Sociologie Magazine - nummer 1 / 2022

Page 1

Sociologie MAGAZINE

JAARGANG 30 | NUMMER 1 | MAART 2022 | € 6,-

06 ESSAY Rudi Laermans over de angstcultuur: voer voor sociologen.

14 INTERVIEW Theo Schuyt: “Zonder filantropie geen samenleving.”

22 ACHTERGROND De komende verkiezingen: polarisatie in de gemeenteraad?

Crisis


COLOFON 30E JAARGANG, NR. 1, MAART 2022 Sociologie Magazine is een uitgave van Virtùmedia en verschijnt vier keer per kalenderjaar. REDACTIE-ADRES Grote Rozenstraat 31 , 9712 TG Groningen, E redactie@sociologiemagazine.nl W www.sociologiemagazine.nl HOOFDREDACTIE Roy Kemmers BUREAU- EN EINDREDACTIE Jacob Moerman REDACTIE Frank Van Beek, Gijs Custers, Leonard van ’t Hul, Manuel Kaal, Josje ten Kate, Roy Kemmers, Siebren Kooistra, Vicky Pettens, Rita Smaniotto, Leen Sterckx, Charles de Vries VASTE MEDEWERKERS René Gabriëls, Mark van Ostaijen, Fenneke Wekker

Crisisrijke tijden Door ROY KEMMERS

BEELD IN DIT NUMMER Rob Bell, falco, Flickr.com, Gonghuimon458, istockphoto.com, JosvdV, Burin Kul, lechenienarkomanii, Marcinjozwiak, Pixabay.com, Patrick Savalle, Silviarita, Tumisu, Bart Versteeg, Yosha Wijngaarden

WOORD VOORAF

RAAD VAN ADVIES Marjolein Broese van Groenou, Godfried Engbersen, Giselinde Kuipers, Joanne van der Leun, Wim van Oorschot, Warna Oosterbaan, Piet Renooy, Peer Scheepers, Frank van Tubergen, Sietske Waslander UITGEVER Pepijn Dobbelaer Postbus 595 3700 AN Zeist T 030 692 06 77 E pdobbelaer@virtumedia.nl VORMGEVING Twin Media bv, Zeist (NL) DRUK Veldhuis Media, Raalte ABONNEMENTEN SOCIOLOGIE MAGAZINE 4 nummers per jaar; NSV-leden ontvangen Sociologie Magazine gratis; Particulier € 36,75; Instellingen € 68,50; Studenten/aio € 15,00 Collectieve afname: in overleg. Een abonnement kan elk moment ingaan. Het wordt aangegaan voor een jaar en automatisch verlengd, tenzij uiterlijk twee maanden voor verlenging schriftelijk wordt opgezegd. Correspondentieadres: Uitgeverij Virtùmedia, t.a.v. Sociologie Magazine, Postbus 595, NL-3700 AN Zeist. Telefoonnummer klantenservice: +31(0)85-0407400 (ook voor vragen over bezorging). E-mail: klantenservice@virtumedia.nl. ADVERTENTIES Albert van Kuijk, Virtùmedia T 030 693 11 77, E avankuijk@virtumedia.nl MARKETING Rob van der Linden, Virtùmedia T 030-6913835, E rvanderlinden@virtumedia.nl DISTRIBUTIE VMBpress BV, Heemskerk T 0251 257 935 COVERFOTO: istockphoto.com ISSN 0928-5350 - Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

2 Sociologie MAGAZINE | MAART 2022

W

E LEVEN IN CRISISRIJKE tijden. Het klimaat, corona, vluchtelingen en de woningmarkt zijn slechts enkele van de crises die in het maatschappelijke debat naar voren komen. Daardoor is het alsof het begrip ‘crisis’ de afgelopen jaren aan inflatie onderhevig is geweest. De komst van de ene is nog niet gepasseerd, of de volgende dient zich alweer aan. Zelfs een intradisciplinaire crisis is ons, hoewel niet voor het eerst, voorgehouden. Een crisis van de empirische sociologie, omdat de echte Big Data in handen is van private bedrijven, beweerden Savage en Burrows anderhalf decennium geleden. Voor iedereen die zich sindsdien zorgen heeft gemaakt over het lot van de sociologie, neemt Rense Corten hierover in dit nummer de balans op. De vraag hoe we betekenis geven aan diverse existentiële dreigingen heeft de samenleving voorheen vaak geformuleerd als uitdagingen voor individuen, en daarmee overgelaten aan psychologen en hun terminologieën. De gedeelde, sociologische dimensie van angst, heeft echter belangrijke maatschappelijke uitingsvormen, zo demonstreert essayist Rudi Laermans. Hij schreef voor de Nacht van de Sociologie het fascinerende boekje Gedeelde angsten,

waarvan we u in dit nummer graag een appetizer aanbieden. Hoewel misschien nog geen crisis, de politieke fragmentatie in de Tweede Kamer is groter dan ooit en in maart volgt met de gemeenteraadsverkiezingen een nieuwe graadmeter. Redacteur Charles de Vries peilt de stemming in het lokale bestuur. Daarnaast woeden in verschillende landen publieke debatten over het gender-taalgebruik. Is het nodig, en mogelijk, om voorbij te gaan aan het binaire m/v? In Frankrijk liep de spanning onlangs hoog op, terwijl in Zweden een genderneutrale term vrij gemakkelijk kon worden toegevoegd. In het Nederlandse taalgebied zijn we er nog niet uit, maar is de noodzaak er wel, betoogt redacteur Vicky Pettens. Verder in dit nummer: een bibliometrische analyse van de Nederlandse sociologie van Loet Leydesdorff; het proefschrift van Nella Geurts over de schijnbare tegenstelling van succesvol geïntegreerde mensen met een migratieachtergrond die de meeste uitsluiting ervaren; en Theo Schuyt pleit in een goed gesprek met Leonard van ‘t Hul voor meer onderzoek naar maatschappelijk initiatief, onder de noemer van filantropologie. Genoeg sociologisch gedachtevoer, dus. Never waste a good crisis.


INHOUD

06

14

4 5 6 10

13 14

22

30

17 18 20 22

06 DE ANGSTCULTUUR: 14 “ZONDER FILANTROPIE VOER VOOR SOCIOLOGEN GEEN SAMENLEVING” De covidpandemie heeft de afgelopen twee jaar de westerse angstcultuur in hevige mate aangewakkerd. Rudi Laermans bespreekt het brede scala van angstgevoelens, door een sociologische bril. Over chronische bestaansonzekerheid en het belang van sociale bindingen.

Volgens socioloog en hoogleraar Filantropische Studies Theo Schuyt is het hoog tijd voor een nieuwe wetenschapsdiscipline: de Filantropologie. Een gesprek met hem, over zijn nieuwe boek Filantropie. Hoe maatschappelijke betrokkenheid ons helpt te overleven.

22 POLARISATIE IN DE GEMEENTERAAD?

30 DE TOEKOMST VAN DE EMPIRISCHE SOCIOLOGIE

Afgelopen twee jaar stonden in het Nederlandse politieke landschap vooral de toegenomen tegenstellingen centraal. In hoeverre zijn die terug te vinden in de lokale politiek? En in welke mate zijn die van invloed op de komende gemeenteraadsverkiezingen?

In 2007 publiceerden de Britse sociologen Mike Savage en Roger Burrows een geruchtmakend artikel waarin ze waarschuwen voor het einde van de empirische sociologie. Hoe staat deze tak van de sociologie er nu, bijna vijftien jaar later, voor?

25 28 30 32 34 35

SIGNALEMENTEN COLUMN FENNEKE WEKKER ESSAY: DE ANGSTCULTUUR: VOER VOOR SOCIOLOGEN RUDI LAERMANS METHODE: GEMIXTE SYSTEMATISCHE REVIEWS PAULETTE FLORE, SUZANNE ROGGEVEEN, ANNE ROETERS SOCIOBLOGIE FRANK VAN BEEK INTERVIEW: THEO SCHUYT LEONARD VAN ‘T HUL COLUMN MARK VAN OSTAIJEN ESSAYWEDSTRIJD: DE MAGIE VAN CONSUMPTIE ISABEL BRUIJSTENS PLEIDOOI VOOR EEN GENDERCONTINUÜM VICKY PETTENS POLARISATIE IN DE GEMEENTERAAD? CHARLES DE VRIES WETENSCHAPSDYNAMICA EN SOCIOLOGIE LOET LEYDESDORFF PROMOTIE: DE INTEGRATIEPARADOX JOSJE TEN KATE VAN CRISIS NAAR RENAISSANCE RENSE CORTEN BOEKEN LEONARD VAN ‘T HUL TIJDSCHRIFTEN RITA SMANIOTTO VOETLICHT: MUZIEK ALS COLLECTIEF PROCES JACOB MOERMAN Sociologie MAGAZINE | MAART 2022 3


SAMENSTELLING: JACOB MOERMAN

media IN DE

“Met de liberale wind die vanaf de jaren negentig is gaan waaien, kwam de nadruk nog meer te liggen op eigen keuzes en eigen verantwoordelijkheid. Plichten pasten niet meer in dat plaatje. Kijk naar de participatiesamenleving. De meeste mensen vinden het mooi dat er iets dergelijks is, als je het definieert als “iets voor een ander betekenen”. Maar als je de participatiesamenleving ziet als een bezuinigingsoperatie, waarbij je wordt geacht om voor je buurvrouw te zorgen, dan gaan de nekharen overeind staan.” MONIQUE KREMER IN VRIJ NEDERLAND VAN 9 DECEMBER.

“Ik wil eerst gezegd hebben dat ik voorstander ben van het asielrecht, en dat graag wil behouden. Maar nu wordt het misbruikt voor illegale migratie. Volgens cijfers van de Europese Commissie hebben zes op de tien mensen die binnenkomen, geen recht op asiel. Dat verzwaart de procedure enorm en maakt het voor de mensen die wel voor asiel in aanmerking komen veel moeilijker een status te krijgen. En ten tweede gaan van de mensen die afgewezen worden, maar twee of drie op de tien daadwerkelijk terug.” MARK ELCHARDUS IN DE VOLKSKRANT VAN 15 JANUARI.

“Vaccinologen hadden ervoor gewaarschuwd, maar iedereen snakte er zo naar dat we snel komaf konden maken met het virus, dat we onze wensen voor waarheid hebben genomen. Politici, wetenschapper… Zoeken naar de schuldige van het te grote geloof in de vaccins heeft geen zin. Het zat bij iedereen tussen de oren. Onze verlangens hebben ons in de luren gelegd en de beeldvorming over het belang van het vaccin en over het virus serieus vervormd.” WALTER WEYNS IN DE STANDAARD VAN 27 DECEMBER.

“We hebben een politiek systeem dat het heel moeilijk maakt voor mensen om zich te verbinden en strijd te voeren. Omdat alle strijd meteen gesublimeerd wordt door een partijpolitiek representatiestelsel. En dat is precies waarom het zo belangrijk is om verschillende vormen van strijd met elkaar te verbinden, want dan krijgen mensen het gevoel dat er wel degelijk iets kan. En dan blijkt ook dat wat zo massief lijkt, namelijk die bestaande orde, heel fragiel is.” WILLEM SCHINKEL IN VRIJ NEDERLAND VAN 20 DECEMBER.

De 22ste Dag van de Sociologie

NSV Dissertatieprijs voor Saskia Glas

Op 16 juni vindt de 22ste Dag van de Sociologie plaats, aan de Rijksuniversiteit Groningen. De Dag wordt georganiseerd door de vakgroep Sociologie in samenwerking met de Nederlandse Sociologische Vereniging (NSV) en de Vlaamse Vereniging voor Sociologie (VVS). Centraal staat deze keer ‘100 jaar Sociologie in Nederland’. Abram de Swaan blikt terug op de Nederlandse sociologie in de afgelopen decennia. Het programma omvat daarnaast onder meer een scala aan thematische sessies en de uitreiking van de NSV Scriptieprijzen en de NSV Artikelprijs. Verder wordt samen met studievereniging Sociëtas een extra editie van de Nacht van de Sociologie gehouden. Inschrijving vooraf kan via: www.nsv-sociologie.nl.

De NSV Dissertatieprijs 2021 is gegaan naar Saskia Glas van de RU Nijmegen. Haar proefschrift, getiteld Where are the Muslim feminists? Religiosity and support for gender equality in the Arab region, werd als laureaat uitgeroepen. Glas onderzoekt hierin de invloed van religie op gender-attitudes in Arabische landen. Het rapport van de jury (Paul Schnabel, Pauline Meurs, en Aafke Komter) meldt: ‘Glas concludeert dat het in maatschappelijke debatten over de tegenstelling tussen Islam en feminisme ontbreekt aan nuancering. Niet alleen is de opvatting over feminisme als inherent westers problematisch en strijdig met de empirie, ook is de groep Moslimfeministen veel groter dan publieke debatten suggereren.’

4 Sociologie MAGAZINE | MAART 2022

Gesignaleerd Uitgeverij De Bezige Bij lanceert Het vuur van de vrijheid van de Duitse schrijver en journalist Wolfram Eilenberger. Het boek handelt over de jaren 1933 tot 1943, die het zwartste hoofdstuk in de moderne Europese geschiedenis markeren. Terwijl de catastrofe van de Tweede Wereldoorlog nadert, ontwikkelen Hannah Arendt, Simone Weil, Simone de Beauvoir en Ayn Rand hun visionaire ideeën: over de relatie tussen het individu en de samenleving, tussen mannen en vrouwen, seks en gender, vrijheid en totalitarisme. In het boek volgen we ze van het stalinistische Leningrad naar Hollywood, van Hitlers Berlijn en bezet Parijs naar New York. En vooral naar hun revolutionaire gedachten, die ons heden hebben gevormd. Binnenkort verschijnt bij uitgeverij Damon Filosofie van de sociale wetenschappen. Verklaren, toetsen, interpreteren en oordelen van Menno Rol, een ‘kritische reflectie op belangrijke vraagstukken in de filosofie van de sociale wetenschappen’. Het boek beschrijft onze tijd, waarin nepnieuws zich steeds nadrukkelijker naar de voorgrond dringt, en de vraag naar wat waarheid is buitengewoon belangrijk is geworden. Ook vragen of wetenschappelijke studies betrouwbaar zijn en of een (sociale) wetenschapper neutraal beleidsadvies kan geven, zijn aan de orde van de dag. Daarop kan de wetenschapsfilosofie volgens de auteur het antwoord geven. Ook dit voorjaar bij uitgeverij Damon: Als alle vertrouwen wegvalt van Sybe Schaap, over de waardering van het burgerschap. Bij Amsterdam University Press (AUP) verscheen Het grafiekenboek van Jelke Bethlehem, over het nut van grafieken. Je komt ze overal tegen: in de krant, op de televisie, in wetenschappelijke publicaties en overheidsrapporten. Maar zijn alle grafieken wel even waardevol? En hoe goed zijn de grafieken die het publiek, journalisten, politici, wetenschappers en studenten met grote regelmaat tegenkomen? Een goede grafiek is een krachtig instrument om de boodschap in gegevens naar boven te halen. Er zijn echter ook veel slecht ontworpen grafieken die je gemakkelijk op het verkeerde been kunnen zetten.


De pech-generatie H

ET LEUKE VAN PECH IS DAT het meestal anderen zijn die het hebben. Want hoe vaak heb je nu in je leven echt pech gehad? De meesten van ons zullen zich misschien één of twee momenten herinneren; die keer dat je de trein miste en te laat kwam voor dat sollicitatiegesprek (en dat je achteraf waarschijnlijk dacht: het heeft zo moeten zijn, omdat die baan toch niets voor mij zou zijn geweest). In de praktijk valt pech meestal behoorlijk mee. En om pech kun je achteraf vaak ook nog wel een beetje lachen. Op dit moment ontstaat er een hele ‘pech-generatie’, zoals ik het in de krant zag aangeduid. Dat is de generatie studenten die, a: door het leenstelsel een gemiddelde studieschuld van €15.200 per persoon hebben opgebouwd; b: die hun studie doen ten tijde van de coronapandemie; en c: die geen woning kunnen vinden vanwege de schrijnende tekorten op de woningmarkt. Dat is inderdaad nog eens pech hebben. Want de rest van je leven ben je je lening aan de staat aan het terugbetalen, terwijl je minder èn slechter onderwijs hebt gehad dan de studenten van voor en na de pandemie, wat je positie op de arbeidsmarkt weinig goed zal doen. En bovendien kun je ook nog moeilijker een woning vinden dan studenten van voor en na het leenstelsel, omdat jij die schuld hebt. Hoe is het mogelijk dat in een paar jaar tijd één cohort studenten zoveel over zich heen kan krijgen, waardoor deze studenten er de rest van hun leven nog last van zullen hebben? Ik zou het in plaats van pech liever een veelvoudig ongeluk noemen. Het woord ‘ongeluk’ is ook beter op zijn plek omdat dit niet alleen ‘anderen’ treft. Deze groep studenten is in 2040 namelijk ook de generatie die het zorgstelsel moet gaan dragen onder het juk van een driedubbele vergrijzing: dat komt neer op het betalen van de zorgkosten voor zevenenzestig-plussers, tachtigers

FENNEKE WEKKER COLUMN

Beeld PATRICK SAVALLE, FLICKR

Alleen als we de schade voor hen nu uit alle macht beperken, kunnen we er later misschien nog om lachen.

en een groeiende groep honderdjarigen. Het is bidden dat ze dat voor elkaar krijgen. Ook is dit het cohort dat bovenmenselijke daadkracht zal moeten tonen tegen de dan jaarlijks terugkerende overstromingen, droogte, bosbranden en dijkdoorbraken. Jammer dat de meesten van hen tegen die tijd de handen nog altijd vol zullen hebben om zichzelf staande te houden, door de lange schaduw die het leenstelsel, de pandemie en de krapte op de woningmarkt van de jaren 20 op hun leven werpt. En terwijl er van ze verwacht zal worden dat ze de handen ineenslaan en zich solidair zullen tonen met de ouderen, met de kinderen, met de generaties vóór en ná hen, zullen zij zich vertwijfeld afvragen: ‘Maar wie was er ooit solidair met ons?’ Het ontstaan van een pech-generatie is niet iets wat ons zomaar overkomt en het heeft zeker niet zo moeten zijn. Door politiek onvermogen en onwil hebben wij eigenhandig een veelvoudige ongeluksgeneratie gecreëerd. Alleen als we de schade voor hen nu uit alle macht beperken, kunnen we er later misschien nog om lachen. Sociologie MAGAZINE | MAART 2022 5


DE

angstcultuur: VOER VOOR SOCIOLOGEN ESSAY

DE COVIDPANDEMIE HEEFT DE AFGELOPEN TWEE JAAR DE WESTERSE ANGSTCULTUUR IN HEVIGE MATE AANGEWAKKERD. MAAR HOE ZIET DIE CULTUUR ER PRECIES UIT? RUDI LAERMANS BESPREEKT HET BREDE SCALA VAN ANGSTGEVOELENS, DOOR EEN SOCIOLOGISCHE BRIL. OVER CHRONISCHE BESTAANSONZEKERHEID EN HET BELANG VAN SOCIALE BINDINGEN. Tekst RUDI LAERMANS Beeld MARCINJOZWIAK EN LECHENIE-NARKOMANII, PIXABAY

T

OT VOOR KORT LEEK HET woord smetvrees haast verdwenen uit de alledaagse omgangstaal. Je hoorde het soms wel eens vallen tijdens het griepseizoen, maar vrijwel niemand associeerde de uitdrukking nog met een moeilijk bedwingbare epidemie die tallozen de dood injaagt. Dat was tot maart 2020. De covidpandemie doet ons opnieuw afstand houden van anderen vanwege besmettingsangst. Ze stelt ook enkele sociologische basiswaarheden op scherp. Dat we bijvoorbeeld een geglobaliseerde wereld bewonen: virusvarianten reizen in geen tijd de wereld rond. Of dat ons samenleven is doorschoten van ongelijkheid: onderaan de sociale ladder sorteert iedere nieuwe besmettingsgolf hardere gevolgen door de kleinere behuizing, de noodzaak om uit werken te gaan en op spitsuren het openbaar vervoer te gebruiken, en de hogere toegangsdrempel tot de gezondheidszorg. De pandemie drukt de sociologie echter ook met de neus op een feit dat die discipline courant terzijde schuift: we delen gevoelens op bredere sociale schaal. 6 Sociologie MAGAZINE | MAART 2022

De collectieve angst voor ziekte of dood, of gewoon de vrees voor weer een uitgestelde vakantie, doet mensen thans meestappen in het gevoerde covidbeleid. Evengoed leeft er angst aan de andere kant. Vaccintwijfelaars duchten de mogelijke en onbekende bijwerkingen van de gebruikte entstoffen: actuele gezondheidswinst wordt afgewogen tegen potentieel gezondheidsverlies, met of zonder complotgedachten. Harde antivaxers verbinden de genomen maatregelen dan weer met het bewust opporren van angstgevoelens, wat de aantasting van burgerlijke vrijheden zou legitimeren.

