Agora 4 - Sociologie en psychologie - Deel 1-2

Page 1

AA GOR JAAR 4 ENSOCIOLOGIEPSYCHOLOGIEKathOndVla GEDRAGS EN WETENSCHAPPENSOCIALEDOORSTROOMFINALITEITGO! ©VANIN
©VANIN

KathOndVla SOCIOLOGIE EN PSYCHOLOGIE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN

Luc De Backer Jethro De Schinkel Elke Humblet

met medewerking van Teacher Design Team

GO! GEDRAGS-
©VANIN

Via www.diddit.be heb je toegang tot het onlineleerplatform bij Agora Sociologie en psychologie/Gedrags- en sociale wetenschappen Activeer je account aan de hand van de onderstaande code en accepteer de gebruiksvoorwaarden. Kies je ervoor om je aan te melden met je Smartschool-account, zorg er dan zeker voor dat je e-mailadres aan dat account gekoppeld is. Zo kunnen we je optimaal ondersteunen.

SOCIOLOGIE EN PSYCHOLOGIE

LET OP: ACTIVEER DEZE LICENTIE PAS VANAF 1 SEPTEMBER; DE LICENTIEPERIODE START VANAF ACTIVATIE EN IS 365 DAGEN GELDIG.

Fotokopieerapparaten zijn algemeen verspreid en vele mensen maken er haast onnadenkend gebruik van voor allerlei doeleinden. Jammer genoeg ontstaan boeken niet met hetzelfde gemak als kopieën. Boeken samenstellen kost veel inzet, tijd en geld. De vergoeding van de auteurs en van iedereen die bij het maken en verhandelen van boeken betrokken is, komt voort uit de verkoop van die boeken.

In België beschermt de auteurswet de rechten van deze mensen. Wanneer u van boeken of van gedeelten eruit zonder toestemming kopieën maakt, buiten de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen, ontneemt u hen dus een stuk van die vergoeding. Daarom vragen auteurs en uitgevers u beschermde teksten niet zonder schriftelijke toestemming te kopiëren buiten de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen. Verdere informatie over kopieerrechten en de wetgeving met betrekking tot reproductie vindt u op www.reprobel.be.

Ook voor het digitale lesmateriaal gelden deze voorwaarden. De licentie die toegang verleent tot dat materiaal is persoonlijk. Bij vermoeden van misbruik kan die gedeactiveerd worden. Meer informatie over de gebruiksvoorwaarden leest u op www.diddit.be.

De uitgever heeft ernaar gestreefd de relevante auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Wie desondanks meent zekere rechten te kunnen doen gelden, wordt verzocht zich tot de uitgever te wenden.

p.Fotocredits13

©VANIN

tekst WISC © Onderwijsgek, Wechsler Intelligence Scale for Children, CC BY-SA 3.0 nl p. 16 Daniël Kahneman © Rena Schild/Shutterstock p. 19 Wilhelm Wundt © AKG Images p. 19 Wilhelm Wundt © Pictorial Press Ltd/Alamy p. 25 Jean Piaget © Granger/Shutterstock p. 30 standbeeld Jean Piaget © Rostislav Ageev/Shutterstock p. 37 Conventioneel niveau © O.PASH/Shutterstock p. 37 Postconventioneel niveau © D Busquets/Shutterstock p. 41 Lawrence Kohlberg © Lee Lockwood / Contributor p. 50 René Descartes© roseed abbas/Shutterstock p. 50 John Locke © roseed abbas/Shutterstock p. 53 Auschwitz © Szymon Kaczmarczyk/Shutterstock p. 53 David Reimer © eoswetenschap.eu p. 60 Kylian Mbappé © ph.FAB/Shutterstock p. 60 Ed Sheeran © yakub88/Shutterstock p. 61 Zendaya © DFree/Shutterstock p. 61 Stephen Hawking © Koca Vehbi/Shutterstock p. 69 Ben Weyts © BELGA/ BelgaImage p. 86 Frijda/Wikipedia p. 87 Descartes/Wikipedia p. 88 Prototypical chimpanzee facial expressions and homologous facial movements in a human (Ekman et al., 2002) p. 90 Ekman/Wikipedia p. 92 Jim Webb © EPA/BelgaImage p. 95 Sri Lanka © PhilipYb Studio/Shutterstock p. 108 Bart Swings © ANP/BelgaImage p. 110 video © "Empatisch luisteren" door PMSL Training, CC BY (https://creativecommons.org/licenses/by/4.0/) p. 112 Pepinster © HOLLANDSEHOOGTE/BelgaImage p. 114 Wielrenners © Krysja/Shutterstock p. 115 Abraham Maslow © Wikipedia p. 134 artikel © Knack. be - 06/06/2021 p. 134 foto Conner Rousseau © Belga p. 136 criminele mens © Wikipedia p. 137 Rorschachtest © AGEFOTOSTOCK/BelgaImage p. 138 Hermann Rorschach © SCIENCE SOURCE/BelgaImage p. 141 Hans Eysenck © BRIDGEMANPREMIUM/BelgaImage p. 144 Hexaco-model © Wikipedia p. 155 betoging © 1000 Words/Shutterstock p. 157 Club Brugge © kivnl/Shutterstock p. 164 omstaanders © Ronald Wilfred Jansen/Shutterstock p. 164 terrasje © 1000 Words/Shutterstock p. 165 Vakbondbetoging © BELGA PHOTO TIJS VANDERSTAPPEN/BelgaImage p. 165 Betoging klimaat © BELGA PHOTO OLIVIER VIN/BelgaImage p. 167 © artikel RTL Nieuws p. 168 moslima’s © Richard Juilliart/Shutterstock p. 185 Rode duivels © katatonia82/ Shutterstock p. 185 Aalst carnaval © Imladris/Shutterstock p. 186 filmpje 1968 © Uit de film: "A CLASS DIVIDED", Concord Media p. 193 artikel A. Barty © hln.Be - 24/03/2022 - dit artikel werd gereproduceerd met toestemming van de uitgever, alle rechten voorbehouden. Elk hergebruik dient het voorwerp uit te maken van een specifieke toestemming van de beheersvennootschap License2Publish: info@license2publish.be p. 193 foto Ashleigh Barty © lev radin/Shutterstock p. 197 artikel A © voetbalkrant.com - 23/11/2014 p. 197 artikel B © hln.Be - 05/03/2022 - dit artikel werd gereproduceerd met toestemming van de uitgever, alle rechten voorbehouden. Elk hergebruik dient het voorwerp uit te maken van een specifieke toestemming van de beheersvennootschap License2Publish: info@license2publish.be p. 197 foto Billie Eilish © Cubankite/Shutterstock p. 198 artikel C © nieuwsblad.be20/03/2018 p. 199 artikel D © nieuwsblad.be - 11/2/2014 p. 201 foto Heider © Album/Alamy

Eerste druk 2022

Ontwerp cover en binnenwerk: Shtick ISBN 978-94-641-7433-5

Opmaak: Banananas.net D/2022/0078/101

Tekeningen: Vincent Albert, Geert Verlinde Art. 600367/01

GEDRAGS- EN SOCIALE WETENSCHAPPEN
!
© Uitgeverij VAN IN, Wommelgem, 2022
NUR 130

IWELKOM DE AGORA!

THEMA 1 WAT ZEGT DE WETENSCHAP OVER JOUW

HOOFDSTUK 1 PSYCHOLOGIE: MEER DAN MENSENKENNIS, EEN WETENSCHAP

INTRO

Breinbreker Hoe kan de psychologie onze mensenkennis wetenschappelijk onderbouwen … of weerleggen? 11

PARCOURS

Stap 1 Hoe denken wij over anderen? 12

Stap 2 Hoe werkt dat nu, die wetenschappelijke methode in de psychologie? 16

Stap 3 Psychologie, een work in progress 20

Stap 4 Wat zeggen wetenschappers uit de psychologie over de ontwikkeling van ons denken? 25

Stap 5 Denken en de taalontwikkeling, een samen te lezen verhaal 32

Stap 6 Wat zeggen wetenschappers over onze morele ontwikkeling? 36

HOOFDSTUK 2 JIJ EN IK, WE VERSCHILLEN VAN ELKAAR

INTRO

Breinbreker Verschillen tussen mensen verklaren, hoe doe je dat? 48

PARCOURS

Stap 1 Ben je zo geboren of geworden? 49

Stap 2 Nature versus nurture: kiezen of delen? 52

Stap 3 Op welke manieren verschillen wij van elkaar? 60

Stap 4 Hoe gaat onze maatschappij om met verschillen tussen mensen? 67

EUREKA!

NHOUDSOPGAVE
OP
1
ONTWIKKELING? 7
8
10
EUREKA! 42 SYNTHESE 43
47
74 SYNTHESE 75 IIIINHOUDSOPGAVE ©VANIN

HOOFDSTUK 3 WAT KLEURT JOUW PERSOONLIJKHEID?

INTRO

Breinbreker Hoe kun je in stresssituaties omgaan met emoties en besluiten iets wel of niet te doen? 79

PARCOURS

Stap 1 De verschillende lagen in een emotie 80

Stap 2 Wetenschap op zoek naar universele emoties 86

Stap 3 Emotiereguleren: toon je je emoties of hou je ze beter voor jezelf? 99

Stap 4 Wat voel je: sympathie of empathie? 106

Stap 5 Je kunt best wel gemotiveerd worden, maar waarover? 113

Stap 6 Help, ik heb stress! Coping dan maar. 121

EUREKA! 128 SYNTHESE 129

HOOFDSTUK 4 WAT IS WAT IN JOUW PERSOONLIJKHEID? 132

INTRO 133

Breinbreker Op welke factoren kun je je baseren om je persoonlijkheid en die van anderen te analyseren? 135

PARCOURS

Stap 1 Elke tijd heeft zijn theorie over persoonlijkheid. 136 Stap 2 De wetenschap ontrafelt je persoonlijkheid via kernwoorden. 139 Stap 3 De wetenschap analyseert jou. 145

EUREKA! 149 SYNTHESE

THEMA 2 EVEN PERSOONLIJK NU: DE WETENSCHAP EN JOUW PERSOONLIJKHEID 77
78
150 IVINHOUDSOPGAVE ©VANIN

HOOFDSTUK 5 WE KIJKEN NAAR ELKAAR 154

INTRO 155

Breinbreker Welke voordelen heb je als je bij een groep hoort? En zijn er ook nadelen aan verbonden? 156

PARCOURS

Stap 1 Zeg niet zomaar ‘groep’ als mensen samen zijn. 157

Stap 2 Jij en je groepen, een eigen wereld? 161

Stap 3 Hoe observeer je de anderen in een groep? 171

Stap 4 Wat zegt de wetenschap over de eerste indruk? 175

Stap 5 Wat bepaalt of de ouders van je vriend(in) leuke of verwaande mensen zijn? 182

EUREKA! 187 SYNTHESE 188

HOOFDSTUK 6 STERK IN COMMUNICEREN 192

INTRO 193

Breinbreker Kun je verbergen wie je bent als je spreekt met anderen? 195

PARCOURS

Stap 1 Soms is het jouw schuld en soms niet! 197

Stap 2 Hoe gebeurt ‘attribueren’ en waarom doe je dat zo? 200

Stap 3 Welke invloed heeft attributie op ons zelfbeeld? 205

Stap 4 Is attributie betrouwbaar of maken we daarbij ook fouten? 211

Stap 5 Is het mijn schuld of is het jouw schuld? Een kwestie van durf. 215

Stap 6 Is het mijn schuld of is het jouw schuld? Een kwestie van cultuur. 221

EUREKA! 225 SYNTHESE 227

THEMA 3 SOCIAAL WAARDIG EN VAARDIG IN DE SAMENLEVING 153
INHOUDSOPGAVEV ©VANIN
©VANIN

ITHEMA

4 JE POSITIE IN DE SAMENLEVING 231

HOOFDSTUK 7 WAT IS JOUW PLAATS IN DE SAMENLEVING? 232

INTRO

Breinbreker Hoe wordt je plaats in de samenleving bepaald? 234

PARCOURS

Stap 1 Wie ben jij allemaal in de samenleving? 235

Stap 2 Wat wordt er van je verwacht? 241

Stap 3 Voldoe je wel aan de verwachtingen? 245

Stap 4 Waarom is er toch ongelijkheid? 250

Stap 5 Ligt je positie dan voor altijd vast? 264

EUREKA! 269 SYNTHESE 270

HOOFDSTUK 8 MECHANISMEN UIT DE MEDIA DIE JE BEÏNVLOEDEN 277

INTRO

Breinbreker Moet je je wapenen tegen beïnvloeding door de media? 278

PARCOURS

Stap 1 Vanwaar komt die levensstijl van jou? 280

Stap 2 Tertiaire socialisatie? Wacht eens even, of kan dat niet meer? 288

Stap 3 Ik app, dus ik ben. De media zoeken jou en je peers! 297

Stap 4 Let op voor influencers! Ze doen hun werk: insta-schooien! 299

Stap 5 Bij de neus genomen: nepnieuws 303

Stap 6 Welk digitaal dier ben jij? 306

EUREKA! 308 SYNTHESE 309

NHOUDSOPGAVE
IIIINHOUDSOPGAVE ©VANIN

THEMA 5 EEN GPS VOOR ONZE WERELD IN VERANDERING

HOOFDSTUK 9 HET COLLECTIEF OF LIEVER HET INDIVIDU? 314

INTRO

Breinbreker Beschouwen we onszelf als individuen in de samenleving? Of als leden van een groep die de samenleving is? 316

PARCOURS

Stap 1 Oei, maatschappelijke verandering! Wat doet het met een mens? 317 Stap 2 Sociaalpsychologen: we vergelijken ons met anderen. Vermoeiend soms! 319 Stap 3 Sociologen analyseren samenlevingen: collectivisme en individualisme 322

EUREKA! 327 SYNTHESE 328

HOOFDSTUK 10 EEN WERELD IN VERANDERING 330

INTRO

Breinbreker De wereld verandert door je voorbeeld, niet door je mening. 332

PARCOURS

Stap 1 Emanciperen, hoe gaat dat? 333 Stap 2 De jaren 1960, een drang naar secularisering 339

EUREKA! 343 SYNTHESE 344

313
IVINHOUDSOPGAVE ©VANIN

WELKOM OP DE AGORA!

Agora, zo werd in het oude Griekenland de markt genoemd. Je ontmoette er mensen van alle rang en stand. Het was de ontmoetingsplaats bij uitstek om ideeën uit te wisselen en informatie en kennis te delen. Daarom hebben we voor dit boek de titel Agora bedacht. Een ideale plek om het denken te voeden. We garanderen je een boeiende kennismaking.

1→ OP STAP MET AGORA

Dit boek is opgebouwd uit vier thema's. Elk thema krijgt zijn eigen introductiepagina Een thema is opgebouwd uit verschillende hoofdstukken.

Elk hoofdstuk start met een duidelijke titelpagina. In totaal telt dit boek acht hoofdstukken.

In dit hoofdstuk analyseer je vooraf wat precies het verschil is tussen de resultaten van de wetenschap en jouw mensenkennis, dat is wat jij denkt te weten over hoe mensen in elkaar zitten.

Je spoort fouten op in je mensenkennis, haalt alternatieven uit wat wetenschappelijk onderzoek ‘ontdekte’

Op een inleidende, groene pagina kom je te weten waarover het hoofdstuk gaat.

Het kader biedt je een duidelijk overzicht van de inhouden en lesdoelen. Aan de hand van de aanvinkvakjes kun je in de loop van het hoofdstuk makkelijk bijhouden welke doelen je al hebt bereikt. Bovendien kunnen de inhouden in het kader een leidraad vormen bij de voorbereiding op een evaluatiemoment.

Een goede kennis van sleutelbegrippen is heel belangrijk. Bij de start van het hoofdstuk geven we alvast een begrippenkader mee. Zo zul je tijdens de lessen zeker extra aandacht besteden aan die belangrijke termen.

THEMA 1 WAT ZEGT ONTWIKKELING?OVERWETENSCHAPDEJOUW 1THEMA7HOOFDSTUK 1 SYCHOLOGIE: MEER DAN MENSENKENNIS, EEN WETENSCHAPP Een nieuw schooljaar, een nieuw geluid. Luister mee naar de stem van de wetenschapper! In het derde jaar analyseerde je heel wat herkenbare aspecten van hoe jijzelf en de mensen om je heen in elkaar zitten. Je leerde hoe mensen denken en waarom ze zo denken, je leerde ook om gevoelens te herkennen en verklaren. Geregeld analyseerde je merkwaardige onderzoeksresultaten en maakte onderweg kennis met enkele markante onderzoekers. Soms bevestigden de onderzoeksresultaten wat je al dacht en wist, maar soms zat je er ook naast en hoewel je al een en ander meende te weten over mensen, toch leerde je nog heel wat bij. In het vierde jaar krijg je van de wetenschappers meer antwoorden op vragen over hoe mensen denken, ontwikkelen, voelen, communiceren, samenleven enzovoort.
door de jaren heen enzovoort. Je gaat ook je kennis controleren en die plaatsen binnen wat we psychologische stromingen zullen noemen. Het wordt een hele verkenningstocht doorheen de wetenschappen.Houjeklaar voor de tocht. Daar gaan we, stap voor stap. WAAROVER GAAT DIT HOOFDSTUK? Vink aan wat je in de loop van dit hoofdstuk hebt geleerd. Ik kan afleiden of een uitspraak over mensen gebaseerd is op mensenkennis of op kennis vanuit de psychologie. Ik kan motiveren waarom mensenkennis wel nuttig kan zijn maar niet controleerbaar, objectief en te veralgemenen zoals dat wel in psychologisch onderzoek het geval is. Ik kan argumenteren waarom er verschillende stromingen in de psychologie zijn. Ik kan in opgegeven situaties verwijzingen herkennen naar een bepaalde psychologische stroming Ik kan de basisprincipes uit de cognitieve psychologie van Piaget gebruiken bij de bespreking van de fasen van de denkontwikkeling zoals hij die heeft onderzocht. Ik kan taal van peuters, kleuters, adolescenten situeren binnen de stadia van de taalontwikkeling Ik kan de begrippen continuïteit en discontinuïteit aantonen in de ontwikkeling van denken en de taalontwikkeling. Ik kan afwegen tot welk stadium in de moraalontwikkeling bepaald gedrag op morele principes is gebaseerd en waarom dat zo is. WAT LEER IK IN DIT HOOFDSTUK? 1HOOFDSTUK1THEMA8
←←← →
↓ AGORA!DEOPWELKOM1 ©VANIN

INTRO

In het derde jaar leerde je dat menselijk gedrag in een formule kan worden uitgedrukt: G = f (P,S) (Gedrag = een functie van Persoonskenmerken en Situatiekenmerken).

We proberen allemaal om betekenis te geven aan het gedrag van een ander, om er een verklaring voor te bedenken. Meer nog, we durven zelfs het gedrag van een ander te voorspellen: Mijn zus zal wel weer ziek zijn voor het examen, ik ken haar wel. Iedereen waant zich weleens een psycholoog, laat zich leiden door intuïtie en aanvoelen, en zit er net daarom vaak volledig naast. Dat geldt vooral voor wie zich baseert op nietwetenschappelijke methodes om zichzelf en anderen te leren kennen of om toekomstig gedrag van zichzelf en anderen te kunnen voorspellen, voor wie zijn ‘kennis’ uit pseudowetenschappen haalt.

BREINBREKER

In dit hoofdstuk zul je in zes stappen een antwoord formuleren op deze breinbreker:

Dat geldt niet voor jou, want jij baseert je op wetenschappelijke methodes om mensen te leren kennen. Toch?

Noteer in de foto het nummer van de pseudowetenschap die je waarneemt.

“Hoe kan de psychologie onze mensenkennis wetenschappelijk onderbouwen … of weerleggen?”

Hieronder staan acht stellingen, acht mogelijkheden waarop je je kennis over iets of iemand kunt baseren.

a Geef jouw antwoord aan met ‘ja’ of ‘nee’.

b Geef aan, op basis van wat je denkt te weten over je medeleerlingen, hoeveel procent van je klasgenoten ‘ja’ zullen antwoorden.

c Bereken met de klas het percentage leerlingen dat effectief `ja' heeft geantwoord. Vergelijk het verschil tussen jouw schatting en het werkelijke percentage.

Stellingen antwoordJouw Geschat invultdatklasgenoten%‘ja’ Effectief invultdatklasgenoten%‘ja’ %effectiefengeschattussenVerschil‘ja’

Waarzeggerij is de poging om inzicht te krijgen in een vraag of een situatie door middel van een gestandaardiseerd proces of ritueel. Terwijl die rituelen in sommige maatschappijen een religieuze en regulerende functie hebben, kan waarzeggen in alle culturen ook gebruikt worden als machtsmiddel of voor puur

Exorcismewinstbejag.iseenbezwering

PARCOURS

gericht tegen slechte geesten, met de bedoeling ze uit een voorwerp, een lichaam of een plaats te verdrijven. Uitdrijvingen komen voor in religies van allerlei samenlevingen.

STAP 1 Hoe denken wij over anderen?

1 Iets is waar omdat het op Instagram of TikTok heeft gestaan. ja - nee

2 Iets is waar omdat het op het tv-nieuws kwam. ja - nee

Astrologie is de verzamelnaam voor ideeën over het verband tussen het lot van mensen of gebeurtenissen op aarde en de stand van de hemellichamen.

3 Iets is waar omdat mijn ouders het zeggen.ja - nee

In onze omgang met anderen denken we te gemakkelijk dat we hen kennen en hun gedrag kunnen benoemen en voorspellen. Soms denken we zelfs dat we hun gedrag kunnen beïnvloeden, want we zijn toch slim? Psychologen doen eigenlijk hetzelfde, maar zij gebruiken daarvoor een wetenschappelijke methodiek.

4 Iets is waar omdat mijn beste vriend het zegt. ja - nee

In het dagelijks leven maakt iedereen gebruik van mensenkennis om gedrag van anderen te begrijpen en te voorspellen. Welke uitspraken gebruik jij? Kruis aan, of vul zelf iets in.

‘Dat ziet er een toffe uit.’

5 Iets is waar omdat een wetenschapper het onderzocht heeft. ja - nee

Daarna volgt de intro, die opbouwt naar een breinbreker. Dankzij deze interessante en uitdagende vraag wordt je nieuwsgierigheid geprikkeld. In het forum peilen we naar je eerste mening, een spontaan antwoord op de breinbreker. Misschien kom je tot de vaststelling dat deze vraag niet zomaar op te lossen valt. Daarvoor heb je specifieke informatie nodig.

‘Ik ken hem, dat zou hij nooit doen.’ ‘Ik denk dat ze dat niet graag zal horen.’

1 Vergelijk de beschrijvingen van Jochen, een jongen van 10. Beschrijving A komt van zijn goede vriendin, zijn klasgenote Lucia. In de beschrijvingen B en C lees je het resultaat van twee testen die afgenomen werden door psychologen.

6 Iets is waar omdat het overeenkomt met mijn geloofsovertuiging of levensbeschouwing. ja - nee

7 Iets is waar omdat het logisch klinkt.ja - nee

Het antwoord op de breinbreker vind je niet zomaar. Daarvoor moet je een parcours afleggen, opgesplitst in een aantal stappen. Met behulp van verschillende bronnen, opdrachten en kenniskaders verwerf je stap voor stap het inzicht, de kennis en de (onderzoeks)vaardigheden die nodig zijn om een gefundeerd antwoord op de breinbreker te geven.

8 Iets is waar omdat het met overtuigingskracht gezegd is. ja - nee

Jochen is wel heel oké hoor. Ik ken hem al van in het tweede leerjaar. Hij is altijd actief en zit nooit stil. Altijd het haantje de voorste van de klas. Sommige leerkrachten storen zich aan zijn onrust, dat nooit stilzitten, van zijn plaats lopen ook als het niet gevraagd wordt, altijd met iets aan het wriemelen. Hoewel ik denk dat hij slim is, haalt hij niet zo’n goede resultaten op toetsen, vooral niet voor wiskunde. Waarschijnlijk kan hij zich niet concentreren.

Intelligentie- en persoonlijkheidstesten afgenomen door psychologen

Eureka! Als je het parcours helemaal hebt afgelegd, dan ben je voldoende gewapend om opnieuw over de breinbreker na te denken. In het forum zul je merken dat de hele klas nu met veel meer kennis van zaken spreekt dan aan het begin van dit hoofdstuk.

A De Boomtest van Koch De testafnemer vraagt de proefpersoon een boom te tekenen met drie essentiële elementen: wortels, stam en kroon. Dr. Koch heeft op basis van de vormen en lijnen van het ontwerp zoveel lijnen en psychologische profielen opgesteld om de innerlijke toestand van de proefpersoon te begrijpen. Inhoud van het onderbewustzijn, stabiliteit en emotionele gevoeligheid zijn allemaal verborgen achter de tekeningen van de boom, een natuurlijk element dat altijd vol mythologische en totemische betekenissen is geweest. De test kan jaar.deopwordendeskundigendoortoegepastiedereenvanafleeftijdvan5-6

Bron: 14JanineCurioctopus,vandenHaak,augustus2019

Uit het verslag van de testafname Wat in de tekening het meest opvalt, is de verandering van tekenwijze van de kroon. De omtrek van de kroon is beverig met streepjes weergegeven. Dat zou volgens Koch erop wijzen dat Jochen prikkelbaar, onzeker en snel afgeleid is. De versmelting van de stambasis met de grondlijn zou je kunnen verklaren, aldus Koch, als een primitieve toestand, zwakke bewustheid en een geringe mogelijkheid tot objectiveren.

Forum EUREKA!

Forum EUREKA!

Wat denk je nu over de breinbreker die we aan het begin van dit hoofdstuk formuleerden?

“Hoe kan de psychologie onze mensenkennis wetenschappelijk onderbouwen … of weerleggen?”

Wat denk je nu over de breinbreker die we aan het begin van dit hoofdstuk formuleerden?

Bespreek met je klasgenoten of je nu anders aankijkt tegen de stellingen hieronder.

“Hoe kan de psychologie onze mensenkennis wetenschappelijk onderbouwen … of weerleggen?”

Stellingen1Ietsis

waar omdat het op Instagram of TikTok heeft gestaan.

2 Iets is waar omdat het op het tv-nieuws kwam.

Bespreek met je klasgenoten of je nu anders aankijkt tegen de stellingen hieronder.

3 Iets is waar omdat mijn ouders het zeggen.

Laat de onderzoeker in je los! In Agora verwerf je niet alleen kennis en vaardigheden in het domein van de psychologie en sociologie/gedrags-en sociale wetenschappen, maar zet je ook je eerste stappen als onderzoeker. Omdat elk onderzoek begint met een goede en interessante onderzoeksvraag, daagt de rubriek Stappen in een eigen onderzoek je uit om een interessante vraag te formuleren rond het thema van het hoofdstuk. Je onderzoeksvragen moeten voldoen aan een aantal criteria, die je terugvindt achter de QR-code

Stellingen1Ietsis

4 Iets is waar omdat mijn beste vriend het zegt.

waar omdat het op Instagram of TikTok heeft gestaan.

5 Iets is waar omdat een wetenschapper het onderzocht heeft.

2 Iets is waar omdat het op het tv-nieuws kwam.

6 Iets is waar omdat het overeenkomt met mijn geloofsovertuiging of levensbeschouwing.

3 Iets is waar omdat mijn ouders het zeggen.

7 Iets is waar omdat het logisch klinkt.

4 Iets is waar omdat mijn beste vriend het zegt.

8 Iets is waar omdat het met overtuigingskracht gezegd is.

5 Iets is waar omdat een wetenschapper het onderzocht heeft.

6 Iets is waar omdat het overeenkomt met mijn geloofsovertuiging of levensbeschouwing.

Stappen in een eigen onderzoek

7 Iets is waar omdat het logisch klinkt.

8 Iets is waar omdat het met overtuigingskracht gezegd is.

In elk hoofdstuk zitten beslist onderwerpen waarover je meer wilt weten. Of inzichten die je wilt toetsen aan je eigen ervaringen. Onderzoek kan daarbij verrassende resultaten opleveren. Onderzoeken doe je niet zomaar. Daarvoor zijn er enkele stappen te zetten. Die stappen moeten goed doordacht zijn en gevolgd worden.

Welk onderwerp in dit hoofdstuk prikkelt je? Waarover wil je graag meer weten of wat wil je even

In elk hoofdstuk zitten beslist onderwerpen waarover je meer wilt weten. Of inzichten die je wilt toetsen aan je eigen ervaringen. Onderzoek kan daarbij verrassende resultaten opleveren. Onderzoeken doe je niet zomaar. Daarvoor zijn er enkele stappen te zetten. Die stappen moeten goed doordacht zijn en gevolgd worden.

Wilcontroleren?jeermee

aan de slag? Gebruik dan de QR-code om te weten welke stappen je moet zetten om als een goede onderzoeker gewaardeerd te kunnen worden.

Welk onderwerp in dit hoofdstuk prikkelt je? Waarover wil je graag meer weten of wat wil je even

Wilcontroleren?jeermee

aan de slag? Gebruik dan de QR-code om te weten welke stappen je moet zetten om als een goede onderzoeker gewaardeerd te kunnen worden.

↑ Onderzoekscompetentie

Stappen in een eigen onderzoek Onderzoekscompetentie

Lucia over Jochen B
21 321 10THEMA1HOOFDSTUK1
Forum 11THEMA1HOOFDSTUK1
12THEMA1HOOFDSTUK1
42THEMA1HOOFDSTUK1
42THEMA1HOOFDSTUK1
←←
AGORA!DEOPWELKOM2 ©VANIN

Alle kennis en inzichten die je tijdens het parcours hebt opgedaan, worden voor jou gebundeld in een synthese. Die tekst geeft weer wat je exact moet onthouden. De nummers naast de verschillende paragrafen verwijzen naar de kenniskaders waarin de leerinhouden werden aangebracht. Zo kun je tijdens het studeren makkelijk extra informatie opzoeken in de kaders die je tegenkwam in de loop van het hoofdstuk. Krijg je graag nog wat extra toelichting bij de lesinhouden? Scan dan de QR-code voor een heldere kennisclip bij de synthesetekst.

SYNTHESE

Psychologie

Het preconventionele niveau

Stadium 1 = Goed is wat me geen straf maar een beloning oplevert.

Stadium 2 = Goed is wat wederzijds voordeel geeft.

Het conventionele niveau

Stadium 3 = Goed is wat beantwoordt aan de verwachtingen.

Stadium 4 = Goed is wat de groep verwacht en de sociale orde in stand houdt.

Het postconventionele niveau

Stadium 5 = Goed is wat democratisch is overeengekomen.

Stadium 6 = Goed is wat universeel rechtvaardig is.

Bordschema

Wetenschappelijke methode ( ↔ pseudowetenschappen)

— Systematisch —

— Psychodynamische stroming (onbewuste, verdringing …) Behaviorisme (blanco blad, gedrag is aangeleerd …) Humanistische psychologie (behoefte om te groeien, zelfrealisatie)

— Cognitieve psychologie (mens = actief/creatief wezen, levenslang leren ...) Systeemtheorie (mens in relatie met sociale omgeving) Omgevingspsychologie (mens ook in relatie met materiële omgeving)

Stadia in de morele ontwikkeling: Kohlberg (cross-cultureel onderzoek)

Premoreel Preconventioneelniveauniveau

Psychologie gebruikt de wetenschappelijke methode om kennis te verzamelen over het gedrag en de mentale processen van individuen. Het woord psychologie is samengesteld uit de Griekse woorden: ψυχο- (psycho-), betekent 'ziel' of 'mentale activiteit', λογία (-logy), betekent 'studie' of 'wetenschap'.

Wetenschap in de psychologie Wetenschap is het systematisch verzamelen en ordenen van menselijke kennis door gebruik te maken van algemeen erkende methodes, met de bedoeling tot objectieve kennis te komen. Wetenschappelijk onderzoek is controleerbaar

Mensenkennis

Mensenkennis gaat over inzicht hebben in de motieven en beweegredenen van iemand. Wij beoordelen iemand vaak op basis van gedrag dat we waarnemen. Bijvoorbeeld als je nieuwe buur je niet groet op straat denk je misschien: Dat ziet er geen vriendelijke man uit De opkomst van wetenschappen: stromingen in de psychologie

Eind 19e eeuw maakte een nieuwe wetenschap zich los van de filosofie, die tot dan de enige wetenschap was die nadacht over hoe mensen denken en voelen en waarom ze dat zo doen. Zoals in de opkomende natuurwetenschappen (o.m. fysica, chemie) begonnen wetenschappers vanaf 1876 (zie VIP-kader over Wundt p. 19) via wetenschappelijk opgezette experimenten en proeven bepaalde aspecten van het menselijk gedrag te onderzoeken. Niet enkel denken over mensen maar ook steeds meer weten over mensen was het doel van de opkomende psychologie.

Stromingen

Tijden veranderen en het denken over mensen en over de samenleving verandert mee.

Dat gaf aanleiding tot opeenvolgende stromingen in de psychologie. Elke nieuwe stroming was een reactie op een vorige en speelde in op nieuwe manieren van denken over de mens en de samenleving. Wel werden ideeën uit een vroegere stroming opgenomen en anders vertaald.

Soms ging het ook wel over nieuwe ‘modes’ of over vragen uit de samenleving over hoe we de mensen het best konden inzetten in een wisselend economisch denken en nieuwe productiesystemen.

Conclusie: een stroming is nooit ‘af’, nooit definitief. Zij is vaak de start voor een nieuwe stroming, als reactie of vanuit een anders denken over de mensen. Een stroming heeft een geschiedenis. Een stroming kent een bepaald beeld over de mens.

Een keuze uit het toenemend aantal stromingen

1→ De psychodynamische stroming

Uitgangspunt: De levensgeschiedenis speelt een grote rol in hoe we denken en handelen. Voornamelijk wat in het onderbewuste is verdrongen omwille van o.m. angsten of pijnlijke ervaringen, blijft toch een invloed hebben op onze emoties en op ons denken en handelen. 1 1.2 1.2 1.2

Studeer je graag op een schematische manier? Het bordschema geeft een overzicht van de belangrijkste termen en verbanden die in het hoofdstuk aan bod kwamen.

43THEMA1HOOFDSTUK1

1.1 1.
KENNISCLIP
StromingenControleerbaarObjectiefindepsychologie
— Conventioneel 4321Piaget:PostconventioneelniveauniveauontwikkelingvanhetdenkenSensomotorischstadiumPreoperationeelstadiumConcreetoperationeelstadiumFormeeloperationeelstadium Fasen in de taalverwerving (gevoelige periode hypothese) 1 Prelinguale fase 2 Vroeglinguale fase 3 Differentiatiefase 4 Voltooiingsfase verband tussen denkontwikkeling en taalontwikkeling Psychologie Mensenkennis 46THEMA1HOOFDSTUK1
← AGORA!DEOPWELKOM3 ©VANIN

2→ HANDIG VOOR ONDERWEG

In de loop van het parcours word je ondersteund door een aantal hulpmiddelen.

ICOONTJESKADERS

Continu tegenover discontinu

Mensenkennis versus psychologie 1.1

1 Beschrijf continu tegenover discontinu.

a Je bent een ontwikkelingspsycholoog die ervan uitgaat dat de ontwikkeling discontinu verloopt. Geef een beschrijving van de illustratie op p. 32. Hoe beschrijf je de ontwikkeling van het meisje?

1 Psychologie Psychologie gebruikt de wetenschappelijke methode om kennis te verzamelen over het gedrag en de mentale processen van individuen. Het woord psychologie is samengesteld uit de Griekse woorden: - ψυχο- (psycho-), betekent 'ziel' of 'mentale activiteit', - λογία (-logia), betekent 'studie' of 'wetenschap'.

b Je bent een ontwikkelingspsycholoog die ervan uitgaat dat de ontwikkeling continu verloopt. Geef een beschrijving van de illustratie op p. 32. Hoe beschrijf je de ontwikkeling van de jongen?

Wetenschap in de psychologie Wetenschap is het systematisch verzamelen en ordenen van menselijke kennis door gebruik te maken van algemeen erkende methodes, met de bedoeling tot objectieve kennis te komen. Wetenschappelijk onderzoek is controleerbaar

Taalontwikkeling en denkontwikkeling: hand in hand

2 Mensenkennis Mensenkennis gaat over inzicht hebben in de motieven en beweegredenen van iemand. Wij beoordelen iemand vaak op basis van gedrag dat we waarnemen. Bijvoorbeeld als je nieuwe buur je niet groet op straat denk je misschien: Dat ziet er geen vriendelijke man uit

Je hebt er wellicht nog niet bij stilgestaan, maar dat je op jouw leeftijd een grote woordenschat bezit, dat je gemakkelijk grapjes maakt of meedoet tijdens een luchtig of ernstig gesprek, dat alles is niet vanzelf gekomen.

Dat alles kun je niet net na je geboorte. Elke baby heeft een hele weg te gaan om woorden en zinnen te leren begrijpen en gebruiken. Naarmate je in je leven meer ervaringen opdoet, naarmate je hersenen rijper worden heb je een aantal fasen doorlopen. En soms loopt het fout.

STAP 3 Psychologie, een work in progress

Good to know

Het verhaal van Genie, de kritieke periode hypothese

Doorheen het hoofdstuk zetten we de belangrijkste zaken op een rijtje in deze rode kenniskaders. De sleutelbegrippen die je in de inleiding leerde kennen, hebben we met een stippellijn onderlijnd.

Sinds Wilhelm Wundt in 1879 de start gaf van de psychologie als een wetenschappelijke studie van het menselijk gedrag en zijn mentale processen, zijn veel wetenschappers aan de slag gegaan. Elke tijd had een eigen kijk op het menselijk gedrag.

Een aantal onderzoekers gaat ervan uit dat we slechts in een bepaalde periode in ons leven in staat zijn een moedertaal te leren. Ze noemen het een hypothese: de kritieke periode hypothese.

Zo ontstonden verschillende psychologische stromingen.

1 In de ontwikkeling van de psychologie zijn er een aantal stromingen ontstaan. We beperken ons in Agora 4 tot deze zes stromingen: de psychodynamische stroming, de behavioristische stroming, de humanistische stroming, de cognitieve stroming, de systeemtheorie en de omgevingspsychologie.

De eerste die dat onderzocht en erover publiceerde in 1967 was Eric Lenneberg. De poort om taal te leren gaat volgens hem ongeveer open in het tweede levensjaar van een kind en sluit wanneer de puberteit begint. Dat einde wordt geregeld op het moment dat bepaalde delen van onze hersenen zich gespecialiseerd hebben, we noemen dat gelateraliseerd zijn. In ons thema: spreken van taal is ontwikkeld in een bepaald deel van de hersenen.

De onderzoeker was getroffen door het verhaal van Genie Wiley.

Bekijk het filmpje over Genie.

Naar: Nemo, Kennislink

Het ontstaan van nieuwe stromingen gebeurde: • dikwijls als een reactie op een vorige stroming, • soms als een combinatie van eerdere stromingen.

a Noteer in de tabel de naam van de stromingen die je dit jaar bestudeert en zoek op het internet voor elke stroming het antwoord op deze vragen:

In de blauwe Good to know’s vind je handige en leuke weetjes terug die verband houden met de leerstof. Deze extra informatie hoef je niet in te Watstuderen.weweten

1→ Rond welke tijd werden de eerste teksten over de stroming gepubliceerd? Wat was het begin van de stroming?

2→ Wat is een bekende naam binnen die stroming?

VIP Lawrence Kohlberg, een Amerikaanse psycholoog geboren in 1927 deed in de tweede helft van de 20e eeuw aan de Universiteit van Harvard vooral onderzoek naar de manier waarop mensen redeneren in morele Kohlbergprobleemsituaties.groeideals jongste van vier op in Bronxville. Zijn ouders scheidden in 1932. De kinderen mochten zelf beslissen bij welke ouder ze het liefst zouden intrekken. De twee jongste kinderen, waaronder Lawrence, besloten om bij hun vader te wonen.

Tijdens WOII werkte Kohlberg als ingenieur op een vrachtschip. Hij studeerde psychologie aan de universiteit van Chicago en promoveerde er op een studie over de ontwikkeling van het morele denken bij kinderen.

In 1971 kreeg Kohlberg een tropische ziekte toen hij in Belize onderzoek deed. Daardoor had hij geregeld last van depressies en fysieke pijn, ondraaglijk veel soms. Hij pleegde in 1987 zelfmoord door verdrinking in de haven van Boston.

33THEMA1HOOFDSTUK1

en hoe we denken is niet zomaar tot ons gekomen. Onze kennis komt voort uit het denkwerk van briljante geesten, zegedragswetenschappers,psychologen,....Webrengenin VIP-kaders onder de aandacht.

1 Kohlberg als onderzoeker

Anders dan Piaget die zijn onderzoek enkel bij witte kinderen uitvoerde binnen de Westerse cultuur, deed Kohlberg cross-cultureel onderzoek. Hij onderzocht grote groepen kinderen, jongeren en volwassenen verspreid over verschillende culturen.

2 De stadia van morele ontwikkeling

1→ Het premorele niveau

Voorafgaand aan de zes stadia van Kohlberg is er het premorele niveau. Tijdens de eerste levensmaanden laten kinderen zich leiden door gevoelens: plezier en pijn. Vandaar: goed is wat plezier geeft. Kwaad is alles wat pijn doet.

Dit is een mondelinge opdracht.

Daarna zijn er drie niveaus met twee stadia van ontwikkeling.

2→ Het preconventionele niveau

Bij deze opdracht hoort een videofragment.

Stadium 1 = Goed is wat me geen straf maar een beloning oplevert.

Stadium 2 = Goed is wat wederzijds voordeel geeft.

3→ Het conventionele niveau

Voor deze opdracht mag of moet je online opzoekingswerk verrichten.

Stadium 3 = Goed is wat beantwoordt aan de verwachtingen.

Stadium 4 = Goed is wat de groep verwacht en wat de sociale orde in stand houdt.

4→ Het postconventionele niveau

Stadium 5 = Goed is wat democratisch is overeengekomen.

In deze opdracht werk je aan je onderzoeksvaardigheden.

Stadium 6 = Goed is wat universeel rechtvaardig is.

Bij deze opdracht hoort een ontdekplaat.

Voor deze opdracht ga je naar het onlinelesmateriaal.

20THEMA1HOOFDSTUK1
Moraalontwikkeling 1.5 41THEMA1HOOFDSTUK1
←←←
AGORA!DEOPWELKOM4 ©VANIN

Het onlineleerplatform bij Agora

Materiaal

Hier vind je het lesmateriaal en de online-oefeningen. Gebruik de filters bovenaan, de indeling aan de linkerkant of de zoekfunctie om snel je materiaal te vinden.

Lesmateriaal

Hier vind je het extra lesmateriaal bij Agora, zoals video’s, audio’s, pdf's, ontdekplaten …

Oefeningen

• De leerstof kun je inoefenen op jouw niveau.

• Je kunt hier vrij oefenen.

Opdrachten

Hier vind je de opdrachten terug die de leerkracht voor jou heeft klaargezet.

Evalueren

Hier kan de leerkracht toetsen voor jou klaarzetten.

Resultaten

Wil je weten hoever je al staat met oefenen, opdrachten en evaluaties? Hier vind je een helder overzicht van je resultaten.

E-book

Het e-book is de digitale versie van het leerwerkboek. Je kunt erin noteren, aantekeningen maken, zelf materiaal toevoegen ... DIDDIT

Meer info over diddit vind je op www.vanin.diddit.be/nl/leerling.

GORA EN
A DIDDITENAGORA5 ©VANIN

NOTITIES

©VANIN
THEMA 1 WAT ZEGT ONTWIKKELING?OVERWETENSCHAPDEJOUW 1THEMA7 ©VANIN

WAAROVER GAAT DIT HOOFDSTUK?

Een nieuw schooljaar, een nieuw geluid. Luister mee naar de stem van de wetenschapper! In het derde jaar analyseerde je heel wat herkenbare aspecten van hoe jijzelf en de mensen om je heen in elkaar zitten. Je leerde hoe mensen denken en waarom ze zo denken, je leerde ook om gevoelens te herkennen en verklaren.

Geregeld analyseerde je merkwaardige onderzoeksresultaten en maakte onderweg kennis met enkele markante onderzoekers. Soms bevestigden de onderzoeksresultaten wat je al dacht en wist, maar soms zat je er ook naast en hoewel je al een en ander meende te weten over mensen, toch leerde je nog heel wat bij.

In het vierde jaar krijg je van de wetenschappers meer antwoorden op vragen over hoe mensen denken, ontwikkelen, voelen, communiceren, samenleven enzovoort.

In dit hoofdstuk analyseer je vooraf wat precies het verschil is tussen de resultaten van de wetenschap en jouw mensenkennis, dat is wat jij denkt te weten over hoe mensen in elkaar zitten. Je spoort fouten op in je mensenkennis, haalt alternatieven uit wat wetenschappelijk onderzoek ‘ontdekte’ door de jaren heen enzovoort. Je gaat ook je kennis controleren en die plaatsen binnen wat we psychologische stromingen zullen noemen. Het wordt een hele verkenningstocht doorheen de wetenschappen.Houjeklaar voor de tocht. Daar gaan we, stap voor stap.

WAT LEER IK IN DIT HOOFDSTUK?

Vink aan wat je in de loop van dit hoofdstuk hebt geleerd.

Ik kan afleiden of een uitspraak over mensen gebaseerd is op mensenkennis of op kennis vanuit de psychologie.

Ik kan motiveren waarom mensenkennis wel nuttig kan zijn maar niet controleerbaar, objectief en te veralgemenen zoals dat wel in psychologisch onderzoek het geval is.

Ik kan argumenteren waarom er verschillende stromingen in de psychologie zijn.

Ik kan in opgegeven situaties verwijzingen herkennen naar een bepaalde psychologische stroming

Ik kan de basisprincipes uit de cognitieve psychologie van Piaget gebruiken bij de bespreking van de fasen van de denkontwikkeling zoals hij die heeft onderzocht.

Ik kan taal van peuters, kleuters, adolescenten situeren binnen de stadia van de taalontwikkeling.

Ik kan de begrippen continuïteit en discontinuïteit aantonen in de ontwikkeling van denken en de taalontwikkeling.

Ik kan afwegen tot welk stadium in de moraalontwikkeling bepaald gedrag op morele principes is gebaseerd en waarom dat zo is.

PHOOFDSTUK 1 SYCHOLOGIE: MEER DAN MENSENKENNIS, EEN WETENSCHAP
1HOOFDSTUK1THEMA8 ©VANIN

BEGRIPPEN

mensenkennis – psychologisch onderzoek – stromingen in de psychologie – wetenschappelijk onderzoek – psychodynamische psychologie – behaviorisme – humanistische psychologie –cognitieve psychologie – systeemtheorie – omgevingspsychologie – fasen van de denkontwikkeling –taalontwikkeling – moraalontwikkeling – stadia van de taalontwikkeling – cross-cultureel onderzoek –continuïteit – discontinuïteit

pseudowetenschap wetenschappelijke kennis 1HOOFDSTUK1THEMA9 ©VANIN

INTRO

In het derde jaar leerde je dat menselijk gedrag in een formule kan worden uitgedrukt: G = f (P,S) (Gedrag = een functie van Persoonskenmerken en Situatiekenmerken).

