Duurzame Mobiliteit E-book

Page 1

E-book

E-book

Duurzame mobiliteit Duurzame mobiliteit

1


E-book

Inhoud Inleiding

3

1.

Duurzame mobiliteit: een koepelbegrip

4

2.

Vergroening van het wagenpark

5

2.1.

3.

5.

Autofiscaliteit

5

7

3.1.

Aftrekbaarheid van autokosten

7

3.2.

Voordeel alle aard

12

3.3.

Solidariteitsbijdrage

13

3.4.

BTW

14

Laadpaalfiscaliteit

15

4.1.

Aftrekbaarheid

16

4.2.

Verhoogde kostenaftrek

16

4.3.

Investeringsaftrek

17

4.4.

Belastingvermindering voor laadstations

19

4.5.

Terugbetaling elektriciteit

21

4.6.

BTW

24

Mobiliteitsbudget

29

5.1.

Algemeen

29

5.2.

Toepassingsgebied

30

5.3.

Berekening van het mobiliteitsbudget (en besteding pijler 1)

30

5.4.

Onder- en bovengrens mobiliteitsbudget

35

2

Duurzame mobiliteit

4.

Praktische aanpak vergroening wagenpark


E-book

Inleiding In een wereld waarin onze keuzes steeds meer impact hebben op het milieu, is duurzame mobiliteit in 2024 een cruciaal onderwerp geworden. De manier waarop we ons verplaatsen, van dagelijkse woon-werkverkeer tot internationale reizen, heeft een aanzienlijke invloed op de planeet. De urgentie om duurzame vervoerswijzen te omarmen, zoals elektrische voertuigen, openbaar vervoer en de bevordering van fiets- en wandelroutes, is nog nooit zo groot geweest. Dit e-book geeft je een samenvatting van hoe je duurzame mobiliteit kan integreren in je organisatie, wat zijn de mogelijkheden voor jouw personeel en hoe zien de fiscale modaliteiten er vandaag uit. Duurzame mobiliteit en alle wetgeving die erbij komt kijken, is een zeer snel veranderend gegeven. We geven hierin een overzicht van de regels die op dit moment, januari 2024, van toepassing zijn. Wijzingen en toevoegingen proberen we tijdig en via onze website, www.vgd.eu, ook met jou te delen. Duurzame mobiliteit

3


E-book

1. Duurzame mobiliteit: een koepelbegrip Duurzame mobiliteit is ondertussen een zéér populair begrip geworden dat in verschillende contexten wordt gebruikt. Het is niet alleen een vaak gehoorde ambitie, maar ook een koepelbegrip: het omvat alle mobiliteitsoplossingen die de totale CO2-uitstoot helpen reduceren. In dit e-book willen we daarom helder krijgen hoe je een duurzaam mobiliteitsplan uitbouwt en wat daarbij de belangrijkste aandachtspunten zijn.

Duurzame mobiliteit

4


E-book

Waar het voor veel ondernemers in termen van duurzame mobiliteit concreet op neerkomt, is de vergroening van het wagenpark.

Waar het voor veel ondernemers in termen van duurzame mobiliteit concreet op neerkomt, is de vergroening van het wagenpark. Echter is het voor veel ondernemers nog steeds tasten in het duister hoe hiermee te starten. Hoe zoiets praktisch aan te pakken? En wat met het kostenplaatje? In wat volgt, tekenen we een hands-on overzicht uit om van start te gaan.

Praktische aanpak vergroening wagenpark Fase 1: bepaal een wagenparkstrategie en -beleid

Fase 2: zoek (een) mobiliteitspartner(s)

Een duurzaam mobiliteitsbeleid is onderdeel van

Bij de vergroening van je wagenpark zijn er verschillende

een duurzame bedrijfsstrategie. Anders gezegd:

expertises waardoor u als ondernemer beter beroep

een organisatie die in zijn externe dienstverlening

doet op gespecialiseerde partners. Denk maar aan:

duurzaamheid vooropstelt, moet dat in haar interne

een leasemaatschappij, installateur van laadpalen

wagenbeleid ook doen. Enkele belangrijke vragen in deze

(hardware), ontwikkelaar van de software van laadpalen

fase:

en -passen … Aan jou om, idealiter op basis van analyse, te kiezen voor een all-in-one partner dan wel

> Welke medewerkers in mijn onderneming hebben

verschillende specialisten.

recht op een bedrijfswagen? > Welke bedrijfswagentypes wil ik toelaten? > Wat met medewerkers die recht hebben op een bedrijfswagen, maar deze niet wensen? > …

5

Duurzame mobiliteit

2. Vergroening van het wagenpark


E-book

Fase 3: inventariseer en analyseer

Fase 4: implementeer en communiceer

Enkele belangrijke vragen in deze fase:

In deze fase wordt het nieuwe beleid uitgerold in de praktijk. Zorg dat je een enthousiaste pool van

> Welk budget ken ik toe aan mijn werknemers om

werknemers hebt die dit als eerste bestuurders willen

hun wagen te kiezen? (tip: breng eerst je totale

uittesten. Bij de start kunnen die namelijk tegen

kosten (TCO) in kaart en baseer het toe te kennen

zaken aanlopen die mogelijks voor frustratie zorgen.

budget hierop)

Zorg daarom steeds voor open en transparante communicatie, waarbij het voor hen duidelijk is dat het

> Ken ik hetzelfde budget toe voor elektrische als

om een proeftraject gaat.

voor brandstofwagens?

Eén van de meest voorkomende frustraties bij

> Is budgetoverschrijding bij de wagenkeuze

bestuurders in deze transitie is onduidelijkheid.

toegelaten, en zo ja, hoe wordt dit verrekend?

Zorg daarom bij de implementatie voor duidelijke en

> Welke juridische en praktische elementen neem

praktijkgerichte communicatie. Voorbeeld: Een onepager

ik op in mijn e-car policy? De car policy is een

als Hoe werkt mijn laadpas en waar kan ik die gebruiken?

belangrijk document dat bij de vergroening van het wagenpark des te belangrijker wordt door de

toenemende complexiteit. Denk maar aan: Wat

Fase 5: Volg alles operationeel op

als een werknemer in een appartement woont en Voorzie een evaluatiefase voor zowel budget als e-car

geïnstalleerd is bij een werknemer die na een jaar uit

policy, op basis van de praktijkcases. Volg op welke

dienst gaat? Wat met de terugbetaling van de thuis

vragen veel worden gesteld door werknemers en vul er

geladen elektriciteit …?

de e-car policy mee aan.

> …

6

Duurzame mobiliteit

geen laadpaal kan installeren? Wat als een laadpaal


E-book

3. Autofiscaliteit 3.1. Aftrekbaarheid van autokosten 3.1.1.

Algemeen

Sinds 1 januari 2020 (aanslagjaar 2021 verbonden aan het belastbaar tijdperk dat ten vroegste aanvangt op 1 januari 2020) wordt de aftrekbaarheid van de autokosten zowel in de personenbelasting als in de vennootschapsbelasting berekend volgens de zgn. ‘gramformule’. De gramformule is zowel toepasbaar op nieuw aangeschafte bedrijfswagens als wagens die reeds in het wagenpark zaten.

Duurzame mobiliteit

7


E-book

In het kader van vergroening van de autofiscaliteit werden een aantal bijkomende aftrekbeperkingen ingevoegd. Alvorens deze afzonderlijk te bespreken staan we eerst stil bij de algemene ‘gramformule’:

Aftrekpercentage = 120% - (0,5% x brandstofcoëfficiënt x aantal gram CO2 per kilometer)

Je kan de te hanteren CO2-uitstoot van het voertuig afgelezen op het gelijkvormigheidsattest, in sommige gevallen kan dit attest zowel een NEDC (2.0) als WLTP CO2-uitstootwaarde bevatten. In dergelijk geval mag de laagste uitstootwaarde gehanteerd worden voor de bepaling van de fiscale aftrekbaarheid en het voordeel alle aard (zie verder).

De coëfficiënt in bovenstaande formule varieert in functie van het type motor van de personenwagen: > coëfficiënt = 1 voor voertuigen met een dieselmotor; > coëfficiënt = 0,90 voor voertuigen met een motor op aardgas waarvan de fiscale pk lager is dan 12;

andere motor (bv.: benzine, elektrisch, lpg, enz.). Hybridevoertuigen die een elektrische motor combineren met een benzine of dieselmotor worden beschouwd als “voertuigen met een andere motor”, waardoor de coëfficiënt van 0,95 kan worden toegepast. Het aftrekpercentage van de autokosten dat resulteert uit bovenstaande formule mag nooit hoger mag zijn dan 100% (bovengrens), noch lager dan 50% (ondergrens). In de personenbelasting geldt een afwijkende ondergrens van 75% indien de personenwagen werd gekocht, gehuurd of geleased vóór 1 januari 2018. Heeft een voertuig een CO2uitstoot van 200g/km of meer dan zal altijd een vast aftrekpercentage van 40% gelden, ongeacht de aanschaf, huur of lease-datum, deze regel primeert op de afwijkende ondergrens in de personenbelasting.

