22 minute read

DE ANGSTCULTUUR VOER VOOR SOCIOLOGEN

angstcultuur: DE VOER VOOR SOCIOLOGEN

ESSAY DE COVIDPANDEMIE HEEFT DE AFGELOPEN TWEE JAAR DE WESTERSE ANGSTCULTUUR IN HEVIGE MATE AANGEWAKKERD. MAAR HOE ZIET DIE CULTUUR ER PRECIES UIT? RUDI LAERMANS BESPREEKT HET BREDE SCALA VAN ANGSTGEVOELENS, DOOR EEN SOCIOLOGISCHE BRIL. OVER CHRONISCHE BESTAANSONZEKERHEID EN HET BELANG VAN SOCIALE BINDINGEN.

Advertisement

Tekst RUDI LAERMANS Beeld MARCINJOZWIAK EN LECHENIE-NARKOMANII, PIXABAY

TOT VOOR KORT LEEK HET woord smetvrees haast verdwenen uit de alledaagse omgangstaal. Je hoorde het soms wel eens vallen tijdens het griepseizoen, maar vrijwel niemand associeerde de uitdrukking nog met een moeilijk bedwingbare epidemie die tallozen de dood injaagt. Dat was tot maart 2020.

De covidpandemie doet ons opnieuw afstand houden van anderen vanwege besmettingsangst. Ze stelt ook enkele sociologische basiswaarheden op scherp. Dat we bijvoorbeeld een geglobaliseerde wereld bewonen: virusvarianten reizen in geen tijd de wereld rond. Of dat ons samenleven is doorschoten van ongelijkheid: onderaan de sociale ladder sorteert iedere nieuwe besmettingsgolf hardere gevolgen door de kleinere behuizing, de noodzaak om uit werken te gaan en op spitsuren het openbaar vervoer te gebruiken, en de hogere toegangsdrempel tot de gezondheidszorg. De pandemie drukt de sociologie echter ook met de neus op een feit dat die discipline courant terzijde schuift: we delen gevoelens op bredere sociale schaal. De collectieve angst voor ziekte of dood, of gewoon de vrees voor weer een uitgestelde vakantie, doet mensen thans meestappen in het gevoerde covidbeleid. Evengoed leeft er angst aan de andere kant. Vaccintwijfelaars duchten de mogelijke en onbekende bijwerkingen van de gebruikte entstoffen: actuele gezondheidswinst wordt afgewogen tegen potentieel gezondheidsverlies, met of zonder complotgedachten. Harde antivaxers verbinden de genomen maatregelen dan weer met het bewust opporren van angstgevoelens, wat de aantasting van burgerlijke vrijheden zou legitimeren.

OVERLEVINGSANGST

Een beetje sociologische verbeeldingskracht volstaat om in onze samenleving een breed scala van angstgevoelens te ontwaren. Daarbij gaat het bijna altijd om de schrik dat men iets waardevols kan of zal verliezen: het vege lijf, werk en inkomen, publiek of sociaal aanzien, een partner of vriendin… Die verliesangsten – maar dat is dus een pleonasme – zijn natuurlijk niet nieuw. Hun contour, intensiteit en belevingswijze wisselt echter met bredere maatschappelijke ontwikkelingen en de groep waartoe iemand behoort.

Neem bijvoorbeeld de combinatie van de-industrialisering en toegenomen flexibilisering. Onder kortgeschoolden komt de nieuwe diensteneconomie neer op precaire arbeid. Pakjesbezorgers, fastfoodwerkers of schoonmakers verrichten afmattende fysieke arbeid tegen een bodemloon en met minimale sociale rechten (zo ze die al genieten). Vaak zijn het schijnzelfstandigen, hebben ze een kortlopend contract of werken ze als dagloner via een uitzendkantoor. Binnen dit precariaat – de uitdrukking stamt van Guy Standing – heerst chronische bestaansonzekerheid.

