegennetwerk gebruik heeft gemaakt, weet wat voor catastrofes Nederland bespaard zijn gebleven en Greenspan viel pas van zijn geloof toen hij in 2008 tegen het Amerikaanse Huis van Afgevaardigen bekende fout te zijn geweest toen

6

H. Achterhuis, De utopie van de vrije markt (Rotterdam 2010).

21


Volonté Générale 2012 - n°3

hij voortdurend alle hindernissen en controlemechanismen voor de vrije markt poogde weg te nemen.7

Herontdekking van het liberalisme De centrale vraag die de uitgeholde West-Europese staten zichzelf stellen is: hoe nu verder? Terwijl financiële markten zich niets aantrekken van statelijke verbanden en zonder enkele democratische controle kan opereren, komt de demissionaire premier Rutte met een voorstel de Staten-Generaal te verkleinen. Inmiddels heeft de bankencrisis zich over heel Europa uitgebreid en moeten banken in heel Europa door staten overeind worden gehouden. Had het reparatiewerk van Wouter Bos met de Nederlandse banken een waarschuwing moeten zijn voor hen die zichzelf nog steeds in de neoliberale traditie zien, het paniekvoetbal van Jan-Kees de Jager is dat eens te meer. Je kunt veel zeggen over de Nederlandse eurosceptische politici, maar dat elke democratische controle op dit geld ontbreekt, is evident. Aan ondemocratische instanties worden geld en bevoegdheden toevertrouwd, zonder dat er meer controle voor in de plaats komt. De logische liberale impuls zou moeten verwijzen naar de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, naar ‘vrijheid, gelijkheid en broederschap’ en naar hun eigen wortels. ‘Het laten samengaan van economische vrijheid en burgerrechten is het beste wat we uitgevonden hebben’,8 zei de Peruaanse schrijver Mario Vargas Llosa daarover. In plaats daarvan worden beide aspecten door zichzelf liberaal noemende politici en denkers verkwanseld, teneinde nog steeds overheden te verkleinen en de vrije markt de problemen die de vrije markt heeft veroorzaakt op te lossen. Een vreemde redenering, als je het mij vraagt. En vergelijken we het liberale beleid op het gebied van individuele vrijheden en de nadruk op het rechtssysteem van de negentiende eeuw met het beleid van de liberale staatssecretaris Fred Teeven en de liberale flirt met de SGP, dan vraag ik mij af of de liberalen hun oorsprong niet vergeten zijn. Toch kunnen de liberalen bij uitstek de crisissituatie oplossen. De liberalen, die zich beroepen op John Locke, Adam Smith en de schrijvers van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens als erfvaders, moeten weten hoe schadelijk een utopisch, door bovenaardse krachten geregeerd, wereldbeeld is. Inmiddels heeft de vrije markt de plek van de hogere macht ingenomen. Sterker nog, het geloof in ijzeren economische wetmatigheden die de voorvechters van de vrije markt met zich meebrachten doet haast marxistisch aan. Neoliberalisme en communisme: ze liggen klaarblijkelijk dichter bij elkaar dan we ooit hadden gedacht. Daar moeten liberalen als eerste tegen ageren. Juist als uitvinders van de volkssoevereiniteit en de democratische controle die daaruit volgt, moet voor het de liberalen van groot belang zijn om de macht terug te hevelen naar de volksvertegenwoordiging en daarbij het morele gezag 7 8

Verhofstadt, ‘De Utopie van de Vrije Markt [recensie]’. M. Vargas Llosa geciteerd in: D. Verhofstadt, ‘De utopie van de vrije markt [recensie]’.

22


Volonté Générale 2012 - n°3

terug te winnen. Daarbij zal nooit en te nimmer een doel-heiligt-demiddelen-principe plaatsvinden. Immers, de samenleving is dan nog slechts gericht op de ontplooiing van ieder individu en het waarborgen van de individuele vrijheden van dit individu, zonder dat daar utopische verwachtingen aan worden gesteld of zonder dat dit als middel teneinde een ander te bereiken doel wordt gezien. Liberale boekenkasten zouden de werken van Ayn Rand en Friedrich Hayek naar de achtergrond moeten verplaatsen en in plaats daarvan John Stuart Mill en Karl Popper moeten herontdekken. Want het liberalisme kent moreel gezag, al hebben de neoliberalen geprobeerd dat te verbranden. Juist in dit liberale, morele gezag, waarin ieder individu de maximale ontplooiingsmogelijkheden krijgt en waarin volkssoevereiniteit en democratie – en daarmee een degelijke staat, waarin individuele vrijheden gewaarborgd zijn – centraal staan, ligt de weg uit de crisis.  Remy Maessen (1987) is parlementair historicus en is thans werkzaam als projectmedewerker bij Stichting Kuseema Nijmegen.

23


Volonté Générale 2012 - n°3

Het poldermodel als exportartikel Sven Bergmann Een van de dingen waar Nederland in het buitenland om bekend staat, is het beroemde poldermodel. Het corporatistische stelsel, waarbij regering en sociale partners in tripartiete overlegorganen zoals de SociaalEconomische Raad (SER) akkoorden over het sociaal-economisch beleid bereiken, oogstte vooral bij de Duitse buren vanaf eind jaren '90 veel bewondering. Zo kreeg bijvoorbeeld de Stichting van de Arbeid, één van de belangrijkste spelers binnen het poldermodel, in 1997 de CarlBertelsmann-Prijs uitgereikt vanwege ‘de constructieve opstelling van de Nederlandse sociale partners.’ 1 De Carl-Bertelsmann-Stiftung is een Duitse stichting die een jaarlijkse prijs toekent voor ‘innovatieve concepten en voorbeeldige oplossingen voor maatschappelijke problemen.’2 Het jaar daarop zei Bodo Hombach, kortstondig leider van de bondskanselarij: ‘Het Nederlandse pragmatisme is verfrissend. In Duitsland dreigen wij verlamd te raken doordat we ons aan apocalyptische visioenen overgeven.’3 Een ander voorbeeld is het oordeel van de Duitse socioloog Wolfgang Streeck, die twee jaar na Hombach zei: ‘Problemen waar Duitsland nog steeds tegen aanhinkt, zijn in Nederland al lang opgelost. […] Ik zie dat jullie de problemen vooral rationeel benaderen.’4 Anders dan deze uitspraken doen vermoeden, zijn corporatistische organisatievormen in Duitsland niet onbekend. Het vroegste voorbeeld gaat terug naar het jaar 1967. Veroorzaakt door de krimpende steenkolenindustrie in het Ruhrgebied dreigde de jonge Bondsrepubliek in haar eerste recessie te belanden. Nadat de christenliberale regering viel en een ‘grote coalitie’ bestaande uit christendemocraten en sociaal-democraten werd gevormd, ontstond er ook ruimte voor een nieuw economisch beleid. Naast een keynesiaanse vraagpolitiek behoorde daar ook de Konzertierte Aktion bij: een geïnstitutionaliseerd overleg waaraan de minister voor economische zaken, de sociale partners, de centrale bank en de Sachverständigenrat (nationaal adviesorgaan voor de regering in vragen der economie) deelnamen.5 De doelstelling was het sturen van de economie waarbij, zoals in Nederland bij het Akkoord van Wassenaar in 1982, loonmatiging een belangrijke rol speelde. Aanvankelijk was deze nieuwe aanpak succesvol. De inflatie daalde, de werkloosheid ging van 670.000 terug naar 180.000

W. van Noort, ‘Het Nederlandse poldermodel: achterhaald of eigentijds?’, in: W. van Noort en R. Wiche, ed., Nederland als voorbeeldige natie (Hilversum 2006) 129-139, aldaar 129. 2 W. van Noort, ‘Het Nederlandse poldermodel’, 129. 3 W. Wansink, ‘Alles besser. Bodo Hombach, adviseur van kanselier in spe Schröder, publiceert boek met heiligverklaring Koks poldermodel’, Elsevier (17 oktober 1998) 33. 4 H. Elzinga, ‘Duitse socioloog heeft bewondering voor Nederlandse daadkracht’, SER-bulletin 40 (oktober 2000) 16-17, aldaar 16. 5 U. Andersen, 'Stabilitätsgesetz/Konzertierte Aktion, Bündnis für Arbeit, Ausbildung und Wettbewerbsfähigkeit', in: U. Andersen en W. Wichard, ed., Handbuch des politischen Systems der Bundesrepublik Deutschland (Opladen 2003) 606-609, aldaar 607. 1

24


Volonté Générale 2012 - n°3

en ondernemers behaalden snelle winsten. Ondanks deze positieve effecten lukte het niet om het overlegmodel verder te handhaven. Vanaf 1972 daalde de invloed van de Konzertierte Aktion aanzienlijk. Dit ging gepaard met een grote uitbreiding van het aantal overlegpartners met boeren, banken, ambtenaren, consumentenbonden et cetera, waardoor uiteindelijk 80 personen aan tafel zaten. Dientengevolge werd de besluitvorming steeds moeizamer.6 Dit werd begeleid door theoretische kritiek op de Konzertierte Aktion. Een belangrijk punt van kritiek was dat Duitsland hierdoor in de greep van particuliere belangengroepen zou raken. Een term die in deze samenhang genoemd werd, was de ‘vermaatschappelijking van overheidsbeleid’. Ook zouden de verschillende belangengroepen ongelijke kansen tot deelname hebben. Het was immers de minister van economische zaken die besloot wie al dan niet deel mocht nemen aan het overleg. Critici noemden deze praktijk willekeurig. Voorts zag men ook dat de contractvrijheid der sociale partners, die in Duitsland grondwettelijk is beschermd, in het geding kwam. Daar kwam nog bij dat vakbonden en werkgeversorganisaties tegenovergestelde verwachtingen van de Konzertierte Aktion hadden. Terwijl de werkgevers in eerste instantie via de deelname aan het centraal overleg een beperking van de looneisen wilden bereiken, zagen de vakbonden in de Konzertierte Aktion vooral een mogelijkheid om meer medezeggenschap voor werknemers binnen de bedrijven te verkrijgen. De druppel die de emmer deed overlopen was een klacht die de werkgeversorganisaties in 1977 bij het constitutioneel hof tegen het nieuwe recht van medezeggenschap indienden. Als gevolg daarvan stapten de vakbonden uit de Konzertierte Aktion, waarmee deze opgeheven was. Tot een centraal overleg tussen sociale partners en de regering met concrete afspraken op sociaal-economisch terrein zou het voorlopig niet meer komen.7

Nieuwe poging De volgende poging kwam pas in 1995 toen vakbondsvoorzitter Klaus Zwickel tegen de achtergrond van een wederom hoge werkloosheid een tripartiet overleg tussen de sociale partners en de regering eiste. Omdat dit voorstel in het publieke debat een warm onthaal kreeg, werd begin 1996 de Bündnis für Arbeit opgericht. Dit overleg leek in beginsel op de Konzertierte Aktion, zij het dat de kring nu iets kleiner was omdat de centrale bank, Sachverständigenrat en andere belangengroepen niet deelnamen aan het overleg. De intentie van Zwickel doelde op loonmatiging in ruil voor werkgelegenheid.8 Voor de christen-liberale regering onder Helmut Kohl was dit echter niet toereikend. Nadat deze in de Bündnis für Arbeit een pakket van sociale hervormingen presenteerde, waaronder een lagere doorbetaling van het loon, een hogere AOW-leeftijd voor vrouwen en een versoepeling van het ontslagrecht, verlieten de vakbonden onder protest B. Weßels, 'Die Entwicklung des deutschen Korporatismus', Aus Politik und Zeitgeschichte 50 (Juni 2000) 16-21, aldaar 18. 7 Andersen, ‘Stabilitätsgesetz’, 607. 8 Ibidem. 6