8

Duurzame mobiliteit

> coëfficiënt = 0,95 voor voertuigen met een


E-book

Voorbeelden vennootschapsbelasting: > Benzinevoertuig 90 g/km: 120% – (0,5% x 90 x 0,95) = 77,25%; > Dieselvoertuig 175g/km: 120% – (0,5% x 175 x 1) = 32,5% maar min. 50% > Elektrisch voertuig 0 g/km: 120% – (0,5% x 0 x 0,95) = 120% maar max. 100%

Duurzame mobiliteit

Let op!

Vanaf 1 januari 2020 mag er voor zgn. ‘valse’ plug-in hybride voertuigen geen rekening meer gehouden worden met de CO2-uitstoot volgens het inschrijvingsbewijs, tenzij het ‘valse’ plug-in hybride voertuig aangekocht, gehuurd of geleased werd vóór 1 januari 2018.

Een ‘valse’ plug-in hybride heeft volgende kenmerken: > de energiecapaciteit van de batterij bedraagt dan 0,5 kWh per 100 kg wagengewicht; of > de uitstoot van het voertuig bedraagt meer dan 50 g CO2/km In dergelijk geval dient het aftrekpercentage (alsook het voordeel alle aard) te worden berekend op basis van het CO2-uitstootgehalte van een ‘overeenstemmend voertuig’ dat uitsluitend voorzien is van een motor van dezelfde brandstof. Indien dergelijk voertuig niet bestaat, moet de uitstootwaarde worden vermenigvuldigd met 2,5.

9


E-book

3.1.2. Vergroening autofiscaliteit Om de Europese klimaatdoelstellingen van 2030 te halen werden er in het kader van de vergroening van de autofiscaliteit een aantal fiscale en sociale maatregelen ingevoerd via de wet van 25 november 2021 houdende fiscale en sociale vergroening van de mobiliteit (BS 3 december 2021). Hoofddoel was om over te gaan tot een versnelde vergroening van het bedrijfswagenpark. Zo zullen alle nieuwe personenwagens vanaf 2026 koolstofemissievrij moeten rijden, opdat ze nog een fiscale aftrekbaarheid kunnen genieten. Dit betekent dus niet dat er een verbod zal worden ingevoerd op personenwagens die (deels) op fossiele brandstof rijden. De aftrekbaarheid van deze autokosten zal wel stapsgewijs uitdoven en de sociale bijdragen worden gradueel verhoogd om zo de vergroeningsbeweging uit te lokken. De wetgeving voorziet in een overgangsperiode waarbij de datum van aankoop, huur of lease van het voertuig bepalend is voor de bepaling van de fiscale aftrekbaarheid. De FOD-financiën interpreteert de datum van ondertekening van de bestelbon of de afsluiting van het huur- of leasecontract als het moment waarop de fiscale regels moeten worden bepaald.

Voertuigen met fossiele brandstof De bestaande aftrekregeling blijft behouden voor voertuigen met een verbrandingsmotor of of geleased vóór 1 juli 2023. Merk op dat voor de oplaadbare hybride voertuigen (hybrides waarvan de elektrische batterij door middel van een externe energiebron wordt opgeladen), gekocht, gehuurd of geleased vanaf 1 januari 2023 de aftrekbaarheid van de benzine- of dieselkosten wordt/bijkomend wordt beperkt tot 50% om het gebruik van de elektrische motor aan te moedigen. Sinds 1 juli 2023 valt de aftrekbaarheid van bedrijfswagens met een CO2-uitstoot (incl. hybride voertuigen) die aangekocht, gehuurd of geleased worden tussen 1 juli 2023 en 31 december 2026 tijdelijk onder de bestaande aftrekregeling ‘gramformule’. De aftrekbaarheid van de autokosten m.b.t. de voertuigen aangekocht, gehuurd of geleased gedurende deze periode zal stelselmatig afgebouwd worden vanaf 2025 (aanslagjaar 2026 verbonden aan het belastbaar tijdperk dan vroegste aanvangt op 1 januari 2025). De bovengrens zal vanaf dan stelselmatig afnemen (i.e. 25%/jaar) en de ondergrens (i.e. 50% of 40%) verdwijnt. Concreet ziet het uitdoofscenario er als volgt uit (ondergrens – bovengrens): > 0% - 75% (aanslagjaar 2026, verbonden met BT dat ten vroegste aanvangt op 1/1/2025) > 0% - 50% (aanslagjaar 2027, verbonden met BT dat ten vroegste aanvangt op 1/1/2026) > 0% - 25% (aanslagjaar 2028, verbonden met BT dat ten vroegste aanvangt op 1/1/2027) > 0% (aanslagjaar 2029, verbonden met BT dat ten vroegste aanvangt op 1/1/2028) Vanaf 1 januari 2026 wijzigt de fiscaliteit nogmaals voor voertuigen aangekocht, gehuurd of geleased met een CO2-uitstoot (incl. hybride voertuigen) vanaf deze datum. Deze voertuigen zullen niet fiscaal aftrekbaar zijn.

10

Duurzame mobiliteit

hybridevoertuigen tijdens het gebruik of de terbeschikkingstelling, die worden gekocht, gehuurd


E-book

Voertuigen zonder fossiele brandstof De laatste ronde wijzigingen vindt plaats op 1 januari 2027. Vanaf die datum zal de aftrekbaarheid van koolstofemissievrije voertuigen namelijk stelselmatig afnemen, afhankelijk van de datum waarop het voertuig wordt gekocht, geleased of gehuurd:

95% 90% 82,5% 75% 67,5%

indien aangekocht, geleased of gehuurd in 2027

indien aangekocht, geleased of gehuurd in 2028

indien aangekocht, geleased of gehuurd in 2029

indien aangekocht, geleased of gehuurd in 2030

indien aangekocht, geleased of gehuurd in 2031

11


E-book

3.2. Voordeel alle aard De terbeschikkingstelling van een bedrijfswagen door een werkgever of een vennootschap aan een werknemer of een bedrijfsleider, dewelke voor privatieve doeleinden mag worden gebruikt, resulteert in een belastbaar voordeel in hoofde van de werknemer of de bedrijfsleider.

De berekeningswijze van het voordeel alle aard (‘VAA’) voor een ter beschikking gestelde personenwagen is als volgt:

Voertuigen met een brandstofmotor: cataloguswaarde × (5,5 + ((CO2-uitstoot – referentie-CO2-uitstoot) × 0,1))% × 6/7e × leeftijdspercentage Voertuigen zonder brandstofmotor: cataloguswaarde × 4% × 6/7e × leeftijdspercentage De referentie CO2-uitstoot wordt jaarlijks aangepast op basis van de gemiddelde uitstoot van alle in dat jaar nieuw ingeschreven wagens. Voor inkomstenjaar 2023 (aanslagjaar 2024) bedraagt de referentieCO2-uitstoot: > 82 g/km voor voertuigen met een benzine-, LPG- of aardgasmotor;

Het berekende voordeel van alle aard wordt in de vennootschapsbelasting bijkomend belast en vormt zelfs een minimum belastbare basis voor de vennootschap. Deze bijkomende belasting bedraagt 17% indien de vennootschap geen tankkaart, laadpas of terugbetaling van elektriciteit voorziet en 40% indien de vennootschap een tankkaart en/of laadpas en/of terugbetaling van elektriciteit voorziet.

12

Duurzame mobiliteit

> 67 g/km voor voertuigen met een dieselmotor.


E-book

3.3. Solidariteitsbijdrage Naast de degressieve aftrekbaarheid van bedrijfswagens zal tevens de stijgende solidariteitsbijdrage ook wel CO2-bijdrage genoemd - een niet te onderschatten impact hebben op het totale kostenplaatje van het wagenpark. Deze bijdrage is een forfaitair bedrag bepaald op maandbasis en verschuldigd aan de Rijksdienst voor Sociale zekerheid (‘RSZ’). Ze is verschuldigd door iedere werkgever die aan haar personeel een personenwagen ter beschikking stelt die voor privédoeleinden wordt gebruikt. Indien het voertuig louter bestemd is voor beroepsgebruik is de bijdrage niet van toepassing. Ze is bovendien enkel van toepassing op het werknemersstatuut, bijgevolg moeten zelfstandigen deze bijdrage niet betalen indien de personenwagen wordt gebruikt voor privédoeleinden. De solidariteitsbijdrage wordt berekend op basis van een specifieke formule die rekening houdt met het uitstootgehalte en type brandstof van de wagen. Voorts wordt een indexatiecoëfficiënt toegepast, dewelke voor 2023 werd opgetrokken tot 1,5046.