Wellicht is dat een te vriendelijke uitdrukking voor het bange uitkijken, steeds weer opnieuw, naar het einde van de maand of de gedurige schrik dat de rammelende auto het voorgoed zal begeven. Overlevingsangst lijkt vaak het juistere woord; die speelt ook een rol in het dagelijks verrichte werk. De meeste klanten zijn korzelig en gedragen zich lichtgeraakt, bij te veel klachten dreigt ontslag, en de arbeid is gechronometreerd. Het wordt inderdaad nogal eens vergeten dat het fordisme van

RUDI LAERMANS IS HOOGLERAAR SOCIALE THEORIE EN KUNSTSOCIOLOGIE AAN DE KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN. HIJ PUBLICEERDE VORIG JAAR HET ESSAY GEDEELDE ANGSTEN, DAT HIJ SCHREEF IN OPDRACHT VAN DE NACHT VAN DE SOCIOLOGIE. DAARIN BELICHT HIJ VANUIT EEN ANDERE INVALSHOEK THEMA’S DIE HIJ EERDER BEHANDELDE IN ZIJN ESSAYBUNDEL IK, WIJ, ZIJ. SOCIOLOGISCHE WEGWIJZERS VOOR ONZE TIJD.

de repetitieve fabrieksarbeid naar de lousy jobs in de service-economie migreerde: zoveel burelen schoonmaken per poetsbeurt, zoveel minuten om een pizza te bakken, zoveel bewegingen om in een woonzorgcentrum een lichaam te fatsoeneren.

PRECAIRE WELSTAND

De situatie van de kleinhandelaar om de hoek en de employee die secretariaatswerk verricht, oogt minder dramatisch. Ze kunnen een hypotheek afbetalen, jaarlijks op vakantie gaan en de kinderen laten doorstuderen. De kleinhandelaar ervaart echter ook toenemende druk van de grote ketens, en de lagere bediende weet de eigen baan bedreigd door de oprukkende robotisering en AI-systemen. De lage middenklasse zakt nog niet door de vloer, maar leeft wel in precaire welstand. Dat genereert sociale dalingsangst, met het precariaat als negatieve referentiegroep.

Het lage en middelste segment binnen de middenklasse zien bovendien hun collectieve identiteit gecontesteerd door langgeschoolden. De zich kosmopolitisch gebarende stedelijke cultuurburger kijkt neer op hun gehechtheid aan heimat of natiestaat en vindt traditionele waarden als netheid van een benepen geest getuigen. Het wordt beleefd als een aanval op het eigen zelfbeeld: subjectieve statusangst secondeert de objectieve dalingskans. Dat geeft een explosief mengsel.

Extreemrechtse populistische partijen exploiteren en articuleren de bestaande angsten van het precariaat en het onzekere deel van de middenklasse. Hun discours wijst twee grote boosdoeners aan. Bovenaan ontneemt de politieke elite het volk de macht en spuwen gesubsidieerde betweters Jan Modaal in het gezicht. Onderaan stijgt het aantal cultuurvreemden en allochtone hangmatliggers. Ze zijn met velen en het worden er almaar meer: ‘zij’ bedreigen ‘ons’.

Populisten zijn gewiekste angstentrepreneurs. Ze verbinden latent gedeelde angsten met twee discursieve angstobjecten (over de bezittende klasse hoor je hen nauwelijks of niet). Die simplificatie is performatief: angst verandert in woede, elite en de Andere mogen worden gehaat. Vijanden boezemen angst in, maar ze kunnen ook worden overwonnen, ja vernietigd.

VERDIENMODEL

Angst is behalve een politiek ook een economisch verdienmodel. We worden om de oren geslagen met publiciteit die inspeelt op reële of denkbeeldige, manifeste of latente angstgevoelens. Alarminstallaties en allerhande verzekeringen helpen have en goed te beveiligen, schoonmaakproducten beschermen in diverse regionen – gaande van de keuken tot de gezichtsporiën – tegen ongewenste indringers. Die koppeling van mogelijk gevaar aan de komst

of aanwezigheid van ongewenste gasten is een constante in angstcommunicatie. Ze kenmerkt het populistisch discours, doortrekt nogal wat goedbedoelde gezondheidsvoorlichting (zie het dominante covid-discours) en staat centraal in angstmarketing: die positioneert koopwaren als dam tegen schadelijke ‘vreemdelingen’.

Angstcommunicatie beheerst al langer de traditionele massamedia. Sensationeel nieuws is vaak angstnieuws, dat op zijn beurt graag het crisisregister bespeelt. Vluchtelingencrisis, economische crisis, ecologische crisis, gezondheidscrisis: telkens moeten we onszelf een beetje tot zeer veel zorgen maken. Dat is juist de crux van angstcommunicatie. Ze adresseert ons als potentieel belanghebbende bij een nakend gevaar, zoal niet als direct slachtoffer van een komende dreiging. Angstnieuws genereert daarom aandacht, corresponderend met een publieksaantal dat publicitair en anderszins te gelde kan worden gemaakt. Alweer een makkelijk verdienmodel, inderdaad.