OVERLEVINGSANGST Een beetje sociologische verbeeldingskracht volstaat om in onze samenleving een breed scala van angstgevoelens te ontwaren. Daarbij gaat het bijna altijd om de schrik dat men iets waardevols kan of zal verliezen: het vege lijf, werk en inkomen, publiek of sociaal aanzien, een partner of vriendin… Die verliesangsten – maar dat is dus een pleonasme – zijn natuurlijk niet nieuw. Hun contour, intensiteit en belevingswijze wisselt echter met bredere

maatschappelijke ontwikkelingen en de groep waartoe iemand behoort. Neem bijvoorbeeld de combinatie van de-industrialisering en toegenomen flexibilisering. Onder kortgeschoolden komt de nieuwe diensteneconomie neer op precaire arbeid. Pakjesbezorgers, fastfoodwerkers of schoonmakers verrichten afmattende fysieke arbeid tegen een bodemloon en met minimale sociale rechten (zo ze die al genieten). Vaak zijn het schijnzelfstandigen, hebben ze een kortlopend contract of werken ze als dagloner via een uitzendkantoor. Binnen dit precariaat – de uitdrukking stamt van Guy Standing – heerst chronische bestaansonzekerheid. Wellicht is dat een te vriendelijke uitdrukking voor het bange uitkijken, steeds weer opnieuw, naar het einde van de maand of de gedurige schrik dat de rammelende auto het voorgoed zal begeven. Overlevingsangst lijkt vaak het juistere woord; die speelt ook een rol in het dagelijks verrichte werk. De meeste klanten zijn korzelig en gedragen zich lichtgeraakt, bij te veel klachten dreigt ontslag, en de arbeid is gechronometreerd. Het wordt inderdaad nogal eens vergeten dat het fordisme van


RUDI LAERMANS IS HOOGLERAAR SOCIALE THEORIE EN KUNSTSOCIOLOGIE AAN DE KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN. HIJ PUBLICEERDE VORIG JAAR HET ESSAY GEDEELDE ANGSTEN, DAT HIJ SCHREEF IN OPDRACHT VAN DE NACHT VAN DE SOCIOLOGIE. DAARIN BELICHT HIJ VANUIT EEN ANDERE INVALSHOEK THEMA’S DIE HIJ EERDER BEHANDELDE IN ZIJN ESSAYBUNDEL IK, WIJ, ZIJ. SOCIOLOGISCHE WEGWIJZERS VOOR ONZE TIJD.

de repetitieve fabrieksarbeid naar de lousy jobs in de service-economie migreerde: zoveel burelen schoonmaken per poetsbeurt, zoveel minuten om een pizza te bakken, zoveel bewegingen om in een woonzorgcentrum een lichaam te fatsoeneren.

PRECAIRE WELSTAND De situatie van de kleinhandelaar om de hoek en de employee die secretariaatswerk verricht, oogt minder dramatisch. Ze kunnen een hypotheek afbetalen, jaarlijks op vakantie gaan en de kinderen laten doorstuderen. De kleinhandelaar ervaart echter ook toenemende druk van de grote ketens, en de lagere bediende weet de eigen baan bedreigd door de oprukkende robotisering en AI-systemen. De lage middenklasse zakt nog niet door de vloer, maar leeft wel in precaire welstand. Dat genereert sociale dalingsangst, met het precariaat als negatieve referentiegroep. Het lage en middelste segment binnen de middenklasse zien bovendien hun collectieve identiteit gecontesteerd door langgeschoolden. De zich kosmopolitisch gebarende stedelijke cultuurburger kijkt neer op hun gehechtheid aan heimat of

natiestaat en vindt traditionele waarden als netheid van een benepen geest getuigen. Het wordt beleefd als een aanval op het eigen zelfbeeld: subjectieve statusangst secondeert de objectieve dalingskans. Dat geeft een explosief mengsel. Extreemrechtse populistische partijen exploiteren en articuleren de bestaande angsten van het precariaat en het onzekere deel van de middenklasse. Hun discours wijst twee grote boosdoeners aan. Bovenaan ontneemt de politieke elite het volk de macht en spuwen gesubsidieerde betweters Jan Modaal in het gezicht. Onderaan stijgt het aantal cultuurvreemden en allochtone hangmatliggers. Ze zijn met velen en het worden er almaar meer: ‘zij’ bedreigen ‘ons’. Populisten zijn gewiekste angstentrepreneurs. Ze verbinden latent gedeelde

angsten met twee discursieve angstobjecten (over de bezittende klasse hoor je hen nauwelijks of niet). Die simplificatie is performatief: angst verandert in woede, elite en de Andere mogen worden gehaat. Vijanden boezemen angst in, maar ze kunnen ook worden overwonnen, ja vernietigd.

VERDIENMODEL Angst is behalve een politiek ook een economisch verdienmodel. We worden om de oren geslagen met publiciteit die inspeelt op reële of denkbeeldige, manifeste of latente angstgevoelens. Alarminstallaties en allerhande verzekeringen helpen have en goed te beveiligen, schoonmaakproducten beschermen in diverse regionen – gaande van de keuken tot de gezichtsporiën – tegen ongewenste indringers. Die koppeling van mogelijk gevaar aan de komst Sociologie MAGAZINE | MAART 2022 7


of aanwezigheid van ongewenste gasten is een constante in angstcommunicatie. Ze kenmerkt het populistisch discours, doortrekt nogal wat goedbedoelde gezondheidsvoorlichting (zie het dominante covid-discours) en staat centraal in angstmarketing: die positioneert koopwaren als dam tegen schadelijke ‘vreemdelingen’. Angstcommunicatie beheerst al langer de traditionele massamedia. Sensationeel nieuws is vaak angstnieuws, dat op zijn beurt graag het crisisregister bespeelt. Vluchtelingencrisis, economische crisis, ecologische crisis, gezondheidscrisis: telkens moeten we onszelf een beetje tot zeer veel zorgen maken. Dat is juist de crux van angstcommunicatie. Ze adresseert ons als potentieel belanghebbende bij een nakend gevaar, zoal niet als direct slachtoffer van een komende dreiging. Angstnieuws genereert daarom aandacht, corresponderend met een publieksaantal dat publicitair en anderszins te gelde kan worden gemaakt. Alweer een makkelijk verdienmodel, inderdaad. De covidpandemie zou haast doen vergeten dat zich in de slipstream van 9/11 nog een andere groep ‘angstondernemers’ aandiende. Terroristen pogen munt te slaan uit onze doodsangst, ongetwijfeld de meest gedeelde vrees. Iedere aanslag mikt op betrokkenheid van de kant van niet direct betrokkenen. Daarom moorden

Angstregimes bestonden en bestaan: totalitaire staten stoelen op de vrees voor fysieke eliminatie. 8 Sociologie MAGAZINE | MAART 2022

terroristen lukraak op publieke plekken of blazen ze in toeristische trekpleisters willekeurig hotels op. Dat boezemt angst in: ‘Ook ik had mij daar kunnen bevinden.’ Of: ‘Ook ik zit geregeld op een bank in het park of aan een cafétafeltje.’ Het identificatie-effect behoeft wel de versterkende werking van de massamedia: daarzonder creëren terroristische aanslagen geen brede angstgolven. Het is inderdaad een perverse looping: de politiek gemotiveerde angstcommunicatie van terroristen teert op de commercieel gedreven angstcommunicatie van de media.

UIT EIGEN KRING De ons omringende angstcommunicatie is zodanig effectief dat we een angstcultuur bewonen, zo stelde Frank Furedi al meer dan twee decennia geleden. Volgens hem zijn we daarom bevreesd voor niets of nauwelijks iets. Denkbeeldige gevaren en disproportionele angsten zetten de toon, zoals de door opvoedkundigen aangewakkerde schrik dat een beetje ouderlijke boosheid een kind voorgoed kan traumatiseren. Onze ontvankelijkheid voor dat soort angsten zou sterk samen-

hangen met het verrafelen van het sociale weefsel. Mensen die meer op zichzelf zijn teruggeworpen, bezitten minder weerbaarheid tegen mogelijke angsten omdat de schutskring bij uitstek wankelt: solidariteit, of het zich opgenomen weten in een collectief verband. Sociale bindingen werken volgens Furedi kortom angstdempend. De stelling dat we in een angstcultuur leven, is dubbel eenzijdig. Ze negeert het bestaan van gedeelde angsten binnen deze en geen andere groep: overlevingsangst bijvoorbeeld typeert het precariaat, niet ook de klassen daarboven. Daarnaast stapt Furedi al te vlotjes over het bestaan heen van legio vanzelfsprekendheden. Die maken dat we ook in de vloeibare moderniteit – deze uitdrukking heb ik natuurlijk van Zygmunt Bauman – handelen met een minimum aan ontologische zekerheid met betrekking tot het alledaagse leven. We hebben een basisvertrouwen in de fysieke wereld (de vloer zakt zo dadelijk niet onder mij weg), evenals in onze sociale omgeving: ‘De meeste mensen deugen.’ Automobilisten zullen stoppen wanneer het verkeerslicht op rood springt en een onbekende die in de kroeg een gesprek met


je aanknoopt is niet per definitie een verdacht sujet. Daarbij hanteren we normaliteitsclausules: een auto komt niet met een te hoge snelheid aankoersen, de caféganger ziet eruit als een mogelijke buur. In een heuse angstcultuur of een angstmaatschappij – de Duitse socioloog Heinz Bude publiceerde enkele jaren geleden een boek met die titel – vertrouwen we nog enkel mensen uit eigen kring. Die kan familiaal of religieus zijn, of met de eigen clan of stam samenvallen. Mensen vallen daarop terug in een falende staat. Het is het gelijk van Hobbes (en de blinde vlek van Furedi): zonder een gezag dat handhaaft kunnen we überhaupt geen fiducie hebben in mensen die van buiten onze sociale schutskring komen. Tegelijkertijd had Hobbes het ook niet bij het rechte eind. Zijn Leviathan is een absolute vorst die in ruil voor volledige onderschikking de staatloze natuurmensen bevrijdt van hun doodsangst. Zo’n blanco cheque is een vrijbrief voor officiële terreur. Angstregimes bestonden en bestaan: totalitaire staten stoelen op de vrees voor fysieke eliminatie.

CONCURRENTIELOGICA Eerder had ik het al over precariteit. Die is er in twee versies. Onderaan de sociale ladder creëert ze chronische overlevingsangst, bovenaan resulteert ze in permanente faalangst. De langgeschoolde flexwerker hopt van project naar tijdelijke baan en is onafgebroken in touw: het verschil tussen werktijd en vrije tijd vervaagt. Men dient zich ook doorlopend te bewijzen met een nieuw briljant idee voor een onderzoek, een investering, een reclame, een ICT-klus… Of dat ook lukt, nu en in de toekomst? Juist die vraag creëert een chronische faalangst. Je haalt het thans in de wetenschap dat je niet weet of je het ook morgen beter zal doen dan een naaste concurrent. Het brein moet stormen en excelleren, initiatief is een must: deze regel geldt ook voor de langgeschoolden in dienstverband. De heersende neoliberale managementcultuur rekent inderdaad nogal genadeloos af op prestatie-indicatoren tijdens functioneringsgesprekken en bij beslissingen over bevorderingen of mogelijke ontslagen. Ze kopieert binnen organisaties de daarbuiten heersende concurrentielogica door werknemers te beoordelen op basis van het aantal gescoorde projecten, gezond gemaakte patiënten of afgewerkte dossiers. De inhoud doet er minder toe dan

Neoliberalisme, dat is het rücksichtslos praktiseren van het maxime dat alle angst neerkomt op verliesangst.

het volume: kwaliteit is kwantiteit, ‘meten is weten’. Dit is voorzeker een ietwat gechargeerde voorstelling van zaken. Maar ze bevat een kern van waarheid. Vele hoogopgeleiden leggen namelijk wel degelijk gedurig examen af en vrezen daarbij niet over de gelegde lat te kunnen springen: stress is just another word for anxiety. Als flexwerker verkopen ze met geen, weinig of veel succes hun diensten; als vast aangestelde kunnen ze bogen op lage, middelmatige of hoge scores op de gehanteerde graadmeters van productiviteit. In beide gevallen regeert de individualiserende marktlogica en haar adagium dat falen geen optie is. Maar die kans bestaat per definitie in een concurrentiële omgeving: neoliberalisme en faalangst zijn twee zijden van eenzelfde munt. Neoliberalisme rijmt op marktisme (dat treffende neologisme danken we aan Abram de Swaan). Het positioneert langgeschoolden binnen en buiten organisaties als ondernemers die met elkaar concurreren om economisch en symbolisch kapitaal, geld en aanzien, monetaire en sociale waardering. Het nettoresultaat is een werkklimaat dat permanent differentieert tussen winners en losers. Niemand wil een loser zijn, iedereen ambieert de status van winner. De logische keerzijde luidt dat iedereen de positie van verliezer vreest. Het is de kwintessens van het neoliberalisme:

de angst om te verliezen motiveert het verlangen om te winnen. Neoliberalisme, dat is het rücksichtslos praktiseren van het maxime dat alle angst neerkomt op verliesangst.

ONT-ANGSTEN Beschaving is sublimatie, het kunnen ontstijgen en ombuigen van spontane driften en affecten, zo stelden Sigmund Freud en – binnen de sociologie – Norbert Elias. Angst is zo’n gevoel dat in situaties van dreigend gevaar ongevraagd opduikt. Daarnaast kan het ook worden geregisseerd en gemanipuleerd, zo leren populisme en neoliberalisme. Angst werkt sociaal verbindend en ontbindend. Oorlog tegen een gemeenschappelijke vijand solidariseert: uit die sociologische waarheid slaan de populistische angstentrepreneurs politieke munt. Het neoliberale arbeidsregime combineert daarentegen individuele faalangst met een veralgemeend onderling wantrouwen: iedereen is een concurrent van iedereen. Dat is inderdaad een vriendelijkere heruitgave van Hobbes’ bekende karakterisering van de natuurtoestand waarin alle mensen elkaar naar het leven staan als wolven: homo homini lupus. Kan het anders? De moderne verzorgingsstaat wil ontangsten door te verzekeren dat burgers kunnen rekenen op een vervangingsinkomen bij werkloosheid en arbeidsongeschiktheid. Ze dempt ook collectieve angstgevoelens door middel van een uitgebreid netwerk van voorzieningen, gaande van publieke gezondheidszorg over sociale woningbouw tot openbaar vervoer. De zorgstaat is een kathedraal van beschaving, gebouwd op de trias van vrijheid, gelijkheid en solidariteit. Het neoliberale geloof sloopt belangrijke delen van deze kerk in een tijd dat juist meer angstdemping nodig is, door de liberalisering van arbeidsmarkten en het functioneren van organisaties. Deze patstelling vraagt om een uitweg en een paradigmashift, weg van het marktisme.

Sociologie Magazine verloot drie exemplaren van Rudi Laermans’ Gedeelde angsten. Kleine sociologie van maatschappelijke onzekerheid. Wilt u weten hoe? Kijk dan op de achterpagina van dit nummer!

Sociologie MAGAZINE | MAART 2022 9


TERRA INCOGNITA:

Gemixte Systematische Reviews METHODE

LITERATUURONDERZOEK IS EEN ESSENTIEEL ONDERDEEL VAN TOEGEPAST EN FUNDAMENTEEL ONDERZOEK. IN HET KADER VAN EEN WETENSCHAPPELIJK INNOVATIEPROGRAMMA DEED HET SOCIAAL EN CULTUREEL PLANBUREAU ERVARING OP MET ‘GEMIXTE SYSTEMATISCHE REVIEWS’. DRIE MEDEWERKERS DOEN VERSLAG. Tekst PAULETTE FLORE, SUZANNE ROGGEVEEN, ANNE ROETERS Beeld TUMISU, PIXABAY

S

YSTEMATISCH LITERATUURonderzoek is een nuttige methode om wetenschappelijke literatuur samen te vatten en kan zelfstandig worden ingezet om allerhande sociaalwetenschappelijke onderzoeksvragen te beantwoorden. In het verleden zag je vaak literatuurstudies waarin óf kwalitatieve, óf kwantitatieve studies worden verzameld en geanalyseerd. Echter, wanneer men wat bredere fenomenen bestudeert is kiezen voor één inslag onverstandig: je krijgt dan een incompleet beeld. Een geschikte oplossing hiervoor is een mixed-methods-aanpak door middel van een Gemixte Systematische Review (GSR). Deze vorm van mixed-methods-onderzoek komt met uitdagingen. Je bevindt je als onderzoeker immers met regelmaat op het terrein van andere disciplines, waarin de vanzelfsprekendheid van methoden en jargon overweldigend kan zijn. Waar de GSR al redelijk populair is in sommige hoeken van de medische wetenschappen, is het vrij nieuw voor de sociale wetenschappen, oftewel een terra incognita. Wij gingen op expeditie naar de GSR en 10 Sociologie MAGAZINE | MAART 2022

schreven een soort reisverslag, in de vorm van deze bijdrage. Onze interesse in de GSR ontstond tijdens ons project de Veranderende Wereld van Werk. Dit project behelsde onderzoek naar drie grote ontwikkelingen op de arbeidsmarkt, namelijk robotisering, platformisering en het kunnen combineren van werk en zorg. Voor ieder van die ontwikkelingen hebben we een GSR uitgevoerd waarin we kwantitatieve en kwalitatieve studies tot één geheel bijeen hebben gebracht. Dit project leverde naast inhoudelijke kennis ook veel methodologische kennis op.