De formule luidt als volgt (maandbedragen):

Dieselvoertuig (inclusief plug-in hybride): [(CO2 gram/km x 9 EUR) – 600] / 12 x 1,5046 Benzinevoertuig (inclusief plug-in hybride): [(CO2 gram/km x 9 EUR) – 768] / 12 x 1,5046

Naast de formules is ook een minimumbijdrage van toepassing die wordt gehanteerd als ondergrens voor

Voorbeeld

bovenstaande formule(s) en voor emissievrije voertuigen. Deze minimumbijdrage bedraagt op heden 20,83 EUR x

Stel, een werknemer rijdt met een

1,5046 (indexatiecoëfficiënt).

Mercedes A klasse dieselwagen die werd In lijn met de dalende aftrekbaarheid van autokosten van

aangekocht voor 1 juli 2023 en met een

voertuigen met fossiele brandstof zal de solidariteitsbijdrage

uitstoot van 145 gram CO2 per kilometer.

voor deze wagens aangekocht, gehuurd of geleased vanaf 1 juli 2023 negatief evolueren. De formule zal namelijk voor

De maandelijkse solidariteitsbijdrage

deze voertuigen aangekocht, gehuurd of geleased vanaf

gedurende 2023 bedraagt dan [(145 g/

voormelde datum aangevuld worden met een extra factor. Deze factor bedraagt vanaf 1 juli 2023 2,25 en zal stapsgewijs

km x 9 euro) – 600] / 12 x 1,5046 = 88,40

stijgen naar 2,75 vanaf 1 januari 2025, naar 4 vanaf 1 januari

EUR per maand, ofwel 1.060,74 EUR

2026 en tenslotte naar 5,50 vanaf 1 januari 2027.

op jaarbasis. Wanneer deze wagen na 1 juli 2023 zou worden aangekocht stijgt

Daarnaast zal ook de te indexeren minimumbijdrage

de solidariteitsbijdragen van toepassing

van 20,83 EUR stapsgewijs worden verhoogd naar 23,41

gedurende 2023 naar [(145 g/km x 9 euro)

EUR vanaf 1 januari 2025, naar 25,99 EUR vanaf 1 januari 2026, naar 28,57 EUR vanaf 1 januari 2027 en tenslotte naar

– 600] / 12 x 1,5046 x 2,25 = 198,89 EUR per

31,15 EUR vanaf 1 januari 2028. Voormelde verhoging van

maand, ofwel 2.386,67 euro op jaarbasis.

de minimumbijdrage is uitsluitend van toepassing op de voertuigen aangekocht, gehuurd of geleased vanaf 1 juli 2023.

13

Duurzame mobiliteit

CNG en LPG voertuig (inclusief plug-in hybride): [(CO2 gram/km x 9 EUR) – 990] / 12 x 1,5046


E-book

3.4. BTW De btw op autokosten m.b.t. personenwagens is slechts gedeeltelijk aftrekbaar, rekening houdend met het beroepsgebruik en voor een maximum van 50%. Er zijn 3 methoden om de btw-aftrek te bepalen:

voor maximum

1

50%

mag de BTW in aftrek gebracht worden, ook wanneer het professioneel gebruik meer bedraagt.

Rittenadministratie Bij deze methode moet de onderneming dagelijks een rittenadministratie bijhouden. Die rittenadministratie bevat de volgende gegevens: datum van de rit, beginadres, eindadres, afgelegde kilometers per rit en totaal afgelegde kilometers per dag. De registratie kan bijvoorbeeld via een rittenboekje of GPS-systeem.

2

50%

mag de BTW in aftrek gebracht worden, ook wanneer het professioneel gebruik meer bedraagt.

Semi-forfaitaire methode Het privégebruik van de wagen is bij deze methode gebaseerd op het woon-werkverkeer en wordt aan de hand van de volgende formule vastgelegd:

3

((Afstand woon-werkx2x200+6.000)/Totale Afstand) x 100. 100% - privégebruik = het toegelaten aftrekpercentage.

Forfaitaire methode De btw-administratie aanvaardt een forfaitair aftrekpercentage van

35% 14

Duurzame mobiliteit

voor maximum


E-book

4. Laadpaalfiscaliteit Ten gevolge van de wet van 25 november 2021 houdende fiscale en sociale vergroening van de mobiliteit (BS 3 december 2021) wordt de fiscale aftrekbaarheid van bedrijfswagens met fossiele brandstof aldus stapsgewijs verminderd tot 0%. De belastingplichtige wordt hierdoor stelselmatig in de richting geduwd van de zuiver elektrische wagen, indien deze nog van fiscale aftrekbaarheid wenst te kunnen genieten. Hierdoor wordt verwacht dat de vraag naar elektrische wagens de komende jaren zal toenemen en bijgevolg de nood naar adequate laadinfrastructuur. Aangezien de laadinfrastructuur in België op heden evenwel nog onvoldoende ontwikkeld is, werden er maatregelen genomen om de belastingplichtigen aan te moedigen laadstations te installeren.

De vraag naar elektrische wagens de komende jaren zal toenemen en bijgevolg de nood naar adequate laadinfrastructuur. Duurzame mobiliteit

15


E-book

4.1. Aftrekbaarheid Sinds aanslagjaar 2022 verbonden aan het belastbaar tijdperk dan vroegste aanvangt op 1 januari 2021 zijn de kosten met betrekking tot het laadstation 100% aftrekbaar. Voordien waren deze aftrekbaar op basis van de gramformule. In lijn met de dalende aftrekbaarheid van de autokosten van koolstofemissievrije bedrijfswagens zal ook de aftrekbaarheid van laadstations in de toekomst dalen. De laadstations die zijn aangekocht, gehuurd of geleased vanaf 1 januari 2030 zullen namelijk nog slechts 75 % aftrekbaar zijn, hetwelk overeenstemt met het aftrekpercentage dat geldt voor vanaf 2030 aangekochte, gehuurde of geleasede koolstofemissievrije bedrijfswagens.

4.2. Verhoogde kostenaftrek Investeringen verricht door een onderneming in vaste publiek toegankelijke laadstations geven bovendien recht op een verhoogde aftrek van de afschrijvingen. De verhoogde kostenaftrek bedraagt 150% (50% extra) voor investeringen gedaan tussen 1 april 2023 en 31 augustus 2024. Voordien bedroeg de aftrek 200% (100% extra) voor investeringen gedaan tussen 1 september 2021 en 31 maart 2023. Om van deze verhoogde kostenaftrek te genieten moet voldaan zijn aan de volgende voorwaarden:

minstens 5 belastbare tijdperken worden afgeschreven. Indien de geschatte economische levensduur van de laadpaal meer bedraagt dan vijf jaar moet rekening gehouden worden met de langere termijn. > De laadpaal moet publiek toegankelijk zijn, d.w.z. dat deze ten minste gedurende de gangbare openingstijden, dan wel sluitingstijden van de onderneming vrij toegankelijk is voor elke derde. Hierbij wordt gedacht aan vrij toegankelijke parkeerterreinen van winkelcentra, supermarkten, winkels en kantoren, waar iedereen zijn elektrisch voertuig kan opladen. Cruciaal is dat aan deze voorwaarde gedurende de volledige afschrijvingsduur voldaan moet blijven. > Het betreft een intelligent laadstation dat laadtijd en laadvermogen moet kunnen sturen door middel van een energiebeheersysteem. Bovendien moet het laadstation kunnen worden gekoppeld met een energiebeheerssysteem, ongeacht het merk of de ontwikkelaar van dit beheerssysteem. De verhoogde aftrekbaarheid zal pas kunnen worden genoten van zodra het laadstation aan alle voorwaarden voldoet, dit is met andere woorden het moment waarop het laadstation operationeel en publiek toegankelijk is. Het voordeel van de verhoogde aftrek is eveneens van toepassing op de bijkomende kosten. Hieronder kan worden verstaan: vervoerkosten, installatiekosten (bv. kosten van plaatsing, van montage, van aansluiting aan energiebronnen, bekabelingswerken, ...), kosten van studies, expertisekosten, etc. die specifiek verbonden zijn met de installatie van het laadstation. De verhoogde kostenaftrek kan niet worden gecombineerd met de investeringsaftrek.