25


Volonté Générale 2012 - n°3

de onderhandelingstafel. De Bündnis für Arbeit was daarmee voorlopig mislukt en de regering zette de vanuit haar oogpunt noodzakelijke hervormingen – ondanks de weerstand van de vakbonden – door.9 Na de verkiezingen van 1998 werd de Bündnis für Arbeit echter door de nieuwe sociaaldemocratisch-groene regering hervat. Tussen 1998 en 2003 kwamen de regering en sociale partners wederom bij elkaar. Anders dan bij de eerste poging werd het overleg nu sterker door de bondskanselier geleid en maakte men meer gebruik van wetenschappelijke expertise. Bovendien was het thematische spectrum breder omdat de nieuwe Bündnis zich naast arbeid ook met de onderwerpen opleiding en het concurrentievermogen van de Duitse economie zou bezig houden.10 De verwachtingen van de nieuwe Bündnis für Arbeit waren hoog. Ook omdat de toenmalige bondskanselier Gerhard Schröder het als hét symbool voor zijn stijl van leiderschap beschouwde, die hij als de politiek van het 'nieuwe midden' typeerde.11 Echter, de regering slaagde er niet in om van het tweede Bündnis für Arbeit een centrum voor sociaal-economische hervormingen te maken. Net zoals de christen-liberale regering besloot ook het kabinet Schröder tot belangrijke hervormingen buiten het overleg met de sociale partners om. Politicoloog Sven Jochem stelt daarvoor deels de vakbonden verantwoordelijk omdat deze weigerden de loonontwikkeling als onderwerp van de Bündnis für Arbeit te accepteren. Ook verwijst hij naar de tegenstrijdige belangen van werkgevers en werknemers die de gesprekken hadden bemoeilijkt. Het centrale probleem was volgens hem echter dat het kabinet in de gesprekken niet voldoende autoriteit kon ontwikkelen. Dit ging gepaard met het feit dat de oppositie in de Bondsraad (senaat) sterker werd, waardoor de positie van de regering verder verzwakte. Alles in aanmerking genomen, werd de sfeer in de Bündnis für Arbeit vanaf begin 2003 steeds somberder, zodat bondskanselier Schröder de gesprekken op 3 maart 2003 beëindigde.12

Hervormingen zonder consensus De Bündnis für Arbeit maakte vervolgens plaats voor de commissie-Hartz en de commissie-Rürup die door het kabinet in 2002, en dus al vóór het definitieve einde van de Bündnis für Arbeit, werden opgericht. Terwijl de eerste door de Volkswagen-manager Peter Hartz geleid werd en zich met hervormingen op de arbeidsmarkt bezig hield, werkte de tweede onder de leiding van de econoom Bert Rürup concepten voor een vernieuwing van de sociale verzekeringen uit. In beide gevallen selecteerde het kabinet de deelnemers doelbewust uit vakbonden, werkgeversorganisaties en de wetenschap. Deze pogingen waren in zoverre succesvol dat ze tot concrete plannen leidden die vanaf 2003 in wetgeving konden worden

S. Jochem, 'Soziale Pakte in Europa', Universität Luzern (5 april 2007) 19, beschikbaar via: http://www.unilu.ch/files/soziale_pakte.pdf (geraadpleegd op 23 juli 2012). 10 Ibidem 11 Ibidem 12 Jochem, ‘Soziale Pakte in Europa’, 19-20. 9

26


Volonté Générale 2012 - n°3

omgezet. Volgens de vakliteratuur zijn deze commissies echter geen zuiver voorbeeld voor een corporatistisch systeem zoals het Nederlandse poldermodel. Hun inhoud, structuur en ook personele formatie werden eenzijdig door de regering bepaald. Volgens Jochem kunnen deze commissies dan ook beter worden beschouwd als een instrument van het kabinet Schröder om de publieke opinie te beïnvloeden en de regeringspartijen, met name de sociaal-democratische SPD, op koers te brengen.13 De grote weerstand van de vakbonden tegen de hervormingen die uit de commissies Hartz voortvloeiden en de verpletterende nederlagen van de sociaal-democraten bij een aantal daarop volgende deelstaatverkiezingen die uiteindelijk tot nieuwe nationale verkiezingen in 2005 leidden, lijken deze inschatting te bevestigen. Het bleek dat deze vorm van overleg niet in staat was om voldoende maatschappelijk draagvlak te creëren. Concluderend kunnen we dus stellen dat een poldermodel zich in Duitsland nooit heeft kunnen vestigen. Weliswaar waren er pogingen die in beginsel op tripartiete overleggen zoals in Nederland in de SER leken, maar dit waren slechts tijdelijke verschijnselen die na een korte periode weinig vatbare resultaten meer opleverden. Belemmerend werkte ten eerste de in de grondwet vastgelegde vrije loonvorming. Anders dan de Nederlandse regering in 1982, heeft de regering in Duitsland geen machtsmiddel waarmee ze van de sociale partners een compromis af zou kunnen dwingen.14 Daar komt nog bij dat Duitsland, anders dan Nederland, een federatieve staat is. Het gevolg daarvan is dat de federale regering vaak rekening moet houden met afwijkende partijpolitieke meerderheden in de deelstaten en dus in de vertegenwoordigde Bondsraad als tweede wetgevingskamer. Akkoorden die in een tripartiet overleg worden bereikt, kunnen alsnog door de Bondsraad worden tegengehouden. Dat weten zowel de regering als ook de sociale partners, wat de bereidwilligheid tot overleg niet ten goede komt.15 Naast deze juridische en partijpolitieke factoren speelt zeker ook de politieke cultuur een belangrijke rol. Duitsland kan in veel mindere mate als een overlegcultuur worden gezien dan Nederland dat, als gevolg van de verzuiling, op een veel langere traditie van overleg tussen belangengroepen kan terugblikken.16 De vraag is echter of het ontbreken van een poldermodel zoals in Nederland voor Duitsland een nadeel moet betekenen. Puur economisch bekeken, lijkt dat niet het geval te zijn. Sinds de lovende woorden van Duitse zijde over het poldermodel, is inmiddels meer dan een decennium

Jochem, ‘Soziale Pakte in Europa’, 20. L. Delsen, 'De teloorgang van het poldermodel?', Openbaar bestuur 10 (november 2000) 11-14, aldaar 12. 15 S. Jochem, ‘Soziale Pakte in Europa’, 20. 16Zie bijvoorbeeld G. Lehmbruch, 'Das konkordanzdemokratische Modell in der vergleichenden Analyse politischer Systeme', in: Helga Michalski, ed., Politischer Wandel in konkordanzdemokratischen Systemen (Vaduz 1991) 13-24. 13 14

27


Volonté Générale 2012 - n°3

verstreken en de economie van Duitsland presteert goed, op dit moment beter dan die van Nederland. Daar komt nog bij dat het vermeende wondermodel bij nader inzien slechter werkt dan zijn reputatie doet vermoeden.

Het overschatte model De loonmatiging, die de kern van de centrale akkoorden in Nederland was, kent ook nadelen. Omdat ondernemers door lage lonen genoeg geld overhouden, voelen ze zich niet genoodzaakt om in productiviteit te investeren. Een hogere productiviteit door betere fabrieken en machines leidt namelijk tot een snellere productie zodat minder personeel nodig is. Minder investeringen in productiviteit hebben weliswaar enerzijds tot gevolg dat de werkloosheid laag blijft, maar aan de andere kant hebben grote internationale bedrijven de neiging om in economisch slechtere tijden die vestigingen te sluiten, die verouderd zijn omdat hun afschrijvingskosten lager zijn. Over lange termijn wordt de economie dus kwetsbaar en werkgelegenheid komt juist in het geding.17 Daarnaast gaat de fixatie op loonmatiging ook ten koste van innovatie. Producten worden wel goedkoper, maar niet beter.18 In tijden van globalisering en meer internationale concurrentie werkt dit averechts. Dat de innovatie van de Nederlandse economie er slecht voor staat, blijkt uit een recent onderzoek van het Den Haag Centrum voor Strategische Studies en de Nederlandse Organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek (TNO). Daarin wordt aangetoond dat de uitgaven voor Research en Development (R&D) in Nederland met 1,84% onder het EU-gemiddelde en ook onder de doelstellingen van Lissabon van 3% liggen. 19 Of hiervoor nou het poldermodel alleen verantwoordelijk is, kan niet met zekerheid worden gezegd. In ieder geval heeft het de innovatie niet bevorderd. Dat de daling van de werkloosheid in Nederland alleen het gevolg van loonmatiging is, mag bovendien worden betwijfeld. Immers verwijten experts de sociale partners de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) als 'afvloeiingsmiddel'20 te hebben misbruikt. Op die manier was het zonder veel weerstand mogelijk overbodig personeel af te bouwen. Voor werknemers kwam deze praktijk ook goed uit, omdat ze op die manier niet in de WW of in de bijstand terecht kwamen. Deskundigen gaan ervan uit dat nog steeds een derde van deze groep ten onrechte in de WAO zit.21 Voorts kan de besluitvorming in een tripartiet orgaan zoals de SER nogal langdurig zijn. Op die manier worden belangrijke en doortastende maatregelen vertraagd of zelfs onmogelijk gemaakt – niet

P. Hamers, 'Economen bekritiseren poldermodel', MENS (en) Werk 2 (april 1999) 10-13, aldaar 11. 18 Politiek en Parlement, 'Poldermodel' (z.j.), beschikbaar via: http://www.parlement.com/ 9353000/1f/j9vvhy5i95k8zxl/vhnnmt7jpb00 (geraadpleegd op 23 juli 2012). 19 Den Haag Centrum voor Strategische Studies & TNO, De Staat van Nederland Innovatieland 2012 (Amsterdam 2012) 18-19. 20 Parlement en Politiek, ‘Poldermodel’. 21 Ibidem. 17

28


Volonté Générale 2012 - n°3

voor niets kreeg de SER de sarcastische bijnaam ‘Sociaal Economische Rem.22 Zo was de SER bijvoorbeeld niet in staat de problemen rond de bovengenoemde WAO op te lossen. Sterker nog: in de centrale akkoorden van 2002 en 2003 werd een hervorming van de WAO zelfs uitgesloten.23 Los van deze sociaal-economische aspecten mag ook de legitimatie van de besluitvorming in tripartiete overlegorganen worden bekritiseerd. Er wordt wel van consensus en breed draagvlak gesproken. Echter, aangezien er maar 30% van de Nederlandse werknemers lid van een vakbond is, mag betwijfeld worden dat ze allemaal achter een centraal akkoord staan. Hetzelfde kan ook over de werkgevers worden gezegd, want ook deze zijn niet allemaal in een werkgeversorganisatie georganiseerd. In de SER neemt dan een kleine groep van 16 personen beslissingen die weinig democratisch gelegitimeerd zijn.24

Conclusie

Het lijkt er dan ook op dat zich Nederland steeds meer bewust is geworden van deze schaduwkanten van het poldermodel. Al in 1995 heeft het kabinet-Kok de invloed van de SER teruggebracht door het verplichte advies door de SER in sociaal-economische vragen af te schaffen25 Na moeizame gesprekken met de sociale partners in 2004 besloot het kabinet-Balkenende uiteindelijk zelfstandig – en dus zonder akkoord – tot sociale hervormingen.26 Deze aanpak herinnert in sterke mate aan de situatie in Duitsland waar de politiek beduidende maatregelen bij twijfel zonder consensus doorvoert. Het huidige kabinet-Rutte vraagt de SER zelden om advies.27 Daarnaast was recent te vernemen dat vakbonden en werkgeversorganisaties naar felle conflicten in de SER uit elkaar zijn gegaan.28 Dit doet wederom denken aan de manier waarop de sociale partners in Duitsland in de Konzertierte Aktion en later in het Bündnis für Arbeit met elkaar omgingen. Ook al is het vooralsnog te vroeg om een afsluitend oordeel te vellen, lijkt het op dit moment er meer op dat Nederland het pluralistische model van Duitsland zou overnemen dan dat Duitsland het Nederlandse poldermodel zou invoeren.  Sven Bergmann (1985) volgt de Master Nederland-Duitslandstudies aan de Universiteiten van Nijmegen en Münster.