COMPLEXE VRAAGSTUKKEN Een Systematische Review (SR) is uitermate geschikt om empirische onderzoeksvragen mee te beantwoorden. Het systematisch zoeken, selecteren en synthetiseren van verschillende studies resulteert in een sterkere wetenschappelijke basis dan wanneer je een onderzoeksvraag probeert te beantwoorden met één enkele studie. Bij een reguliere SR doorlopen onderzoekers zo’n twaalf stappen, waaronder een uitgebreide systematische zoektocht door databases,


het systematisch screenen van de gevonden literatuur op geschiktheid en het samenvatten van de artikelen. De systematiek beschermt de onderzoeker tegen verschillende valkuilen, zoals de confirmation bias (enkel opnemen van artikelen die het gelijk van de auteur bevestigen) en availability bias (enkel artikelen opnemen waarmee de auteur al bekend is). Ook kan je met grotere zekerheid vaststellen of er gaten zitten in de wetenschappelijke literatuur. Een GSR is een specifiek type SR, waarin kwalitatief én kwantitatief onderzoek bewust gecombineerd worden. Zo zijn we beter in staat om op complexe vraagstukken een genuanceerder antwoord te geven. Dit was belangrijk voor ons project waarin een ingewikkeld vraagstuk als arbeidsmarktontwikkelingen is bestudeerd. Volgens Ferguson en collega’s zijn er drie momenten bij het uitvoeren van een GSR waarin men goed moet nadenken of en hoe de verschillende soorten literatuur gemixt kunnen worden: de voorbereiding, de zoektocht en de synthese. Om de uitvoering te doen slagen beargumenteren wij dat er tijdens de GSR aandacht moet zijn voor de samenstelling van het team en het ver-

talen van elkaars inzichten. Idealiter ga je op pad met een gemixt team, met ongeveer evenveel kwalitatieve als kwantitatieve onderzoekers. We komen daar op onze tocht door terra incognita geregeld op terug.

JUISTE VOORBEREIDING Een goede expeditie begint met de juiste voorbereiding. Allereerst reflecteer je op een voorlopige literatuurverkenning in de vorm van een pilot. Een belangrijke vraag binnen die reflectie is: is er voldoende kwantitatief en kwalitatief onderzoek om een GSR te schrijven? Voor een goede GSR

Een goede expeditie begint met de juiste voorbereiding.

moeten namelijk genoeg kwantitatieve én kwalitatieve studies beschikbaar zijn, anders zijn er ofwel te weinig cijfers voor een betrouwbaar beeld ofwel te gefragmenteerde kwalitatieve inzichten. Daardoor krijg je te weinig inzicht in wat deze studies samen zeggen. Tijdens onze studie hebben wij kleinschalige pilots uitgevoerd, waarbij we keken of we genoeg thematische variatie hadden, uit genoeg verschillende landen en vanuit genoeg disciplines. Dat gaf inzicht in hoe de literatuur eruit zag. We hadden echter in eerste instantie niet voldoende gekeken naar de balans tussen kwalitatief en kwantitatief onderzoek. Die balans viel bij de uiteindelijke systematische zoektocht helaas wat tegen, en mede daardoor moesten we nog handmatig naar literatuur zoeken om een goed beeld te kunnen schetsen.

BREDE ZOEKTOCHT Het tweede moment waar we aandacht aan moesten besteden was het uitstippelen van de route voor onze tocht. Welke landen wilden we gaan bezoeken? Welke talen spreken ze daar? Welke hotspots zijn de moeite waard? In wetenschappelijke termen: is het verstandig om één set zoektermen en selectiecriteria te vinden die goed toepasbaar zijn voor zowel kwalitatieve als kwantitatieve literatuur, of moeten er aparte criteria komen? Waar beoordelen we die diverse studies precies op? Wij kozen voor een brede zoektocht met veel aandacht voor het opstellen van de zoekcriteria en het uitwerken van de verschillende stappen in ons zoekprotocol. Deze stappen doorliepen we naar tevredenheid en we kregen daarom in eerste instantie een aantal cruciale studies boven water. Een goed startpunt voor de eerste analyse. Later zagen we echter, zoals hierboven beschreven, dat we een deel van de relevante literatuur gemist hadden. Als we ons hier eerder bewust van waren geweest, hadden we dit wellicht kunnen ondervangen door aparte selectiecriteria op te stellen, zodat met name de vindbaarheid van de kwalitatieve studies werd vergroot. We hebben veel gedebatteerd of we artikelen ook wilden beoordelen op methodologische merites. Dit bleek echter niet haalbaar vanwege ontbrekende informatie over de gebruikte methodologie in de gevonden artikelen, de grote hoeveelheid verschillende designs (zowel kwantitatief als Sociologie MAGAZINE | MAART 2022 11


kwalitatief) en het feit dat onderzoekers vaak kwantitatief of kwalitatief geschoold zijn en het daardoor lastig is de literatuur van de andere kant te beoordelen. Dit werd nog versterkt doordat we in twee van de drie teams kwalitatieve onderzoekers misten. We grepen daarom enkel in als er écht iets niet pluis was: bijvoorbeeld door het verwijderen van computer-gegenereerde artikelen of artikelen met fundamentele ontwerpfouten. Toch zien we in het vervolg mogelijkheden om methodologie mee te nemen in de beoordeling. Er zijn bijvoorbeeld GSRchecklists beschikbaar om de gevonden literatuur te beoordelen. Daar zijn wel enkele kanttekeningen bij te plaatsen: in het projectteam moeten zowel kwalitatieve als kwantitatieve onderzoekers aanwezig zijn, zodat zij hun ‘eigen’ kant kunnen beoordelen en dit ook met elkaar kunnen bespreken. Enige ‘vertaalkracht’ is dus essentieel. Ook blijft het beoordelen van studies mensenwerk, en is het niet áltijd verstandig om beslissingen blind te baseren op de optelsom van een checklist. De checklist kan ons echter wel op weg helpen bij het opsporen van zwaktes.

PAULETTE FLORE IS KWANTITATIEF METHODOLOOG. SUZANNE ROGGEVEEN IS COÖRDINATOR METHODEN & INNOVATIE EN KWALITATIEF METHODOLOOG. ANNE ROETERS IS ONDERZOEKER EN PROJECTLEIDER VAN DE PROGRAMMAGROEP BELEIDSVISIES, BURGERVISIES & GEDRAGINGEN. WIE GEÏNTERESSEERD IS IN HET ARBEIDSMARKTONDERZOEK, ZIE HET DOSSIER DE VERANDERENDE WERELD VAN WERK OP WWW.SCP.NL.

INZICHTELIJK MAKEN Aan het eind van een reis gaan we normaal gesproken in een café zitten, nemen we warme chocolademelk en als vanzelf vormen onze herinneringen samen een verhaal. Hoe anders gaat dat bij een GSR. De fase van synthetiseren, waarin de verschillende soorten literatuur samen tot één geheel worden gebracht, vergt juist veel planning, nadenkwerk en tijd. Er zijn verschillende designs en analysetechnieken, waarover men eigenlijk al moet nadenken op het moment dat de onderzoeksvraag wordt opgesteld. Analyseer je de kwalitatieve en kwantitatieve studies tezamen in een zogenaamd convergent design? Of kies je ervoor om eerst het ene type studies te analyseren, en de opgedane inzichten als input te gebruiken bij de analyse van het andere type studies – een zogenaamd sequentieel design? Het is verstandig daar heldere keuzes in te maken. In onze deelstudies werd gekozen voor een convergent design, waarbij onze resultaten thematisch waren georganiseerd. Door deze verschillende typen studies te combineren konden we inzichtelijk maken op welke manieren arbeidsmarktontwikkelingen ingrijpen op de kwaliteit van werk. Daarbij konden we de uitkomsten wegen en vergelijken. 12 Sociologie MAGAZINE | MAART 2022

We hebben veel gedebatteerd of we artikelen ook wilden beoordelen op methodologische merites.

Het tekort aan de hoeveelheid kwalitatief onderzoekers in het team bleek lastig, ook voor de synthese. Enkele medewerkers met een kwalitatieve achtergrond van buiten het team hielpen om bijvoorbeeld de resultaten goed op te schrijven en bij elkaar te brengen. Met een meer gemixt team was de synthese-fase waarschijnlijk aanzienlijk sneller gegaan. Het goed samenbrengen van kwalitatieve en kwantitatieve resultaten vraagt namelijk dat je goed kan uitleggen wat de meerwaarde is van de studies sámen, in plaats van de kwalitatieve en kwantitatieve resultaten afzonderlijk. Deze ‘vertaling’ van de ene naar de andere kant vergt veel samenwerking, scholing, oefening en mankracht. Het was een reis met pieken en dalen. Maar: als je de verschillende studies eenmaal verwerkt hebt, valt het op hoeveel waardevolle informatie het proces heeft opgeleverd. We zagen bijvoorbeeld dat kwantitatieve studies inzicht gaven in hoeverre robotisering zich doorzet in Europa, terwijl kwalitatieve studies beschreven hoe werknemers in een bepaalde sector en land ervoeren om samen te werken met robots. Twee verschillende soorten inzichten dus, waarin we de cijfers gebruikten om inzicht te krijgen in hoeveel sprake er is van robotisering en de kwalitatieve studies gebruikten om te zien hoe werknemers robotisering ervoeren. Een GSR is wat ons betreft dus een veelbelovende methode en we bevelen het absoluut aan als onderzoeksdesign, vanwege de mogelijkheden om complexe vragen te beantwoorden. De belangrijkste conclusie, tot slot, is misschien wel dat wie zelf zo’n GSR-expeditie onderneemt op weg moet gaan met een bruikbaar reiswoordenboek en een goed gemixt team. Zodat de terra incognita verder kan worden verkend en de reis nóg leuker wordt.

LITERATUUR

Leveraging the opportunities of mixed methods in research synthesis: key decisions in systematic mixed studies review methodology. S. Ferguson, M. Kerrigan & K. Hovey (2020) In: Research Synthesis Methods, 11(5), 580-593. Mixing and matching: using qualitative methods to improve quantitative impact evaluations (IEs) and systematic reviews (SRs) of development outcomes. E. Jimenez et al. (2018) In: Journal of Development Effectiveness, 10(4), 400-421.


HET stoppen

grote Tekst FRANK VAN BEEK Beeld SILVIARITA, PIXABAY SOCIOBLOGIE

N

OOIT MEER WERKEN EN je tijd zinvol spenderen. In je passies duiken. Meer tijd doorbrengen met je familie. Het zijn dingen waar velen van dromen. Dat geldt zeker voor de adepten van de FIRE-Beweging: zij zetten alles op alles om zo vroeg mogelijk met pensioen te gaan. FIRE is een fenomeen dat is overgewaaid vanuit de Verenigde Staten en staat voor Financial Independence, Retire Early. In grote lijnen gaat het erom om in korte tijd genoeg kapitaal te vergaren en dan van het rendement te leven. Belangrijk is om tot het zover is een zuinig bestaan te leiden. Een auto of een huis kopen laat je best ter zijde. Daarnaast moet je voldoende carrière maken of extra veel werken, zodat je elke maand voldoende geld opzij kan zetten. Dat geld mag niet verkommeren op een spaarrekening, maar moet onmiddellijk geïnvesteerd worden in beleggingen of vastgoed. Niet alle FIREaanhangers proberen al op hun veertigste te stoppen met werken. Het doel kan ook zijn om zoveel mogelijk vrijheid te ‘kopen’, om dan nog slechts deeltijds te werken, of een minder stressvolle baan te kiezen.

MOTIVATIE Nu hoef je geen FIRE-adept te zijn om te willen stoppen met werken. In België is het een langdurig beleidsvraagstuk om mensen zover te krijgen te blijven werken tot aan hun pensioen. Na het optrekken van de pensioenleeftijd ligt de werkelijke gemiddelde pensioenleeftijd er nog steeds een stuk lager, zo schrijft het weekblad Knack. Op dit moment moet vooral de

vrees voor een lager pensioen motiveren om niet eerder te stoppen. Volgens psychologe en motivatie-expert Hermina van Coillie volstaat dat niet: hervormingen van het pensioenstelsel moeten gepaard gaan met aanpassingen op de werkvloer. Ze wijst op drie te vervullen basisbehoeften: autonomie, betrokkenheid en competentie. Werknemers moeten voldoende beslissingen kunnen nemen, mits ze voldoende omkadering krijgen. Daarnaast moeten ze zich verbonden voelen met hun werk. Ten slotte willen ze ook het gevoel hebben dat ze iets kunnen.

THE GREAT RESIGNATION Mensen verbonden houden met hun werkvloer leek in de Verenigde Staten in 2021 lastiger dan in de voorgaande jaren. Daar is sprake van de The great resignation, of The big quit. In 2021 werden namelijk de hoogste cijfers van vrijwillige ontslagen opgetekend sinds het begin van de metingen

in de jaren 2000. Tegen april van vorig jaar verlieten al 4 miljoen mensen hun baan en in september kwamen daar nog eens 4,4 miljoen mensen bij. De bedenker van de term The great resignation, de professor bedrijfskunde Anthony Klotz, heeft veel theorieën over de oorzaak, maar er zijn nog geen goede data om die te testen, aldus dagblad De Standaard. Volgens Klotz is het niet voldoende om naar de coronapandemie te wijzen voor deze vrijwillige ontslaggolf. Hij wijst op een aantrekkende economie en arbeidsmarkt, op de toename van burnouts in bepaalde beroepsgroepen en het meer courante afstandswerken dat voor nieuwe job-mogelijkheden zorgt. Bovenal acht Klotz het mogelijk dat mensen door de pandemie zijn gaan reflecteren op levensdoelen, om vervolgens hun carrière om te gooien. Ik ben benieuwd hoeveel succesvolle FIRE-adepten daar tussen zitten! Sociologie MAGAZINE | MAART 2022 13


“Zonder filantropie geen samenleving” INTERVIEW

VOLGENS SOCIOLOOG EN HOOGLERAAR FILANTROPISCHE STUDIES THEO SCHUYT IS HET HOOG TIJD VOOR EEN NIEUWE WETENSCHAPSDISCIPLINE: DE FILANTROPOLOGIE. EEN GESPREK MET HEM, OVER VOORAL ZIJN NIEUWE BOEK FILANTROPIE. HOE MAATSCHAPPELIJKE BETROKKENHEID ONS HELPT TE OVERLEVEN. Tekst LEONARD VAN ’T HUL Beeld BART VERSTEEG

M

EDIO DECEMBER 2021 ontmoet ik Theo Schuyt in het VU-hoofdgebouw aan de Boelelaan. Hoewel de universiteit nog geen week later haar deuren moet sluiten vanwege de derde lockdown, is het op dat moment nog een komen en gaan van studenten en docenten. Energiek gaat Schuyt me voor naar een vergaderkamertje van de opleiding Sociologie, onderwijl vertellend over hoe zijn huis in Alkmaar 300 meter te dicht bij de VU staat om aanspraak te maken op een vaste parkeerplek. Als we gaan zitten zet hij een pak karnemelk op tafel. Het wordt een lunchinterview, want zijn hele dag is volgepland met gesprekken en vergaderingen. Schuyt is drukker dan ooit. Vanaf januari wordt hij directeur van de VU School of Governance. En over zijn boek Filantropie is het laatste woord nog niet gesproken. Kunnen we dit boek als uw magnum opus beschouwen? “Ja, voor mezelf beschouw ik het boek wel zo. Het is de neerslag van veertig jaar onderzoek en ervaring. In het boek betoog ik dat filantropie een onderkend, maar essentieel onderdeel van elke samenleving is. Naast het gezin, de markt en de overheid is 14 Sociologie MAGAZINE | MAART 2022

het juist de filantropie die een samenleving bij elkaar houdt. Filantropie gaat niet zozeer over de allerrijksten: de Nederlandse versie van Bill Gates heet ‘huishouden’. Jaarlijks geven huishoudens 2.4 miljard euro aan goede doelen, dat is 43% van het totaal. 40% van de bevolking doet vrijwilligerswerk. Filantropie heeft daarmee een systeemfunctie die zijn weerga niet kent en daar hoort een volwassen wetenschappelijke discipline bij: de filantropologie.” Wat bedoelt u met deze systeemfunctie? Dat klinkt als klassieke sociologie. “Het is klassiek Talcott Parsons. In navolging van hem stel ik dat samenlevingen, hoe eenvoudig of complex ook, alleen kunnen overleven als er voldaan is aan de volgende vier voorwaarden. Er is een gezinssysteem om voor de aanwas van kinderen te zorgen, er is een marktsysteem om goederen te ruilen, er is een overheidssysteem om publieke taken te regelen zoals verdediging, en er is een betrokkenheidssysteem om saamhorigheid en solidariteit te organiseren. Ik noem dat sociale arrangementen om het wat dynamischer te maken, want in elke samenleving krijgt de filantropie een andere institutionele vorm.” “Stel, we zitten in Brazilië en we heb-