16

Duurzame mobiliteit

> De laadpaal moet in nieuwe staat worden verkregen of tot stand gebracht en moet lineair over


E-book

4.3. Investeringsaftrek 4.3.1.

Gewone Investeringsaftrek

Kleine vennootschappen en zelfstandigen kunnen van de gewone investeringsaftrek van 8% (percentage van toepassing vanaf 1 januari 2023) genieten. Als hoofdvoorwaarden geldt dat het laadstation in nieuwe staat wordt verkregen of tot stand gebracht en in België voor de beroepswerkzaamheid wordt gebruikt. Verder dient het laadstation worden afgeschreven over een periode van tenminste 3 jaar. De laadstations die in het bedrijf of op het bedrijventerrein worden geïnstalleerd kunnen in principe in aanmerking komen voor de gewone investeringsaftrek, onder voorbehoud dat de verhoogde kostenaftrek niet wordt toegepast (cf. hiervoor). Indien het laadstation bij de werknemer of bedrijfsleider thuis wordt geïnstalleerd is er sprake van een overdracht van de gebruiksrechten, dewelke zelf niet van de gewone investeringsaftrek tegen eenzelfde of een hoger percentage kan genieten. kunnen worden door de werkgever/vennootschap.

Merk op dat de verhoogde investeringsaftrek voor energiebesparende investeringen niet van toepassing is op laadstations voor personenwagens.

17

Duurzame mobiliteit

In dit laatste geval zal de investeringsaftrek niet genoten


E-book

4.3.2. Verhoogde investeringsaftrek voor koolstofemissievrije vrachtwagens Daarentegen werd een verhoogde investeringsaftrek geïntroduceerd voor investeringen in koolstofemissievrije vrachtwagens en tankinfrastructuur voor blauwe, groene of turquoise waterstof en elektrische laadinfrastructuur met betrekking tot koolstofemissievrije vrachtwagens. Concreet is de investeringsaftrek van toepassing op zelfstandigen, kleine en grote vennootschappen die investeren in: > koolstofemissievrije vrachtwagens; > de installatie van tankinfrastructuur voor blauwe, groene of turquoise waterstof; > elektrische laadinfrastructuur voor koolstofemissievrije vrachtwagens.

2022 en 2023 > 35%

Afhankelijk van het jaar waarin het laadstation wordt

2024 > 29,5%

verkregen of geïnstalleerd, kan onderstaande investeringsaftrek

2025 > 24%

toegepast worden:

2026 > 18,5% 2027 > 13,5%

verkregen of tot stand gebracht en in België voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid worden gebruikt. Bedrijven waarvan de winst of baten worden bepaald volgens forfaitaire grondslagen van aanslag (waarin de afschrijvingen forfaitair zijn opgenomen) komen niet in aanmerking voor de investeringsaftrek. In het geval dat de afschrijvingen gedeeltelijk forfaitair in die grondslagen zijn opgenomen en gedeeltelijk individueel worden vastgesteld, moet de investeringsaftrek worden toegestaan voor de vaste activa waarvan de afschrijvingen individueel aftrekbaar zijn. Bovendien kan de investeringsaftrek enkel worden toegepast op voorwaarde dat de belastingplichtige: > geen achterstallige schulden heeft bij de RSZ; > op de laatste dag van het belastbaar tijdperk waarin de vaste activa zijn verkregen of tot stand gebracht, niet kon worden aangemerkt als een onderneming in moeilijkheden; > geen bevel tot terugvordering heeft uitstaan ingevolge een besluit van de Commissie die een door België verleende steun onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt heeft verklaard; Voorts is de steun - eventueel in combinatie met verkregen gewestelijke steun - beperkt tot maximum 15 miljoen EUR, wat neerkomt op een maximale investeringsaftrek van 60 miljoen EUR.

18

Duurzame mobiliteit

Om de investeringsaftrek te kunnen genieten, moeten bovenvermelde activa in nieuwe staat zijn


E-book

4.4. Belastingvermindering voor laadstations Voorts werd een federale belastingvermindering ingevoerd voor particulieren en zelfstandigen voor de aankoop en plaatsing van een intelligent laadstation in of in de onmiddellijke nabijheid van de woning waar de belastingplichtige zijn woonplaats heeft gevestigd op 1 januari van het aanslagjaar.

De belastingvermindering is van toepassing in de periode van 1 september 2021 tot en met 31 augustus 2024 en bedraagt:

45% voor wie investeert in de periode van 1 september 2021 tot en met en 31 december 2022; 30% voor wie investeert in de periode van 1 januari 2023 tot en met en 31 december 2023; 15% voor wie investeert in de periode van 1 januari 2024 tot en met 31 augustus 2024.

Het bedrag dat in aanmerking komt voor de belastingvermindering is begrensd tot 1.500 euro per laadpaal en per belastingplichtige. Dit bedrag werd verhoogd vanaf 1 januari 2022 naar 1.750 euro per laadstation en per belastingplichtige. Daarenboven geldt er voor uitgaven gedaan vanaf 1 januari 2023 een verhoogd maximumbedrag van 8.000 euro, indien het om een ‘bidirectioneel’ laadstation gaat. Bidirectioneel laden houdt in dat elektriciteit in twee richtingen kan worden geladen, van de laadpaal die elektriciteit krijgt van het elektriciteitsnet (zonnepanelen, thuisbatterij, elektriciteitsnetwerk, …) naar elektriciteit plaatsen op het elektriciteitsnetwerk– V2G, …).

4.4.1. Vereisten laadstation Om van de belastingvermindering te kunnen genieten dient het laadstation aan de volgende vereisten te voldoen: > Het laadstation moet een intelligent laadstation zijn dat gekoppeld moet kunnen worden aan elk energiebeheersysteem; > Het laadstation verbruikt enkel groene stroom; > Het laadstation moet goedgekeurd zijn door een erkend keuringsorganisme. Een intelligent laadstation houdt in dat zij digitaal gekoppeld kunnen worden met een beheerssysteem dat in staat is de laadtijd en het laadvermogen van het laadstation te sturen. Dit beheerssysteem moet ook meldingen over het effectieve laadvermogen en statusmeldingen kunnen terugsturen. Aan de tweede voorwaarde is voldaan indien de stroom voor het laadstation wordt geleverd op basis van een 100% groene stroom-contract of door eigen hernieuwbare energie (bv. zonnepanelen) op 1 januari van het aanslagjaar verbonden met het belastbaar tijdperk waarin de uitgaven zijn gedaan.. Een mix van beide is eveneens toegestaan.

19

Duurzame mobiliteit

de elektrische wagen of van de elektrische wagen naar de laadpaal voor ander gebruik (privatief – V2H,


E-book

4.4.2. Overige aandachtspunten Het vast laadstation moet daarenboven worden geplaatst in of in de onmiddellijke nabijheid van de woning waar de belastingplichtige zijn woonplaats heeft gevestigd. Onder ‘onmiddellijke nabijheid van de woning’ wordt verstaan laadstations die zijn geplaatst tegen een buitengevel, op een buitenparkeerplaats bij de woning of in een garage die bij de woning aansluit of in de onmiddellijke nabijheid is gelegen en waarover de belastingplichtige gebruiksrechten heeft. Voorts is het van belang dat de belastingvermindering slechts eenmalig wordt verleend. Indien men gespreid over twee belastbare tijdperken uitgaven doet voor de plaatsing van een laadstation, zal men slechts voor de uitgaven voor één van die twee belastbare tijdperk een belastingvermindering kunnen vragen. Om te vermijden dat er een dubbel voordeel wordt genoten, zullen de uitgaven voor de plaatsing van een laadstation toch van de belastingvermindering worden uitgesloten indien de uitgaven: > in aanmerking worden genomen als werkelijke beroepskost; > recht geven op de gewone investeringsaftrek; > door de werkgever of de rechtspersoon waarvan de belastingplichtige bedrijfsleider is, als eigen kosten van die werkgever of rechtspersoon worden terugbetaald.

Om van deze belastingvermindering gebruik te kunnen maken, volstaat het vanaf aanslagjaar 2023 niet langer om de nodige stukken ter beschikking te houden van de administratie.

Concreet moet rekening gehouden worden met volgende richtlijnen:

Bij de aangifte te voegen: > De factuur voor de plaatsing van het laadstation (met vermelding van het adres waarop het laadstation is geplaatst); > Het AREI-attest;

Ter beschikking van de administratie te houden: > Het bewijs van de betaling van de uitgaven voor de plaatsing van het vast laadstation (unidirectioneel of bidirectioneel); > De bewijsstukken die toelaten vast te stellen dat het laadstation een intelligent laadstation is en het laadstation enkel groene stroom gebruikt; > De facturen voor de uitgaven die voor de belastingvermindering in aanmerking komen (de factuur voor de plaatsing van het laadstation moet echter bij de aangifte gevoegd worden).