Ibidem. Jochem, ‘Soziale Pakte in Europa’, 11. 24 Parlement en Politiek, 'Poldermodel'; Delsen, ‘De teloorgang van het poldermodel?’, Openbaar bestuur, 11. 25 Jochem, ‘Soziale Pakte in Europa’, 11. 26 Europa NU, 'Najaarsakkoord 2003/Voorjaarsoverleg 2004' (z.j.), beschikbaar via: http://www.europa-nu.nl/id/vhnnmt7jxose/najaarsakkoord_2003_voorjaarsoverleg#p5<h (geraadpleegd op 23 juli 2012). 27 W. Smilde, 'Uitgepraat', intermediair 16 (april 2012) 30-31. 28 Smilde, 'Uitgepraat', 30. 22 23

29


Volonté Générale 2012 - n°3

Show me the money! Erik Jeene Op 4 november 2008 stond ik in Grant Park, Chicago, te luisteren naar een betoverende Barack Obama, zojuist gekozen tot 44e president van de Verenigde Staten. Op hetzelfde moment begon Mitt Romney, na zijn verloren strijd bij de Republikeinse voorverkiezingen eerder dat jaar, opnieuw aan een lange weg die in 2012 dan wél naar het Witte Huis zou moeten leiden. In de jaren waarin Obama zijn zorgwet door het Congres loodste, met tientallen miljarden dollars de auto-industrie redde en de Irakoorlog tot een einde bracht, was Romney eindeloos aan het lobbyen, steunde Republikeinse kandidaten voor allerlei functies, gaf speeches en bouwde een geoliede campagneorganisatie op. In een lange voorverkiezingscampagne die gekenmerkt werd door wat excentrieke kandidaten (Cain, Bachmann, Gingrich), blunders (Perry), extreemconservatieven (Santorum) en een enkele gematigde maar kansloze kandidaat (Huntsman) 1 bleef Romney uiteindelijk vrij gemakkelijk overeind, ook al omdat geen enkele andere sterke kandidaat (Huckabee, Palin, Christie) besloot in de race te stappen. En natuurlijk ook omdat Rommey met tientallen miljoenen dollars tegenstanders kon carpet bomben.2 Het Amerikaanse (voor)verkiezingsproces is een feest voor elke politieke junkie en er zijn talloze verhalen over te schrijven. Dit stuk zal zich vooral richten op de rol van geld. Ten eerste blijft het Amerikaanse democratische proces uniek in de wereld wat betreft de rol van geld: men schat dat alle verkiezingen bij elkaar (dus ook voor het Congres en lokale verkiezingen) dit jaar meer dan zes miljard dollar gaan kosten. 3 Ten tweede omdat pogingen om de rol van geld in te tomen maar blijven mislukken, en dit jaar weer overduidelijk werd en wordt, wat het betekent wanneer individuen tientallen miljoenen dollars persoonlijk kapitaal investeren in hun favoriete kandidaten. Ten derde omdat ook in Nederland geld een steeds grotere rol lijkt te spelen: zie de poging van de G500 om met 500.000 euro de Nederlandse verkiezingen te beïnvloeden/vergiftigen.4

Kiesproces

Zoals bleek in 2000, toen Al Gore meer stemmen kreeg dan George Bush jr., draait het in de V.S. niet om de popular vote, maar om het aantal

Onthoud deze naam, want er is een grote kans dat hij het in 2016 weer gaat proberen. Jon Huntsman is een voormalig gouverneur van Utah, voormalig ambassadeur in China onder Obama, spreekt vloeiend Chinees, en is een telg uit een steenrijke familie die de Big Macdoosjes ontwierp. 2 De term werd geïntroduceerd door Newt Gingrich. 3 P. Zengerle, ‘U.S. vote in 2012 will be record, $6 billion election’, Reuters.com (30 augustus 2011), beschikbaar via: http://www.reuters.com/article/2011/08/30/us-usa-campaignspending-idUSTRE77T3ZX20110830 (geraadpleegd op 29 juli 2012). 4 Gelieve na het lezen van dit artikel door te halen wat van toepassing is. 1

30


Volonté Générale 2012 - n°3

kiesmannen, waarvan er 538 te verdelen zijn:5 de dunst bevolkte staten leveren minimaal drie kiesmannen, en het drukst bevolkte Californië 55, volgens het winner takes all principe. Het magische getal is dus 270 kiesmannen. In de praktijk is het grootste gedeelte van de staten niet in play omdat de inwoners een duidelijke voorkeur voor één beider partijen hebben. Dit geldt overigens ook voor het overgrote deel van de zetels in het Congres: bij een ‘aardverschuiving’ na verkiezingen verandert vaak niet eens 15% van de zetels van kleur. Kortom, het gaat dus om de swing states zoals Ohio, Florida, Virginia, Colorado, en Nevada. Kijk dus voornamelijk naar lokale peilingen: daar kijken ze in de hoofdkwartieren in Chicago (Obama) en Boston (Romney) ook naar.6

Money, money, money!

Het moge bekend zijn dat geld een belangrijke rol speelt in het Amerikaanse politieke proces, niet alleen op nationaal, maar ook op lokaal niveau. Zo gaven de winnaars in het Huis van Afgevaardigden in 2010 gemiddeld $1,4 miljoen uit, en de winnaars van de Senaatszetels $9,8 miljoen.7 Aangezien er om de twee jaar verkiezingen voor alle zetels van het Huis zijn, moet het gemiddelde lid per week ruim $10.000 ophalen. Op federaal niveau zijn er limieten vastgesteld aan schenkingen: zo mag een individu $ 2.500 geven aan een kandidaat, maar ook $30.800 aan een nationaal partijcomité. Politieke Actie Comités (PAC) zijn speciale vehikels die gebruikt worden om kandidaten te steunen of een bepaald doel uit te dragen. Grote bedrijven, maar ook vakbonden en nonprofit organisaties hebben zo’n PAC. Een bekende organisatie die miljoenen in het politieke proces pompt is bijvoorbeeld de National Rifle Association. Ook hier zitten limieten aan de bijdragen aan kandidaten. Pas echt spannend wordt het wanneer gekeken wordt naar PACs die geen kandidaten direct steunen, maar bijvoorbeeld zelf TV-spotjes produceren. Sinds de McCain-Feingold Act8 uit 2002 mochten bedrijven, vakbonden en non-profit organisaties dit soort zogenaamde issue ads 60 dagen voor een verkiezing niet meer uitzenden. Dit verbod werd door het Hoogerechtshof in de Citizens United-zaak in 2010 geschrapt omdat het in strijd zou zijn met het Eerste Amendement op de grondwet, dat vrije meningsuiting garandeert. Dit zette vervolgens de deur open naar de zogenaamde superPACs: organisaties die ongelimiteerd bijdragen van bedrijven, vakbonden en individuen mogen ontvangen en kunnen gebruiken voor politieke activiteiten, zolang ze hun activiteiten maar niet met de campagneorganisaties van de kandidaten ‘coördineren’. Dit laatste is een volstrekte wassen neus, niet in de laatste plaats omdat vaak

Per staat het aantal Afgevaardigden in het Huis (435) en twee voor de Senaatszetels. Sinds 1961 heeft ook Washington D.C. drie kiesmannen. 6 Zie voor een actueel overzicht: ‘The Electoral Map: Building a Path to Victory’, New York Times.com (z.d.), beschikbaar via: http://elections.nytimes.com/2012/electoral-map (geraadpleegd op 30 juli 2012). 7 ‘Election Stats (2010)’, Open Secrets.org (z.d.) beschikbaar via: http://www.opensecrets.org/bigpicture/elec_stats.php?cycle=2010 (geraadpleegd op 27 juli 2012). 8 Genoemd naar de twee sponsoren in de Senaat: officieel de Bipartisan Campaign Reform Act of 2002. 5

31


Volonté Générale 2012 - n°3

voormalige stafmedewerkers van kandidaten de superPACs leiden en ze hetzelfde doel hebben. De vernietigende rol van de superPACs werd goed duidelijk tijdens de Republikeinse voorverkiezingen. Toen net voor de Iowa caucus Newt Gingrich aan een opmarsje in de peilingen begon, stortte Romneys superPAC Restore our Future een barrage aan negatieve spotjes over Gingrich heen. Het gevolg: de voorsprong van (de woedende) Gingrich verdween weer als sneeuw voor de zon. Een bijkomend voordeel? Romney hield zijn handen redelijk schoon, want het was natuurlijk niet zíjn campagne, maar die van de niet-gelieerde superPAC. Tegelijkertijd bleek Gingrich’ superPAC de enige reden te zijn dat hij het nog zo lang vol kon houden: met weinig geld en een matige organisatie kreeg hij meer dan $20 miljoen van Sheldon Adelson en zijn familie,9 een conservatieve, pro-Israëlische casinomagnaat met een geschat vermogen van bijna $25 miljard.10 En Adelson is zeker niet de enige conservatief die veel geld gaat spenderen: de Koch broers ($25 miljard per persoon) gaan waarschijnlijk honderden miljoenen dollars spenderen aan het verslaan van Obama,11 via organisaties als Americans for Prosperity en oud-Bushadviseur Karl Roves’ American Crossroads. Het blijft echter altijd wat onduidelijk, omdat er trucs zijn de precieze donoren te verhullen, bijvoorbeeld door via een andere organisatie geld te geven. En de superPACs van links Amerika? Die zijn veel minder succesvol: rijke, progressieve Amerikanen lijken veel minder bereid massaal geld te pompen in het politieke proces. Bovendien twijfelde Obama aanvankelijk over superPACs: het doel van zijn eigen Priorities USA Action lijkt nu op $100 miljoen te staan.12

Wat koop ik daarvoor?

Uiteraard is het interessant te zien of deze superdonoren iets terugkrijgen voor hun geld, maar dat is ondoorzichtig en zeker nu nog onduidelijk: er is nog niemand gekozen. Wat wel nog interessant is om kort aan te stippen, is wat er nu precies met deze honderden miljoenen gebeurt: wat doen de campagnes en outside groups met dit geld? Uiteraard wordt er allereerst veel geld uitgegeven aan televisie- en radiospotjes, maar dat is zeker niet het enige. Micro- of zelfs nanotargeting analyseert unieke plaatjes van vrijwel elke mogelijke stemmer met behulp van creditcardgegevens, kijkcijfers, huizenwaarde, autoverkopen, internetvoorkeuren en talloze andere gegevens. 13 Zo kunnen campagnes precies zien welke nieuwsmedia Republikeinen en Democraten gebruiken, zoals te zien is in

Het door de familie Adelson gegeven bedrag was meer dan 90% van het totaal dat Winning Our Future ophaalde, zie: K. Bohn, ‘Adelson family gives more to pro-Gingrich super PAC’, CNN.com (20 april 2012) Beschikbaar via: http://politicalticker.blogs.cnn.com/2012/04/ 20/adelson-family-gives-more-to-pro-gingrich-super-pac/ (geraadpleegd op 27 juli 2012). 10 Geschat vermogen in maart 2012, zie: ‘Sheldon Adelson’, Forbes.com (z.d.), beschikbaar via: http://www.forbes.com/profile/sheldon-adelson/ (geraadpleegd op 27 juli 2012). 11 M. Allen en J. Vandehei, ‘GOP groups plan record $1 billion blitz’, Politico.com (30 mei 2012), beschikbaar via: http://www.politico.com/news/stories/0512/76849.html (geraadpleegd op 27 juli 2012). 12 Ibidem. 13 Wellicht dat de likes op Facebook nu in een ander daglicht komen te staan. 9

32


Volonté Générale 2012 - n°3

figuur 1. Hetzelfde kan gedaan worden voor favoriete restaurants, boeken, films, televisieprogramma’s en andere persoonlijke voorkeuren. Deze kiezers worden vervolgens rechtstreeks en zeer precies benaderd: de tijd van honderdduizenden identieke flyers is echt voorbij. Zo richtte George W. Bush zich in 2004 in Ohio met een specifieke antihomohuwelijkboodschap op sociaal-conservatieve zwarte Democraten, hopende ze over te halen of ze thuis te houden op verkiezingsdag. Het is niet voor niets dat op Obama’s hoofdkwartier in Chicago statistici fulltime in dienst zijn.14 Hiernaast doen campagnes nog veel meer met hun geld: op deuren kloppen (ook hier: specifieke deuren), mensen opbellen, mailings versturen, bijeenkomsten plannen, kiezers registreren en ze letterlijk naar het stembureau brengen op verkiezingsdag. Immers, de opkomst bij Amerikaanse verkiezingen is over het algemeen vrij laag15 en een paar (tienden van een) procent maakt dan al snel het verschil.

Figuur 1.16

Wie betaalt, bepaalt?