ben geen eten, maar ook geen familie of overheid die helpt. Dan komen we daar uit bij de katholieke kerk. Maar in Nederland kom je in dat geval dan uit bij de Voedselbank. Elke tijd en samenleving heeft voor maatschappelijke betrokkenheid een eigen vorm. Mijn stelling is dat filantropie een essentiële maatschappelijke kracht is. Geen samenleving kan daar zonder. En zo’n maatschappelijke onderbouw verdient een wetenschappelijke bovenbouw. Dat is de filantropologie.” Interessant, om het in zulke marxistische termen te vatten... “Dat is de erfenis van de marxistische leesclub die we als studenten aan de VU hadden. Ik was zelf overigens een nette katholieke student, lid van het Sanctus Thomas Aquinas. Tussen het vechten met het protestantse VU-corps door las ik met medestudenten Marx en Marcuse.” “Wat in mijn werk altijd een rol is blijven spelen, is denken in machtsstructuren en structurele ongelijkheden. Het liberalisme wordt al snel een ellebogengedachtegoed: als het met jezelf maar goed gaat. Maar een geleide staatseconomie vind ik ook niks. Nee, als kind uit een Amsterdams katholiek middenstandsgezin ben ik van mening dat


het volk het heft in eigen hand moet nemen. Dat doen we in Nederland overigens ook, daar ben ik helemaal niet ontevreden over. We zijn collectief gericht: de sociale betrokkenheid is hier ontzettend hoog.” Zelf kunt u er ook wat van, als ik de adviesfuncties en voorzitterschappen op uw cv bekijk. Zoals voor het VUmc, KWF Kankerbestrijding en Stichting Behoud en Herbestemming Religieus Erfgoed. “Ze weten me wel te vinden, ja. Ach, ik ben ondernemend en ik ben gezellig. Dat vinden mensen prettig. Ik heb zelfs Pim Fortuyn ooit verslagen. Hij wilde ook in het bestuur van de eerstejaarsstudenten komen, maar ze vonden hem als adellijke jongen te bekakt. Toen loog hij al over zijn achtergrond, moet je weten. Maar ik heb hem er wel bij gevraagd, want het was reuze handig om te weten in welke zak van je jacquet je je grijze handschoenen moest opbergen. En dat wist Pim.” “Zonder dollen: ik ben mijn hele leven al lid van allerlei clubs. Op mijn vijftiende was ik bijvoorbeeld voorzitter van de UCA, Ubi Caritas et Amor ibi Deus est. Waar genegenheid en liefde zijn, daar is God. Op zaterdag kregen we les in het omgaan met jongerengroepen en kwamen we bij alle lagen van de samenleving terecht. Dat is één voorbeeld van vrijwilligerswerk. Jij bent vrijwilliger bij Sociologie Magazine. Ik bedoel maar te zeggen: Nederland kent zes miljoen vrijwilligers. Dáár moeten we zuinig op zijn. En dat is precies wat onze overheid niet is.” U tamboereert die boodschap al langer. Zo las ik op Sociale Vraagstukken dat u in aanloop van de Tweede Kamerverkiezingen in 2017 al opriep om maatschappelijke initiatieven serieus te nemen. Wat bedoelt u daarmee? En voelt u zich een roepende in de woestijn? “Weet je dat er in Den Haag slechts 1.0 Fte beschikbaar is voor de coördinatie van maatschappelijke initiatieven? Dat is slechts één ambtenaar bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Kom nou toch op zeg! Dan heb je echt geen idee van het belang van de kracht van maatschappelijke initiatieven. Dan kun je wel overal miljarden inpompen, maar dan heb je geen visie.” “Maar let wel: times they are a changing: gemeenten laten bij monde van Paul Depla van de Vereniging voor Nederlandse Sociologie MAGAZINE | MAART 2022 15


Gemeenten weten dat ze het niet langer redden. De overheid kán het niet alleen. Ze heeft het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties nodig. Dat geldt niet alleen voor sportvoorzieningen, voor cultuur, voor onderwijs en welzijn, dat geldt ook voor belangrijke voorzieningen zoals de brandweer. Nu komt er bijvoorbeeld een regeling uit Brussel waarbij gelijk werk gelijk moet worden betaald. Lijkt mij uitstekend. Maar wat betekent dat voor het Nederlandse brandweercorps? Van de 24.000 krachten zijn er 19.000 vrijwillig. Die mogen dan alleen nog maar de slangen uitrollen, terwijl het werk steeds complexer wordt.” “Wat zijn de gevolgen voor de niet-Randstedelijke gebieden? Daarover moeten we nadenken. En niet alleen als een probleem zich voordoet, maar structureel! Maak van de brandweer een stichting. Daarmee doe je recht aan maatschappelijk initiatief als zelfstandige partij. Tegelijkertijd is de overheid gulzig, om met mijn collega Willem Trommel te spreken. De overheid dendert voort tot achter de voordeur. Ze koloniseert de publieke en private leefwereld, zou Habermas zeggen. De overheid is geneigd alles te gaan controleren en beheersen via regelgeving. Dan haal je de energie uit maatschappelijk initiatief.” “Een goed voorbeeld is het debacle in Rotterdam. Stichting Droom en Daad wilde veertig miljoen in Museum Boijmans van Beuningen stoppen. Wat doet de gemeente Rotterdam? Die voelt zich aangevallen in haar taken. Die denkt: wat wil dit fonds? Inspraak? Ze gaat vervolgens zó moeilijk doen, waardoor Droom en Daad zich terugtrekt. Ze verstaan elkaar niet.” Wat moet de overheid dan doen? “Mijn leermeester Henk van den Berg stelde al dat er samenlevingsvraagstukken zijn en beleidsvraagstukken. Dat zijn andere eenheden. Ze corresponderen met elkaar, maar je moet ze niet met elkaar verwarren. Samenlevingsvraagstukken als beleidsvraagstukken zien levert bijvoorbeeld uitsluitend technocratische oplossingen op.” “Van mij hoeft de overheid niets anders te doen dan dit: het herkennen, erkennen en respecteren van maatschappelijke initiatieven. Weet wat er speelt, wees vriendelijk en betrokken. Wat geldt voor familie en vrienden geldt ook binnen organisaties: mensen werken echt niet alleen voor de 16 Sociologie MAGAZINE | MAART 2022

“Van mij hoeft de overheid niets anders te doen dan dit: het herkennen, erkennen en respecteren van maatschappelijke initiatieven.”

poen, ze hechten betekenis aan wat ze doen. Geef ze aandacht en zeg gewoon dat je waardeert wat ze doen!” En wat is de rol van de filantropologie daarbij? “De filantropologie heeft als doel om zichtbaar te maken wat er is aan geefbereidheid, vrijwilligerswerk en maatschappelijk initiatief. Maar ook om de civil society en de sector filantropie te helpen professionaliseren. We hebben voor het toenemend aantal fondsenwervers bij universiteiten, culturele instellingen en geld-wervende fondsen bijvoorbeeld een gecertificeerde opleiding nodig. Daarin leer je het vak, maar ook de gedragscode. Ik vind namelijk ook dat we een gedragscode nodig hebben, net als de eed van Hippocrates in de zorg. Het voorkomt dat de sector ten prooi valt aan cowboys die via filantropie snel geld willen verdienen.”

Dat doet me denken aan de beschuldiging van willekeur aan het adres van de goede doelen. Ze willen zichzelf reguleren en ze onttrekken zich aan controle. “Het argument van willekeur klopt van geen kant. In een land als Nederland moet je voor elke stap toestemming van de overheid krijgen, als rijke filantroop zet je echt niet zomaar een museum op een leeg veldje neer. Daar zijn bouwvergunningen voor nodig, welstandscommissies, noem maar op. Belangrijker is dat deze sector het moet hebben van haar goede naam. Als jij je met het hoogst haalbare bezighoudt wat je in dit leven kan bereiken, namelijk het welzijn van mensen en de toekomst van de samenleving, dan moet je zuiver op de graad zijn. Want als jij je voordoet als altruist en daarvan blijkt niets waar te zijn, dan val je diep. Denk alleen maar aan Sywert van Lienden en zijn compagnons.” Tot slot: wat verstaat u onder het zichtbaar maken van de filantropologie? “Dat doen we bij het Centrum voor Filantropische Studies als sinds 1995, via studies als Geven in Nederland en sinds kort ook via Giving in Europe. We laten niet alleen het volume zien, maar presenteren ook maatschappelijke initiatieven als uitvloeisel van ons waardensysteem.” “Eigenlijk is mijn verhaal dit: er is in onze samenleving enorm veel solidariteit. Daar hoeft de overheid niet sturend beleid op te voeren: de overheid hoeft alleen maar burgers en maatschappelijke organisaties uit te nodigen en echt te luisteren naar wat die mensen te vertellen hebben. Dan krijg je dingen voor elkaar zoals de defibrillator van de Hartstichting. Overal in dit land hangt op zes minuten lopen een defibrillator en er lopen 270.000 vrijwilligers rond die zo’n ding kunnen hanteren. Allemaal het resultaat van particulier initiatief. Daar word je toch blij van?”

Filantropie. Hoe maatschappelijke betrokkenheid ons helpt te overleven van Theo Schuyt is verschenen bij uitgeverij Boom in Amsterdam.


I

Zien door te kijken

K KREEG LAATST EEN AARdig mailtje van een lezer. Hij had mijn vorige column De sociologie van de lantaarnpaal gelezen en het had hem anders naar zijn wereld leren kijken. Los van dat ik hiermee een zelffelicitatie wil vermijden, doet het me oprecht deugd als ik mensen anders kan laten kijken, denken, begrijpen. Zo kan ik zelf nooit meer naar geld kijken zonder aan Georg Simmel te denken, nooit meer naar een stoep zonder aan Jane Jacobs, nooit meer naar een gevangenis zonder aan Michel Foucault en nooit meer naar een schoolkrant zonder aan Robert Merton te denken. Het begint volgens mij met een observatie. Want je kan alleen iets zien door goed te kijken en je kan pas iets gaan observeren door iets goed te zien. En pas met goed observeren kan je dingen gaan begrijpen, zonder ze – zoals onze minister-president veronderstelt – te vergoelijken. Dat hangt sterk samen met mijn wetenschapsopvatting. Gevraagd naar wat wetenschap is, antwoordde natuurkundige en inmiddels minister Robbert Dijkgraaf dat het zoiets is als het zoeken naar het ‘begin van een plakband op een rolletje’. Socioloog Godfried Engbersen stelde ooit dat sociologie zoiets is als een goede detective of puzzel oplossen, terwijl de Franse socioloog Pierre Bourdieu meer ophad met de beeldspraak van de socioloog als arts van het sociale lichaam. Ik kijk daar iets anders naar. Los van de metaforische beeldspraak (want metaforen nemen je eerst bij de hand en daarna bij de neus) is de vergelijking met bijvoorbeeld een plakbandrolletje tamelijk kwestieus. Het veronderstelt onder meer dat je vooraf weet waar je moet zoeken. Het veronderstelt ook dat je weet waar je naar op zoek bent. En dat er een begin is, een antwoord dat, als je het gevonden hebt, de vraag oplost. Misschien werkt dat zo voor fysica,

Beeld ROB BELL, FLICKR

COLUMN

MARK VAN OSTAIJEN

ik betwijfel het, maar in de sociale wetenschappen en de sociologie in het bijzonder is die metafoor bijzonder misleidend. En dat is tegelijkertijd waarom publiekswetenschap voor sociale wetenschappers zo’n zware taak is. Naast het feit dat veel van de begrippen waar ze mee werken sociale en veelal ook politieke begrippen en dus contested concepts zijn, en gekenmerkt worden door een hoge mate van plausibiliteit, kunnen sociale wetenschappers niet terugvallen op dat plakbandje. In de sociale werkelijkheid bestaat er nauwelijks zoiets als een aan te wijzen begin of einde. Het sociale ontvouwt zich. En bij een antwoord op een vraag dient zich alweer een nieuw probleem aan. Soms is het probleem juist

dat iets niet een probleem is. Je moet dus harder werken. Zodoende ben ik meer van toevalligheden, van het belang van niet-weten waar of hoe je moet beginnen, van suggestie, van irrationaliteit, gedrevenheid, nieuwsgierigheid en onduidelijkheid. Je moet iets meer hebben met het zoeken dan het vinden. Zoeken naar aanknopingspunten, naar signalen of tekens, zonder op voorhand te weten wat ze be-tekenen. Dat kan met sociologische verbeeldingskracht, sociological imagination, die eruit bestaat om persoonlijke uitdagingen te verbinden aan sociale structuren, en die ervoor kunnen zorgen dat een perspectief kantelt. Een socioloog is zoals wat MerleauPonty voor de filosofie stelt, namelijk ‘een eeuwige beginner, hetgeen betekent dat hij (of zij, MvO) niet voor vanzelfsprekend aanneemt wat mensen, geleerd of niet, denken te weten.’ Begin er dus maar aan, en dat bedoel ik als imperatief in plaats van verzuchting. Dus: welke observatie heb jij laatst gedaan? Deel het met me via vanostaijen@essb.eur.nl, ik ben benieuwd. Sociologie MAGAZINE | MAART 2022 17


De magie

VAN CONSUMPTIE AFGELOPEN JAAR SCHREEF SOCIOLOGIE MAGAZINE VOOR DE ZESDE KEER EEN ESSAYWEDSTRIJD UIT. ISABEL BRUIJSTENS, STUDENT SOCIOLOGIE AAN DE ERASMUS UNIVERSITEIT ROTTERDAM, BEHAALDE DE EERSTE PLAATS. HIERONDER LEEST U HAAR INZENDING. Tekst ISABEL BRUIJSTENS Beeld GONGHUIMON458, PIXABAY

D

E WERELD VERANDERT geleidelijk aan in een nihilistische, betekenisloze leegheid, zo stelde Max Weber aan het begin van de 20ste eeuw. In de moderne tijd verdringt wetenschappelijke vooruitgang religie en mysterie, met een ‘onttoverde wereld’ als gevolg. Parallel aan deze vermeende escalatie van betekenisloosheid loopt nog een ander essentieel modern verschijnsel: massaconsumptie. De moderne maatschappij is er een waarin niet alleen de elite, maar ook de meerderheid van de huishoudens hun scala aan consumptiegoederen continu uitbreidt. Economische en marxistisch georiënteerde studies suggereren dat de allengs toenemende consumptiepatronen het gevolg zijn van een immer uitdijend aanbod, lage productieprijzen en vermarkting van het ideaal dat ‘nieuw’ ook ‘beter’ is. In Weberiaanse, meer sociologische zin kan massaconsumptie juist worden begrepen als een vorm van hertovering. In mijn bachelor-scriptie heb ik door middel van kwalitatief onderzoek ondervonden dat de relatie tussen betovering en consumptie daadwerkelijk in de praktijk terug te vinden is, en hoe deze relatie 18 Sociologie MAGAZINE | MAART 2022

eruitziet. In dit essay laat ik zien dat de betoverende capaciteit van consumptie op zijn best paradoxaal te noemen is.

ONTTOVERDE WERELD Ten grondslag aan Webers idee van de onttovering van de wereld ligt het idee dat in principe alle fenomenen rationeel te begrijpen zijn. Met andere woorden, in een onttoverde wereld gelooft men dat alles verklaarbaar is, zelfs wanneer iets op een zeker moment nog verklaard moet worden. Wetenschappelijke waarheid en rationaliteit overschaduwen in deze moderne situatie het nut van magie, van mysterie, om controle over de natuur uit te oefenen. De wetenschap schiet echter te allen tijde tekort op gebied van ethiek, moraal en betekenis, omdat zij simpelweg geen antwoord kan geven op vragen over bijvoorbeeld goed of fout en de betekenis van het leven. Alles waarmee de wetenschap in aanraking komt, wordt zodoende ontdaan van de magische basis waarmee deze ooit is ontstaan. Het eindpunt hiervan, zo beweert Weber, is een onttoverde samenleving waarin dingen nou eenmaal gebeuren, waarin dingen gewoon zijn, en niet meer dan dat.

Toch vergt de onttovering van de wereld een kritische aanvulling. Het afbreken van de ene metafysische wereldorde betekende namelijk op hetzelfde moment de formatie van een nieuwe: een die beter bij de huidige tijd paste. De onttovering van de wereld inspireerde tegelijkertijd de hertovering van de wereld: nieuwe bronnen van magie doemden op. Een van deze bronnen zou zich volgens geleerden manifesteren in het hedendaagse overmatige koopgedrag. De meningen zijn verdeeld over hoe de magische werking van consumptie precies in elkaar steekt. De ‘hoe-vraag’ is echter ondergeschikt aan de kernkwestie: of consumptie inderdaad een manier is om de ondraaglijke leegte van de moderne tijd te ontvluchten. Door middel van tien interviews met jongvolwassenen zocht ik uit of, en zo ja, op welke manier consumptie een magische functie heeft.

ONVERKLAARBAAR GELUK “Oh, dan voel ik me gewoon heel blij! Alsof je iets hebt gezocht en dan hebt gevonden”, antwoordt Sacha wanneer ik haar vraag hoe ze zich voelt na een aankoop. Negen van de tien deelnemers omschreven een


soortgelijk gevoel. Consumptie blijkt positieve emoties op te roepen, ongeacht de persoonsgebonden achtergrond. Vervolgens vraag ik hen waar dit gevoel vandaan zou kunnen komen. Een duidelijk moment van verwardheid volgt. “Ik weet niet zo goed hoe ik deze vraag moet beantwoorden”, zegt Lisa. “Soms heb je toch van die dingen die je niet kan omschrijven?”, aarzelt ook Nick. De verwardheid wijst erop dat de meeste deelnemers het geluk dat voortvloeit uit consumeren in eerste instantie voor lief nemen: het is iets dat gewoon gebeurt. Deze bevindingen suggereren dat consumptie inderdaad een betoverende dimensie heeft. Maar het verhaal is niet zo simpel. Ondanks het gedeelde geluksgevoel en de algemene verwardheid hierover, ontkennen alle deelnemers dat kopen enige vorm van lange-termijn-betekenis brengt aan hun leven. Bovendien voelen maar enkele deelnemers zich comfortabel met de onverklaarbaarheid van ‘consumptiegeluk’. Anderen maken het initiële gevoel van onwetendheid goed met een aarzelende poging om het geluk te verklaren. “Ik kan wel redelijk goed uitleggen waarom ik bijvoorbeeld heel blij ben met zo’n muziekbox. (…) Dus er is dan niet per se iets ‘magisch”, zegt Tim. Hoe verder het interview vordert, hoe meer het magische element van consumptie weer lijkt te verdwijnen.