20

Duurzame mobiliteit

4.4.3. Bewijsstukken


E-book

De vergroening van het wagenpark resulteert er toe dat steeds meer werknemers met een hybride en/of elektrische bedrijfswagen zullen rijden.

Duurzame mobiliteit

4.5. Terugbetaling elektriciteit De vergroening van het wagenpark resulteert er toe dat steeds meer werknemers met een hybride en/of elektrische bedrijfswagen zullen rijden. Hierdoor zal de werkgever naast een bedrijfswagen steeds vaker een laadstation ter beschikking stellen aan de werknemer/bedrijfsleider. Net zoals dit het geval is bij een tankkaart, moet er evenmin een extra voordeel alle aard worden aangerekend voor de terbeschikkingstelling van een laadstation op voorwaarde dat er reeds een bedrijfswagen wordt terbeschikking gesteld. Wanneer de werknemer de bedrijfswagen thuis oplaadt, kan de werkgever voorzien in een terugbetaling van de private elektriciteit van de werknemer die werd gebruikt voor het opladen van de bedrijfswagen.

21


E-book

4.5.1. Algemene regel Algemeen gesteld hangt de fiscale behandeling van de terugbetaalde elektriciteit af van de aard van de verplaatsing van de bedrijfswagen:

Professionele verplaatsing: de terugbetaling maakt een kost eigen aan de werkgever uit in hoofde van de werknemer.

Woon-werkverkeer: de betaling maakt een belastbaar voordeel alle aard uit in hoofde van de werknemer voor het werkelijk terugbetaald bedrag rekening houdende met een vrijstelling van 470 euro (te indexeren bedrag - aanslagjaar 2024) indien de beroepskosten, forfaitair worden bepaald.

Privéverplaatsing: de terugbetaling maakt een belastbaar voordeel aal aard uit in hoofde van de werknemer voor het werkelijk terugbetaald

Bovenstaande opsplitsing brengt in praktijk een grote administratieve last mee. Om die reden heeft de minister van Financiën een uitzonderingsregel ingevoerd.

22

Duurzame mobiliteit

bedrag.


E-book

4.5.2. Uitzondering De terugbetaling van de elektriciteit door de

hun contract wijzigt (incl. eerste registratie

werkgever aan de werknemer kan belastingvrij

op moment start terugbetaling). Echter, de

gebeuren indien cumulatief voldaan wordt aan

terugbetaling aan werknemers met een variabel

onderstaande voorwaarden:

tarief vereist dat - naast de eerste registratie - eveneens op moment van de eindafrekening

> naast een elektrische bedrijfswagen stelt

de werkgever moeten informeren van de

de werkgever eveneens een home charger

(gewogen) gemiddelde kWh-prijs van toepassing

of een elektrische laadpaal ter beschikking;

gedurende de afgelopen periode. Afhankelijk of het gemiddelde kWh-tarief verschilt van de

> de home charger of elektrische

voorlopige prijs, zal bij de volgende terugbetaling

laadpaal beschikt over een specifiek

het positieve verschil extra uitbetaald worden/

communicatiesysteem dat aan de

het negatieve verschil ingehouden worden.

werkgever communiceert hoeveel elektriciteit er wordt verbruikt;

Merk op dat vanuit praktische overwegingen tot op heden in de praktijk meestal toepassing

> de van toepassing zijnde car policy voorziet

werd gemaakt van de tarieven op de site van de

in de terugbetaling van de met de home

CREG/VREG om de terugbetaling te berekenen.

charger “getankte” elektriciteit.

Echter, de Dienst Voorafgaande Beslissingen (‘DVB’) heeft recentelijk een voorafgaande

wordt de terbeschikkingstelling van de

beslissing gepubliceerd op basis waaruit blijkt

elektrische bedrijfswagen met laadpaal en de

dat een dergelijke berekeningsmethodiek niet

terugbetaling door de werkgever van de met die

(meer) wordt aanvaard. Voorts benadrukt de

laadpaal getankte elektriciteit fiscaal op dezelfde

DVB uitdrukkelijk dat voormelde principes

wijze behandeld als de terbeschikkingstelling van

(vast/variabel contract) niet van toepassing

een bedrijfswagen met bijhorende tankkaart.

zijn als de betrokken werknemer beschikt over zonnepanelen. Op dit vlak lijkt de DVB nog geen

De terugbetaling door de werkgever van de

(duidelijk) standpunt te hebben ingenomen,

met de laadpaal "getankte" elektriciteit dient

maar begrijpen wij dat de DVB van oordeel is

volgens de minister van Financiën te gebeuren

dat er niet met zekerheid elektriciteitskosten

op basis van de werkelijke elektriciteitskosten

effectief worden gemaakt om het voertuig op te

van de werknemer. Aangezien gekeken dient te

laden in dergelijke setup. Dergelijk voorbehoud

worden naar de werkelijke elektriciteitskosten

lijkt ons alvast te verregaand waarbij er o.a. geen

moet worden teruggevallen op het afgesloten

rekening wordt gehouden dat (i) de werknemer

van de desbetreffende werknemer/

een injectietarief zou ontvangen mocht de

bedrijfsleider. De werknemers moeten in dit

zonne-energie geïnjecteerd worden op het net,

verband de nodige informatie van hun contract/

(ii) de werknemer de zonne-energie zou kunnen

afrekening meedelen aan de werkgever/

opslaan op een batterij/gebruiken voor andere

laadpaalprovider opdat er niet te veel/te weinig

doeleinden, (iii) het opladen hoofdzakelijk 's

elektriciteitskosten zouden worden terugbetaald

nachts zal plaatsvinden op het thuisadres en (iv)

aan de werknemer.

de medewerker een investering heeft gemaakt.

Werknemers die een vast elektriciteitscontract hebben afgesloten, zullen hun vaste kWhprijs moeten doorgeven op elk moment dat

23

Duurzame mobiliteit

Indien voldaan is aan bovenstaande voorwaarden


E-book

4.6. BTW 4.6.1. Algemeen ‘Laadstations’ zijn voor btw-doeleinden oplaadpunten (laadpalen en laadpunten) voor het opladen van elektrische voertuigen bestaande uit een elektrische aansluiting met een stekker om aan het elektrische voertuig te koppelen. De levering met plaatsing van een laadpunt in een gebouw wordt niet aangemerkt als een werk in onroerende staat. Deze levering en plaatsing worden wel gelijkgesteld met een werk in onroerende staat aangezien het de aanhechting aan een gebouw van bestanddelen van een elektrische installatie betreft. Deze laadpunten kwalificeren als onroerende goederen uit bestemming, maar behouden hun roerend karakter. De levering en installatie van laadpalen die ingelijfd worden in de grond worden voor btw-doeleinden gekwalificeerd als een werk in onroerende staat.

4.6.2. Btw-tarief Het btw-tarief dat van toepassing is bij de levering en installatie van laadstations is in principe 21%. het laadstation geïnstalleerd wordt in een privéwoning die meer dan 10 jaar oud is (en de overige voorwaarden eveneens voldaan zijn). Deze uitzondering is enkel van toepassing indien aan de voorwaarden voldaan is (o.m. woning ouder dan 10 jaar, hoofdzakelijk of uitsluitend gebruikt als privébewoning, de nodige factuurvermeldingen etc) en indien de laadpaal op één van volgende plaatsen geïnstalleerd wordt:

> In de eigenlijke privéwoning of aan de buitengevel ervan, of > In of aan de gevel van de garage of carport van de bewoner van de privéwoning, hieronder inbegrepen privatieve garageboxen van appartementsgebouwen, en privatieve staanplaatsen in of onder

> Aan de toegangsweg die de openbare weg verbindt met de garage die deel uitmaakt van de eigenlijke woning of met de voornaamste toegang tot de woning of het gebouw, of > Op het buitenterras dat deel uitmaakt van de woning omdat het eraan grenst.

een appartementsgebouw, voor zover het appartement waartoe deze behoren als privéwoning wordt gebruikt, of Indien het laadstation niet in de eigenlijke woning wordt geïnstalleerd of meer algemeen op een andere plaats dan hierboven vermeld, is het verlaagd tarief niet van toepassing op de levering en installatie ervan. Het verlaagd tarief kan ook van toepassing zijn wanneer het laadstation eigendom blijft van de werkgever en deze het laadstation al dan niet tegen een vergoeding ter beschikking stelt van de werknemer. Het is voor de werkgever die bij werknemers laadstations laat installeren bijgevolg van belang om na te gaan waar het laadstation geplaatst zal worden.