We proberen allemaal om betekenis te geven aan het gedrag van een ander, om er een verklaring voor te bedenken. Meer nog, we durven zelfs het gedrag van een ander te voorspellen: Mijn zus zal wel weer ziek zijn voor het examen, ik ken haar wel. Iedereen waant zich weleens een psycholoog, laat zich leiden door intuïtie en aanvoelen, en zit er net daarom vaak volledig naast. Dat geldt vooral voor wie zich baseert op nietwetenschappelijke methodes om zichzelf en anderen te leren kennen of om toekomstig gedrag van zichzelf en anderen te kunnen voorspellen, voor wie zijn ‘kennis’ uit pseudowetenschappen haalt.

Dat geldt niet voor jou, want jij baseert je op wetenschappelijke methodes om mensen te leren kennen. Toch?

Noteer in de foto het nummer van de pseudowetenschap die je waarneemt.

Waarzeggerij is de poging om inzicht te krijgen in een vraag of een situatie door middel van een gestandaardiseerd proces of ritueel. Terwijl die rituelen in sommige maatschappijen een religieuze en regulerende functie hebben, kan waarzeggen in alle culturen ook gebruikt worden als machtsmiddel of voor puur Exorcismewinstbejag.iseenbezwering

gericht tegen slechte geesten, met de bedoeling ze uit een voorwerp, een lichaam of een plaats te verdrijven. Uitdrijvingen komen voor in religies van allerlei samenlevingen.

Astrologie is de verzamelnaam voor ideeën over het verband tussen het lot van mensen of gebeurtenissen op aarde en de stand van de hemellichamen.

In het dagelijks leven maakt iedereen gebruik van mensenkennis om gedrag van anderen te begrijpen en te voorspellen. Welke uitspraken gebruik jij? Kruis aan, of vul zelf iets in.

‘Dat ziet er een toffe uit.’

‘Ik ken hem, dat zou hij nooit doen.’

‘Ik denk dat ze dat niet graag zal horen.’

21 321 10THEMA1HOOFDSTUK1 ©VANIN

BREINBREKER

In dit hoofdstuk zul je in zes stappen een antwoord formuleren op deze breinbreker:

“Hoe kan de psychologie onze mensenkennis wetenschappelijk onderbouwen … of weerleggen?”

Forum

Hieronder staan acht stellingen, acht mogelijkheden waarop je je kennis over iets of iemand kunt baseren.

a Geef jouw antwoord aan met ‘ja’ of ‘nee’.

b Geef aan, op basis van wat je denkt te weten over je medeleerlingen, hoeveel procent van je klasgenoten ‘ja’ zullen antwoorden.

c Bereken met de klas het percentage leerlingen dat effectief `ja' heeft geantwoord. Vergelijk het verschil tussen jouw schatting en het werkelijke percentage.

Stellingen antwoordJouw

1 Iets is waar omdat het op Instagram of TikTok heeft gestaan. ja - nee

2 Iets is waar omdat het op het tv-nieuws kwam. ja - nee

3 Iets is waar omdat mijn ouders het zeggen.ja - nee

4 Iets is waar omdat mijn beste vriend het zegt. ja - nee

5 Iets is waar omdat een wetenschapper het onderzocht heeft. ja - nee

6 Iets is waar omdat het overeenkomt met mijn geloofsovertuiging of levensbeschouwing. ja - nee

7 Iets is waar omdat het logisch klinkt.ja - nee

8 Iets is waar omdat het met overtuigingskracht gezegd is. ja - nee

Geschat invultdatklasgenoten%‘ja’ Effectief invultdatklasgenoten%‘ja’ %effectiefengeschattussenVerschil‘ja’
11THEMA1HOOFDSTUK1 ©VANIN

PARCOURS

STAP 1 Hoe denken wij over anderen?

In onze omgang met anderen denken we te gemakkelijk dat we hen kennen en hun gedrag kunnen benoemen en voorspellen. Soms denken we zelfs dat we hun gedrag kunnen beïnvloeden, want we zijn toch slim? Psychologen doen eigenlijk hetzelfde, maar zij gebruiken daarvoor een wetenschappelijke methodiek.

1 Vergelijk de beschrijvingen van Jochen, een jongen van 10. Beschrijving A komt van zijn goede vriendin, zijn klasgenote Lucia. In de beschrijvingen B en C lees je het resultaat van twee testen die afgenomen werden door psychologen.

Lucia over Jochen

A

Jochen is wel heel oké hoor. Ik ken hem al van in het tweede leerjaar. Hij is altijd actief en zit nooit stil. Altijd het haantje de voorste van de klas. Sommige leerkrachten storen zich aan zijn onrust, dat nooit stilzitten, van zijn plaats lopen ook als het niet gevraagd wordt, altijd met iets aan het wriemelen. Hoewel ik denk dat hij slim is, haalt hij niet zo’n goede resultaten op toetsen, vooral niet voor wiskunde. Waarschijnlijk kan hij zich niet concentreren.

Intelligentie- en persoonlijkheidstesten afgenomen door psychologen

De Boomtest van Koch

De testafnemer vraagt de proefpersoon een boom te tekenen met drie essentiële elementen: wortels, stam en kroon. Dr. Koch heeft op basis van de vormen en lijnen van het ontwerp zoveel lijnen en psychologische profielen opgesteld om de innerlijke toestand van de proefpersoon te begrijpen. Inhoud van het onderbewustzijn, stabiliteit en emotionele gevoeligheid zijn allemaal verborgen achter de tekeningen van de boom, een natuurlijk element dat altijd vol mythologische en totemische betekenissen is geweest.

De test kan jaar.deopwordendeskundigendoortoegepastiedereenvanafleeftijdvan5-6

Bron: 14JanineCurioctopus,vandenHaak,augustus2019

B

Uit het verslag van de testafname

Wat in de tekening het meest opvalt, is de verandering van tekenwijze van de kroon. De omtrek van de kroon is beverig met streepjes weergegeven. Dat zou volgens Koch erop wijzen dat Jochen prikkelbaar, onzeker en snel afgeleid is. De versmelting van de stambasis met de grondlijn zou je kunnen verklaren, aldus Koch, als een primitieve toestand, zwakke bewustheid en een geringe mogelijkheid tot objectiveren.

12THEMA1HOOFDSTUK1 ©VANIN

WISC = IntelligenceWechslerScale for Children

De WISC is een van de meest van(school)mogelijkhedenencognitievebeeldgeeftintelligentietestenbetrouwbaregebruikte,envalideeneenuitgebreidvandecapaciteitendekinderen.

Kwalitatieve analyse van de testafname van Jochen Voor je de gegevens interpreteert moet je rekening houden met de observatie dat de testafname gebeurde op een zonnige vakantiedag en dat Jochen liever buiten in de tuin wilde spelen met zijn neefje. Jochen kon zich daardoor slecht concentreren en maakte zich er snel vanaf. Hij presteert over het algemeen net beneden het gemiddelde met een duidelijke uitschieter naar boven nl. op de subtest ‘ordenen’. De hogere score op de performanceschaal in het algemeen en meer in het bijzonder op de subtest ‘ordenen’ zou te maken hebben met het spelkarakter van het materiaal. Een stripverhaal maken vond Jochen leuk. Daardoor was er een grotere inzet met een goed resultaat als gevolg. De verbale schaal daarentegen deed Jochen denken aan het schoolse gebeuren en aangezien het vakantie was, wilde hij er zo weinig mogelijk mee te maken hebben.

a Wat valt op als je de beschrijvingen vergelijkt? Beschrijving A Beschrijving B - C

b Markeer in de teksten woorden of zinnen die specifiek zijn voor A en specifiek voor B en C.

2 Lucia maakt gebruik van de mensenkennis die ze verwierf door met verschillende mensen om te gaan. Een psycholoog verzamelt kennis op een wetenschappelijke manier. Wat zijn de overeenkomsten en verschillen tussen mensenkennis en wetenschappelijk verworven kennis?

a Als je een definitie moet geven van wat psychologie is, welke twee elementen moet je er zeker in noteren?

b Welke elementen van die definitie herken je ook in de mensenkennis die elk mens bezit?

c Waarin zit het verschil met psychologie?

C
13THEMA1HOOFDSTUK1 ©VANIN

Omdat we dagelijks met mensen omgaan, denken we hun gedrag te kunnen benoemen, voorspellen en beïnvloeden. Wij hebben toch allemaal de nodige mensenkennis al zijn we nog jong? We hebben daarvoor toch niet altijd de kennis uit de psychologie nodig?

Spijtig genoeg blijken we er echter vaak naast te zitten. Er zijn verschillende manieren om kennis te verzamelen als niet-psycholoog. Maar: ze zijn niet allemaal objectief of te controleren, en dus ook niet betrouwbaar.

3 Denk na over de verschillende soorten kennisverwerving: vanwaar komen ze en waartoe leiden ze? Lees de teksten (A-D) over kennisverwerving en de uitspraken eronder.

a Plaats de uitspraken bij de juiste tekst.

b Beantwoord de vraag over jouw persoonlijke situatie.

A B

We halen kennis uit geloof en overtuigingen. Iets is waar omdat we het geloven. Veel van wat we weten is gebaseerd op geloofssystemen of op een overtuiging over iets. Godsdiensten, mythen, politieke en filosofische overtuigingen verklaren voor ons de werkelijkheid. Een mogelijk nadeel is dat we enkel geïnteresseerd zijn in informatie die onze overtuigingen kan versterken en dat we zo belangrijke informatie uit het oog verliezen. De belangrijkste ideeën van geloofssystemen worden vaak neergeschreven in boeken, zoals de Bijbel, de Koran of de Gesprekken van Confucius. Overtuigingen staan soms in politieke manifesten, bijvoorbeeld over het klimaat, het socialisme, het liberale denken.

a Bijbehorende uitspra(a)k(en):

b Welke geloofsovertuiging neem jij voor waar?

Welke (politiek of ideologische) overtuiging heb jij?

We aanvaarden de kennis van een autoriteit Iets is waar omdat een belangrijk of machtig persoon het zegt.

De arts, de politieagent of een bekende tv-presentator zijn voorbeelden van autoriteiten, mensen waarvan men aanneemt dat ze het wel kunnen weten.

Soms verwijzen we ook graag naar pa of ma, of naar onze beste vrienden. We controleren niet altijd wat ze zeggen. Daarvoor hebben we vaak niet de tijd of de middelen. Nochtans gebeurt het geregeld dat ‘autoriteiten’ het niet bij het rechte eind hebben en dat ze ons soms bewust misleiden. De uitspraken van een autoriteit kunnen trouwens ook evolueren naar een geloofssysteem.

Bijbehorende uitspra(a)k(en):

Wie beschouw jij in je familie- of vriendenkring als een betrouwbare bron van informatie?

C

We weten iets omdat het voor de hand ligt. Iets is waar omdat het redelijk klinkt. Van jong af aan leren we uit onze ervaringen. Zo weet je bijvoorbeeld dat een voorwerp naar beneden en niet naar boven valt. Je hebt namelijk ervaring dat een ding naar beneden valt, dus alle voorwerpen vallen naar beneden. Zo zijn er ook bepaalde dingen die we als juist aanvoelen, zonder altijd te controleren of ze kloppen. Soms worden die wijsheden verwerkt in spreekwoorden. Dan spreken we van alledaagse kennis.

a Bijbehorende uitspra(a)k(en):

b Heb jij al eens ervaren dat iets wat je zo vanzelfsprekend vond, toch niet blijkt te kloppen?

14THEMA1HOOFDSTUK1 ©VANIN

1

We halen onze kennis uit wetenschappelijk onderzoek Iets is waar omdat het wetenschappelijk is vastgesteld. Wetenschappers halen hun vertrouwen in ‘iets is waar’ niet uit hun geloof, van een autoriteit of vanuit hun gezond verstand, maar vanuit de wetenschappelijke methode. De wetenschap reikt hen namelijk een aantal regels aan die ze kunnen volgen om tot kennis te komen. Daardoor heeft hun persoonlijke mening of geloof geen invloed op de resultaten. Wetenschappelijk onderzoek lijkt zo de zekerste weg naar de waarheid te bieden. Toch moeten ook de wetenschappers kritisch bekeken worden. Je zult je steeds moeten afvragen wie het onderzoek financiert en waarom het wordt uitgevoerd.

a Bijbehorende uitspra(a)k(en):

b Heb je over iets zekerheid omdat het gebaseerd is op wetenschappelijk onderzoek?

Omdat er deze maand toevallig twee vliegtuigen zijn neergestort, neemt onze buurvrouw dit jaar de TGV om naar het zuiden van Frankrijk te reizen.

3

De virologen zeggen dat het nog te vroeg is om massabijeenkomsten te organiseren, dat het niet veilig genoeg is door het virus dat rondgaat.

2

Uit onderzoek blijkt dat hersenbloedingen bijna twee keer zoveel sterfgevallen veroorzaken als alle verkeersongevallen bij elkaar. Maar uit een enquête blijkt dat slechts 80 procent van de ondervraagden het aannemelijk vindt dat sterven bij een verkeersongeval meer voorkomt dan sterven als gevolg van een hersenbloeding.

5

4

Jonge mannen zullen vaker te hard rijden dan oudere vrouwen.

7

Avondrood, mooi weer aan regenmorgenrood,boord,indesloot.

10

De leerkracht zal het wel weten zeker? 8

Volgens mijn liberale visie moet je aan iedereen alle vrijheid geven, niets mag die vrijheid in de weg staan.

9

11

Ik volg de visie van mijn geloofsovertuiging dat alle mensen goed zijn.

6

Een atleet die lang en slank is, zal eerder basketbal dan voetbal spelen.

Pa zei aan tafel dat de Chinese aanpak van het milieu de beste is en dat die hier beter ook zou worden gevolgd.

Uit een onderzoek van de tabaksbedrijven blijkt dat de e-sigaret niet schadelijk is voor de gezondheid.

12

Steve is heel teruggetrokken, altijd behulpzaam maar met weinig belangstelling voor mensen. Hij is zachtmoedig en heeft nood aan structuur. Hij is bezeten door details. Steve zal wel geen landbouwer zijn, wel een bibliothecaris.

D
15THEMA1HOOFDSTUK1 ©VANIN

Good to know

Is ons denken onfeilbaar?

Psychologen zoals de Nobelprijswinnaar Daniël Kahneman (°1934) zijn geïnteresseerd in hoe mensen denken.

Kahneman is geboeid door twee herkenbare manieren van denken over dingen die we zien, ervaren en als waar en juist

Ditbeoordelen.isdeMüller-Lyer-illusie.

Welke pijl is het langst, de bovenste of de onderste?

De illusie illustreert twee systemen van denken.

Systeem 1 werkt automatisch en snel, met weinig of geen inspanning en geen gevoel voor controle. Je antwoordt dat de onderste pijl de langste is.

Systeem 2 werkt met bewuste aandacht en is daardoor trager: je doet een mentale inspanning waarbij je soms ingewikkelde berekeningen maakt. Je antwoordt dat de pijlen even lang zijn.

Kahneman leerde uit experimenten dat het meeste van wat we denken en doen zijn oorsprong vindt in systeem 1, maar systeem 2 neemt de zaken over wanneer iets ingewikkeld wordt.

In het dagelijks leven gebruiken we beide systemen soms door elkaar. Systeem 2 is o.m. verantwoordelijk voor de controle op je eigen gedrag en zorgt er bijvoorbeeld voor dat je beleefd blijft als je boos wordt. Herken je dat bij jezelf? Kun je een situatie bedenken waarin je systeem 1 volgde in een discussie.

Bron: Kahneman, D., Ons feilbare denken. Thinking, fast en slow., Amsterdam/Antwerpen: Uitgeverij Business Contact, p. 28-35, 2013

De bioloog en wetenschapsfilosoof Geerdt Magiels gebruikt het beeld van de roze olifanten om aan te geven hoe een wetenschappelijke methode werkt: ‘Eén ervaring kan fantastisch zijn, maar duizend ervaringen zijn beter. Eén iemand die een roze olifant (of een ivoorsnavelspecht) gezien heeft, is goed voor een straf verhaal. Voor we willen aannemen dat roze olifanten inderdaad bestaan, of dat de ivoorsnavelspecht nog niet uitgestorven is, willen we meerdere waarnemingen van verschillende mensen, onder goede omstandigheden, en liefst gedocumenteerd met beeld- of geluidsopnamen, afdrukken van sporen of verdroogde uitwerpselen. Het verzamelen van gegevens gebeurt dan best ook in grote hoeveelheden, zodat de bevindingen die erop gebaseerd zijn statistisch significant zijn en niet gebaseerd op toevalstreffers of zinsbegoocheling.’ Bron: www.evolutietheorie.ugent.be

STAP 2 Hoe werkt dat nu, die wetenschappelijke methode in de psychologie?
16THEMA1HOOFDSTUK1 ©VANIN

1 Bekijk in de tabellen op p. 18-19 het voorbeeld van hoe je kennis kunt verwerven over stress bij een Wetoverhoring.enschappelijke

kennis in de psychologie komt op een andere manier tot stand dan mensenkennis. Bij die laatste krijg je inzicht in iemands motieven op basis van gedrag dat jij waarneemt. Maar wat maakt de psychologie nu precies wetenschappelijk?

a Vul de drie begrippenparen in op de juiste plaats in de tabellen op p. 18-19. Ze bepalen het onderscheid tussen kennis verwerven door mensenkennis enerzijds en wetenschappelijk verworven kennis in de psychologie anderzijds.

objectief versus subjectief controleerbaar versus niet te controleren systematisch versus toevallige ervaringen

b Noteer het nummer van de voorbeeldsituaties op de juiste plek in de tabellen. Maak daarbij gebruik van wat er per kenmerk beschreven staat, zowel bij de manier van werken van een psycholoog als bij het verwerven en gebruiken van onze mensenkennis.

Voorbeeldsituaties

1 Tijdens de klasdiscussie kwam het tot een relletje omdat Max niet geloofde wat ze zei over stress. Hij had andere ervaringen.

2 In haar rapport over stress bij overhoringen gebruikte ze nooit eigen formuleringen, enkel de formuleringen van de proefpersonen.

3 Ze zag dat een medeleerling die ze heel sympathiek vindt helemaal geen stress had en vond dat alle leerlingen geen stress hebben.

4 Ze heeft een ongelooflijk verhaal gehoord bij de jeugdbeweging van iemand die echt koorts had van de zenuwen.

5 De conclusies staan in tijdschriften of worden op wetenschappelijke congressen besproken door anderen die het onderzoek opnieuw doen om te zien of de resultaten wel kloppen.

6 Ze vermijdt de gangbare overtuiging dat leerlingen uit het beroepsonderwijs het meeste stress tonen bij een overhoring.

7 De discussie in de klas kan blijven duren. Iedereen kan zeggen wat hij of zij wil, wie kan het controleren?

8 Zij zal bijvoorbeeld observeren, enquêtes afnemen, interviewen, misschien zelfs een experiment doen.

9 Ze interviewt evenveel jongens als meisjes, zowel uit het algemeen vormend onderwijs (aso/doorstroming) als uit het nijverheidsonderwijs (tso, bso/dubbele finaliteit, arbeidsgericht).

10 Na de analyse van de verzamelde informatie, schrijft ze haar besluiten op papier.

11 Ze vertelt wat ze hoorde zeggen tijdens de klasdiscussie over het onderwerp.

12 Ze maakte gebruik van een enquêteformulier waarop de proefpersonen de gegevens moesten aanduiden door zelf een keuze te maken uit de mogelijkheden.

13 Ze heeft een vriendin die enorm zenuwachtig is voor een overhoring, en die vooraf vaak naar het toilet moet.

17THEMA1HOOFDSTUK1 ©VANIN

Een klasgenote komt je iets vertellen over stress bij overhoringen.

Een psychologe doet onderzoek naar stress bij overhoringen.

Onze mensenkennis is het gevolg van Het onderzoek verloopt

• Haar informatie heeft ze waarschijnlijk verkregen uit eigen ervaringen of gesprekken met anderen.

Voorbeeld nr.:

• Haar informatie kan ook komen ‘van horen zeggen.’ Zonder dat ze weet over welke leeftijd het gaat, of uit welk milieu de ervaring Voorbeeldkomt.nr.:

• In een eerste fase maakt de psychologe gebruik van wetenschappelijke methoden om informatie te verzamelen.

Voorbeeld nr.:

• Ze houdt daarbij o.a. rekening met de leeftijd van de personen, het soort onderwijs dat ze volgen, het gezin waaruit ze komen Voorbeeld…nr.:

• Uiteraard kunnen niet alle Vlaamse jongeren in het onderzoek worden betrokken. Daarom werkt ze met een steekproef. Dat wil zeggen dat ze een deel van de doelgroep selecteert dat er ongeveer uitziet als de totale bevolking.

Voorbeeld nr.:

• Op basis van die ruime informatie zal ze conclusies trekken.

Voorbeeld nr.:

Een klasgenote komt je iets vertellen over stress bij overhoringen.

Onze mensenkennis is altijd

• Haar verhaal kan sterk beïnvloed worden door haar persoonlijke ervaring.

Voorbeeld nr.:

• Haar informatie komt volledig overeen met wat een klasgenoot in de discussie daarover Voorbeeldvertelde.nr.:

Een psychologe doet onderzoek naar stress bij overhoringen.

. De psychologe gaat te werk.

• Tijdens haar onderzoek laat ze zich niet (mis)leiden door eventuele vooroordelen of persoonlijke ervaringen of ideologieën.

Voorbeeld nr.:

• Ze gebruikt een instrument dat haar toelaat objectief te blijven.

Voorbeeld nr.:

• In elke fase van haar onderzoek zal ze proberen zo objectief mogelijk te zijn.

Voorbeeld nr.:

18THEMA1HOOFDSTUK1 ©VANIN

Een klasgenote komt je iets vertellen over stress bij overhoringen.

Een psychologe doet onderzoek naar stress bij overhoringen.

Onze mensenkennis is niet altijd Haar onderzoek is .

• Wat de klasgenote zegt, is gebaseerd op feiten die voorbij zijn en die niemand anders heeft gezien of gehoord.

Voorbeeld nr.:

• Niemand kan zeggen wie uiteindelijk gelijk Voorbeeldheeft. nr.:

• In elk stadium kunnen collegawetenschappers nagaan of de bevindingen wel kloppen met de realiteit en met de bevindingen van anderen over het onderwerp.Voorbeeldnr.:

VIP

De Duitse fysioloog, filosoof en psycholoog Wilhelm Wundt (1832-1920) wordt beschouwd als ‘de vader van de psychologie’. Waarom? In 1874 schreef hij het boek Grundzüge der Physiologischene. Psychologie die voor het eerst de wetenschappelijke psychologie beschreef. Hij was de eerste die aan de universiteit van Leipzig in 1879 een laboratorium uitbouwde voor experimentele psychologie. Via de wetenschappelijke methode zocht hij om de menselijke ervaringen grondig te bestuderen, te meten en te categoriseren. Op basis van zijn kennis als fysioloog, deed hij experimenten om bijvoorbeeld de reactietijden te meten, na te gaan hoelang het duurt voordat ons organisme een reactie op een stimulus toont. Als eerste ontdekte hij de relatie tussen bepaalde delen van de hersenen en het menselijk gedrag. Hij kwam tot de vaststelling dat bepaalde psychische stoornissen een oorzaak hebben in een specifiek deel van de hersenen.

Wil je meer weten, bekijk dan het filmpje over Wundts bijdrage aan de ontwikkeling van de psychologie.

19THEMA1HOOFDSTUK1 ©VANIN

Mensenkennis versus psychologie

1 Psychologie

Psychologie gebruikt de wetenschappelijke methode om kennis te verzamelen over het gedrag en de mentale processen van individuen. Het woord psychologie is samengesteld uit de Griekse woorden: - ψυχο- (psycho-), betekent 'ziel' of 'mentale activiteit', - λογία (-logia), betekent 'studie' of 'wetenschap'.

Wetenschap in de psychologie

Wetenschap is het systematisch verzamelen en ordenen van menselijke kennis door gebruik te maken van algemeen erkende methodes, met de bedoeling tot objectieve kennis te komen. Wetenschappelijk onderzoek is controleerbaar

2 Mensenkennis

Mensenkennis gaat over inzicht hebben in de motieven en beweegredenen van iemand. Wij beoordelen iemand vaak op basis van gedrag dat we waarnemen. Bijvoorbeeld als je nieuwe buur je niet groet op straat denk je misschien: Dat ziet er geen vriendelijke man uit.

STAP 3 Psychologie, een work in progress

Sinds Wilhelm Wundt in 1879 de start gaf van de psychologie als een wetenschappelijke studie van het menselijk gedrag en zijn mentale processen, zijn veel wetenschappers aan de slag gegaan. Elke tijd had een eigen kijk op het menselijk gedrag. Zo ontstonden verschillende psychologische stromingen.

1 In de ontwikkeling van de psychologie zijn er een aantal stromingen ontstaan. We beperken ons in Agora 4 tot deze zes stromingen: de psychodynamische stroming, de behavioristische stroming, de humanistische stroming, de cognitieve stroming, de systeemtheorie en de omgevingspsychologie.

Het ontstaan van nieuwe stromingen gebeurde:

• dikwijls als een reactie op een vorige stroming,

• soms als een combinatie van eerdere stromingen.

a Noteer in de tabel de naam van de stromingen die je dit jaar bestudeert en zoek op het internet voor elke stroming het antwoord op deze vragen:

1→ Rond welke tijd werden de eerste teksten over de stroming gepubliceerd? Wat was het begin van de stroming?

2→ Wat is een bekende naam binnen die stroming?

1.1
20THEMA1HOOFDSTUK1 ©VANIN
Stroming 1: Begin 2: Bekende naam b Noteer de namen van de psychologische stromingen in volgorde van ontstaan. 2 1 3 5 64 21THEMA1HOOFDSTUK1 ©VANIN

2 Elke stroming heeft een eigen manier van kijken naar de mens en de ontwikkeling van mensen.

a Noteer in kolom 3 van de tabel op de volgende pagina bij elke stroming de best passende uitspraak.

b Markeer in de uitspraken die elementen die je doen besluiten over welke stroming het gaat.

1

Rami is opgegroeid met een hond in huis. ‘Goed zo, Rami, wat een brave hond hebben wij’, lachten zijn ouders die hem rustig lieten wennen aan en spelen met de hond. Rami is nu 18 en gaat met een nieuwe hond naar de hondenschool. Het klikt tussen Rami en Stuf, een prachtige Dalmatiër.

2

3

Ma zegt dat Sofia een onverklaarbare angst heeft voor honden. Als baby begon ze ineens zonder aanleiding hard te huilen toen hun hond – een grote labrador – haar likjes gaf. Ze hebben de hond moeten wegdoen, het huilen begon telkens als ze de hond zag. Sofia herinnert zich dat moment niet, ze was nog te jong. Maar de schrik voor honden heeft ze er wel aan overgehouden.

Stef moet en zal een hond hebben. Zijn pa ziet het niet zitten, hij kent Stef. Een sloddervos die meer aan zichzelf dan aan een ander denkt. Maar goed, als hij toch per se een hond wil, dan moet hij er zelf maar voor zorgen. Wanneer zijn vrienden na de vakantie bij Stef op bezoek komen, herkennen ze hem niet. Een pietje-precies op zijn kamer, maar ook in de tuin die hij zo heeft ingericht dat de hond het er naar zijn zin heeft. Had pa dat maar vroeger geweten, dan hadden ze al veel eerder een hond gehad.

4

5

‘Niet te doen in het gezin van Billie! Ik ga daar niet graag op bezoek. Er is die drukte, altijd kabaal om niets, ze lopen elkaar daar voor de voeten. Met zijn vijven wonen ze in een appartement met twee slaapkamers. De drie zonen slapen op één kamer en moeten daar hun huiswerk maken, op de tablet teksten opzoeken, en de luide spelletjes van elkaar verdragen. Er is ook een hond, veel te groot voor zo’n kleine ruimte. Loebas loopt altijd in de weg en blaft de boel overhoop. Dat mijn vriend Billie geen goede resultaten haalt en makkelijk ruziet met velen, kan ik best verklaren hoor.’

6

Het is opmerkelijk dat veel islamitische gezinnen geen honden hebben. ‘Klopt,’ zegt Laila, ‘in het denken binnen de islam zijn honden onrein. Onze sociale contacten zullen dus niet belast worden met honden. Enkel herders en jagers mogen honden hebben. Dus daarom ga je mij nooit met een hond aan de leiband zien, hoe graag ik het ook zou willen, ik volg wat mijn omgeving daarover zegt.’

Sofia weet ook wel dat haar schrik ‘overdreven’ is. Ze heeft geleerd rustig te blijven als ze al joggend een hond in de verte ziet. Ze wil tonen aan de hond dat ze eigenlijk ‘de baas’ is, want ze las ergens dat honden willen weten of iets of iemand een bedreiging voor hen betekent. Door rustig te ademen (al lopend dan nog) weet ze dat ze haar emoties, haar angsten kan bedwingen. Dat wil wel lukken, ervaart ze. Gedaan met paniekerig rechtsomkeer maken als ze in de verte een hond ziet.

22THEMA1HOOFDSTUK1 ©VANIN

Stroming

De stromingpsychodynamische

Denken over de mens Uitspraak

Ons leven wordt bepaald door bepaalde onbewuste, irrationele wensen en vroegere ervaringen die opgeslagen zitten in ons onderbewuste. De levensgeschiedenis speelt een grote rol in hoe we denken en handelen.

Het behaviorisme Al ons gedrag (= behavior) is aangeleerd. We worden geboren met een blanco blad. Ons gedrag wordt aangeleerd door de omgeving die er op een bepaalde manier op reageert.

De humanistische psychologie

De psychologiecognitieve

Ervaringen zijn belangrijk voor de ontwikkeling van de mens die er betekenis/zin aan geeft. Elke mens heeft trouwens de behoefte om te groeien en zich te ontwikkelen. Zo is de mens zelf verantwoordelijk voor zijn gedrag.

De mens is een actief en creatief wezen. Mensen zijn informatieverwerkers, niet enkel wat kennis betreft maar ook motivatie (waarom doet iemand iets), emoties, geheugen. De manier waarop de mens informatie verwerkt, helpt om te begrijpen waarom hij is zoals hij is. Als mens ontwikkel je en leer je je hele leven lang.

De systeemtheorieDe mens wordt altijd bekeken in relatie tot zijn sociale omgeving, zijn sociaal systeem. Kenmerken van een persoon moeten niet gezien worden als uniek, maar als een kenmerk van de persoon in een bepaalde sociale context.

De relatie tussen de persoon en zijn sociale omgeving staat centraal.

omgeDevingspsychologie

Zoals bij de systeemtheorie moet je de mens altijd zien in zijn omgeving. Hier benadrukt men ook het belang van de materiële omgeving, de leefomgeving. De mens leeft in een ecologisch systeem dat invloed op zijn gedrag heeft.

De opkomst van wetenschappen: stromingen in de psychologie 1.2

Eind 19e eeuw maakte een nieuwe wetenschap zich los van de filosofie, die tot dan de enige wetenschap was die nadacht over hoe mensen denken en voelen en waarom ze dat zo doen.

Zoals in de opkomende natuurwetenschappen (o.m. fysica, chemie) begonnen wetenschappers vanaf 1876 (zie VIP-kader over Wundt p. 19) via wetenschappelijk opgezette experimenten en proeven bepaalde aspecten van het menselijk gedrag te onderzoeken.

Niet enkel denken over mensen maar ook steeds meer weten over mensen was het doel van de opkomende psychologie.

Maar tijden veranderen en het denken over mensen en over de samenleving verandert mee.

Dat gaf aanleiding tot opeenvolgende stromingen in de psychologie. Elke nieuwe stroming was een reactie op een vorige en speelde in op nieuwe manieren van denken over de mens en de samenleving. Wel werden ideeën uit een vroegere stroming opgenomen en anders

Somsvertaald.ging

het ook wel over nieuwe ‘modes’ of over vragen uit de samenleving over hoe we de mensen het best konden inzetten in een wisselend economisch denken en nieuwe productiesystemen.

23THEMA1HOOFDSTUK1 ©VANIN

Zo had de industrie bij de opkomst van de massaproductie van goederen bekwame uitvoerders nodig. Vandaar de onderzoeksvraag: hoe gaan we hen het best laten produceren?

De hypothese was: door hen goed te laten onthouden wat zij moeten doen. Daarvoor moest er meer kennis zijn over hoe het geheugen werkt om dat te kunnen vormen of trainen – een onderzoeksthema vanuit de gedragspsychologie (behaviorisme). Tegenwoordig is er nog weinig onderzoek naar het geheugen; in het onderwijs wordt minder aandacht besteed aan geheugentraining. Meer aandacht gaat naar het bedenken van oplossingen en manieren waarop we kunnen samenwerken.

Conclusie: een stroming is nooit ‘af’, nooit definitief. Zij is vaak de start voor een nieuwe stroming, als reactie of vanuit een anders denken over de mensen.

Een stroming heeft een geschiedenis. Een stroming kent een bepaald beeld over de mens.

Een keuze uit het toenemende aantal stromingen We benoemen zes stromingen.

1→ De psychodynamische stroming

Citaat: ‘Een mens wordt gestuurd door aangeboren driften en lusten.’

Periode: eind 19e - begin 20e eeuw

Uitgangspunt: De levensgeschiedenis speelt een grote rol in hoe we denken en handelen. Voornamelijk wat in het onderbewuste is verdrongen omwille van o.m. angsten of pijnlijke ervaringen, blijft toch een invloed hebben op onze emoties en op ons denken en handelen.

2→ Het behaviorisme

Citaat: ‘Het denken van mensen is een zwarte doos, we kunnen er niets van weten. Enkel ons waarneembaar gedrag kunnen we kennen.’

Uitgangspunt: Al ons gedrag (= behavior) is aangeleerd. We worden geboren met een blanco blad. Ons gedrag wordt aangeleerd door de omgeving die er op een bepaalde manier op reageert.

3→ De humanistische psychologie

Citaat: ‘Wanneer ik naar de wereld kijk, ben ik pessimistisch, maar wanneer ik naar mensen kijk, ben ik optimistisch.’ (Carl Rogers)

Uitgangspunt: Elke mens heeft de behoefte om te groeien en zich te ontwikkelen. Zo is de mens zelf verantwoordelijk voor zijn gedrag.

4→ De cognitieve psychologie

Citaat: ‘De cognitieve psychologie is in de jaren 50 ontstaan, gelijktijdig met de kunstmatige intelligentie en de computerwetenschappen.

Uitgangspunt: De mens is een actief en creatief wezen. Mensen zijn informatieverwerkers, niet enkel wat kennis betreft, maar ook motivatie (waarom doet iemand iets), emoties, geheugen. Als mens ontwikkel je en leer je je hele leven lang.

5→ De systeemtheorie

Citaat: ‘Een leider moet begrijpen dat het systeem is samengesteld uit mensen, niet louter machines, activiteiten of organigrammen.’

Uitgangspunt: De mens wordt bekeken in relatie met zijn sociale omgeving, zijn sociaal systeem. Kenmerken van een persoon moeten niet gezien worden als uniek, maar als een kenmerk van de persoon in een bepaalde sociale context. De relatie tussen de persoon en zijn sociale omgeving staat centraal.

24THEMA1HOOFDSTUK1 ©VANIN

6→ De omgevingspsychologie

Citaat: ‘Omgevingspsychologie bestudeert de uitwisselingen tussen mensen en de fysieke omgeving.’

Uitgangspunt: Zoals in de systeemtheorie moet je de mens altijd zien in zijn omgeving. De omgevingspsychologie benadrukt ook het belang van de materiële omgeving, de leefomgeving. De mens leeft in een ecologisch systeem dat invloed op hem heeft.

Is de aarde nu plat of bolvormig? De kennis die kinderen hebben over de natuur en de aarde is niet wetenschappelijk. Ze halen hun beschrijvingen en verklaringen voor weerfenomenen uit wat ze met hun zintuigen kunnen waarnemen. Maar daarbij gebruiken ze ook de manier van denken die ze tot dan hebben ontwikkeld.

Cognitieve ontwikkeling

1 In het derde jaar gebruikte je al vlot het begrip cognitieve ontwikkeling. Noteer wat je verstaat onder cognitieve ontwikkeling.

De psychologie heeft al vroeg in haar (jonge) geschiedenis onderzoek gedaan naar de ontwikkeling van het denken vanaf de vroege kindertijd. Je maakte in het derde jaar ook al kennis met een belangrijke onderzoeker in de psychologie: Jean Piaget. Jean Piaget gaat ervan uit dat kinderen de wereld actief onderzoeken en er zich een eigen beeld van vormen.

VIP Jean Piaget (1896-1980) werd geboren in het Zwitserse Neuchâtel. Hij had een Engelse moeder, een sympathieke, intelligente moeder vond hij zelf. Zijn vader was een hoogleraar aan de universiteit, een kritische en heel nauwgezette man. Piaget erfde van hem blijkbaar zijn streven om systematisch te werk te gaan. Toen hij 10 jaar was schreef hij het boek Nos oiseaux, over zijn observaties van de vogels rond zijn geboortestad. De natuur boeide hem sterk, de stap naar de studie van de biologie aan de universiteit was vlug gezet. Maar ook de filosofie interesseerde hem, en dan vooral de vraag waar onze kennis vandaan komt. Net zoals de ontwikkelingspsychologen, die de biologische/lichamelijke ontwikkeling van kinderen beschreven, ging Piaget op zoek naar de ontwikkeling van kennisverwerving bij kinderen doorheen hun levensfasen. Zo werd hij een beroemde cognitieve psycholoog. Hij overleed in Genève.

STAP 4 Wat zeggen wetenschappers uit de psychologie over de ontwikkeling van ons denken?
25THEMA1HOOFDSTUK1 ©VANIN

De basisprincipes van de denkontwikkeling

2 Bekijk het filmpje. Noteer daarbij de betekenis van vier begrippen die de basis zijn voor Piagets theorie over de ontwikkeling van het denken.

1 De motor van onze cognitieve ontwikkeling

2 Assimilatie

3 Accommodatie

4 Denkschema’s

3 Bekijk het filmpje over fasen in de ontwikkeling van het denken volgens Piaget.

a Bekijk de vier stadia /fasen in de ontwikkeling van het denken van kinderen en jongeren.

Stadium 1 – Sensomotorische stadium (0 – 18 maanden)

Tijdens de dagelijkse ervaringen leert het kind veel over de hem omringende wereld via zijn zintuigen: sensorisch (zien, horen, voelen, ruiken, evenwicht). Ook wanneer hij beweegt en dingen doet, motorisch, slaat hij ervaringen op als

Aanvankelijkdenkschema’s.zijn

het reflexen die hem doen reageren op prikkels (zie Agora 3 p. 65).

Wat later gaat hij, als baby en als peuter, bewust op ontdekkingstocht in zijn wereld(je).

0 – 18 maanden Het kind communiceert met zijn omgeving.

26THEMA1HOOFDSTUK1 ©VANIN

Stadium 2 – Preoperationele stadium (18 maanden – 6 jaar)

Het aantal ervaringen neemt enorm toe. Het denken krijgt daardoor heel wat nieuwe informatie die wordt omgezet in denkschema’s, dat is hoe het kind zijn ervaringen in zijn hoofd verwerkt tot mentale schema’s, operaties. De peuter zit er wel soms behoorlijk naast, dat denken van hem moet nog beter, vandaar dat Piaget het de preoperationele fase noemde (het Latijnse woord pre betekent

Dit‘voor’).kan hij nog niet:

1 Hij kan zich nog niet verplaatsen in het denken van een ander – egocentrisme

2 Alleen de meest opvallende kenmerken kent hij, de andere vallen hem nog niet op. Zo is een hond een ‘woef’ – centratie.

3 Hij kan nog niet inschatten of de hoeveelheid van bijvoorbeeld water verandert als je het in een fles of in een kom doet – gebrek aan conservatie.

Stadium 3 – Concreet operationele stadium (6 – 12 jaar)

In de lagere school kan het kind wel al juist, logisch redeneren. Maar enkel over concrete dingen, problemen waarmee hij te maken krijgt. Hij maakt nog fouten maar duidelijk minder.

Dit kan hij nog niet:

Hij kan nog geen verbanden leggen tussen abstracte begrippen als vriendschap; hij weet wel dat een bepaalde persoon zijn of haar ‘vriend’ is (concreet-operationeel), maar niet wat vriendschap precies betekent.

18 maanden – 6 jaar Het kind verwerkt wat hij leert uit zijn omgeving.

Stadium 4 – Formeel operationele stadium (vanaf 12 jaar)

Vanaf 12 jaar (ongeveer) kan de puber en adolescent nadenken over abstracte zaken. Hij kan bij een vraag of probleem rekening houden met meerdere mogelijke oplossingen, hypotheses formuleren (dat noemen we hypothetisch-deductief denken). Zo kunnen er ook grote stappen worden gezet in wiskundig denken.

6 – 12 jaar Het kind leert logisch

12denken.jaar–

volwassen leeftijd Het kind kan abstract en toekomstgericht denken.

27THEMA1HOOFDSTUK1 ©VANIN

b Noteer bij elke situatie het juiste stadium.

Situatie

Pa zegt aan Loes: ‘Kijk wat er gebeurt, papa steekt de bal in de kast. Wat gebeurt er? Hoe komt het dat je de bal niet ziet?’

Zo zal Siebe de bal die pa wegneemt zien als: ‘is weg’, hij ziet de bal niet, dus moet hij er niet naar zoeken: ‘is namelijk weg’.

Pa vraagt aan Jolan tijdens een discussie aan tafel: ‘Wat gebeurt er als iedereen tweedehandskleding zou kopen?’ Jolan somt een aantal redenen op waarom dat oké is.

Margo gaat op zoek naar de bal die daarnet op de grond lag en die pa verstopte in de speelgoedbox.

Stadium in het denken volgens Piaget

c Volgens Piaget verloopt de ontwikkeling van het denken stapsgewijs, in stadia. Noteer in het schema op p 29 de begrippen die in het filmpje worden gebruikt bij de juiste stap in de ontwikkeling van het denken.

Dit zijn de begrippen uit het filmpje:

In het begin: schema’s bestaan nog niet Magisch denken (dingen zijn en reageren als het kind zelf)

Dingen zijn anders dan ze lijken

Sensomotorische fase

Eenvoudige concrete waarnemingen

Later: iets bestaat ook als het buiten beeld is

Objectpermanentie of -constantie

Het kind kan theoretiseren

Preoperationele fase

Formeel operationele fase

Cognitief schema van meer abstracte begrippen (liefde, oorlog …)

Cognitief schema van zichzelf (ik besta ook)

Ontwikkeling zintuiglijk waarnemen (sensorisch) en motoriek (bewegen)

Afhankelijk van de waarneming (zien, horen en Concreetvoelen)operationele fase

Moeten niet meer iets voor zich zien om het te Concretesnappenbegrippen zijn nodig om logisch te Denkenredenerenover wat gemakkelijk waar te nemen Eenvoudigeis cognitieve schema’s Kunnen al wat logisch redenen over verschillende cognitieve schema’s Dingen zijn anders dan ze lijken

28THEMA1HOOFDSTUK1 ©VANIN
ouderenjaar12jaar12tot6jaar6totmaanden18Leeftijd0tot18maanden Belang waarneming Cognitieve schema’s vTypischoor denkendit 29THEMA1HOOFDSTUK1 ©VANIN

Good to know

Hoe men nu denkt over de denkontwikkeling zoals Piaget ze beschreef

Jean Piaget verdient het standbeeld dat hij in het Zwitserse Neuchâtel heeft. Maar …

Applaus voor Piaget vandaag?

1 Psychologen zijn het erover eens dat kennis ontstaat uit ervaring.

2 Jonge kinderen die voorwerpen mogen verkennen, krijgen de kans om specifieke kennisstructuren op te bouwen. Exploratie is in het kleuteronderwijs heel belangrijk

3 Het inzicht dat leren ontstaat uit het samengaan van assimilatie en accommodatie. Bij het aanleren van iets nieuws vertrekken leerkrachten van wat kinderen al kennen en kunnen

Kritiek op Piaget vandaag?

In de psychologie evolueren inzichten en methodes van onderzoek. Kennis is altijd de ‘beste kennis op een bepaald moment’, er is altijd evolutie in wat juiste kennis is. Enige punten van kritiek vandaag op de inzichten van Piaget zijn:

1 Veranderingen in het denken verlopen continu, niet plots. Ze zijn ook niet gebonden aan bepaalde stadia zoals Piaget ze groepeerde.

2 Piaget zou de kracht van de taalontwikkeling (zie stap 5) onderschat hebben. De denkontwikkeling wordt sterk bepaald door de ontwikkeling van de taal.

3 Later onderzoek toont aan dat Piaget de cognitieve vaardigheden van jonge kinderen vaak onderschatte.

4 Hij deed zijn onderzoek bij een beperkt aantal kinderen, zijn eigen kinderen. Vandaag doet men onderzoek op veel grotere aantallen kinderen. Men gebruikt ook andere onderzoeksmethodes zoals neurologisch onderzoek. Hedendaagse methodieken zoals neuropsychologische tests die de oogbewegingen en hartslag van baby’s en peuters registreren, tonen vaak nieuwe of meer gedetailleerde wetmatigheden aan op het vlak van cognitieve ontwikkeling.

5 Anderzijds overschatte Piaget oudere kinderen. Zo zijn er een aantal kinderen die vanwege hun niveau van intelligentie het stadium van het formele denken helemaal niet of slechts voor bepaalde interesseof leergebieden bereiken.

6 Piaget hield ook te weinig rekening met sociale en culturele invloeden op ontwikkeling. Naar school gaan heeft invloed op het denken en de prestaties van kinderen, ze doen er veel ervaringen op, wat invloed heeft op de cognitieve schema’s die ze zich vormen. Het logische denken wordt op school

Bron:Prodia;gestimuleerd.www.prodiagnostiek.be30THEMA1HOOFDSTUK1 ©VANIN

1 De cognitieve ontwikkeling

De cognitieve ontwikkeling is de ontwikkeling van de manier waarop het gedrag van het kind verandert omdat zijn verstandelijke mogelijkheden veranderen (je herkent hierin het Franse woord connaître = weten, kennen).

2 De cognitieve ontwikkeling volgens Jean Piaget

1→ De basisprincipes van de denkontwikkeling volgens Piaget Ervaringen in het dagelijks leven zijn de motor van de cognitieve ontwikkeling. —Ervaringen worden denkschema’s, wat het kind leerde uit zijn ervaringen. Assimilatie: door nieuwe ervaringen past het kind in zijn ontwikkeling zijn denkschema’s voortdurend aan.

Accommodatie: het kind past zijn gedrag aan op basis van wat hij nieuw geassimileerd heeft.

Conclusie: kinderen bouwen tijdens hun ontwikkeling actief kennis op door de wereld om zich heen te verkennen.

2→ Fasen in de ontwikkeling van het denken volgens Piaget

Stadium 1 – Sensomotorische stadium (0 – 18 maanden) Tijdens al zijn dagelijkse ervaringen leert het kind veel over de hem omringende wereld via zijn zintuigen (= sensorisch). Ook wanneer hij beweegt en dingen doet, slaat hij ervaringen op als denkschema’s (= motorisch).