PARADOXAAL De relatie tussen betovering en consumeren is paradoxaal. Geen enkele deelnemer stelt expliciet dat consumeren een vorm van betekenis toevoegt aan het leven. Sterker nog, sommigen vinden dit maar een ‘triest’ idee. Dit rijmt niet met de eerdere observatie, dat het gros van de deelnemers een gevoel van geluk overhoudt na een aankoop. De verscheidene antwoor-

“Oh, dan voel ik me gewoon heel blij! Alsof je iets hebt gezocht en dan hebt gevonden.”

den samen suggereren dat consumeren betoverend is, maar dit wordt niet bewust vastgesteld of erkend. Hoe langer men nadenkt over deze slechts ogenschijnlijk verwarrende conclusie, hoe passender deze wordt. In de paradox vindt men misschien wel de puurste verwezenlijking van betovering in de moderne tijd: Als Weber met de onttovering van de wereld bedoelde dat de moderne mens in principe alles zou kunnen uitleggen, is het wellicht simpelweg onvermijdelijk dat men dit principe toepast op raadselachtige, betoverende verschijnselen. Deelnemers ervoeren een spanning tussen rationaliteit en irrationaliteit wanneer ze nadachten over hun consumptieervaringen. Consumptie en de gevolgen daarvan werden voor lief genomen, totdat de deelnemer er expliciet over nadacht. Dan doet rationaliteit zijn intrede en wordt iedere vorm van betekenis die zou ontpoppen uit consumptie resoluut ontkend. Het werk van Christian Jantzen, James Fitchett, Per Østergaard en Mikael Vetner biedt vruchtbare grond om de paradox nog wat verder uit te spitten. Zij omschrijven dat de moderne consument uitgedaagd wordt om authentiek geluk te vinden in een wereld van massaproductie. Volgens hen wordt modern genot gekenmerkt door competitie, waarbij sommige wegen naar geluk hoger aangeschreven zijn dan andere. Deelnemers stellen wellicht niet expliciet dat consumeren betekenis geeft, omdat ze zich schamen voor de gevoelens van gelukzaligheid die eruit voortvloeien. In dat licht gaat het bij consumptie niet zozeer om betekenisgeving in klassiek religieuze zin, maar om een kortstondige betoverende, zelfs extatische ervaring. Een betoverende ervaring die via een magisch ritueel binnen ieders handbereik ligt, maar vervliegt wanneer men er te veel over nadenkt.

LITERATUUR

Introduction: The myth of individualization and the dream of individualism. D. Houtman, S. Aupers & W. de Koster (2011) In: Paradoxes of Individualization: Social Control and Social Conflict in Contemporary Modernity (pp. 1-24). Farnham: Ashgate. Just for fun? The emotional regime of experiential consumption. C. Jantzen, J. Fitchett, P. Østergaard & M. Vetner (2012) In: Marketing Theory, 12(2), 137–154. Sociologie MAGAZINE | MAART 2022 19


Pleidooi VOOR EEN gendercontinuüm

OM DE WERKELIJKHEID TE BESCHRIJVEN HEBBEN VOORAL SOCIOLOGEN VAAK DE BEHOEFTE OM TE CATEGORISEREN. MAAR IS DIE CATEGORISERINGSDRANG WEL ALTIJD EVEN TERECHT, ZEKER ALS HET OM MENSEN GAAT? VICKY PETTENS PLEIT VOOR ‘EEN MEER RADICALE OMMEZWAAI VAN DENKEN’. Tekst VICKY PETTENS Beeld BURIN KUL, PIXABAY

W

AT ZIJN WE TOCH GEneigd om alles en iedereen in een vakje te stoppen. Een nette lade met een duidelijke inhoud, waar iets of iemand dan in moet ‘passen’. Het geeft ons een gevoel van duidelijkheid, orde, misschien zelfs van controle. Denk maar aan een cultuurclassificatie van high-, middle- en lowbrowculture, of aan ‘sociale klasse’. Trouwens, de terminologie houdt an sich eigenlijk een vreselijke hiërarchie in, want ‘hoog’ zal dan toch wel beter zijn dan ‘laag’, toch? Het is opvallend dat net vooral sociologen in het categoriseringsbedje ziek zijn. Hoe kan het ook anders? We beschrijven, analyseren en kwantificeren de werkelijkheid om ons heen. En dan werkt statistiek nu eenmaal beter als je cijfers kunt gaan plakken op die verschillende categorieën, eventueel aangevuld met kleurrijke grafiekjes ten dienste van beleidsmakers of opdrachtgevers. Maar de werkelijkheid laat zich natuurlijk niet zomaar vangen in vakjes. En dat geldt niet anders voor zoiets ogenschijnlijk vanzelfsprekends als ‘geslacht’ of zelfs het complexere ‘gender’. Veel wetenschappelijke onderzoeken en ook allerhande (overheids)documenten lijken zich krampachtig vast te houden aan een m/v-opdeling, 20 Sociologie MAGAZINE | MAART 2022

waardoor de dichotomie in stand wordt gehouden of er zelfs door wordt versterkt. Toegegeven, gaandeweg verscheen er hier en daar ook een ‘x’ en soms vind je iets in de aard van ‘ik weet het niet’ of ‘andere’. Maar ook dat is opnieuw een manier om een vakje, letterlijk, aan te vinken. Onze westerse maatschappij lijkt mensen absoluut in een bepaalde categorie te willen krijgen, met bijbehorende verwachtingen, uiterlijke verschijningen, gedragingen en rollen.

VOLWAARDIGE PLAATS Het kan nochtans anders. Er is een meer radicale ommezwaai van denken voor nodig. De realiteit van geslacht en gender capteren in het idee van een continuüm, met aan het ene uiteinde uitgesproken mannelijkheid en aan het andere uiteinde uitgesproken vrouwelijkheid, en vooral met alle variaties en nuances daartussen. Want de artificiële dichotome grenzen lijken soms wazig, overlappend of afwezig. Op het continuüm is er in het midden ruimte voor neutraliteit of combinaties, waardoor iemand die bijvoorbeeld tweeslachtig is een volwaardige plaats heeft, zonder de stempel van een aberratie van de natuur. Elke plaats kan daarbij ook veranderlijk zijn, niet alleen vanuit een individu-

ele beleving, maar ook vanuit biologisch standpunt. Kinderen die uiterlijk geboren zijn als meisje kunnen tijdens hun puberteit veranderen naar een jongen waarbij bijvoorbeeld de clitoris zich ontwikkelt tot een penis. Erica Williams omschrijft in haar artikel The Gender Continuum: Implications For Theory and Practice uit 2009 een reeks ‘afwijkingen’ van de standaard samenstelling XX (vrouw) of XY (man), zoals XO, XXY, XYY of XXX. Dergelijk onderzoek onderschrijft daarmee de noodzaak van het gebruik van een continuüm. Maar hoe kunnen we nu verder omgaan met deze genuanceerde realiteit? We zouden ons als maatschappij kunnen spiegelen aan andere culturen, waar de binaire orde minder een issue is. De studies van Margaret Mead rond het onderscheid jongens-meisjes in andere culturen, kunnen alvast inspireren. Deze onderzoeken illustreren meteen ook een aantal maatschappelijke voordelen, vooral in de fase van de persoonlijkheidsontwikkelingen van pubers, waar dit een stuk vlotter verloopt in een gemeenschap zonder een expliciete binaire opdeling.

BIOLOGISCHE VERSCHILLEN Eenvoudig is zo’n aanpak natuurlijk niet! Denk maar aan de sportsector waar er een


onderscheid gemaakt wordt tussen mannelijke en vrouwelijke deelnemers omdat mannen in de meeste fysieke prestaties biologisch bevoordeeld zijn. Hoe zou de sportieve competitie eruit zien zonder dit onderscheid? Het is net in die sector dat de hiervoor besproken grijze zones met betrekking tot geslacht zich zeer confronterend kunnen manifesteren. Erica Williams start haar artikel met een aantal illustraties, zoals die van de 18-jarige atlete Caster Semenya die na een topprestatie op de 800 meter verplicht werd een gendertest te ondergaan en er geconcludeerd werd dat, alhoewel ze was opgegroeid als meisje en ook alle uiterlijke kenmerken had van een vrouw, ze plots toch gecategoriseerd werd als man wegens een aantal interne biologische vaststellingen. Dit pleidooi voor het gebruik van het paradigma van een gendercontinuüm ontkent niet dat er biologische verschillen zijn, integendeel, die zijn er wel degelijk. Maar ze komen in zoveel variaties voor dat het gewoon onmogelijk is om die te vatten in één, twee (of drie) simpele vakjes. En de vraag kan gesteld worden wat uiteindelijk nog het nut is van die opdeling… Een aantal concrete voorbeelden: gescheiden toiletten voor mannen en vrouwen, wetenschappelijk onderzoek waar er naast een aantal persoonlijkheidskwesties ook naar geslacht/sekse/gender gevraagd wordt of bij het ontwerp van diverse officiële invuldocumenten, waar dezelfde vraag gesteld wordt. Als we nu eens zouden starten bij het afschaffen van dergelijke indelingen en vragen?

PUBLIEK DEBAT Een belangrijk punt is het gebruik van onze taal. Taal en het gevoerde discours rond de binaire opdeling is een zeer krachtig instrument. Judith Butler gaf eerder al aan hoe taal situationeel is en mede de illusie van twee contrasterende eenheden creëert. Maar onze Nederlandse taal leent er zich

Taal en het gevoerde discours rond de binaire opdeling is een zeer krachtig instrument.

dit meteen het onderwerp van een publiek debat. In die mate zelfs dat de uitgever prompt toelichtte dat het woordenboek oppikt wat er effectief leeft in de samenleving, en dat een stijgend gebruik van het woord werd vastgesteld in teksten uit diverse bronnen. Een dergelijk debat toont dat taal nauw verbonden is met identiteit en cultuur. Nu het Nederlands nog op weg naar een continuüm!

LITERATUUR

Coming of Age in Samoa. M. Mead (1928) New York: Perennial Classics. Sex and Temperament in Three Primitive Societies. M. Mead (1935) New York: Harper Perennial. Contemporary social and sociological theory. K. Allen (2006) Pine Forge Press.

(nog) niet echt voor om een continuüm in te voeren: naast zij/haar en hij/hem is er ‘het’, maar dat lijkt gereserveerd te zijn voor dingen en toch ook voor een meer ‘geslachtsneutrale’ term, zoals ‘het kind’. Hier en daar zijn er al wel bescheiden pogingen ondernomen om daar mee om te gaan: zo gebruiken de Belgische Spoorwegen de aanspreekvorm ‘beste reiziger’ eerder dan het ‘dames en heren’. Maar er bestaat niet voor alles zo’n term natuurlijk. En dan dringt er zich toch meer een structurele oplossing op dan creatieve ad-hoc-oplossingen. Zweden speelt daarin een rol die als voorbeeld kan dienen. In 2015 werd het genderneutrale voornaamwoord ‘hen’ opgenomen in de officiële lijst van Zweedse woorden. Het kan als alternatief dienen voor ‘han’ (hij) of ‘hon’ (zij). Recentelijk heeft ook Frankrijk een poging ondernomen. In de digitale versie van het woordenboek Le Robert, verscheen naast ‘il’ en ‘elle’ nu ook ‘iel’, het voornaamwoord voor een persoon, ‘ongeacht het geslacht’. In Frankrijk werd

Sociologie MAGAZINE | MAART 2022 21


Polarisatie IN DE GEMEENTERAAD?

AFGELOPEN TWEE JAAR STONDEN IN HET NEDERLANDSE POLITIEKE LANDSCHAP VOORAL DE TOEGENOMEN TEGENSTELLINGEN CENTRAAL. IN HOEVERRE ZIJN DIE TERUG TE VINDEN IN DE LOKALE POLITIEK? EN IN WELKE MATE ZIJN DIE VAN INVLOED OP DE KOMENDE GEMEENTERAADSVERKIEZINGEN? Tekst CHARLES DE VRIES Beeld ISTOCKPHOTO

E

IND 2021 HEERSTE BIJ veel mensen wantrouwen jegens de overheid. Dat was grotendeels toegenomen door het beleid ten aanzien van de coronacrisis en de toeslagenaffaire die eind 2020 naar buiten kwam met het rapport Ongekend Onrecht. Ook het langdurige verloop van de kabinetsformatie na de Tweede Kamerverkiezingen van 17 maart 2021 maakte het vertrouwen niet groter. Volgens het opiniepanel van EenVandaag (van de Nederlandse Publieke Omroep) had tegen het einde van het vorig jaar nog maar een kwart (26%) van de mensen vertrouwen in de politiek. De moeizame kabinetsformatie werd onder meer veroorzaakt doordat het politieke landschap was versnipperd. Veel partijen werden uitgesloten, waardoor de vier coalitiepartijen VVD, D66, CDA, en Christen Unie tot elkaar veroordeeld waren. Het politieke midden was steeds kleiner geworden, terwijl op de flanken de kleinere partijen juist waren gegroeid. Bovendien was in de Tweede Kamer een 22 Sociologie MAGAZINE | MAART 2022

recordaantal nieuwe partijen opgenomen. In 2010 waren er tien Tweede Kamerfracties, eind 2021 maar liefst 19.

PRAKTISCH GERICHT Julien van Ostaaijen (universitair docent lokale bestuurskunde aan Tilburg University) heeft diverse onderzoeken gedaan naar lokaal bestuur, naar onder meer nieuwkomers in de lokale politiek en naar wat succesvariabelen in de lokale context kunnen zijn. “Landelijk spelen andere thema’s dan in de lokale politiek”, geeft hij aan. “Lokaal spelen er minder ideologische vraagstukken. De standpuntbepaling is vooral praktisch gericht. Landelijk gaat het om vraagstukken op het terrein van inkomen, defensie en veiligheid. Maar op lokaal gebied zijn er heel andere onderwerpen die aan bod moeten komen. Een deel daarvan gaat over uitvoering. De lantaarnpalen moeten het gewoon doen, die hebben geen politieke kleur. Dat zie je terug in lokale coalities. In sommige gemeenten kan daarom de SP bijvoorbeeld prima samenwerken met zowel VVD als GroenLinks.”

Uit onderzoek van Van Ostaaijen blijkt dat na de uitslag van de gemeenteraadsverkiezingen de grootste partij het initiatief neemt om tot een college te komen. “Maar bij tien procent van de Nederlandse gemeenten doen de grootste partijen echter toch niet mee met een nieuwe coalitie. Dan blijkt dat er sprake is van verstoorde persoonlijke politieke verhoudingen. Dat kan een politieke afrekening na een eerdere coalitievorming zijn. Dat nieuwe lokale partijen bij gemeenteraadsverkiezingen zich stevig afzetten omdat zij zich willen onderscheiden, dat zie je veel gebeuren. En dat werkt in veel gevallen ook. Of je dan ook in een coalitie kunt komen is een tweede.”

VOORBEELDFUNCTIE Het komt volgens Van Ostaaijen ook wel voor dat in navolging van een landelijke politieke partij met een harde debatstijl, lokale politici van deze partij deze debatstijl overnemen. “Het is dan alsof men de stijl van de landelijke partij kopieert of denkt dat politiek bedrijven nu eenmaal zo


hoort.” Landelijke politici hebben volgens Van Ostaaijen voor de lokale politiek op die manier een voorbeeldfunctie die niet onderschat moet worden. “Wat je bij lokale nieuwe partijen ook ziet is dat de lokale politici eerst lid waren van een landelijke partij en dan, vaak uit onvrede, een lokale nieuwe partij oprichten. Of dat men vanwege specifieke deelbelangen een lokale partij opricht. Gemeentelijke herindeling kan bijvoorbeeld een aanleiding zijn voor een lokale partij die wil opkomen voor de belangen van de kleinere gemeenten ten opzichte van de grotere gemeente waaraan deze worden toegevoegd.” Volgens Van Ostaaijen kun je niet zeggen dat de nadruk op deelbelangen de kans op polarisatie vergroot. Hij ziet ook dat lokale politici niet altijd opkomen voor het instituut gemeenteraad. Ze verdedigen dan vooral het belang van de fractie en van de coalitie of oppositie in plaats van het belang van de gemeenteraad ten opzichte van het college, bijvoorbeeld door kritische raadsleden van een andere partij te steunen. “Je kunt ook niet zeggen dat, indien nieuwe landelijke politieke partijen gaan deelnemen aan de gemeenteraadsverkiezingen in maart, de kans op polarisatie in de lokale politiek groter wordt. Dit hangt onder meer af van de rol die deze politici op zich nemen en de steun die zij al dan niet vanuit de lokale samenleving krijgen.” Van Ostaaijen vindt het moeilijk te zeggen of de polarisatie binnen de landelijke politiek zich al dan niet zal doorvertalen naar de lokale politiek. Hij ziet wel dat het aantal partijen ook in de gemeenteraad stijgt. “Soms lijkt het alsof voor elke nieuwe mening een nieuwe partij wordt opgericht.” Toch is hij geen voorstander van een kiesdrempel. “Juist op het lokale niveau zou de toegankelijkheid tot de politiek groot moeten zijn. Het opwerpen van te veel beperkingen past daar niet bij.”

DICHTER OP ELKAAR Thom van Campen (Tweede Kamerlid voor de VVD en hiervoor tien jaar gemeenteraadslid voor de VVD in Zwolle) reageert: “Bij de lokale politiek zit je dichter op elkaar, zowel figuurlijk als fysiek. Er zijn ook verschillen wat betreft thematiek en omgangsvormen.” Hij benadrukt dat een gemeenteraadslid naast volksvertegenwoordiger ook zelf inwoner is. “Je komt elkaar vrijwel dagelijks tegen. Is het niet in de supermarkt, dan wel op de voetbalver-

eniging, in de kerk of bij de carnavalsvereniging.” In Zwolle, en misschien geldt dat volgens Van Campen voor het gehele oosten van het land, hanteert men het coöperatieve Rijnlandse model. “Er is sprake van zogeheten Noaberschap, waarbij het gaat om samenwerken en de klus gedaan krijgen.

“De lantaarnpalen moeten het gewoon doen, die hebben geen politieke kleur.”

Terwijl in de landelijke politiek het abstractieniveau hoger ligt en het meer over stelseldiscussies gaat waaraan fundamentele paradigma’s en mensbeelden ten grondslag liggen, vraagt de lokale politiek meer om praktische oplossingen. Het is dichtbij, er is direct zichtbaar resultaat en het kan snel effect hebben. In de lokale politiek zijn de onderwerpen daarom minder gepolitiseerd. Het gaat dan meer over de opening van een wijkvereniging of het openhouden van het plaatselijke zwembad.” Een ander verschil tussen de landelijke en de lokale politiek ziet Van Campen bij de coalitievorming van een college, die op lokaal niveau in betamelijk bestuurlijke rust plaatsvindt. “Hoewel daar de grootste partij doorgaans het initiatief neemt om een college te vormen, wordt er ook geluisterd naar de oppositie. Gemeenten kunnen tevens programma’s vaststellen met een beleid van meer dan vier jaar, waardoor het lokaal eenvoudiger is om ook met een nieuw college bestaand beleid te continueren. De laatste begrotingsbehandeling in de raad voorafgaand aan de gemeenteraadsverkiezingen zorgt daarom vaak voor vuurwerk, omdat dan meerjarige afspraken vastgelegd kunnen worden.” En toch kunnen landelijke thema’s volgens Van Campen ook in de lokale politiek tot spanningen leiden, zoals in 2015 met Sociologie MAGAZINE | MAART 2022 23


de grote migratiestromen uit Syrië, toen vanuit Den Haag het verzoek kwam om locaties beschikbaar te stellen voor opvang. “Besluiten van het college werden daarbij door de raad kritischer ontvangen dan bij andere onderwerpen.”