Betekent dit nu ook dat degene met het meeste geld automatisch de verkiezingen wint? Op het eerste gezicht lijkt het antwoord “ja” te zijn: sinds 2000 wordt de Huiskandidaat die het meeste geld uitgeeft voor zijn of haar campagne in 93% van de gevallen gekozen; in de Senaat is dit 83%. Er moet echter worden aangetekend dat in veel gevallen een district duidelijk Republikeins of Democratisch is, waardoor er nauwelijks sprake

T. B. Edsall, ‘Let the Nanotargeting Begin’, New York Times (15 april 2012), beschikbaar via: http://campaignstops.blogs.nytimes.com/2012/04/15/let-the-nanotargeting-begin/ (geraadpleegd op 27 juli 2012). 15 De opkomst was in 2008 63%. 16 Edsall, ‘Let the Nanotargeting Begin’. 14

33


Volonté Générale 2012 - n°3

is van een serieuze campagne. Het is gemakkelijker/moeilijker fondsen te werven wanneer je weet dat je gaat winnen/verliezen. Voorts heeft een zittend Congreslid veel logistieke en publicitaire voordelen ten opzichte van zijn of haar tegenstander en is de kans op herverkiezing groot: het is geen uitzondering om tientallen jaren Afgevaardigde of Senator te zijn. Wat betreft presidentiële verkiezingen: daar is het verhaal onduidelijker. Vanaf 1976 was er sprake van public financing, waarbij presidentiële campagnes onder voorwaarden deels gesponsord werden door de overheid en er een redelijk gelijk speelveld werd gecreëerd. Barack Obama deed daar in 2008 echter niet aan mee (en haalde een recordbedrag op) en dit jaar geldt dit voor beide kandidaten. Bij presidentiële verkiezingen van 1860 tot 1980 won in 72% van de gevallen de presidentskandidaat die het meeste geld uitgaf.17 Deze cijfers zeggen echter lang niet alles: nu heeft Barack Obama bijvoorbeeld het duidelijke voordeel van de presidentiële bully pulpit: het feit dat alles wat hij doet, nieuws is en aandacht genereert. Ook naamsbekendheid is belangrijk: veel Amerikanen gaan de verkiezingen pas volgen na de zomervakantie en zelfs Mitt Romney zal nu niet bij iedereen bekend zijn. Bedenk dat in een land van meer dan 300 miljoen mensen met een extreme mediadiversiteit, dagelijks slechts enkele miljoenen mensen afstemmen op CNN, FOX, MSNBC, of Jon Stewards The Daily Show. Kortom: geld gaat een zeer belangrijke rol spelen en de statistieken spreken in het voordeel van de kandidaat die het meeste binnenhaalt, via zijn eigen campagne of via de bevriende superPACs. Maar er zijn nog veel factoren die de race om kunnen gooien. Website en krant Politico zetten enkele zaken op een rijtje, zoals de maandelijkse werkgelegenheidsen groeicijfers, perikelen rondom de kredietwaardigheid van de V.S., de debatten, de speeches van de kandidaten bij de conventies, Romneys keuze voor zijn vicepresidentskandidaat (remember Palin?) of een internationale crisis. 18 En natuurlijk de angst van elke kandidaat: die ene blunder (gaffe) die eindeloos herhaald wordt op televisie.

Conclusie

Zonder fondsenwerving of het plunderen van een privérekening valt er in de Verenigde Staten nauwelijks een verkiezing te winnen. Ook dit jaar zullen er door Barack Obama en Mitt Romney honderden miljoenen dollars gespendeerd worden om die magische grens van 270 kiesmannen te halen. Waar de bijdrage van honderdduizenden of miljoenen individuen nog als demper beschouwd kunnen worden op de macht van het geld (een kandidaat moet immers wel echt draagvlak hebben om dat soort aantallen te halen) is dit niet het geval voor de superPACs: al te T. Rueb, ‘next.checkt: “Bij verkiezingen in de VS wint de kandidaat met het meeste geld 95% van de tijd”’, NRCNext (12 juli 2012), beschikbaar via: http://www.nrcnext.nl/blog/2012/07/12/next-checkt-%E2%80%98bij-verkiezingen-inde-vs-wint-de-kandidaat-met-het-meeste-geld-95-procent-van-de-tijd%E2%80%99/ (geraadpleegd op 29 juli 2012). 18 M. Haberman, ‘7 points that could tip the election’, Politico.com (5 juli 2012), beschikbaar via: http://www.politico.com/news/stories/0712/78105.html (geraadpleegd op 29 juli 2012). 17

34


Volonté Générale 2012 - n°3

vaak wordt door een zeer kleine groep mensen zeer veel geld opgehaald. Een analyse van de geldbedragen leert dat de ‘kleintjes’ 25 tot 100 duizend dollar geven. Juridische trucs zorgen er ook nog voor dat de bijdragen vaak niet openbaar hoeven te worden gemaakt. Zelfs de aan zekerheid grenzende vermoedens over de bijdragen van de Koch broers kunnen niet altijd gemakkelijk worden bevestigd. De campagnes die in Nederland worden gehouden, kosten enkele miljoenen, ook al mogen in Nederland individuen ongeveer eenzelfde rol spelen als in de V.S. De G500, een an sich te prijzen initiatief om jongeren een stem te geven in de politiek in Nederland, probeert sinds enkele maanden een half miljoen euro op te halen om daarmee reclametijd te kopen en uitspraken van politici te bespreken en weerleggen. Er werd zelfs expliciet verwezen naar de Amerikaanse superPACs. De G500 doet er verstandig aan te kijken naar de werking van de superPACs en zou zichzelf de vraag moeten stellen of het beetje extra invloed het waard is de poorten open te zetten naar ongerede invloed voor weinigen op het democratisch proces dat ons allen aangaat.  Erik Jeene (1986) is parlementair historicus, econoom en amerikanoloog.

P.S. Enkele aanbevelingen voor de komende maanden: - Volg op twitter enkele journalisten. Vaak verwijzen ze naar interessante artikelen sites: Elco Bosch van Rosenthal (NOS) twittert ironisch en verwijst veel, evenals Guus Valk (NRC). Erik Mouthaan maakt een uitgebreid wekelijks verkiezingsprogramma op zijn YouTube kanaal: http://www.youtube.com/rtlny. - Politico.com heeft een kleine geschreven oplage in Washington D.C., maar is vooral de beste website voor politiek nieuws: een grote en kundige reactie, met ook aandacht voor de Congresverkiezingen.19 Kijk voor het totaal gepolariseerde debat en de creatie van fact free politics eens FOX en MSNBC. Een makkelijke leesbaar boek hierover is geschreven door TomJan Meeus (NRC): De Grote Amerikashow (2012). - Tot slot: vrij veel Nederlandse krantenartikelen zijn gebaseerd op Amerikaanse bronnen, meer dan eens Politico en de New York Times. Lees dan dus gewoon het (uitgebreidere) origineel.

Voor een bespreken van deze website, zie: R. Vossen, ‘Washington Wakes Up To Politico’, Volonté Générale n°2 (2012) 49-51, beschikbaar via: http://www.volontegenerale.nl/ post/24399213632/vg02-2 (geraadpleegd op 13 augustus 2012). 19

35


Volonté Générale 2012 - n°3

Hollande regeert Geerten Waling Parijs, 6 mei jongstleden. Tienduizenden Fransen staan urenlang opeengepakt op het Place de la Bastille. Joelend, schreeuwend, drinkend, lallend. Ze komen niet voor de wereldtournee van Justin Bieber, noch voor de zoveelste revival van de Rolling Stones. Nee, ze komen voor hun eigen held: een kalende ambtenaar van 57 uit de Corrèze, die net is verkozen tot de nieuwe president van de Vijfde Franse Republiek. Met de verkiezingsslogan ‘Le changement est maintenant’ eist François Hollande zonder schaamte de rol op van de Franse Obama. Maar in zijn geval kwalificeert zijn gebrekkige sex appeal hem perfect; Frankrijk wil een tegenhanger van de gehate bling bling van Sarkozy. Ook al is hij even blank, mannelijk en hetero als al zijn voorgangers, Hollande is voor een hele generatie de eerste socialistische president ooit, en dat is ook wat waard. Eerder die avond had ik de uitslag afgewacht bij het hoofdkantoor van de Parti Socialiste (PS), de partij waar de kans op een feestje nu eenmaal het grootst was. De nauwe Rue de Solférino was zo volgepakt, dat mijn bril ondanks de frisse lenteavond besloeg. Om precies acht uur verscheen de foto van Hollande in beeld, waarna een tumult los barstte dat horen en zien deed vergaan. Gegil en gehuil gingen in elkaar over. Wildvreemden zoenden en omhelsden elkaar. Het is gelukt! Nu gaat alles goed komen. We zijn gered. Als de hysterische bijeenkomst bij ‘Solfé’ wordt opgeheven, marcheren we en masse over de Boulevard Saint-Germain. De bestemming klinkt uit duizend kelen: ‘La Gauche! La Gauche, à la Bastille!’ Bedrukte sarkozistes die we passeren worden uitgelachen en beschimpt, want ‘Sarkozy, c’est fini!’ en ‘Casse-toi, pauv’ con!’ Gearmd scharen we ons achter grote spandoeken (net als op tv) en zwaaien we met alles dat rood is. ‘Tous ensemble, tous ensemble, socialistes!’ We heffen de Marseillaise aan, die al snel wordt ingeruild voor de Internationale – toepasselijk genoeg ooit geschreven door een voormalig Communard uit Parijs. Een overweldigende ervaring, kortom, maar vooral bevreemdend. In de eerste plaats omdat ik in de stad ben voor mijn onderzoek naar de Februarirevolutie van 1848, waarbij volksmassa´s de troon van Lodewijk Filips – de allerlaatste Franse koning – uit het paleis roofden, al zingend over de boulevards naar het Place de la Bastille brachten en het meubel daar op de sokkel van de triomfzuil ritueel verbrandden. Om over de taferelen van 1789, 1830, 1871 en 1968 nog maar te zwijgen. In plaats van historicus voel ik me voor even antropoloog: dit is een eeuwenoud ritueel in Parijs. Een andere bevreemding ervaar ik, als ik terugdenk aan de gesprekken met al die Franse vrienden en kennissen die geen bevlogen socialisten waren. Het had me meermaals verbijsterd hoe weinig vertrouwen zij nog hadden in de politiek en hoe wantrouwen, rancune en desinteresse hoogtij vierden. Nederland heeft zo zijn problemen, maar die leiden ertoe dat iedereen zich hier juist op de politiek stort. Frankrijk is er veel slechter aan toe, maar de gemiddelde Fransoos s’en fout. 36