De covidpandemie zou haast doen vergeten dat zich in de slipstream van 9/11 nog een andere groep ‘angstondernemers’ aandiende. Terroristen pogen munt te slaan uit onze doodsangst, ongetwijfeld de meest gedeelde vrees. Iedere aanslag mikt op betrokkenheid van de kant van niet direct betrokkenen. Daarom moorden terroristen lukraak op publieke plekken of blazen ze in toeristische trekpleisters willekeurig hotels op. Dat boezemt angst in: ‘Ook ik had mij daar kunnen bevinden.’ Of: ‘Ook ik zit geregeld op een bank in het park of aan een cafétafeltje.’ Het identificatie-effect behoeft wel de versterkende werking van de massamedia: daarzonder creëren terroristische aanslagen geen brede angstgolven. Het is inderdaad een perverse looping: de politiek gemotiveerde angstcommunicatie van terroristen teert op de commercieel gedreven angstcommunicatie van de media.

Angstregimes bestonden en bestaan: totalitaire staten stoelen op de vrees voor fysieke eliminatie.

UIT EIGEN KRING

De ons omringende angstcommunicatie is zodanig effectief dat we een angstcultuur bewonen, zo stelde Frank Furedi al meer dan twee decennia geleden. Volgens hem zijn we daarom bevreesd voor niets of nauwelijks iets. Denkbeeldige gevaren en disproportionele angsten zetten de toon, zoals de door opvoedkundigen aangewakkerde schrik dat een beetje ouderlijke boosheid een kind voorgoed kan traumatiseren. Onze ontvankelijkheid voor dat soort angsten zou sterk samenhangen met het verrafelen van het sociale weefsel. Mensen die meer op zichzelf zijn teruggeworpen, bezitten minder weerbaarheid tegen mogelijke angsten omdat de schutskring bij uitstek wankelt: solidariteit, of het zich opgenomen weten in een collectief verband. Sociale bindingen werken volgens Furedi kortom angstdempend.

De stelling dat we in een angstcultuur leven, is dubbel eenzijdig. Ze negeert het bestaan van gedeelde angsten binnen deze en geen andere groep: overlevingsangst bijvoorbeeld typeert het precariaat, niet ook de klassen daarboven. Daarnaast stapt Furedi al te vlotjes over het bestaan heen van legio vanzelfsprekendheden. Die maken dat we ook in de vloeibare moderniteit – deze uitdrukking heb ik natuurlijk van Zygmunt Bauman – handelen met een minimum aan ontologische zekerheid met betrekking tot het alledaagse leven. We hebben een basisvertrouwen in de fysieke wereld (de vloer zakt zo dadelijk niet onder mij weg), evenals in onze sociale omgeving: ‘De meeste mensen deugen.’ Automobilisten zullen stoppen wanneer het verkeerslicht op rood springt en een onbekende die in de kroeg een gesprek met

je aanknoopt is niet per definitie een verdacht sujet. Daarbij hanteren we normaliteitsclausules: een auto komt niet met een te hoge snelheid aankoersen, de caféganger ziet eruit als een mogelijke buur.

In een heuse angstcultuur of een angstmaatschappij – de Duitse socioloog Heinz Bude publiceerde enkele jaren geleden een boek met die titel – vertrouwen we nog enkel mensen uit eigen kring. Die kan familiaal of religieus zijn, of met de eigen clan of stam samenvallen. Mensen vallen daarop terug in een falende staat. Het is het gelijk van Hobbes (en de blinde vlek van Furedi): zonder een gezag dat handhaaft kunnen we überhaupt geen fiducie hebben in mensen die van buiten onze sociale schutskring komen. Tegelijkertijd had Hobbes het ook niet bij het rechte eind. Zijn Leviathan is een absolute vorst die in ruil voor volledige onderschikking de staatloze natuurmensen bevrijdt van hun doodsangst. Zo’n blanco cheque is een vrijbrief voor officiële terreur. Angstregimes bestonden en bestaan: totalitaire staten stoelen op de vrees voor fysieke eliminatie.