PRETTIG IN DE OMGANG Julia Kleinrensink (fractievoorzitter voor GroenLinks in de gemeenteraad van Utrecht) geeft aan dat de sfeer in de lokale politiek in Utrecht doorgaans vriendelijker is dan wat ze in de Tweede Kamer ziet. Kleinrensink ervaart de Utrechtse gemeenteraad als aangenaam, met over het algemeen goede onderlinge verhoudingen. “Hard op de inhoud maar prettig in de omgang.” Utrecht is volgens haar een sociale stad. “Eensgezind over sociaal beleid, en ruimhartig. Wél is een thema als volkshuisvesting door het woningtekort een issue. Vanuit de landelijke politiek wordt aangegeven met welk inkomen je gebruik mag maken van een sociale huurwoning of hoe het puntenstelsel eruitziet. De gemeenteraad bepaalt vervolgens waar gebouwd kan worden en waar niet. Gemeenten hebben behoefte aan strengere wetten, zodat er bijvoorbeeld op woningen geen ongebreidelde winst gemaakt kan worden. Nu moeten gemeenten elke keer onderhandelen met woningcorporaties, omdat gemeenten weinig middelen hebben. GroenLinks Utrecht wil daarom dat het puntenstelsel ook na de sociale huur doorloopt.” Kleinrensink ziet nog meer landelijke thema’s de Utrechtse gemeentepolitiek insluipen, zoals inclusiviteit. Dit thema past volgens haar binnen het ruimhartige en sociale beleid van Utrecht. Een actueel voorbeeld is de motie van DENK, over boa’s die in de gemeente Utrecht binnenkort een hoofddoek of keppel mogen dragen tijdens hun werk. “Daar is niet zozeer in de raad, maar wel in de media veel commotie over geweest”, geeft ze aan. Verder merkt ze dat het beeld van de landelijke politiek heel bepalend is hoe mensen naar de politiek kijken. “Ik merk dat ook in gesprekken met burgers op straat en in de wijken.” Ze komt dan mensen tegen die veelal geen vertrouwen meer hebben in de politiek of de overheid. “Dat komt volgens mij door het beeld dat zij hebben van de landelijke politiek. Daarvan beschouwen zij ook lokale politici als vertegenwoordigers. Hierdoor zie je soms polarisatie op straat.” 24 Sociologie MAGAZINE | MAART 2022

CHARLES DE VRIES STUDEERDE ALGEMENE ECONOMIE (AFSTUDEERRICHTING SOCIOLOGISCHE ECONOMIE) AAN DE ERASMUS UNIVERSITEIT ROTTERDAM. HIJ WERKT BIJ HET MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID ALS SENIOR BELEIDSMEDEWERKER EN HIJ IS REDACTEUR VAN SOCIOLOGIE MAGAZINE.

“Het is dichtbij, er is direct zichtbaar resultaat en het kan snel effect hebben.”

Ze is benieuwd op welke wijze media de verschillen tussen lokale politieke partijen gaan uitvergroten. “Deze uitvergroting hoort bij verkiezingen, dus ook bij gemeenteraadsverkiezingen. Vervolgens is het zaak om de collegevorming niet in een snelkookpan te laten plaatsvinden.”

PERSOONLIJKE RELATIES Uit deze gesprekken lijkt de lokale politiek vooralsnog een nuchterder afspiegeling van de samenleving te zijn dan de landelijke politiek. Aan de andere kant trad in 2020 volgens Binnenlands Bestuur 15% van de Nederlandse wethouders af als gevolg van een afrekencultuur die ook in de lokale politiek heerst. Ten opzichte van de landelijke politiek onderscheidt de lokale politiek zich volgens de geïnterviewden in een drietal opzichten: er spelen concretere en praktische vraagstukken zoals vuil op straat, openbare orde en veiligheid, en huisvesting. Besluiten in de lokale politiek hebben sneller resultaat en zijn concreet zichtbaar, zoals een nieuw zwembad en een wijkcentrum. En als derde draait het in de lokale politiek meer dan de landelijke politiek om persoonlijke verhoudingen met een gunfactor, vanwege persoonlijke relaties en vertrouwen. Het wordt bij de gemeenteraadsverkiezingen en vooral daarna interessant om te zien hoe nieuwe lokale partijen zich in de raad willen en kunnen onderscheiden. De vraag is of men zich distantieert van gevestigde politieke partijen, en op die manier mogelijk polarisatie veroorzaakt, of dat men de samenwerking zoekt. Ook voor bestaande politieke partijen staat er veel op het spel. Komt de coalitievorming van het college en de samenwerking in de raad voor nieuwkomers over als een onderonsje (“Zo doen wij dat al jaren hier”)? En bouwt men een cordon sanitaire om de nieuwkomers heen of gaat men als nieuwe raad gezamenlijk op zoek naar concrete oplossingen voor lokale praktische vraagstukken? Daar staat tegenover dat verstoorde verhoudingen nog jaren gevolgen kunnen hebben in de raad, omdat lokale politici niet snel zullen veranderen en langer actief blijven. Dan is het risico op bestuurlijke schade hoog, helemaal in vergelijking met het landelijk niveau. Dat kan er vervolgens wel voor zorgen dat nieuwkomers binnen de lokale politiek meer kans van slagen hebben om een positie in de raad te versterken en zo mee te praten.


WETENSCHAPSDYNAMICA EN

sociologie TER GELEGENHEID VAN ‘100 JAAR SOCIOLOGIE IN NEDERLAND’ GAAT LOET LEYDESDORFF IN OP DE RELATIE TUSSEN WETENSCHAPSONDERZOEK EN SOCIOLOGIE. HIJ BETOOGT DAT EEN VERDERE ONTWIKKELING VAN HET INTERDISCIPLINAIRE WETENSCHAPSONDERZOEK VAN BELANG IS VOOR DE ONTWIKKELING VAN DE SOCIOLOGIE ALS DISCIPLINE. Tekst LOET LEYDESDORFF

S

CIENCE & TECHNOLOGY Studies – of ook wel STS – heeft zich in Nederland ontwikkeld op enige afstand van de sociologie. Vanuit het wetenschapsonderzoek is sociologie een relevante discipline zoals ook wetenschapsfilosofie en economie dat zijn; vanuit sociologie gezien is wetenschapsonderzoek een specifiek toepassingsgebied. Wetenschap, technologie en innovatie zijn belangrijke onderzoeksonderwerpen geworden voor de verdere ontwikkeling van de kennis-gebaseerde economie en, meer algemeen, de maatschappij. Traditioneel was de inhoudelijke studie van wetenschap meer het terrein van de filosofie dan de sociologie; de sociologie richtte zich meer op de instituties en praktijken daarbinnen. Wetenschapsfilosofie en wetenschapssociologie ontwikkelden zich naast elkaar. Vooroorlogse kennissociologen zoals Georg Simmel en Karl Mannheim zijn op de achtergrond geraakt na de specificatie door Robert King Merton in 1942 van de institutionele voorwaarden voor ‘academische’ wetenschapsbeoefening als κυδος. Cudos is klassiek-Grieks voor wachter en

LOET LEYDESDORFF IS EEN NEDERLANDSE SOCIOLOOG, CYBERNETICUS EN PROFESSOR IN DE DYNAMIEK VAN WETENSCHAPPELIJKE COMMUNICATIE EN TECHNOLOGISCHE INNOVATIE AAN DE UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM.

is hier een acronym voor: Communalism, Universalism, Desinterestedness, en Organized Scepticism. Mertons wetenschapssociologie spoort goed met de genoemde taakverdeling tussen filosofie en sociologie. De ontwikkeling van het wetenschapsonderzoek kan in deze fase multi-disciplinair worden genoemd.

GEÏNSTITUTIONALISEERD Interdisciplinair wetenschapsonder-

zoek kwam institutioneel op gang in alle westerse landen, nadat de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling in 1962 was opgericht voor civiele beleidsontwikkeling op het gebied van wetenschap en technologie (naast de militaire samenwerking in NATO-verband). In Nederland loofde de regering op advies van de toenmalige Raad van Advies voor het Wetenschapsbeleid in 1980 een prijs uit voor een leerstoel plus een aanzienlijk budget voor de universiteit met het meest veelbelovende programmavoorstel. Sinds die tijd is wetenschapsonderzoek zowel in Nederland alsook in andere hoogontwikkelde landen verder geïnstitutionaliseerd in termen van tijdschriften e.d. Het Centrum voor Wetenschap en Technologie Studies in Leiden is een dergelijk internationaal centrum voor kwantitatief wetenschapsonderzoek geworden. Eerder werd die internationale functie vooral door de vakgroep Wetenschapsdynamica van de Universiteit van Amsterdam gedragen. Deze laatste werd in 2000 opgeheven. Het wetenschapsonderzoek wordt in Nederland gecoördineerd door de onderzoeksschool voor Wetenschap, Technologie en Moderne Cultuur. Sociologie MAGAZINE | MAART 2022 25


NIEUWE BENADERINGEN Hoewel veel wetenschapsonderzoekers van huis uit sociologen zijn, is de terugkoppeling van nieuwe benaderingen in het wetenschapsonderzoek op de sociologie onderontwikkeld gebleven. Nieuwe onderzoeksprogramma’s zijn bijvoorbeeld de translatie-sociologie van Bruno Latour & Michel Callon en Niklas Luhmanns sociologische systeemtheorie. Ondanks grote verschillen onderling hebben die twee aanzetten gemeen dat communicatie centraal komt te staan. Voor veel sociologen is het een welhaast vanzelfsprekend uitgangspunt dat mensen en groepen van mensen en hun handelingen centraal staan in de sociologie. Ook als het object van onderzoek een andere eenheid van analyse niet uitsluit zoals bijvoorbeeld de taal in de taalsociologie of kennis in de wetenschapssociologie, dan nog zal een socioloog geneigd zijn om vooral naar taalgebruik of wetenschapsbeoefening te kijken. De focus ligt op praktijken van mensen en de ‘sociogenese’ van instituties. In het begin van de jaren 70 ontstond er in het wetenschapsonderzoek een radicalere sociologie van de wetenschappelijke kennis. Tegenover het Mertoniaanse perspectief werd gesteld dat sociologie ook over de inhoud van kennis zou kunnen gaan. Men zou wetenschapsontwikkelingen bijvoorbeeld kunnen analyseren in termen van kennisbelangen. Auteurs in dit zogenoemde strong programme – alles is mensenwerk en dus toegankelijk voor sociologische analyse – stelden dat men zelfs de inhoud van de wiskunde sociologisch zou moeten kunnen verklaren. In de translatie-sociologie – ook ‘actornetwerk theorie’ (ANT) genoemd – wordt voorgesteld om het onderscheid tussen mensen en dingen radicaal achterwege te laten en de dynamieken in netwerken tussen mensen, concepten en dingen als onderzoeksobject te nemen. Bruno Latour stelde in dit verband in 2005 zelfs voor om van een ‘associologie’, oftewel een sociologie van associaties, te spreken. Door de heterogene eenheden te benoemen kunnen ze reflexief in textuele en semantische (‘semiotische’) samenhangen worden gebracht.

COMMUNICATIES Een andere vernieuwende bijdrage aan de sociologie vloeit voort uit Luhmanns stellingname – in zijn discussies begin 26 Sociologie MAGAZINE | MAART 2022

Figuur 1: De institutionele structuur en de semantische organisatie van de sociologie in Nederland; 2019; Q = 0.307.

In het begin van de jaren 70 ontstond er in het wetenschapsonderzoek een radicalere sociologie van de wetenschappelijke kennis.

jaren 70 met Jürgen Habermas – dat niet mensen maar communicaties de samenleving maken en reproduceren. Luhmann noemde zijn programma Soziologische Aufklärung omdat niet langer het individu en de agency centraal staan, maar de coördinatie-mechanismen op bovenindividueel niveau. Naast de markt als economisch coördinatie-mechanisme kan ook kennis worden gebruikt om intermenselijke verhoudingen efficiënter te maken. De koppelingen – feedbacks en feedforwards tussen bijvoorbeeld privaat en publiek – zullen in de wetenschap vaak heel anders zijn dan in de economie of andere subsystemen van de maatschappij. Luhmann stelde dat ‘niet de mensen, maar de communicaties communiceren’. Een dergelijke systeem-theoretische benadering van wetenschap en technologie stuit onder sociale wetenschappers soms op weerstand. Anders dan in het


marxisme, gaat het bij Luhmann echter niet om de dynamiek van maatschappelijke verhoudingen, maar om verwachtingspatronen en betekenis-samenhangen. Betekenissen worden door innovaties geherdefinieerd. Luhmanns programma heeft met Latour gemeen dat alle relaties kunnen worden veranderd. Bij Latour worden bestaande relaties continu getest op hun robuustheid in de maatschappelijke praktijk. Bij Luhmann sturen codes de communicaties. Methodologisch kunnen veranderingen in betekenis-samenhangen worden gemeten met semantische kaarten of zogenoemde co-word maps. De kwantitatieve en kwalitatieve onderzoeksmethoden kunnen zo pragmatisch worden geïntegreerd in onderzoeksprogramma’s (zie ook Figuur 1).

CITATIEANALYSE De kwantitatieve richting in het wetenschapsonderzoek is vooral bekend geworden door de citatieanalyse. De citatieanalyse kan natuurlijk op zichzelf gebruikt worden voor informatieve en bestuurlijke doeleinden. Men komt dan al snel uit bij bedrijfs- en bestuurskunde of andere toepassingsgerichte disciplines. Toch is een sociologische oriëntering in het kwantitatieve wetenschapsonderzoek ook mogelijk. Zo kan men citaties aggregeren en dan naar groepen of zelfs hele landen kijken als producenten of leveranciers van kennis en/of hoger opgeleiden. Ook kan men patronen in citaties tussen tijdschriften in kaart brengen en individuele teksten in die contexten positioneren. In plaats van wetenschappelijke tijdschriften kan men bijvoorbeeld op analoge wijze patentklassen gebruiken om technologische ontwikkelingen te analyseren. Zowel auteurs als semantieken en communicaties kunnen zo in kaart worden gebracht. Als we bijvoorbeeld de zoekterm ‘sociology’ gebruiken in de toonaangevende citatie- en publicatiebestanden van het Institute of Scientific Information (ISI/Clarivate, Philaelphia PA), dan kunnen we (op 5 januari 2022) 151 artikelen vinden met een Nederlands adres gepubliceerd in 2019. Deze 151 artikelen worden nu al meer dan duizend keer geciteerd. In Figuur 1 heb ik de 69 titelwoorden die meer dan twee keer voorkomen in deze set en de Nederlandse universiteiten in een gezamenlijk plaatje gezet, om te laten zien hoe we zulke he-

Het interdisciplinaire wetenschapsonderzoek leent zich zodoende steeds tot interessante vragen en levert empirische bevindingen op.

terogene netwerken vrijwel routinematig kunnen representeren. Figuur 1 laat zien dat de universiteiten ieder specifieke semantische velden dragen. Sociologie aan de Universiteit Twente (links boven en paars gekleurd) is bijvoorbeeld ingebed in wetenschapsonderzoek met titelwoorden als ‘innovation’, ‘future’, ‘energy’ en ‘governance’. Zichtbaar is ook de samenwerking tussen sociologie in Utrecht en Groningen (beide groen) ten opzichte van de Universiteit van Amsterdam en de Vrije Universiteit (rood). De Erasmus Universiteit spant het netwerk op langs een andere as (geel). Men kan de kernen en relaties in het netwerk verschillend kleuren of van grootte veranderen in relatie tot aantallen en typen relaties. Figuur 1 suggereert dat de semantieken uitwaaieren (als variatie), terwijl de universiteiten in de Randstad meer als structurele verdichtingen in het centrum van het netwerk functioneren. In de meer perifere universiteiten (Maastricht, Twente, Wageningen) lijken die verhoudingen anders. Men zou dit onderzoek kunnen her-

halen voor of uitbreiden met de Vlaamse universiteiten. Voor een studie over Duitsland kan men het artikel van Leydesdorff & Milojevi uit 2015 raadplegen.

CODIFICATIE EN MACHT Met behulp van citatie-patronen op discipline-niveau kunnen we bijvoorbeeld onderzoeken of de sociale wetenschappen zich in een ander tempo ontwikkelen dan de natuurwetenschappen, door te onderscheiden tussen snelle citaties aan een research front en reputaties die worden opgebouwd over een langere tijdsspanne. Herhaalde citatie-patronen wijzen op codificatie en macht. Het interdisciplinaire wetenschapsonderzoek leent zich zodoende steeds tot interessante vragen en levert empirische bevindingen op. Samenvattend, heb ik in het bovenstaande betoogd dat het vakgebied wetenschapsdynamica in de marge van de sociologie is ontwikkeld. Ik heb voorbeelden gegeven uit de Nederlandse onderzoeksportefeuille en hoe die relateert aan een internationale agenda (zie voor meer detaillering mijn boek The Evolutionary Dynamics of Discursive Knowledge uit 2021). Door het interdisciplinaire karakter van dit type onderzoek en de ontwikkeling van de vragen vanuit het beleid (bijvoorbeeld ook in China) mag in de komende decennia een verdere ontwikkeling van het interdisciplinaire wetenschapsonderzoek worden verwacht. Ik bedank Rob Hagendijk voor commentaar op een eerdere versie.