Stadium 2 – Preoperationele stadium (18 maanden – 6 jaar)

Het aantal ervaringen neemt enorm toe. Het denken krijgt daardoor heel wat nieuwe informatie die het omzet in denkschema’s, operaties.

De peuter zit er wel soms behoorlijk naast, dat denken van hem moet nog beter, vandaar dat Piaget het de preoperationele fase noemde (het Latijnse woord pre betekent ‘voor’).

Stadium 3 – Concreet operationele stadium ( 6 – 12 jaar)

In de lagere school kan het kind wel al juist en logisch redeneren. Maar enkel over concrete dingen en praktische problemen die hem gesteld worden. Hij maakt nog fouten maar duidelijk minder.

Stadium 4 – Formeel operationele stadium (vanaf 12 jaar)

Vanaf 12 jaar (ongeveer) kan de puber en adolescent nadenken over abstracte zaken. Bij een vraag of probleem kan hij rekening houden met meerdere mogelijke oplossingen en hypotheses formuleren (dat noemen we hypothetisch-deductief denken).

Een cognitief psycholoog, Jean Piaget: de cognitieve ontwikkeling
1.3 31THEMA1HOOFDSTUK1 ©VANIN

Volgens Piaget verloopt de ontwikkeling van het denken stapsgewijs, in stadia. Op die zienswijze kwam stilaan kritiek. De ontwikkeling verloopt niet in strak te onderscheiden perioden, ontwikkeling gaat langzaam over naar nieuwe vaardigheden en ontwikkelingen. Ontwikkelingspsychologen zeggen nu dat de ontwikkeling continu verloopt. De opdeling door Piaget van een ontwikkeling in stappen gaat uit van een discontinue ontwikkeling.

Continue ontwikkeling

De continue ontwikkeling is een geleidelijke toename of uitbreiding van dezelfde soort vaardigheden die er in het begin al waren. Bijvoorbeeld een vaardigheid als taal wordt steeds complexer gedurende de ontwikkeling. Het proces verloopt niet van de ene ‘nieuwe’ vaardigheid naar een andere. Het gaat om de ontwikkeling van de taalverwerving naar een uitbreiding van de woordenschat, de grammaticale regels enzovoort.

Discontinue ontwikkeling

Psychologen die uitgaan van een discontinue ontwikkeling van de mogelijkheden veronderstellen dat kinderen een unieke manier van denken, voelen en gedragen hebben. Die zou erg verschillen van de manier van denken, voelen en gedragen bij volwassenen.

Continue ontwikkeling Kindertijd Volwassenheid Discontinue ontwikkeling Kindertijd Volwassenheid STAP 5 Denken en de taalontwikkeling, een samen te lezen verhaal
32THEMA1HOOFDSTUK1 ©VANIN

Continu tegenover discontinu

1 Beschrijf continu tegenover discontinu.

a Je bent een ontwikkelingspsycholoog die ervan uitgaat dat de ontwikkeling discontinu verloopt. Geef een beschrijving van de illustratie op p. 32. Hoe beschrijf je de ontwikkeling van het meisje?

b Je bent een ontwikkelingspsycholoog die ervan uitgaat dat de ontwikkeling continu verloopt. Geef een beschrijving van de illustratie op p. 32. Hoe beschrijf je de ontwikkeling van de jongen?

Taalontwikkeling en denkontwikkeling: hand in hand

Je hebt er wellicht nog niet bij stilgestaan, maar dat je op jouw leeftijd een grote woordenschat bezit, dat je gemakkelijk grapjes maakt of meedoet tijdens een luchtig of ernstig gesprek, dat alles is niet vanzelf gekomen. Dat alles kun je niet net na je geboorte. Elke baby heeft een hele weg te gaan om woorden en zinnen te leren begrijpen en gebruiken. Naarmate je in je leven meer ervaringen opdoet, naarmate je hersenen rijper worden heb je een aantal fasen doorlopen. En soms loopt het fout.

Good to know

Het verhaal van Genie, de kritieke periode hypothese

Een aantal onderzoekers gaat ervan uit dat we slechts in een bepaalde periode in ons leven in staat zijn een moedertaal te leren. Ze noemen het een hypothese: de kritieke periode hypothese.

De eerste die dat onderzocht en erover publiceerde in 1967 was Eric Lenneberg. De poort om taal te leren gaat volgens hem ongeveer open in het tweede levensjaar van een kind en sluit wanneer de puberteit begint. Dat einde wordt geregeld op het moment dat bepaalde delen van onze hersenen zich gespecialiseerd hebben, we noemen dat gelateraliseerd zijn. In ons thema: spreken van taal is ontwikkeld in een bepaald deel van de hersenen.

De onderzoeker was getroffen door het verhaal van Genie Wiley.

Bekijk het filmpje over Genie.

Naar: Nemo, Kennislink

33THEMA1HOOFDSTUK1 ©VANIN

Vanaf de geboorte tot ongeveer 7 jaar hebben kinderen een bijzonder vermogen om taal te leren: de kritieke periode voor het leren van taal. Dan worden in de hersenen verschillende systemen ontwikkeld die samen het basissysteem voor taal vormen. Als dat basissysteem op leeftijd van ongeveer 7 jaar niet goed ontwikkeld is, is dat vrijwel onomkeerbaar.

2 Bekijk het filmpje over spraak-taalontwikkeling.

a In dit schema (de trechter) staan de vier belangrijke fasen of perioden die een kind doorloopt tijdens de ontwikkeling van zijn taalmogelijkheden.

Prelinguale fase

• Al vroeg communiceert de baby met zijn lichaamstaal en maakt geluidjes (vocaliseren). Een spel waarbij hij ervan geniet dat een bepaalde mondstand bij uitademen een klank produceert.

• Tussen 2 en 3 maanden en 1 jaar: geluiden beginnen op gesproken taal te gelijken, maar het brabbelen heeft nog geen betekenis.

• Tussen 12 en 18 maanden: éénwoordzinnen met intonatie uitgesproken zodat je weet of het een vragende of een informerende zin is.

Vroeglinguale fase

• Van 18 tot 24 maanden: zinnen van twee woorden.

• De peuter is erg nieuwsgierig: ‘Wa is da?’ of ‘Isse da?’

• Vanaf 24 maanden: meerwoordzinnen, minstens twee woorden met fouten tegen verbuigingen van naamwoorden en vervoegingen van werkwoorden, bv. ‘Ik heb da gekoopt.’

Differentiatiefase

• Het kind speelt graag met taal: rijmen, taalspelletjes.

• Het heeft al interesse voor letters.

• Overextensie: ‘banaan’ voor alle fruit

• Onderextensie: alleen de eigen beer wordt als 'beer' benoemd.

Voltooiingsfase

• Het kind beheerst de taal al vrij goed, gebruikt vaak moeilijke woorden en maakt minder grammaticale fouten.

• Het beseft ook dat taal aan sociale regels onderworpen is, dat taal ook humor kan hebben.

De taalontwikkeling kent periodes die gevoelig zijn voor de ontwikkeling.
0-1 2,5-51-2,5 5-9 34THEMA1HOOFDSTUK1 ©VANIN

b Situeer de filmpjes en voorbeelden

uit de tabel bij de gepaste fase. Maak daarbij gebruik van de informatie uit het trechterschema (tot 4 jaar).

BabyFilmpjebrabbelt

•Loes:zegt: 'Kijk, poes!'

• kent het verschil tussen 'paard' en 'paarden'.

• kent het verschil tussen ‘hond’ en ‘hondje’.

• zegt vaak: ‘Is da?’.

• zegt: ‘Loes braaf, hé’.

Jolien zegt: ‘Ik is recht bij de wei hardgeloopt, ikke.’

Wat gebeurt er? In welke fase zit het kind?

HetLichaamstaalkindmaakt geluiden, wil horen hoe het klinkt bij een bepaalde stand van de mond.

Het kind:

• maakt zinnen met twee tot drie woorden.

• wil nieuwe woorden bijleren.

• maakt vraagzinnen.

Het kind maakt aanvankelijk ‘zinnen’ van drie tot vijf Dewoorden.grammaticale structuur is nog niet zoals bij volwassenen.

EersFilmpjetewoordjes Eerste woordjes (bal)

Evy zegt:

‘En dan komt mama ook spelen, en papa ook, en Evy ook. Maar hond niet.’

Stan Maar‘Papa!’zegt:wathij

wil zeggen is soms gissen. Is het: ‘Daar is papa’? ‘Die fiets is van papa’? ‘Papa, til me op’?

Dit is het meerwoordstadium. Het kind:

• maakt er zinnen mee

• gebruikt de gebiedende wijs.

Dit is de éénwoordfase. Het kind:

• gebruikt een klein aantal losse woorden (10 à 20).

• gebruikt woorden die verwijzen naar mensen, voorwerpen of gebeurtenissen in het hier-en-nu.

35THEMA1HOOFDSTUK1 ©VANIN

1 Verloopt ontwikkeling continu of discontinu?

Je kunt de ontwikkelingspsychologen alvast in twee groepen onderverdelen: degenen die ervan uitgaan dat de ontwikkeling van onze mogelijkheden continu verloopt. En degenen die de ontwikkeling als een discontinu proces voorstellen.

1→ De continue ontwikkeling is een geleidelijke toename of uitbreiding van dezelfde soort vaardigheden die er in het begin al waren.

2→ Psychologen die uitgaan van een discontinue ontwikkeling van de mogelijkheden geloven dat kinderen een unieke manier van denken, voelen en gedragen hebben. Die zou erg verschillen van de manier van denken, voelen en gedragen bij volwassenen.

2 Fasen in de taalverwerving

1→ De prelinguale fase

—Al vroeg communiceert de baby met zijn lichaamstaal en maakt geluidjes (vocaliseren). Een spel waarbij hij ervan geniet dat een bepaalde mondstand bij uitademen een klank produceert.

2→ De vroeglinguale fase

—Van 18 tot 24 maanden: zinnen van twee woorden.

—De peuter is erg nieuwsgierig: ‘Wa is da?’ of ‘Isse da?’ Vanaf 24 maanden: meerwoordzinnen, minstens twee woorden met fouten tegen verbuigingen van naamwoorden en vervoegingen van werkwoorden, bv. ‘Ik heb da gekoopt.’

3→ De differentiatiefase

—Het kind speelt graag met taal: rijmen, taalspelletjes.

—Het heeft al interesse voor letters.

—Overextensie: ‘banaan’ voor alle fruit

—Onderextensie: alleen de eigen beer wordt als 'beer' benoemd.

4→ Voltooiingsfase

—Het kind beheerst de taal al vrij goed, gebruikt vaak moeilijke woorden en maakt minder grammaticale fouten.

Het beseft ook dat taal aan sociale regels onderworpen is, dat taal ook humor kan hebben.

Zelfs een kleuter van ongeveer 3,5 jaar moet keuzes maken. Keuzes die voor jou niet meteen wereldproblemen zijn, maar die voor hem levensbelangrijk zijn.

Deel ik mijn speeltje met een vriendje, ook al wil ik dat niet?

Geef ik de persoon die niet met mij wil spelen nu wel of niet een duw?

Moet ik het speelgoed van mijn zus afpakken omdat ik ermee wil spelen?

Neem ik een koekje uit de doos als papa of mama niet kijkt? Het zijn wellicht andere knelpunten dan degene die jij op jouw leeftijd ervaart.

STAP 6 Wat zeggen wetenschappers over onze morele ontwikkeling?
De taalontwikkeling 1.4
36THEMA1HOOFDSTUK1 ©VANIN

1 Geef vier keuzeproblemen waarmee jij op jouw leeftijd wordt geconfronteerd en die te maken hebben met goed of kwaad, maatschappelijk verantwoord of niet.

1→ Ik lig wakker van dit leugentje om bestwil:

2→ Ik lig wakker van

3→ Ik lig wakker van

4→ Ik lig wakker van

2 Een aantal cognitieve psychologen (zie stromingen) hebben fasen gevonden in de ontwikkeling van wat wij moreel oké en niet oké vinden. Ben je benieuwd in welke fase jij je nu bevindt?

a Bekijk het filmpje over de stadia van ontwikkeling volgens Kohlberg.

b Noteer ondertussen de kenmerken van elke fase. Het gaat om de grote stadia zoals de wetenschapper Kohlberg ze herkende in het moreel gedrag van kinderen en volwassenen.

Premoreel

Premoreel niveau (premoraliteit) Goed is wat plezierig is (voorafgaand niveau).

Preconventioneel niveau Kenmerken van deze fase:

Conventioneel niveau Kenmerken van deze fase:

Postconventioneel niveau Kenmerken van deze fase:

niveauPostniveauConventioneelniveauPreconventioneelniveau-conventioneel
37THEMA1HOOFDSTUK1 ©VANIN

3 Deze drie fasen heeft Kohlberg telkens in twee stadia verdeeld. Zo komt hij tot zes stadia van morele Voorontwikkeling.afgaandaan de drie fasen hebben andere wetenschappers een eerste fase herkend in het moreel gedrag van baby’s en peuters. Men noemde die het premoreel niveau.

a Plaats in de tabel de dertien voorbeelden van uitspraken, gedragingen of bedenkingen van baby’s, peuters, kleuters, lagereschoolkinderen en adolescenten bij het passende stadium.

1 Iedereen heeft recht op zijn eigen mening.

2 Ik wil wel op tijd zijn op de vergadering van de jeugdbeweging, de vrienden wachten op mij.

3 Dat is zo omdat papa het leuk vindt en ik dan langer mag opblijven.

4 Ook als niemand het met mij eens is of als de gevolgen voor mij groot zijn, blijf ik mijn geweten volgen, een keuze.

5 Als jij dit doet voor mij dan doe ik dat voor jou.

6 Dat verwachten mijn ouders van mij.

7 Je mag doen wat je wilt, je krijgt geen straf.

8 Om vriend te blijven met x zal ik doen wat hij vindt dat ik zou moeten doen.

9 Het staat zo in het reglement, dus ja.

10 Mensenrechten zijn voor mij fundamenteel.

11 Als jij dit niet aan mama zegt, mag jij mijn vriendje zijn.

12 Rechten die niet democratisch zijn, worden in vraag gesteld.

13 Elke persoon is voor mij evenveel waard en verdient evenveel respect.

Niveau Stadium

Premoreel niveau Tijdens de eerste levensmaanden laten kinderen zich leiden door gevoelens: plezier en pijn. Vandaar: goed is wat plezier geeft. Kwaad is alles wat pijn doet.

Preconventioneel niveau Egocentrisch denken (tot 10 jaar)

Stadium 1 – Goed is wat me geen straf maar een beloning oplevert.

Wat is moreel aanvaardbaar? Dat wordt bepaald door de gevolgen.

Het kind houdt hier voornamelijk rekening met het negatieve gevolg ‘straf’: dat wil het liever vermijden.

Het kind vindt dat elk gedrag dat het ongestraft kan begaan, juist gedrag is. Alles wat bestraft wordt, is verkeerd.

38THEMA1HOOFDSTUK1 ©VANIN

Stadium 2 – Goed is wat wederzijds voordeel geeft.

Wat moreel aanvaardbaar is, hangt af van het persoonlijk voordeel dat het kind er kan uithalen. De uitkomst moet uiteraard zo zijn dat het in het eigen voordeel is!

Principe: als jij dit doet dan doe ik dat (wederzijds voordeel).

Voorbeeld

Conventioneel niveau Sociaal georiënteerd (totdenken16jaar)

Stadium 3 – Goed is wat beantwoordt aan de verwachtingen.

Wat moreel aanvaardbaar is, wordt door anderen bepaald. Goed gedrag is wat anderen (ouders, familie, vrienden) helpt en hen bevalt.

Zo hopen kinderen en jongeren dat ze graag gezien en aardig gevonden Principe:worden. wederkerige moraal

Voorbeeld

Postconventioneel niveau

Zelfstandig oordelen zonder te vervallen in egoïstisch denken of het klakkeloos overnemen van de mening van (vanafautoriteiten16jaar)

Stadium 4 – Goed is wat de groep verwacht, wat de sociale orde in stand houdt.

Wat moreel aanvaardbaar is, wordt bepaald door de wetten en regels van de maatschappij. De wet wordt nu belangrijker dan de wensen van ouders, vrienden …

Mensen gaan ervan uit dat de samenleving een boeltje zou worden als iedereen maar doet wat hem goed lijkt. Het goed laten functioneren van de samenleving is het belangrijkste.

Principe: wetten en regels naleven

Voorbeeld

Stadium 5 – Goed is wat democratisch is overeengekomen.

Wat moreel aanvaardbaar is, wordt bepaald door een eigen visie op de maatschappelijke regels en wetten en op het oordeel van de groep. Mensen durven kritiek te uiten als ze iets onrechtvaardig vinden. In deze fase streven ze naar een zo rechtvaardig mogelijke samenleving.

Principe: sociaal contract – algemeen welzijn voor iedereen

Voorbeeld

39THEMA1HOOFDSTUK1 ©VANIN

Stadium 6 – Goed is wat universeel rechtvaardig is.

Wat moreel aanvaardbaar is, wordt bepaald door eigen morele keuzes gebaseerd op algemene ethische principes (bijvoorbeeld gelijkheid, respect). Mensen houden zich aan deze principes, niet omdat anderen dat gebieden en ook niet om straf te vermijden, maar omdat ze achter die principes staan. Ze komen los van de maatschappelijke regels en wetten. Ze zijn soms bereid om burgerlijk ongehoorzaam te zijn.

Principe: universele ethische principes als vanzelfsprekend gebruiken –het principiële geweten

Voorbeeld

b Kohlberg deed onderzoek naar hoe mensen handelden in moeilijke situatie, bij morele dilemma’s. Hij deed dat bij grote groepen kinderen, jongeren en volwassenen verspreid over verschillende culturen (cross-cultureel onderzoek). Aan de hand van deze morele dilemma’s onderzocht hij waarom iemand een bepaald gedrag als goed of fout beschouwt.

1→ Lees het onderstaande dilemma van Kohlberg (1971).

De vrouw van Heinz lijdt aan een zeldzame kanker. De apotheker heeft onlangs een geneesmiddel tegen kanker ontdekt, maar vraagt er tweeduizend euro voor, terwijl het maar tweehonderd euro kost om het te produceren.

Heinz probeert zoveel mogelijk geld te lenen maar krijgt slechts duizend euro bij elkaar. Hij vertelt de apotheker dat zijn vrouw doodziek is en vraagt hem om het medicijn te verkopen voor duizend euro, of om duizend euro te accepteren als voorschot.

De apotheker weigert en zegt: ‘Ik heb het middel ontdekt en wil er zo veel mogelijk geld aan verdienen.’ Heinz kan niet langer sparen, want zijn vrouw heeft niet lang meer te leven. Heinz overweegt om in te breken en het medicijn te stelen.

2→ Wat zou Heinz volgens jou moeten doen? Kruis een van de onderstaande mogelijkheden aan.

3→ Noteer bij de drie mogelijkheden een van de zes stadia van de morele ontwikkeling hierboven.

Heinz mag het medicijn niet stelen, aangezien diefstal bij wet verboden is.

Heinz mag het medicijn stelen, maar moet wel naar de gevangenis voor diefstal.

Heinz mag het medicijn stelen en hoeft niet naar de gevangenis.

40THEMA1HOOFDSTUK1 ©VANIN

Lawrence Kohlberg, een Amerikaanse psycholoog geboren in 1927 deed in de tweede helft van de 20e eeuw aan de Universiteit van Harvard vooral onderzoek naar de manier waarop mensen redeneren in morele Kohlbergprobleemsituaties.groeideals

jongste van vier op in Bronxville. Zijn ouders scheidden in 1932. De kinderen mochten zelf beslissen bij welke ouder ze het liefst zouden intrekken. De twee jongste kinderen, waaronder Lawrence, besloten om bij hun vader te wonen.

Tijdens WOII werkte Kohlberg als ingenieur op een vrachtschip. Hij studeerde psychologie aan de universiteit van Chicago en promoveerde er op een studie over de ontwikkeling van het morele denken bij kinderen.

In 1971 kreeg Kohlberg een tropische ziekte toen hij in Belize onderzoek deed.

Daardoor had hij geregeld last van depressies en fysieke pijn, ondraaglijk veel soms. Hij pleegde in 1987 zelfmoord door verdrinking in de haven van Boston.

Moraalontwikkeling

1 Kohlberg als onderzoeker

Anders dan Piaget die zijn onderzoek enkel bij witte kinderen uitvoerde binnen de Westerse cultuur, deed Kohlberg cross-cultureel onderzoek. Hij onderzocht grote groepen kinderen, jongeren en volwassenen verspreid over verschillende culturen.

2 De stadia van morele ontwikkeling

1→ Het premorele niveau

Voorafgaand aan de zes stadia van Kohlberg is er het premorele niveau. Tijdens de eerste levensmaanden laten kinderen zich leiden door gevoelens: plezier en pijn. Vandaar: goed is wat plezier geeft. Kwaad is alles wat pijn doet. Daarna zijn er drie niveaus met twee stadia van ontwikkeling.

2→ Het preconventionele niveau

Stadium 1 = Goed is wat me geen straf maar een beloning oplevert.

Stadium 2 = Goed is wat wederzijds voordeel geeft.

3→ Het conventionele niveau

Stadium 3 = Goed is wat beantwoordt aan de verwachtingen.

Stadium 4 = Goed is wat de groep verwacht en wat de sociale orde in stand houdt.

4→ Het postconventionele niveau

Stadium 5 = Goed is wat democratisch is overeengekomen.

Stadium 6 = Goed is wat universeel rechtvaardig is.

1.5 41THEMA1HOOFDSTUK1 ©VANIN

EUREKA!

Wat denk je nu over de breinbreker die we aan het begin van dit hoofdstuk formuleerden?

“Hoe kan de psychologie onze mensenkennis wetenschappelijk onderbouwen … of weerleggen?”

Forum

Bespreek met je klasgenoten of je nu anders aankijkt tegen de stellingen hieronder.

Stellingen1Ietsis

waar omdat het op Instagram of TikTok heeft gestaan.

2 Iets is waar omdat het op het tv-nieuws kwam.

3 Iets is waar omdat mijn ouders het zeggen.

4 Iets is waar omdat mijn beste vriend het zegt.

5 Iets is waar omdat een wetenschapper het onderzocht heeft.

6 Iets is waar omdat het overeenkomt met mijn geloofsovertuiging of levensbeschouwing.

7 Iets is waar omdat het logisch klinkt.

8 Iets is waar omdat het met overtuigingskracht gezegd is.

In elk hoofdstuk zitten beslist onderwerpen waarover je meer wilt weten. Of inzichten die je wilt toetsen aan je eigen ervaringen. Onderzoek kan daarbij verrassende resultaten opleveren. Onderzoeken doe je niet zomaar. Daarvoor zijn er enkele stappen te zetten. Die stappen moeten goed doordacht zijn en gevolgd worden.

Welk onderwerp in dit hoofdstuk prikkelt je? Waarover wil je graag meer weten of wat wil je even controleren?Wiljeermee

aan de slag? Gebruik dan de QR-code om te weten welke stappen je moet zetten om als een goede onderzoeker gewaardeerd te kunnen worden.

Stappen in een eigen onderzoek
↑ Onderzoekscompetentie42THEMA1HOOFDSTUK1 ©VANIN

SYNTHESE

Psychologie

Psychologie gebruikt de wetenschappelijke methode om kennis te verzamelen over het gedrag en de mentale processen van individuen.

Het woord psychologie is samengesteld uit de Griekse woorden: - ψυχο- (psycho-), betekent 'ziel' of 'mentale activiteit', - λογία (-logy), betekent 'studie' of 'wetenschap'.

Wetenschap in de psychologie

Wetenschap is het systematisch verzamelen en ordenen van menselijke kennis door gebruik te maken van algemeen erkende methodes, met de bedoeling tot objectieve kennis te komen. Wetenschappelijk onderzoek is controleerbaar

Mensenkennis

Mensenkennis gaat over inzicht hebben in de motieven en beweegredenen van iemand. Wij beoordelen iemand vaak op basis van gedrag dat we waarnemen.

Bijvoorbeeld als je nieuwe buur je niet groet op straat denk je misschien: Dat ziet er geen vriendelijke man uit

De opkomst van wetenschappen: stromingen in de psychologie

Eind 19e eeuw maakte een nieuwe wetenschap zich los van de filosofie, die tot dan de enige wetenschap was die nadacht over hoe mensen denken en voelen en waarom ze dat zo doen. Zoals in de opkomende natuurwetenschappen (o.m. fysica, chemie) begonnen wetenschappers vanaf 1876 (zie VIP-kader over Wundt p. 19) via wetenschappelijk opgezette experimenten en proeven bepaalde aspecten van het menselijk gedrag te onderzoeken. Niet enkel denken over mensen maar ook steeds meer weten over mensen was het doel van de opkomende psychologie.

Stromingen

Tijden veranderen en het denken over mensen en over de samenleving verandert mee. Dat gaf aanleiding tot opeenvolgende stromingen in de psychologie. Elke nieuwe stroming was een reactie op een vorige en speelde in op nieuwe manieren van denken over de mens en de samenleving. Wel werden ideeën uit een vroegere stroming opgenomen en anders vertaald.

Soms ging het ook wel over nieuwe ‘modes’ of over vragen uit de samenleving over hoe we de mensen het best konden inzetten in een wisselend economisch denken en nieuwe productiesystemen.

Conclusie: een stroming is nooit ‘af’, nooit definitief. Zij is vaak de start voor een nieuwe stroming, als reactie of vanuit een anders denken over de mensen.

Een stroming heeft een geschiedenis. Een stroming kent een bepaald beeld over de mens.

Een keuze uit het toenemend aantal stromingen

1→ De psychodynamische stroming

Uitgangspunt: De levensgeschiedenis speelt een grote rol in hoe we denken en handelen. Voornamelijk wat in het onderbewuste is verdrongen omwille van o.m. angsten of pijnlijke ervaringen, blijft toch een invloed hebben op onze emoties en op ons denken en handelen.

1.1 1.1 1.2 1.2 1.2 ↑ KENNISCLIP 43THEMA1HOOFDSTUK1 ©VANIN

2→ Het behaviorisme

Uitgangspunt: Al ons gedrag (= behavior) is aangeleerd. We worden geboren met een blanco blad. Ons gedrag wordt aangeleerd door de omgeving die op een bepaalde manier reageert op ons gedrag.

3→ De humanistische psychologie

Uitgangspunt: Elke mens heeft de behoefte om te groeien en zich te ontwikkelen. Zo is de mens zelf verantwoordelijk voor zijn gedrag.

4→ De cognitieve psychologie

Uitgangspunt: De mens is een actief en creatief wezen. Mensen zijn informatieverwerkers, niet enkel wat kennis betreft, maar ook motivatie (waarom doet iemand iets), emoties, geheugen. Als mens ontwikkel je en leer je je hele leven lang.

5→ De systeemtheorie

Uitgangspunt: De mens wordt bekeken in relatie met zijn sociale omgeving, zijn sociaal systeem. Kenmerken van een persoon moeten niet gezien worden als uniek, maar als een kenmerk van de persoon in een bepaalde sociale context. De relatie tussen de persoon en zijn sociale omgeving staat centraal.

6→ De omgevingspsychologie

Uitgangspunten: Zoals in de systeemtheorie moet je de mens altijd zien in zijn omgeving. De omgevingspsychologie benadrukt ook het belang van de materiële omgeving, de leefomgeving. De mens leeft in een ecologisch systeem dat invloed op hem heeft.

De cognitieve ontwikkeling volgens Jean Piaget

De basisprincipes van de denkontwikkeling volgens Piaget Ervaringen in het dagelijks leven zijn de motor van de cognitieve ontwikkeling. —Ervaringen worden denkschema’s, wat het kind leerde uit zijn ervaringen.

Assimilatie: door nieuwe ervaringen past het kind in zijn ontwikkeling zijn denkschema’s voortdurend aan.

Accommodatie: het kind past zijn gedrag aan op basis van wat hij nieuw geassimileerd heeft.

Conclusie: kinderen bouwen tijdens hun ontwikkeling actief kennis op door de wereld om zich heen te verkennen.

Fasen in de ontwikkeling van het denken volgens Piaget Stadium 1 – Sensomotorisch stadium (0 – 18 maanden)

Tijdens al zijn dagelijkse ervaringen leert het kind veel over de hem omringende wereld via zijn zintuigen (= sensorisch). Ook wanneer hij beweegt en dingen doet slaat hij ervaringen op als denkschema’s (=

Stadiummotorisch).2–

Preoperationeel stadium (18 maanden – 6 jaar)

Het aantal ervaringen neemt enorm toe. Het denken krijgt daardoor heel wat nieuwe informatie die het omzet in denkschema’s, operaties.

De peuter zit er wel soms behoorlijk naast, dat denken van hem moet nog beter, vandaar dat Piaget het de preoperationele fase noemde (het Latijnse woord pre betekent ‘voor’).

Stadium 3 – Concreet operationeel stadium ( 6 – 12 jaar)

In de lagere school kan het kind wel al juist en logisch redeneren. Maar enkel over concrete dingen en praktische problemen die hem gesteld worden. Hij maakt nog fouten maar duidelijk minder.

Stadium 4 – Formeel operationeel stadium (vanaf 12 jaar)

Vanaf 12 jaar (ongeveer) kan de puber en adolescent nadenken over abstracte zaken. Bij een vraag of probleem kan hij rekening houden met meerdere mogelijke oplossingen en hypotheses formuleren (dat noemen we hypothetisch-deductief denken).

1.3 1.3 44THEMA1HOOFDSTUK1 ©VANIN

Verloopt ontwikkeling continu of discontinu?

Je kunt de ontwikkelingspsychologen alvast in twee groepen onderverdelen: degenen die ervan uitgaan dat de ontwikkeling van onze mogelijkheden continu verloopt. En degenen die denken dat het proces discontinu verloopt.

1→ De continue ontwikkeling is een geleidelijke toename of uitbreiding van dezelfde soort vaardigheden die er in het begin al waren.

2→ Psychologen die uitgaan van een discontinue ontwikkeling van de mogelijkheden geloven dat kinderen een unieke manier van denken, voelen en gedragen hebben. Die zou erg verschillen van de manier van denken, voelen en gedragen bij volwassenen.

Fasen in de taalverwerving

1→ De prelinguale fase

—Al vroeg communiceert de baby met zijn lichaamstaal en maakt geluidjes (vocaliseren). Een spel waarbij hij ervan geniet dat een bepaalde mondstand bij uitademen een klank produceert.

2→ De vroeglinguale fase

—Van 18 tot 24 maanden: zinnen van twee woorden.

—De peuter is erg nieuwsgierig: ‘Wa is da?’ of ‘Isse da?’

—Vanaf 24 maanden: meerwoordzinnen, minstens twee woorden met fouten tegen verbuigingen van naamwoorden en vervoegingen van werkwoorden, bv. ‘Ik heb da gekoopt.’

3→ De differentiatiefase

—Het kind speelt graag met taal: rijmen, taalspelletjes.

—Het heeft al interesse voor letters.

—Overextensie: ‘banaan’ voor alle fruit

—Onderextensie: alleen de eigen beer wordt als 'beer' benoemd.

4→ Voltooiingsfase

—Het kind beheerst de taal al vrij goed, gebruikt vaak moeilijke woorden en maakt minder grammaticale

—Hetfouten.beseft

ook dat taal aan sociale regels onderworpen is, dat taal ook humor kan hebben.

Kohlberg als onderzoeker

Anders dan Piaget die zijn onderzoek enkel bij witte kinderen uitvoerde binnen de Westerse cultuur, deed Kohlberg cross-cultureel onderzoek. Hij onderzocht grote groepen kinderen, jongeren en volwassenen verspreid over verschillende culturen.

De stadia van morele ontwikkeling

Het premorele niveau

Voorafgaand aan de zes stadia van Kohlberg is er het premorele niveau. Tijdens de eerste levensmaanden laten kinderen zich leiden door gevoelens: plezier en pijn. Vandaar: goed is wat plezier geeft. Kwaad is alles wat pijn

Daarnadoet. zijn er drie niveaus met telkens twee stadia van ontwikkeling.

1.4 1.5 45THEMA1HOOFDSTUK1 ©VANIN

Het preconventionele niveau

Stadium 1 = Goed is wat me geen straf maar een beloning oplevert.

Stadium 2 = Goed is wat wederzijds voordeel geeft.

Het conventionele niveau

Stadium 3 = Goed is wat beantwoordt aan de verwachtingen.

Stadium 4 = Goed is wat de groep verwacht en de sociale orde in stand houdt.

Het postconventionele niveau

Stadium 5 = Goed is wat democratisch is overeengekomen.

Stadium 6 = Goed is wat universeel rechtvaardig is.

Bordschema

Psychologie

Wetenschappelijke methode ( ↔ pseudowetenschappen)

StromingenContrObjectiefSystematischoleerbaarindepsychologie

Psychodynamische stroming (onbewuste, verdringing …)

Behaviorisme (blanco blad, gedrag is aangeleerd …)

Humanistische psychologie (behoefte om te groeien, zelfrealisatie)

Cognitieve psychologie (mens = actief/creatief wezen, levenslang leren ...)

Systeemtheorie (mens in relatie met sociale omgeving)

Omgevingspsychologie (mens ook in relatie met materiële omgeving)

Piaget: ontwikkeling van het denken

1 Sensomotorisch stadium

2 stadium

3 operationeel stadium

4 stadium

verband tussen denkontwikkeling en taalontwikkeling

Fasen in de taalverwerving (gevoelige periode hypothese)

1 Prelinguale fase

2 Vroeglinguale fase

3

4 Voltooiingsfase

Stadia in de morele ontwikkeling: Kohlberg (cross-cultureel onderzoek)

Premoreel niveau

Preconventioneel niveau

Conventioneel niveau

Postconventioneel niveau

Preoperationeel
Concreet
Formeel operationeel
Differentiatiefase
Mensenkennis 46THEMA1HOOFDSTUK1 ©VANIN

JIJ EN IK, WE VERSCHILLEN VAN ELKAAR

WAAROVER GAAT DIT HOOFDSTUK?

In dit hoofdstuk gaat het over verschillen tussen mensen. Het kunnen verschillen van allerlei aard zijn, van een diversiteit waarvoor er niet slechts één enkele verklaring is. Aan de hand van voorbeelden leer je afwegingen maken: zijn de verschillen te wijten aan onze erfelijke aanleg of zijn ze het gevolg van omgevingsfactoren die een rol spelen in onze ontwikkeling?

Hoe we als maatschappij omgaan met die verschillen is een hele uitdaging. Welke argumenten kunnen we geven voor of tegen de manier waarop we omgaan met verschillen tussen mensen?

WAT LEER IK IN DIT HOOFDSTUK?

Ik kan tendensen in een samenleving afleiden uit de manier waarop wordt omgegaan met verschillen tussen mensen.

Ik kan mijn eigenschappen en mijn beperkingen in verband brengen met aanlegfactoren en/ of omgevingsfactoren (nature en nurture).

Ik kan het belang afwegen van inclusie voor een persoon en voor de samenleving.

Ik kan in discussie gaan met anderen over het belang van aanleg en milieu bij bepaalde politieke opvattingen en geloofsopvattingen.

nature – nurture – het nature-nurturedebat – diversiteit – inclusie – handicap –verstandelijke handicap – afhankelijke variabelen – onafhankelijke variabelen

Vink aan wat je in de loop van dit hoofdstuk hebt geleerd.
HOOFDSTUK 2
47THEMA1HOOFDSTUK2 ©VANIN

INTRO

Zeggen dat er verschillen zijn tussen mensen is een open deur intrappen. Misschien ben jij positiever ingesteld dan je zus, heb je minder aanleg voor pianospelen dan je beste vriend of ben je door hard te studeren veel beter in wiskunde dan een jaar geleden en haal je intussen betere punten dan je klasgenoot voor wie het schijnbaar allemaal vanzelf ging.

De verschillen kunnen zitten in hoe we zijn, maar ook in wat we kunnen, hoe we eruitzien en hoe we de wereld waarnemen en beleven …

1

Geef telkens drie mogelijke redenen voor de verschillen tussen mensen.

a Cristiano Ronaldo is een betere voetballer dan mijn vader.

b Toen mijn zus Meyram vier jaar was kon zij al veel meer woordjes lezen dan ik toen ik vier jaar was.

c Mijn opa wordt vaak heel emotioneel als hij over zijn kindertijd praat. Oma heeft dat veel minder.

d Beroepsmuzikanten zijn topsporters.

e Van Kasper zeggen ze dat hij talent heeft voor wiskunde, toch merkt zijn leerkracht op dat hij minder vooruitgaat dan Aberahim.

BREINBREKER

In dit hoofdstuk zul je in vier stappen een antwoord formuleren op deze breinbreker:

“Verschillen tussen mensen verklaren, hoe doe je dat?”

Forum

Wat denk je nu al: duid bij elke stelling je keuze aan. Geef met enkele sleutelwoorden telkens twee argumenten voor je keuze.

1StellingenVerschillen

tussen mensen zijn aangeboren, het is een kwestie van aanleg die voortkomt uit ons DNA.

2 Verschillen tussen mensen komen tot stand door invloeden van de omgeving: opvoeding, cultuur, ervaringen …

3 Verschillen tussen mensen komen tot stand door een ingewikkelde mix van aanleg en omgevingsinvloeden.

 
 
  321Argumenten48THEMA1HOOFDSTUK2 ©VANIN

PARCOURS

STAP 1 Ben je zo geboren of geworden?

Wat maakt ons tot wie we zijn? Dat is een vraagstuk waar de mens zich al eeuwenlang mee bezighoudt. Is het vooral ons DNA, het erfelijk materiaal dat we hebben meegekregen van onze ouders, dat ons bepaalt? Of is het toch eerder het milieu waarin we opgroeien; onze omgeving, onze (op)voeding, onderwijs … Spoiler-alert: het antwoord is complex.

Het nature-nurturedebat

1 Aangeboren of verworven?

a Benoem twee eigenschappen van jezelf die volgens jou aangeboren zijn.

b Benoem twee eigenschappen van jezelf die je volgens jou gekregen hebt via je opvoeding.

c Bespreek klassikaal de indeling die ieder heeft gemaakt. Ben je het met de indeling van je klasgenoten eens? Waarom (niet)?

Het nature-nurturedebat 2.1

De discussie over de verklaring van verschillen tussen mensen – in uiterlijk, persoonlijkheid, mentale en intellectuele capaciteiten enzovoort – noemen we het

Naturenature-nurturedebat

staat voor alles wat we via ons genetisch materiaal – ons DNA – hebben meegekregen van onze ouders. Het wordt ook wel onze aanleg genoemd. Nurture verwijst dan weer naar alles wat van buitenaf een invloed op ons uitoefent, omstandigheden en ervaringen, opvoeding, levensstijl en milieufactoren.

De aanhangers van het nature-standpunt verklaren individuele verschillen voornamelijk vanuit erfelijke factoren. De aanhangers van het nurture-standpunt wijten de verschillen aan het (opvoedings)milieu.

In de filosofie werd de nature-nurturediscussie oorspronkelijk gevoerd vanuit de vraag hoe het komt dat mensen kennis opdoen. Die vraag lag aan de basis van de strijd tussen nativisme en empirisme. Twee grote namen van die strekkingen zijn respectievelijk Descartes en Locke.

49THEMA1HOOFDSTUK2 ©VANIN

VIP

René Descartes (1596-1650) is een Franse filosoof van het begin van de 17e eeuw. Hij was een rationalist. Dat wil zeggen dat hij ervan overtuigd was dat ons verstand de basis van kennis is en dus tot stand komt onafhankelijk van zintuiglijke waarneming. Hij geloofde dat kennis bij geboorte in aanleg aanwezig is. Hij is bekend van de uitspraak Ik denk dus ik ben (Cogito ergo sum) Hij is dus een voorstander van het nativisme.

VIP John Locke (1632-1704) is een Engelse filosoof van de 17e eeuw. Hij was een empirist: hij meende dat kennis tot stand komt via de zintuiglijke waarneming. Volgens hem is het verstand van de mens bij de geboorte een onbeschreven blad (tabula rasa). Om tot kennis te komen is zintuiglijke waarneming en reflectie daarop nodig.

2 Bekijk het schema hieronder en voer de opdrachten uit.

a Vul de zin aan.

Nativisme komt overeen met het -perspectief. Empirisme komt overeen met het -perspectief.

b Duid de kenmerken die horen bij nativisme aan met blauw en de kenmerken die horen bij empirisme met groen.

Verdedigt het standpunt dat bepaalde kennis aangeboren is.

Beweert dat alle kennis tot stand komt op basis van ervaring.

Gaat ervan uit dat menselijk gedrag wordt bepaald door genetische eigenschappen.

RationalismeNativisme

Volgens de filosoof Jean-Jacques Rousseau zijn mensen van nature goed maar bederft de beschaving hen, omdat die hen onderdrukt en hen in conventies en rollen duwt.

Daardoor wordt de mens volgens hem onecht, hebzuchtig en ijdel.

Empirisme

Beweert dat alle kennis aangeleerd moet worden.

Gelooft dat mensen geboren worden met de mogelijkheid om prikkels waar te nemen en dat het leren maar een kleine rol speelt bij de ontwikkeling in wat wij waarnemen.

Zegt dat ons gedrag wordt gevormd door onze ervaringen binnen een cultuur.

Plato (427 v.C.-347 v.C.) stelde dat onze ziel al kennis bevat voor hij in ons lichaam terechtkomt.

50THEMA1HOOFDSTUK2 ©VANIN

Het nature-perspectief gaat ervan uit dat men grotendeels gevormd wordt door de genen. De genetische samenstellingen en eigenschappen bepalen wat men wel of niet kan en hoe men ontwikkelt. De ontwikkeling gebeurt spontaan via groei en rijping van het organisme. De mens heeft in de kiem een aantal predisposities (geschiktheden, voorbestemdheid, ook het genotype genoemd) die zich ontwikkelen. Het enige wat onze omgeving moet doen, is gunstige omstandigheden bieden en niets in de weg leggen van onze ontwikkeling. Zo zal de stimulerende of beperkende invloed van de omgeving bepalen welke kenmerken de persoon zal vertonen (het fenotype).

Genotype en fenotype zijn begrippen uit de erfelijkheidsleer of genetica. Dat is de studie die zich bezighoudt met verschijnselen van erfelijkheid, met het verband tussen de eigenschappen van een organisme en die van zijn voorouders en nakomelingen.

Ons erfelijk materiaal staat ‘geschreven’ in onze genen. Het geheel aan erfelijke informatie (al onze genen samen) zit in elke cel. We noemen het ons DNA. Daarin staat alle informatie die nodig is om de bouw van ons lichaam en de werking ervan te regelen. Niet alles wat in ons DNA staat, zal tot uiting komen. Sommige informatie wordt niet gebruikt of komt niet tot uiting onder invloed van omgevingsfactoren. Zo ontstaat het verschil tussen het genotype en het fenotype. Het genotype is hoe een bepaalde eigenschap in het DNA van een organisme staat Hetbeschreven.fenotype is hoe het organisme er daadwerkelijk uitziet. Neem bijvoorbeeld een flamingo. Een flamingo is van nature wit, dat is het genotype. Door hun voedsel, algen en kleine kreeftjes, kleuren hun veren roze. Het fenotype is dus een roze

Hetvogel.

nurture-perspectief gaat ervan uit dat individuen ‘onbeschreven bladen’ zijn. Nog niets van hun ontwikkeling staat van tevoren vast. Men gaat ervan uit dat men gevormd wordt door de sociale omgeving waarin men zich bevindt en de sociale interacties die daar plaatsvinden. De omgeving is bepalend voor de ontwikkeling.

Nature-nurture 2.2
51THEMA1HOOFDSTUK2 ©VANIN

STAP 2 Nature versus nurture: kiezen of delen?

Het nature-nurturedebat kent een woelige geschiedenis. Pas in de loop van de tweede helft van de vorige eeuw werd het idee dat beide factoren een rol spelen algemener aanvaard. Daarvoor was het lange tijd een of-of verhaal.

Nature óf nurture

Lange tijd was er een soort slingerbeweging tussen het nature- en het nurture-perspectief. Periodes dat men verschillen tussen mensen bijna uitsluitend herleidde tot aanleg, wisselden af met periodes dat men ervan overtuigd was dat de omgeving alles in de ontwikkeling bepaalt. De ‘voorkeur‘ had meer te maken met ideologische overtuigingen over mens en samenleving dan met wetenschappelijke feiten.

Wanneer je vertrekt vanuit een nature-standpunt, ga je ervan uit dat de aangeboren eigenschappen zich autonoom zullen ontwikkelen. Omgekeerd betekent dat natuurlijk ook dat wat er niet in zit, er ook niet uit zalDiekomen.opvatting leidt tot pedagogisch pessimisme: wat kun je immers nog aan jezelf veranderen, als al je mogelijkheden en eigenschappen al vastliggen bij je geboorte?

Het empirisme zorgt dan weer voor pedagogisch optimisme: als je bij je geboorte een onbeschreven blad bent, is een grote invloed van vorming en opvoeding op je persoonlijkheid mogelijk. Het kind kan worden ‘gekneed’ tot wat je maar wilt.

We bekijken twee ideologische overtuigingen uit de 20e eeuw, die zich elk aan een ander uiterste van het spectrum tussen nature en nurture bevinden: het communisme en het nazisme.

1 Aan de nurture-kant vind je het marxisme met de overtuiging dat iedere mens in principe gelijk is en dat verschillen tussen mensen het gevolg zijn van economische, sociale en politieke factoren. Zo ontstond het geloof in de maakbare mens en de maakbare maatschappij.

Verklaar de volgende uitspraak van Karl Marx:

Vermits de mens door de omstandigheden gemaakt wordt, moeten wij de omstandigheden menselijk maken.

52THEMA1HOOFDSTUK2 ©VANIN

2 Aan de andere kant van het spectrum – bij de nature-benadering – vind je het nazisme: verschillen tussen mensen en rassen zijn aangeboren. De superioriteit van het ene ras boven het andere is dus iets natuurlijks. Het politieke beleid ging hiervan uit: om een sterke maatschappij op te bouwen moet alles wat ‘inferieur’ is, geëlimineerd worden. Ga op zoek naar manieren waarop (onder meer) het nazisme de maatschappij probeerde te ‘zuiveren’ van ‘inferieure’ mensen.

3 Na de Tweede Wereldoorlog werden wetenschappers heel voorzichtig als het erom ging kenmerken van mensen aan biologische factoren te wijten. De slinger sloeg dus weer door naar de nurture-kant. Waarom is dat niet zo gek?

4 Ook aan de nurture-kant zijn er schrijnende dingen gebeurd. Lees het verhaal van David Reimer en beantwoord de vragen.

David Reimer werd geboren als jongen – bij zijn geboorte heette hij Bruce – als deel van een tweeling. Toen hij acht maanden oud was, werden hij en zijn broer besneden, maar er liep iets mis en zijn penis raakte verbrand. Enkele maanden later kregen zijn ouders het advies van psycholoog John Money (John Hopkins University) om Bruce als een meisje op te voeden, met behulp van chirurgische en hormonale ingrepen en psychologische begeleiding. Gendertypisch gedrag kon je volgens hem aanmoedigen of afremmen. Zo werd Bruce voortaan Brenda.