24

Duurzame mobiliteit

Het is echter mogelijk dat de plaatsing aan het verlaagd btw-tarief van 6% kan gebeuren, indien


E-book

4.6.3. Recht op aftrek Voor de bepaling van het recht op aftrek van btw m.b.t. de btw opgelopen bij aanschaf of huur van het laadstation dient te worden gekeken o.m. naar waar het laadstation geïnstalleerd wordt. De absolute aftrekgrens van 50%, dewelke van toepassing is op autokosten, is niet van toepassing op laadstations.

Duurzame mobiliteit

Laadstation geïnstalleerd bij een onderneming Een laadstation geïnstalleerd bij een onderneming wordt beschouwd als behorend tot de elektrische installatie van de onderneming. Het recht op aftrek dient te worden bepaald overeenkomstig het bestemmingsprincipe en de algemene aftrekregels. De btw op de aankoop of huur van een laadstation dat bij een onderneming geïnstalleerd wordt is volledig aftrekbaar indien de onderneming volledig recht op aftrek geniet en de installatie uitsluitend gebruikt wordt voor het verrichten van belastbare handelingen. Bij een onderneming met gemengd gebruik moet de btw-aftrek beperkt worden.

25


E-book

Laadstation geïnstalleerd door werkgever bij werknemer Indien een werkgever een laadstation laat installeren bij een werknemer thuis moet het volgend onderscheid gemaakt worden: > Laadstation wordt om niet ter beschikking gesteld: de btw-aftrek moet beperkt worden ten belope van het beroepsmatig gebruik van de wagen die ter beschikking gesteld wordt van de werknemer. Het beroepsmatig gebruik kan vastgesteld worden o.b.v. de methodes die toegepast worden inzake autokosten. Merk op dat een terbeschikkingstelling van een laadstation door een Belgische belastingplichtige in ruil voor een vermindering van het brutoloon van een Belgische werknemer, omwille van administratieve vereenvoudiging beschouwd wordt als een terbeschikkingstelling om niet > Laadstation wordt onder bezwarende titel ter beschikking gesteld van de werknemer (vb. via vermindering van het nettoloon of cafetariaplan): er geldt geen aftrekbeperking indien de terbeschikkingstelling gebeurt tegen een vergoeding die gelijk is aan de normale waarde. Merk op dat huurkoop (zijnde een terbeschikkingstelling van het laadstation aan de werknemer waarbij het eigendomsrecht in hoofde van de werknemer normaal gezien verworven is bij de betaling van de laatste vervaldag), voor btw-doeleinden gelijkgesteld wordt met de situatie waarbij de werknemer onmiddellijk eigenaar wordt van het laadstation. Het belastbaar feit vindt dan plaats op het ogenblik dat het laadstation aan de werknemer ter beschikking wordt gesteld.

Wanneer het laadstation het bedrijfspatrimonium om niet verlaat, heeft dit btw-gevolgen voor de werkgever en zal de uitgeoefende btw-aftrek gecorrigeerd moeten worden. Naargelang de situatie zal dit op de volgende manier dienen te gebeuren: > Indien de laadstations als roerende goederen worden beschouwd, en voor zover de werkgever geheel of gedeeltelijk recht op aftrek heeft genoten van de btw geheven van de verwerving van het laadstation, moet een onttrekking gebeuren, al dan niet gecombineerd met een bijkomende herziening voor het nog lopende herzieningstijdvak. > Indien de laadstations als onroerende goederen worden beschouwd dient er eventueel enkel een herziening te gebeuren. Aangezien het niet altijd duidelijk is voor de werkgever of een laadstation als roerend of onroerend beschouwd moeten worden, laat de btw-administratie toe om in beide gevallen enkel een herziening uit te voeren.

26

Duurzame mobiliteit

Onttrekking en herziening


E-book

Laadkosten Het opladen van een wagen via een laadstation wordt aanzien als een levering van goederen. De levering van elektriciteit die via een elektrische wagen wordt verbruikt moet voor btw-doeleinden op dezelfde wijze behandeld worden als brandstofkosten. (Semi-)publieke laadstations De werkgever kan een overeenkomst voor een laadabonnement, een laadpas of app afsluiten bij een e-mobility service provider (eMP of eMSP). De eMP zorgt ervoor dat de werkgever via laadkaarten of mobiele apps toegang krijgt tot (semi-)publieke laadpalen. De eMP zal de werkgever factureren voor de diensten, inclusief het opladen van elektriciteit. De prestaties van de eMP aan de werkgever worden als een levering van elektriciteit beschouwd. De levering van de elektriciteit door de eMP vindt plaats waar de werknemer de elektriciteit gebruikt en verbruikt. Op de facturen tussen de eMP en de werkgever is bijgevolg Belgische btw van toepassing indien de werknemer binnen België zijn elektrisch voertuig oplaadt aan een (semi-)publieke laadpaal. De werkgever krijgt een factuur van de eMP voor de opgeladen elektriciteit. Hij moet de btw-aftrek beperken ten belope van het beroepsmatig gebruik van de wagen die ter beschikking gesteld wordt van de werknemer (cfr. autokosten 2.4). Laadstation geïnstalleerd bij een onderneming De btw op de elektriciteit bij het opladen van elektrische wagens moet beperkt worden naarmate het

Indien het voor de werkgever mogelijk is om het verbruik per voertuig te bepalen, moet de aftrek beperkt worden zoals die van toepassing is op de specifieke wagen. Indien het opladen van elektriciteit via het laadstation daarentegen niet afzonderlijk van het andere elektriciteitsverbruik kan gemeten worden, dient het aftrekpercentage te worden bepaald onder toezicht van de administratie. Deze beperking is van toepassing op zowel publieke laadpalen als laadpalen op de site van de onderneming.

27

Duurzame mobiliteit

beroepsgebruik van de elektrische wagen (cfr. 3. Autokosten).


E-book

Laadstation geïnstalleerd bij een werknemer De werknemer heeft een contract afgesloten met een elektriciteitsleverancier en zijn/haar werkgever zal een deel van de betaalde elektriciteit vergoeden door een overeenkomst met een e-mobility service provider (eMP) af te sluiten. De eMP kan op de volgende manieren tussenkomen bij het vergoeden van de werknemer: > De elektriciteit wordt door de werkgever rechtstreeks aan de werknemer vergoed. In dit geval is de dienstverlening van de eMP beperkt tot het uitlezen van de meters, het verwerken en doorsturen van de informatie aan de werkgever. Deze dienst is onderworpen aan 21% btw. > De eMP staat naast het uitlezen van de meters, het verwerken en doorsturen van de informatie aan de werkgever ook in voor het vergoeden van de elektriciteit aan de werknemer. De eMP handelt hierbij in naam en voor rekening van de werkgever. De eMP verricht in dit geval eveneens een algemene dienst die onderworpen is aan 21% btw. De financiële afhandeling in naam en voor rekening van de werkgever wordt aanzien als voorgeschoten sommen en vallen bijgevolg buiten toepassing van de btw. > De eMP staat naast het uitlezen van de meters, het verwerken en doorsturen van de informatie aan de werkgever ook in voor het vergoeden van de elektriciteit aan de werknemer. De eMP handelt hierbij in eigen naam en voor eigen rekening. In casu verkoopt de werknemer elektriciteit aan de eMP, welke nadien de elektriciteit werkgever worden in haar geheel aanzien als de levering van elektriciteit. De btw-gevolgen zijn hier dezelfde als bij (semi-)publieke laadstations (cfr. 3.7.1.). De terugbetaling van de verbruikte stroom is in hoofde van de werknemer niet aan btw onderworpen aangezien de werknemer geen btw-belastingplichtige is en enkel het eigen voertuig van de werknemer opgeladen wordt via het laadstation. Indien de werknemer wel een andere activiteit uitoefent waarvoor hij btw-belastingplichtige is en andere wagens oplaadt via het laadstation, gaat de btw-administratie ervanuit dat de elektriciteit geen deel uitmaakt van de economische activiteit van de werknemer en valt de vergoeding buiten de werkingssfeer van de btw. Wanneer de werknemer het laadstation ter beschikking stelt van het brede publiek, moet rekening gehouden worden met de feitelijke omstandigheden en moet nagegaan worden in welke mate er sprake is van een economische activiteit welke de hoedanigheid van btwbelastingplichtige al dan niet tot gevolg heeft.