LITERATUUR

Reassembling the Social: An Introduction to Actor-Network-Theory. B. Latour (2005) Oxford / New York: Oxford University Press. The Citation Impact of German Sociology Journals: Some Problems with the Use of Scientometric Indicators in Journal and Research Evaluations. L. Leydesdorff & S. Milojevi (2015) In: Soziale Welt-Zeitschrift für Sozialwissenschaftliche Forschung und Praxis, 66(2), 193-204. doi: 10.5771/0038-6073-20152-193. The Intellectual and Practical Contributions of Scientometrics to STS. S. Wyatt, S. Milojevi , H.W. Park & L. Leydesdorff (2017) In: U. Felt, R. Fouché, C. Miller & L. Smith-Doerr (Eds.), Handbook of Science and Technology Studies (4th edition) (pp. 87-112). Boston, MA: MIT Press. Sociologie MAGAZINE | MAART 2022 27


De

integratieparadox PROMOTIE

VAAK WORDT GEDACHT DAT MIGRANTEN MET EEN HOGERE OPLEIDING EN BETAALD WERK SNELLER INTEGREREN IN NEDERLAND. UIT RECENT ONDERZOEK BLIJKT ECHTER DAT JUIST DEZE MIGRANTEN ZICH GEMIDDELD GENOMEN MINDER VERBONDEN VOELEN MET NEDERLAND. HOE KUNNEN WE DEZE INTEGRATIEPARADOX BEGRIJPEN? Tekst JOSJE TEN KATE Beeld JOSVDV, PIXABAY

I

N ZOWEL WETENSCHAPpelijk onderzoek als het publieke debat verwacht men dat migranten met een hogere sociaaleconomische positie (met een hoger opleidingsniveau en betaald werk) sneller integreren in het land van bestemming. Het hebben van een baan en een hoger opleidingsniveau zou integratie op allerlei manieren vergemakkelijken, bijvoorbeeld doordat het eenvoudiger is een nieuwe taal te leren en contact te leggen met de plaatselijke bevolking. Deze aanname ligt ten grondslag aan beleid op het gebied van migratie en integratie: het hebben van betaald werk wordt gezien als de snelste weg naar integratie, iets wat de politiek dan ook probeert te stimuleren. Recente studies laten echter zien dat migranten met een hogere sociaaleconomische positie gemiddeld genomen juist minder verbondenheid ervaren met het land van bestemming dan migranten met een lagere sociaaleconomische positie. Deze verrassende bevinding wordt de integratieparadox genoemd. Hoe deze relatie tussen sociaaleconomische positie en een gevoel van verbondenheid het best begrepen kan worden is nog onduidelijk. Nella Geurts richt zich in haar proefschrift Puzzling pathways: The integration para28 Sociologie MAGAZINE | MAART 2022

dox among migrants in Western Europe (dat zij verdedigt op 18 februari 2022 aan de Radboud Universiteit in Nijmegen) op deze relatie, door inzichten uit verschillende disciplines toe te passen en meerdere onderzoeksmethoden te combineren.

BREDERE METING Geurts gebruikt surveydata over migranten uit diverse herkomstlanden (waaronder Turkije, Azië, Europa en Noord-Amerika) en woonachtig in Nederland, Denemarken en Duitsland om te achterhalen voor wie deze integratieparadox precies geldt en in welke landen we deze paradox terugvinden. Hierbij maakt Geurts gebruik van een bredere meting van de sociaaleconomische positie: waar voorgaand onderzoek zich vooral richt op het opleidingsniveau van migranten, betrekt ze ook inkomen en het hebben van een baan bij haar onderzoek. Na analyse van de surveydata met deze nieuwe metingen achterhaalt Geurts dat de integratieparadox niet per definitie afhankelijk is van uit welk land migranten komen, of waar ze nu wonen. Er lijkt dus geen kenmerk van een bepaalde herkomstgroep aan te wijzen dat maakt dat er een grotere kans is op deze paradox. Geurts geeft aan dat het voorkomen van een integratieparadox afhankelijk is van meerdere

factoren, die in samenhang met elkaar invloed uitoefenen: “Of een sociaaleconomische positie daadwerkelijk een negatief effect heeft op een gevoel van verbondenheid hangt af van het onderdeel zijn van een bepaalde groep in een bepaald land”, geeft ze desgevraagd te kennen. In het daaropvolgende onderzoek naar recente migranten in Nederland optimaliseert Geurts de meting van verbondenheid, door niet alleen te kijken naar wat migranten vinden van de bevolking van het bestemmingsland, maar ook te vragen in hoeverre zij daadwerkelijk een gevoel van verbondenheid mét het land ervaren. Dit levert een interessante bevinding op. Ze legt uit: “We zien dat deze migranten Nederlanders niet per se onaardig vinden, maar dat ze zich tegelijkertijd niet zo verbonden voelen met Nederland. De integratieparadox wordt onder deze recente migranten vaker gevonden voor deze nieuwe meting van verbondenheid.”

DRIE VERKLARINGEN Omdat uit haar surveyonderzoek blijkt dat de integratieparadox het sterkst speelt onder recente Turkse migranten (sterker dan onder andere migranten die rond 2012 naar Nederland migreerden), richt Geurts zich bij het vinden van verklaringen voor


deze paradox op deze groep. Middels een combinatie van diepte-interviews en surveydata komen de volgende drie verklaringen aan het licht. Ten eerste blijkt dat migranten met een hogere sociaaleconomische positie meer sociale uitsluiting ervaren doordat zij zich meer bewust zijn van negatieve discoursen rondom migratie en meer uitsluiting van de etnische groep ervaren. Geurts geeft wel aan dat deze verklaring maar deels opgaat voor recente Turkse migranten: “Uit interviews blijkt dat zij zich niet echt onderdeel voelen van de bestaande Turkse gemeenschap in Nederland, en dus ook discriminatie tegenover deze groep niet direct ervaren als tegen henzelf gericht. Ze voelen zich geen onderdeel van en zelfs uitgesloten door de Turkse groep, maar ook door Nederland.” Ten tweede blijkt dat hoge verwachtingen een verklaring zijn voor de onverwachte relatie tussen een hogere sociaaleconomische status en zwakkere gevoelens van verbondenheid. Juist migranten met een hoge sociaaleconomische positie hebben vaak hoge verwachtingen van Nederland, bijvoorbeeld over de reputatie van tolerantie die Nederland nog vaak heeft. Deze reputatie wordt in de realiteit niet altijd zo ervaren, is de bevinding van Geurts in de interviews. Ze legt uit dat dit twee kanten op werkt: “Mensen met weinig verwachtingen over Nederland voelen zich makkelijker thuis, terwijl mensen die verwachten dat Nederland erg openminded zou zijn en dat het makkelijk zou zijn om een goede baan te krijgen vaker teleurgesteld zijn.” Ten derde blijkt uit de surveydata en interviews dat recente migranten met een hoge sociaaleconomische positie zich vaker een wereldburger voelen, waardoor zij minder verbondenheid met één land ervaren. Zo geven sommige migranten de voorkeur aan het identificeren als wereldburger, waardoor ze minder investeren in hun verbondenheid met Nederland. Geurts beschrijft dit met het volgende voorbeeld: “Sommige hoogopgeleide migranten kiezen er bijvoorbeeld voor om Engels te blijven spreken, ook omdat dit een soort expat-status geeft. Proberen Nederlands te spreken kan in hun ogen als meer negatief worden gezien, vooral als dat niet meteen goed lukt.” Het hebben van een meer kosmopolitische identiteit maakt verbondenheid met Nederland dus in zekere zin minder nodig en aantrekkelijk.

“Als samenleving hebben we een gedeelde verantwoordelijkheid.”

NIET ZO ZWART-WIT Naast deze inzichten roept het promotieonderzoek van Geurts ook nieuwe vragen op. Zo kunnen we ons afvragen hoe verschillende domeinen van integratie met elkaar samenhangen. Geurts: “Mijn proefschrift laat zien dat integratie niet zo zwart-wit is. Dat inzicht kan natuurlijk ook op andere integratievraagstukken worden toegepast.” Het is waardevol om ons ervan bewust te zijn dat een zogenaamde ‘beperkte’ integratie in het ene domein niet het succes in een ander domein in de weg hoeft te staan, en andersom. In de nabije toekomst zou Geurts graag nieuw onderzoek opzetten op basis van haar conclusies over de drie verkla-

ringen voor een integratieparadox. In haar promotieonderzoek vindt zij deze verklaringen onder recente migranten uit Turkije. In hoeverre deze verklaringen óók een integratieparadox kunnen verklaren van migranten uit andere herkomstlanden en van tweede-generatie-migranten, is volgens haar een belangrijke vraag die in de toekomst een antwoord verdient. In haar proefschrift laat Geurts zien dat het hebben van een hogere sociaaleconomische positie voor migranten niet automatisch leidt tot een gevoel van verbondenheid met een land. Soms geldt zelfs het tegenovergestelde. Geurts geeft aan dat het goed is om ons hier bewust van te zijn: “Juist deze migranten kunnen hindernissen tegenkomen die de mogelijke positieve effecten van het hebben van betaald werk tenietdoen.” Dit betekent volgens haar niet dat beleid (dat migranten aan een baan helpt) geen positieve gevolgen kent, maar wél dat het hebben van een baan geen garantie vormt voor verdere integratie. Gevraagd naar wat we kunnen met dit inzicht, geeft Geurts aan dat integratie niet iets is wat alleen migranten moeten bewerkstelligen en dat haar resultaten laten zien dat ook niet-migranten een rol spelen bij deze integratieparadox: “Als een land als Nederland de vruchten van migratie wil plukken, moet iedereen – ook niet-migranten – moeite doen. Als samenleving hebben we een gedeelde verantwoordelijkheid.” Sociologie MAGAZINE | MAART 2022 29


crisis

Van naar renaissance

DE TOEKOMST VAN DE EMPIRISCHE SOCIOLOGIE IN 2007 PUBLICEERDEN DE BRITSE SOCIOLOGEN MIKE SAVAGE EN ROGER BURROWS EEN GERUCHTMAKEND ARTIKEL WAARIN ZE WAARSCHUWEN VOOR HET EINDE VAN DE EMPIRISCHE SOCIOLOGIE. HOE STAAT DEZE TAK VAN DE SOCIOLOGIE ER NU, BIJNA VIJFTIEN JAAR LATER, VOOR? Tekst RENSE CORTEN Beeld STARTUPSTOCKPHOTOS, PIXABAY

I

N HUN ARTIKEL MET DE omineuze titel The coming crisis of empirical sociology waarschuwen Savage en Burrows dat de empirische sociologie grotendeels irrelevant dreigt te worden, met name als gevolg van de opkomst van het ‘alwetende kapitalisme’: grote bedrijven die op grote schaal gedetailleerde informatie verzamelen over hun klanten. Die pessimistische voorspelling was destijds al controversieel, maar in de tussentijd is de wereld ook aanzienlijk veranderd; hoog tijd dus voor een tussenbalans. Laten we beginnen met de diagnose door Savage en Burrows van destijds. Zij beschrijven de empirische sociologie in de tweede helft van de twintigste eeuw als gedomineerd door de methoden van (vooral kwantitatief) vragenlijstonderzoek enerzijds en (meer kwalitatieve) diepte-interviews anderzijds. Hoewel hun pessimistische voorspellingen beide typen methoden aangaan, beperkt ik me hier omwille van de ruimte tot de kwantitatieve kant. Daarbinnen is vooral één sociologisch specialisme, grootschalig vragenlijstonderzoek gebaseerd op representatieve steekproeven, een prachtige uitvinding die het mogelijk maakt uitspraken te doen over sociale processen in grote populaties. 30 Sociologie MAGAZINE | MAART 2022

Resultaten uit dit soort onderzoek leiden tot belangrijke wetenschappelijke inzichten en spelen ook een significante rol in de totstandkoming van beleid.

VRAGENLIJSTONDERZOEK Aan het begin van de 21ste eeuw begon vragenlijstenonderzoek volgens Savage en Burrows achterhaald te worden door een aantal ontwikkelingen. Ten eerste werd het doen van goed vragenlijstonderzoek zelf steeds moeilijker, bijvoorbeeld doordat mensen steeds minder bereid bleken mee te doen aan onderzoek. Daarnaast raakte het vragenlijstonderzoek steeds verder gecommercialiseerd: marketingbureaus zetten hun eigen grootschalige panels in voor specifieke, niet-wetenschappelijke doeleinden en leunden steeds minder op sociologische expertise. De belangrijkste ontwikkeling was echter de vergaande digitalisering van de samenleving, waarbij grote techbedrijven op een dermate grote schaal gedetailleerde data begonnen te verzamelen over menselijk gedrag dat het trekken van steekproeven en het stellen van vragen niet meer nodig leek. En dus was het vakgebied dat daar bij uitstek goed in was – de sociologie – goeddeels overbodig geworden.

RENSE CORTEN IS UNIVERSITAIR HOOFDDOCENT AAN DE AFDELING SOCIOLOGIE VAN DE UNIVERSITEIT UTRECHT.

Maar hoe is het op dit moment, bijna vijftien jaar later, gesteld met deze crisis? Allereerst moeten we vaststellen dat de ontwikkelingen die Savage en Burrows in 2007 zagen onverminderd relevant zijn. Terwijl de problemen met het doen van hoogwaardig vragenlijstonderzoek nog minstens zo groot zijn, is binnen de samenleving de rol van data in de tussentijd alleen maar groter geworden. In 2007 was Facebook nog maar een paar jaar oud, was Netflix slechts grotendeels een postorderbedrijf (echt waar!) en kwam de iPhone als eerste echte smartphone net op de markt. Inmiddels zijn sociale media niet meer weg te denken uit het sociale verkeer, loopt het merendeel van de bevolking met een smartphone op zak en zijn we het volstrekt normaal gaan vinden dat grote bedrijven, van Albert Heijn tot Amazon en van de NS tot Netflix, continu data verzamelen over ons gedrag.


Deze data zijn slechts zelden (of hooguit onder strikte voorwaarden) beschikbaar voor wetenschappelijk onderzoek, omdat ze door bedrijven – als waardevol bezit – angstvallig worden beschermd en uitsluitend binnenshuis geanalyseerd voor eigen doeleinden. Dit levert de paradoxale situatie op dat, hoewel er dus meer data over de samenleving verzameld worden dan ooit tevoren, private partijen inmiddels beter inzicht hebben in de samenleving dan sociale wetenschappers die in het publiek belang werken. Een nieuwe ontwikkeling die sterk met het voorgaande samenhangt is de opkomst van een nieuw vakgebied dat zich onder de noemer data science specialiseert in de analyse van grote hoeveelheden data met veelal aan de informatica ontleende technieken als machine learning, waarbij zelflerende algoritmes proberen patronen in grote hoeveelheden data te vinden. Hoewel technisch geavanceerd en – ook in commerciële kringen – zeer populair, laat data science zich over het algemeen weinig gelegen liggen aan sociologische (of andere) theorie; de data worden geacht voor zichzelf te spreken. Wat dat betreft zou niet alleen de empirische, maar ook de theoretische sociologie voor zijn toekomst moeten vrezen.

Technieken als analyse van sociale media of geautomatiseerde tekstanalyse zijn steeds minder exotisch en weten steeds vaker hun weg te vinden naar belangrijke sociologische tijdschriften. Een interessante bijkomstigheid van deze ontwikkeling is dat daardoor kwalitatief en kwantitatief onderzoek naar elkaar toe zijn gegroeid, en in sommige opzichten ook de sociale en geesteswetenschappen. Belangrijker is wellicht dat het besef steeds meer doordringt dat sociologen zouden moeten inzetten op methoden van dataverzameling die gebruikmaken van de mogelijkheden van digitalisering, maar die tevens onafhankelijk zijn van de grote techbedrijven en hun private belangen. Denk hierbij aan het in eigen beheer verzamelen van internetdata, het opzetten van grootschalige online (veld)experimenten, of het gebruik van grootschalige data uit officiële registers, zoals die van het Centraal Bureau

REDEN TOT HOOP Op het eerste gezicht lijken Savage en Burrows dus gelijk te hebben gekregen, en bevindt de empirische sociologie zich nog altijd in zwaar weer. Toch zijn er ook meer positieve tekenen. Ik schets hier een aantal relatief recente ontwikkelingen die reden geven tot hoop. In de eerste plaats beginnen sociologen langzaam maar zeker de mogelijkheden van nieuwe vormen van data op waarde te schatten en zich de daarvoor benodigde onderzoeksvaardigheden eigen te maken.

De sociologie lijkt de wind in de zeilen te hebben.

voor de Statistiek. Ook het – door Savage en Burrows afgeschreven – vragenlijstonderzoek krijgt een nieuwe impuls door dit te combineren met slimme digitale technieken, zoals smartphone-apps of databronnen met locatiegegevens. Sinds enkele jaren is dit soort innovaties niet langer het initiatief van alleen ondernemende individuele onderzoekers, maar is er ook een gecoördineerde beweging zichtbaar die zich richt op het moderniseren van het onderzoeks-instrumentarium van de empirische sociale wetenschappen, mét inachtneming van publieke waarden zoals transparantie en bescherming van de privacy. Een goed voorbeeld hiervan in Nederland is het veelbelovende ODISSEIproject, waarin een grote en diverse groep sociale wetenschappers samenwerkt aan het bij elkaar brengen van nieuwe expertise, het ontsluiten van waardevolle grootschalige datasets (zoals de registerdata van het CBS) en het ondersteunen van innovatief onderzoek. Ook hierin zien we in toenemende mate een toenadering tot de geesteswetenschappen, waarin zich een vergelijkbare beweging voltrekt.

HERWAARDERING Ook in andere opzichten lijkt de sociologie de wind in de zeilen te hebben. Actuele maatschappelijke ontwikkelingen zoals de huidige pandemie (waarbij beleidsmakers zich steeds meer lijken te realiseren dat inzicht in menselijk gedrag cruciaal is om uit de crisis te geraken) en het hoog oplaaiende debat over inclusiviteit en racisme, leiden tot een herwaardering van de sociale wetenschappen. De Nederlandse sociologieopleidingen hebben zich de afgelopen jaren in ieder geval mogen verheugen in sterk oplopende studentenaantallen. Als sociologen deze hernieuwde interesse in de discipline weten te combineren met het huidige momentum van innovatie in onderzoeksmethoden, mogen we na de ‘crisis’ van Savage en Burrows misschien zelfs bescheiden hopen op een renaissance in de empirische sociologie.

LITERATUUR

Bit by Bit: Social Research in the Digital Age. M.J. Salganik (2019) Princeton: Princeton University Press. The Coming Crisis of Empirical Sociology. M. Savage & R. Burrows (2007) In: Sociology, 41(5), 885-899. Sociologie MAGAZINE | MAART 2022 31


BOEKEN

Leonard van ’t Hul

DE MENSEN EN

hun verhalen

ORAL HISTORY. DE MENSEN EN HUN VERHALEN Selma Leydesdorff Amsterdam: Prometheus, 2021 Pagina’s: 320 ISBN 9789044649772, €29,99

illustreert Leydesdorff aan de hand van voorbeelden uit haar lange onderzoekscarrière de ontwikkeling van oral history als onderzoekstechniek. Ze reflecteert op de aard van kennis, verhouding tussen interviewer en geïnterviewde, en ook op problemen van toegankelijkheid van het bronnenmateriaal. Verwacht geen van opsommingen voorzien handboek: net als in een oral histories-interview verlangt dit boek tijd en aandacht. Alleen dan kunnen de tips & tricks worden gewaardeerd.