53THEMA1HOOFDSTUK2 ©VANIN

a Hoe is Davids verhaal afgelopen?

b Hoe is dit een goed voorbeeld van een (te) ver doorgedreven nurture-benadering?

c Wat kun je uit dit tragisch mislukte experiment afleiden over genderidentiteit?

Nature én nurture

Waarschijnlijk voel je al aan dat een verklaring vanuit één perspectief veel te eenvoudig is. Vandaag gaat de wetenschap uit van een intense interactie tussen nature en nurture, tussen DNA en omgeving. Toch zijn er ook vandaag nog altijd aanhangers van de ene of de andere kant. Als je een kant kiest (óf nature, óf nurture) zit je vast in een erg reductionistische manier van redeneren: men herleidt een complex verschijnsel als het menselijk gedrag of de persoonlijkheid, tot één oorzaak. Uit dagelijkse ervaring blijkt dat het niet zo eenvoudig is.

5 Neem bijvoorbeeld overgewicht: Er zijn mensen die denken dat iemand met overgewicht vast ongezond eet en niet genoeg beweegt. Maar klopt dat wel?

54THEMA1HOOFDSTUK2 ©VANIN

6 Welke kenmerken worden bepaald door nature, welke door nurture, en bij welke kenmerken spelen zowel nature als nurture een rol? Vul het diagram aan.

1 sproeten 5 depressie 2 haarlengte 6 natuurlijke haarkleur3

de taal die je spreekt 7 lichaamsgewicht 4 de kleur van je ogen 8 downsyndroom

9 bloedgroep 10 openheid 11 lichaamslengte

Nature Nurture

Vandaag gaan wetenschappers ervan uit dat ervaringen en invloeden uit je omgeving een effect hebben op de werking van je genen. Maar dat anderzijds je genen ook bepalen welk effect je omgeving op je heeft. We onderscheiden drie mogelijke verhoudingen in de samenhang tussen erfelijkheid en milieu/omgeving.

1→ Een positieve samenhang

Zowel in het erfelijk materiaal van het kind als in zijn milieu zitten elementen die de ontwikkeling een bepaalde richting doen uitgaan; beide elementen ondersteunen eenzelfde richting.

2→ Een reactieve samenhang

De omgeving kan anders reageren op kinderen met een verschillende erfelijke aanleg. Die andere reactie zal de persoonlijkheidsontwikkeling beïnvloeden en een bepaald kenmerk versterken.

3→ Een actieve samenhang

In functie van zijn erfelijke aanleg zal het kind een passend milieu opzoeken of opbouwen. Tegelijk beïnvloedt die ‘gekozen’ omgeving op zijn beurt weer de verdere ontwikkeling van de aanleg.

Nature én nurture
2.3 55THEMA1HOOFDSTUK2 ©VANIN

7 Breng de onderstaande voorbeelden in verband met de verhoudingen tussen erfelijkheid en omgeving.

a Leerkrachten kunnen zich tegenover verstandelijk erg begaafde jongeren anders gaan gedragen dan tegenover minder begaafde jongeren.

b Anje is van nature nieuwsgierig. Een echte wijsneus. Elke woensdagnamiddag vind je haar in de bibliotheek.

c De ouders van Kaat zijn heel muzikaal aangelegd. Ze zijn allebei beroepsmuzikant. De kans is groot dat Kaat over een aantal erfelijk bepaalde mogelijkheden beschikt, en bovendien wordt ze in een milieu opgevoed waar muziek nooit ver weg is.

Good to know Gevoelige periodes

Een goed voorbeeld uit het domein van de psychologie, dat de interactie tussen nature en nurture aantoont, zijn de gevoelige periodes.

Ieder kind wordt geboren met verschillende mogelijkheden (potenties - nature). In elke levensfase kunnen bepaalde potenties al dan niet tot ontwikkeling komen. Sommige van die potenties kunnen maar in een bepaalde fase van het leven ten volle tot ontwikkeling komen onder invloed van omgevingsfactoren (nurture). Die periode noemen we de gevoelige periode. Als in die periode niet de nodige stimulansen uit de omgeving komen, is het moeilijk, zoniet onmogelijk, om in een latere fase die eigenschap of dat potentieel volledig tot uiting te laten komen. Een bekend voorbeeld hiervan is taalontwikkeling. De gevoelige periode hiervoor loopt tot zes- à zevenjarige leeftijd (zie hoofdstuk 1).

56THEMA1HOOFDSTUK2 ©VANIN

Afhankelijke en onafhankelijke variabelen

Bij een wetenschappelijk experiment naar lichaamsgewicht onderzoeken we het effect van één factor op een andere factor.

De factor waarvan we willen weten of die invloed heeft op een andere factor noemen we in het experiment de onafhankelijke variabele. Als die variabele invloed heeft, verwachten we dat, als we er iets aan veranderen, we ook een verandering zullen zien in de andere factor.

De factor waarvan we verwachten dat die zal veranderen onder invloed van de onafhankelijke variabele noemen we de afhankelijke variabele

In dit geval is het kenmerk (bijvoorbeeld lichaamsgewicht) de afhankelijke variabele

In het experiment zul je dus de onafhankelijke variabele waarvan je de invloed wilt onderzoeken, veranderen. Vervolgens ga je kijken of er ook een verandering te meten is in de afhankelijke variabele.

Als je de invloed van één onafhankelijke variabele wilt weten, dan moet je zeker zijn dat andere onafhankelijke variabelen hetzelfde blijven. Anders kun je niet weten of je werkelijk de invloed van de onafhankelijke variabele meet die je wilt onderzoeken.

In de nature-nurturediscussie is een bepaald kenmerk van mensen de afhankelijke variabele en erfelijkheids- en omgevingsfactoren zijn de onafhankelijke variabelen

8 Hoe weet je eigenlijk welk aandeel bepaald wordt door erfelijkheid en welk aandeel door de omgeving? Beantwoord de onderstaande vragen en maak daarbij gebruik van de termen uit kenniskader 2.4. We vertrekken vanuit een concrete onderzoeksvraag: 'Zorgen suikerhoudende dranken voor een toename in lichaamsgewicht?'

a De afhankelijke variabele in de onderzoeksvraag is De onafhankelijke variabele is .

b Schrap wat niet past: De onafhankelijke variabele in de onderzoeksvraag is een erfelijkheidsfactor/omgevingsfactor.

c Welke onafhankelijke variabele(n) moet je onder controle houden om zeker te zijn dat je enkel de invloed van suikerhoudende dranken op lichaamsgewicht meet?

2.4
57THEMA1HOOFDSTUK2 ©VANIN

Good to know

Tweelingenonderzoek

De invloed bepalen van erfelijkheid en omgeving is geen gemakkelijke opdracht. Zeker omdat je intussen weet dat ze bij de meeste kenmerken allebei een rol spelen.

Gelukkig kent de natuur een heel bijzonder fenomeen: Tweelingentweelingen.

spelen een belangrijke rol in het onderzoek naar de invloed van erfelijkheid en omgeving op menselijke eigenschappen en aandoeningen.

Eeneiige tweelingen zijn voor ongeveer 100 % gelijk in hun genetisch materiaal. Ook hebben ze op veel vlakken een zeer gelijkaardige omgeving. Normaal gesproken groeien ze op in hetzelfde gezin, in dezelfde buurt.

Twee-eiige tweelingen delen gemiddeld 50 % van hun genetisch materiaal, maar kennen evenveel gelijkenissen in hun omgeving. Het enige verschil tussen eeneiige en twee-eiige tweelingen is dus die 50 % genetische (nature) invloed.

Wanneer een eeneiig tweelingpaar meer op elkaar lijkt met betrekking tot een bepaald kenmerk, kunnen we daar dus uit afleiden dat erfelijkheid bij dat kenmerk een grotere rol speelt.

Bij vrijwel alle menselijke kenmerken - variërend van gewicht, lengte, persoonlijkheid en IQ tot leefgewoonten, psychische stoornissen en ziekte - speelt erfelijke aanleg een rol. Eeneiige tweelingen hebben een identiek DNA-profiel en door hen te vergelijken met twee-eiige tweelingen en ‘gewone’ broers en zussen kunnen onderzoekers de invloed van genetische aanleg en de omgeving op opgroeiende kinderen van elkaar onderscheiden.

Level up! - Epigenetica

Stress, leefstijl, gedrag of bijvoorbeeld luchtvervuiling kunnen invloed hebben op onze gezondheid en ontwikkeling. Maar ook op die van onze (klein)kinderen. De genen (de DNA-code) zelf veranderen dan niet, maar het is alsof sommige genen uit of aan gaan staan door gebeurtenissen of omstandigheden.

Onderzoekers hebben ontdekt dat bijvoorbeeld stress en roken invloed kunnen hebben op je genen. Door epigenetische veranderingen wordt de functie van een gen anders, zonder dat de DNA-code verandert.

Je kunt het vergelijken met de letters in het verhaal van een boek. Alle letters in het boek zijn de code van het DNA. De letters zijn hetzelfde gebleven, maar je hebt één letter gemarkeerd met een markeerstift. De letter (de code) is niet veranderd en ook het verhaal (al het DNA) niet. Maar de epigenetische verandering (de markering) maakt dat het gen toch anders werkt.

58THEMA1HOOFDSTUK2 ©VANIN

Epigenetische veranderingen kunnen dus ontstaan omdat genen door bijvoorbeeld stress, roken of eetgewoontes aan of juist uit worden gezet. Op een gen ligt de informatie om een eiwit aan te maken. Al die eiwitten hebben een taak in het lichaam. Als een gen actief is, wordt het eiwit aangemaakt en kan het zijn werk doen. Als het gen inactief wordt, wordt het eiwit niet meer gemaakt en kan het eiwit zijn taak dus niet meer uitvoeren.

Gaat het bijvoorbeeld om een eiwit dat een rol speelt bij de ontwikkeling van de hersenen, dan kan het inactief maken van dat eiwit ervoor zorgen dat er iets mis gaat met de ontwikkeling van de hersenen.

Als in je leven epigenetische veranderingen ontstaan, kun je die ook doorgeven aan eventuele kinderen. Een mooi voorbeeld daarvan is de hongerwinter in Nederland. In de periode 1944-1945 hadden veel mensen veel te weinig te eten. Het effect daarvan op vrouwen die in die tijd zwanger waren, is onderzocht. Sommige groeigenen bleken anders te staan afgesteld. Door die andere afstelling van onder meer het IFG2-gen, hadden de kinderen die uit de zwangerschap in die tijd geboren werden op latere leeftijd meer gezondheidsproblemen, zoals overgewicht, een hoog cholesterolgehalte en meer kans op harten vaataandoeningen.

Nature-nurture en onze persoonlijkheid

In het derde jaar leerde je over persoonlijkheid. We hebben dat toen als volgt omschreven: een uniek en stabiel patroon van psychologische kenmerken en gedragskenmerken waardoor de ene mens zich van de andere onderscheidt.

Persoonlijkheid bestaat uit verschillende componenten zoals temperament, karakter en constitutie, maar ook intelligentie, gender/geslacht en geheugen. Al die componenten komen tot stand vanuit een samenspel tussen nature- en nurturefactoren.

Je temperament bijvoorbeeld, hangt af van de gevoeligheid voor bepaalde neurotransmitters, maar wordt ook bepaald door de socialisatie-ervaringen tijdens je leven.

Intelligentie heeft een sterke genetische component, maar zonder stimulans uit de omgeving (bijvoorbeeld door middel van onderwijs) komt je volledige potentieel waarschijnlijk niet tot ontwikkeling.

59THEMA1HOOFDSTUK2 ©VANIN

Er zijn ontelbaar veel verschillen tussen mensen. Nature en nurture spelen allebei een rol in je ontwikkeling en gaan continu in interactie. Je bent als het doek waarop nature en nurture het schilderij creëren van jouw unieke zelf.

1 Welke verschillen tussen mensen komen in je op?

a Maak per twee een lijst van vijftien verschillen tussen mensen. Zoek er vijf per ontwikkelingsdomein: fysiek, cognitief en socio-emotioneel.

b Verzamel de verschillen klassikaal en breng ze onder in categorieën.

Talent of beperking?

We komen allemaal ter wereld met een set aan mogelijkheden en beperkingen. Je zou kunnen zeggen dat we een genetisch potentieel meekrijgen dat, onder invloed van omgevingsfactoren meer of minder tot ontwikkeling komt. Eerder in dit hoofdstuk hebben we dat aanleg genoemd. Als iemand een heel grote aanleg voor iets heeft, dan noem je dat zijn talent.

2 Bekijk de foto’s van bekende personen en vul het antwoord op de vragen aan in de tabel.

a Wat zijn volgens jou de talenten van die mensen?

b Welke omgevingsfactoren hebben ertoe bijgedragen dat ze hun aanleg konden ontwikkelen?

c Welke persoonlijkheidskenmerken hebben ertoe bijgedragen dat ze hun aanleg konden ontwikkelen?

STAP 3 Op welke manieren verschillen wij van elkaar?
Talent OmgevingsfactorenPersoonlijkheidskenmerken Kylian Mbappé Ed Sheeran
60THEMA1HOOFDSTUK2 ©VANIN

StephenZendaya

Handicap en beperking

Soms zijn verschillen vervelend, wanneer een eigenschap te zeer afwijkt van ‘de norm’: heel mager zijn of net een grotere maat hebben, weinig haar op je hoofd hebben, heel verlegen zijn, een lage intelligentie hebben, geregeld opvliegend reageren, sociale clues niet begrijpen …

Maar af en toe is er iets aan de hand, wat het je moeilijk maakt een ‘gewoon’ leven te leiden. In dat geval spreken we van een beperking of zelfs van een handicap

Het VAPH (Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap) omschrijft een handicap als volgt: ‘Elk langdurig en belangrijk participatieprobleem van een persoon dat te wijten is aan het samenspel tussen functiestoornissen van mentale, psychische, lichamelijke of zintuiglijke aard, beperkingen bij het uitvoeren van activiteiten en persoonlijke en externe factoren.’

De woorden beperking en handicap worden vaak door elkaar gebruikt. Ze betekenen echter niet Wanneerhetzelfde.jedoor een functiestoornis (een stoornis in het functioneren van een orgaan of lichaamsdeel) iets niet kunt, spreken we van een beperking. Als door die beperking een bepaalde rolvervulling moeilijk of onmogelijk wordt (bijvoorbeeld onderwijs volgen, deelnemen aan het sociaal leven ...) spreken we van een handicap.

Hawking JIJ 2.5
61THEMA1HOOFDSTUK2 ©VANIN

Uit de definitie van handicap van het VAPH blijkt dat niet elke stoornis of beperking een handicap hoeft te zijn. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat je er daardoor geen moeite mee hebt of dat de omgeving er niet op reageert. Zelfs eigenschappen die niet omschreven worden als een stoornis kunnen het moeilijk maken om goed te functioneren in de maatschappij.

3 Ontleed de definitie van handicap

Om de vragen te beantwoorden kun je de website van het VAPH raadplegen.

a Wat wordt bedoeld met 'een participatieprobleem'?

b Geef enkele voorbeelden van participatie.

c Wat bedoelt VAPH met ‘langdurig en belangrijk’?

d Waarom denk je dat langdurig en belangrijk aan de definitie zijn toegevoegd?

e Een handicap is te wijten aan een samenspel tussen verschillende factoren. Welke?

62THEMA1HOOFDSTUK2 ©VANIN

4 Kun je in de volgende gevallen spreken van een handicap? Geef aan de hand van de definitie aan waarom wel of niet.

a Je bent bijziend en hebt een bril nodig.

b Je hebt een ongeval gehad en je moet verschillende operaties ondergaan om de breuken te herstellen.

c Je bent geboren met het syndroom van Down.

d Door een ongeval heb je een hersenletsel opgelopen waardoor je geregeld ernstige epilepsieaanvallen hebt.

Psychische of mentale verschillen en problemen

We zoomen in op verschillen tussen mensen met betrekking tot het mentale: onze emotionele, cognitieve en sociale vaardigheden.

5 Wat zijn jouw:

a emotionele vaardigheden?

b cognitieve vaardigheden?

c sociale vaardigheden?

63THEMA1HOOFDSTUK2 ©VANIN

6 Op elk van die terreinen kunnen we moeilijkheden hebben. Die kunnen verschillende gradaties aannemen.

a Aan welke psychische of mentale moeilijkheden denken jullie?

b Ga terug naar de definitie van handicap en beperking in kenniskader 2.5. Zijn er volgens jou moeilijkheden die je hierboven beschreven hebt die je een handicap zou kunnen noemen?

Mentaal of psychisch? Handicap of stoornis?

De woorden mentaal en psychisch worden vaak door elkaar gebruikt. Het is niet zo eenvoudig om ze echt van elkaar te onderscheiden.

We merken dat we de twee termen in ons dagelijks taalgebruik soms vermengen; zo spreken we zowel van mentale als van psychische gezondheidszorg.

Maar soms gebruiken we maar één term: we spreken van een mentale, en niet van een psychische beperking of handicap.

We spreken sneller van een psychische dan van een mentale stoornis als het gaat over problemen met emotionele of sociale vaardigheden. Maar gaat het over een leerstoornis (probleem met een cognitieve vaardigheid) dan zeggen we weer eerder het een mentale stoornis is en niet een psychische stoornis …

Kun je nog volgen? We zullen hier vertrekken van ‘mentaal’ als overkoepelende term.

‘Het mentale’ kunnen we onderverdelen in emotionele, cognitieve en sociale vaardigheden.

Emotionele vaardigheden hebben te maken met inzicht en omgaan met de eigen gevoelens en die van anderen. Het gaat over uiten, ontwikkelen en reguleren van emoties.

Cognitieve vaardigheden hebben te maken met het verwerken van informatie. Dit gaat over aandacht, geheugen, oriëntatie, taal …

Sociale vaardigheden zijn nodig bij contacten met anderen: luisteren, feedback geven, je mening geven, grenzen kunnen trekken, opkomen voor jezelf, omgaan met kritiek …

Zijn er problemen op deze terreinen, dan hangt de naam die we eraan geven af van de impact van die problemen op het leven.

Zoals we hebben gezien bij de definitie van handicap, moet er een ernstige impact zijn op de participatiemogelijkheden van de persoon, langdurig, op verschillende terreinen in het leven. Is dat niet zo, maar is er wel een mogelijk sprake van ‘last’, dan spreken we eerder van een stoornis.

2.6

64THEMA1HOOFDSTUK2 ©VANIN

a Zoek enkele verstandelijke handicaps op die een het gevolg zijn van een genetische oorzaak.

b Op welke andere manieren kan een verstandelijke handicap nog ontstaan?

Good to know

Aangeboren, erfelijk of genetisch?

Je kunt geboren worden met een aandoening, afwijking of stoornis. We zeggen dan dat die aandoening, afwijking of stoornis aangeboren is. Soms is dat al snel na de geboorte duidelijk. Soms blijkt dat pas later in het leven. Soms weten dokters precies wat de oorzaak is. Soms is er iets mis gegaan tijdens de groei van het kind in de buik van de moeder. Soms is de aangeboren ziekte erfelijk.

Je kunt een genetisch ‘defect’ overerven van je ouders. Dan spreken we van een erfelijke aandoening. Je ouders hebben de aandoening zelf of ze zijn drager (dan worden ze zelf niet ziek maar kunnen ze het defecte gen wel doorgeven).

Een voorbeeld hiervan is mucoviscidose, een aandoening waardoor je taaie slijmen ontwikkelt, met als gevolg verstoppingen van onder meer de luchtwegen en het maagdarmstelsel. Als beide ouders drager zijn en beide het defecte gen doorgeven aan hun kind, ontwikkelt het kind de ziekte. (Opgelet: mucoviscidose veroorzaakt geen verstandelijke handicap).

Sommige aandoeningen zijn het gevolg van een chromosoomafwijking, of de afwijking van één enkel gen. Die afwijking is dan niet overgeërfd van de ouders maar het gevolg van een fout bij de meiose. Ze is dus wel aangeboren en genetisch, maar niet erfelijk.

Een genetische oorzaak van een verstandelijke beperking is vaak een spontane mutatie. Een dergelijke afwijking komt dus in de betreffende familie niet voor en kan alleen worden doorgegeven als de aangedane persoon zelf kinderen zou krijgen.

Een voorbeeld van een chromosomale afwijking (met tot gevolg een verstandelijke beperking) is het syndroom Van Down. Mensen met dit syndroom hebben drie in plaats van twee exemplaren van het chromosoom 21 (trisomie 21). Gevolgen zijn de typische gelaatstrekken en verschillende mogelijke medische problemen (bijvoorbeeld hartaandoeningen) en een verstandelijke beperking.

65THEMA1HOOFDSTUK2 ©VANIN

7 Zoals je hierboven hebt gezien bij de definitie van handicap, moet er een ernstige impact zijn op de participatiemogelijkheden van de persoon, langdurig, op verschillende terreinen in het leven. Is dat niet zo, maar is er wel een ‘last’, dan spreek je eerder van een stoornis.

a Doe een zoekactie via Google op ‘stoornis’ of ‘stoornissen’. Wat merk je?

b Welke definitie van psychische stoornis vind je op Wikipedia?

c Geef een aantal voorbeelden van psychische stoornissen.

d Leerstoornissen zijn ook mentale stoornissen. Geef enkele voorbeelden van leerstoornissen.

8 Tot slot zijn er verschillen die niet omschreven worden als handicap of stoornis. Ze hebben te maken met de capaciteiten/beperkingen die je hebt meegekregen (nature) in interactie met de omstandigheden waarin je leeft of de gebeurtenissen die je in je leven hebt meegemaakt (nurture).

a In het derde jaar heb je in twee hoofdstukken geleerd over de persoonlijkheid, persoonlijkheidseigenschappen en heb je die ook onderzocht aan de hand van reflectieinstrumenten. Herinner je je nog eigenschappen die je toen hebt gevonden?

b Benoem enkele van die verschillen.

66THEMA1HOOFDSTUK2 ©VANIN

In de vorige stap heb je vastgesteld dat verschillen tussen mensen soms vormen kunnen aannemen die het de persoon moeilijk maken om te functioneren op één of meerdere terreinen in het leven. Kunnen we als samenleving hier een antwoord op bieden? En hoe kan dat antwoord er dan uitzien?

Inclusie

Diversiteit gaat over een mix aan verschillen. Die verschillen kunnen op allerlei vlakken liggen: religie, culturele achtergrond, leeftijd, seksuele voorkeur, fysieke, mentale en intellectuele capaciteiten, socio-economische status en ga zo nog maar even door.

Integratie betekent dat personen mee kunnen doen als ze zich voldoende kunnen aanpassen. Dit houdt in dat de maatschappij of organisatie waarin de persoon integreert zichzelf weinig aanpast aan die persoon.

Een ander woord voor inclusie is 'insluiting'. Het betekent dat achtergestelde groepen (bijvoorbeeld personen met een handicap) meedoen en erbij horen. Beide kanten doen een inspanning om dit mogelijk te maken. Inclusie gaat dus een stapje verder dan integratie: ook de maatschappij of organisatie doet grondige aanpassingen om iedereen op een evenwaardige manier deel te laten nemen.

Exclusie betekent uitsluiting. Bepaalde mensen kunnen dan niet of niet volledig deelnemen of deel uitmaken van een samenleving of organisatie.

Een inclusieve samenleving is dus een samenleving waarin iedereen meetelt en iedereen volwaardig kan participeren en waarin dat ook actief mogelijk wordt gemaakt door de samenleving. Die participatie kan plaatsvinden op verschillende terreinen: op vlak van school, werk, maar ook qua sport, sociale contacten en activiteiten.

STAP 4 Hoe gaat onze maatschappij om met verschillen tussen mensen?
2.7
67THEMA1HOOFDSTUK2 ©VANIN

1 Een maatschappij die kiest voor inclusie …

a Welke positie neemt die maatschappij in het nature-nurturedebat in?

b Licht je antwoord toe.

2 Bekijk het filmpje over inclusief onderwijs en beantwoord de vragen.

a Beschrijf hoe het mogelijk gemaakt wordt voor Bert om een opleiding te volgen in het reguliere onderwijs.

b Welke voordelen denk je dat Bert hiervan ervaart?

c Zie je ook obstakels?

d Niet alleen voor Bert is het interessant om les te kunnen volgen in het reguliere onderwijs. Leg uit.

Een concrete toepassing: inclusie in het onderwijs
1 Exclusie Integratie Inclusie
68THEMA1HOOFDSTUK2
2
3
©VANIN

Inclusie in het onderwijs: macro-, meso- en microniveau

Een inclusieve school vertrekt vanuit de overtuiging dat:

→ alle kinderen kunnen leren;

→ alle leerlingen het recht hebben om onderwijs te genieten in een school in hun buurt, samen met leeftijdsgenoten;

→ alle leerlingen in heterogene groepen leerdoelen dienen na te streven die passend zijn voor hun leeftijd en hierbij de nodige ondersteuning moeten krijgen.

Bron: York, 1994, in Carreiro King, 2003

Ondersteuningskansen bieden gebeurt op verschillende niveaus.

(organisaties,organisatie-eenhedenMesoniveau:maatschappijMacroniveau:Microniveau:individuengrotevoorzieningen,verenigingen…)

MICROKlas SchoolMESO MACROBeleid

—-student, leerlingen —bijles—het—leerkracht—bijlesleerkracht,—ouderslogopedist,ondersteunerlerenindeklas

—de school —ondersteunendescholengemeenschapof diensten: CLB, ondersteunings netwerk , leercentra … —personeel: —inspraakorgleerkrachtenteamschoolteam,anen:schoolraad, leerlingenraad … —documenten: jaarplannen …

—onderwijsverstrekkers (GO, VKSO …)

—beleid:—nive—schoolsystemen:gewoononderwijs,buitengewoononderwijsaus:arbeidsmarktgericht,doorstromingsgerichtwetten,eindtermenMinisterie van Onderwijs …

Wanneer je er als maatschappij (macro) voor kiest om inclusief te zijn, is het belangrijk dat dit op de verschillende niveaus vorm krijgt. Want als een school (meso) inclusief moet zijn, is het bijvoorbeeld noodzakelijk dat hier duidelijke richtlijnen (macro) en financiële ondersteuning (macro) voor bestaan. En de leerkracht in de klas (micro) heeft bijvoorbeeld ondersteuning nodig van experten (meso/micro) om alle leerlingen (meso/micro) kansen te bieden.

2.8
69THEMA1HOOFDSTUK2 ©VANIN

3 Kinderen met specifieke zorgbehoeften opnemen in een gewone klas kan soms perfect helpen. Maar het is niet altijd voldoende. Er is dan extra ondersteuning nodig om dat mogelijk te maken. We volgen drie kinderen die ondersteuning nodig hebben om naar een reguliere school te kunnen gaan: ontmoet Sylvie, Zjef en Jerome.

Sylvie heeft het syndroom van Down. Zjef heeft ADHD en dyslexie. Jerome heeft een autisme spectrumstoornis (ASS).

a Vul de zin aan met het juiste niveau. We bevinden ons op .

b Kinderen met specifieke zorgbehoeften opnemen in een gewone klas is niet voldoende. Zoek informatie over de uitdaging waar elk kind mee te maken krijgt.

1 Sylvie

2 Zjef

3 Jerome

c Welke extra ondersteuning zou deze kinderen kunnen helpen? Denk ook terug aan je eigen lagereschooltijd, misschien zat er wel iemand in je klas die extra ondersteuning kreeg (of jijzelf misschien wel). Wat werd er gedaan voor deze kinderen (of voor jou)? Je kunt ook opzoekwerk doen op een van de sites die je via het onlinelesmateriaal terugvindt.

1 Sylvie

2 Zjef

3 Jerome

4 Om Sylvie, Zjef en Jerome te kunnen ondersteunen is er meer nodig dan een leerkracht die zijn best doet. Het vraagt extra werk en tijd, maar ook expertise. Vul de zin aan met het juiste niveau. We bevinden ons op .

70THEMA1HOOFDSTUK2 ©VANIN

5 Lees de tekst over het traject van Jerome. Duid in de tekst de verschillende niveaus aan: microniveau, mesoniveau, macroniveau

Jerome is 6 jaar oud wanneer hij de diagnose ASS (Autisme Spectrum Stoornis) krijgt. Zijn ouders en de leerkrachten hadden gemerkt dat hij snel overprikkeld was en het niet gemakkelijk had aansluiting te vinden bij zijn klasgenootjes. Via het CLB worden ze doorverwezen naar een centrum waar ze de nodige onderzoeken doen en verdere begeleiding aanbieden. Jerome en zijn ouders willen graag dat Jerome op dezelfde school blijft: het is er vertrouwd, hij heeft er twee goede vriendjes en voelt zich goed bij zijn meester Sam. Leerlingen in Vlaanderen hebben daar recht op. Er wordt overleg opgestart met de ouders, leerlingenbegeleiding, meester Sam en een psychoog van het CLB. Er wordt besloten dat Jerome een begeleider krijgt die geregeld mee in de klas komt om hem te helpen en te ondersteunen. Het zorgnetwerk zal de school helpen om het leerkrachtenteam bij te scholen en de school zo in te richten dat leerlingen met ASS zich er goed voelen. Jeromes tijd op de lagere school verloopt goed, maar de ouders zijn een beetje bang voor de overgang naar het middelbaar. Het CLB zorgt voor de nodige informatie over het gewone en het buitengewoon onderwijs, zodat de ouders samen met Jerome een keuze kunnen maken.

Wat als je hoogbegaafd bent?

Moet inclusie altijd gaan over leerlingen met een handicap of stoornis? Als je meer dan gemiddeld of hoogbegaafd bent, heb je toch enkel wat meer uitdaging nodig? Gemakkelijk te regelen: je kunt bijvoorbeeld zelfstandig aan het werk met extra bundels. Of is het niet zo simpel?

6 Lees het artikel over hoogbegaafde leerlingen bij het onlinelesmateriaal.

a Bespreek enkele misvattingen die rond hoogbegaafdheid bestaan.

71THEMA1HOOFDSTUK2 ©VANIN

b Is een extra werkbundel volgens jou voldoende om aan de noden van hoogbegaafde leerlingen tegemoet te komen?

7 Geef op basis van de leerstof van dit hoofdstuk enkele redenen waarom inclusie in het onderwijs een goede zaak is of waarom het niet altijd het beste of enige antwoord is.

Inclusie is een goede zaak want:

Inclusie is niet altijd het beste antwoord want:

Level up! Neurodiversiteit

Good to know

Neurodiversiteit

Neurodiversiteit wordt omschreven als ‘variaties in het menselijke brein met betrekking tot sociaal gedrag, leren, aandacht, stemming en andere mentale functies’.

De term wordt toegeschreven aan de Austratlische sociologe Judy Singer (1953) en geraakte meer in gebruik sinds het einde van de twintigste eeuw. Er wordt gesproken over neurotypische en neuroatypische mensen.

Mensen die aandacht vragen voor neurodiversiteit, hopen dat men anders gaat kijken naar mensen met een ‘anderswerkend’ brein. Ze stellen dat het gaat om een andere manier van ‘in de wereld zijn’. Men vertrekt vanuit het idee dat ‘anders zijn’ niet per se problematisch hoeft te zijn. In plaats daarvan vragen ze een neutrale benadering die meer oog heeft voor de voordelen van mensen die anders denken: mensen die anders denken komen op andere ideeën en kijken anders naar de zaken. Als we allemaal op dezelfde manier denken, hoe zouden we dan ooit iets nieuws uitvinden of nieuwe oplossingen vinden voor problemen?

72THEMA1HOOFDSTUK2 ©VANIN

Oorspronkelijk werd de term neurodiversiteit vooral gebruikt wanneer men sprak over autisme. Intussen is de term uitgebreid naar onder meer leerstoornissen en ADHD.

Critici merken op dat de meer neutrale benadering vergeet dat er mensen zijn die toch ernstige problemen en beperkingen ondervinden van hun ‘andere brein’. Toch ontkennen de voorvechters niet dat het neurologische verschil voor last en zelfs een handicap kan zorgen. Maar ze vragen om het niet alleen als een probleem te zien, maar ook als een verrijking en een opportuniteit. We moeten inzien dat andersdenkenden iets unieks te bieden hebben, iets wat neurotypische mensen wellicht niet kunnen bieden. Bovendien ontstaan sommige problemen ook net doordat deze neuroatypisch mensen leven in, en zich dus moeten aanpassen aan een neurotypische wereld.

8 Bespreek de onderstaande afbeelding in het kader van het idee van neurodiversiteit.

a Wat wordt er met deze afbeelding bedoeld denk je?

b Wat vind jij van deze benadering van mentale verschillen?

73THEMA1HOOFDSTUK2 ©VANIN

EUREKA!

Wat denk je nu over de breinbreker die we aan het begin van dit hoofdstuk formuleerden?

“Verschillen tussen mensen verklaren, hoe doe je dat?”

Forum

Wat denk je na de bespreking van dit hoofdstuk: duid bij elke stelling je keuze aan. Geef met enkele sleutelwoorden telkens twee argumenten voor je keuze.

1StellingenVerschillen

tussen mensen zijn aangeboren, het is een kwestie van aanleg die voortkomt uit ons DNA.

2 Verschillen tussen mensen komen tot stand door invloeden van de omgeving: opvoeding, cultuur, ervaringen … 

3 Verschillen tussen mensen komen tot stand door een ingewikkelde mix van aanleg en omgevingsinvloeden. 

In321Argumentenelkhoofdstuk

zitten beslist onderwerpen waarover je meer wilt weten. Of inzichten die je wilt toetsen aan je eigen ervaringen. Onderzoek kan daarbij verrassende resultaten opleveren. Onderzoeken doe je niet zomaar. Daarvoor zijn er enkele stappen te zetten. Die stappen moeten goed doordacht zijn en gevolgd worden.

Welk onderwerp in dit hoofdstuk prikkelt je? Waarover wil je graag meer weten of wat wil je even controleren?Wiljeermee

aan de slag? Gebruik dan de QR-code om te weten welke stappen je moet zetten om als een goede onderzoeker gewaardeerd te kunnen worden.

Stappen in een eigen onderzoek
 
↑ Onderzoekscompetentie74THEMA1HOOFDSTUK2 ©VANIN

SYNTHESE

Het nature-nurturedebat

De discussie over de verklaring van verschillen tussen mensen – in uiterlijk, persoonlijkheid, mentale en intellectuele capaciteiten enzovoort – noemen we het nature-nurturedebat.

Nature staat voor alles wat we via ons genetisch materiaal – ons DNA – hebben meegekregen van onze ouders. Het wordt ook wel onze erfelijke aanleg genoemd.

Nurture verwijst dan weer naar alles wat van buitenaf een invloed op ons uitoefent, omstandigheden en ervaringen, opvoeding, levensstijl en milieufactoren.

Nature én nurture

We onderscheiden drie mogelijke verhoudingen in de samenhang tussen erfelijkheid en milieu/omgeving.

1→ Een positieve samenhang

2→ Een reactieve samenhang

3→ Een actieve samenhang

Afhankelijke en onafhankelijke variabelen

De factor waarvan we willen weten of die invloed heeft op een andere factor noemen we de onafhankelijke variabele. Als die variabele invloed heeft, verwachten we dat, als we er iets aan veranderen, we ook een verandering zullen zien in de andere factor.

De factor waarvan we verwachten dat die zal veranderen onder invloed van de onafhankelijke variabele noemen we de afhankelijke variabele

Handicap en beperking

De woorden beperking en handicap worden vaak door elkaar gebruikt. Ze betekenen echter niet hetzelfde. Wanneer je door een functiestoornis (een stoornis in het functioneren van een orgaan of lichaamsdeel) iets niet kunt, spreken we van een beperking. Als door die beperking een bepaalde rolvervulling moeilijk of onmogelijk wordt (bijvoorbeeld onderwijs volgen, deelnemen aan het sociaal leven ...) spreken we van een handicap Een verstandelijke handicap wordt niet louter gezien als een stoornis in het cognitief functioneren, maar wel als een behoefte om ondersteuning te krijgen bij het uitvoeren en deelnemen aan activiteiten.

Diversiteit en inclusie

Diversiteit gaat over een mix aan verschillen. Die verschillen kunnen op allerlei vlakken liggen: religie, culturele achtergrond, leeftijd, seksuele voorkeur, fysieke, mentale en intellectuele capaciteiten, socio-economische status en ga zo nog maar even door.

Integratie betekent dat personen mee kunnen doen als ze zich voldoende kunnen aanpassen. Inclusie betekent dat achtergestelde groepen (bijvoorbeeld personen met een handicap) meedoen en erbij horen.

Een inclusieve samenleving is dus een samenleving waarin iedereen meetelt en iedereen volwaardig kan participeren en waarin dat ook actief mogelijk wordt gemaakt door de samenleving.

2.1 2.32.2 2.4 2.62.5 2.7 ↑ KENNISCLIP 75THEMA1HOOFDSTUK2 ©VANIN

Inclusie in het onderwijs: macro-, meso- en microniveau

1→ Macroniveau: op niveau van de maatschappij

2→ Mesoniveau: op niveau van grotere organisatie-eenheden: organisaties, instellingen, verenigingen

3→ Microniveau: op niveau van individuen

Bordschema

Nature OF

Nature - Nurture

Nature EN

Verschillen tussen mensen = diversiteit

OnderzoekNeurodiversiteit

Afhankelijke Onafhankelijkevariabelevariabele

AlgemeenPsychische of mentale Verschillen

Empirismevs.

Pedagogisch pessimismePedagogisch optimismevs.

Psychisch of mentaal? Woordgebruik! Talent HandicapStoornisBeperking

EmotioneleCognitieve vaardigheden Sociale of

microniveau NativismePositieveReactieve samenhang EpigeneticaActieve

Hoe gaan we ermee om als maatschappij? op

Inclusie mesoniveauin het onderwijs

macroniveau

2.8
NurtureIntegratie
NurtureExclusie
76THEMA1HOOFDSTUK2 ©VANIN
THEMA 2 EVEN PERSOONLIJK NU: DE WETENSCHAP EN PERSOONLIJKHEIDJOUW 77THEMA2 ©VANIN

W AT KLEURT JOUW PERSOONLIJKHEID?

WAAROVER GAAT DIT HOOFDSTUK?

In dit hoofdstuk analyseren we elementen in de persoonlijkheid die te maken hebben met hoe emoties op ons kunnen inwerken, hoe we er door gemotiveerd kunnen raken en hoe we kunnen omgaan met te felle emoties, ook in stresssituaties.

WAT LEER IK IN DIT HOOFDSTUK?

Vink aan wat je in de loop van dit hoofdstuk hebt geleerd.

Ik kan de verschillende componenten van emoties onderscheiden.

Ik kan in situaties basisemoties onderscheiden van andere emoties.

Ik kan het evolutionair voordeel van emoties in verband brengen met de evolutie van onze Ikhersenstructuur.kanzowelpositieve als negatieve emoties herkennen die me motiveren om iets wel of juist niet te doen.

Ik kan kennis vanuit de wetenschappen halen om basisemoties als universeel en erfelijk te Ikbenoemen.kanconcrete situaties analyseren om aan te tonen hoe emotieregulatie werkt.

Ik kan het verschil aantonen tussen sympathie en empathie

Ik kan in situaties analyseren op welk niveau we empathisch zijn, cognitief of emotioneel.

Ik kan gebruikmaken van een motivatietheorie om behoeften te verklaren.

Ik kan het begrip veerkracht toelichten en aantonen dat veerkracht niet voor iedereen hetzelfde is.

Ik kan het verband tussen veerkracht en het stellen van realistische doelen aangeven.

Ik kan zowel constructieve als destructieve copingstrategieën onderscheiden.

basisemoties – emotieregulatie – veerkracht – motivatietheorieën – empathie –nature versus nurture-coping – copingstrategieën – humanistische psychologie BEGRIPPEN

HOOFDSTUK 3
78THEMA2HOOFDSTUK3 ©VANIN

INTRO

Er gaat allicht geen dag voorbij dat je blij wordt van iets, of dat je naar iets verlangt en hoopt dat je het snel krijgt. Als alles goed gaat, voel je je gelukkig. Als het niet loopt zoals je zou willen, voel je je droef. Blijheid is een positieve emotie. Er zijn ook emoties die je als niet-positief ervaart. Woede. Of angst. Die emoties herken je bij jezelf, het zijn basisemoties. Je voelt soms dat ze een en ander in je lichaam veranderen: je hart klopt sneller, je voelt je gespannen en begint onverwacht te zweten … Het is opmerkelijk dat die emoties wel heftig zijn, maar vaak niet lang duren. Na een tijdje adem je opnieuw rustig en wordt je hartslag weer normaal. Ondertussen hebben die emoties je toch gemotiveerd om iets te doen of juist niet te doen.

Er zijn ook emoties die blijven knagen. Ze blijven gevoelens oproepen van boosheid, jaloezie, angst ... of schaamte. Je bent beschaamd omdat je zo fel tekeerging tegen je beste vrienden. Je vraagt je af wat je heeft bezield.Inhet leven staat iedereen af en toe een portie tegenslag te wachten. De impact van de tegenslag zal voor iedereen anders zijn. Niet iedereen heeft een olifantenvel, er zijn mensen die snel heel wat negatieve emoties ondergaan bij moeilijkheden. Gelukkig kun je jezelf veerkrachtiger maken door bepaalde copingstrategieën aan te leren en te gebruiken.

BREINBREKER

In dit hoofdstuk zul je in zes stappen een antwoord formuleren op deze breinbreker:

“Hoe kun je in stresssituaties omgaan met emoties en besluiten iets wel of niet te doen?”

Forum

Wat denk je nu al? Duid bij elke stelling je keuze aan. Geef daarna één argument voor je keuze. Noteer enkele sleutelwoorden per stelling.

1StellingenErzijn

basisemoties die iedereen ervaart en die je niet kunt onderdrukken.

2 Je hebt je emoties steeds onder controle in stresssituaties.

3 Je bent gemotiveerd om emotioneel moeilijke situaties te vermijden of op te lossen.

4 Mensen kunnen strategieën aanleren om stressvolle gebeurtenissen beter aan te kunnen.

 
 
 
  4321Argumenten 79THEMA2HOOFDSTUK3 ©VANIN

PARCOURS

STAP 1 De verschillende lagen in een emotie

Emoties geven kleur aan je leven. Ze zorgen ervoor dat bepaalde herinneringen sterker bewaard worden in je geheugen. Men zegt soms dat mensen zich makkelijker aangename emoties herinneren dan onaangename. Klopt dat wel?

De samenstellende lagen van een emotie analyseren

1 Herinner jij je nog een emotionele gebeurtenis die je overviel?

a Beantwoord de onderstaande vragen om ze te analyseren.

1→ Wanneer vond de situatie plaats?

2→ Wat gebeurde er?

3→ Welke emotie ervaarde je?

4→ Welke lichamelijke kenmerken ervaarde je?

5→ Wat dacht je?

6→ Welk gedrag vertoonde je na het ervaren van de emotie?

b Bespreek met twee klasgenoten de emoties uit opdracht 1a.

Bepaal wie begint: leerling 1 bespreekt de situatie en beantwoordt vragen 1 tot 3. Hij benoemt de emotie bij vraag 3 niet, maar gebruikt een gelaatsuitdrukking om ze weer te geven terwijl leerling 2 er een foto van maakt. De emotie wordt vervolgens besproken en geïnterpreteerd aan de hand van de foto.

Herhaal de opdracht voor leerling 2 en 3.

80THEMA2HOOFDSTUK3 ©VANIN

Good to know

Universele gezichtsexpressie bij emoties

Bij sommige emoties is er sprake van universele gezichtsexpressies. Die emoties worden overal ter wereld herkend, los van taal en cultuur. Er worden vaak zes of soms ook zeven basisemoties onderscheiden, namelijk woede, verdriet, angst, blijdschap, verbazing, minachting en walging.

Woede

De wenkbrauwen zijn Degefronst.oogleden zijn strak opeengeperst.Degespannen.lippenzijn

Verdriet

De binnenkant van de wenkbrauwen is Deopgetrokken.oogledenzijn slap.

De mondhoeken hangen naar beneden.

Verbazing

De wenkbrauwen zijn Deopgetrokken.Deopgetrokken.oogledenzijnmondhangtopen.

Angst

De wenkbrauwen zijn hoog Deopgetrokken.Deopgetrokken.oogledenzijnlippenzijnuitgerekt en gespannen.

Walging

De wenkbrauwen hangen Delaag.neus is gerimpeld. De bovenlip is opgetrokken en de onderlip is slap.

Blijdschap

De spieren rond de ogen trekken samen.

Er zitten rimpels en kraaienpootjes rond de Deogen.wangen zijn opgetrokken.

Minachting

De ogen zijn neutraal. Er is één opgetrokken.mondhoek

2 Er zijn een aantal categorieën van emoties. Het onderscheid wordt mee bepaald door de duur van de gevoelens die ermee gepaard gaan.

a Markeer in de hieronder opgesomde emoties de emoties die vlug voorbij zijn als de aanleiding weg is. Markeer ook degene die nog wel een tijdje blijven nawerken.

vreugde – liefde – spijt – afschuw – schuldgevoel – walging – bewondering – berouw – verdriet –schaamte – jaloezie – afgunst – angst – trots – woede – haat – verbazing – minachting

81THEMA2HOOFDSTUK3 ©VANIN

b Hieronder staan een aantal begrippen die we in ons taalgebruik hanteren bij de emoties blijheid, angst, verbazing en afkeer. Plaats de begrippen bij de juiste emotie in de tabel.

Surprise! – geschrokken – tevreden – vies – overdonderd – tegenzin – opgetogen – plotseling –onzeker – blij – verrassing – panisch – onappetijtelijk – verheugd – doodsbang – enthousiast –verbaasd – afschuw – ineens – onsmakelijk – gelukkig – onverwacht

Definitie van emoties

De psycholoog en wetenschappelijk onderzoeker Nico Frijda ging voor zijn onderzoek naar emoties uit van vier onderzoeksvragen:

1 Wat is de aard van emoties?

2 Welke omstandigheden geven aanleiding tot emoties?

3 Waartoe dienen emoties?

4 Welke processen en mechanismen liggen aan de basis van emoties?

Emoties zijn psychologische reacties die ontstaan op grond van een gebeurtenis die betekenis heeft voor de persoon. Die reacties uiten zich in gedrag, in fysiologische voorbereiding van dat gedrag en in subjectieve beleving.

Blijheid Angst Verbazing Afkeer
Emoties 3.1 82THEMA2HOOFDSTUK3 ©VANIN

3 Lees de uitspraken hieronder.

a Plaats de uitspraken die te maken hebben met de emoties woede en angst bij de passende uitleg in de tabel op p. 84. Sommige uitspraken staan al ingegeven. Vul de andere aan.

b Noteer telkens in je eigen woorden hoe jij woede en angst bij jezelf ervaart.

1

‘Nu ben ik echt boos’, riep Elias tegen zijn broer. ‘Ga onder mijn ogen uit want ik voel dat ik een stommiteit ga doen!’

4

Elias is woedend over het gedrag van zijn broer.

5

2 Van pure angst kneep Jeroen tijdens die scene zo hard in zijn handen dat de afdruk van zijn nagels in zijn huid stond.

3

Nils was echt woedend op Robbe. Je hoorde het aan het trillen van zijn stem en je zag het aan zijn rood aangelopen gezicht.

Kaat was zo boos dat ze haar fiets met een smak tegen de grond smeet.