CONCURRENTIELOGICA

Eerder had ik het al over precariteit. Die is er in twee versies. Onderaan de sociale ladder creëert ze chronische overlevingsangst, bovenaan resulteert ze in permanente faalangst. De langgeschoolde flexwerker hopt van project naar tijdelijke baan en is onafgebroken in touw: het verschil tussen werktijd en vrije tijd vervaagt. Men dient zich ook doorlopend te bewijzen met een nieuw briljant idee voor een onderzoek, een investering, een reclame, een ICT-klus… Of dat ook lukt, nu en in de toekomst? Juist die vraag creëert een chronische faalangst. Je haalt het thans in de wetenschap dat je niet weet of je het ook morgen beter zal doen dan een naaste concurrent.

Het brein moet stormen en excelleren, initiatief is een must: deze regel geldt ook voor de langgeschoolden in dienstverband. De heersende neoliberale managementcultuur rekent inderdaad nogal genadeloos af op prestatie-indicatoren tijdens functioneringsgesprekken en bij beslissingen over bevorderingen of mogelijke ontslagen. Ze kopieert binnen organisaties de daarbuiten heersende concurrentielogica door werknemers te beoordelen op basis van het aantal gescoorde projecten, gezond gemaakte patiënten of afgewerkte dossiers. De inhoud doet er minder toe dan het volume: kwaliteit is kwantiteit, ‘meten is weten’. Dit is voorzeker een ietwat gechargeerde voorstelling van zaken. Maar ze bevat een kern van waarheid. Vele hoogopgeleiden leggen namelijk wel degelijk gedurig examen af en vrezen daarbij niet over de gelegde lat te kunnen springen: stress is just another word for anxiety. Als flexwerker verkopen ze met geen, weinig of veel succes hun diensten; als vast aangestelde kunnen ze bogen op lage, middelmatige of hoge scores op de gehanteerde graadmeters van productiviteit. In beide gevallen regeert de individualiserende marktlogica en haar adagium dat falen geen optie is. Maar die kans bestaat per definitie in een concurrentiële omgeving: neoliberalisme en faalangst zijn twee zijden van eenzelfde munt.

Neoliberalisme rijmt op marktisme (dat treffende neologisme danken we aan Abram de Swaan). Het positioneert langgeschoolden binnen en buiten organisaties als ondernemers die met elkaar concurreren om economisch en symbolisch kapitaal, geld en aanzien, monetaire en sociale waardering. Het nettoresultaat is een werkklimaat dat permanent differentieert tussen winners en losers. Niemand wil een loser zijn, iedereen ambieert de status van winner. De logische keerzijde luidt dat iedereen de positie van verliezer vreest. Het is de kwintessens van het neoliberalisme: de angst om te verliezen motiveert het verlangen om te winnen. Neoliberalisme, dat is het rücksichtslos praktiseren van het maxime dat alle angst neerkomt op verliesangst.

Neoliberalisme, dat is het rücksichtslos praktiseren van het maxime dat alle angst neerkomt op verliesangst.

ONT-ANGSTEN

Beschaving is sublimatie, het kunnen ontstijgen en ombuigen van spontane driften en affecten, zo stelden Sigmund Freud en – binnen de sociologie – Norbert Elias. Angst is zo’n gevoel dat in situaties van dreigend gevaar ongevraagd opduikt. Daarnaast kan het ook worden geregisseerd en gemanipuleerd, zo leren populisme en neoliberalisme.

Angst werkt sociaal verbindend en ontbindend. Oorlog tegen een gemeenschappelijke vijand solidariseert: uit die sociologische waarheid slaan de populistische angstentrepreneurs politieke munt. Het neoliberale arbeidsregime combineert daarentegen individuele faalangst met een veralgemeend onderling wantrouwen: iedereen is een concurrent van iedereen. Dat is inderdaad een vriendelijkere heruitgave van Hobbes’ bekende karakterisering van de natuurtoestand waarin alle mensen elkaar naar het leven staan als wolven: homo homini lupus. Kan het anders?

De moderne verzorgingsstaat wil ontangsten door te verzekeren dat burgers kunnen rekenen op een vervangingsinkomen bij werkloosheid en arbeidsongeschiktheid. Ze dempt ook collectieve angstgevoelens door middel van een uitgebreid netwerk van voorzieningen, gaande van publieke gezondheidszorg over sociale woningbouw tot openbaar vervoer.