28

Duurzame mobiliteit

doorverkoopt aan de werkgever. De prestaties welke de eMP verricht ten aanzien van de


E-book

5. Mobiliteitsbudget 5.1. Algemeen Het mobiliteitsbudget werd ingevoerd via de wet van 17 maart 2019 (BS 29 maart 2019) en werd doorheen de jaren in het voordeel van de werkgever/werknemers uitgebreid en flexibeler gemaakt. Concreet kan via het mobiliteitsbudget een budget worden toegekend aan de werknemer(s) in ruil voor zijn/haar bedrijfswagen of in ruil voor het recht op een bedrijfswagen.

Voormeld budget kan worden besteed aan 3 pijlers: 1

een andere elektrische of milieuvriendelijkere wagen;

2

alternatieve duurzame vervoermiddelen binnen België als in de EER (al dan niet elektrische fiets, bromfiets, steps, kilometervergoeding woon-werk), toegangsbewijzen tot die vervoermiddelen (openbaar vervoer, parkeerkosten station) en huisvestingskosten binnen een straal van 10km;

3

loon.

van de opties of een combinatie van drie opties.

29

Duurzame mobiliteit

De werknemer heeft de keuze om het mobiliteitsbudget te spenderen aan de drie pijlers, slechts één


E-book

5.2. Toepassingsgebied Het mobiliteitsbudget is van toepassing op alle werknemers die arbeid verrichten onder gezag en in het kader van hun loonsysteem het voordeel van een bedrijfswagen genieten. Bijgevolg zijn zelfstandige bedrijfsleiders uitgesloten. Bedrijfsleiders met arbeidsovereenkomst komen daarentegen wel in aanmerking. Sedert 1 januari 2024 komen ook burgemeesters, schepenen en gedeputeerden van de provincies in aanmerking voor het mobiliteitsbudget. Iedere werkgever die minstens 36 maanden ononderbroken een of meerdere bedrijfswagens ter beschikking heeft gesteld aan zijn werknemers kan op eigen initiatief het mobiliteitsbudget invoeren. Deze voorwaarde geldt niet voor startende werkgevers die nog geen drie jaar zijn ingeschreven in de Kruisbank van Ondernemingen (‘KBO’). Echter wordt de vereiste van terbeschikkingstelling van bedrijfswagens door de werkgever in hun geval enkel en alleen getoetst op het ogenblik van de invoering van het mobiliteitsbudget in de onderneming. Daarna is de werkgever niet langer verplicht om één of meerdere bedrijfswagens ter beschikking te stellen van één of meerdere werknemers. Verder is het mobiliteitsbudget enkel mogelijk voor salariswagens, m.a.w. een wagen die de werknemer omwille van de aard van de functie ter beschikking gesteld krijgt bovenop het loon en die bovendien ook voor privédoeleinden mag worden gebruikt. De introductie van het mobiliteitsbudget is geen verplichting, bijgevolg ligt deze keuze geheel bij de werkgever. Voorts heeft de werkgever de mogelijkheid om het mobiliteitsbudget selectief in te voeren, bijvoorbeeld enkel voor bepaalde categorieën van werknemers of er kunnen voorwaarden daarentegen niet verplichten om zijn/haar wagen in te ruilen. De aanvraag om de bedrijfswagen in te ruilen dient te gebeuren op initiatief van de werknemer. Merk op dat het mobiliteitsbudget bij voorrang wordt aangewend om de kosten van woonwerkverkeer te financieren. De werkgever is immers niet meer verplicht om de werknemer een vergoeding voor woon-werkverkeer te verlenen zodra het mobiliteitsbudget wordt toegekend. Indien dit wel gebeurt zal die tussenkomst een belastbare bezoldiging uitmaken in hoofde van de werknemer.

5.3. Berekening van het mobiliteitsbudget (en besteding pijler 1) Het bedrag van he mobiliteitsbudget stemt overeen met de zogenaamde ‘total cost of ownership’ (TCO) van de ingeleverde bedrijfswagen of deze waarop de werknemer recht had. Concreet gaat het om: > de jaarlijkse bruto kostprijs voor de werkgever van de ingeleverde of in aanmerking komende bedrijfswagen; > de fiscale en parafiscale lasten; > de met de wagen gerelateerde kosten in het kader van het bedrijfswagenbeleid, zoals de financieringskosten, de brandstofkosten, de verschuldigde solidariteitsbijdrage.

30

Duurzame mobiliteit

aan gekoppeld worden (e.g. huidig leasecontract uitdoen, etc.). De werkgever kan de werknemer


E-book

Het bedrag van het mobiliteitsbudget alsook pijler 1 kan vanaf 2022 worden berekend op basis van twee berekeningsformules m.n. > (i)

werkelijke kosten van de (ingeleverde) bedrijfswagen; of

> (ii) forfaitaire wijze (optie). Er werd evenwel middels Koninklijk Besluit pas invulling gegeven aan beide methodes eind 2023 met inwerkingtreding per 1 januari 2024. De gemaakte keuze is geldig voor een periode van drie jaar. Na afloop van die periode kan de werkgever, mits duidelijke communicatie, opteren voor de andere methode op vlak van (i) de berekening van het mobiliteitsbudget en (ii) de berekening van de bestedingen in pijler 1. In het kader van de rechtszekerheid van de reeds actieve gebruikers kan de toegepaste methode in hun hoofde evenwel niet worden gewijzigd. Merk op dat indien niet wordt geopteerd voor de forfait automatisch wordt teruggevallen op de werkelijke kosten. Daarenboven wordt het bedrag van het mobiliteitsbudget vastgesteld / toegekend overeenkomstig het aantal kalenderdagen van het kalenderjaar waarin de werknemer heeft deelgenomen aan het systeem van het mobiliteitsbudget. In principe dient het mobiliteitsbudget per individuele werknemer te worden bepaald in functie van de wagen en het verbruik van elke werknemer. Echter, wordt er ook aanvaard dat het mobiliteitsbudget wordt vastgesteld op basis van de referentiewagen die geldt voor de functiecategorie waartoe de aanbod aan alle werknemers en ook toepast wordt voor de vaststelling van het mobiliteitsbudget voor alle werknemers die een bedrijfswagen hebben. Gelet op de eenvoud en gelijkheid tussen de werknemers, wordt in de praktijk vaak toepassing gemaakt van deze werkwijze. Tot slot moet bij werknemers die een eigen bijdrage betalen voor het persoonlijk gebruik van de bedrijfswagen, deze bijdrage in mindering worden gebracht van het mobiliteitsbudget.

a. De werkelijke kostenformule Deze formule bestaat uit alle werkelijke kosten gemaakt door de werkgever voor de terbeschikkingstelling van een milieuvriendelijke bedrijfswagen en de daarmee gerelateerde kosten in het kader van het bedrijfswagenbeleid. Concreet wil dit zeggen dat indien kosten niet worden opgenomen in het bedrijfswagenbeleid, ze ook niet in rekening kunnen worden gebracht voor het mobiliteitsbudget.

31

Duurzame mobiliteit

werknemer behoort. Dit onder voorbehoud dat deze alternatieve methode wordt opgenomen in het


E-book

In het Koninklijk Besluit wordt volgende exhaustieve lijst van kosten opgenomen als ‘daarmee gerelateerde kosten’:

Jaarlijks afschrijving van 20% van de kostprijs van de milieuvriendelijke bedrijfswagen (incl. aangerekende opties en accessoires en de toegekende kortingen); Interesten op geleende kapitalen; Kosten van huur of leasing; Brandstof- en elektriciteitskosten; Administratiekosten met betrekking tot tank- en laadkaarten; Jaarlijkse afschrijving van 20% van de kostprijs van het laadstation en zijn installatie; Onderhouds- en herstellingskosten van het laadstation; Beheerskosten van de laadpaal en van de laadkabel; Tol- en parkeerkosten; Reinigings-, onderhouds- en herstellingskosten;

Kosten voor het rijklaar maken van het voertuig; Kosten voor het vervangen, verwisselen en stockeren van de banden; Expertisekosten bij teruggave van het voertuig bij einde van het contract of bij een verandering van de bestuurder; Herstelkosten geïnventariseerd bij teruggave van het voertuig eindecontract; Verzekeringskosten (incl. franchisekosten); Kosten van de technische keuring; Beheerskosten van dienstverlening; Belasting op de in verkeerstelling; Verkeersbelasting; Patronale CO2-solidariteitsbijdrage ten voordele van de RSZ; Niet-recupereerbare btw op bovengenoemde kostenposten; Belastingen op het niet-aftrekbaar gedeelte van bovengenoemde posten; Belasting op het gedeelte van het voordeel van alle aard dat een verworpen uitgaven vormt.