6

8

7

Jens moest eigenlijk wel lang wachten voor het zijn beurt was voor het mondeling examen Frans, niet echt zijn sterkste vak. Hij wilde alles nog eens herhalen, maar het enige wat hij kon doen, was ijsberen door de gang.

9

‘Ik voel me echt rot van de angst’, gaf Jonas toe. Net of wij nog niet gezien hadden dat hij de deathride niet durfde te doen.

Jens is bang dat hij zijn mondeling examen Frans niet zal kunnen.

Het destondangstzweetNaomiinhanden.
83THEMA2HOOFDSTUK3 ©VANIN

Uitleg

1 We gebruiken woorden als ‘woede’ en ‘angst’ bij het beschrijven van het gedrag (van mensen en dieren). Het valt op dat dit gedrag weinig doelbewust is.

Welke uitspraak?

a Wanneer we woedend of angstig zijn, zal ons gedrag niet echt in staat zijn een bepaald doel na te streven. Het enige dat we ermee bereiken is dat anderen zien dat we boos of angstig Uitspra(a)k(en):zijn.

2, ba

Bij echte angst zijn we niet in staat verder te doen met datgene waarmee we bezig zijn. Het is alsof we ons gedrag onderbreken vanwege de emotie ‘angst’.

Uitspra(a)k(en): b

2 We gebruiken woorden als woede en angst op grond van ervaringenfysiologische

a Uitspra(a)k(en): 3, b

3 We gebruiken woorden als woede en angst om iets over onze beleving te vertellen.

a Uitspra(a)k(en): 1, b

4 Deze drie aspecten bij het uiten van een emotie doen zich voor als een psychologische reactie op een of andere gebeurtenis: emoties worden opgewekt.

a Uitspra(a)k(en):

b

84THEMA2HOOFDSTUK3 ©VANIN

4 Op basis van de antwoorden op zijn onderzoeksvragen kwam Frijda tot zijn definitie van emoties: Emoties zijn psychologische reacties die ontstaan op grond van een a) gebeurtenis die b) betekenis heeft voor de persoon. Die reacties c) uiten zich in gedrag, in d) fysiologische voorbereiding van dat gedrag en in e) subjectieve beleving.

a Analyseer de casussen hieronder en geef aan welke kenmerken uit de definitie van een emotie van Frijda je herkent. Niet elk kenmerk is herkenbaar.

b Geef aan hoelang de emotie doorgaans duurt: enkele seconden, een dag, een week of enkele maanden.

Casus 1

Op de sportdag had het geen zin om Hannelore (14) te motiveren om in een kajak te gaan. Uitdagingen zeggen haar niets. Bovendien was haar schrik dat de boot zou kantelen en dat zij in het ijskoude water zou vallen heel groot! Ze beefde over haar hele lichaam en zei dat ze de sportdag haatte.

Duur:edcba

Casus 2

Zodra Zakaria de soep proefde, zag haar broer aan haar gezicht dat de soep te zuur was. Zakaria, die normaal gezien graag soep eet, vooral die van haar oma, walgde er bijna van. Ze trok haar neus op en tuitte haar lippen. ‘Eikes,’ riep ze.

Duur:edcba

85THEMA2HOOFDSTUK3 ©VANIN

Casus 3

Tickets voor een meet and greet van haar favoriete rockband had Rani echt niet verwacht. Ze was niet enkel blij, maar vooral heel aangenaam verrast. Ze vloog pa om de hals en je zag aan haar opengesperde ogen dat ze het niet had verwacht, van haar vader dan nog. De ‘wow’ kwam er heel spontaan uit.

Duur:dcba

VIP

De Nederlandse psycholoog Nico Henri Frijda (1927-2015) werd wereldberoemd door zijn onderzoek naar emoties. In 1956 studeerde hij af aan de Gemeenteuniversiteit van Amsterdam met een proefschrift over wat hem toen al bezighield Het Begrijpen van Gelaatsexpressies. In die tijd bestudeerde hij gelaatsuitdrukkingen vanuit een gedragspsychologische stroming (behaviorisme, zie hoofdstuk 1). Het behaviorisme legde de nadruk op het gedrag van mensen. Emoties werden toen als een bijverschijnsel van het gedrag Eigenbeschouwd.onderzoek leerde hem dat emoties gestuurd worden door de belangen van de persoon om tot ander gedrag over te gaan. Hij beschreef zijn theorie gebaseerd op onderzoek in het basiswerk over emoties: The emotions (1986).

Een baby moet je niet leren lachen. Hij zal dat uit zichzelf wel doen. En nee: die lach is niet zomaar een reflex zoals men lange tijd dacht. Psychologe Emese Nagy, onderzoekster aan de universiteit van Dundee zegt: ‘Het is beslist zo dat deze glimlach meer is dan alleen een reflex.'

STAP 2 Wetenschap op zoek naar universele emoties
86THEMA2HOOFDSTUK3 ©VANIN

Zijn emoties aangeboren of aangeleerd?

Wetenschappers zijn al lang geïnteresseerd in antwoorden op deze vraag: zijn onze emoties aangeboren of zijn ze aangeleerd? Filosofen gaven lange tijd filosofische antwoorden op die vraag. We verkennen twee filosofische stromingen die hierover hun mening en hun antwoorden formuleerden.

1 In jouw taalgebruik – en in dat van je oma of opa – vind je nog sporen terug van hoe filosofen filosofeerden over emoties. Plaats hieronder de uitdrukkingen bij de passende filosofische stroming.

1

‘Maar jongen toch, wanneer ga je nu eens je verstand gebruiken als je boos, verliefd, angstig bent?’

6

4

Populair zal ze wel niet worden met haar goed doordachte redeneringen. Zo onderkoeld en beheerst! Maar in de rechtszaal wint ze bijna al haar pleidooien. Een goede advocate.

Geef mij maar een spreker die vanuit zijn gevoel spreekt. Dat raakt mij.

9

7

3

‘Ik zing op mijn gevoel, dat is het beste. Als ik erover nadenk dan komt het geforceerd, niet natuurlijk over’.

Liefde maakt blind.2

5

‘Hij ging als een beest tekeer, zo kwaad was hij. Zo ver had zijn tegenstrever hem gekregen door hem uit te dagen op het voetbalveld. Tot zijn stoppen doorsloegen en hij die klap uitdeelde. Rood dus en van het veld.’

‘Vuur in het hart geeft rook in het hoofd (door een te groot enthousiasme ziet men de realiteit niet meer)

Ik kan het niet over mijn hart krijgen (verstandelijk weet je wat je moet doen maar emotioneel lukt het niet)

Een rationalistische visie René(1596-1650)Descartes

‘Wanneer het hart huilt om wat het heeft verloren, lacht de geest om wat hij heeft gevonden’ (elk verlies doet pijn maar met verstand kun je het begrijpen) 8

Een romantische visie Jean-Jacques(1712-1778)Rousseau

Rationalisten uit de 17e eeuw, zoals René Descartes, vonden emoties dierlijk, het laagste van het laagste. Ze vonden dat emoties het ‘hogere’ in de mens, het denken in de weg Emotiesstonden.doen de mens ongecontroleerd en zelfs dierlijk handelen.

De 18e-eeuwse filosofen beschouwden emoties als puur natuur, als de essentie en het ware in de mens. De ratio werd toen aanzien als iets dat opgelegd werd door de cultuur.

87THEMA2HOOFDSTUK3 ©VANIN

Na de filosofen de natuurwetenschappers

Om een antwoord te vinden op de vraag of emoties aangeboren of aangeleerd zijn ging de natuurwetenschapper Charles Darwin op onderzoek uit.

Hij bestudeerde de gelijkenis in het gedrag van mensen en apen. De mens en de mensapen, zoals de gorilla en de chimpansee, hebben gezamenlijke voorouders. In een van zijn studies, The Expression of the Emotions in Man and Animals (1872), stelde Darwin een duidelijke overeenkomst vast tussen emotionele expressies bij mensen en bij dieren (apen). Daaruit concludeerde hij dat emotionele expressies evolutionair bepaald en dus erfelijk zijn.

Biologen en meer recent ook neurobiologen gaan er in het voetspoor van Darwin van uit dat emoties miljoenen jaren geleden ontstaan en gevormd zijn door natuurlijke selectie. Emoties hebben een evolutionair nut. De uitdrukking van emoties was (en is soms nog) heel nuttig om te overleven. Wie een genetische basis heeft voor die basisemoties, was de best aangepaste. Hij of zij leefde daardoor langer en kon genen overdragen naar het nageslacht: Darwin sprak van de survival of the fittest.

VIP Charles Darwin (1809-1889) werd geboren in Engeland. Hij was van jongs af aan geïnteresseerd in biologie en geologie. In 1831 kreeg hij de kans om mee te reizen als natuuronderzoeker met de Beagle. Een vijfjarige tocht van Engeland, rond Zuid-Amerika, de Galapagoseilanden, over de Grote Oceaan naar Australië, langs Kaapstad terug naar Engeland. Hij verzamelde heel wat gesteenten en diersoorten. Hij ontdekte dat dieren op verschillende manieren waren geëvolueerd op de verschillende eilanden. Die aanpassingen waren nodig om te overleven in functie van de aanwezigheid van voeding en natuurlijke vijanden. Zijn ideeën over de evolutie van de mens en de dieren worden pas in 1859 gepubliceerd in het boek On the origin of species

88THEMA2HOOFDSTUK3 ©VANIN

2 In de visie van Darwin zijn emoties een product van onze evolutie en hebben ze een biologisch element. De Belgische gedragsbioloog Mark Nelissen beschrijft in zijn boek De breinmachine (2013) de evolutionaire oorsprong van de zes basisemoties. Koppel uitleg A-I aan een van de zes basisemoties.

Evolutionaire oorsprong

Basisemoties

ADeze emotie helpt om gevaarlijke situaties te vermijden of te ontlopen.1Angst

BDeze emotie versterkt de banden in de groep.

CDeze emotie geeft een energieboost; je ervaart een grotere openheid om ervaringen op te doen, nieuwe dingen te leren kennen en ervan te genieten. De emotie vergemakkelijkt zo het leerproces en doet lichaam en geest goed.

DDeze emotie doet psychisch lijden en biedt ook bescherming, want je krijgt de kans om orde op zaken te stellen. Deze emotie vergt immers heel wat energie en brengt zo je energiepeil op een lager niveau. Daardoor heb je alleen nog de moed om de aandacht naar binnen te richten en niet meer op onplezierige dingen die pijn hebben gedaan. Zo doe je aan zelfonderzoek, wat kan leiden tot nieuwe plannen.

EDeze emotie beschermt je tegen dingen die schadelijk zijn voor je gezondheid, bijvoorbeeld bedorven voedsel en lichaamsproducten. Door deze emotie worden levensbedreigende zaken uit het lichaam gehouden.

FDeze emotie doet zich voor bij een nieuw onbegrijpelijk voorval dat je volledige aandacht krijgt. Ze laat je toe om meer informatie in te winnen en de situatie in te schatten: gevaarlijk of oké?

GDeze emotie helpt om persoonlijke hindernissen te overwinnen, bijvoorbeeld wanneer het zelfbeeld en de eigenwaarde worden aangetast/aangevallen. Een positief zelfbeeld is immers belangrijk om een goede positie in de groep te kiezen, om een goede partner te vinden enzovoort. Deze emotie dient als een soort dreiggedrag met de bedoeling dat de ander zich terugtrekt.

H Deze emotie is heel gezond: ze zorgt voor het herstellen van krachten. Het is bijvoorbeeld een antigif tegen stress.

IDeze emotie kan helpen om dreigementen op sociaal vlak te overwinnen. Wanneer de groep van gelijkgezinden (mensen met een gelijke overtuiging op het vlak van bijvoorbeeld kunst, geloof, politiek) aangevallen wordt, denk bijvoorbeeld aan het niet volgen van de regels, het beschadigen van bezittingen, het belachelijk maken enzovoort, kan deze emotie opborrelen. De emotie heeft dan tot doel om de groep goed te laten functioneren.

2Afkeer

3Verrassing

4Verdriet

5Blijdschap

6Boosheid

ABCDE FGH I 89THEMA2HOOFDSTUK3 ©VANIN

Na de filosofen en de natuurwetenschappers: de psychologen

De Amerikaanse psycholoog Paul Ekman onderzocht de conclusies van Darwin in een crosscultureel onderzoek. Hij selecteerde willekeurig mensen uit Brazilië, de Verenigde Staten, Japan, Chili en Argentinië om deel te nemen aan zijn onderzoek. Aan de inwoners van deze vijf landen liet hij foto’s zien. Bij elke foto moesten ze aangeven welke emotie er werd uitgedrukt. De antwoorden van de deelnemers waren heel gelijkaardig. Ekman concludeerde daaruit dat de zes emotionele expressies universeel en daarom erfelijk zijn: ze komen voor in alle culturen

Volgens Ekman (1984) komen basisemoties overeen met populaire emotiewoorden in de natuurlijke taal zoals woede, angst, vreugde en verdriet.

VIP Paul Ekman (°1934) werd geboren in Washington. Hij is bekend geworden door zijn jarenlang onderzoek naar emoties en het verband met gelaatsexpressies. Aanvankelijk wou hij psychotherapeut worden, maar toen hij in 1958 voor het leger werd opgeroepen, ontdekte hij dat onderzoek legerroutines kan veranderen, waardoor ze menselijker worden. Die ervaring zorgde ervoor dat hij onderzoeker wilde zijn, om op die manier zoveel mogelijk mensen te helpen. Hij werkte nadien voornamelijk aan de universiteit van Californië en publiceerde heel wat artikels.

Good to know

Emoties wereldwijd

Om antwoorden te vinden op de vraag of er universele emoties zijn, d.w.z. dezelfde emoties bij mensen in alle culturen, zette Paul Ekman samen met Wallace Friesen een experiment op. Ze verzamelden in de bergen in Nieuw Guinea een groep mensen die nooit of zeer weinig contact gehad hadden met de westerse samenleving. De mensen leefden nog op geheel traditionele wijze.

Ekman en Friesen selecteerden hen voor het experiment op basis van een aantal criteria. Het moesten mensen zijn die: —nooit in een stad of dorp van de staat gewoond hadden —nooit voor een 'blanke' gewerkt hadden —de Engelse taal niet beheersten nog nooit een film gezien hadden

Ekman had voor aanvang van het vrij eenvoudige experiment mensen laten fotograferen, modellen die zo duidelijk mogelijk een bepaalde emotie uitbeeldden. Als in minstens twee (andere) culturen dezelfde emoties werden herkend, werden de foto’s goedgekeurd voor gebruik. De emoties die door die culturen toegekend werden aan de foto's, bleken in zeventig procent van de gevallen dezelfde te zijn.

Drie verschillende foto’s tegelijkertijd toonde Ekman aan elke proefpersoon uit de selecte groep. Ondertussen werd voor de proefpersoon een kort verhaal voorgelezen. Hij moest dan die foto’s aanwijzen die overeenkwam met de emotie in het voorgelezen verhaal. Het percentage correct herkende emoties bij het verhaal bleek opvallend hoog.

90THEMA2HOOFDSTUK3 ©VANIN

Ekman en Friesen gebruikten in hun experiment foto’s van emotionele expressies bij zes vrouwelijke en vier mannelijke modellen. Ekman noemde het de zes basisemoties en een neutrale expressie.

3 Kun je de emoties aflezen en benoemen? Tip: je kennis van het Engels kan helpen.

4 Herken je eerste gezichtsexpressie als een emotie. Volgens Ekman en andere wetenschappers zijn de basisemoties niet enkel universeel, ze zijn ook bij de geboorte aanwezig. Basisemoties horen thuis in het nature-verhaal dat we in hoofdstuk 2 hebben verkend.

a Zoek in jouw fotoarchief of dat van je ouders naar foto’s van jou als prille baby.

b Achterhaal de leeftijd waarop de foto genomen werd.

c Herken je een van de basisemoties in je eigen grimassen? Hoe herken je die emotie?

d Vraag aan je ouders hoe je grimassen er kwamen. Deden ze het jou voor? Kwam het spontaan?

In de voetsporen van Ekman: wat foto’s zeggen wereldwijd
A H U D S N F
91THEMA2HOOFDSTUK3 ©VANIN

Good to know

Imitatie baby’s

Baby’s zijn heerlijk om naar te kijken. Al vanaf jonge leeftijd nemen jonge kinderen emoties en uitdrukkingen over. Dat kunnen ze maar enkele maanden.

Vanaf 1977 toonden experimenten van Andrew Meltzoff en Keith Moore aan dat baby’s van minder dan 72 uur oud al gezichtsbewegingen kunnen imiteren, zoals de tong uitsteken, de mond openen en de lippen pruilen.

‘Een belangrijk aspect van deze studie is dat de baby een soort van kaart moet hebben om zijn eigen gezichtsspieren aan te duiden en zo te beantwoorden aan die van een andere mens, ondanks dat het kind nog nooit met een spiegel heeft geëxperimenteerd.’

5 Lees het artikel. Beantwoord vervolgens de vragen.

Even doordenken

Er zijn beveiligingsbedrijven die op basis van Ekmans werk miljoenen euro’s uitgeven om gevaarlijke – extreem agressieve of angstige – mensen via hun gezichtsstand uit de menigte te plukken. In Nederland werken onderzoekers van TU Delft bijvoorbeeld aan een camerasysteem dat gezichten op instinctieve emoties scant om het gedrag van mensen te voorspellen.

Lisa Feldman Barrett, psycholoog aan de Northeastern University in Boston schreef enkele weerwoorden tegen deze tendens.‘Kijk

naar senator Jim Webb. Op de linkerfoto (a) ziet hij er boos en geïrriteerd uit’, schrijft Barrett. ‘Maar in de context van de situatie ziet hij er blij en extatisch uit (b).’ Dat ligt aan de situatie en de omstanders die je ziet. De omgeving is zo belangrijk, dat je zelfs het gezicht van de hoofdpersoon nauwelijks hoeft te bekijken om je voor te kunnen stellen hoe hij of zij zich voelt. Barrett verwijst daarmee naar onderzoek waaruit blijkt dat Japanners altijd naar de gezichten in de menigte om de hoofdpersoon heen kijken.

De bevindingen van Ekman werden bevestigd in onderzoek bij blinde en doofstomme kinderen. Zij uitten de basisemoties op dezelfde manier als personen zonder deze beperking.

Bron: www.nemokennislink.nl

Kan wetenschap misbruikt worden? Biedt wetenschap voordelen?
92THEMA2HOOFDSTUK3 ©VANIN

a Geef twee argumenten die het gebruik van de onderzoeken van Ekman via die camerasystemen kunnen goedkeuren.

b Geef twee argumenten die het gebruik van de onderzoeken van Ekman via die camerasystemen kunnen afwijzen.

Naast nature stuurt ook nurture hoe we emoties uiten

Primaire emoties ontstaan als bepaalde behoeften vervuld zijn of net niet. Bijvoorbeeld: Iemand geeft je een compliment en je voelt je blij omdat je behoefte aan waardering hiermee vervuld is.

Secundaire emoties gaan gepaard met gevoelens door (negatief) oordelend denken over anderen. Bijvoorbeeld: Een vriend stuurt naar iedereen een uitnodiging in je vriendenkring behalve naar jou. Je bent in eerste instantie allicht triest omdat je de behoefte hebt om erbij te horen. Als je denkt dat die vriend je opzettelijk niet uitnodigt en je stelt hem verantwoordelijk voor je gevoel van verdriet, krijg je gevoelens van boosheid, haat of ergernis jegens die vriend.

6 Secundaire emoties worden vaak aangeleerd of overgenomen van anderen die je observeert. Herken je sommige secundaire gevoelens bij jezelf? Vul de tabel aan.

Emotie

schaamteteleurstellingjaloezie

Situatie

Oordelen over anderenWat voel(de) je?

93THEMA2HOOFDSTUK3 ©VANIN

Good to know

Context en emotie

Culturele contextfactoren geven kleur aan de expressie van emoties. Men spreekt van affectieve culturen en neutrale culturen.

In affectieve culturen als Egypte, Koeweit, Cuba en Spanje laten mensen hun emoties gemakkelijk de vrije loop, met stemverheffingen en veel gebaren.

In neutrale culturen als Oostenrijk en Japan tonen mensen hun gevoelens over het algemeen liever niet.

8 Plaats de illustraties van lachende mensen in de vier culturen bij ofwel een affectieve cultuur (1) of een neutrale cultuur (2).

Markeer de woorden of zinnen die essentieel zijn bij het verklaren van de lach in die cultuur.

Japanse mensen hebben vaak een eeuwige glimlach op hun gezicht. Dat betekent niet dat ze altijd vrolijk zijn. In de Japanse cultuur staat collectivisme boven individualisme. Het is belangrijker dat de groep eensgezind is. Lachen om de ander een plezier te doen of de sfeer te creëren dat alles in orde is, is daarom belangrijk. Je kunt de vervelendste dingen tegen een Japanner zeggen en nóg zal hij je met een glimlach begroeten.

Cultuur:

In de westerse cultuur betekent lachen dat je blij bent, een uiting van vreugde. Je zou denken dat dat in elk land of cultuur zo is, maar de reden waarom er gelachen wordt, kan enorm verschillen van cultuur tot cultuur. In de westerse cultuur staan persoonlijke ontwikkeling en eigenwaarde voorop. Daarom, wanneer wij lachen, lachen we omdat we ons verheugd voelen.

Cultuur:

94THEMA2HOOFDSTUK3 ©VANIN

In China hebben ze een woord voor het ‘koud lachen’: leng xiao. Hier leren ze van jongs af aan nooit ofte nimmer gezichtsverlies te lijden. Wie zijn emoties uitbundig toont, dus ook wie uitbundig lacht, verliest de controle over zichzelf en wordt kwetsbaar. Dat kan leiden tot gezichtsverlies of tot verstoring van de hiërarchische verhoudingen. Je zult daarom op straat nooit iemand uitbundig zien lachen. De eeuwige glimlach, zelfs in situaties waarin die voor ons ongepast lijkt, zie je wel. Die is bedoeld om de situatie beheersbaarder te maken.

In landen waar het boeddhisme leeft, zul je opmerken dat wanneer je glimlacht naar een persoon, jouw glimlach altijd beantwoord wordt. Lachen is aanstekelijk zou je kunnen zeggen, maar in boeddhistische landen is glimlachen, zowel uiterlijk als innerlijk, een van de zeven stappen naar verlichting. Een van deze zeven stappen is het leren van innerlijke vreugde. Die vreugde is een ‘stille’ soort vreugde; het is niet zozeer een emotie, maar meer een glimlach in het hart. Daarom wordt Boeddha ook altijd met een lichte glimlach afgebeeld. En dat is ook de reden waarom mensen in bijvoorbeeld Sri Lanka áltijd terug glimlachen wanneer jij glimlacht.

Cultuur: Cultuur: 3.2

1 Filosofen over emoties

Een rationalistische visie

Rationalisten zoals René Descartes vonden emoties dierlijk, als het laagste van het laagste. Ze vonden dat emoties het ‘hogere’ in de mens, het denken, in de weg stonden.

Emoties doen de mens ongecontroleerd, zelf dierlijk handelen.

Een romantische visie

De 18e-eeuwse filosofen beschouwden emoties als puur natuur, als de essentie en het ware in de mens. De ratio werd aanzien als iets dat opgelegd werd door de cultuur.

2 Natuur wetenschappers over emoties

De bioloog Charles Darwin (1809-1884) verrichte heel wat onderzoek naar de gelijkenis in het gedrag van mensen en apen. De mens en de mensapen, zoals de gorilla en de chimpansee, hebben gezamenlijke voorouders. Darwin stelde een duidelijke overeenkomst vast tussen emotionele expressies bij mensen en bij dieren (apen). Hij trok hieruit in 1872 de conclusie dat emotionele expressies evolutionair bepaald en dus erfelijk zijn.

Emotie onderzocht door de wetenschap
95THEMA2HOOFDSTUK3 ©VANIN

Emoties hebben een evolutionair nut. De uitdrukking van emoties waren (en zijn soms nog) heel nuttig om te overleven.

3 Psychologen over emoties

De psycholoog Paul Ekman (1984) vroeg aan de inwoners van vijf landen om aan te geven bij elke foto welke emotie werd uitgedrukt. De antwoorden van de deelnemers waren heel gelijkaardig. Ekman concludeerde daaruit dat zes emotionele expressies universeel en daarom erfelijk zijn: ze komen voor in alle culturen Het zijn woede, walging, angst, geluk, verdriet en verrassing

Neurowetenschappers doen al lang onderzoek naar de werking van de hersenen en hoe ze ons gedrag bepalen. Ze zoeken ook waar en hoe emoties aan delen in de hersenen gekoppeld zijn.

In het derde jaar hebben we al aandacht gehad voor neurologische structuren die betrokken zijn bij emoties. We herhalen de belangrijkste structuren. Opmerkelijk: we kunnen drie structuren herkennen die in de loop van de menselijke evolutie de een na de ander ontstaan zijn.

zoogdierenbrein

• emoties

mensenbrein (neocortex)

• intellect

• leervermogen

• taal

reptielenbrein

• overleving

• voortplanting

• instincten

In de voetsporen van de hersenwetenschapper: de neurowetenschappen
96THEMA2HOOFDSTUK3 ©VANIN

a Bekijk het filmpje. Lees daarna de tekst over onze drie breinen.

Het reptielenbrein

Dit is het oudste deel in ons brein, zo’n 500 miljoen jaar oud. Het is genoemd naar een heel vroege fase in de evolutie van de levende wezens.Het reptielenbrein regelt onze emoties. Het zorgde ervoor dat de eerste levende organismen een vluchtreactie hadden bij gevaar. Het bestaat voornamelijk uit de hersenstam, achteraan in deHethersenen.zorgtvoor:hetoverlevingsinstinct: vluchtreacties, omgaan met gevaar; de regeling van basisfuncties: eten, slapen, voortplanting, ademhaling, automatische,bloedsomloop; autonome en instinctieve reacties op prikkels.

Het zorgt niet nadenkenvoor:enonthouden.

Het zoogdierenbrein: het limbisch systeem

In de evolutie van de zoogdieren ontstonden nieuwe structuren bovenop het reptielenbrein: samen vormen ze het zoogdierenbrein of limbisch systeem.

Het zorgt voor: alles wat met emoties, affectie, motivatie en sociaal gedrag te maken heeft; gevoelens als liefde, genegenheid en verdriet, angst en pijn; het leren en de werking van het geheugen; het onthouden van gebeurtenissen (ons emotioneel geheugen); het vermijden van onplezierige ervaringen (pijn, verdriet en angst); ons uitstelgedrag.

Het mensenbrein (neocortex)

In de evolutie van aap tot mens ontwikkelde zich bovenop het zoogdierenbrein het mensenbrein of de neocortex. Het zorgde ervoor dat mensen konden communiceren met elkaar via taal. Zo vormden ze grote sociale groepen (hoe groter de neocortex hoe groter de sociale groepen konden worden).

Het mensenbrein zorgt voor: kennis vergaren, leren; het analyseren en oplossen van problemen; creativiteit en logisch denken.

Hier zitten je intellect, je geheugen en je fijne motoriek. In het voorste deel van de neocortex (de frontale lob) zit ook het systeem dat bepaalt hoe goed je je kunt focussen door bepaalde prikkels wel, en andere prikkels niet door te laten.

9 Het drievoudige brein
97THEMA2HOOFDSTUK3 ©VANIN

b Maak gebruik van het filmpje en de tekst om de volgende zinnen te verklaren als hersenwetenschapper.

1→ Je loopt helemaal alleen in het bos en plots hoor je vreemde geluiden in je buurt. Automatisch sla je op de vlucht.

2→ Je ziet dat Sorina aan het denken is bij dat moeilijke vraagstuk: ze fronst haar voorhoofd, houdt haar ogen wat gesloten. Ze gebruikt al haar energie om na te denken.

3→ Pa zegt dat hij altijd gespannen achter het stuur zit als hij over dit kruispunt rijdt. Hij herinnert zich nog precies die keer dat er een jongen op een elektrische step van achter een tegenligger kwam en werd aangereden.

4→ Vreemde en onvoorspelbare kerel, Daan. Als hij tegenstand van iemand ondervindt, reageert hij meteen agressief en toont hij zich bijzonder dominant.

5→ Sommigen zeggen dat de mens het dominante wezen is omdat hij kan communiceren en zich in groep kan organiseren om anderen te domineren.

6→ De nieuwe spits scoort heel gemakkelijk. Als hij de bal goed krijgt, reageert hij instinctief. Als hij er telkens moet bij nadenken, dan scoort hij nooit.

Emotie onderzocht door de neurowetenschap

Drie breinen

Het reptielenbrein regelt het overlevingsinstinct: vluchtreacties, het doet ons omgaan met gevaar.

Het zoogdierenbrein (het limbisch systeem) regelt alles wat met emoties, affectie, motivatie en sociaal gedrag te maken heeft. Het zorgt ervoor dat we gebeurtenissen onthouden (ons emotioneel geheugen). Het zorgt er ook voor dat we onplezierige ervaringen vermijden (pijn, verdriet en angst). Hier zit ook je uitstelgedrag.

3.3

98THEMA2HOOFDSTUK3 ©VANIN

Het mensenbrein (de neocortex) zorgde ervoor dat mensen konden communiceren met elkaar via taal. Zo vormden ze grote sociale groepen (hoe groter de neocortex des te groter de sociale groepen).

Via het —doenmensenbrein:wekennisop, leren we, analyseren we problemen om ze te kunnen oplossen; —zijn we creatief en kunnen we logisch denken; kunnen we onze fijne motoriek ontwikkelen; —focussen we op iets door bepaalde prikkels wel en andere prikkels niet door te laten.

STAP 3 Emotiereguleren: toon je je emoties of hou je ze beter voor jezelf?

Maakte je al eens mee dat je emoties met je op de loop gingen, dat je bij een discussie met je ouders naar je kamer liep en de deur wat te hard dichtsloeg? Of dat je je vriend bijna een klap in zijn gezicht gaf omdat hij roddels over je verspreidde? We kunnen wel stellen dat er geen ‘goede’ of ‘slechte’ emoties zijn. Het is niet de emotie zelf die een nefaste invloed heeft op het welzijn van een individu, maar wel de wijze waarop men ermee omgaat, en hoe men ze beleeft. Negatieve emoties kunnen pas schadelijk zijn voor het psychisch welbevinden wanneer ze te lang, te intens of te frequent worden ervaren. Het is daarom belangrijk dat emoties voldoende en succesvol gereguleerd worden.

1 Bekijk de twee wellicht herkenbare situaties. Beschrijf wat de expressie van emotie teweegbrengt.

Zou het lukken om emoties onder controle te krijgen?
99THEMA2HOOFDSTUK3 ©VANIN

2 Let op je toerenteller.

a Iedereen heeft een manier van omgaan met emoties. Ken je iemand in je omgeving die vlug over zijn of haar toeren geraakt? Of iemand aan wie je totaal niet merkt wat hij of zij precies beleeft bij een leuk of een droef moment? En jij? Kun jij op je toeren letten om niet over je toeren te raken?

b Analyseer de onderstaande situaties, uit het leven gegrepen. Vul de tabel aan en situeer de personages op de toerenteller waarbij je aangeeft in welke mate ze hun emotie reguleren.

Jens heeft het telkens bijzonder lastig bij een begrafenisdienst. Hij weet dat hij bij een paar noten muziek of een persoonlijke tekst zijn tranen niet kan tegenhouden. Telkens opnieuw neemt hij zakdoeken mee. Laatst ging het beter bij de begrafenis van een vader van een klasgenoot. Hij nam zich voor bij moeilijke momenten te denken aan de planning van zijn agenda voor de komende weken. En dat werkte.

Als er bij Marie thuis wordt gesproken over iemand die ze helemaal ziet zitten, verraadt ze zich door de blos op haar wangen die niet tegen te houden valt. Vluchten en ontkennen kan niet meer, tot groot jolijt van haar jongere broers. Ze weet echt niet hoe ze zich erop moet voorbereiden als er nog eens een jongensnaam valt aan tafel. Maar weer naar het toilet vluchten zeker?

In de leerlingenraad gaat het er soms bits aan toe. Iedereen verdedigt zijn eigen belangen en heeft zijn redenen om iets wel of niet te willen. De voorzitter vindt dat telkens heel vervelend, maar weet altijd zijn koelte te bewaren. Sofie en Mo daarentegen zijn vaak voor geen rede vatbaar. De voorzitter zit dan in een comfortabele positie en gaat koelbloedig op zoek naar gepaste argumenten waar iedereen kan achterstaan. Wat een goede voorzitter.

Hoe treft een emotie de persoon?Wat doet de persoon eraan?

1 Jens Emotie:

2 Marie Emotie:

100THEMA2HOOFDSTUK3 ©VANIN

3 Sofie en Mo Emotie:

c En jij? Hoe reguleer jij je boosheid?

Emoties reguleren kan interessant zijn om in sociale situaties gepast te kunnen reageren. We weten al dat in een emotieproces er momenten zijn waarop je kunt ingrijpen en momenten waarop dat niet lukt. We spreken van emotieregulatie wanneer we al dan niet kunnen ingrijpen in het proces vanaf de impressie tot de expressie van een emotie. Bekijk bij jezelf hoe jij omgaat met boosheid. Herken je de volgende uitspraken bij jezelf? Kleur de toerenteller in de gepaste kleur en laat dan iemand die jou goed kent antwoorden: een klasgenoot, een ouder, de leerkracht.

Mensen die last hebben met hun toerenteller En jij?Iemand die jou goed kent

1 ... reageren heftig op (relatief kleine) gebeurtenissen

2 … raken snel overspoeld met emoties.

3 … maken zich overdreven druk of ongerust.

4 … hebben moeite om zichzelf te herpakken als iets fout gaat.

3 Voorzitter Emotie:
101THEMA2HOOFDSTUK3 ©VANIN

5 … hebben moeite met kritiek.

6 … blijven in een emotie hangen, wat verder handelen in de weg staat.

7 … kunnen slecht met teleurstellingen omgaan.

8 … vertonen ongeduldig gedrag.

9 … kroppen emoties op.

10 … raken gemakkelijk in conflict.

d Bekijk het filmpje over emotieregulatie en noteer voor jezelf wat je erin herkent.

e Leg in je eigen woorden de definitie van emotieregulatie uit aan een medeleerling.

102THEMA2HOOFDSTUK3 ©VANIN

Emotieregulatie

Emotieregulatie is de vaardigheid die je hebt om met je emoties om te gaan en ze op een gepaste manier te uiten (Gross).

Ik word een emotioneel competent persoon! Zelfregulatie of sociale regulatie?

Mensen reguleren hun emoties op twee te onderscheiden manieren:

—Interne regulatie of zelfregulatie

Dit is het vermogen om onze emotionele gesteldheid (basisemoties en zelfbewuste emoties) zo te sturen dat we het doel bereiken. Bij het toenemen van de cognitieve capaciteiten zijn kinderen en jongeren steeds beter in staat emoties te reguleren.

—Externe regulatie of sociale regulatie

Bij sociale regulatie is de regulatie afhankelijk van de mate waarin de omgeving de uiting van onze emoties kan of wil verdragen. Sociale goedkeuring of afkeuring van bepaalde uitingen van emoties wordt geregeld door sociale normen.

3 Een combinatie van beide regulatiemechanismen vind je in het verhaal van Ruben. Lees zijn verhaal en beantwoord vervolgens de vragen.

Ruben, 8 jaar oud, ziet dat een klasgenoot zijn favoriete stuk speelgoed afneemt (situatie). Omdat hij zelf met dat speelgoed wilde spelen (zijn doel) heeft hij aandacht voor de situatie (aandacht) en evalueert hij die als erg bedreigend (waardering/evaluatie). Dat wekt heel wat boosheid op. De hartslag van Ruben gaat de hoogte in, hij fronst zijn voorhoofd en stapt met gebalde vuisten naar zijn klasgenoot (reactie).

Ruben heeft al heel wat geleerd en doet aan emotieregulatie. Hij ziet dat een klasgenoot zijn favoriete stuk speelgoed afneemt. Omdat hij weet dat die situatie meestal tot boosheid leidt en de juf daar vaak bestraffend op reageert, kiest hij ervoor met een ander stuk speelgoed te spelen (situatieselectie). Maar wanneer dat niet mogelijk is, vraagt hij zijn klasgenoot om samen te spelen (situatie-aanpassing). De klasgenoot weigert, maar Ruben heeft ondertussen al ervaren dat hij zichzelf kan afleiden om minder boos te worden door zich om te draaien en stilletjes in zijn hoofd tot tien te tellen (bewuste aandachtsinzet/afleiding). Hij probeert de situatie te relativeren en bedenkt dat het toch maar een onbelangrijk stuk speelgoed is en hij er de volgende keer wel mee zal kunnen spelen (cognitieve verandering/ herwaardering). Ondanks al zijn pogingen zijn boosheid te reguleren, borrelt de boosheid toch sterk op. Hij neemt een boze gelaatsuitdrukking aan en vloekt, maar kan zijn boosheid veranderen naar het verwoorden van zijn frustraties (reactie-aanpassing).

Het emotiemodel Situatie Aandacht Waardering/evaluatie Reactie
103THEMA2HOOFDSTUK3 ©VANIN

Het procesmodel van emotieregulatie selectieSituatie aanpassingSituatie- afleidinginzet/aandachtsBewuste deringherring/verandeCognitievewaar aanpassingReactie-

Situatie Aandacht Waardering/evaluatie Reactie

Bron: Therapeutische programma's gericht op emotieregulatie en -socialisatie bij kleuters en lagereschoolkinderen met gedragsproblemen: een systematische review, Hanne Afschrift

a Pas de principes van de emotieregulatie zoals Ruben ze gebruikte toe op je eigen situatie waarvan je je nog precies de afloop kunt herinneren.

b Pas jouw aanpak van emotieregulatie toe.

1→ Zelfregulatie

2→ Sociale regulatie

4 Emotieregulatie leer je tijdens je ontwikkeling. Vooral de adolescentieperiode is een belangrijke emotieleertijd.

a Herken jij dit uit je eigen leven? Vraag na bij je ouders hoe het in je eerste levensjaren verliep.

Levensfase Kenmerken van de emotieregulatie Herken je dat bij jezelf of bij anderen?

Eerste twee levensjarenKinderen zijn nog sterk afhankelijk van hun ouders of andere zorgfiguren om hun emoties te reguleren.

Kleuter lagereschooltijden

Naarmate kinderen ouder worden kunnen ze zich beter verbaal uitdrukken, wat het reguleren van emoties vergemakkelijkt.

Vanaf de puberjarenJongeren bezitten meer capaciteiten om hun emoties zelf te reguleren, mede dankzij neurofysiologische veranderingen.

104THEMA2HOOFDSTUK3 ©VANIN

Adolescentie

Emotieregulatie wordt steeds meer een intern proces. Jongeren worden zich ook meer bewust van de evaluatie en reacties door anderen en zullen hun gedrag daarop afstemmen. Ze zullen ernaar streven om hun emoties te uiten wanneer ze een begripvolle reactie verwachten.

Naast de directe omgeving (ouders, peers), spelen ook andere aspecten een rol in het reguleren van emoties, zoals de cultuur waarin de jongere opgroeit. We stellen in de adolescentie een verschuiving vast van gedragsmatige strategieën naar meer cognitieve strategieën.

b Het beheersen van emoties en de expressie ervan is een belangrijk onderwerp in de psychologie. Bespreek de situaties hieronder.

Waarom zal de ruzie uiteindelijk stoppen?

De jongedame krijgt harde opmerkingen te verwerken van haar leidinggevende. Toch reageert ze niet. Waarom niet?

105THEMA2HOOFDSTUK3 ©VANIN

Emotieregulatie

1 Nature- en nurture

Vanuit de natuurwetenschappen en de psychologie weten we dat onze basisemoties een nature-oorsprong hebben.

Maar er zijn ook emoties, zowel de emotie als de manier waarop we ze uiten, die door de omgeving worden aangeleerd, ze hebben dus een nurture-oorsprong Hieruit blijkt dat emoties kunnen geregeld worden: we kunnen ze inhouden of ze al dan niet beheerst tonen.

2 Emotieregulatie

Bij emotieregulatie gaat het om ‘de processen waarmee individuen hun emoties of de situaties die emoties opwekken, kunnen beïnvloeden’. We onderscheiden zelfregulatie en sociale regulatie.

1→ Interne regulatie of zelfregulatie

Dit is het vermogen om onze emotionele gesteldheid (basisemoties en zelfbewuste emoties) zo te sturen dat we het doel bereiken. Naarmate hun cognitieve capaciteiten vergroten, zijn kinderen en jongeren steeds beter in staat emoties te reguleren.

2→ Externe regulatie of sociale regulatie

Bij sociale regulatie is de regulatie afhankelijk van de mate waarin de omgeving de uiting van onze emoties kan of wil verdragen. Sociale goedkeuring of afkeuring van bepaalde uitingen van emoties wordt geregeld door sociale normen.

3→ Technieken van emotieregulatie —situatie—situatieselectie-aanpassing

bewuste aandachtsinzet/afleiding —cognitieve verandering/herwaardering —reactie-aanpassing

STAP 4 Wat voel je: sympathie of empathie?

Sympathie of empathie?

Voor sommige mensen heb je een boontje, het klikt. Je hebt sympathie voor die persoon. Voor anderen kun je die sympathie niet opbrengen. Meer zelfs: je voelt antipathie. Beide woorden hebben een gemeenschappelijke stam: pathie. Dat komt van het Griekse woord pathos (πάσχειν 'paschein', het Griekse werkwoord voor ‘lijden’ of ‘verdragen’). Sympathie is ‘samen’ (sym) voelen en antipathie is ‘tegen’ (anti) voelen. Maar er is ook empathie. Het woord empathie is afgeleid van het Griekse empatheia (έμπάθεια) , wat je het beste kunt vertalen met ‘invoelen’.

Sympathie en empathie zijn twee verschillende begrippen.

3.4
106THEMA2HOOFDSTUK3 ©VANIN

—voEmpathie:edt verbondenheid tussen mensen;

—betekent inlevingsvermogen, je legt de focus op de ander; —je verplaatst je in zijn gevoelens, gedachten en de situatie waarin die zich bevindt; —gaat om het vermogen om te voelen ‘met’ de mensen; —uit zich onder meer in luisteren en niet oordelen.

—stuurSympathie:tverbondenheid tussen mensen, zorgt voor afstand tussen mensen; —gaat om het voelen ‘voor’ de ander; —je wilt een ander gelukkig zien zonder dat je je inleeft in de ander; —je richt je meer op je eigen gevoel; jij wilt dat een ander zich gelukkig voelt.

1 Empathie en sympathie

a Bekijk de cartoons. Geef aan welke cartoon iets zegt over empathie en welke iets over sympathie. Leg het in je eigen woorden uit door gebruik te maken van de uitleg hierboven.

Hoe zou jij het vinden als die muis dat met jou zou doen?

Ik weet precies hoe jij je voelt.

b Analyseer de twee reacties op een situatie. Welke gaat uit van empathie, welke van sympathie?

Situatie

Tijdens een speleologentocht valt Amy in een spelonk van een grot en roept: ‘Ik zit vast, het is hier donker en ik voel mij overweldigd.’

Reactie 1

Sam kijkt in het gat, klimt naar beneden en zegt: ‘Hé, ik weet hoe het is hier beneden, je bent niet alleen.’

Reactie 2

Jonathan kijkt in het gat en zegt: ‘Oef! Het is daar niet fijn hé? Wil je een boterham?’

Empathie Sympathie
107THEMA2HOOFDSTUK3 ©VANIN

c Bekijk de foto’s en beschrijf wat je voelt.

d Lees de beschrijving bij de twee niveaus van empathie. Noteer wat jij herkent.

1→ Cognitieve empathie, dat merk je als iemand in staat is de gezichtspunten van de ander te begrijpen.

2→ Emotionele empathie, dat merk je als iemand in staat is aan te voelen hoe iemand anders zich voelt; dat gebeurt niet altijd bewust.

108THEMA2HOOFDSTUK3 ©VANIN

2 Doe de test. Het is geen echt wetenschappelijke test, maar hij toont aan hoe beide niveaus van empathie begrepen kunnen worden.

Mini-empathietest

1 Als mensen om me heen nerveus zijn, word ik het zelf Oook.Ja O Nee

2 Vrienden vertrouwen me vaak hun problemen toe, ze zeggen dat ik hen zo goed aanvoel.

O Ja O Nee

3 Ik voel snel aan wat mensen overstuur kan maken.

O Ja O Nee

4 Ik heb het snel door als iemand zin heeft in een praatje.

O Ja O Nee

5 Ik blijf meestal objectief bij films, ik laat me er niet compleet door meeslepen.

O Ja O Nee

109THEMA2HOOFDSTUK3 ©VANIN

Good to know

Het zit in mijn hersenen!

Neurowetenschappers hebben het verschil tussen beide niveaus aangetoond aan de hand van de plaats die ze in de hersenen innemen.

Mensen die hoog scoren op affectieve empathie, hebben meer grijze stof in de emotieverwerkende insula. Dat is het deel van de hersenen dat verantwoordelijk is voor zintuiglijk waarnemen, emotieregulatie, besluitvorming, geheugen, leren, empathie en stress. Hoogscoorders op cognitieve empathie hebben extra grijze stof in hun singulaire cortex, waar leren, geheugen en emoties samenkomen.

insulasingulaireanterieurecortex

Volgens de onderzoekers is het wel zo dat mensen die hoog scoren op de ene vorm van empathie, meestal ook hoog scoren op de andere.

Bron: www.psychologiemagazine.nl

3 Bekijk het filmpje en beantwoord vervolgens de vragen.

a Kies een situatie waarbij jij een andere persoon geholpen hebt. Het gaat om een situatie waarin je merkte dat de ander met een emotioneel probleem zat. Hoe heb jij het aangepakt? Leg met eigen woorden uit op welk niveau van empathie je dat hebt aangepakt.

Good to know

Empathie, een evolutionair voordeel

Vanuit een evolutionaire invalshoek liggen de zorg voor en bescherming van het nageslacht ten grondslag aan de ontwikkeling van het huidige begrip empathie. Elke vorm van bescherming, zoals het behoeden voor hitte of kou, kan beschouwd worden als een voorloper van Gonzalez-Liencresempathie. et al. (2013) suggereren dat naast het voeden van het nageslacht, ook de emotionele zorg een evolutionair voordeel vormt: het empathisch gedrag van de ouders bereidt het nageslacht voor op hun rol als ouder.

Ondanks het feit dat empathie een fundamentele rol speelt in menselijke relaties, toont een recent literatuuroverzicht aan dat er in de afgelopen decennia geen eenduidige definitie van het begrip empathie is gevormd (Decety & Ickes, 2011). Volgens Decety en Ickes (2011) is empathie op veel verschillende fenomenen van toepassing als gevolg van de zoektocht naar een antwoord op twee vragen, namelijk: Hoe kan iemand weten wat een ander denkt en voelt? Wat zorgt ervoor dat iemand met gevoeligheid en zorg reageert op het lijden van een ander?

Bron: Empathie, imitatie en het vermogen om van aandacht te switchen in arts-patiëntinteracties. Rozanne van Diggelen, 2014, Tilburg University

110THEMA2HOOFDSTUK3 ©VANIN

b Bekijk de afbeelding. Ken jij mensen die in elk van die stadia van betrokkenheid reageren als iets jou tegenzit of als iets best wel meevalt?