De zorgstaat is een kathedraal van beschaving, gebouwd op de trias van vrijheid, gelijkheid en solidariteit. Het neoliberale geloof sloopt belangrijke delen van deze kerk in een tijd dat juist meer angstdemping nodig is, door de liberalisering van arbeidsmarkten en het functioneren van organisaties. Deze patstelling vraagt om een uitweg en een paradigmashift, weg van het marktisme.

Sociologie Magazine verloot drie exemplaren van Rudi Laermans’ Gedeelde angsten. Kleine sociologie van maatschappelijke onzekerheid. Wilt u weten hoe? Kijk dan op de achterpagina van dit nummer!

TERRA INCOGNITA:

Gemixte Systematische Reviews

METHODE LITERATUURONDERZOEK IS EEN ESSENTIEEL ONDERDEEL VAN TOEGEPAST EN FUNDAMENTEEL ONDERZOEK. IN HET KADER VAN EEN WETENSCHAPPELIJK INNOVATIEPROGRAMMA DEED HET SOCIAAL EN CULTUREEL PLANBUREAU ERVARING OP MET ‘GEMIXTE SYSTEMATISCHE REVIEWS’. DRIE MEDEWERKERS DOEN VERSLAG.

Tekst PAULETTE FLORE, SUZANNE ROGGEVEEN, ANNE ROETERS Beeld TUMISU, PIXABAY

SYSTEMATISCH LITERATUURonderzoek is een nuttige methode om wetenschappelijke literatuur samen te vatten en kan zelfstandig worden ingezet om allerhande sociaalwetenschappelijke onderzoeksvragen te beantwoorden. In het verleden zag je vaak literatuurstudies waarin óf kwalitatieve, óf kwantitatieve studies worden verzameld en geanalyseerd. Echter, wanneer men wat bredere fenomenen bestudeert is kiezen voor één inslag onverstandig: je krijgt dan een incompleet beeld. Een geschikte oplossing hiervoor is een mixed-methods-aanpak door middel van een Gemixte Systematische Review (GSR).

Deze vorm van mixed-methods-onderzoek komt met uitdagingen. Je bevindt je als onderzoeker immers met regelmaat op het terrein van andere disciplines, waarin de vanzelfsprekendheid van methoden en jargon overweldigend kan zijn. Waar de GSR al redelijk populair is in sommige hoeken van de medische wetenschappen, is het vrij nieuw voor de sociale wetenschappen, oftewel een terra incognita. Wij gingen op expeditie naar de GSR en schreven een soort reisverslag, in de vorm van deze bijdrage.

Onze interesse in de GSR ontstond tijdens ons project de Veranderende Wereld van Werk. Dit project behelsde onderzoek naar drie grote ontwikkelingen op de arbeidsmarkt, namelijk robotisering, platformisering en het kunnen combineren van werk en zorg. Voor ieder van die ontwikkelingen hebben we een GSR uitgevoerd waarin we kwantitatieve en kwalitatieve studies tot één geheel bijeen hebben gebracht. Dit project leverde naast inhoudelijke kennis ook veel methodologische kennis op.

COMPLEXE VRAAGSTUKKEN

Een Systematische Review (SR) is uitermate geschikt om empirische onderzoeksvragen mee te beantwoorden. Het systematisch zoeken, selecteren en synthetiseren van verschillende studies resulteert in een sterkere wetenschappelijke basis dan wanneer je een onderzoeksvraag probeert te beantwoorden met één enkele studie. Bij een reguliere SR doorlopen onderzoekers zo’n twaalf stappen, waaronder een uitgebreide systematische zoektocht door databases,

het systematisch screenen van de gevonden literatuur op geschiktheid en het samenvatten van de artikelen. De systematiek beschermt de onderzoeker tegen verschillende valkuilen, zoals de confirmation bias (enkel opnemen van artikelen die het gelijk van de auteur bevestigen) en availability bias (enkel artikelen opnemen waarmee de auteur al bekend is). Ook kan je met grotere zekerheid vaststellen of er gaten zitten in de wetenschappelijke literatuur.

