De bijbel Het verhaal van God 1-384:Opmaak 1
07-01-2014
15:18
Pagina 63
II Exodus
Er zijn bijna vijfhonderd jaar verstreken sinds Abrahams dood. De oevers van de Nijl zijn doordrenkt met het bloed van de nakomelingen van Abraham. Hun beloofde land is kilometers ver weg. Een hele generatie heeft het zelfs nog nooit gezien. Ze zijn nu slaven in Egypte, maar het is een sterk en trots volk. God is zijn belofte nagekomen; ze zijn ontelbaar als de sterren aan de hemel. Het volk is inmiddels zo groot dat de Egyptische farao zich bedreigd voelt. Die Hebreeuwse slaven zouden in opstand kunnen komen tegen zijn gezag. Vandaar dat hij besluit hun kinderen uit te roeien. Hij stuurt soldaten het land in die van dorp tot dorp en van huis tot huis trekken om er alle Hebreeuwse jongetjes te doden. Overal klinkt gejammer van moeders omdat hun baby’s op klaarlichte dag uit hun armen worden gerukt. De arme jongetjes worden gillend in wagens afgevoerd. Lang duurt het geschreeuw niet, want de Egyptische soldaten gooien ze zonder pardon in de Nijl, waar ze verdrinken of door de krokodillen opgegeten worden. Een moedige vrouw, Jochebed, heeft een bijzonder plan bedacht om het leven van haar kind te redden. Drie maanden lang is het haar gelukt hem voor de Egyptische soldaten verborgen te houden, maar dat wordt steeds moeilijker. Daarom wikkelt ze hem nu in een dekentje en verstopt hem in een mand. Het simpele mandje, een tevah of ‘ark’ is een miniatuurversie van de 63