Stappen naar betrokkenheid

Ik ben ontroerd door jou.

inspanning

Ik voel met je mee.

jammertoch!sympathie

empathie medeleven

Ik voel hetzelfde als jij.

Het spijt me voor jou.

begrip en betrokkenheid

c Vul in de tabel aan welke manier van betrokkenheid blijkt uit de onderstaande uitspraken.

2

1

‘Toch jammer voor jou dat je niet geslaagd bent,’ zei Sasja toen ze hoorde dat mijn examen Frans niet goed was gegaan.

‘Ik ben er echt niet goed van dat je het niet haalde,’ zei Sam.

3

4

‘Ik herinner me dat ik ook niet happy was toen ik hoorde dat ik niet geslaagd was,’ zei Marcel.

‘Ik begrijp best dat je je niet oké voelt nu,’ zei Amina.

Stap naar betrokkenheid

Jammer toch!

Sympathie

Empathie

Medeleven

Wat? Uitspraken

Het spijt me voor jou.

Ik voel hetzelfde als jij.

Ik voel met je mee.

Ik ben ontroerd door jou.

111THEMA2HOOFDSTUK3 ©VANIN

Is empathie hetzelfde als altruïsme?

4 Empathie of altruïsme?

a Leg de term altruïsme uit in je eigen woorden.

b Herinner jij wat jij voor het laatst gedaan hebt voor een ander dat je echt wel altruïstisch kunt noemen?

c Empathie kan de trigger zijn voor altruïstisch gedrag, maar dat laatste is een keuzeproces. Kun je de volgende stelling beargumenteren? Gebruik de informatie uit het onderstaande nieuwsbericht. Empathie is het vermogen zich in te leven in de situatie en gevoelens van anderen?

Leerlingen Brusselse school doen stage bij slachtoffers waterellende in Wallonië Leerlingen van de Victor Hortaschool in Evere zijn op stage in Chaudfontaine, het gebied in Wallonië dat deze zomer getroffen werd door de waterellende. Het gaat om leerlingen van de afdeling centrale verwarming. Zij gaan onder meer de verwarming herstellen bij mensen thuis zodat zij deze winter niet in de kou hoeven te zitten.

In september gingen enkele leerlingen van de Victor Hortaschool in Evere al eens een dag helpen bij de slachtoffers van de waterellende in Pepinster. Dat liet zo een diepe indruk na dat ze besloten om de leerlingen van het zesde jaar er hun stage te laten lopen, een stage van twee weken die ze anders in Brussel zouden doen.

Sommige mensen hebben geen sanitair en moeten 200 meter stappen om naar het toilet te kunnen gaan.

Bron: www.vrt.be

112THEMA2HOOFDSTUK3 ©VANIN

Empathie

1 Een definitie van empathie Empathie is het vermogen om je in te leven in de gevoelens of de gedachtegang van anderen. Empathisch vermogen is een vorm van sensitiviteit of inlevingsvermogen.

2 Verschil tussen empathie en sympathie Empathie:—voedt verbondenheid tussen mensen; —betekent inlevingsvermogen, je legt de focus op de ander; —je verplaatst je in zijn gevoelens, gedachten; —gaat om het vermogen om te voelen ‘met’ de mensen; —uit zich onder meer in luisteren en niet oordelen. —stuurSympathie:tverbondenheid tussen mensen, zorgt voor afstand tussen mensen; —gaat om het voelen ‘voor’ de ander; —je wilt een ander gelukkig zien zonder dat je je inleeft in de ander; —je richt je meer op je eigen gevoel; jij wilt dat een ander zich gelukkig voelt.

3 Niveaus van empathie

1→ Cognitieve empathie, dat merk je als iemand in staat is de gezichtspunten van de ander te begrijpen

2→ Emotionele empathie, dat merk je als iemand in staat is aan te voelen hoe iemand zich voelt; dat gebeurt niet altijd bewust.

4 Altruïsme

Altruïstisch ben je als je gedrag toont waarbij je je eigen rechtstreekse belangen opoffert ten gunste van anderen.

STAP 5 Je kunt best wel gemotiveerd worden, maar waarover?

Emotionele reacties vormen een belangrijk onderdeel van je gedrag. Je wilt graag de beweegredenen en de motieven van anderen kennen, maar ook die van jezelf. De vraag naar waarom je je op een bepaalde manier gedraagt, behoort tot het onderzoeksgebied van de motivatiepsychologie.

Motivatie verwijst naar de factoren die ertoe leiden dat een individu zich op een bepaald moment op een bepaalde manier gedraagt.

Motivatie beïnvloedt de richting van het gedrag (welke doelen men zal nastreven), de intensiteit van het gedrag (hoeveel inspanningen men zal leveren) en de volharding van het gedrag (hoe goed men zal volhouden tot het doel bereikt is). Motivatie is een theoretisch concept dat we afleiden uit de observeerbare gedragingen.

3.5
113THEMA2HOOFDSTUK3 ©VANIN

1 De motivatie van Sem

a Nu er in de vakantie een nieuwe jobstudente aan de kassa zit, gaat Sem zonder morren boodschappen doen. Desnoods ook nog eens om dat potje mayonaise te halen dat hij daarnet toch wel vergeten was! ‘Dat duurt nu al drie weken,’ zegt zijn moeder tegen een buurvrouw. Ze vraagt zich af wat erachter kan zitten.

Waarom is Sem ineens zo veranderd?

1→ Het ontstaan/de aanleiding

2→ De richting/het doel

3→ De intensiteit

4→ De volharding/de duur

b Lees de tekst hieronder en bekijk de foto’s. Wat stel je vast?

Motivatie en gedrag

Enerzijds kunnen motivaties het gedrag in een bepaalde richting duwen als gevolg van interne behoeften. Je gaat bijvoorbeeld op zoek in de koelkast omdat je honger hebt.

Anderzijds kunnen motivaties het gedrag in een bepaalde richting trekken door externe doelen die aantrekken of afstoten. Wielrenners gaan bijvoorbeeld tot het uiterste bij de eindspurt om de eerste plaats op het podium te bemachtigen.

Gedrag wordt gestuurd door behoeften. Je eet omdat je honger hebt, je studeert hard voor een toets omdat je weet dat je ouders hun tevredenheid en waardering zullen uiten, iets waarnaar je wel verlangt. Vanuit deze visie komt motivatie voort uit behoeften binnen het individu. Een centraal begrip binnen deze visie is het streven naar homeostase Homeostase is een lichamelijke evenwichtstoestand die individuen in stand houden.

114THEMA2HOOFDSTUK3 ©VANIN

Good to know

Motivatie en behoeften

Mensen streven naar de bevrediging van een aantal behoeften. Vanaf de jaren 1950 werd de visie en de voorstelling van de soorten behoeften door Maslow populair. Nu krijg hij er wel kritiek voor (zie hieronder). Het uitgangspunt van Maslow is dat er een ordening bestaat in onze behoeftebevrediging en dat de mens pas nieuwe behoeften kan ontwikkelen als de lagere behoeften op een behoorlijke manier zijn bevredigd. Maslow dacht aanvankelijk dat de mens vijf niveaus van behoeften nastreeft. Dat leidde tot zijn oorspronkelijk model.

1 Fysiologische behoeften (voedsel, water, warmte …)

2 Behoefte aan veiligheid en zekerheid

3 Behoefte om erbij te horen en liefde te krijgen (aanvaarding en vriendschap)

4 Waardebehoefte (zelfwaardering, waardering door anderen)

5 Behoefte aan zelfactualisatie (zich volledig kunnen ontplooien als een productieve persoon)

VIP

De Amerikaanse psycholoog Abraham Maslow (1908-1970) wordt beschouwd als een belangrijke vertegenwoordiger van de stroming in de evolutie van de psychologie: de humanistische psychologie. Zijn meest opmerkelijk werk is A Theory of Human Motivation (1943), een theorie die nog altijd invloedrijk is.

Hij werd als oudste van zeven kinderen geboren in de wijk Brooklyn in New York. Zijn ouders waren ongeschoolde Joodse immigranten uit Rusland. Abraham, werd door zijn ouders aangemoedigd academische studies te volgen. Hij studeerde rechten in New York. Pas later, in 1934, ging hij zich verdiepen in de psychologie aan de universiteit van Wisconsin. Hij werkte enige tijd samen met Harry Harlow, die onderzoek verrichtte met resusaapjes (zie leerwerkboek derde jaar). Later gaf hij les aan de Brooklyn Universiteit waar hij in contact kwam met Europese psychologen. Zij brachten hem onder meer in contact met de dieptepsychologie en de inzichten van Sigmund Freud (zie hoofdstuk 1 Stromingen in de psychologie).

Maslow raakte vooral bekend door de voorstelling die hij maakte van de behoeften die aan de basis liggen van ons gedrag. Hij moest wel veel kritiek aanhoren over zijn behoeftetheorie. Sommigen vonden zijn theorie heel simplistisch. Toch beschouwen velen zijn behoeftetheorie nog als zeer belangrijk.

115THEMA2HOOFDSTUK3 ©VANIN

2 Plaats het cijfer bij elke uitspraak op het juiste niveau van de behoeftepiramide. Elk cijfer mag slechts in één vakje geschreven worden. Het is mogelijk dat meerdere cijfers in hetzelfde vak terechtkomen.

1

Kinderen moeten een complimentje krijgen wanneer ze een mooie tekening gemaakt hebben.

3

4

Kinderen moeten tijdig (water!) drinken met dit warme weer.

Kinderen spelen graag samen met andere kinderen.

2

Voor kinderen is het belangrijk om ook dingen te doen waarin ze zich maximaal kunnen uitleven en zich goed voelen: sportbeleving, muziek …

8

6

Rusthuisbewoners krijgen graag bezoek van hun kleinkinderen.

5

Een school moet een beleid voeren waarbij pesten onmiddellijk wordt aangepakt.

7

Je was terecht fier toen je vermeld werd in een krantenartikel over een goed doel.

Tijdens de elektriciteitswerken in huis schakelen we de hoofdschakelaar af.

5 Behoefte aan zelfactualisatie/ontplooiing 4 Behoefte aan erkenning/waardering 3 Behoefte aan liefde en erbij horen 2 Behoefte aan veiligheid en zekerheid 1 Fysiologische behoeften 116THEMA2HOOFDSTUK3 ©VANIN

Maslow stelde zijn oorspronkelijke behoeftehiërarchie op in 1943. Achteraf heeft hij het model enigszins herzien. Net voor het hoogste niveau (van 5) schakelde hij drie andere niveaus in.

1 Cognitieve behoeften

Het gaat om de behoefte om kennis na te streven, nieuwe dingen op te zoeken en te begrijpen. Hieronder valt ook: leerrijke reizen ondernemen en andere culturen en maatschappijvormen verkennen.

2 Esthetische behoeften

Hieronder verstaat Maslow het mooie in de wereld willen zien. Volgens hem verlangen mensen in alle culturen en door de eeuwen heen op een bepaald ogenblik naar kunst. In onze ontwikkeling komt er een moment waarop we op zoek gaan naar het mooie, naar iets dat ons kan ontroeren.

3 Op het einde van zijn leven hield Maslow rekening met de kritiek (zie hieronder). Hij overwoog namelijk de mogelijkheid om een achtste niveau toe te voegen aan zijn piramide. Hij raakte ervan overtuigd dat het ‘waarmaken van zichzelf’ ook in een meer sociaal verband moet worden gezien. Hij noemde zijn achtste niveau: het niveau van de transcendentie. Behoefte nastreven is geen uitsluitend persoonlijke aangelegenheid. Het draagt ook bij tot de gemeenschap waartoe men behoort. Zo kwam hij tot een aanpassing van zijn voorstelling van de behoeften van mensen.

3 Aanpassingen aan het model door Maslow: lees de tekst.
fysiologische behoeften: honger, dorst, slaap, voortplanting veiligheid, bescherming, zekerheid, orde (woning, werk ...) affectie: liefde en genegenheid (ouders, familie, partner ...) achting en waardering (vrienden en kennissen, collega’s ...) schoonheid:kennis zelfverwerkelijkingkunstwatdemensoverstijgt transcendentie  117THEMA2HOOFDSTUK3 ©VANIN

4 Lees de bedenkingen bij het hiërarchisch behoeftemodel van Maslow en beantwoord vervolgens de vragen.

Zoals al gezegd, kreeg en krijgt Maslow nogal wat kritiek.

1 Men verwijt hem weinig precisie en een gebrek aan degelijk ondersteunend onderzoek.

2 Bovendien is die hiërarchie sterk cultuurgebonden. In onze cultuur waar het nastreven van persoonlijke individuele doelen belangrijk wordt geacht, is zelfrealisatie vanzelfsprekend het hoogste doel. Daarnaast wordt in onze westerse prestatiemaatschappij hoog aangeschreven dat je je eigen grenzen telkens opnieuw wilt verleggen. In Aziatische samenlevingen, waar het nastreven van groepsdoelen als waardevol wordt beschouwd, zal de zelfrealisatie van het individu in dienst staan van de maatschappij.

3 Volgens Kenrick (2010) is niet zelfactualisatie de top van de behoeftepiramide, maar het verlangen om samen met een stabiele partner kinderen te hebben en op te voeden. Deze behoefte is de belangrijkste vanuit evolutionair standpunt.

a Wie heeft gelijk volgens jou?

b Verdere kritieken op Maslow situeren zich op twee domeinen. Geef telkens een persoonlijk voorbeeld.

1→ Het belang van een motief neemt niet altijd af als aan dat motief voldaan wordt. Denk aan mensen die systematisch te veel eten.

2→ De volgorde van de niveaus is niet voor iedereen hetzelfde. Denk aan mensen die iets riskants doen in een onveilige situatie om aan de behoefte van zelfrealisatie tegemoet te komen.

Good to know

Humanistische psychologie

Abraham Maslow en Carl Rogers waren de spilfiguren van de humanistische psychologie (zie hoofdstuk 1 Stromingen in de psychologie). Humanisme is ontstaan als reactie tegen het behaviorisme. De humanistische visie gaat niet uit van de zieke kant van de menselijke natuur, maar van de gezonde kant en benadrukt het streven van een mens om zichzelf te verrijken. Dat verrijken is onder andere de neiging tot zelfactualisatie, ieders ontwikkelings- en veranderingskracht en ook het gedrag dat bepaald wordt door de eigen waarneming van de werkelijkheid, niet door de werkelijkheid zelf.

118THEMA2HOOFDSTUK3 ©VANIN

Motivatie

5 Welk soort motivatie heb jij?

Bekijk de tabel en vul ze aan met eigen voorbeelden.

Intrinsieke motivatie - Plezier hebben in de uitvoering van een activiteit zelf - Voldoening hebben in het voltooien

Ik beleef veel plezier als ik aan het volleyballen ben in mijn sportclub.

Extrinsieke motivatie - Deze activiteiten leiden tot het bereiken van een ander doel.

Ik wil bij elke deelname aan de 20 km van Brussel mijn tijd verbeteren.

Hard studeren om een goed rapport te halen → tevreden ouders.

6 Bespreek samen de volgende situaties.

1→ Hoe moedig je een kind het best aan om te studeren? Met een extrinsiek, duur cadeau? Of door het kind intrinsiek plezier te laten beleven aan de vorderingen die het maakt?

2→ Niet alle doelen die we nastreven worden onmiddellijk gerealiseerd. Je zult bijvoorbeeld hard studeren voor je examens om goede resultaten te behalen, maar het langetermijnperspectief is dat je een verder doel wenst te realiseren, nl. je voorbereiden op hogere studies. Het toekomstperspectief verwijst naar de tijdsafstand en de doelen die je nastreeft.

7 Zoek een voorbeeld van een kort en een lang toekomstperspectief.

Lang:Kort:

119THEMA2HOOFDSTUK3 ©VANIN

Doelen hebben een context

Edwin Locke en Gary Latham hebben in de jaren 60 onderzoek uitgevoerd naar het stellen van doelen. Dat leidde tot hun theorie: de goal setting theory. Volgens hen leidt het stellen van duidelijke en uitdagende doelen en de feedback die we krijgen tot een grote motivatie. De goalsettingstheorie is opgesteld op basis van vijf principes.

8 Denk eens na: hoe zou je arbeiders kunnen motiveren om (iets) harder te werken? We halen drie elementen uit de goalsettingtheorie die ons helpen om dit probleem te benaderen.

Element om te motiveren Je aanpak

1 Motivatie ontstaat doordat een doel aantrekkingskracht heeft.

2 Hoe hoger het doel dat gesteld wordt, hoe beter de prestatie zal zijn.

3 De prestatie hangt ook af van het engagement dat men aangaat om het doel te bereiken.

120THEMA2HOOFDSTUK3 ©VANIN

Motivatie verwijst naar de factoren die ertoe leiden dat een individu zich op een bepaald moment op een bepaalde manier gedraagt. Motivatie beïnvloedt:

1 De richting van het gedrag (naar welk doel)

2 De intensiteit van het gedrag (hoeveel inspanningen)

3 De volharding van het gedrag (hoelang volhouden)

Motivatie en behoeften werden door Maslow voorgesteld in zijn behoeftehiërarchie:

1 Fysiologische behoeften

2 Veiligheid en zekerheid

3 Liefde en erbij horen

4 Erkenning en waardering

5 Zelfactualisering (ontplooiing)

Twee soorten motivatie

Intrinsieke motivatie

Extrinsieke motivatie

—Plezier hebben in de uitvoering van een activiteit zelf —Voldoening hebben in het voltooien

—Deze activiteiten leiden tot een bereiken van een ander doel.

Doelen hebben een context, waarbij we uit de goalsettingtheorie drie elementen naar voren

1schuiven:Motivatie

ontstaat doordat een doel aantrekkingskracht heeft.

2 Hoe hoger het doel dat gesteld wordt, hoe beter de prestatie zal zijn.

3 De prestatie hangt ook af van het engagement dat men aangaat om het doel te bereiken.

Humanistische psychologie gaat ervan uit dat mensen streven om zich te ontwikkelen, te verrijken en te veranderen om tot een gezonde zelfontplooiing te komen.

STAP 6 Help, ik heb stress! Coping dan maar.

Niet alles loopt altijd van een leien dakje. Soms word je geconfronteerd met hoge eisen, tegenslagen waar je mee om moet gaan. In de psychologie bestudeert men dat onder het begrip coping. Coping is de manier waarop iemand met problemen en stress omgaat.

1 Bekijk het filmpje. Je ziet verschillende manier om met lastige situaties om te gaan. Noteer ze en bepaal nu al de top 3 van de manieren die jij meestal gebruikt bij stressvolle situaties.

Motivatie 3.6 121THEMA2HOOFDSTUK3 ©VANIN

Good to know

Coping

Psychologen noemen de manier waarop je meestal omgaat met tegenslagen en met situaties die je stress bezorgen je ‘copingstijl’. Coping is afgeleid van het Engelse begrip ‘to cope with’, wat letterlijk betekent ‘kunnen omgaan met of opgewassen zijn tegen’. Een bepaalde copingstijl – de manier waarop je reageert op een stressvolle situatie – zal bepalen welk effect een probleem op je heeft. Hoewel elk een favoriete copingstijl heeft zullen we meestal een aantal copinstijlen gebruiken, afhankelijk van de situatie. Sommige copingstijlen zorgen ervoor dat je je op korte termijn beter voelt, maar ze lossen het probleem op langere termijn niet op. De Amerikaanse psycholoog Richard Lazarus (1922-2022) definieerde coping als ‘cognitieve en gedragsmatige inspanningen om interne en/of externe eisen en de conflicten daartussen te overwinnen, te verminderen of te tolereren.

2 Bekijk de verschillende copingstrategieën. Kun je de juiste copingstrategie koppelen aan de juiste casus?

Copingstrategie

Casus

1Sociale steun zoekenADe mama van Samira brandt een kaarsje voor een goed examen.

2Actief aanpakken

3Vermijden

BJannick kan zijn tranen niet bedwingen na het slechte nieuws in de familie. Zijn leerkracht vangt hem na de les op om hem te troosten.

CPetra voelt zich al een tijdje niet goed in haar vel en zoekt de leerlingenbegeleider van de school op voor een gesprek.

4Expressie van emotiesDLisa’s punten voor Frans blijven slecht. Ze neemt zich voor om dagelijks haar woordenschat te herhalen en extra grammatica-oefeningen te maken op haar laptop.

122THEMA2HOOFDSTUK3 ©VANIN

5Geruststellendegedachtenenwensdenken

EKelefa heeft problemen met de leerkracht Nederlands. Hij komt systematisch het eerste lesuur niet naar de school.

6Palliatieve reactie F Een vriendin van je moeder zit in financiële problemen nadat ze haar werk kwijtraakte. Ze onderneemt niets en lijkt in haar toestand te berusten.

7Passief reactiepatroonGJammer om vast te stellen hoeveel mensen alcohol misbruiken om hun problemen te vergeten.

1 2 3 4 5 6 7

Welke copingstrategie het meest effectief is, is sterk afhankelijk van de context. Maar uit onderzoeken weten we ook dat de keuze van copingstrategie sterk bepaald wordt door hoe iemand een probleem ervaart.

Mensen die geconfronteerd worden met stress of een probleem zullen eerst een inschatting maken van de situatie en vervolgens inschatten welke capaciteit ze hebben om de situatie aan te pakken.

Sommige mensen zien altijd de zonnige kant van het leven, ook al gaat het even niet zo goed. Anderen zijn eeuwige piekeraars, ze mopperen of klagen veel. Hieronder leggen we het verschil uit tussen een optimistische en een pessimistische manier van denken.

Hoe een pessimist denkt …

Bij negatieve gebeurtenissen

Algemene factoren

Ik kan niks echt goed.

• Veralgemenen: het geldt voor alles

• Vaststaand: het kan niet veranderen

• Zwart of wit met niets ertussen

Blijvende factoren

Het gaat ook nooit goed met mij.

• Permanent, het zal zo blijven.

• Altijd en nooit

Interne factoren

Ik deug nergens voor.

• Binnen jezelf

• Het gaat over jou als persoon.

Bij positieve gebeurtenissen

Specifieke factoren

Dat was even een momentje geluk hebben.

• Afhankelijk van het moment

• Geen algemene regel

• Nu is dat zo, maar op andere momenten is het anders.

Tijdelijke factoren

• Het gaat voorbij.

• Toevalstreffer

Externe factoren

• Buiten jezelf

• Het gaat niet over jou als persoon.

123THEMA2HOOFDSTUK3 ©VANIN

Hoe een optimist denkt …

Bij negatieve gebeurtenissen

Bij positieve gebeurtenissen Specifieke factoren

Dit is een uitzondering, meestal kan ik het wel.

• Afhankelijk van het moment

• Geen algemene regel

• Nu is dat zo, maar op andere momenten is het anders.

Tijdelijke factoren

• Het gaat voorbij.

• Toeval

• Uitzondering

Externe factoren

• Buiten jezelf

• Het gaat niet over jou als persoon.

Optimisme kun je leren

Algemene factoren

• Veralgemenen: het geldt voor alle situaties.

• Vaststaand: het kan niet veranderen.

Blijvende factoren

• Permanent, het zal zo blijven.

• Altijd en nooit

Interne factoren

• Binnen in jezelf

• Het gaat over jou als persoon.

3 Een gedachte-experiment: Wat was vandaag de fijnste gebeurtenis? Bv. Vandaag heb ik een complimentje gekregen van een leerkracht. Kijk als een optimist naar deze gebeurtenis.

Hoe een optimist denkt … Bij positieve gebeurtenissen

BlijvendAlgemeen

Intern
124THEMA2HOOFDSTUK3 ©VANIN

Good to know Stress

De gevolgen van stress zullen gedeeltelijk afhangen van hoe we met de stress omgaan. R. Lazarus beklemtoont dat er een onderscheid gemaakt moet worden tussen het aanpakken van de stressfactoren zelf en het onder controle houden van de gevolgen van stress.

Stressfactoren aanpakken

Wat is stress?

Stress is de emotionele en lichamelijke reactie die optreedt wanneer iemand zich probeert aan te passen aan de veranderingen die het normale dagelijkse leven verstoren. Een beetje stress vinden we niet zo erg en het kan ook geen kwaad. Het wordt wel een probleem wanneer stressfactoren blijven toenemen en men het gevoel heeft het niet meer aan te kunnen.

Er zijn drie bronnen van stress:

1 Belangrijke levensgebeurtenissen → voorbeelden

2 Dagelijkse irritaties → voorbeelden

3 De percepties van individuen van veranderingen in hun leven → voorbeelden

Wanneer we stress ervaren, treden er lichamelijke stressreacties op. In het bijzonder heeft dat een effect op het immuniteitssysteem, waardoor men gevoeliger wordt voor infecties. Gelijktijdig verhoogt de stress de kans op negatieve emoties en een negatieve stemming. Stress vermindert verder nog de prestaties in het bijzonder voor moeilijke taken.

4 Bekijk het filmpje en bespreek de wet van Yerkes en Dodson. De wet toont aan dat onze prestaties onder druk kunnen veranderen.

Het verband tussen motivatie en het prestatieniveau is een van de oudste bevindingen van de wetenschappelijke psychologie en wordt de wet van Yerkes en Dodson genoemd. De wet stelt dat voor elke taak een optimaal niveau van motivatie nodig is.

Weerbaar door veerkracht

VIP

Elke Van Hoof (°1976) is een Belgische professor in de psychologie verbonden aan de VUB. Ze is bekend voor haar expertise omtrent mentale gezondheid zoals stress, veerkracht, copingstrategieën en omgaan met pijnklachten.

‘Omgevingsfactoren heb je niet altijd onder controle. Maar je balans bewaren in een steeds veranderende wereld, dat kun je leren’, zegt Elke Van Hoof.

125THEMA2HOOFDSTUK3 ©VANIN

Veerkracht

Veerkracht zegt iets over hoe sterk je je voelt bij moeilijkheden en tegenslagen en hoe je je vervolgens probeert aan te passen aan die veranderde situatie. Veerkrachtig zijn betekent dat je op zoek kunt gaan naar manieren die voor jou werken om je goed in je vel te blijven voelen.

Gaat veerkracht over sterk zijn? Is het iets dat je hebt of bent? Wanneer veerde jij in het verleden recht na een tegenslag? Veerkracht: hoe werkt het?

Veerkracht vervult twee belangrijke functies in het behouden van ons mentaal welbevinden. Ten eerste vormt het een buffer tegen stressoren en moeilijke ervaringen. Ten tweede zorgt veerkracht voor herstel van je mentale welbevinden wanneer dat een deuk kreeg: het zorgt dat je kunt ‘terug’veren na tegenslagen.

Veerkracht heeft dus zowel een beschermende als herstellende functie. We kunnen dat het best illustreren aan de hand van een springveer. Wanneer de veer heel sterk of krachtig is, zal er veel gewicht nodig zijn om haar samen te duwen. Een veer die niet zo krachtig is, kun je veel gemakkelijker samenduwen. Dat betekent dat we ervoor kunnen zorgen dat de veer zo krachtig mogelijk is. Een sterke, krachtige veer zorgt ervoor dat wanneer iemand geconfronteerd wordt met stress, tegenslagen of veranderingen, hij of zij minder gemakkelijk uit evenwicht geraakt. Dat is de beschermende functie of de bufferfunctie.Eensterke of krachtige veer zal ook vlot terugveren op het ogenblik dat het gewicht dat erop rustte, verdwijnt. Een sterke veer zal sneller haar oorspronkelijke vorm weer aannemen. Dat is de herstelfunctie. Soms lukt het terugveren (tijdelijk) niet meer. Als je bijvoorbeeld een heel heftige ervaring meemaakt of wanneer een tegenslag (hoe klein ook) de ‘druppel’ is omdat je al zo veel andere tegenslagen kende. In die gevallen gaat het terugveren moeilijk, of blijft je veer zelfs ingedrukt. Op zo’n moment is ondersteuning van anderen cruciaal.

Good to know Veerkracht

Is veerkracht aangeboren? De discussie ‘nature versus nurture’?

Een deel van ieders veerkracht wordt bepaald door de biologie en is dus genetisch bepaald. Ook ervaringen in de kindertijd spelen een belangrijke rol en bepalen voor een stuk je persoonlijkheid en hoe je in het leven staat. Dat zal maar beperkt kunnen veranderen in de volwassenheid. Maar eigenlijk zegt dat niet zoveel. Zoals we hierboven aanhaalden, kun je aan aantal vaardigheden trainen om jezelf veerkrachtiger te maken. Daarbij is de wisselwerking met de context even belangrijk.

1 Sta stil bij een manier waarop je je veerkracht kunt versterken. Denk aan iets waar je momenteel mee zit.

a Op welke manieren kun je daarmee omgaan?

b Welke van die manieren helpt het best om de situatie draaglijk te maken?

c Hoe zou je vaker voor helpende momenten kunnen zorgen?

126THEMA2HOOFDSTUK3 ©VANIN

Stress, coping en veerkracht

Stress is de emotionele en lichamelijke reactie die optreedt wanneer iemand zich probeert aan te passen aan de veranderingen die het normale leven verstoren. Er zijn drie bronnen van 1stress:Belangrijke levensgebeurtenissen

2 Dagelijkse irritaties

3 De percepties van individuen van veranderingen in hun leven

Om met stress om te gaan, gebruiken mensen copingstrategieën

—Sociale steun zoeken

—Actief

—Gerus—Expressie—Vermijdenaanpakkenvanemotieststellendegedachten en wensdenken

—Palliatieve reactie

—Passief reactiepatroon

Veerkracht zegt iets over hoe sterk je je voelt bij moeilijkheden en tegenslagen en hoe je je vervolgens probeert aan te passen aan die veranderde situatie. Veerkracht wordt zowel bepaald door genetische factoren als door omgevingsfactoren.

3.7 127THEMA2HOOFDSTUK3 ©VANIN

EUREKA!

Wat denk je nu over de breinbreker die we aan het begin van dit hoofdstuk formuleerden:

“Hoe kun je in stresssituaties omgaan met emoties en besluiten iets wel of niet te doen?”

Forum

Bespreek het met je klasgenoten.

1StellingenErzijn

basisemoties die iedereen ervaart en die je niet kunt onderdrukken.  

2 Je hebt je emoties steeds onder controle in stresssituaties.

3 Je bent gemotiveerd om emotioneel moeilijke situaties te vermijden of op te lossen.

4 Mensen kunnen strategieën aanleren om stressvolle gebeurtenissen beter aan te kunnen.

Stappen in een eigen onderzoek

 

 

 

In elk hoofdstuk zitten beslist onderwerpen waarover je meer wilt weten. Of inzichten die je wilt toetsen aan je eigen ervaringen. Onderzoek kan daarbij verrassende resultaten opleveren. Onderzoeken doe je niet zomaar. Daarvoor zijn er enkele stappen te zetten. Die stappen moeten goed doordacht zijn en gevolgd worden.

Welk onderwerp in dit hoofdstuk prikkelt je? Waarover wil je graag meer weten of wat wil je even controleren?Wiljeermee

aan de slag? Gebruik dan de QR-code om te weten welke stappen je moet zetten om als een goede onderzoeker gewaardeerd te kunnen worden.

Onderzoekscompetentie
128THEMA2HOOFDSTUK3 ©VANIN

SYNTHESE

Emoties

Emoties zijn psychologische reacties die ontstaan op grond van een gebeurtenis die betekenis heeft voor de persoon. Die reacties uiten zich in gedrag, in fysiologische voorbereiding van dat gedrag en in subjectieve beleving.

Emoties onderzocht door de wetenschap

Emoties volgens de filosofen

De rationalistische visie: rationalisten vonden emoties dierlijk, ze stonden het denken en de ratio in de weg.

—De romantische visie: romantische filosofen beschouwden emoties als puur natuur, waarbij de ratio werd aanzien als iets dat opgelegd werd door de cultuur.

Emoties volgens de natuurwetenschappers

—Darwin ontdekte een overeenkomst tussen emotionele expressie bij mensen en bij dieren (apen). Daaruit concludeerde hij dat de emotionele expressies evolutionair bepaald en dus erfelijk zijn.

Het evolutionair nut zit hem in overleven.

Emoties volgens de psychologen

—Ekman ontdekte via crosscultureel onderzoek dat zes emotionele expressies universeel en daarom erfelijk zijn, namelijk woede, walging, angst, geluk, verdriet en verrassing.

—Communicatieve meerwaarde bij interactie tussen mensen.

Emoties volgens de neurowetenschappers

Drie breinen

—Het reptielenbrein regelt het overlevingsinstinct, o.a. vluchten bij gevaar.

—Het zoogdierenbrein (het limbisch systeem) regelt alles wat met emoties, affectie, motivatie en sociaal gedrag te maken heeft. Het zorgt ervoor dat we emotionele gebeurtenissen onthouden.

—Het mensenbrein (de neocortex) zorgt voor:

• communiceren via een aangeleerde taal,

• ontwikkelen van de fijne motoriek,

• verhogen van kennis, aanleren van nieuw gedrag en creativiteit,

• logisch denken en probleemoplossende vaardigheden.

Emotieregulatie

Bij emotieregulatie gaat het om de processen waarmee individuen hun emoties of de situaties die emoties opwekken, kunnen beïnvloeden.

1 Bij interne regulatie of zelfregulatie spreken we over het vermogen om onze emotionele gesteldheid zo te sturen dat we ons doel bereiken. Ontwikkeling van cognitieve capaciteiten

2 Bij externe regulatie of sociale regulatie is de aanpassing afhankelijk van de mate waarin de omgeving de uiting van onze emoties kan of wil verdragen. Sociale normen spelen hier een rol.

3.1 3.33.2 3.4 ↑ KENNISCLIP 129THEMA2HOOFDSTUK3 ©VANIN

Empathie

Empathie is het vermogen om je in te leven in de gevoelens of de gedachtegang van anderen.

Empathie

Verbondenheid met de andere

Focus op de andere

Niveaus van empathie

Sympathie

Voelen voor de andere

Je wilt een ander gelukkig zien, zonder dat je je inleeft in de ander.

1 Cognitieve empathie: de gezichtspunten van een ander begrijpen.

2 Emotionele empathie: de emoties van een ander aanvoelen.

Altruïstisch ben je als je gedrag toont waarbij je je eigen rechtstreekse belangen opoffert ten gunste van anderen.

Motivatie

Motivatie verwijst naar de factoren die ertoe leiden dat een individu zich op een bepaald moment op een bepaalde manier gedraagt. Motivatie beïnvloedt:

1 De richting van het gedrag (naar welk doel)

2 De intensiteit van het gedrag (hoeveel inspanningen)

3 De volharding van het gedrag (hoelang volhouden)

Behoeftehiërarchie van Maslow

1 Fysiologische behoeften

2 Veiligheid en zekerheid

3 Liefde en erbij horen

4 Erkenning en waardering

5 Zelfactualisering

Soorten motivatie

Intrinsieke

—Pleziermotivatiehebbenin de uitvoering van een activiteit zelf —Voldoening hebben in het voltooien Extrinsieke motivatie

—Deze activiteiten leiden tot een bereiken van een ander doel.

Doelen hebben een context. Drie elementen uit de goalsettingtheorie spelen een rol om te motiveren:

1 Motivatie ontstaat doordat een doel aantrekkingskracht heeft.

2 Hoe hoger het doel dat gesteld wordt, hoe beter de prestatie zal zijn.

3 De prestatie hangt ook af van het engagement dat men aangaat om het doel te bereiken.

Stress, coping en veerkracht

Stress is de emotionele en lichamelijke reactie die optreedt wanneer iemand zich probeert aan te passen aan de veranderingen die het normale leven verstoren. Er zijn drie bronnen van stress:

1 Belangrijke levensgebeurtenissen

2 Dagelijkse irritaties

3 De percepties van individuen van veranderingen in hun leven

3.5 3.6 3.7130THEMA2HOOFDSTUK3 ©VANIN

Copingstrategieën

—Sociale steun zoeken

—Actief —Gerus—Expressie—Vermijdenaanpakkenvanemotieststellendegedachten en wensdenken

—Palliatieve reactie

—Passief reactiepatroon

Veerkracht zegt iets over hoe sterk je je voelt bij moeilijkheden en tegenslagen en hoe je je vervolgens probeert aan te passen aan die veranderde situatie. Veerkracht wordt zowel bepaald door genetische factoren als door omgevingsfactoren.

Bordschema

Emoties

Reacties uiten zich in gedrag Fysiologische voorbereiding Subjectieve beleving

Emoties en wetenschap

Rationalisme dierlijk, verstoord ratio Romantisme puur natuur Natuurwetenschappen evolutionair nut Psychologen universeel, basisemoties Neurowetenschappen soorten hersenstructuren

Emotieregulatie

Intern of extern

Empathie

Cognitieve empathie en emotionele empathie

Motivatie VolhardingIntensiteitRichting

Behoeftehiërarchieën Intrinsieke en extrinsieke motivatie Doel enEngagementHoogteAantrekkingskrachtcontextvanhetdoel

Veranderingen in het leven aanpassen emotionele en lichamelijke reactie = stress

VeerkrachtCopingstrategieën

Hoe sterk bij moeilijkheden en tegenslagen Aanpassengenetische factoren omgevingsfactoren

131THEMA2HOOFDSTUK3 ©VANIN

WAT IS WAT IN JOUW PERSOONLIJKHEID?

WAAROVER GAAT DIT HOOFDSTUK?

In dit hoofdstuk gaan we dieper in op wat je persoonlijkheid nu is. Aan de hand van zelfbeschrijvingen analyseer je de elementen van persoonlijkheid en zo ontdek je dat er heel wat factoren zijn die mee je persoonlijkheid zullen bepalen. Je ontdekt verbanden en kunt de brug maken naar bepaalde typologieën om bepaalde gedragingen te verklaren. Een stapje verder ontdek je het voorspellende aspect en alle boeiende toepassingen.

WAT LEER IK IN DIT HOOFDSTUK?

Vink aan wat je in de loop van dit hoofdstuk hebt geleerd.

Ik kan gebruikmaken van typologieën om persoonlijkheidstrekken te analyseren.

Ik kan mijn zelfbeschrijving gebruiken om mijn persoonlijkheid of die van een ander te leren Ikanalyseren.kanmijn zelfbeschrijving vervolledigen door de resterende factoren uit de trekkenbenadering te gebruiken.

Ik kan mijn persoonlijkheid analyseren aan de hand van de Big Five.

Ik kan mijn persoonlijkheid analyseren aan de hand van het HEXACO-model.

Ik kan voorbeelden geven van toepassingen van de persoonlijkheidspsychologie.

Ik begrijp het begrip validiteit bij de ontwikkeling van een test.

Ik begrijp dat de methode van factoranalyse de basis vormt om een beperkt aantal persoonlijkheidstrekken te behouden om de persoonlijkheid te beschrijven.

persoonlijkheidstrek – typologie – Big Five – HEXACO-model – zelfbeschrijving –factoranalyse – validiteit

HOOFDSTUK 4
BEGRIPPEN 132THEMA2HOOFDSTUK4 ©VANIN

INTRO

Het doet wat met een mens 'de persoonlijkheid'! In alle fasen van je leven, in alle omstandigheden: ze is er, ze is vrij stabiel en toch ontwikkelt ze zich. Zoals jij commentaar geeft op bepaalde 'trekken' bij anderen, doen die anderen dat ook, op wat zij herkennen van jouw persoonlijkheid in je gedrag.

Dat maakt jou en de anderen een beetje voorspelbaar, het helpt om vrienden te maken, of bij een sollicitatie voor een job binnenkort. Herken jij de persoonlijkheid in het gedrag van anderen? En in dat van jezelf? Benieuwd.

1Keuzes die je dagelijks maakt kunnen iets zeggen over je persoonlijkheid.

a Je komt een cinemazaal binnen. Waar neem je plaats?

b Kun je toelichten waarom?

Uit onderzoek van de Japanse psychologe Hiromi Mizuki blijkt dat de plaats die iemand kiest in de cinema iets zegt over zijn persoonlijkheid.

Plaats Persoonlijkheid

In het midden van de zaalJe bent zelfverzekerd en assertief. Deze stoelen zijn de beste plaatsen en dus het meest begeerd.

Achteraan in de zaal Je bent eerder kalm en gereserveerd. Deze stoelen zijn verder weg van de voorstelling en er zullen veeleer verlegen mensen plaatsnemen.

Op de eerste rij Hoewel de eerste rij pas ingenomen wordt als alle andere stoelen bezet zijn, zien we hier sociale personen zitten die graag contacten leggen.

Aan de uiteinden van een rijHier zien we mensen die eerder uitbundig zijn, maar slechts optrekken met een beperkt groepje mensen die ze kennen.

Achteraan in een hoek Hier treffen we nieuwsgierige mensen aan, maar met een gebrek aan zelfvertrouwen.

Bron: www.knack.be

133THEMA2HOOFDSTUK4 ©VANIN

Kritische noot van Mizuki: wie lange benen heeft, zit nu eenmaal comfortabeler aan een gangpad en mensen met slechtere ogen kiezen automatisch een plekje vooraan in de zaal.

c Kun je je vinden in de onderzoeksresultaten van de psychologe? Leg uit.

d Hoe zou jij dit onderzoeken?

Lees het artikel over Conner Rousseau. Wat bedoelt Conner Rousseau wanneer hij zegt dat Instagram het verlengde is van zijn persoonlijkheid?

'Instagram is een verlengde van mijn persoonlijkheid'

In De Zondag spreekt Vooruit-voorzitter Conner Rousseau over de vierdaagse werkweek, de versoepelingen en kritiek van cultuurwetenschapper Ico Maly in een interview met Knack afgelopen week. 'Het is blijkbaar een PVDA-er die negatief schrijft over een socialist. What's new?'

'Let op: ik voel me vereerd dat er boeken verschijnen over mij. Ik vind het wel vreemd dat hij geen enkele keer contact opnam. We hebben hem deze week zélf proberen te contacteren omdat dat interview vol leugens stond. Hij was niet geïnteresseerd. Dat zegt genoeg. Maly beschuldigde Rousseau in het Knack-interview afgelopen week ervan vooral aan imagopoetsen op Instagram te doen. Onzin, aldus Rousseau. 'Ik ga dikwijls in debat met volgers. Ook fundamentele kwesties komen aan bod. Maar ik doe dat inderdaad op mijn manier. (windt zich op) Mag het nog? Instagram is een verlengde van mijn persoonlijkheid. Ik ben daar wie ik echt ben en ik ga dat niet veranderen.’

Vervolgens besluit De Zondag een blik inhoud open te trekken met Rousseau. Over de vierdaagse werkweek bijvoorbeeld: 'Dat is rationeel gezien een goed idee. Als de productiviteit omhoog kan, kan de arbeidstijd omlaag. Dat moet lukken in de nabije toekomst, onder meer dankzij de robotica. Er zijn nóg argumenten pro. Een economie kan maar draaien als de werknemers fysiek en mentaal gezond zijn. Vandaag gaan veel mensen ten onder aan de zware combinatie van werk en gezin. Ook daarvoor kan een vermindering van de arbeidstijd helpen.'

2 134THEMA2HOOFDSTUK4 ©VANIN

BREINBREKER

In dit hoofdstuk zul je in drie stappen een antwoord formuleren op deze breinbreker:

Forum

Wat denk je nu al: duid bij elke stelling je keuze aan. Geef met enkele sleutelwoorden telkens twee argumenten voor je keuze.

1StellingenVrienden, ouders, partners enz. kunnen vaak beter voorspellen dan jijzelf hoe je in een bepaalde situatie zult reageren.

2 De persoonlijkheid van een mens kunnen we voldoende beschrijven aan de hand van een beperkt aantal adjectieven.

3 Het is belangrijk dat we niet alle persoonlijkheidskenmerken even betrouwbaar kunnen beschrijven.

 

4 Je leerkracht heeft voldoende informatie om iets over je persoonlijkheid te vertellen. 

“Op welke factoren kun je je baseren om je persoonlijkheid en die van anderen te analyseren?”
4321Argumenten 135THEMA2HOOFDSTUK4 ©VANIN

PARCOURS

STAP 1 Elke tijd heeft zijn theorie over persoonlijkheid.

Al eeuwenlang probeert men de persoonlijkheid van de mens in kaart te brengen. De historische context en het domein waarin de denker zich begeeft bepalen hoe de persoonlijkheid benaderd en beschreven wordt. In Agora 3 maakte je kennis met Hippocrates en Galenus, die misschien wel duizend jaar hun stempel gedrukt hebben op ons denken.

Eind 18e eeuw meende men dat er een verband zou bestaan tussen het uiterlijk en het innerlijk van de mens. De Weense neuroanatoom Franz-Joseph Gall (1758-1828) ging ervan uit dat de manier waarop bepaalde hersengebieden groeiden, een invloed had op de vorm van de schedel. Men gebruikte de craniometrie om de knobbels in kaart te brengen. Delen die goed ontwikkeld waren zouden voor uitgesproken persoonlijkheidskenmerken zorgen. Denk aan het woord ‘wiskundeknobbel’, dat gebruiken we nu nog.

Een onderverdeling van een groep personen op basis van enkele gemeenschappelijke kenmerken noemen we een typologie.

Ook de Italiaanse criminoloog Cesare Lombroso (1835-1909) dacht dat de crimineel specifieke uiterlijke kenmerken bezat die via schedelmetingen en gelaatsmetingen konden voorspeld of verklaard worden. Intussen is wel gebleken dat die benadering de huidige wetenschappelijke normen niet haalt. Toch wordt in de populaire beeldcultuur een crimineel soms nog met stereotype kenmerken afgebeeld.

Persoonlijkheidskenmerken en typologie
4.1 136THEMA2HOOFDSTUK4 ©VANIN

1 Bekijk de afbeeldingen van slechteriken.

a Beschrijf hoe de ontwerper geprobeerd heeft om het personage als slechterik over te laten komen. Noteer telkens enkele uiterlijke ‘slechte’ kenmerken.

b Noem een paar bekende ‘slechteriken’ met soortgelijke uiterlijke kenmerken.

2 Bekijk de afbeelding.

137THEMA2HOOFDSTUK4 ©VANIN

a Wat zie jij in de afbeelding?

b Wat zien klasgenoten in de afbeelding?

c Wat valt je op?

In 1921 ontwierp Hermann Rorschach deze projectieve test die bestaat uit tien complexe, symmetrische inktvlekken, waarvan sommige zwart-wit zijn en andere gekleurd. De proefpersonen moesten zeggen wat ze in de vlekken zagen en hun antwoorden motiveren. De antwoorden werden daarna in verband gebracht met hun persoonlijkheid.

d Wat denk je zelf van deze methode?

e De test wordt zwaar bekritiseerd vanwege het gebrek aan validiteit. Waarom?

VIP

Hermann Rorschach (1884-1922) was een Zwitserse psychiater die de Rorschachtest of inktvlektest ontwikkelde als methode om de persoonlijkheid te exploreren. In de VS was het een van de meest gebruikte testen tot de jaren 60. Rorschach bleef zelf kritisch tegenover zijn eigen test en riep op om meer wetenschappelijk onderzoek te doen dat zijn bevindingen kon staven of Zijnuitbreiden.bijnaam

als kind was: Klecks, wat Duits is voor (inkt)vlek.