Een GSR is een specifiek type SR, waarin kwalitatief én kwantitatief onderzoek bewust gecombineerd worden. Zo zijn we beter in staat om op complexe vraagstukken een genuanceerder antwoord te geven. Dit was belangrijk voor ons project waarin een ingewikkeld vraagstuk als arbeidsmarktontwikkelingen is bestudeerd.

Volgens Ferguson en collega’s zijn er drie momenten bij het uitvoeren van een GSR waarin men goed moet nadenken of en hoe de verschillende soorten literatuur gemixt kunnen worden: de voorbereiding, de zoektocht en de synthese. Om de uitvoering te doen slagen beargumenteren wij dat er tijdens de GSR aandacht moet zijn voor de samenstelling van het team en het vertalen van elkaars inzichten. Idealiter ga je op pad met een gemixt team, met ongeveer evenveel kwalitatieve als kwantitatieve onderzoekers. We komen daar op onze tocht door terra incognita geregeld op terug.

JUISTE VOORBEREIDING

Een goede expeditie begint met de juiste voorbereiding. Allereerst reflecteer je op een voorlopige literatuurverkenning in de vorm van een pilot. Een belangrijke vraag binnen die reflectie is: is er voldoende kwantitatief en kwalitatief onderzoek om een GSR te schrijven? Voor een goede GSR moeten namelijk genoeg kwantitatieve én kwalitatieve studies beschikbaar zijn, anders zijn er ofwel te weinig cijfers voor een betrouwbaar beeld ofwel te gefragmenteerde kwalitatieve inzichten. Daardoor krijg je te weinig inzicht in wat deze studies samen zeggen.

Tijdens onze studie hebben wij kleinschalige pilots uitgevoerd, waarbij we keken of we genoeg thematische variatie hadden, uit genoeg verschillende landen en vanuit genoeg disciplines. Dat gaf inzicht in hoe de literatuur eruit zag. We hadden echter in eerste instantie niet voldoende gekeken naar de balans tussen kwalitatief en kwantitatief onderzoek. Die balans viel bij de uiteindelijke systematische zoektocht helaas wat tegen, en mede daardoor moesten we nog handmatig naar literatuur zoeken om een goed beeld te kunnen schetsen.

Een goede expeditie begint met de juiste voorbereiding.

BREDE ZOEKTOCHT

Het tweede moment waar we aandacht aan moesten besteden was het uitstippelen van de route voor onze tocht. Welke landen wilden we gaan bezoeken? Welke talen spreken ze daar? Welke hotspots zijn de moeite waard? In wetenschappelijke termen: is het verstandig om één set zoektermen en selectiecriteria te vinden die goed toepasbaar zijn voor zowel kwalitatieve als kwantitatieve literatuur, of moeten er aparte criteria komen? Waar beoordelen we die diverse studies precies op?

Wij kozen voor een brede zoektocht met veel aandacht voor het opstellen van de zoekcriteria en het uitwerken van de verschillende stappen in ons zoekprotocol. Deze stappen doorliepen we naar tevredenheid en we kregen daarom in eerste instantie een aantal cruciale studies boven water. Een goed startpunt voor de eerste analyse. Later zagen we echter, zoals hierboven beschreven, dat we een deel van de relevante literatuur gemist hadden. Als we ons hier eerder bewust van waren geweest, hadden we dit wellicht kunnen ondervangen door aparte selectiecriteria op te stellen, zodat met name de vindbaarheid van de kwalitatieve studies werd vergroot.

We hebben veel gedebatteerd of we artikelen ook wilden beoordelen op methodologische merites. Dit bleek echter niet haalbaar vanwege ontbrekende informatie over de gebruikte methodologie in de gevonden artikelen, de grote hoeveelheid verschillende designs (zowel kwantitatief als

kwalitatief) en het feit dat onderzoekers vaak kwantitatief of kwalitatief geschoold zijn en het daardoor lastig is de literatuur van de andere kant te beoordelen. Dit werd nog versterkt doordat we in twee van de drie teams kwalitatieve onderzoekers misten. We grepen daarom enkel in als er écht iets niet pluis was: bijvoorbeeld door het verwijderen van computer-gegenereerde artikelen of artikelen met fundamentele ontwerpfouten.