Volonté Générale 2012 - n°3

In zijn heldere boek Politicide – de gecombineerde uitgave uit 1999 van zijn filosofie- en geschiedenisscripties – beschrijft Luuk van Middelaar de moord op de politiek in de Franse filosofie. Van Hegelinterpretator Alexandre Kojève tot Jean-Paul Sartre, de Franse denkers hebben de politiek structureel dood verklaard en haar bestempeld als oninteressant of gevaarlijk. Duitsland heeft een harde les geleerd van Bismarck en Hitler: als intellectuelen de politiek de rug toekeren, krijgen kwaadaardige technocraten ruimbaan. Frankrijk stond steeds aan de goede kant van de geschiedenis waardoor dit proces zich daar sluipend kon voltrekken. Nu de Gallische zeshoek al enige decennia volgens bureaucratische dynamiek wordt bestuurd, is de samenleving er ten diepste verdeeld en vertoont de natie grote barsten. De idealistische jonge socialisten van de Bastille snappen niets van de grote steun voor het Front National op het platteland, noch van de logica van de banlieue waar nog elke nacht auto’s branden en waar zelfs de politie haar no-go-areas heeft. Nee, deze blije kosmopolieten vieren de verkiezing van hun Job Cohen. Daarbij doorzien zij niet dat hun euforie wortelt in hetzelfde ressentiment dat ooit aan ‘burger Capet’ het hoofd kostte (1793), aan het Place Vendôme zijn zuil (1871) en aan de Sorbonne haar stoeptegels (1968). De echte Hollande moet zich nog openbaren. Tot nu toe staat hij bekend als een gewiekste partijpoliticus met een integere, ja saaie, uitstraling. Iets wat Frankrijk opeens een verademing lijkt te vinden. Immers, de Fransen doen – niet gespeend van enig zelfmedelijden – alsof zij onder Sarkozy hebben geleden aan vijf jaar van voortdurend en schandalig machtsmisbruik in het Elysée. Dat ‘leed’ zal onder ambtenaarpresident Hollande inderdaad verleden tijd zijn. Geen decadentie, geen filmsterren, geen ijdeltuiterij. Maar als de technocraat Hollande ruim baan krijgt – en dat ziet er wel naar uit met de in juni verkregen parlementaire meerderheid voor de PS – dan zal hij wel spoedig andere onhebbelijkheden vertonen. Zo hoeft Merkel hem maar een beetje op te vrijen en hij zal vol overtuiging instappen in een Europese politieke unie. Ogenschijnlijk is Frankrijk daar mee gediend, maar in werkelijkheid stuit het weggeven van soevereiniteit op grote weerstand onder het Franse volk. Het volmondige non tegen de Europese Grondwet uit 2005 ligt nog vers in het geheugen. Alleen heeft men zich ditmaal helemaal niet kunnen uitspreken: bij geen van de verkiezingen van 2012 speelde Europa een noemenswaardige rol. Terug naar de Bastille. Als op 6 mei, na half één ’s nachts Hollande dan toch eindelijk zijn opwachting maakt op het podium, is alle ronkende retoriek al uitgekauwd door voorgaande sprekers – vooral partijprominenten. De élu heeft ook nog eens zijn stembanden in de Corrèze achtergelaten. Maar ondanks dat zijn speech een volstrekte anticlimax is, laten de fans zich gewillig door het schorre geblaf in extase brengen. Politiek is beleving.  Geerten Waling (1986) promoveert aan de Universiteit Leiden op de geschiedenis van politieke verenigingen in de revoluties van 1848 en is mede-oprichter van de digitale uitgeverij Jonge Historici Schrijven Geschiedenis.

37


Volonté Générale 2012 - n°3

I am not avant-garde; I am a deserter Interview with Blixa Bargeld Blixa Bargeld (*West-Berlin, 1959) is primarily known for his musical work with Einstürzende Neubauten and Nick Cave & the Bad Seeds, but also works as an actor, musician and artist. As a part of his job, he has travelled extensively, has lived across the globe and has worked in many international collaborations. Volonté Générale talked with Bargeld in Berlin about the influence of a cosmopolitan lifestyle on his identity and the future of the music industry. Mister Bargeld, would you consider yourself to be a West-Berliner, a Berliner, a German, a European or a world-citizen? Well, I was certainly born in West-Berlin. I think that I felt very much a West-Berliner as long as West-Berlin existed. Although the western part of the city belonged to Western Germany, the place felt very different from it. The German Democratic Republic (GDR) saw West-Berlin as a separate political unit and I share this view. I didn’t feel connected to the rest of the Federal Republic of Germany (FRG); I felt more connected to New York than Hannover for that matter. However, West-Berlin doesn’t exist anymore. I have lived in the United States and in China for a long time. When I came back to, or at least spent some more time in Berlin, I referred to it as Berlin. In the existence of ‘this is West-Berlin and this is East-Berlin’ it doesn’t exist anymore. The only time that I use the terms West- or East-Berlin is when I have to refer to Berlin as a topos, as a place, in the sense of ‘how to get there’. For example, if I question myself in the evening to go out and eat something somewhere, I make a very clear division between going to West-Berlin or not going to West-Berlin; one thing means driving for half an hour and other thing means it’s around the corner. Nowadays, it would be quite a world journey to go to the quarters of Schöneberg or Charlottenburg, which used to be quite near. I now live in Mitte, a part of Berlin that I didn’t know before. It used to be in the GDR and therefore it didn’t exist to me before, so it is as good as living in a different city. Is there a difference between a former West- and East-Berliner? Of course there are differences. People who grew up in East-Berlin, or Berlin, Haupstadt der DDR as it was called in the GDR, had a totally different socialisation than somebody growing up on the other side of the wall. Some of my friends and some of my collaborators are EastGermans and you do feel the different socialisation. Also, growing up in West-Berlin was definitely a different story than growing up in WestGermany. We all have different stories to tell about upbringing and about our youth. The atmosphere in Berlin is of course different now than it was in the 1980’s when you started your band Einstürzende Neubauten. Do you attract another kind of audience?

38


Volonté Générale 2012 - n°3

To a certain extent they are still the same people, but of course I would not have been able to do something for more than 30 years if the audience had remained the same. That would mean that I have not achieved anything. However, I cannot speak for them. The audience to me is not an individual, but a large group of people – there were fifty back then and now 5.000 or so – and since I do not know them all I cannot say much about them. Since West-Berlin does not exist anymore, do you perhaps feel German or did the fact that you have travelled and have lived across the globe create another or other kind of identity? As I said, I never really felt close to the FRG. I rather would say, ‘No, I am from West-Berlin.’ But, certainly, I have spent my whole adult life from my early twenties to now travelling extensively. This means that I have seen more things, things that people who lead more static lives would probably not experience. If that doesn’t weaken any kind of national identity than I wouldn’t know what would. When I am in the US or when I am in China I don’t feel very German; I feel very, very European. Obviously, especially in China, I’m from the West, but I could never identify with the US. In the US I feel a hundred per cent European and I am identified as being European. For example, in the US people think it is funny that I wear a suit. Imagine that! Does anybody in Europe find it funny that you wear a suit? I wear a suit everyday. But, if you are on the West coast in California and you go to the farmers market on a Saturday people think you are totally overdressed because you wear a suit. They say, ‘Why are you wearing a suit?’ ‘I don’t have anything else.’ The standard model of the Californian means that as soon as you are out of the office you have to wear sneakers, jeans and a t-shirt. If you do something else, you are somehow an odd born. I automatically feel European because although in Europe not everybody wears a suit anymore and it is not necessary to wear a suit, nobody finds it funny. In China I am automatically identified as a European, that’s easy; I am obviously not Chinese. Even my daughter, who is half Chinese, is not considered Chinese because she is obviously not a hundred per cent Chinese. You don’t need to wear anything for that. You can try a hundred years; you’ll never become Chinese. You seem to construct your European identity on differences between yourself and the American or the Chinese. Do you also feel European when you are in other European countries? I feel European. Except for language I never related to Germany. It is rather disturbing when you start talking and you are identified as German. I never felt like a transponder of German history. There is rightfully so a rather dubious connection between Germany and history in a lot of areas. But, I do not feel connected to that past and I always thought, ‘If I had lived fifty years earlier, I would have been send to the camp too, so what?’

39


Volonté Générale 2012 - n°3

You relate to the German language, do you also relate to the German musical tradition? I do not see music as connected to a national identity. I wouldn’t necessarily say that I make German music. It is very odd to describe music with national identities. Music critics would do that because they like to get order in the whole thing and so they always like to create terms as ‘Detroit techno’. They want a so-called tree, where things develop from one thing into another. There better be particular roots and it stands somewhere, otherwise the critics would get lost. I don't think it is as easy as that. My music is probably Western. I have been asked many, many times if something like Neubauten would have been possible somewhere else. I never thought that it was necessary that it had to be Germany. In the eighties I very much liked to say that it would have been possible anywhere. Nowadays I see things differently because I can see how much of the particular and peculiar situation of West-Berlin had an effect on what we ended up doing. I still think it very much possible to do it somewhere else in a sense that you can come up with ideas like Neubauten when you have a Western country with debris and industrial wastelands. But, for example, although Neubauten is very much liked by people in China, they couldn't do that there. It would be impossible, because there is no industrial wasteland and you cannot go around trying to find some metal pieces. A metal piece that you would put out there would be gone in five minutes and recycled in fifty, so there is no trash like that lying around. You can’t really do it. So, I noticed that the necessary elements to do something like that were there in West-Berlin and in a large part of the Western world. Does a global identity exist? In a sense national identities are becoming less and less important and they are also becoming less and less obvious, probably because there are certain regionalities that are stronger than national identities. I think a Swabian feels much more connected to their Spätzle than they feel to their national identity of being German. I believe that it is no different for the Dutch for that matter. There is nothing necessarily wrong with regionalism and traditionalism, in that sense, but we’ve seen what the century of nationalism has done to the world. Next to upcoming regionalism, there is also globalisation. You have lived in China; how big is the Western influence on their culture? Is it a good process or does it threaten local culture? It is pretty difficult to talk about China, because it is so immense, you can’t imagine. All I know of China is a couple of cities, mainly Beijing, which is definitely different to living in rural areas in China. However, if you talk of living in Beijing, you can’t really say it is Westernised. It is already so international that the lines are blurring. I can do almost the same things in China as everywhere else in the Western world. I can do a couple of more things in China. A couple of things I miss in China; one thing, they have no good cheese. But the beers that they brew, and they

40


Volonté Générale 2012 - n°3

have been brewing the beers since 1800-something, are excellent. The Běijīng píjiǔ are perfectly fine and it is not a new development. I mean, if you look at China’s history of several thousand years it is new, but they already have been brewing that beer since 1800. I cannot judge the process of globalisation. Is it a good process for me to go to Beijing and live like that? Yes. But, I cannot judge for the country as a whole. Like Zhou Enlai, a former Chinese minister, supposed to have said when he was asked about the influence of the French Revolution, ‘It’s too early to tell.’ You have to wait basically until history comes to an end to tell if this is a good development or not. I’m sure it is bad for many people and it also good for many people. There is certainly also a revival of Manchester capitalism. For me that is bad; I don’t have to wait for the end of history, to know that it is bad. Does this also affect the music business? The music industry as we knew it, doesn’t exist anymore. Certain things are changing. Especially in Germany there is a new discussion about copyrights. Not the one that has been going on for a long time, but there is one suddenly happening like a flash fire in which I do not have a really clear position. The way copyright is organised cannot remain like that. It has to be reworked. It has to be refocused. I am not talking about Germany, but globally. I do not care for the music industry; if they want to go to hell, they can go to hell. But, the whole copyright situation affects me as well as many other people. Is it possible to record an album in a way like you did in the eighties or nineties? It is not affordable to record in the studio anymore, buy an analogue 24track tape, which costs a thousand euros for one reel, and spend like two weeks working on your stuff. Nobody can pay for that anymore because there is no industry that will be able to sell these records that way. So what we get is two people sitting at home working on their computer and doing something; some of them doing it better and some of them doing it not so well. I do not know anyone anymore that does it the classical way of recording as it was done in the vinyl times or in the time of the CD. I remember the last record we did when we used a record company for it; we had a budget for making the record that was the same as the budget for making the album cover for it. It has demised completely. If you look at anything modestly successful in pop music, they can’t work like that anymore. Einstürzende Neubauten has been a pioneer in ‘crowd finance’ and has used it for some of their work. Is this the future of music? We have done two records like that and a couple of others things. Obviously it must be a good idea, since so many people use it now. People even use that type of financing to make movies and that is a larger sum of money you have to raise. But, you have to keep in mind that we were already in a totally different position when we started doing the crowd-financing model than somebody who is about to start in music. I would not know how somebody that wants to start some work in music