Projectieve testen worden nog altijd gebruikt om bijvoorbeeld cognitieve vaardigheden en sociale intelligentie te meten. Het zullen dan wel geen inktvlekken meer zijn, maar voornamelijk afbeeldingen van sociale situaties waarin een persoon of personen zich bevinden.

Een test is pas valide als hij meet wat hij beweert te meten. Er moet dus een verband zijn tussen de testresultaten en het gemeten verschijnsel. De gebruikte methode (o.a. het meetinstrument) beïnvloedt de validiteit

DeBijvoorbeeld:leerkracht

Frans wil de taalvaardigheid van de klas onderzoeken. Hij test de schrijf-, lees- en spreekvaardigheden en niet de luistervaardigheden. De test is niet (voldoende) valide omdat taalexperten van mening zijn dat luisteren een essentieel onderdeel is van de taalvaardigheid in het Frans.

Wat is validiteit?
4.2
138THEMA2HOOFDSTUK4 ©VANIN

Samir voelt zich ziek. Hij gebruikt een koortsthermometer om zijn lichaamstemperatuur te meten. De keuze van meetinstrument kent een hoge validiteit. Wat niet per se betekent dat het testresultaat betrouwbaar is, want de thermometer kan immers onnauwkeurig zijn.

3 Na elke pauze op school stoor je je aan de hoeveelheid afval die op de speelplaats achterblijft. Je wilt weten hoe vaak leerlingen hun afval op de grond gooien en je maakt een vragenlijst waarmee je dat onderzoekt. De overgrote meerderheid van de leerlingen zegt dat ze geen afval gooien en toch ligt de speelplaats vol blikjes, papier, koffiebekers enzovoort.

a Waarom geeft bijna niemand toe dat hij afval op de grond gooit?

b Stel dat je de vragenlijst opnieuw laat rondgaan op een andere dag, wat zou het resultaat dan zijn?

c Hoe valide kan dit onderzoek zijn?

1 Probeer om in tien zinnen jezelf zo volledig mogelijk te omschrijven. Onderstreep de kernwoorden. Deze zelfbeschrijving gebruiken we in de rest van dit hoofdstuk.

STAP 2 De wetenschap ontrafelt je persoonlijkheid via kernwoorden.
139THEMA2HOOFDSTUK4 ©VANIN

2 In Agora 3 maakte je kennis met Gordon Allport die uit 18 0000 woorden 500 adjectieven selecteerde die verwijzen naar persoonlijkheidstrekken. Raymond Cattell maakte de methode met de vele adjectieven werkbaar. Hij gebruikte daarvoor de factoranalyse en kwam tot het besluit dat 16 centrale bipolaire trekken volstonden om een persoonlijkheid goed te beschrijven. Vorig schooljaar heb je de bekende 16PF van Cattell ingevuld en vergeleken met klasgenoten.

Wat is een persoonlijkheidstrek? Leg het uit in je eigen woorden.

3 Voor Hans Eysenck (1916-1997) was de 16PF nog veel te uitgebreid. Hij zocht een manier om met zo weinig mogelijk trekken de menselijke verschillen aan te tonen. Volgens de trekbenadering kunnen persoonlijkheidsverschillen beschreven worden op basis van een beperkt aantal trekken. In de meeste theorieën bestaat een trek uit een continuüm tussen twee tegenovergestelde eigenschappen. Je positie op een trek wordt bepaald door een persoonlijkheidstest. Later voegde Eysenck nog een derde trek toe, het psychoticisme.

a Bekijk de afbeelding.

extravertintrovert

snel geraakthumeurig vriendelijkpassief rusteloosbezorgd gezelligvoorzichtig agressiefonbuigzaam praatziekoplettend prikkelbaarsober ontvankelijkvreedzaam veranderlijkpessimistisch makkelijkgecontroleerd impulsiefgereserveerd levendigbetrouwbaar optimistischasociaal zorgeloosgelijkmoedig actiefstil leiderschapkalm

b Eysenck wees op de overeenkomsten met de persoonlijkheidstypologie van Galenus. Plaats de vier temperamenten van Galenus (cholerisch, melancholisch, flegmatisch, sanguinisch) in het juiste kwadrant.

(emotioneelneurotischlabiel)emotioneelstabiel
140THEMA2HOOFDSTUK4 ©VANIN

VIP

Hans Eysenck (1916-1997) werd geboren in Berlijn. Eind jaren 30 kwam hij in verzet tegen de nazi’s en vluchtte naar Engeland. Tijdens WOII werkte hij in een noodhospitaal waar hij onderzoek deed naar de betrouwbaarheid van psychiatrische diagnoses. Na de oorlog was hij verbonden aan de universiteit van Londen als hoogleraar en hij was ook directeur van de psychologische afdeling van een psychiatrisch ziekenhuis. Hij werd bekend door zijn onderzoeken op het gebied van persoonlijkheidspsychologie. Vanuit biologischgenetische factoren legde hij verbanden met persoonlijkheidskenmerken. Zijn typologie met drie dimensies beïnvloedde de verdere ontwikkeling van de trekkentheorieën. Na zijn dood werd de wetenschappelijke kwaliteit van zijn werk ter discussie gesteld.

De persoonlijkheid is een mix van karaktertrekken of facetten die deels bepalen hoe je je aanpast aan je omgeving of hoe je reageert in een bepaalde context. Die karaktertrekken zijn te groeperen in vijf dimensies, ontdekten Robert McCrae en Paul Costa (National Institutes of Health, VS) in de jaren 70. Hun model, dat sindsdien bekendstaat als de Big Five, is gebaseerd op onderzoek dat de samenhang bekeek tussen persoonlijkheidsgerelateerde adjectieven zoals ‘vriendelijk’, ‘ijverig’ of ‘makkelijk in de omgang’. Via de statistische techniek factoranalyse (zie kenniskader 4.5) zochten wetenschappers naar het minimale aantal verschillende categorieën dat nodig was om die informatie op een betrouwbare manier samen te vatten. De adjectieven kwamen samen in vijf groepen: emotionele stabiliteit, altruïsme, openheid voor ervaringen, extraversie en consciëntieusheid. Elke cluster is een continuüm, gaande van bijvoorbeeld heel introvert naar heel extravert, een spectrum dus. De meeste mensen bevinden zich ergens halverwege de twee tegenpolen.

De vijf trekken van de Big Five Uitleg

1 Extraversie

2 Altruïsme/vriendelijkheid

3 Consciëntieusheid

Iemand die hoog scoort op extraversie is spraakzaam, zoekt graag contact met anderen en geniet van de opwinding en pret. Iemand die laag scoort, wordt introvert genoemd. Hij is bedeesd, stil en verkiest eerder rustig gezelschap.

Iemand die hier hoog op scoort is vriendelijk, hartelijk en hulpvaardig in de omgang. Lage scoorders zijn dan eerder koel, zelfzuchtig en onvriendelijk.

Hoge scoorders zijn zorgvuldig, nauwkeurig en ijverig. Een lage score wijst op minder georganiseerd, achteloos en lui.

De Big Five 4.3
141THEMA2HOOFDSTUK4 ©VANIN

4 Emotionele stabiliteit

5 Openheid voor ervaringen

Wie hierop hoog scoort blijft kalm en ontspannen in stressvolle situaties. Iemand die laag scoort is sneller angstig, opvliegend of nerveus.

Hoge scoorders zijn creatief, leergierig en fantasierijk. Lage scoorders verkiezen eerder routine en een vertrouwde omgeving.

4 Bekijk in duo hoe de Big Five eruitziet. Plaats jezelf op het continuüm bij het adjectief dat het best van toepassing is. Geef daarna je resultaten door aan je klasgenoot die dezelfde tabel gebruikt om jou te beschrijven. Let wel: de kenmerken houden geen waardering in over iemand! Wat stel je vast?

Introversie en extraversie

Bedeesd

Zelfverzekerd

Altruïsme en vriendelijkheid

Onvriendelijk

Consciëntieusheid

Onnauwkeurig

Stil Spraakzaam Onderdanig Assertief Geremd Spontaan Introvert Extravert
Koel Hartelijk
Vriendelijk Zelfzuchtig Onzelfzuchtig Tegenwerkend Meewerkend Strak Soepel
Nauwkeurig Achteloos Nauwgezet Nalatig Grondig Onzorgvuldig Zorgvuldig Lui IJverig142THEMA2HOOFDSTUK4 ©VANIN

Zenuwachtig

Neuroticisme en emotionele stabiliteit

Rustig

Nerveus Op zijn gemak Gespannen Ontspannen Onstandvastig Standvastig Opvliegend Kalm

Openheid voor ervaringen

Onintelligent Intelligent Onverstandig Verstandig Fantasieloos Fantasierijk Oncreatief Creatief

Ongeïnteresseerd Leergierig

Bron: beoordelingsschaal gebaseerd op de Big Five. Brysbaert, p. 507

5 Tijd om jezelf te testen met de Big Five.

a Vergelijk de testresultaten van de Big Five met de kruisjes die je op het continuüm aangegeven hebt. Wat stel je vast?

b Neem een persoon in gedachten en maak een analyse van diens persoonlijkheid. Gebruik de onderstaande tabel om je analyse te maken.

Vraag

Trek van de Big Five Observatie

1 Zal persoondeze domineren?mij 2 Zal ik mogen?persoondezegraag 3 Kan ik het werk van deze vertrouwen?persoon 4 Is deze gestoord?persoon 5 Is deze bijdehand?persoon 143THEMA2HOOFDSTUK4 ©VANIN

Het Big Five-model van de persoonlijkheid beschrijft vijf groepen kenmerken. Het is gebaseerd op onderzoek van Engelse adjectieven. Psychologen gebruiken het nog vaak, maar het houdt geen rekening met enkele belangrijke eigenschappen, zoals moreel karakter en ethisch gedrag.

HEXACO-model

In 1997 besloten de Amerikaanse psychologen Kibeom Lee en Michael Ashton vierhonderd alledaagse Koreaanse woorden te onderzoeken waarmee je een persoon kon beschrijven. Door deze lange, niet-Engelse woordenset te gebruiken, ontdekten ze dat er zes in plaats van vijf groepen eigenschappen bestaan. Drie daarvan zijn vrijwel identiek aan consciëntieusheid, extraversie en openheid uit het Big Five-model. Emotionaliteit (dat samenvalt met neuroticisme in de Big Five) en altruïsme doken ook op in het zesfactorenmodel, maar verschilden enigszins van hun tegenhangers.

Het HEXACO-model voegt één eigenschap toe: honesty-humility, in het Nederlands integriteit. Deze nieuwe factor bevat adjectieven als ethisch, eerlijk, bescheiden, loyaal, sluw, onbetrouwbaar, hebzuchtig, pretentieus en Omhoogdravend.teachterhalen of hun bevindingen universeel gelden, deden Ashton en Lee meer onderzoek in het Engels en andere talen. Ze bestudeerden ook oudere Engelstalige data met krachtiger computers. Telkens dook het HEXACOmodel met zijn zes factoren op. Tegen 2007 was het HEXACO-model van de persoonlijkheidsstructuur bevestigd in een dozijn verschillende talen. Bron: www.eoswetenschap.eu

6 Doe de Hexaco-test. Dit is een wetenschappelijk gefundeerde vragenlijst gebaseerd op het persoonlijkheidsmodel Hexaco dat peilt naar zes dimensies in de persoonlijkheid. Hexaco is een recente, lichte bijsturing van het klassieke model van de Big Five.

a Kun je de belangrijkste verschillen vaststellen met de Big Five?

b Herbekijk opdracht 1. Heb je toevallig de extra trek die het HEXACO-model typeert weergegeven bij jezelf? Leg uit.

4.4
HEXACO-model 144THEMA2HOOFDSTUK4 ©VANIN

STAP 3 De wetenschap analyseert jou.

1 Iemands persoonlijkheid analyseren geeft je een aantal voordelen die je kunt gebruiken in de dagelijkse omgang met die persoon. Illustreer met persoonlijke voorbeelden de vier belangrijke redenen om iemand te analyseren.

Redenen Voordeel Persoonlijk voorbeeld

1 Iemand leren kennenJe wilt in de dagelijkse omgang graag weten met wie je te maken hebt, hoe zijn houding tegenover jou is.

2 Gedrag kunnen voorspellenJe kunt je huidige en toekomstige gedrag beter afstemmen als je weet hoe iemand zal reageren in bepaalde situaties.

3 Gedrag in alle situaties kunnen (standvastigheid)voorspellen

Je kunt gedrag gemakkelijker voorspellen wanneer het gedrag hetzelfde blijft ongeacht de situatie.

4 Afstemmen van het eigen gedrag Je kunt je huidige en toekomstige gedrag beter afstemmen als je weet hoe iemand zal reageren in bepaalde situaties.

2 Toepassingen van de persoonlijkheidspsychologie vind je terug in tal van domeinen. In de rechtspsychologie worden persoonlijkheidstrekken in verband gebracht met geweld en agressie. Lees het artikel. Maak daarna een analyse van de daders aan de hand van de persoonlijkheidstrekken die door criminologen gebruikt worden.

Inbrekers gaan op kerstavond lopen met familiejuwelen en kerstcadeautjes in Heule

In Heule, een deelgemeente van Kortrijk, is ingebroken op kerstavond. De dieven gingen aan de haal met enkele emotioneel waardevolle juwelen en de kerstcadeautjes voor de kleinkinderen.

Op kerstavond werd ingebroken bij Chantal Demeyere in Heule. "Mijn zoon ging op kerstdag even langs bij mij thuis om de kippen eten te geven", vertelt Chantal, die zelf in de kerstvakantie aan de kust zou verblijven. "De carport stond open en de deur van de veranda was geforceerd. Binnen hadden de dieven alles doorzocht. Ze hadden een bakje met juwelen

145THEMA2HOOFDSTUK4 ©VANIN

uitgegoten en de juwelen van mijn ouders meegenomen. Die hebben voor mij een grote emotionele waarde. En ook de vier kerstcadeautjes voor mijn kleinkinderen zijn verdwenen. Ik kan het niet begrijpen dat ze de cadeautjes hebben meegenomen. Ik kon gelukkig naar de winkel bellen en de cadeautjes opnieuw bestellen."

In het huis werden geen voetsporen van inbrekers teruggevonden. Volgens de politie hebben de inbrekers de zakken, waarin de cadeautjes verpakt zijn, weggegooid. "Als iemand de verpakkingen terugvindt, gelieve dan de politie te verwittigen. Zo raken ze misschien aan vingerafdrukken van de dieven." Het hele voorval zorgt vooral voor een angstig gevoel bij Chantal. "Het veiligheidsgevoel in ons eigen huis is volledig weg."

Bron: www.vrt.be van

Persoonlijkheidstrekken Analyse
de daders 1 Impulsiviteit 2 Extraversie 3 Zoektocht naar kicks 4 Gerichtheid op het verkrijgen van een beloning op korte termijn 5 Geringe gevoeligheid voor straf 6 Weinig schuldgevoel 7 Laag vermogenempathisch 146THEMA2HOOFDSTUK4 ©VANIN

3 Je merkt dat heel wat kennis van de persoonlijkheidsleer gebruikt wordt bij de selectie van personeelsleden. Bepaalde jobs vergen bepaalde persoonlijkheidseigenschappen.

a Lees het artikel over de Gentse start-up Traicie.

De Gentse start-up Traicie ontwikkelde een algoritme dat uit cv's, maar ook uit LinkedInprofielen, de zogenaamde soft skills van iemand haalt op basis van de gebruikte woordenschat en zinsbouw. Het jonge bedrijfje wekte al de interesse van een megarekruteerder als Amazon.

b Wat vind je hiervan?

c Laten we op zoek gaan naar vacatures waarbij in de omschrijving gewenste persoonlijkheidstrekken vermeld worden.

d Wat valt je op?

4 Stel je voor: je werkt voor een assessmentbedrijf en je wenst gebruik te maken van profielen. Gebruik het HEXACO-model waarbij je voor de volgende beroepen een kijkwijzer ontwerpt.

Werk in duo's waarbij de leerkracht de beroepen verdeelt in de klas.

Door een stip te plaatsen op de schaal geef je weer hoe sterk of zwak de eigenschap aanwezig moet zijn.

Merk op: het blauwe blokje geeft weer dat 80 procent van de mensen zich hier situeren. Wanneer je daarbuiten gaat, dan zal een eigenschap heel uitgesproken aanwezig zijn.

1→ Leerkracht Verkoper Leidinggevende in een bedrijf Boekhouder

Honesty-Humility

Sincerity

Fairness

Greed-Avoidance

Modesty

Emotionality

Agreeableness

Forgivingness

Flexibility

Patience

Conscientiousness

Fearfulness Organization

Dependence

Sentimentality

Extraversion

Social Self-Esteem

Social Boldness

Sociability

Liveliness

Diligence

Perfectionism

Prudence

Openness to Experience

Aesthetic Appreciation

Inquisitiveness

Creativity

Your score | Median score (50th percentile) | Middle 80 % of persons’ score (10th to 90th percentiles) 12345 12345
Gentleness
Anxiety
AltruismUnconventionality
2→
3→
4→
147THEMA2HOOFDSTUK4 ©VANIN

Wat is factoranalyse?

Factoranalyse is een techniek uit de statistiek waarbij men probeert aan datareductie te doen. Je kunt bijvoorbeeld verschillende variabelen onderbrengen in een beperkt aantal Metfactoren.eeneenvoudig

voorbeeld kun je de factoranalyse uitleggen. Voor je ‘sweet sixteen’ wil je je vrienden trakteren in een goed restaurant. Welk restaurant kies je en welke variabelen spelen een rol bij je keuze? Wachttijd, netheid, houding van het personeel, smaak van het eten, versheid van de ingrediënten, temperatuur van de maaltijd: dat zijn heel wat variabelen! Het zou erg tijdrovend zijn om ze voor elk restaurant te gaan nalezen en de score te vergelijken. Dus breng je de observeerbare variabelen onder in twee factoren, nl. dienstverlening en voedselkwaliteit. Schematisch ziet dat er zo uit:

DienstverleningWachttijdNetheid

Houding personeel

Smaak van het eten

Versheid van de ingrediënten

Temperatuur van de maaltijd

Voedselkwaliteit

4.5
148THEMA2HOOFDSTUK4 ©VANIN

EUREKA!

Wat denk je nu over de breinbreker die we aan het begin van dit hoofdstuk formuleerden?

“Op welke factoren kun je je baseren om je persoonlijkheid en die van anderen te analyseren?”

Forum

Bespreek met je klasgenoten of je nu anders aankijkt tegen de stellingen hieronder.

1StellingenVrienden,

ouders, partners enz. kunnen vaak beter voorspellen dan jijzelf hoe je in een bepaalde situatie zult reageren.

2 De persoonlijkheid van een mens kunnen we voldoende beschrijven aan de hand van een beperkt aantal adjectieven.

3 Het is belangrijk dat we niet alle persoonlijkheidskenmerken even betrouwbaar kunnen beschrijven.

4 Je leerkracht heeft voldoende informatie om iets over je persoonlijkheid te vertellen.

Stappen in een eigen onderzoek

In elk hoofdstuk zitten beslist onderwerpen waarover je meer wilt weten. Of inzichten die je wilt toetsen aan je eigen ervaringen. Onderzoek kan daarbij verrassende resultaten opleveren. Onderzoeken doe je niet zomaar. Daarvoor zijn er enkele stappen te zetten. Die stappen moeten goed doordacht zijn en gevolgd worden.

Welk onderwerp in dit hoofdstuk prikkelt je? Waarover wil je graag meer weten of wat wil je even

Wilcontroleren?jeermee

aan de slag? Gebruik dan de QR-code om te weten welke stappen je moet zetten om als een goede onderzoeker gewaardeerd te kunnen worden.

↑ Onderzoekscompetentie

149THEMA2HOOFDSTUK4 ©VANIN

SYNTHESE

Een typologie is een onderverdeling van een groep personen op basis van enkele gemeenschappelijke kenmerken.

De antwoorden van projectieve testen werden in verband gebracht met de persoonlijkheid van de proefpersoon. Ze worden momenteel nog gebruikt om cognitieve en sociale intelligentie te meten van mensen.

Een test is pas valide als hij meet wat hij beweert te meten. Er dient dus een verband te zijn tussen de testresultaten en het gemeten verschijnsel. De gebruikte methode (o.a. het meetinstrument) beïnvloedt de

Eenvaliditeit.persoonlijkheidstrek is een stabiele trek die het gedrag, de gedachten en de gevoelens van een persoon in uiteenlopende situaties beïnvloedt.

Gordon Allport selecteerde uit 18 0000 woorden 500 adjectieven die verwijzen naar persoonlijkheidstrekken. Raymond Cattell kwam tot het besluit dat 16 centrale bipolaire trekken volstonden om een persoonlijkheid goed te Eysenckbeschrijven.vondhet bovenstaande model nog te uitgebreid en reduceerde het naar slechts twee centrale trekken (de as emotioneel stabiel versus emotioneel labiel (neurotisch) en de as introvert versus extravert) waaraan hij later een derde trek toevoegde: psychoticisme.

Big Five

Via de statistische techniek factoranalyse vonden de wetenschappers dat je de adjectieven kon clusteren tot vijf groepen: de Big Five. Elke cluster is een continuüm waarop de meeste mensen zich ergens halfweg bevinden van de twee tegenpolen. De vijf trekken van de Big Five zijn:

—Openheid—Emotionele—Consciëntieusheid—Altr—Extraversieuïsmestabiliteitvoorervaringen HEXACO-model

Uit verder onderzoek bleek dat belangrijke eigenschappen zoals moreel karakter en ethisch bewustzijn ontbraken in de Big Five. Het HEXACO-model voegt één eigenschap toe aan de Big Five: honesty-humility (integriteit). Belangrijke adjectieven die we hierin vinden zijn bv. eerlijk, loyaal, bescheiden, onbetrouwbaar,

Dehebzuchtig.zesdimensies van de persoonlijkheid zijn:

—Emotionality—Extrav—Agreea—Conscientiousnes—Opennes—Honesty-humilityssblenessersion

4.1 4.2 4.3 4.4 ↑ KENNISCLIP 150THEMA2HOOFDSTUK4 ©VANIN

Iemand persoonlijkheid analyseren geeft voordelen in de dagelijkse omgang met die persoon: —Iemand leren kennen —Gedrag voorspellen

—Gedrag in alle situaties kunnen voorspellen (standvastigheid) —Afstemmen van het eigen gedrag

Factoranalyse is een techniek uit de statistiek waarbij men probeert aan datareductie te doen. Men kan bijvoorbeeld verschillende variabelen onderbrengen in een beperkt aantal factoren.

Bordschema

Historisch: Rorschachtest Recent: cognitieve en sociale intelligentie

18 000 woorden 500 adjectieven 16 bipolaire trekken om persoonlijkheid te beschrijven

emotioneel stabiel --- emotioneel labiel (neuroticisme) introvert --- extravert +

Emotionele stabiliteit Openheid voor er varingen

4.5
Extrapsychoticismedimensie: integriteit ConsciëntieusheidAltruïsmeExtraversie
VoordelenJuistMeetinstrumenteverband(en)IemandlerenkennenGedragvoorspellenStandvastigheidAfstemmeneigengedrag PrTypologieojectieve testen AnalyValiditeitBigHEXACOEysenckAllportFivesevan persoonlijkheid Factoranalyse datareductie 151THEMA2HOOFDSTUK4 ©VANIN

NOTITIES

©VANIN
THEMA SOCIAAL WAARDIG EN VAARDIG DE SAMENLEVINGIN 3 153THEMA3 ©VANIN

WE KIJKEN NAAR ELKAAR

WAAROVER GAAT DIT HOOFDSTUK?

In dit hoofdstuk zoek en analyseer je de sociologische verschillen tussen een aantal groepen. Je kijkt daarvoor naar mogelijke interactie binnen die groepen en de al dan niet gemeenschappelijke waarden en normen.

Je motiveert welke voor- en nadelen er zijn aan onderdeel uitmaken van een groep. Het principe van de eerste indruk helpt je om onbekenden snel en relatief correct in te schatten. Maar je kunt ook concluderen dat sociaalpsychologische principes je verhinderen om die eerste indruk aan te passen aan de realiteit.

WAT LEER IK IN DIT HOOFDSTUK?

Vink aan wat je in de loop van dit hoofdstuk hebt geleerd.

Ik kan de verschillen verwoorden tussen een primaire groep, een collectiviteit, een samenzijn en een sociale categorie.

Ik kan in gegeven voorbeelden en casussen de verschillende soorten groepen onderscheiden.

Ik kan de kenmerken tussen de verschillende groepen in concrete situaties controleren en Ikonderzoeken.kanhetprincipe van de eerste indruk op een correcte manier samenvatten.

Ik kan een aantal kenmerken van het begrip eerste indruk linken aan een aantal wetenschappelijke studies en conclusies.

Ik kan motiveren waarom we niet snel geneigd zijn om onze eerste indruk bij te sturen.

Ik kan een aantal wetenschappelijke factoren samenvatten die bepalen hoe we een min of meer compleet beeld van iemand vormen.

groep – sociologie – sociale psychologie – primaire groep – collectiviteit – samenzijn –sociale categorie – eerste indruk – zintuiglijk waarnemen – sociale cognitie –selectief waarnemen – selffulfilling prophecy – halo-effect – horn-effect

HOOFDSTUK 5
154THEMA3HOOFDSTUK5 ©VANIN

INTRO

Een samenleving ontstaat niet zomaar. Vele soorten groepen vinden elkaar en wisselen soms. Samenleven is a work in progress.

Vanaf je geboorte ben je al meteen lid van verschillende vormen van een samenleving, weliswaar op een passieve manier. Je behoort al tot een gezin, en dat gezin kiest voor jou een kindercrèche en later een school. Dat gezin heeft ook al vrienden die de jouwe kunnen worden.

In de loop van je ontwikkeling word je stilaan een actief lid van almaar meer groepen. Het zijn soms kleine, maar soms ook grotere groepen. Van sommige groepen ben je lid zonder dat je je er bewust van bent.

1

Zoek een paar voorbeelden van groepen per leeftijdsfase.

VolAdolescentLagKleutPeutererereschoolkindwassene

Tijdens je ontwikkeling tot actief lid van de samenleving behoor je tot almaar meer gevarieerde en complexere soorten groepen. Een kleine vriendengroep is minder complex dan een klasgroep, een klasgroep is minder ingewikkeld dan de jeugdbeweging en de jeugdbeweging is minder complex dan de samenleving.

Kleine groep Grote groep Onbewust lid
155THEMA3HOOFDSTUK5 ©VANIN

Groepen kunnen heel erg verschillen van elkaar. Een verliefd koppeltje is ook een groep, ook al zijn ze maar met twee. Soms bestaat een groep uit duizenden leden, zoals een geloofsgemeenschap, of zelf uit miljoenen leden als je de Vlamingen als een groep beschouwt.

Sommige groepen houden er heel strenge normen op na (school) terwijl andere groepen nauwelijks regels hebben. Soms hebben groepen richtinggevende waarden, die ze te allen tijde willen respecteren en die het functioneren van de groep bepalen. Andere groepen bestaan uit een mengelmoes van ideeën en een verscheidenheid van waarden.

BREINBREKER

In dit hoofdstuk zul je in vijf stappen een antwoord formuleren op deze breinbreker:

“Welke voordelen heb je als je bij een groep hoort?

En zijn er ook nadelen aan verbonden?”

Forum

Noteer van welke kleine groep en van welke grotere groep jij deel uitmaakt. Geef van elke groep twee voordelen en twee nadelen die zelf ervaren hebt.

1→ Een kleine groep

Nadeel:Voordeel:

2→ Een grote groep

Nadeel:Voordeel:

156THEMA3HOOFDSTUK5 ©VANIN

PARCOURS

STAP 1 Zeg niet zomaar ‘groep’ als mensen samen zijn.

In het dagelijks leven merk je dat groepen heel spontaan kunnen ontstaan. Soms door een verschil in huidskleur of in moedertaal, soms volstaat een sticker op je voorhoofd. Als mensen e bijvoorbeeld en blauw-zwarte sjaal dragen, is de kans groot dat het supporters van Club Brugge zijn.

1 Bekijk het filmpje aandachtig en beantwoord vervolgens de vragen. De leerlingen (16-18 jaar) van een klas uit Delft en een klas uit Leiden zien elkaar voor het eerst en gaan elkaar beoordelen op hun uiterlijk. Knap beangstigend!

a Noteer wat je opmerkt terwijl je het filmpje bekijkt.

b Op welke basis worden hier groepjes gevormd?

c Wat is de conclusie?

157THEMA3HOOFDSTUK5 ©VANIN

Groepen en de wetenschap die groepen bestudeert

1 Wat is een groep?

Een groep is een verzameling van twee of meer personen die met elkaar omgaan. Dat kan zijn omdat zij zich met elkaar identificeren of omdat zij een gezamenlijk doel hebben. Vaak zal er sprake zijn van een sociale identiteit, dat is het bewustzijn van een persoon dat hij tot een bepaalde groep behoort en door anderen als zodanig behandeld wordt.

Vanuit sociologisch perspectief bestuderen we het menselijk gedrag van sociale en maatschappelijke structuren. Daarom maken we een onderscheid tussen de soort groepen waartoe we behoren vanuit een aantal invalshoeken:

1→ direct waarneembare verzameling mensen,

2→ met een gemeenschappelijke houding,

3→ gericht op een bepaald doel,

4→ met een groepsstructuur die normen en rollen aangeeft.

2 Welke wetenschappen bestuderen ‘de groep’?

Sociologie is de wetenschap die de interactie bestudeert tussen personen en ‘sociale eenheden’. Ze onderzoekt daarbij o.m. de factoren die de interactie tussen de groepsleden bepalen en de gevolgen daarvan op het menselijk gedrag.

De sociale psychologie is een onderdeel van de psychologie. Sociaal psychologen bestuderen de invloed van anderen op de gedachten, gevoelens en gedragingen van de mens. Ze zoeken daarbij antwoorden op vragen zoals: Hoe beïnvloeden mensen elkaar in groepen? Hoe worden mensen beïnvloed door overtuigende boodschappen? Hoe wordt het zelfbeeld beïnvloed door de sociale omgeving? Hoe vormt iemand zich een indruk van de ander? …

2 Lees het verhaal van Cheyenne. Welke kenmerken van een groep herken je in het verhaal? Noteer je antwoorden in de tabel.

Cheyenne (15 jaar) heeft deze ochtend niet gegeten, maar nu heeft ze wel grote honger. Ze wacht geduldig af tot de eerste speeltijd. Ze loopt naar het ‘wafelkot’ waar mevrouw Karen lekkere chocoladewafels verkoopt. Ze is al te laat, twintig leerlingen staan verzameld rond het wafelkot en ze moet haar beurt afwachten.

1 Direct waarneembare verzameling mensen

2 Met houdinggemeenschappelijkeene

3 Gericht op een bepaald doel

4 Met een groepsstructuur die normen en rollen aangeeft

5.1
158THEMA3HOOFDSTUK5 ©VANIN

3 In de Intro worden een aantal groepsvormen aangehaald. Kies vier van die groepen en duid de kenmerken aan waar de groepsvorm aan voldoet.

Groep waarneembareDirectverzamelingmensen Met schappelijkegemeen­eenhouding

Gericht op een bepaald doel Met groepsstructuureendienormenenrollenaangeeft

De Amerikaanse socioloog Robert Merton deelt groepen in op basis van twee kenmerken:

1 Mate van interactie

Bij interactie is er een wederzijdse beïnvloeding, de mate waarin de leden van de groep met elkaar Bijvoorbeeld:communiceren.

De leerlingen van 4 Humane Wetenschappen zien elkaar in de klas, spreken met elkaar, reageren op elkaar.

Er is interactie tussen de leden van deze groep.

2 Aanwezigheid van gemeenschappelijke waarden, normen Bijvoorbeeld: De moslimgemeenschap in Vlaanderen heeft een gemeenschappelijk doel, nl. de boodschap van de profeet verspreiden en intens beleven. Om dat te realiseren zijn er regels en normen: ze mogen niet roken en drinken, ze volgen de ramadan ...

Op basis van deze twee dimensies krijgen we een eenvoudige typologie, die uit vier soorten groepen bestaat: primaire groep, collectiviteit, samenzijn en sociale categorie De primaire groep, de collectiviteit en de sociale categorie zijn termen die Robert Merton (zie VIP-kader hieronder) beschreven heeft. Later heeft Muzafer Sherif er de categorie samenzijn aan toegevoegd.

Hoe worden groepen ingedeeld?
5.2
159THEMA3HOOFDSTUK5 ©VANIN

VIP

Robert King Merton (1910-2003) was een Amerikaanse socioloog met aanzien. Hij was de zoon van arme Joodse migranten uit Estland. Hij groeide op in een achterbuurt van Philadelphia, waar zijn ouders een kleine kruidenierszaak hadden. Zijn moeder moedigde hem aan zich intellectueel te ontwikkelen en als kind en jongeling trof men hem vaak aan in bibliotheken of in het kunstmuseum. Met een studiebeurs kon Merton studeren aan de universiteit van Philadelphia.

In 1936 haalde hij zijn doctoraatstitel aan de Universiteit van Harvard.

Robert K. Merton wordt door velen beschouwd als de grondlegger van de sociologie. Hij ontwikkelde ook opmerkelijke begrippen en concepten zoals rolmodellen, selffulfilling prophecy’s, mattheuseffect, anticiperende socialisatie en referentiegroepen.

In 1994 was hij de eerste socioloog die de National Medal of Science ontving, waarmee hij voor zijn vele en belangrijke bijdragen in de sociologie erkend werd.

Bron: Wikipedia

4 Duid aan of er bij de onderstaande groepen sprake is van:

a interactie, en op welke manier.

b gemeenschappelijke waarden en normen.

1 2

a interactie, en op welke manier.

b gemeenschappelijke waarden en normen.

a interactie, en op welke manier.

b gemeenschappelijke waarden en normen.

160THEMA3HOOFDSTUK5 ©VANIN

a interactie, en op welke manier.

b gemeenschappelijke waarden en normen.

a interactie, en op welke manier.

b gemeenschappelijke waarden en normen.

c Zet de nummers van de vier foto’s in het schema van Merton.

Interactie en communicatie Wel Niet NietWel

Gemeenschappelijke waarden en normen

In Stap 1 zag je dat Robert Merton groepen indeelt volgens twee criteria: interactie en gemeenschappelijke waarden en normen. Maar er is meer. Groepen zijn ook op basis van de volgende kenmerken te onderscheiden: aantal mensen dat deel uitmaakt van de groep, samenstelling van de groep, fysieke contacten, face-to-facecommunicatie, gemeenschappelijke doeleinden, samenhorigheidsgevoel.

STAP 2 Jij en je groepen, een eigen wereld?
3 4
161THEMA3HOOFDSTUK5 ©VANIN

1 Bekijk de foto’s bij opdracht 4 in Stap 1. Markeer welke van de hierboven beschreven kenmerken op deze foto’s van toepassing zijn.

Interactie en communicatie Ja Nee

Ja Primaire groep

wschappelijkeGemeenaardenennormen

1 Close vrienden Veel

SamenhorigheidsGemeenschappelijkefacecommunicatie:FyComplexmensenesamenstellingsiekecontacten,face-to-aanwezigdoeleindengevoel

Nee Samenzijn

2 Passagiers in een vliegtuig Veel

SamenhorigheidsGemeenschappelijkeFyComplexmensenesamenstellingsiekecontacten,face-to-facecommunicatie:aanwezigdoeleindengevoel

Collectiviteit

3 Geloofsgemeenschappen Veel

SamenhorigheidsGemeenschappelijkefacecommunicatie:FyComplexmensenesamenstellingsiekecontacten,face-to-aanwezigdoeleindengevoel

Sociale categorie

4 Jongeren en sociale media

Veel

SamenhorigheidsGemeenschappelijkefacecommunicatie:FyComplexmensenesamenstellingsiekecontacten,face-to-aanwezigdoeleindengevoel

De indeling van Robert Merton ziet er overzichtelijk voorgesteld in een tabel zo uit:

Gemeenschappelijke waarden en normen

Interactie en communicatie

Wel Niet

Wel Primaire groep Collectiviteit Niet Samenzijn

Sociale categorie

Primaire groep

De primaire groep is die groep waar er naast interactie tussen de leden onderling, ook gemeenschappelijke waarden en normen zijn.

Het is niet voor niets dat 'het gezin' het prototype is van een primaire groep. Er bestaan verschillende gezinsvormen. Naast het klassieke kerngezin zijn er heel wat andere gezinsvormen.Dittypeprimaire

groep wordt omschreven als heel belangrijk voor mensen en je maakt er ook deel van uit vanaf je geboorte. Het woord ‘primair’ verwijst dus naar 'belangrijkste' of 'op de eerste plaats'.

De vrienden in de klas met wie je dagelijks optrekt vormen ook een primaire groep. Ze wachten je op in de gang na de les, en ook buiten de school houden jullie contact.

162THEMA3HOOFDSTUK5 ©VANIN

2 Benoem de gezinsvormen die je kent in je omgeving en vul aan met gezinsvormen die je klasgenoten kennen. Ter info: in de sociologie noemt men een samenwonend koppel zonder kinderen een ‘huishouden’, pas als er kinderen zijn spreken we van een gezin.

3 Een primaire groep voldoet aan een aantal eigenschappen. Geef voorbeelden van de manier waarop je die eigenschappen herkent in je gezinsvorm én in je klas.

a De contacten zijn duurzaam en affectief. Je blijft in de groep omdat je elkaar graag hebt, omdat je er emotioneel bij betrokken bent.

Je gezin: Je klas:

b De contacten tussen de leden zijn intensief en informeel. Intensief betekent dat ze veel met elkaar praten. Informeel betekent dat de contacten los, spontaan en direct zijn.

Je gezin: Je klas:

c Er is een wij-gevoel tussen de leden. Dat wij-gevoel symboliseert het samenhorigheidsgevoel van de groep.Jegezin:Jeklas:

163THEMA3HOOFDSTUK5 ©VANIN

d Er is een zekere beslotenheid. Dat betekent dat niet iedereen zomaar toegelaten wordt tot de groep. Potentiële nieuwe leden moeten eerst een inspanning leveren om toegelaten te worden.

Je gezin:

Je klas:

4 Zoek voorbeelden van de onderstaande kenmerken van een primaire groep.

a Een primaire groep heeft regelmatig interne conflicten, maar als de relatie voldoende stabiel is, vormen conflicten geen probleem.

b Primaire groepen zijn ‘sterfelijk’: als ze verdwijnen gaan de leden op in een andere groep.

Samenzijn

Het samenzijn of The togetherness situation heeft geen gemeenschappelijke waarden en normen. De mensen zien elkaar wel en kunnen zonder problemen met elkaar communiceren.

164THEMA3HOOFDSTUK5 ©VANIN

5 Geef voorbeelden bij de onderstaande kenmerken van een samenzijn.

a Een samenzijn ontstaat wanneer een verzameling mensen in elkaars nabijheid vertoeven en enkel met elkaar verbonden zijn door de situatie waarin ze zich bevinden.

b Deze situatie is van voorbijgaande aard. Eens de situatie stopt, verdwijnt ook het samenzijn.

Collectiviteit

Een collectiviteit is een groep die zo groot is dat niet alle leden interactie met elkaar hebben, maar waarbij er wel nog sprake is van gemeenschappelijke waarden en normen. Dit kan een geloofsgemeenschap zijn, of een etnische gemeenschap, of een vakbond, een jeugdbeweging, een politieke partij …

Dit zijn de kenmerken van een collectiviteit: Een collectiviteit is een grote tot zeer grote groep, waardoor de leden niet met iedereen kunnen Bijvoorbeeld:communiceren.We zijn lid van Chirojeugd Vlaanderen (Chiro), maar we kunnen niet met elk lid van elke afdeling communiceren. Er is samenhorigheid op basis van gemeenschappelijke waarden en normen. Christenen, joden, moslims, protestanten, boeddhisten … hebben allemaal hun eigen specifieke geloofsregels en hun eigen waarden. De christenen in Vlaanderen geloven in dezelfde evangelische boodschap. Bijvoorbeeld: Wij geloven in de boodschap van Jezus Christus. Collectiviteiten zijn de meest voorkomende soort van groepen, die bestaan uit een net van kleinere netwerken. We spreken dan van politieke partijen, jeugdbewegingen, multinationals, internationale verenigingen zoals Amnesty International of Greenpeace, de fanclub van Mega Mindy Bijvoorbeeld:…

In elk Vlaams dorp is er een jeugdbeweging of een afdeling van een Vlaamse politieke partij die gestuurd wordt door een nationale leiding.

165THEMA3HOOFDSTUK5 ©VANIN

6 Lees aandachtig de bovenstaande omschrijving van een collectiviteit.

a Noteer wat volgens jou de drie belangrijke kenmerken van een collectiviteit zijn.

b Geef een voorbeeld van een collectiviteit waar je deel van uitmaakt.

7 Lees aandachtig de bovenstaande kenmerken van een collectiviteit.

a Noteer tot welke collectiviteiten jij denkt te behoren.

b Kies één van je collectiviteiten en vul in hoe die collectiviteit aan de kenmerken beantwoordt.

Sociale categorie

Een sociale categorie is geen volwaardige groep. Het is een verzameling van mensen met een bepaald gemeenschappelijk kenmerk. Sociale categorieën worden van buitenaf gevormd.

8 Lees enkel de titel van de tekst over het onderzoek op p. 167.

a Wat heeft men bestudeerd?

b Bij welke groep?

c Wat is het resultaat?

321
166THEMA3HOOFDSTUK5 ©VANIN

9 Lees nu aandachtig het hele artikel. Bepaal met behulp van de onderstaande vragen de kenmerken van een sociale categorie.

GROOT ONDERZOEK: SOCIAL MEDIA MAKEN TIENERS ECHT NIET ONGELUKKIG

Voor ouders voelt het wel eens als een moeizaam gevecht: hoe zorg je ervoor dat je kind niet ongelukkig wordt door de invloed van social media? Voor hen is er goed nieuws: uit een nieuw groot onderzoek blijkt dat er geen of bijna geen effect is.

Jongeren zouden door social media steeds meer onder druk komen te staan om te voldoen aan 'het ideale plaatje'. Keer op keer duikt er een onderzoekje op, waarin negatieve kanten van het gebruik van Facebook, Instagram of Snapchat worden belicht. Maar niet eerder is er zo'n grootschalige studie geweest, die een ander geluid laat horen.

12 000 jongeren

De Universiteit van Oxford heeft acht jaar lang een groep van 12 000 jongeren tussen de 10 en 15 jaar gevolgd. Via vragenlijsten werd gevraagd hoelang zij op social media zaten op een gewone schooldag en hoe gelukkig zij zijn in het leven. Meisjes blijken iets meer tijd te besteden aan social media. Het onderzoek is in het wetenschappelijk tijdschrift PNAS gepubliceerd.Hetblijkt dat het effect van het gebruik van social media op hoe gelukkig iemand is, minimaal is. Om er een conclusie aan te verbinden, is het effect te klein.

Impact

Tevredenheid wordt voor meer dan 99 procent bepaald door zaken die niets met social media te maken hebben, stelt professor Andrew Przybylski, die betrokken is bij het onderzoek. Familie, vrienden en het leven op school hebben een veel grotere impact op het welzijn, zegt hij.

Volgens Helen Vossen, onderzoeker orthopedagogiek aan de Universiteit Utrecht, is dit onderzoek bijzonder interessant. ‘Wat vooral goed is, is dat zoveel jongeren over zo'n lange tijd zijn gevolgd. Dat gebeurt niet vaak. Daardoor hebben ze goed kunnen kijken naar hoe een jongere zich ontwikkelt’, zegt ze tegen RTL Nieuws. Naar: rtlnieuws.nl

a Is het een volwaardige groep die onderzocht werd? Is er interactie en hebben ze dezelfde waarden en normen?

b Welke sociale categorieën vind je in deze groep terug?

167THEMA3HOOFDSTUK5 ©VANIN

c Wie heeft deze sociale categorieën bepaald?

d Is er een gemeenschappelijk kenmerk bij deze jongeren?

10 Bepaal aan de hand van de antwoorden op de bovenstaande vragen de kenmerken van een sociale categorie.

11 Welke sociale categorieën herken je in de onderstaande foto’s en wat is het gemeenschappelijk kenmerk?

e Heeft iemand van jullie meegewerkt aan dit onderzoek?Sociale

Gemeenschappelijkcategorie: kenmerk:

Sociale

Gemeenschappelijkcategorie: kenmerk:

168THEMA3HOOFDSTUK5 21 ©VANIN

Sociale Gemeenschappelijkcategorie: kenmerk: Sociale Gemeenschappelijkcategorie: kenmerk:

Indeling van groepen 5.3

1 Primaire groep

• Er is interactie tussen de leden.

• Er zijn gemeenschappelijke waarden en normen.

Eigenschappen:

Informele en intense contacten Emotionele relatie Wij-gevoel Beslotenheid

Kenmerken

Regelmatig interne conflicten, want de relatie is ertegen bestand. Primaire groepen stoppen, ze zijn eindig.

Bijvoorbeeld: gezin, goede vrienden

2 Samenzijn

• Er is interactie tussen de leden.

• Er zijn geen gemeenschappelijke waarden en normen.

Eigenschappen:

Een klein aantal mensen zijn bij elkaar door de situatie waarin ze zich bevinden. Deze situatie is van voorbijgaande aard. Zodra de situatie er niet meer is, verdwijnt ook het samenzijn.

Bijvoorbeeld: wachten op de trein, in de wachtzaal van de dokter

169THEMA3HOOFDSTUK5 43 ©VANIN

3 Collectiviteit

• Er is geen interactie tussen de leden.

• Er zijn gemeenschappelijke waarden en normen.

Eigenschappen:

Zeer grote groep

Meest voorkomende soort van groepen Schakel tussen microniveau (primaire groep) en macroniveau (samenleving) (maatschappelijk middenveld)

Collectiviteiten bestaan uit een net van kleinere netwerken.

Bijvoorbeeld: alle fanclubs van De Rode Duivels

4 Sociale categorie

• Er is geen interactie tussen de leden.

• Er zijn geen gemeenschappelijke waarden en normen.

Eigenschappen:

Het is geen volwaardige groep.

Het is een verzameling mensen met een gemeenschappelijk kenmerk: geloof, geslacht, leeftijd of beroep.

Sociale categorieën worden van buitenaf gevormd.

Mensen weten niet noodzakelijk dat ze lid zijn van een sociale categorie. Ze verwijzen naar betekenisvolle sociale of sociologische entiteiten: bejaard, puber, volwassene, meisjes.

Bijvoorbeeld: Hebben 15-jarige leerlingen een leerachterstand door corona? Sporten vrouwen tussen 50 en 60 jaar nog?

12 Maak groepjes van drie en bepaal waar je de onderstaande groepen indeelt volgens de theorie van Merton.

Primaire groep Samenzijn Collectiviteit Sociale categorie

1 Loewie en Felien zijn 15 jaar. Ze werken mee aan een onderzoek naar het rookgedrag van pubers, een boeiende onderzoeksgroep.

2 Lilly, Lobke en Aiko zitten in het tweede jaar. Ze wachten op elkaar bij het verlaten van de klas.

3 Alle leden van de verschillende jeugdbewegingen van de gemeente verzamelen op het marktplein van hun dorp om de dag van de jeugdbeweging te vieren.