Toch zien we in het vervolg mogelijkheden om methodologie mee te nemen in de beoordeling. Er zijn bijvoorbeeld GSRchecklists beschikbaar om de gevonden literatuur te beoordelen. Daar zijn wel enkele kanttekeningen bij te plaatsen: in het projectteam moeten zowel kwalitatieve als kwantitatieve onderzoekers aanwezig zijn, zodat zij hun ‘eigen’ kant kunnen beoordelen en dit ook met elkaar kunnen bespreken. Enige ‘vertaalkracht’ is dus essentieel. Ook blijft het beoordelen van studies mensenwerk, en is het niet áltijd verstandig om beslissingen blind te baseren op de optelsom van een checklist. De checklist kan ons echter wel op weg helpen bij het opsporen van zwaktes.

INZICHTELIJK MAKEN

Aan het eind van een reis gaan we normaal gesproken in een café zitten, nemen we warme chocolademelk en als vanzelf vormen onze herinneringen samen een verhaal. Hoe anders gaat dat bij een GSR. De fase van synthetiseren, waarin de verschillende soorten literatuur samen tot één geheel worden gebracht, vergt juist veel planning, nadenkwerk en tijd. Er zijn verschillende designs en analysetechnieken, waarover men eigenlijk al moet nadenken op het moment dat de onderzoeksvraag wordt opgesteld. Analyseer je de kwalitatieve en kwantitatieve studies tezamen in een zogenaamd convergent design? Of kies je ervoor om eerst het ene type studies te analyseren, en de opgedane inzichten als input te gebruiken bij de analyse van het andere type studies – een zogenaamd sequentieel design? Het is verstandig daar heldere keuzes in te maken.

In onze deelstudies werd gekozen voor een convergent design, waarbij onze resultaten thematisch waren georganiseerd. Door deze verschillende typen studies te combineren konden we inzichtelijk maken op welke manieren arbeidsmarktontwikkelingen ingrijpen op de kwaliteit van werk. Daarbij konden we de uitkomsten wegen en vergelijken. Het tekort aan de hoeveelheid kwalitatief onderzoekers in het team bleek lastig, ook voor de synthese. Enkele medewerkers met een kwalitatieve achtergrond van buiten het team hielpen om bijvoorbeeld de resultaten goed op te schrijven en bij elkaar te brengen. Met een meer gemixt team was de synthese-fase waarschijnlijk aanzienlijk sneller gegaan. Het goed samenbrengen van kwalitatieve en kwantitatieve resultaten vraagt namelijk dat je goed kan uitleggen wat de meerwaarde is van de studies sámen, in plaats van de kwalitatieve en kwantitatieve resultaten afzonderlijk. Deze ‘vertaling’ van de ene naar de andere kant vergt veel samenwerking, scholing, oefening en mankracht.

Het was een reis met pieken en dalen. Maar: als je de verschillende studies eenmaal verwerkt hebt, valt het op hoeveel waardevolle informatie het proces heeft opgeleverd.

We zagen bijvoorbeeld dat kwantitatieve studies inzicht gaven in hoeverre robotisering zich doorzet in Europa, terwijl kwalitatieve studies beschreven hoe werknemers in een bepaalde sector en land ervoeren om samen te werken met robots. Twee verschillende soorten inzichten dus, waarin we de cijfers gebruikten om inzicht te krijgen in hoeveel sprake er is van robotisering en de kwalitatieve studies gebruikten om te zien hoe werknemers robotisering ervoeren. Een GSR is wat ons betreft dus een veelbelovende methode en we bevelen het absoluut aan als onderzoeksdesign, vanwege de mogelijkheden om complexe vragen te beantwoorden.

De belangrijkste conclusie, tot slot, is misschien wel dat wie zelf zo’n GSR-expeditie onderneemt op weg moet gaan met een bruikbaar reiswoordenboek en een goed gemixt team. Zodat de terra incognita verder kan worden verkend en de reis nóg leuker wordt.

PAULETTE FLORE IS KWANTITATIEF METHODOLOOG. SUZANNE ROGGEVEEN IS COÖRDINATOR METHODEN & INNOVATIE EN KWALITATIEF METHODOLOOG. ANNE ROETERS IS ONDERZOEKER EN PROJECTLEIDER VAN DE PROGRAMMAGROEP BELEIDSVISIES, BURGERVISIES & GEDRAGINGEN. WIE GEÏNTERESSEERD IS IN HET ARBEIDSMARKTONDERZOEK, ZIE HET DOSSIER DE VERANDERENDE WERELD VAN WERK OP WWW.SCP.NL.