41


Volonté Générale 2012 - n°3

nowadays would start it. It could somehow involve the Internet, but I do not have a solution or a tip about how to do that. Do you also respond to the public in your work? If I had cared about what the audience thinks about what I am or what we are doing, then we would have done something different. Pop music always has to have a connection with the masses. That is already in the etymology, in the root of the word. You have to orientate somehow on that and if you do not do that as a pop musician you will fail. As a pop musician you have to be a couple of ideas further than just orientate on the masses, otherwise it will not even become pop in the sense of popular music. If I had studied what everyone wants, I would have done something different. What I or we have done, is certainly born out of ignorance in the sense that I did ignore them. I did not know what they wanted to hear. There were so many things from the beginning that the people around us told us that we should do different and we did not do it different. I am still here and I am well known, but I still do not care. Of course it hurts me when somebody writes an Amazon.com review and writes crap about me. My answer to that is that I do not read it. It is not that I do not care. I am of course happy when someone really likes it. But, in the sense of staying independent about it, I ignore it. You have always gone against the tide, been an avant-garde. Avant-garde is a military term; the group that precedes the rest of the army. When I am confronted with the term ‘avant-garde’ I always say I prefer to be described, if it has to be in military terms, as a deserter and not an avant-garde. I did not want to precede the army that comes, which would be pop music and after that the bad piece of pop music. What am I? A deserter on one side you could say, or a guerrilla tactic. Somebody in the woods who does something else and storms on the army at the moment they did not expect it; like a partisan. Although you have deserted pop music, you have become quite popular. Did it change you as a musician? If it had not changed me, I would have been doing a very bad thing for such a long time. If I had not learned anything in all those years, it would have been not very good. From everybody who I have worked with, I have learned something. Every concert that I play, any time that I spend in a recording studio or anything that I come up with as an idea should have any influence on me and on someone who listens to it. Is it your goal to change people’s lives or to inspire them? Looking at my own life and socialisation, I know that music became very important at a very early point in my life. I think if I had not heard particular things in particular times of my life, then I would have been weaker. This is probably the most positive thing that music can do. You support somebody in their thoughts in their life situation when necessary; not necessarily changing someone’s mind. I needed to hear particular things when I was fighting with my parents or you can take other

42


Volonté Générale 2012 - n°3

examples, but there are things that supported me, musically speaking. If I have done that to other people then I am very happy about that, but I do not see it as a goal. I am not doing it for them. I am doing it for me. How do you feel about the fact that other bands are influenced by you and use your style of music? That brings us back to the subject of copyright. There is no copyright on ideas. It is very strange. In America, for example, you can copyright a business model. You can come up with the idea of eBay and you copyright it. Nobody else can do it. In Europe there is no copyright on ideas. You can come up with the idea and then others can do it. I am perfectly d’accord with that European view. I do not necessarily think that there should be copyright. Ideas should be free. They should, almost like in a biological fashion, be able to multiply and to mutate. Artistic ideas have to multiply and they have to have general mutations. The strangulating idea of copyright is holding that back. Now you cannot even make a caricature of Mickey Mouse, for example, because that already violates copyright. That is hindering any kind of cultural evolvement; Mickey Mouse did not come out of a vacuum; Mickey Mouse came out of other things. The creation of Mickey Mouse should not be the end of the cultural evolvement. The same goes for any kind of idea. Also for the idea to go out, take some metal debris that we find and play some urban percussion with it. If I was able to copyright that idea and say, ‘You can not do that’, then I would tragically stop any kind of cultural evolvement. It would just end at that point. What are your experiences with copyright in China? When Western companies talk about copyright in China they just tend to be really hilarious, ‘All these people just make a thousand copies of our record and we would have made that and that much money if we would have sold these thousands of records.’ But, the whole point is that no Chinese would be able to buy these records, since they haven’t got the money for it. Nobody would be able to afford their records. If you are a pop star in China they press an initial pressing of a hundred million copies. They are distributed and sold in one go. They never get repressed, because they multiply in it’s own way. After that, they are going to be all over China after you have already made a hundred million copies of it. These are sold for I don’t know what, but nowhere near to what the idea is of Western record companies. And after that, they are just multiplied magically by themselves. It is just a different concept. Pop artists there also make money. They just get paid one time for it because everybody knows that the record will – whatever you do – just spread. It will be downloaded and it will be multiplied. The same goes for movies and for anything else. I saw my own records in the record shops in China and even DVD’s that I don’t have! I didn’t know that they existed. It is hilarious. There are music lovers with shops where you go in and they don’t sell records; you just say ‘this is great’ and then they burn you a copy.

43


Volonté Générale 2012 - n°3

I’m sure it is hard for the music industry that all these things get copied like hell and you cannot apply the same business or copyright model on China. For a Chinese pop star, however, it is pretty easy to make money. Just make a four-year tour in all the cities of China. Then you are able to buy yourself a house in Being and you’re fine. But, you basically have to give your record away, that’s it. Have records lost value in comparison to live music? The live-scene has a different value nowadays. The dematerialisation of the musical product, from vinyl to a non-existing file, gave a completely different validity to live-played music. Apart from the dematerialisation, the actual musical product became more and more valueless. It is a long process of devaluing the product. MP3 or another lossless digitalisation is of a lesser quality than what we had decades ago, in my opinion. The discrepancy between the actual live-played music and the thing that you can just listen to becomes bigger and bigger. The abyss between these two becomes more obvious and therefore at some point they cannot be compared anymore. Of course, you would always say that it is much better to see the Grateful Dead live than hear them on a record. But, it becomes really obvious if the quality of what you listen to in a productform becomes too bad. Friedrich Kittler, a theoretician of the typewriter and phonograms, was convinced up to his death that MP3’s would give everybody headaches. MP3’s work with a technique called ‘masking’; the louder frequency will cover up the lower frequency. Our brain has the capacity to filter the essential sounds out of 200.000 bits that we sense every microsecond. If you stay with hearing, you would hear just the essential things. If you listened, you would hear many things. Our brain functions as a mask, since we are actually able to talk to each other without noticing the kitchen sounds and the traffic out there too much. If you were not able to do that, you would live in a very chaotic world. But, when you put on a headphone and you try to listen to an MP3 of 128 kbs, what is the brain doing? It is listening to the bits and then filters out what is essential. What do you do if not all the 200.000 bits are there? What do you hear? What is the brain doing? Does it go like, ‘where is the rest?’ Only limited impulses get through and your brain starts looking for what is missing. Kittler thought the brain would have some problems with that and we would all get headaches. The problem is not only there with digital music; also vinyl or tape recordings will lose something. Vinyl or tape may sound better, because something physical is happening during the recording process. Tape warms. Particles get into a particular order, they have sympathy with other particles and things get structured. Not only according to electrical law, but also to physical laws. Resonance is one of the most essential physical laws and gives warmth to a tape recording set. However, every recording loses something in the process. The only thing that does not lose anything is live music. 

44


Volonté Générale 2012 - n°3

Uit de kleren Johannes Visser Er is de afgelopen kabinetsjaren veel gestaakt, geprotesteerd en gedemonstreerd. Door leraren tegen de maatregelen die het passend onderwijs zouden treffen. Door docenten en studenten tegen ‘Biggetje Bijsterveldt’. Door werklozen tegen de bezuinigingen op de kunstsector. Het zijn gezellige protesten, met worstenkraampjes en koffie in kartonnen bekertjes. Met vrouwen die de veertig gepasseerd zijn maar toch met een pruik op protestliedjes zingen. Het gaat er vooral om dat we een leuke dag hebben met zijn allen. Een paar maanden terug stonden duizenden midden-veertigers in matrozenpakken op station Amsterdam Sloterdijk. ‘Een protest tegen de bezuinigingen op de marine’, dacht ik. Het bleek om een concert van de Toppers te gaan. Dat is de staat van het protest in 2012. Het is dan ook niet gek dat de ludieke actie ons populairste protestmiddel is. En waar in andere landen jezelf in de fik steken de meest voorkomende ludieke actie is, doen wij het graag wat rustiger aan. Favoriet is het uitbeelden van beeldspraak. Men ‘staat op’ tegen het kabinetsbeleid, maakt ‘een vuist’ tegen een minister, men SCHREEUWT om cultuur. Tijdens een van de studentendemonstraties liep iemand rond in een roze konijnenpak: puur en alleen om uit te beelden dat de student ‘het haasje’ is. Maar het kan erger. Er zijn mensen, nogal veel mensen, die menen dat het noodzakelijk is om hun kleren uit te trekken om hun argumenten kracht bij te zetten, en daar geef ik u graag een overzicht van. 8 december 2010. Twintig boswachters gaan uit de kleren omdat ze het niet eens zijn met de bezuinigingen op Natuurmonumenten. Zij zeggen dat zij zich in de kou gezet voelen. Eén boswachter verklaart voor de camera dat de natuur wordt uitgekleed. De natuur. Wordt uitgekleed. Daar loopt de beeldspraak al spaak, want ik heb nog nooit een eik in een sweater gezien. 19 januari 2011. Twaalf studenten trekken hun shirt uit op de publieke tribune van de Tweede Kamer om te protesteren tegen de bezuinigingen op onderwijs. Ze dragen hemden met daarop de tekst: ‘Kleed ons niet uit!’ Het beeld laat vooral zien dat de student vandaag de dag in ieder geval genoeg te eten heeft. 1 april 2011. Het is de beurt aan de brandweermannen. Ook zij gaan uit de kleren omdat zij zich in de kou gezet voelen. ‘Een uitgeklede brandweer, blust geen pand meer’, staat op een van de protestborden. Het heeft iets licht homo-erotisch. Je vraagt je af of de indiaan, de cowboy en de politieagent om de hoek staan te wachten. Het zijn slechts enkele voorbeelden. Ook in Gent gingen studenten uit de kleren om te protesteren tegen de voortdurende kabinetsformatie en tijdens massa-demonstraties zie je één op de 100 demonstranten met ten minste één kledingstuk te weinig aan, als je die zak die ze over hun kop zouden moeten hebben niet meetelt.

45


Volonté Générale 2012 - n°3

Want het is allemaal zo verschrikkelijk ‘lollig’, zo afgezaagd en vooral zo ontzettend infantiel om beeldspraak uit te beelden. Stelt u zich voor dat Martin Luther King tijdens zijn ‘I have a dream’-speech een slaapmuts op had gehad. Dat Ronald Reagan zijn ‘Tear down this wall’speech vanachter een gigantische Jenga-toren had gehouden en in zijn laatste zinnen een zetje had gegeven. Dat Obama tijdens een van zijn ‘We want change’-speeches kleingeld het publiek in had gegooid. U snapt mijn punt. Alleen in het geval van de protesten tegen de cultuurbezuinigingen is het uitbeelden van beeldspraak te rechtvaardigen: zo kan Halbe Zijlstra het tenminste ook begrijpen. Ook na de komende verkiezingen zal er bezuinigd, en dus geprotesteerd worden. Ik heb slechts één verzoek. Zou u tijdens die demonstraties alstublieft uw kleren aan willen houden. Ook als u zich in de kou voelt gezet, of als u van mening bent dat dit kabinet u uitkleedt, u het kabinet beticht van navelstaren, het beleid u tegen de borst stuit, u toont dat u wordt blootgesteld aan de wrede kabinetsplannen, of als u zich in uw hemd voelt gezet, u zich blootgeeft, of u de naakte waarheid wilt laten zien. Alstublieft, doe het niet. U verdient het om wegbezuinigd te worden. Want wie zijn kleren uittrekt, kan verwachten dat hij genaaid wordt.  Johannes Visser (1988) is neerlandicus en was redacteur van Propria Cures (2008-2011). Een versie van deze column werd ook uitsproken tijdens het politiek programma LLowgenda op Lowlands 2012.