32

Duurzame mobiliteit

Kosten van een vervangwagen;


E-book

De werkelijke kostenformule voor de bepaling van het mobiliteitsbudget dient te worden berekend over de laatste vier jaar, of over de volledige periode wanneer de bedrijfswagen minder dan vier jaar ter beschikking werd gesteld. In het kader van de berekening van de werkelijke kosten onder pijler 1, zal de werkgever op moment van de toekenning van het mobiliteitsbudget de kosten naar best vermogen moeten ramen (e.g. brandstofkosten). Op het moment dat de werkelijke kosten gekend zijn, moeten deze worden verrekend met het mobiliteitsbudget. Indien dan zou blijken dat het resterende mobiliteitsbudget ontoereikend is, moet het overschot worden beschouwd als een loonvoordeel onderworpen aan de gewone fiscale en parafiscale lasten.

b. De forfaitaire formule De forfaitaire formule bestaat enerzijds uit een vast component en anderzijds een variabel component. Vast component

Bij voertuigen die worden gehuurd of geleased, bestaat de vaste component uit (i) de jaarlijkse kost van het huur- of leasingcontract aangevuld met (ii) de gemiddelde kosten die niet begrepen zijn in het huur- of leasecontract en (iii) de niet-aftrekbare btw, de belasting op de RSZ. Het moet hierbij evenwel gaan om kosten waarvoor het bedrijfswagenbeleid voorziet in de financiering ervan. Bovendien dient voor de gemiddelde kosten in het kader van de bepaling van het mobiliteitsbudget te worden gekeken naar de kosten over de afgelopen drie jaar of over de gehele periode indien de bedrijfswagen voor minder dan drie jaar ter beschikking is gesteld, onder voorbehoud dat deze worden opgenomen in het bedrijfswagenbeleid. Bij voertuigen in eigendom of financiële leasing, wordt de vaste component berekend op 25% van de cataloguswaarde van het voertuig overeenkomstig de principes die gelden voor de vaststelling van het voordeel alle aard (inclusief de belasting op het niet-aftrekbaar gedeelte van de cataloguswaarde). In deze situatie is er geen sprake meer van afzonderlijk bijkomende kosten. Enkel de solidariteitsbijdrage wordt nog afzonderlijk meegerekend.

33

Duurzame mobiliteit

niet-aftrekbare autokosten, alsook de maandelijkse CO2-solidariteitsbijdrage betaald aan de


E-book

Variabel component

De variabele component wordt vastgesteld op basis van volgende formule: (6 000 + afstand woon-werk x 2 x 200) x verbruikskost per kilometer, waarbij > 6.000 zuivere privé-kilometers per jaar en woon-werk afstand heen en terug gedurende 200 werkdagen per jaar (eventueel pro rata te beperken overeenkomstig de aftrekregels inzake btw). > De verbruikskost per kilometer wordt vastgesteld op 30% van de vrijgestelde forfaitaire kilometervergoeding voor werknemers en federale ambtenaren, dewelke sedert 1 oktober 2022 op kwartaalbasis (i.p.v. jaarbasis) wordt gepubliceerd.

Merk op dat voor de bepaling van het mobiliteitsbudget rekening moet worden gehouden met de kilometervergoeding van kracht op het moment van de bepaling van het bedrag van het mobiliteitsbudget. Bovendien moet geen rekening worden de bestedingen en het mobiliteitsbudget als de werknemer niet beschikt over een tankkaart of laadkaart. In dergelijk geval wordt de verbruikskost per kilometer geacht gelijk te zijn aan 0 EUR. Daarenboven dient er geen rekening te worden gehouden met een variabele component indien de brandstofkosten al zijn inbegrepen in de jaarlijkse huur- of leasekost.

34

Duurzame mobiliteit

gehouden met deze variabele component voor de bepaling van


E-book

5.4. Onder- en bovengrens mobiliteitsbudget Sinds 1 januari 2022 is het mobiliteitsbudget ook onderhevig aan een onder- en bovengrens. Het mobiliteitsbudget bedraagt jaarlijks minimum 3.000 EUR en maximum één vijfde van het bruto jaarloon, met een absoluut budgetplafond van 16.000 EUR. Voormelde onder- en bovengrens zijn sinds 1 januari 2024 onderhevig aan indexatie (voor inkomstenjaar 2024 respectievelijk 3.055 EUR en 16.293 EUR). Bovendien dienen deze grenzen te worden gecontroleerd op (i) het ogenblik van toekenning van het mobiliteitsbudget, (ii) bij elke functiewijziging en (iii) op 1 januari van elk jaar.

5.4.1. Pijler 1: Milieuvriendelijke bedrijfswagen

1

Het mobiliteitsbudget (of een gedeelte ervan) kan worden besteed aan een nieuwe bedrijfswagen die milieuvriendelijker is dan het ingeleverde exemplaar. Als milieuvriendelijke wordt beschouwd: > Een elektrische wagen; > Een wagen waarvan de CO2-uitstoot niet meer bedraagt dan 95 g/km (0 g/km vanaf 1 januari 2026) en : > Waarvan de emissienorm overeenstemt met de huidige vereiste norm; > Voor zover het een oplaadbare hybride voertuig betreft, de energiecapaciteit van de elektrische batterij ten minste 0,5 kWh per 100 kg wagengewicht bedraagt.

vermelde criteria, nooit minder milieuvriendelijk zijn dan die van de ingeleverde bedrijfswagen.

5.4.2. Pijler 2: Duurzame vervoermiddelen

2

Het saldo dat niet is besteed aan pijler 1 kan worden besteed aan (het gebruik van) duurzame vervoersmiddelen binnen België en in de Europese Economische Ruimte (EER). Hieronder vallen (niet-limitatief): > Vervoermiddelen in het kader van ‘zachte mobiliteit’ m.n. de kosten voor de aankoop, huur, leasing, onderhoud en al dan niet verplichte uitrusting van (e.g. fietsen, speed-pedelecs, koersfietsen, mountainbikes, monowheels, etc.) > Abonnementen en vervoersbewijzen voor het openbaar vervoer: > Sinds 1 januari 2022 komen ook abonnementen op naam van gezinsleden en voor privéverplaatsingen in aanmerking; > Parkingkosten nabij treinstations en busstations. > De door de werkgever georganiseerd collectief vervoer. > Deeloplossingen > Sommige huisvestingskosten m.n. de huur, intrest en kapitaalaflossingen betaald voor een woning gelegen binnen een straal van 10 km van de normale werkplaats. > De kilometervergoeding: vergoeding van maximaal 0,27 EUR/km toegekend aan werknemers die hun woon-werktraject (gedeeltelijk) te voet afleggen (voetgangerspremie) of met een voortbewegingstoestel (step, rolschaatsen, skateboard, elektrische rolstoel of scooter) afleggen > De beheerskosten van het mobiliteitsbudget

35

Duurzame mobiliteit

De energiewaarden en -normen van de nieuwe bedrijfswagen mogen, zelfs indien ze voldoen aan de hierboven


E-book

5.4.3. Pijler 3: vergoeding in geld

3

Het overgebleven saldo van het mobiliteitsbudget wordt uiterlijk samen met loon van de eerste maand van het daaropvolgend jaar één keer per jaar uitbetaald, het is niet mogelijk om het saldo op maandbasis uit te betalen. Deze vergoeding is onderworpen aan een bijzondere sociale bijdrage van 38,07%.

5.4.4. (Para)fiscale behandeling Het mobiliteitsbudget is op zichzelf niet onderworpen aan sociale bijdragen. Onrechtstreeks gelden wel sociale lasten afhankelijk van de keuze die de werknemer maakt: 1

Pijler 1: de werkgever is nog steeds solidariteitsbijdrage verschuldigd op de milieuvriendelijke bedrijfswagen.

2

3

Pijler 2: het budget dat wordt aangewend voor een duurzaam vervoermiddel is vrijgesteld van sociale bijdragen.

Pijler 3: het gedeelte dat cash wordt uitbetaald is onderworpen aan een bijzondere sociale bijdrage van 38,07% bestaande uit 25% patronale bijdragen en 13,07% persoonlijke bijdragen.

onrechtstreeks zijn er fiscale gevolgen afhankelijk van de keuze van de werknemer : > Indien (een deel van) het mobiliteitsbudget wordt aangewend voor een milieuvriendelijke bedrijfswagen dan wordt hier eveneens een voordeel alle aard voor aangerekend. > Het budget dat wordt aangewend voor nieuwe vervoermiddelen is vrijgesteld van belastingen; > Het gedeelte dat wordt uitbetaald is vrijgesteld van belastingen.

36

Duurzame mobiliteit

Verder is het mobiliteitsbudget op zich in hoofde van de werknemer niet belastbaar maar


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.