MIJN ONTELBARE IDENTITEITEN Sinan Çankaya Amsterdam: Bezige Bij, 2020 Pagina’s: 208 ISBN 9789403184005, €23,99 Sociale wetenschappers houden van classificeren, ordenen en patronen ontwaren. De statistische methodes en software om dat mogelijk te maken werden de afgelopen decennia allengs geavanceerder en complexer. Hoewel sociologen het in dat licht graag hebben over sophisticated en dynamic data-analyses, is de klacht dat de zucht naar universele patronen ook reductionistisch is. De verhalen en betekenissen van mensen raakt, zo luidt de kritiek, steeds verder uit beeld. De laatste jaren gaat er steeds meer serieuze aandacht uit naar de ervaringen en motieven van mensen – ook in beleid. Een toonaangevend onderzoeksinstituut als het Sociaal en Cultureel Planbureau besloot onder het motto ‘van tellen naar vertellen’ veel van haar periodieke kwantitatieve metingen vaarwel te zeggen, om ruimte te maken voor meer kwalitatieve onderzoeksmethoden. Een inspirerende leestip over wat de kracht van verhalen vermag om heden en verleden te duiden, is het boek Oral History. De mensen en hun verhalen, van de historica Selma Leydesdorff. In het boek 32 Sociologie MAGAZINE | MAART 2022

en onderzoekservaringen in het licht van etniciteit en racisme. In de verschillende korte en zeer vlot geschreven hoofdstukken reflecteert Çankaya op zijn eigen leven en op de machtsstructuren achter processen van insluiting en uitsluiting. De onderzoeking komt sterk overeen met kernthema’s uit het symbolisch interactionisme á la Erving Goffman en Harold Garfinkel. Zijn voorbeelden zijn terug te voeren op vragen als: welke ruimte heb ik om zélf een identiteit te kiezen? Hoe presenteer ik mezelf in verschillende situaties? Hoe zien anderen mij? Onvermijdelijk komen machtsongelijkheden daarbij naar voren: welke ruimte heb ik überhaupt om mezelf uit te spreken over mijn waarheden? Het gebeurt zelden of nooit dat een nonfictieboek zó goed geschreven is en zo’n hoge mate van intensiteit kent, dat het niet is weg te leggen. De achterflap van Mijn ontelbare identiteiten stelt dat het boek Çankayas ‘literaire debuut’ is en met die kwalificatie is niets te veel gezegd. De jury van de Sociologische Bril constateerde het al, maar dit boek is een absolute aanrader voor iedereen – socioloog of niet.

VERHANDELING OVER DE AANLEG VAN VROUWEN VOOR DE WETENSCHAP Afgelopen najaar won de antropoloog Sinan Çankaya de prijs voor het beste sociologische publieksboek 2020. De jury van De Sociologische Bril was lovend over de ‘vernieuwende toon’ en de ‘laagdrempelige, maar indringende manier’ waarop Çankaya ‘een alternatief biedt op de doorgaans meer gedistantieerde en abstracte benaderingen van identiteit en racisme’. In het boek volgen we Çankaya naar aanleiding van een uitnodiging om te spreken op de jubileumviering van zijn oude middelbare school. De uitnodiging leidt tot een zoektocht naar persoonlijke

Anna Maria van Schurman Gorredijk: Noordboek Filosofie, 2021 Pagina’s: 112 ISBN 9789056157678, €16,90

Het aandeel vrouwen op wetenschappelijke functies neemt toe. Tot zover het goede nieuws, want ook de stelregel ‘hoe hoger de positie, des te lager het aandeel vrouwen’ geldt nog altijd, zo liet Stichting Atria in april 2021 zien. Deze zogenaamde brainleak wordt zichtbaar in het gegeven dat 44% van de promovendi vrouw is, tegenover slechts 24% van de hoogleraren.


Keer op keer blijkt dat wetenschap, met haar idealen van vooruitgang en progressie, aartsconservatief is op dit vlak. De strijd voor gelijke behandeling en waardering binnen wetenschap en samenleving is nog lang niet voltooid en kent inmiddels een lange geschiedenis. In onze canon van de feministische beweging speelt Aletta Jacobs een prominente rol, maar minder aandacht is er voor een vroege voorgangster: de Utrechtse Anna Maria van Schurman (1607-1678). Zij kreeg als eerste vrouw in Nederland toestemming om colleges te volgen en schreef een krachtig, nog altijd goed leesbaar essay waarom vrouwen toegang zouden moeten krijgen tot de universiteit.

Van Schurmans strijd tegen dominante, christelijke overtuigingen over de gebrekkige intellectuele capaciteiten van vrouwen is nog steeds actueel. De waarde van deze heruitgave is daarbij niet zozeer het aanleveren van nieuwe, aanvullende argumenten voor de feministische zaak, als historische bron moedigt het essay ook aan om hedendaagse overtuigingen te onderzoeken. Zo wijst inleider en filosofe Angela Roothaan op een interessante paradox: tegenwoordig beargumenteren vrouwelijke wetenschappers vanuit een fundamentele gelijkheid het recht om hun eigen identiteit vorm te geven, terwijl Van Schurman juist vanuit het specifiek vrouwelijke pleitte voor gelijke behandeling.

WERK IS GEEN OPLOSSING

Marguerite van den Berg Amsterdam: Amsterdam University Press Pagina’s: 144 ISBN 9789463725170, €17,50 ‘Loon naar werk’ is een gevleugelde uitspraak boordevol kapitalistische rechtvaardigheidsprincipes. Maar valt zo’n uitspraak nog wel vol te houden in tijden waarin

loonmatiging, inflatie, stijgende lasten en flexibilisering van de arbeidsmarkt onze zekerheden afbreken? Wat is nu die beloning waaraan gerefereerd wordt? Wat levert werken ons eigenlijk op?

Niets, zo lezen we in Werk is geen oplossing van de sociologe Marguerite van den Berg. De beloftes zijn niet ingelost en de idealen van zelfontplooiing, onafhankelijkheid en emancipatie bleken disciplinerende luchtkastelen. Werken put ons uit en zorgt voor onzekerheid. Van den Berg is scherp in haar analyse en even hard als helder in haar oordeel. In de delen 1 en 2 laat ze zien hoe idealen en structuren individuen – met name vrouwen – beperken en vastzetten in bepaalde, precaire sociale posities. Gelukkig laat Van den Berg ons niet achter in de misère. In deel 3 van het boek biedt ze interessante, zorgvuldig afgewogen perspectieven om het anders te doen. Zo herwaardeert ze wat wel ‘reproductieve arbeid’ wordt genoemd, en is ze vooral enthousiast over de zogenaamde commons: alledaagse, niet gecommercialiseerde samenwerkingsverbanden tussen mensen op lokaal niveau.

DE WAARHEID OVER MACHT

Ze constateren niet alleen dat macht overal aanwezig is (alle grote verhalen die de mensheid rijk is gaan uiteindelijk over macht), maar ook dat het begrip slecht begrepen wordt. Zo bestaat er de misvatting dat je macht kan bezitten, of dat macht afhankelijk is van je positie in de samenleving. Macht wordt volgens Battilana en Casciaro ook nogal eens gezien als iets dat vies en achterbaks is, en gepaard gaat met wreedheid. De auteurs geven aan dat de misvattingen ons individueel en collectief in de weg zitten. Die leveren volgens hen individuele gevoelens van machteloosheid op. Ook zouden we collectief onvoldoende geneigd zijn te onderkennen hoe machtsmisbruik onze vrijheden en welzijn beperkt. Aan de hand van talloze interviews en een uitgebreid literatuuronderzoek bespreken de auteurs de vele gezichten van macht. Met uiteindelijk doel: emancipatie. Door begrip en handvatten te bieden ten aanzien van het concept hopen Battilana en Casciaro op niets minder dan een cultuuromslag, waarbij gelijkwaardiger machtsverhoudingen worden gerealiseerd en een eerlijker verdeling van zeggenschap en hulpmiddelen ontstaat.

Julie Battilana en Tiziana Casciaro Utrecht: Ten Have, 2021 Pagina’s: 304 ISBN 9789025908270, €24,99 Als titels termen als ‘waarheid’ en ‘macht’ bevatten (met daaraan toegevoegd dat het boek kennis bevat die iedereen zou moeten hebben) dan heb je ófwel te maken met een complottheorie, ófwel met een publieksboek van academici. In dit geval gaat het om het laatste. Twee sociologen, Julie Battilana en Tiziana Casciaro, vonden het tijd om een state of the art met betrekking tot het thema ‘macht’ te schrijven.

LEONARD VAN ‘T HUL WERKT ALS KWALITATIEF ONDERZOEKER BIJ HET SOCIAAL EN CULTUREEL PLANBUREAU.

Sociologie MAGAZINE | MAART 2022 33


TIJDSCHRIFTEN

Roddel

EN ACHTERKLAP

HET DORPSLEVEN ROEPT VOOR velen – met name stedelingen – een beeld op van omzien naar elkaar en nabuurschap. Maar in het dorpsleven van alledag kunnen de nieuwsgierige ogen en loslippige monden van dorpsgenoten zó verstikkend zijn dat verhuizen de enige uitweg lijkt. Een groep IJslandse sociaal geografen onderzocht de invloed van roddel op verhuisplannen via een survey-onderzoek onder meer dan 5000 bewoners van het IJslandse platteland (Johannesdottir et al., Journal of Rural Studies, 2021). Deelnemers werd gevraagd of ze het idee hadden dat er over hen geroddeld werd – in het bijzonder over hun liefdesleven – en of ze plannen hadden om hun geboortestreek te verlaten. De verwachting was dat vrouwen meer last van roddel zouden hebben vanwege de vooral op het platteland heersende traditionele sekse-rol-opvattingen. Maar wat bleek: niet alleen vrouwen maar ook mannen hadden stelliger verhuisplannen naarmate er meer over hen geroddeld werd.

AFKICKEN Roddel hoeft echter niet altijd schadelijk te zijn voor een individu. In een artikel in Qualitative Health Research (2021) rapporteren Amy Krentzmann en Lauren Glass over hun onderzoek naar ervaringen met afkicken van een verslaving in een aantal kleine gemeenschappen in Minnesota. Op basis van 34 interviews met zowel professionals als ex-verslaafden onderscheiden zij drie fasen in het afkickproces, waarin de rol van roddel steeds verschilt. Tijdens de fase van verslaving heeft de roddel de vorm van veroordeling. In de afkickfase reageert de gemeenschap veelal met scepticisme en blijkt het voor ex-verslaafden moeilijk om van het stigma van verslaafde af te komen. Openheid over de afkickpoging en actief laten zien dat het beter gaat lijkt hiertegen de beste remedie. In de laatste fase, die van langdurige onthouding, heeft de ex-verslaafde in de ogen van de gemeenschap definitief laten 34 Sociologie MAGAZINE | MAART 2022

zien dat hij is veranderd. Dit uit zich in roddels waaruit respect blijkt: de ex-verslaafde vervult nu een waardevolle rol binnen de gemeenschap, die van rolmodel of steunpilaar voor anderen die nog met een verslaving kampen.

SAMENWERKING Veel onderzoekers richten zich echter niet op de individuele welzijnsgevolgen van roddelen, maar op de rol die het speelt in samenwerking en coöperatie in groepen. Positieve en negatieve roddels vormen voor groepsgenoten een belangrijke bron van informatie over hoe betrouwbaar je bent, zeker als jouw gedrag voor hen niet direct te observeren is. Roddel fungeert dus als input voor iemands reputatie binnen een gemeenschap. Die reputatie is belangrijk, want als je een slechte reputatie hebt zullen mensen vermijden met je om te gaan. De mogelijkheid dat anderen over je zouden kunnen roddelen zal de verleiding om iemand te bedonderen of je anderszins te misdragen dus flink temperen.

INTERDEPENDENTIE Een interdisciplinaire groep wetenschap-

pers aangevoerd door Angelo Romano (Philosophical Transactions, 2021) wijst op het belang van sociaalecologische omstandigheden op macroniveau. Zij stellen dat bijvoorbeeld de wijze van voedselproductie, de populatiedichtheid en de dominante culturele waarden van een samenleving bepalend zijn voor de mate waarin mensen van elkaar afhankelijk zijn en met elkaar moeten samenwerken. Bovendien zal informatie over iemands betrouwbaarheid zich in sommige omstandigheden gemakkelijker verspreiden dan in andere. Specifieke sociaalecologische omstandigheden gaan volgens Romano en collega’s dus gepaard met specifieke ‘reputatiesystemen’. Zo blijkt uit een Japans onderzoek dat in kleine boerengemeenschappen waarin men sterk van elkaar afhankelijk is, inwoners zich relatief veel zorgen maken over hun reputatie. Oftewel, hoe groter de interdependentie in een samenleving, hoe meer roddel en achterklap er is te verwachten.

Tekst RITA SMANIOTTO Beeld FALCO, PIXABAY


VOETLICHT EEN NIEUW BOEK, EEN ONTDEKKING, EEN BELANGRIJKE GEBEURTENIS… SOCIOLOGIE MAGAZINE BRENGT HET VOOR HET VOETLICHT.

Muziek

ALS COLLECTIEF PROCES

PAUWKE BERKERS (44) IS DEZE WINTER BENOEMD TOT HOOGLERAAR SOCIOLOGIE VAN POPULAIRE MUZIEK, AAN DE ERASMUS SCHOOL OF HISTORY, CULTURE AND COMMUNICATION IN ROTTERDAM. “HET IS DE BEDOELING DAT IK DE PRIMUS INTER PARES WORD DIE DE LIJNEN UIT GAAT ZETTEN.” Tekst JACOB MOERMAN Beeld YOSHA WIJNGAARDEN

Gefeliciteerd. Hoe was de viering? “Sober, ook vanwege corona. Het komend jaar ga ik mijn oratie schrijven en de leerstoel nader uitwerken. Als alles goed gaat kan er in januari 2023 iets gevierd worden. Dan zijn de doelstellingen voor de daaropvolgende vijf jaar verder uitgestippeld.”

ressant om te bestuderen op welke manier deze processen worden aangezwengeld en hoe ze vervolgens verlopen. Met het begrip welzijn stellen we ons vooral de vraag hoe belangrijk muziek kan zijn voor iemands mentale en fysieke gezondheid. En bij veerkracht kijken we naar de klappen waarmee de gehele muzieksector te maken krijgt, en hoe daar vervolgens mee om wordt gegaan.” “Deze klappen waren overigens al aanwezig vóór de coronacrisis. De muziekindustrie was ook toen al in zwaar weer terechtgekomen. Door corona is deze sector nu deels volledig ingestort. Je ziet daardoor dat muzikanten steeds meer andere bronnen van inkomsten proberen te genereren, vaak ook buiten de muziek. Op dit moment werk ik mee aan een pilot, waarbinnen muzikanten een basisinkomen krijgen. Onderzocht wordt in hoeverre en op welke manier zo’n inkomen belangrijk kan zijn.”

Hoe moeten we de leerstoel Sociologie van Populaire Muziek op dit moment voor ons zien? “Het gaat niet zozeer om de bestudering van de muziek zelf, maar om muziekwerelden, wat wil zeggen de productie, distributie en receptie van muziek. Het is dus nadrukkelijk een sociologische leerstoel. Wat kunnen we van de samenleving leren over ongelijkheid, cohesie en onttovering als we naar populaire muziek kijken?” Wat verstaat u onder populaire muziek? “Ik neem de muziek heel breed. Van heavy metal tot schlager. Ik ben vooral geïnteresseerd in de vraag welke rol muziek kan spelen om maatschappelijke problemen mede helpen op te lossen. Hoe komt populaire muziek precies tot stand? Welke sociologische processen spelen daarin een rol? En welke betekenis heeft de muziek voor de samenleving? Dat zijn vooral de vragen die ik de komende jaren nader uit wil werken.” “Ik volg in mijn onderzoek het pad dat de Amerikaanse socioloog Howard Becker heeft ingeslagen. Hij wees in zijn werk vooral op het collectieve proces, bij de totstandkoming van kunst en muziek. Er zijn doorgaans veel mensen bij betrokken. Neem een muzikant die alleen op

zijn zolderkamertje een nieuw nummer bedenkt. Voordat dat op bijvoorbeeld de streamingdienst Spotify terechtkomt, is er een netwerk van mensen actief dat dit mogelijk maakt. De ingewikkelde processen waar deze maker van een nieuw nummer mee te maken krijgt, die probeer ik in mijn onderzoek bloot te leggen en te begrijpen.” De leerstoel heeft als subtitel Inclusie, Welzijn en Veerkracht. Waarom? “Bij inclusie gaat het om de vraag of populaire muziek mensen bij elkaar brengt, óf mensen uitsluit. We denken dat beide processen plaatsvinden, maar het is inte-

Hoe ziet uw nabije toekomst eruit? “Samen met collega’s gaan werken aan een aantal mooie boeken over de muziekindustrie. Ook wil ik een aantal aanvragen schrijven voor mijn onderzoeksgroep, om het vakgebied verder op de kaart te zetten. Verder werken we samen met het Copernicus Institute of Sustainable Development. We zouden graag het door dit centrum medeontwikkelde raamwerk rondom veerkracht leggen op de Nederlandse muziekindustrie, om vervolgens te zien of dit tot nieuwe inzichten kan leiden. Ik hoop dat dit verrassend uit kan pakken.”

Sociologie MAGAZINE | MAART 2022 35


Sociologie Magazine zoekt: het beste artikel of boek

D

it jaar bestaat de Nederlandse sociologie 100 jaar. In de afgelopen eeuw leverde deze jonge discipline de nodige boeken en artikelen af. Er is, zogezegd, heel wat voer voor sociologen geproduceerd. Boeken en artikelen hebben lezers nodig. En lezers, dat zijn we allemaal. De redactie van Sociologie Magazine is in het kader van het jubileum benieuwd om van u te horen welk sociologisch boek of artikel het interessantst, verrassendst, belangrijkst, boeiendst of anderszins memorabel is. Het kan gaan om een boek of artikel dat de discipline verbeterde, een nieuwe richting op stuurde, of gewoon een diepe indruk maakte. We nodigen u uit om uw keuze voor het beste sociologische boek of artikel van een Nederlandstalige auteur aan ons door te geven. Het liefst met een korte motivatie! In het volgende nummer van Sociologie Magazine besteden we in een artikel uitgebreid aandacht aan deze keuzes en hun motivaties. Voor wat hoort wat. Om u te motiveren verloten we daarom drie boeken. Uitgeverij Boom is zo vriendelijk geweest om drie exemplaren van Gedeelde angsten. Kleine sociologie van maatschappelijke onzekerheid van Rudi Laermans hiervoor ter beschikking te stellen.

Voor deelname: kijk op www.sociologiemagazine.nl


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.