46


Volonté Générale 2012 - n°3

Een redelijke utopie Jordy Geerlings Terwijl politici met stijgende nervositeit spreken over de mogelijke ondergang van de Europese Unie (EU) werpt Jürgen Habermas met zijn Zur Verfassung Europas, in het Nederlands verschenen als Over de constitutie van Europa, wederom een verstandige blik op Europa’s problematische eenwording. Vastberaden houdt Habermas vast aan het Europese project, niet zozeer omdat hij in de eenwording het laatste redmiddel tegen de financiële crisis ziet, als wel vanwege zijn toewijding aan een ideaal: de Europese Unie is het pad naar een kosmopolitische ‘Gesellschaft der Staaten und der Weltbürger’. Uiteindelijk moet dit project niet beperkt blijven tot Europa, maar zich over de hele wereld uitstrekken. Zoals eerder in zijn werk onderschrijft Habermas het project Zum ewigen Frieden van Immanuel Kant (1795). Een dergelijk universalistisch project om de wereld te verenigen onder een constitutionele wereldregering roept echter onmiddellijk de vraag van realiteitszin op. Het geeft de indruk van een onverstoord Verlichtingsutopisme waarvoor geen plaats is in de huidige tijdsgeest, ondergedompeld als zij is in een dystopisch fin-de-siecle denken. Toch is Habermas’ boek geen dogmatische verdediging van het kosmopolitische ideaal, maar een beheerst pleidooi voor het verzekeren van de menselijke waardigheid die de noodzakelijke basis is van mensenrechten. Universele mensenrechten kunnen alleen worden gerealiseerd als de ‘natuurtoestand’ tussen de staten zou worden vervangen door een wereldregering, die conflicten zou behandelen als binnenlandse politiek op grondwettelijke basis. Dit mag onrealistisch klinken, maar volgens Habermas hebben de opmars van het internationaal recht en de opkomst van internationale instituten zoals de VN, het IMF en de oorlogstribunalen de wereld al lang op het pad gezet naar de verrechtlichung, naar de juridificering van internationale verhoudingen. Hoe groot de praktische en politieke problemen omtrent een dergelijk project ook mogen zijn, het kosmopolitische constitutionele ideaal moet volgens Habermas leidend blijven voor de politiek, zelfs in het door crisis geteisterde Europa. Europese politici zouden zich moeten ontworstelen aan de reductie van de Europese politiek tot de technocratische bestrijding van economische problemen, die op dit moment het bredere Europese project verhult en bedreigt. Gedwongen tot verdere integratie door de crisis maakt de politieke elite bovendien besluiten waarbij de burgerij volstrekt buiten spel wordt gezet, bijvoorbeeld omdat de Europese Raad teveel macht naar zich toe trekt. Het Europese Parlement moet daarom veel meer gaan dienen als een daadwerkelijke volksvertegenwoordiging, hetgeen veronderstelt dat een duidelijke grondwettelijke verhouding tussen dit instituut en de EU-raad wordt vastgesteld. Op deze manier kan Europa een democratisch gelegitimeerde, eensgezinde koers varen op het wereldtoneel, waarbij men zich emancipeert ten opzichte van de financiële markten en een positieve invloed uitoefent op de internationale politiek.

47


Volonté Générale 2012 - n°3

Een legitieme voortzetting van het Europese project is verder afhankelijk van een intensievere Europese Öffentlichkeit, waarin de media steevast over Europese zaken berichten. Daarnaast dient er zowel tussen burgers onderling als tussen burgers en regeringen een deliberative Meinungsbildung te ontstaan. Habermas drukt in dit boek zijn stellige overtuiging uit dat een door discussie en overleg gevormde burgerij veel beter in staat zal zijn om mede richting te geven aan de politiek van de EU. Daarnaast kan zij zorgen voor de formatie van wat de EU nu nog mist: een zelfbewuste Europese burgerij die zich verbonden voelt aan Europa, vooral in politiek en sociaal opzicht. Kortom, kosmopolitisme, constitutionalisme, democratisering en de betrokkenheid van de burgerij. Zur Verfassung Europas ligt met deze agenda in de lijn van de eerdere interventies van Habermas met betrekking tot Europa en de mensenrechten, bijvoorbeeld in de bundel Ach, Europa (2008). Het is een agenda die de erfenis van de Verlichting actualiseert en ondanks praktische problemen mag gelden als een van de meest bedaarde, rationele analyses van de Europese en wereldwijde politiek. Habermas staat bovendien niet alleen met zijn project. Zijn politieke overtuigingen komen sterk overeen met die van EU-politici zoals Guy Verhofstadt, terwijl het door de Verlichting geïnspireerde mensenrechtendiscours nog steeds op aanzienlijke steun kan rekenen in de academie, bijvoorbeeld bij filosofen zoals Tzvetan Todorov. In de laatste jaren van zijn leven heeft zelfs Jacques Derrida een rapprochement beleefd met Habermas rondom de publicatie van een gezamenlijk pleidooi over de noodzaak van een gezamenlijke Europese buitenlandpolitiek. Het is daarom te hopen dat het groeiende bewustzijn van de morele noodzaak voor een democratisch geïntegreerd Europa ook door anderen zal worden gehoord, niet alleen in Brussel, maar in alle lidstaten van de EU.  | Jürgen Habermas, Over de constitutie van Europa (Amersfoort Uitgeverij Klement, 2012). Paperback € 18,90. ISBN 9789086870929. Jordy Geerlings (1988) voltooide de onderzoeksmaster Historische Wetenschappen aan de Radboud Universiteit Nijmegen en is thans aan dezelfde universiteit verbonden als promovendus bij de afdeling Geschiedenis.

48


Volonté Générale 2012 - n°3

Pechtolds perceptie van de PVV-kiezer en het populisme Lennaert van Heumen Henk en Ingrid bestaan niet, concludeert Alexander Pechtold (Democraten 66) in zijn in februari verschenen boek Henk, Ingrid en Alexander. Henk en Ingrid zijn een begrip in politiek Den Haag, aangezien Geert Wilders, de fractieleider van de Partij Voor de Vrijheid (PVV), met regelmaat in zijn speeches verwijst naar Henk en Ingrid als de ‘doorsnee Nederlanders’ waar hij voor opkomt.1 Pechtold heeft in de afgelopen vijf jaar steeds meer stelling genomen tegen het populisme in de Tweede Kamer, wat vooral neerkwam op een strijd tegen Geert Wilders en zijn voorstellen als de ‘kopvoddentax’. Het boek Henk, Ingrid en Alexander, waarin Pechtold op zoek gaat naar de beweegredenen van kiezers om op de populistische PVV te stemmen, is volgens hem vooral een verantwoording geworden over deze strijd tegen het populisme. Voor Pechtold staat centraal om ‘anderen te laten zien dat simplistische, populistische politiek tot niets leidt.’2 Het idee voor Pechtolds boek ontstond via een tweet van @henkeningrid, twee PVV-kiezers die zich kritisch uitlieten over Pechtold. Pechtold besloot hen op te zoeken om er achter te komen wat hen bewoog om op de PVV te stemmen. In het najaar van 2011 voerde hij met twaalf andere PVV-kiezers gesprekken over de redenen waarom zij tijdens de laatste Tweede Kamerverkiezingen op Geert Wilders hadden gestemd. Pechtolds conclusie is niet verassend: de PVV-kiezers die hij gesproken heeft, hebben verschillende redenen aangegeven voor hun stemgedrag. Een aantal maakt zich zorgen over de immigratie en de islamisering van de samenleving, zoals bekend het meest uitgesproken speerpunt van de PVV. Anderen vertelden Pechtold dat zij op Wilders hebben gestemd vanwege de problemen in de zorg of het onderwijs. Sommigen vinden de straffen in Nederland te laag, anderen de belastingen te hoog. Ook de originele politieke achtergrond van Pechtolds gesprekspartners was divers: variërend van VVD tot SP en van CDA tot SGP. Een belangrijke eigenschap die de PVV-stemmers echter gemeen hebben, is dat zij vooral uit protest op de partij gestemd hebben. In hun gesprekken met Pechtold komt duidelijk de onvrede met diverse aspecten van de moderne samenleving naar voren. Economische onzekerheid en onvrede over de multiculturele samenleving zijn belangrijke thema’s, maar bij de PVV-stemmers bestaat vooral het gevoel dat de politiek hen niet vertegenwoordigt en hun problemen niet kan oplossen. Opvallend is Omdat Geert Wilders met regelmaat claimt dat ‘Henk en Ingrid’ zich niet kunnen vinden in bepaalde beleidsvoorstellen of dat de politieke beslissingen niet in hun belang zijn, heeft ‘Henk en Ingrid’ voor de politieke tegenstanders van de PVV ook de betekenis gekregen van PVV-kiezers. Een recent voorbeeld van een verwijzing naar ‘Henk en Ingrid’ door Geert Wilders was de presentatie van het verkiezingsprogramma van de PVV op 3 juli 2012, beschikbaar via: http://www.pvv.nl/index.php/visie/verkiezingsprogramma-2012.html (geraadpleegd op 6 juli 2012). 2 Alexander Pechtold, Henk, Ingrid en Alexander (Amsterdam Bert Bakker, 2012) 9. 1

49


Volonté Générale 2012 - n°3

dat verschillende PVV-kiezers tijdens hun gesprek met Pechtold hun afkeer van de PvdA lieten blijken, alsof de PvdA de politieke partij is die het wantrouwen en de teleurstelling van de PVV-kiezers in de politiek belichaamt. Voor de meeste van de bij dit boek betrokken PVV-kiezers was hun steun voor Wilders vooral een stem tegen de andere politieke partijen. Deze conclusies brachten Pechtold bij zijn visie op de politiek. In het boek heeft hij ruim aandacht voor zijn politieke loopbaan vanaf zijn tijd als raadslid en wethouder in Leiden tot aan zijn huidige functie als leider van D66. De opkomst van het populisme en de vlucht van de middenpartijen naar de politieke flanken baart Pechtold grote zorgen. Dit zou Nederland volgens hem op termijn onbestuurbaar maken. Pechtold beschrijft zijn doel in de politiek dan ook als volgt: ‘het populisme te ontmaskeren met een bij deze tijd passende stijl van debatteren.’3 Volgens Pechtold kan dat ‘alleen door het democratische debat scherp en met lef te voeren, met respect voor elkaars opvattingen en idealen.’ Alleen op die manier ‘komen we uit de houdgreep van het populisme’.4 Dit houdt dus een duidelijke taak in voor D66 en de traditionele politieke middenpartijen. De aantrekkingskracht van het populisme heeft volgens Pechtold veel te maken met de manier waarop de middenpartijen in de afgelopen jaren politiek hebben bedreven. De toegenomen aandacht voor incidenten in de politiek, onder andere via schriftelijke en mondelinge vragen in de Tweede Kamer, heeft er volgens Pechtold namelijk voor gezorgd dat de verwachtingen van mensen in de politiek zijn gegroeid.5 Hij concludeert dat mensen de politiek zijn gaan zien als de instantie die verantwoordelijk is voor het oplossen van hun problemen. Doordat de politiek deze verwachtingen niet kon waarmaken, zijn mensen teleurgesteld geraakt in de politiek. Vandaar dat populisten zich graag positioneren als politieke buitenstaanders. Volgens Pechtold wisten de traditionele middenpartijen ook niet goed hoe zij om moesten gaan met de populistische electorale dreiging. Hij wijdt de politieke crises binnen het CDA en de PvdA aan het gebrek aan lef om het eerlijke verhaal te vertellen over moeilijke, complexe maar belangrijke onderwerpen zoals de financiële crisis en de mogelijk verdergaande Europese integratie. Door het naar de mond praten van populisten en het ‘aanschuren tegen populistische politiek’, zoals Maxime Verhagen (CDA) dat volgens Pechtold heeft gedaan, creëer je op lange termijn alleen maar meer onvrede.6 Bovendien leidt dit tot fraaie staaltjes symboolpolitiek. De oplossing is volgens Pechtold om als politicus bij je eigen verhaal te blijven en de populistische politici meer tegen te spreken. Hier komt in het boek vervolgens de politieke D66-boodschap om de hoek

Pechtold, Henk, Ingrid en Alexander, 44. Ibidem, 205. 5 De stijging van het aantal schriftelijke en mondelinge vragen in de Tweede Kamer komt terug in de jaarcijfers van de Tweede Kamer uit 2011, beschikbaar via: http://www.tweedekamer.nl/images/Jaarcijfers_2011_118-226691.pdf (geraadpleegd op 8 juni 2012). 6 Pechtold, Henk, Ingrid en Alexander, 35. 3 4

50


Volonté Générale 2012 - n°3

kijken waarin hervormingen, bijvoorbeeld van de woningmarkt en arbeidsmarkt, centraal staan. Populistische politici die claimen dat hervormingen niet nodig zijn, bedrijven ‘politiek tegen misdadig aan [sic]’, aldus Pechtold.7 Het zal juist de polarisatie in de samenleving vergroten. Met dit boek positioneert Pechtold zichzelf nog duidelijker dan voorheen als de tegenstrever van het populisme. Pechtolds gesprekken met de PVV-kiezers leveren eigenlijk weinig verrassende inzichten op, daarvoor was de empirische basis ook simpel weg te klein. Dit boek gaat dan ook veel meer over de visie van Pechtold op de oorzaken van het populisme en de manier waarop politiek bedreven zou moeten worden om een groter wordende steun voor populistische partijen te voorkomen. Evenals de inhoudelijke standpunten die Pechtold in het boek presenteert, is ook dat een politieke kwestie waar de meningen over verschillen.  | Alexander Pechtold, Henk, Ingrid en Alexander (Amsterdam Bert Bakker, 2012). Paperback €14,95. ISBN 9789035137462 Lennaert van Heumen (1986) is parlementair historicus en heeft recent zijn master North American Studies aan de Radboud Universiteit Nijmegen afgerond.