We hebben veel gedebatteerd of we artikelen ook wilden beoordelen op methodologische merites.

LITERATUUR

Leveraging the opportunities of mixed methods in research synthesis: key decisions in systematic mixed studies review

methodology. S. Ferguson, M. Kerrigan & K. Hovey (2020) In: Research Synthesis Methods, 11(5), 580-593.

Mixing and matching: using qualitative methods to improve quantitative impact evaluations (IEs) and systematic reviews

(SRs) of development outcomes. E. Jimenez et al. (2018) In: Journal of Development Effectiveness, 10(4), 400-421.

HET grotestoppen

SOCIOBLOGIE

Tekst FRANK VAN BEEK Beeld SILVIARITA, PIXABAY

NOOIT MEER WERKEN EN je tijd zinvol spenderen. In je passies duiken. Meer tijd doorbrengen met je familie. Het zijn dingen waar velen van dromen. Dat geldt zeker voor de adepten van de FIRE-Beweging: zij zetten alles op alles om zo vroeg mogelijk met pensioen te gaan. FIRE is een fenomeen dat is overgewaaid vanuit de Verenigde Staten en staat voor Financial Independence, Retire Early. In grote lijnen gaat het erom om in korte tijd genoeg kapitaal te vergaren en dan van het rendement te leven.

Belangrijk is om tot het zover is een zuinig bestaan te leiden. Een auto of een huis kopen laat je best ter zijde. Daarnaast moet je voldoende carrière maken of extra veel werken, zodat je elke maand voldoende geld opzij kan zetten. Dat geld mag niet verkommeren op een spaarrekening, maar moet onmiddellijk geïnvesteerd worden in beleggingen of vastgoed. Niet alle FIREaanhangers proberen al op hun veertigste te stoppen met werken. Het doel kan ook zijn om zoveel mogelijk vrijheid te ‘kopen’, om dan nog slechts deeltijds te werken, of een minder stressvolle baan te kiezen.

MOTIVATIE

Nu hoef je geen FIRE-adept te zijn om te willen stoppen met werken. In België is het een langdurig beleidsvraagstuk om mensen zover te krijgen te blijven werken tot aan hun pensioen. Na het optrekken van de pensioenleeftijd ligt de werkelijke gemiddelde pensioenleeftijd er nog steeds een stuk lager, zo schrijft het weekblad Knack. Op dit moment moet vooral de vrees voor een lager pensioen motiveren om niet eerder te stoppen.

Volgens psychologe en motivatie-expert Hermina van Coillie volstaat dat niet: hervormingen van het pensioenstelsel moeten gepaard gaan met aanpassingen op de werkvloer. Ze wijst op drie te vervullen basisbehoeften: autonomie, betrokkenheid en competentie. Werknemers moeten voldoende beslissingen kunnen nemen, mits ze voldoende omkadering krijgen. Daarnaast moeten ze zich verbonden voelen met hun werk. Ten slotte willen ze ook het gevoel hebben dat ze iets kunnen.

THE GREAT RESIGNATION

Mensen verbonden houden met hun werkvloer leek in de Verenigde Staten in 2021 lastiger dan in de voorgaande jaren. Daar is sprake van de The great resignation, of The big quit. In 2021 werden namelijk de hoogste cijfers van vrijwillige ontslagen opgetekend sinds het begin van de metingen in de jaren 2000. Tegen april van vorig jaar verlieten al 4 miljoen mensen hun baan en in september kwamen daar nog eens 4,4 miljoen mensen bij.

De bedenker van de term The great resignation, de professor bedrijfskunde Anthony Klotz, heeft veel theorieën over de oorzaak, maar er zijn nog geen goede data om die te testen, aldus dagblad De Standaard. Volgens Klotz is het niet voldoende om naar de coronapandemie te wijzen voor deze vrijwillige ontslaggolf. Hij wijst op een aantrekkende economie en arbeidsmarkt, op de toename van burnouts in bepaalde beroepsgroepen en het meer courante afstandswerken dat voor nieuwe job-mogelijkheden zorgt. Bovenal acht Klotz het mogelijk dat mensen door de pandemie zijn gaan reflecteren op levensdoelen, om vervolgens hun carrière om te gooien. Ik ben benieuwd hoeveel succesvolle FIRE-adepten daar tussen zitten!