‘ Klein is snel’
31
aldus alumnus Jan Leendert
‘Z
o’n vijftig jaar geleden voorspelde Gordon Moore het al: ongeveer elke twee jaar bevatten geïntegreerde circuits dubbel zo veel transistors. Dit kan door met name de structuren steeds kleiner te maken. Dat tempo hebben we tot nu toe aardig weten vol te houden. Zaten we eind jaren zestig op zo’n 20 micrometer, nu op minder dan 14 nanometer. Het heeft ervoor gezorgd dat onze computers en telefoons in de loop der jaren steeds sneller zijn geworden. Want dát is de kracht van klein: klein is snel. De machines die nodig zijn om deze kleine structuren te maken, zijn juist opvallend groot en complex. In het extreme geldt dat voor CERN, de organisatie die onderzoek doet naar elementaire deeltjes in Zwitserland. Maar ook binnen mijn eigen onderzoeksterrein gaat die regel op: hoe kleiner de structuren, des te complexer de meet- en fabricageapparatuur. Ik ben verantwoordelijk voor een flink deel van de research die TNO ter beschikking stelt aan Nederlandse en internationale bedrijven, waaronder ASML, bij het ontwikkelen van machines voor de halfgeleiderindustrie en dan met name de lithografiemachines. We doen complexe experimenten, onderzoeken materialen en proberen schoon en slim te ontwerpen. Elk contact met een stofdeeltje groter dan 14 nanometer – en daar zit je al snel aan – kan een minuscule kortsluiting opleveren en dat moet je natuurlijk zien te voorkomen. Anders kan de klant straks een deel van zijn chipproductie weggooien.’ JAN LEENDERT JOPPE (53) 1982-1986 Experimentele Natuurkunde in Leiden 1986-1998 Onderzoeker en projectleider TNO 1998-heden Diverse managementfuncties TNO Nu Research manager Nano- Instrumentation TNO
TEKST: NICOLLINE VAN DER SPEK, FOTO: EDWIN WEERS
‘D
e vergelijkende Indo-Europese taalwetenschap is een klein vak gebied, maar het is niet zo dat ik elke dag in mijn eentje bij de kof fie-automaat sta. Leiden is het grootste centrum van de wereld, ik werk hier met vijf collega’s met wie ik goed kan spar ren. Ik geef twee uur per week college over het Hitti tisch (een antieke uitgestorven Indo-Europese taal die werd gesproken door de Hettieten in Anatolië, red), voor zo’n vijftien studenten. En dankzij de Vidi-beurs heb ik nu twee aio’s om te praten over de specialistische dingen die ik doe. Omdat ons vakgebied zo klein is, ken ik iedereen en iedereen kent mij. Veel dingen hangen daardoor af van persoonlijke verhoudingen. Dat remt de snelheid van ontwikkelingen. Het is belangrijk wat de grootheden vinden. Ik vind het jammer dat het vak soms zo conser vatief is. Aan de andere kant is het in grote vakgebieden vaak lastig om ongepubliceerd materiaal op te vragen. Bij ons niet, omdat niemand de angst heeft: hij gaat met mijn onderzoek aan de haal. Ik weet precies wat ieders idee is over het uiteenvallen van het Indo-Europees. En dankzij die kennis kan ik mijn argumenten van tevoren al slijpen. En er zijn meer voordelen: Ik heb een vriend in de medische wetenschap, die begint maandagochtend met het lezen van nieuwe publicaties. Dat zijn er zo drie honderd. Dan kun je alleen scannen en proberen er de belangrijkste uit te vissen. Ik mis zelden iets. Ideaal zou zijn als ons vakgebied net iets groter was dan het nu is. Dan zou het minder op personen hangen en zou de omlooptijd wat korter zijn. Met twee aio’s merk ik opeens dat we samen dingen doen die ik alleen nooit had gekund. Samenwerken is heel goed voor de creati viteit. Mijn interesse werd op de middelbare school gewekt bij de klassieke talen. Ik ben Indo-Europese taalweten schap gaan studeren en werd gegrepen door de direct heid van het Hittitisch. De kleitabletten zijn beschreven door de mensen die de taal spraken, je ziet hun vinger afdrukken nog zitten. Het werd me al snel duide lijk dat dit gebied, omdat het zo klein is, nog niet heel goed bestudeerd was. Wij onderzoeken de positie van Anatolische talen ten opzichte van het Indo-Europees. Dat levert ook inzichten over het Nederlands op. We dachten dat we dat konden terugvoeren tot 3000 voor Christus, maar als het Anatolisch een zuster taal is zoals we nu denken, kunnen we minstens 1200 jaar verder terug. De oorsprong ervan werd altijd een beetje in het midden gelaten: “We weten het niet pre cies”, maar ik heb altijd gezegd: “We kunnen het weten als we heel methodologisch te werk gaan.” Dat vind ik gaaf, dat is wetenschap.’
DOSSIER klein maar fijn