Zie hiervoor ook het interview met Alexander Pechtold: ‘Pechtolds zoektocht naar Henk en Ingrid’, De Volkskrant, 4 februari 2012. 7

51


Volonté Générale 2012 - n°3

Hoe je profijt kan hebben van Rekto:verso Wout Waanders Het culturele tijdschrift staat onder druk. Inkrimpende abonneebestanden, teruglopende oplages: dat is zo’n beetje de tendens van een gemiddeld cultureel tijdschrift in Nederland. Als kers op de inzakkende taart wordt er dan ook nog bezuinigd op de tijdschriften die berichten over het culturele leven. ‘Opdoeken’ gold meestal als laatste station. In de afgelopen vijf jaar moesten al verschillende tijdschriften het veld ruimen. Nee, fijne tijden voor het Nederlands cultureel tijdschrift zijn het niet. Hoe anders is het bij onze vrolijke zuiderburen. Hoewel ook daar over bezuinigingen gesproken wordt – snijden in de kosten is daar immers misschien nog wel urgenter dan hier – blijven de culturele tijdschriften buiten schot. Mogelijk komt dat omdat die andere discussie (die over de taalgrenzen) nog altijd de boventoon lijkt de voeren. Neem het Vlaamse culturele tijdschrift Rekto:verso. Een gratis cultureel tijdschrift met een ‘verdiepende blik op film, podium, muziek, literatuur en beeldende kunst’ dat diepgravender wil zijn dan de krant, maar toegankelijker dan een vakblad. Ja, dat leest u goed: gratis. Rekto:verso wordt namelijk gesubsidieerd door de Vlaamse overheid. Oplage: 15.000. Vijf maal per jaar. Op 500 plekken verspreid. Me dunkt dat zoiets in Nederland vrijwel ondenkbaar is. Maar Nederlanders hebben gelukkig ook wat aan Rekto:verso. Het is op enkele plekken in Nederland ook te verkrijgen, en misschien wel belangrijker: er hoort een kekke website bij. Deze wordt ook met subsidie gesteund. In Nederland zouden figuren als Philippe Remarque, Frank Volmer en Bert Brussen dan al vrij snel gaan mekkeren over oneerlijke concurrentie,1 maar in België is van zo’n discussie geen spoor te vinden. Profiteren dus, van die Vlaamse cultuursubsidies. Maar hoe doe je dat? Simpel: op de website van Rekto:verso (www.rektoverso.be) staan alle nummers online en alle artikelen zijn in hun geheel te lezen. Daar komt bij dat ze niet gepresenteerd worden als eeuwig ladende pdf’jes, maar gewoon te vinden zijn als pagina op de internetsite zelf. Maar is het dan ook wel het lezen waard? Absoluut! Rekto:verso is werkelijk van alle culturele markten thuis. Dat is goed aangegeven op de site. Aan de rechterkant van de site is een uitgebreid keuzemenu te vinden waarin alle onderwerpen van Rekto:verso terug te vinden zijn: van literatuur tot games, van architectuur tot fotografie. Er wordt zelfs apart aandacht besteed aan het Belgische beleid rondom cultuur. Een leuk onderdeel is ‘Retro:verso’, over niet-actuele kunst, en ‘Kontro:verso’, dat gericht is op controversiële culturele discussies (de Vlamingen zijn verzot op woordgrappen). Ook qua genres is er variatie. Er zijn uiteraard recensies te vinden, maar ook lezingen, essays, verhandelingen en columns. Af en toe wordt

Vgl.: B. Brussen, ‘Subsidie voor Joop.nl is belachelijk’, De Volkskrant (26 mei 2012), beschikbaar via: http://www.volkskrant.nl/vk/nl/3184/opinie/article/detail/3261231/ 2012/05/26/Bert-Brussen-Subsidie-voor-Joop-nl-is-belachelijk.dhtml (geraadpleegd op 1 september 2012). 1

52


Volonté Générale 2012 - n°3

er zelfs een eigen onderzoekje opgezet. Zo geeft een beslist lezenswaardig onderzoek naar het Vlaamse recensielandschap (welke auteurs waar, hoe en vooral hoe vaak zijn gerecenseerd) een mooi overzicht van de eenzijdigheid van de Vlaamse literaire recensenten. Bovendien richten de auteurs van Rekto:verso zich niet alleen op Vlaanderen. Ook Nederlandse kunst en cultuur wordt breed uitgemeten. Dat is vooral goed te zien bij het onderdeel ‘televisie’, waar Nederlandse series uitgebreid besproken worden. Ook culturele zaken uit andere landen wordt onder handen genomen. Alleen Wallonië blijft, gek genoeg, enigszins onderbelicht. Het streven van Rekto:verso lijkt vooral compleetheid te zijn. Dat werkt soms best verfrissend. Zo zijn er genoeg bladen en sites die recensies publiceren over games, films en televisieprogramma’s, maar er zijn er maar weinig die deze kunstvormen ook in de context van een geheel cultureel discours kunnen plaatsen. Het streven naar compleetheid heeft echter ook een keerzijde. Niet alle onderwerpen worden even goed belicht. Onder het onderwerp ‘media’ is al ruim een jaar niks meer verschenen. Het meest recente artikel van ‘Kontro:verso’ stamt zelfs alweer uit 2006. Het lijkt erop dat sommige onderwerpen een beetje verouderd zijn. De site geeft daardoor soms een wat slecht onderhouden indruk af. Bovendien is het keuzemenu een beetje vreemd. Op het eerste gezicht lijkt het geordend op onderwerp (televisie, literatuur, beeldende kunst). Maar na een tweede keer kijken valt de onlogica op. Zo heeft ook het genre ‘column’ een eigen tabblad. Kunnen columns niet over beeldende kunst gaan? Zijn die niet ‘kontro-verso’? Het zoeken wordt er hierdoor niet gemakkelijker op. Daarnaast wordt van geen enkel artikel aangegeven wat voor soort stuk tekst het is. Waar je in de krant de weg gewezen wordt door boventitels als ‘recensie’, ‘interview’, ‘beschouwing‘, ‘preview’ of wat dies meer zij, ontbreekt dit op de site van Rekto:verso. Het is dus telkens weer gissen naar wat je aan het lezen bent. Pas na het laden en het lezen van de eerste alinea kun je je een beetje een indruk vormen van waar het artikel ongeveer heen gaat. Wanneer je op die tijdrovende manier door de website rolt, wordt steeds meer duidelijk dat Rekto:verso zich maar ten dele richt op specifieke kunstuitingen. Meer gaan de artikelen over ‘de plaats van de literatuur in het algemeen’ of ‘de invloed van de media’. Erg interessant voor de gemiddelde Algemene Cultuurwetenschapper – maar minder leuk voor een simpele cultuur minnende ziel, die eigenlijk gewoon wil weten wat het oordeel is over het laatste werk van Lanoye. Deze keuze heeft waarschijnlijk wat te maken met het raadselachtige streven van Rekto:verso. Ze willen namelijk bereiken ‘dat de samenleving meer aandacht krijgt voor de kunsten, en de kunsten meer aandacht voor de samenleving’. Juist ja. Kunst en samenleving naar elkaar toe halen dus. Het Vlaamse equivalent van water naar de zee dragen. Maar het moet gezegd: beter een vage visie dan geen visie. Of een visie die enkel vanuit financieel oogpunt lijkt te worden ingegeven – zoals dat bij sommige Nederlandse tijdschriften wel het geval lijkt te zijn.

53


Volonté Générale 2012 - n°3

Bovendien is het onterecht al te veel te zeuren over Rekto:verso. Het is immers een mooi initiatief, met een ruimere en meer gevarieerde culturele blik dan gemiddeld te constateren is. En het is gratis – iets met een gegeven paard dus. Het belangrijkste advies is daarmee: surf naar Rekto:verso, ploeter je even door de wat onhandige opzet en… profiteren maar!  | Rekto:verso, http://www.rektoverso.be. Wout Waanders (1989) is Masterstudent Journalistiek en Organisatie en hoofdredacteur van literair tijdschrift Op Ruwe Planken.

54


Volonté Générale 2012 - n°3

Vakkenvullers Joep Willemsen Richard de Mos is weg bij de PVV. Hij had zijn plicht vervuld door jaren zijn leider blindelings te volgen. Het is bijna een schitterende beeldspraak: De PVV neemt afscheid van De Mos (demos). Geert heeft het volk verlaten, de laan uitgestuurd en afgedankt. De vraag rijst of het volk eigenlijk ooit echt een stem gehad heeft bij deze partij. Volgens de dissidenten-Kamerleden Marcial Hernandez en Wim Kortenoeven is Geert het contact met de samenleving al lang kwijt. Henk en Ingrid kent hij niet en hij is zich er van bewust dat meer dan de helft van zijn programma niet te realiseren is. Evenals zijn fractiegenoten behandelt Geert het volk als stemvee. De inwisselbaarheid van de PVV-Kamerleden werd de laatste tijd pijnlijk duidelijk. Heb je enige vorm van kritiek of twijfel je aan de grote leider, dan is daar de deur. Ze waren opvulling op een lijst die onmogelijk gevuld kon worden met capabele mensen. De PVV’ers hebben zo bezien weinig carrière gemaakt met hun beëdiging in de Tweede Kamer. Het zijn vakkenvullers gebleven. Het Nederlandse politieke systeem is nooit als democratisch systeem begonnen. Het is altijd een systeem geweest dat langzaamaan democratischer werd. Het parlement dient vanaf het begin wel een vertegenwoordigend orgaan te zijn waar de leden het werk van de regering controleren en waar er door een vrij debat betere ideeën ontstaan. De leden horen allemaal zonder ruggespraak te stemmen, waardoor op basis van eigen inzicht en overtuiging een standpunt wordt gevormd. Waar het monisme (een situatie waar het parlement en de regering sterk verweven zijn) al zorgde voor zwakke coalitiepartijen, zorgt de steeds sterker wordende partijdiscipline voor een kamerbrede lacune. Door de angst om uit de partij gewipt te worden is er weinig tegenspraak. Dit zorgt voor afhankelijke en volgzame Kamerleden die stemmen zonder ruggengraat. Het huidige partijensysteem staat haaks op de originele idee van onafhankelijke leden. Het grote probleem is echter dat de partijbonzen in steeds grotere mate bepalen wie er in de Kamer komt en hoe deze nieuwe kamerleden dienen te stemmen. De interne procedures bij partijen zijn twijfelachtig en in sommige gevallen zelfs ondemocratisch. Dit gebrek aan partijdemocratie is een zeer kwalijke zaak. Het haalt het democratische element uit de Tweede Kamer. De PVV is daar duidelijk over: Geert is de baas. Hoe de leiderschapsstrijd bij GroenLinks zich ontwikkelde was misschien nog pijnlijker en kwalijker, juist omdat deze partij een voorvechter is van democratische waarden. Daarnaast zijn de dissidenten van het CDA – die niet meer op de lijst zullen verschijnen – en de vrouwen die niet op de lijst van de SGP mogen staan, uitwassen van de partijdiscipline. Het is naar buiten toe uiteraard noodzakelijk dat partijleden consequent zijn, maar de angst voor kritiek gijzelt ons systeem. Juist diegenen die kritisch moeten zijn, bewegen zich als makke lammeren die

55


Volonté Générale 2012 - n°3

zich voegen naar de mening van partijbonzen. Ieder Kamerlid is met hetzelfde mandaat bevoegd. De nummer één op een lijst hoort daarom niet meer in de melk te brokkelen te hebben dan nummer dertig. Het is stuitend dat de partijen die onze democratie vertegenwoordigen zich intern vuilmaken aan autoritair en dictatoriaal leiderschap. Ons systeem is vervuild. Er is in democratisch opzicht nog veel te bereiken in Nederland. Laten we beginnen met interne partijdemocratie – de afschaffing van de monarchie komt later wel.  Joep Willemsen (1985) is parlementair historicus.

56



Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.