170THEMA3HOOFDSTUK5 ©VANIN

Primaire groep Samenzijn categorie

4 De Vlaamse scouts mogen via een online enquête hun mening geven over hun werking.

5 Joris breekt zijn arm tijdens het jeugdkamp. De leiding gaat met hem naar de spoedafdeling. Ze moeten wachten in de wachtzaal.

6 Een socioloog doet onderzoek bij katholieken naar hoe ze hun geloof beleven.

7 Elise gaat op kot. Ze wil psychologie studeren. Ze zal na haar studies niet meer terugkeren naar het ouderlijk huis. Ze wil met Axel in de stad blijven wonen. Axel begrijpt haar, haar ouders niet. Ze maken constant ruzie.

Wij leven in groepen. We hebben onze ouders, onze familie, onze vrienden, onze klasgenoten. Maar we maken ook deel uit van grotere groepen, met onbekenden, met idolen, influencers en toevallige passanten. Leven in die groepen zou onmogelijk worden als we de oppervlakkige contacten een voor een moeten scannen, inschatten en beoordelen.Entoch

… en toch lukt het ons vrij makkelijk om ons een idee te vormen van die personen die we voor het eerst ontmoeten.

1 Zodra jullie nieuwe leerkracht voor dit vak zich op 1 september aan de klas voorstelt en een paar afspraken overloopt, vorm je je een beeld van hem. Wie is hij?

a Waar heb jij je op gebaseerd?

STAP 3 Hoe observeer je de anderen in een groep?
Collectiviteit Sociale
171THEMA3HOOFDSTUK5 ©VANIN

b Maar er is meer: de leerkracht kijkt tijdens de eerste les rond en observeert de leerlingen: Lars heeft zijn laptop geopend en bekijkt de voetbaluitslagen. Eric noteert ijverig wat de leerkracht vertelt.

Lobke en Aiko zitten rustig te praten en luisteren niet. Elke kijkt naar buiten en Jenthe stoort constant de les met vragen.

Zet een kruisje bij de naam die het best aan de omschrijving voldoet.

1 Degene die niet geïnteresseerd is

2 De strever van de klas

3 De coolste van de klas

4 De intelligentste leerling

5 De vlotste leerling

6 De mooiste leerling

Je merkt dat de leerkracht zich op basis van heel beperkte informatie een beeld vormt van zijn leerlingen. Of die informatie correct is, weet hij niet, maar ze kan misschien zijn mening over de leerlingen een tijdje bepalen.

Omgekeerd vormen ook de leerlingen zich een beeld van de leerkracht. Mogelijk bepaalt dat beeld de komende weken of maanden hoe leerlingen over die leerkracht denken.

Good to know

Malcolm Gladwell onderzoekt hoe wij informatie verwerken

Wie op de markt een halve kilo kaas koopt, krijgt van de betere kaasboer een plakje van de schaaf. Het idee is duidelijk. Hoelang je ook naar een kaas kijkt, je kunt er niet aan zien of hij je zal smaken. Daarvoor zul je eerst daadwerkelijk van de kaas moeten proeven. Tegelijkertijd hoef je niet een hele kaas op te eten om erachter te komen of hij je smaakt. Eén plakje volstaat. Op grond daarvan kun je overwegen om een hele kilo te kopen of kun je eventueel besluiten af te zien van je bestelling.

De kaasboer maakt letterlijk gebruik van een methode die Malcolm Gladwell, stafmedewerker van The New Yorker, in zijn boek Blink karakteriseert als thin-slicing. Informatie over een kaas van misschien wel twaalf kilo wordt gecondenseerd in een plakje van een gram. Volgens Gladwell is die aanpak niet alleen van toepassing op onze smaak, ze is kenmerkend voor misschien wel veruit het grootste en belangrijkste deel van onze informatieverwerving. Daarbij gaat het, in tegenstelling tot de interactie met de kaasboer, meestal ook nog onbewust, zodat we vaak niet precies weten waar we onze oordelen op baseren.

De eerste indruk is de beste
172THEMA3HOOFDSTUK5 ©VANIN

2 Bekijk het inleidende filmpje.

a Waarop baseert de leerkracht uit opdracht 1 zich om een oordeel te vormen?

b Hoe werkt het principe van de eerste indruk?

3 Welk beeld heb je van Elke, het meisje uit Stap 3 dat door het raam kijkt. Ze is stil en luistert niet.

Sociale cognitie

Zonder enige inspanning vorm je je op basis van een zintuiglijke waarneming een idee over welk soort leerling Elke is: een niet-gemotiveerde, niet geïnteresseerde leerling met een moeilijke thuissituatie en geen interesse voor de lessen.

Je verzamelt alle informatie die je over dit ‘soort leerling’ hebt, ook de waarden en normen, de manier van werken in de klas, de omgang met andere leerlingen, de cognitieve mogelijkheden … Je krijgt een ‘denkbeeld’, een concept over Elke. De nieuwe informatie wordt actief bewerkt en vergeleken met wat je al wist uit ervaring. De opgeslagen informatie noemen we sociale cognitie

Met behulp van deze sociale cognitie wordt alle nieuwe, binnenkomende informatie actief bewerkt.

173THEMA3HOOFDSTUK5 ©VANIN

4 Omschrijf met je eigen woorden.

a Welke twee stappen herken je bij de vorming van een eerste indruk?

b Hoe werkt het principe van sociale cognitie? Pas het toe op Elke.

c Wat bedoelen we met deze uitspraak: De sociale cognitie bepaalt wat en hoe we over iemand denken.

Als je iemand voor het eerst ontmoet, krijg je een eerste indruk van die persoon. Enerzijds heb je de zintuigelijke waarneming: je ziet een bril, een glimlach, blond

Anderzijdshaar ...

is er de sociale cognitie, waarbij je nieuwe informatie over iemand vergelijkt met wat je al weet. Met behulp van wat je al weet (sociale cognitie) wordt alle nieuwe, binnenkomende informatie (zintuiglijke waarneming) actief bewerkt.

In de sociale psychologie gebruikt men het begrip sociale cognitie voor de mentale processen die een rol spelen wanneer je informatie over een ander (of over groepen mensen) in je opneemt, organiseert en interpreteert. Het is een vaardigheid die je kunt ontwikkelen. Bij sociale cognitie nemen je hersenen informatie uit sociale situaties op en verwerken die. Zo begrijp je die situaties en de mensen die erbij betrokken zijn.

Enkele voordelen van sociale cognitie: Deze kennis (cognitie) helpt je om het gedrag van anderen te voorspellen en om er een juist oordeel over te vormen. Je kunt op een goede manier ervaringen uitwisselen. Deze kennis helpt je om beter sociaal te functioneren. Zo kun je bijvoorbeeld uit het gedrag van de toehoorder aflezen of je de juiste woorden gebruikt, of je niet te snel praat, verkeerde of kwetsende dingen zegt …

Hoe vorm je een eerste indruk? Wat is sociale cognitie?
5.4 174THEMA3HOOFDSTUK5 ©VANIN

5 Herbekijk het filmpje van de twee klassen uit opdracht 1 bij Stap 1.

a Welke voorbeelden van ‘zintuiglijke waarneming’ vind je hier terug?

b Heb je een fragment gezien waarin er sprake is van sociale cognitie?

STAP 4 Wat zegt de wetenschap over de eerste indruk?

Een eenvoudige handdruk, een voorzichtige kus op de wang, een aarzelend ‘hallo’. Terwijl je nadenkt over hoe je goed kunt overkomen bij de andere, is het oordeel al lang gevormd. Over jou! Maar, tegelijkertijd heb ook jij je al een beeld van de andere gevormd.

1 Bekijk het filmpje van First dates: Timmy en Lindsey werden gekoppeld door hun gemeenschappelijke interesse in rommelmarkten.

a Welke eerste indruk maakt Timmy?

b Welke fouten maakt hij? Kijk heel gericht naar:

1→ Kledij:

2→ Begroeting:

3→ Eerste gesprek:

175THEMA3HOOFDSTUK5 ©VANIN

c Welke eerste indruk maakt Lindsey?

1→ Kledij:

2→ Begroeting:

3→ Eerste gesprek:

4→ Non-verbale communicatie als ze over de frituur spreken:

d Wat denk je? Wordt dit een goede date? Waarom wel/niet?

e Wil je weten hoe het echt afloopt? Kijk dan tot het einde!

2 Enkele wetenschappelijke onderzoeken …

a Nalini Ambady (1959-2013), professor psychologie aan Stanford University, onderzocht het fenomeen van de eerste indruk. Zij liet een groep studenten drie geluidloze videotapes van ongeveer tien seconden zien van een professor die ze nooit ontmoet hadden. Vervolgens vroeg ze de studenten om de professor te beoordelen.

Het oordeel van de groep die de professor maar drie keer tien seconden had gezien, kwam grotendeels overeen met het oordeel dat een andere groep studenten velde nadat ze een compleet semester les hadden gehad van de professor. In een volgende testronde verkortte Ambady de videofragmenten zelfs tot twee seconden in plaats van tien. Het leverde dezelfde, opvallende resultaten op.

Schrijf een correcte hypothese voor dit onderzoek.

b De Amerikaanse psycholoog en onderzoeker John Gottman (1942) deed in de jaren 80 onderzoek naar de omgang tussen getrouwde stellen. Hij filmde hun interactie tijdens het oplossen van een meningsverschil ('nemen we wel of niet een hond'). Op basis van een analyse van een uur gefilmde interactie kon hij met 95 procent zekerheid het huwelijkssucces van de onderzochte stellen voorspellen en zeggen of ze na vijftien jaar nog bij elkaar zouden zijn. De voorspellingen bleken bijna even betrouwbaar bij vijftien minuten filmmateriaal, en tot ieders verrassing gold dit zelfs voor drie minuten gefilmde conversatie tussen echtparen. Huwelijksgeluk ligt dus als het ware in een paar minuten besloten.

Schrijf een correcte hypothese voor dit onderzoek.

176THEMA3HOOFDSTUK5 ©VANIN

c Onderzoekers hebben vastgesteld dat niet alle kenmerken van de eerste indruk eenzelfde belang krijgen. De volgorde waarin de informatie verwerkt wordt speelt een rol.

Persoon A: intelligent, vakkundig, vlijtig, zelfverzekerd, koud, praktisch en voorzichtig.

Persoon B: koud, intelligent, vakkundig, vlijtig, zelfverzekerd, praktisch en voorzichtig.

Wat blijkt: persoon A wordt als positiever beschouwd. Nochtans hebben ze dezelfde persoonlijkheidskenmerken gebruikt.

Schrijf een correcte hypothese voor dit onderzoek.

Good to know

Een verklaring ligt in het feit dat negatieve prikkels sterker inwerken dan positieve prikkels. Uit onderzoek blijkt dat we over een soort automatische scan beschikken voor boze, bedreigende gezichten en dat we over het algemeen meer aandacht besteden aan die negatieve eigenschappen die de potentie van gevaar in zich dragen. Hierbij gaat het om het bepalen tot welke sociale groep iemand behoort. Het komt voort uit de behoefte overzicht op de omgeving te krijgen, zodat een snelle eerste indruk gevormd kan worden.

Een aantal sociaal psychologen heeft jarenlang onderzoek gedaan naar het effect van de eerste indruk. Voor de onderstaande conclusies bestaat er een consensus, daarover zijn wetenschappers het eens.

1→ De eerste indruk bestaat. Je vormt je een beeld van anderen als je hen de eerste keer ziet.

2→ Hoelang je elkaar de eerste keer ziet, maakt niet echt uit. Uit onderzoek kunnen we met vrij grote zekerheid stellen dat je je binnen de eerste vijf seconden een correct beeld vormt van iemand.

3→ De volgorde waarin de informatie gegeven wordt, speelt een belangrijke rol bij de vorming van de eerste indruk.

4→ De eerste indruk blijft lange tijd aanwezig. We zijn niet geneigd om onze mening over iemand zomaar te veranderen.

Waarom niet eerst de negatieve kenmerken van iemand geven?
Wat zegt de wetenschap over de eerste indruk?
5.5 177THEMA3HOOFDSTUK5 ©VANIN

3 De eerste indruk ontstaat snel, maar wat gebeurt er nadien? Wordt die eerste indruk ook snel aangepast als je de persoon beter leert kennen?

Wat denk je zelf?

Overleg klassikaal. Deze vragen kunnen je allicht helpen:

a Behoort een nieuwe leerling in de klas tot je primaire groep?

b Als je over iemand van de klas spreekt, onthoud je dan de positieve of de negatieve verhalen?

c Gebruik je positieve (leuk, sociaal, spontaan) of vooral negatieve (irritant, niet spontaan, introvert) woorden als je over iemand spreekt?

d Ben je selectief in wat je hoort van anderen?

4 Wetenschappelijk onderzoek bevestigt dat we niet snel geneigd zijn om onze eerste indruk bij te sturen.

a Lees de onderstaande tekst.

We hebben minder contacten met mensen die een minder goede indruk op ons gemaakt hebben. We worden weinig geconfronteerd met het feit dat de eerste indruk mogelijk verkeerd was omdat we geen verder contact zoeken met die persoon en hem of haar dus niet beter leren kennen. We kunnen onze eerste indruk dan ook niet bijsturen.

Voorbeeld: Mayssae (15 jaar) is nieuw in de klas. Toen ze zichzelf moest voorstellen, raakte ze in paniek en ze geraakte moeilijk uit haar woorden. Senna en Sabrine vinden haar maar een rare. Half maart zijn we ondertussen en Senna en Sabrine spreken nog steeds over Mayssae als ‘die rare’. Ze weten nog steeds niet dat Mayssae heel getalenteerd is: ze is intelligent, speelt volleybal op een hoog niveau en ze staat heel graag op een podium. Zingen en acteren kan ze als de beste.

We hebben de neiging om eigenschappen van een persoon te veralgemenen naar alle leden van die groep. We delen de mensen in sociale categorieën in, waardoor er vooroordelen en stereotypen kunnen ontstaan. Die gaan op hun beurt onze eerste indruk versterken en blijven bevestigen.Waarom?

Sociale cognitie zal ons oordeel over de groep en alle leden van die groep bevestigen. De nieuwe informatie wordt actief bewerkt en vergeleken met wat we al uit ervaring wisten.

b Denk eens na: als iemand van de klas een slechte indruk op je gemaakt heeft, ga je die dan ontwijken of toch maar opzoeken?

c Bedenk een voorbeeld van wat er mis kan gaan bij een eerste indruk.

d Bedenk een voorbeeld van vooroordelen over een groep.

178THEMA3HOOFDSTUK5 ©VANIN

Good to know

Bestaan er vrouwelijke trombonisten?

Bij de audities van musici voor een plaats in een symfonieorkest was na een paar minuten, of zelfs al na een paar noten, duidelijk of een kandidaat door kon naar de volgende ronde. Wat ook opviel was dat eerste indrukken gevoelig zijn voor afleidende, niet-relevante informatie.

Zo slaagden vrouwen er lange tijd niet in om door een auditie te komen, vooral niet als het om een positie als koperblazer ging. Een vrouw was er nu eenmaal fysiek niet op gebouwd om goed trombone te kunnen spelen, meenden de veelal conservatieve leden van de orkestdirecties.

Toen op een bepaald moment besloten werd de audities blind, achter een scherm te laten doorgaan, kwamen vrouwen – niet zelden tot ontzetting van de sollicitatiecommissie – als beste uit de bus. Sindsdien worden in veel orkesten stoelen bezet door vrouwen.

Bron: Alfa- en bèta-denken: Blink (secondfoundation.nl)

e Lees de onderstaande tekst.

We zijn zelden geïnteresseerd in een objectieve evaluatie van de eerste indruk over een persoon. We hebben vooral oog voor de informatie die onze eerste indruk bevestigt. Dat is ‘selectief waarnemen’. We zijn ‘blind’ voor nieuwe en positieve informatie over die persoon. We hechten meer belang aan informatie die onze overtuiging bevestigt, dan aan informatie die onze overtuiging in twijfel trekt.

Voorbeeld: Als we meer belang hechten aan informatie die onze overtuiging bevestigt dan aan informatie die onze overtuiging in twijfel trekt, spreken we in de psychologie van confirmatieneiging. Gibson onderzocht (1997) hoe de confirmatieneiging een rol kan spelen bij het in stand houden van een gokverslaving. Dat komt omdat gokverslaafden hun verliezen uit het verleden onderschatten. Ze besteden veel meer aandacht aan de keren dat ze gewonnen hebben dan aan de keren dat ze verloren. Ook zij zijn hier heel selectief in hun waarneming en herinnering.

f Bedenk een voorbeeld van selectief waarnemen.

g Lees de onderstaande tekst.

We gedragen ons dikwijls op een zodanige manier dat onze verwachtingen uitkomen. Na de eerste ontmoeting met Thalia, vind ik haar introvert, maar ook een tikkeltje arrogant. Ik gedraag me ten opzichte van Thalia nogal afstandelijk, en af en toe plaag ik haar wat. Thalia zegt weinig tegen mij, en soms bijt ze van zich af als ik een cassante opmerking maak. ‘Zie je wel’, zeg ik tegen Tijl. ‘Thalia negeert me en ze is arrogant.’

Voorbeeld: Psychologen spreken in dit geval van een selffulfilling prophecy of een zichzelf vervullende voorspelling: doordat je een bepaalde verwachting hebt, zal die ook uitkomen.

Selffulfilling prophecy werd al besproken in Agora 3, Thema 2, Hoofdstuk 3. We gebruikten daar de Nederlandstalige benaming: zelfvervullende voorspelling.

179THEMA3HOOFDSTUK5 ©VANIN

Good to know

Selffulfilling prophecy

Een mooi voorbeeld van selffulfilling prophecy is nog altijd het onderzoek van prof. Robert Rosenthal (ook wel het Rosenthal-effect of het Pygmalion-effect genoemd). Hij nam intelligentietesten af bij leerlingen van een basisschool en vertelde de leraren dat aan de hand van deze testen iemands intellectuele capaciteit kon worden voorspeld. De professor liet de testresultaten bij aanvang voor wat ze waren, hij wees willekeurig 20 procent van de leerlingen aan als leerlingen van de toekomst en gaf hun namen door aan de leerkrachten. Hij vertelde hen dat van die leerlingen opmerkelijke prestaties konden worden verwacht. In werkelijkheid was dat niet zo, maar de leerkrachten leefden wel in die veronderstelling. Maanden later werd dezelfde test nogmaals bij alle leerlingen afgenomen en wat bleek? Het IQ van de leerlingen van de testgroep (de 20 procent ‘veelbelovende leerlingen’) was opmerkelijk toegenomen ten opzichte van de overige leerlingen. De leerlingen die als veelbelovend waren aangemerkt maakten ook in vergelijking met anderen uit de klas meer vorderingen. Bron: Self fulfilling prophecy, pygmalion effect, een zichzelf vervullende voorspelling (elanhr.nl)

5 Bekijk de foto van Silke. Zij is het nieuwe meisje in de klas en ze is boos. Iemand heeft haar boekentas verstopt en de eerste dag van het nieuwe schooljaar slingert ze jullie verwijten naar het hoofd. Je hebt een slechte eerste indruk van haar en die zal niet snel veranderen. Maak gebruik van de bovenvermelde redenen om jouw gedrag te verklaren.

a We hebben minder contacten met mensen die een minder goede indruk op ons gemaakt hebben.

h Bedenk een voorbeeld van een selffulfilling prophecy.
180THEMA3HOOFDSTUK5 ©VANIN

b We hebben de neiging om eigenschappen van een persoon te veralgemenen naar alle leden van die groep.

c We hebben vooral oog voor de informatie die onze eerste indruk bevestigt.

d We gedragen ons dikwijls op een zodanige manier dat onze verwachtingen uitkomen.

6 Welk begrip hoort bij welke omschrijving?

1 Selffulfilling prophecy

2 Eerste indruk

A Felien, die rare uit het vijfde jaar, zit in het leerlingenparlement en gaat tijdens de middag leerlingen met een taalprobleem ondersteunen. Waarom weet ik dat niet?

B Toen we geland waren, bleek dat er twee koffers niet aangekomen waren: die van mezelf en van een Nederlandse medereizigster. We bleven met twee achter om alles te regelen, maar ik voelde al snel wat weerstand tegenover de andere vrouw. Ze zag er onverzorgd uit en haar Nederlandse directheid overdonderde me.

3 Sociale cognitie

4 waarnemingSelectieve

C Als mensen tijdens de coronacrisis massaal toiletpapier en blikken voeding hamsteren, doen ze dat omdat ze vrezen dat er een tekort zal zijn. Door hun aankopen creëren ze een tekort.

D Volgens Solomon Asch speelt hierbij het ‘primacy-effect’ mee. Hij ontdekte dat eigenschappen die als eerste worden genoemd, langer blijven hangen en van grotere invloed zijn op het beeld dat een persoon van iemand vormt. 2 3

We kunnen een aantal redenen opsommen:

1→ Je hebt minder contacten met mensen die een minder goede indruk op je gemaakt hebben.

2→ Je hebt de neiging om eigenschappen van een persoon te veralgemenen naar alle leden van die groep (vooroordelen en stereotypen).

Waarom ben je niet snel geneigd om je eerste indruk bij te sturen?
1
4
5.6 181THEMA3HOOFDSTUK5 ©VANIN

3→ Je bent zelden geïnteresseerd in een objectieve evaluatie van de eerste indruk. Je hebt vooral oog voor de informatie die je eerste indruk bevestigt. Je doet aan selectief waarnemen

4→ Je gedraagt je dikwijls op een zodanige manier dat je verwachtingen uitkomen: selffulfilling prophecy.

Je gaat de eerste keer aan huis bij je vriend(in). Waar let jij op? Zijn haar ouders gezellig of ouderwets, bekrompen of verwaand? Bij het eerste contact komt er heel wat informatie op je af. Welke aspecten zorgen ervoor dat je een relatief compleet beeld vormen op enkele ogenblikken tijd?

We zetten een aantal wetenschappelijke factoren op een rijtje. Iemand met een mooi uiterlijk maakt meer kans op een goede eerste indruk dan iemand die er minder mooi uitziet. Een aantal factoren bepalen of iemand er goed of niet goed uitziet.

1 Geslacht, leeftijd, huidskleur

2 Lichaamsbouw: gespierd, zwaar, klein, graatmager

3 Hoofd- of gezichtsbeharing

4 Kledij: maatpak of jeans, casual of stijf

1 Bekijk de onderstaande foto’s.

a Vul voor elke foto de tabel aan.

STAP 5 Wat bepaalt of de ouders van je vriend(in) leuke of verwaande mensen zijn?
Beroep Beroep Scholingsgraad Scholingsgraad Getrouwd Getrouwd Betrouwbaar Betrouwbaar Intelligent Intelligent
182THEMA3HOOFDSTUK5 ©VANIN

b Vind jij dat er een groot verschil is tussen de personen op de foto’s? Bekijk het filmpje en bespreek.

Good to know Halo en horn

Een mooi uiterlijk wordt vaak gekoppeld aan andere positieve kenmerken, zoals intelligentie, sociaal zijn, spontaniteit. Dat noemen we het halo-effect. De term halo verwijst naar de krans of aureool die wordt afgebeeld rond het hoofd van engelen of heiligen. Wie mooi is, zal ook wel verstandig en intelligent zijn. Het tegengestelde blijkt ook waar te zijn. We verwijzen dan naar een negatief kenmerk waar we ook andere negatieve kenmerken aan koppelen. Dat wordt het horn-effect genoemd. De term horn verwijst naar de horens waarmee de duivel vroeger werd afgebeeld.

2 Heb je bij opdracht 1 gemerkt dat ook jij gevoelig bent voor het halo- en horn-effect? Nog niet overtuigd? Bekijk dan het filmpje.

a Welke kenmerken worden aan de grote man gegeven?

b Welke kenmerken worden aan de kleine man gegeven?

In het uiterlijk speelt het gezicht een belangrijke rol. Iemand met een babygezicht roept het beeld op van een hartelijke, vriendelijke, maar veeleer naïeve en onderdanige persoon. We richten ons tot die personen als we inlichtingen nodig hebben in een vreemde omgeving. Dit soort ‘gezichten’ zoekt men in de dienstverlening. Kenmerken van het gezicht:

—Grote ronde ogen Hoge

Rondewenkbrauwenkaaklijn

—Gladde huid

Ronde

Personenkinmet

een typisch volwassen gezicht, met rijpe trekken maken vaker een dominante en competente indruk. We richten ons tot die personen in een noodsituatie. Zij worden gezocht voor een job die autoriteit uitstraalt. Kenmerken van het gezicht:

—Kleinere ogen Lage

HoekigeGerimpeldeVierkantewenkbrauwenkaaklijnhuidkin

183THEMA3HOOFDSTUK5 ©VANIN

3 Kies twee leerlingen uit de klas die volgens jou eruitzien alsof ze aan de onderstaande voorwaarden Leerlingvoldoen.1

is de contactpersoon die je klasgenoten kunnen spreken als ze familiale of psychische problemen hebben.

Leerling 2 is verantwoordelijk voor de buitenschoolse activiteiten van de klas. Hij moet het geld van de leerlingen verzamelen en concrete afspraken maken voor de verschillende activiteiten.

Klopt jouw keuze met de kenmerken van het gezicht die we hierboven gemaakt hebben?

Verantwoord je keuze

Hoe we met dit gezicht ‘omgaan’ is ook bepalend voor onze eerste indruk. Sommigen kijken je onafgebroken in de ogen, anderen vertonen een zeer expressief gezicht: wenkbrauwen fronsen, geeuwen tijdens het gesprek, glimlachen …

4 Bekijk het filmpje van Amnesty International.

‘Wanneer we praten over vluchtelingen, hebben we het vaak over getallen en statistieken. Daarmee reduceren we mensen tot nummers. Als je tegenover iemand zit en hem/haar in de ogen kijkt, zie je een mens. Iemand die liefheeft, lijdt, droomt, net als jij.’ (Uit: Look Beyond Borders).

a Wat valt jou op?

b We verdelen de klas in toevallige duo’s. Kijk twee minuten in de ogen van de andere. Noteer daarna in minimaal vijftien regels hoe je dat ervaren hebben, of je de andere op een andere manier bekijkt, of je het gevoel hebt de andere nu beter te kennen …

184THEMA3HOOFDSTUK5 ©VANIN

c Stel je voor: je komt op 1 september in een totaal nieuwe klas terecht waar we allemaal vreemden voor elkaar zijn. Bij welke persoon ga je staan? Motiveer je keuze.

Behalve het uiterlijk en het gezicht speelt ook de gelijkenis tussen de persoon en onszelf een belangrijke rol.

Als we iemand zien met dezelfde haarkleur of huidskleur, met dezelfde kledij, met dezelfde boekentas, verwachten we onbewust dat die persoon ook dezelfde attitudes en overtuigingen zal delen. De gelijkenis creëert een band en ze kan spectaculair zijn en heel duidelijk bepalend. Denk maar aan de supporters van onze Rode Duivels. Plots spelen taal, huidskleur en migratieachtergrond geen rol meer. We zijn allemaal samen supporter. Of denk aan de Voil jeanetten van Aalst, de als vrouw verklede mannen. De échte Oilsjterse Voil Jeanet valt makkelijk te herkennen aan zijn bontjas, kinderkoets, vogelkooi met haring, kapotte paraplu en lampenkap als hoofddeksel. Het belangrijkste element van de Voil Jeanet is echter zijn mentaliteit om de spot te drijven met alles en iedereen, in de eerste plaats met zichzelf.

Maar soms spelen details een belangrijke rol: dezelfde sneakers, dezelfde kleur van ogen. Het is maar waar je omgeving de nadruk op legt.

Naast de fysieke gelijkenis tussen de persoon en onszelf zal ook de stem heel wat verwachtingen oproepen. Je herinnert je vast en zeker de leuke stem op je favoriete radiozender die je ’s ochtends wakker maakt. Vreemd dat we sommige stemmen nog nooit ‘gezien’ hebben, maar dat we wel een vrij gedetailleerd beeld van deze persoon hebben.

De intonatie, de stemkleur, de spreeksnelheid, de haperingen en eventuele stopwoordjes, zorgen ervoor dat je je een beeld vormt.

185THEMA3HOOFDSTUK5 ©VANIN

Good to know

Jane Elliot

Jane Elliot was een lerares op een basisschool in het overwegend ‘blanke’ stadje Riceville. Daags na de moord op Martin Luther King op 4 april 1968 verdeelde ze haar klas in twee: één groep kinderen met bruine ogen en één groep blauwogige leerlingen.

Het doel was de kinderen te laten ervaren hoe racisme voelt. De bruinogige leerlingen kregen meer privileges en complimenten. De leerlingen met de blauwe ogen, die een gekleurd sjaaltje moesten dragen, werden gekleineerd en mochten minder dan de bruinogigen. De lerares dwong hen in een positie op grond van de kleur van hun ogen. Binnen het uur riep de nieuwe status bij de bruinogige kinderen een gevoel van superioriteit op tegenover de leerlingen met de blauwe ogen. Hetzelfde gebeurde toen de rollen werden omgekeerd. Kinderen die werden gediscrimineerd werden snel onzeker of radeloos en ze verzetten zich tegen wat hen werd aangedaan. Kinderen in een favoriete rol genoten van hun status en ontwikkelden gemene en onverdraagzame trekjes.

Vijftien jaar later riep Jane Elliot de leerlingen van haar basisschoolklas bijeen en evalueerde ze met hen wat de ervaring hen had gebracht. Dat was indrukwekkend. Het bleek voor velen de meest indringende les uit hun schooltijd. Leerlingen herinnerden zich zowel hun superioriteitsgevoelens als de minachting en ongelijkheid die hen ten deel viel, enkel vanwege de kleur van hun ogen. Het had hen veranderd. Een leerling vertelde dat de bovenliggende rol het kwade in hem naar boven had gebracht, alle wraakzucht die hij zo vaak had onderdrukt kreeg nu de ruimte. Het was voor hem een schokkende ervaring, net als de constatering dat binnen een uur vrienden tot vijanden konden worden.

Bron: Profiel - Burgerschap - Jane Elliot: Racisme is aangeleerd (profielactueel.nl)

Bekijk het filmpje uit 1968. Bekijk het hedendaagse filmpje uit Koppen

We zetten een aantal wetenschappelijke factoren op een rijtje.

Iemand met een mooi uiterlijk maakt meer kans op een goede eerste indruk dan iemand die er minder mooi uitziet. Een mooi uiterlijk wordt ook vaak gekoppeld aan andere positieve kenmerken, zoals intelligentie, sociaal zijn, spontaniteit. Dat noemen we het halo-effect. Het tegengestelde blijkt ook waar te zijn. We verwijzen dan naar een negatief kenmerk waar we ook andere negatieve kenmerken aan koppelen. Dat wordt het horn-effect genoemd.

Ook de vorm van het gezicht speelt een belangrijke rol. Iemand met een babygezicht roept het beeld op van een hartelijke, vriendelijke, maar eerder naïeve en onderdanige persoon. Personen met een typisch volwassen gezicht, met rijpe trekken maken eerder een dominante en competente indruk.

Behalve het uiterlijk en het gezicht speelt ook de gelijkenis tussen de persoon en jezelf een belangrijke rol. Dezelfde waarden en normen, dezelfde attitude, dezelfde interesses, dezelfde kledij zijn belangrijk.

Naast de fysieke gelijkenis tussen de persoon en onszelf zal ook de stem heel wat verwachtingen oproepen. De intonatie, de stemkleur, de spreeksnelheid, de haperingen en de herhaalde ‘stopwoordjes’, maken dat je je een beeld van iemand vormt.

Wat bepaalt of je iemand leuk vindt of niet?
5.7 186THEMA3HOOFDSTUK5 ©VANIN

EUREKA!

Wat denk je nu over de breinbreker die we aan het begin van dit hoofdstuk formuleerden:

“Welke voordelen heb je als je bij een groep hoort?

En zijn er ook nadelen aan verbonden?”

Forum

Geef twee voordelen aan bij een groep te behoren. Geef twee nadelen aan bij een groep te behoren.

In elk hoofdstuk zitten beslist onderwerpen waarover je meer wilt weten. Of inzichten die je wilt toetsen aan je eigen ervaringen. Onderzoek kan daarbij verrassende resultaten opleveren. Onderzoeken doe je niet zomaar. Daarvoor zijn er enkele stappen te zetten. Die stappen moeten goed doordacht zijn en gevolgd worden.

Welk onderwerp in dit hoofdstuk prikkelt je? Waarover wil je graag meer weten of wat wil je even

Wilcontroleren?jeermee

aan de slag? Gebruik dan de QR-code om te weten welke stappen je moet zetten om als een goede onderzoeker gewaardeerd te kunnen worden.

Stappen in een eigen onderzoek
↑ Onderzoekscompetentie
187THEMA3HOOFDSTUK5 ©VANIN

SYNTHESE

Groepen en de wetenschap die groepen bestudeert

1 Wat is een groep?

Een groep is een verzameling van twee of meer personen die met elkaar omgaan. Dat kan zijn omdat zij zich met elkaar identificeren of omdat zij een gezamenlijk doel hebben. Vaak zal er sprake zijn van een sociale identiteit, dat is het bewustzijn van een persoon dat hij tot een bepaalde groep behoort en door anderen als zodanig behandeld wordt.

Vanuit sociologisch perspectief bestuderen we het menselijk gedrag van sociale en maatschappelijke structuren. Daarom maken we een onderscheid tussen de soort groepen waartoe we behoren vanuit een aantal invalshoeken:

1→ direct waarneembare verzameling mensen,

2→ met een gemeenschappelijke houding,

3→ gericht op een bepaald doel,

4→ met een groepsstructuur die normen en rollen aangeeft.

2 Welke wetenschappen bestuderen ‘de groep’?

Sociologie is de wetenschap die de interactie bestudeert tussen personen en ‘sociale eenheden’. Ze onderzoekt daarbij o.m. de factoren die de interactie tussen de groepsleden bepalen en de gevolgen daarvan op het menselijk gedrag.

De sociale psychologie is een onderdeel van de psychologie. Sociaal psychologen bestuderen de invloed van anderen op de gedachten, gevoelens en gedragingen van de mens. Ze zoeken daarbij antwoorden op vragen zoals: Hoe beïnvloeden mensen elkaar in groepen? Hoe worden mensen beïnvloed door overtuigende boodschappen? Hoe wordt het zelfbeeld beïnvloed door de sociale omgeving? Hoe vormt iemand zich een indruk van de ander? …

De Amerikaanse socioloog Robert Merton deelt groepen in op basis van twee kenmerken:

1 Mate van interactie

Bij interactie is er een wederzijdse beïnvloeding, de mate waarin de leden van de groep met elkaar Bijvoorbeeld:communiceren.De leerlingen van 4 Humane Wetenschappen zien elkaar in de klas, spreken met elkaar, reageren op elkaar.

Er is interactie tussen de leden van deze groep.

2 Aanwezigheid van gemeenschappelijke waarden, normen Bijvoorbeeld: De moslimgemeenschap in Vlaanderen heeft een gemeenschappelijk doel, nl. de boodschap van de profeet verspreiden en intens beleven. Om dat te realiseren zijn er regels en normen: ze mogen niet roken en drinken, ze volgen de ramadan ...

Indeling van groepen

1 Primaire groep

• Er is interactie tussen de leden.

• Er zijn gemeenschappelijke waarden en normen.

Hoe worden groepen ingedeeld?
5.1 5.2 5.3 ↑ KENNISCLIP 188THEMA3HOOFDSTUK5 ©VANIN

Eigenschappen:

Informele en intense contacten Emotionele relatie Wij-gevoel Beslotenheid

Kenmerken

Regelmatig interne conflicten, want de relatie is ertegen bestand. Primaire groepen stoppen, ze zijn eindig.

Bijvoorbeeld: gezin, goede vrienden

2 Samenzijn

• Er is interactie tussen de leden.

• Er zijn geen gemeenschappelijke waarden en normen.

Eigenschappen:

Een klein aantal mensen zijn bij elkaar door de situatie waarin ze zich bevinden. Deze situatie is van voorbijgaande aard. Zodra de situatie er niet meer is, verdwijnt ook het samenzijn.

Bijvoorbeeld: wachten op de trein, in de wachtzaal van de dokter

3 Collectiviteit

• Er is geen interactie tussen de leden.

• Er zijn gemeenschappelijke waarden en normen.

Eigenschappen:

Zeer grote groep Meest voorkomende soort van groepen Schakel tussen microniveau (primaire groep) en macroniveau (samenleving) (maatschappelijk Collectiviteitenmiddenveld) bestaan uit een net van kleinere netwerken.

Bijvoorbeeld: alle fanclubs van De Rode Duivels

4 Sociale categorie

• Er is geen interactie tussen de leden.

• Er zijn geen gemeenschappelijke waarden en normen.

Eigenschappen:

Het is geen volwaardige groep.

Het is een verzameling mensen met een gemeenschappelijk kenmerk: geloof, geslacht, leeftijd of Socialeberoep. categorieën worden van buitenaf gevormd.

Mensen weten niet noodzakelijk dat ze lid zijn van een sociale categorie.

Ze verwijzen naar betekenisvolle sociale of sociologische entiteiten: bejaard, puber, volwassene,

Bijvoorbeeld:meisjes.

Hebben 15-jarige leerlingen een leerachterstand door corona? Sporten vrouwen tussen 50 en 60 jaar nog?

189THEMA3HOOFDSTUK5 ©VANIN

De eerste indruk

Als je iemand voor het eerst ontmoet, krijg je een eerste indruk van die persoon. Enerzijds heb je de zintuigelijke waarneming: je ziet een bril, een glimlach, blond haar ... Anderzijds is er de sociale cognitie, waarbij je nieuwe informatie over iemand vergelijkt met wat je al weet. Met behulp van wat je al weet (sociale cognitie) wordt alle nieuwe, binnenkomende informatie (zintuiglijke waarneming) actief bewerkt.

In de sociale psychologie gebruikt men het begrip sociale cognitie voor de mentale processen die een rol spelen wanneer je informatie over een ander (of over groepen mensen) in je opneemt, organiseert en interpreteert. Het is een vaardigheid die je kunt ontwikkelen. Bij sociale cognitie nemen je hersenen informatie uit sociale situaties op en verwerken die. Zo begrijp je die situaties en de mensen die erbij betrokken zijn.

Wat zegt de wetenschap over de eerste indruk?

Een aantal sociaal psychologen heeft jarenlang onderzoek gedaan naar het effect van de eerste indruk. Voor de onderstaande conclusies bestaat er een consensus, daarover zijn wetenschappers het eens.

1→ De eerste indruk bestaat. Je vormt je een beeld van anderen als je hen de eerste keer ziet.

2→ Hoelang je elkaar de eerste keer ziet, maakt niet echt uit. Uit onderzoek kunnen we met vrij grote zekerheid stellen dat je je binnen de eerste vijf seconden een correct beeld vormt van iemand.

3→ De volgorde waarin de informatie gegeven wordt, speelt een belangrijke rol bij de vorming van de eerste indruk.

4→ De eerste indruk blijft lange tijd aanwezig. We zijn niet geneigd om onze mening over iemand zomaar te veranderen.

We kunnen een aantal redenen opsommen:

1→ Je hebt minder contacten met mensen die een minder goede indruk op je gemaakt hebben.

2→ Je hebt de neiging om eigenschappen van een persoon te veralgemenen naar alle leden van die groep (vooroordelen en stereotypen).

3→ Je bent zelden geïnteresseerd in een objectieve evaluatie van de eerste indruk. Je hebt vooral oog voor de informatie die je eerste indruk bevestigt. Je doet aan selectief waarnemen

4→ Je gedraagt je dikwijls op een zodanige manier dat je verwachtingen uitkomen: selffulfilling prophecy.

Wat bepaalt of je iemand leuk vindt of niet?

We zetten een aantal wetenschappelijke factoren op een rijtje.

Iemand met een mooi uiterlijk maakt meer kans op een goede eerste indruk dan iemand die er minder mooi uitziet. Een mooi uiterlijk wordt ook vaak gekoppeld aan andere positieve kenmerken, zoals intelligentie, sociaal zijn, spontaniteit. Dat noemen we het halo-effect. Het tegengestelde blijkt ook waar te zijn. We verwijzen dan naar een negatief kenmerk waar we ook andere negatieve kenmerken aan koppelen. Dat wordt het horn-effect genoemd.

Waarom ben je niet snel geneigd om je eerste indruk bij te sturen?
5.4 5.5 5.6 5.7 190THEMA3HOOFDSTUK5 ©VANIN

Ook de vorm van het gezicht speelt een belangrijke rol. Iemand met een babygezicht roept het beeld op van een hartelijke, vriendelijke, maar eerder naïeve en onderdanige persoon. Personen met een typisch volwassen gezicht, met rijpe trekken maken eerder een dominante en competente indruk.

Behalve het uiterlijk en het gezicht speelt ook de gelijkenis tussen de persoon en jezelf een belangrijke rol. Dezelfde waarden en normen, dezelfde attitude, dezelfde interesses, dezelfde kledij … het speelt allemaal een rol.

Naast de fysieke gelijkenis tussen de persoon en onszelf zal ook de stem heel wat verwachtingen oproepen. De intonatie, de stemkleur, de spreeksnelheid, de haperingen en de herhaalde ‘stopwoordjes’, maken dat je je een beeld van iemand vormt.

Bordschema

verzamelingWAT?

van twee of meer personen

Sociologie: bestudeert menselijk gedrag binnen sociale en maatschappelijke structuren. Sociale psychologie: hoe beïnvloeden mensen elkaar in groepen?

Wat zegt de wetenschap? Eerste indruk bestaat Eerste vijf seconden Volgorde speelt een rol Blijft lange tijd aanwezig

groepen:inleventeDoor

INDELING

Interactie en communicatie

mate van waardengemeenschappelijkeinteractieennormen normenwaarschappelijkeGemeendenen

Wel Niet Wel groepPrimaire NietSamenzijnSocialeCollectiviteitcategorie

ZINTUIGLIJKE+WAARNEMING

SOCIALE COGNITIE

EERSTEGROEPINDRUK

Waarom stuur je niet bij? Minder contacten

SelectiefVeralgemenenwaarnemen

Selffulfilling prophecy

Wat bepaalt of je iemand leuk vindt?MooiStemGelijkenisVormhalohornuiterlijk:vanhetgezicht

191THEMA3HOOFDSTUK5 ©VANIN

STERK IN COMMUNICEREN

WAAROVER GAAT DIT HOOFDSTUK?

In je communicatie met anderen toon jij je zoals je bent. Maar, soms toon jij je op een manier waarvan je wilt dat de anderen jou bekijken. Dan ga je anders praten over een succes dat je beleeft of dat iemand anders ervaren heeft. Ook als het soms misgaat ga je vaak anders spreken over je eigen falen en over het falen van anderen. Vreemde wezens toch, wij, de mensen.

We proberen bij onszelf na te gaan of we wel vaardig zijn in communiceren in lastige situaties. En of we wel altijd waardig zijn: ontwijken we de confrontatie, of gaan we de confrontatie aan? En op welke manieren kunnen we dat?

En hoe communiceren mensen in andere culturen? Dat leert crosscultureel onderzoek ons. Ook de sociologie en de sociale psychologie leren ons hierover heel wat.

WAT LEER IK IN DIT HOOFDSTUK?

Vink aan wat je in de loop van dit hoofdstuk hebt geleerd.

Ik kan het onderscheid verwoorden tussen interne attributie en externe attributie.

Ik kan in opgegeven casussen interne en externe attributie aanduiden.

Ik kan verklaringsmogelijkheden aangeven waarom mensen intern of extern attribueren.

Ik kan aantonen waarom mensen een fundamentele attributiefout in hun oordelen over zichzelf en anderen laten doorklinken.

Ik kan het verband verwoorden tussen een manier van attribueren en het zelfbeeld van Ikiemand.kanverklaren wat in een opgegeven situatie assertief gedrag, subassertief gedrag en agressief gedrag is.

Ik kan aantonen waarom culturele en etnische verschillen communicatie kunnen Ikbeïnvloeden.kandeverschillende gebieden van het TOPOI-model in concrete situaties aanduiden.

interne en externe attributie – fundamentele attributiefout – assertief gedrag –subassertief gedrag – agressief gedrag – evasief gedrag – cognitieve vertekening –perceptuele vertekening – motivationele vertekening – TOPOI-model

HOOFDSTUK 6
BEGRIPPEN 192THEMA3HOOFDSTUK6 ©VANIN

INTRO

Sinds mensen miljoenen jaren geleden elkaar met taal hielpen, onder meer bij de jacht, hebben we niet alleen veel woorden geleerd, maar hebben we ook geleerd om met die woorden aangenaam en goed met elkaar te praten. Naarmate de mens zich ontwikkelde als soort, verwierf hij de vaardigheid om op een waardevolle manier te communiceren.

In je communicatie toon je wie je bent, wat je wilt, hoe je je voelt. Anderen kunnen aflezen uit je woorden of je iets echt wilt of niet: je verraadt wie je bent door je manier van communiceren. Zo lezen anderen of je kunt omgaan met winst of verlies, met succes en met falen. Ze horen ook in je woorden of je bij falen de schuld bij anderen of bij de omstandigheden legt. En als je succes hebt, wat doe jij dan?

Lees de tekst over Ashleigh Barty.1

Gestopte Ashleigh Barty laat zich schrappen als nummer één:

‘De druk op haar is altijd heel hoog geweest’

Ashleigh Barty heeft haar afscheid als proftennisster aangekondigd. De Australische nummer 1 van de wereldranglijst kondigt in een video aan dat ze op 25-jarige leeftijd een punt achter haar carrière zet. Ze heeft gevraagd haar naam te schrappen uit de volgende WTA-ranking.

‘Ik heb de fysieke drive niet meer, de emotionele honger en alles wat nodig is om jezelf uit te dagen op topniveau. Ik ben klaar’, aldus Barty in een interview op de website van profbond WTA. ‘Het is de eerste keer dat ik het hardop zeg en het is lastig om te zeggen. Maar ik ben blij en ik ben er zo klaar voor’, zei ze tegen voormalig dubbelpartner Casey Dellaqua.

‘Ik weet in mijn hart dat dit het juiste is. Ik ben zo dankbaar voor alles wat het tennis me heeft gegeven. Het heeft al mijn dromen vervuld en nog veel meer. Maar ik weet dat dit het juiste moment is voor mij om afscheid te nemen, mijn rackets neer te leggen en andere dromen na te jagen.’

Palmares

Barty won in 2019 op Roland Garros in Parijs haar eerste grandslamtitel in het enkelspel. Vorig jaar won de Australische Wimbledon en begin dit jaar schreef ze de Australian Open op haar naam. Op de US Open pakte ze in 2018 de titel in het dubbelspel met de Amerikaanse Coco Vandeweghe. Barty bereikte op 24 juni 2019 de eerste plaats van de wereldranglijst. Momenteel voert ze de WTA-ranking al aan sinds najaar 2019. In totaal is ze 121 weken de nummer 1 geweest. Ze heeft nu gevraagd haar naam te schrappen uit de volgende wereldranglijst. De kans is groot dat haar positie wordt overgenomen door Iga Swiatek. De twintigjarige Poolse won vorige week Indian Wells en wipte daardoor naar de tweede plaats, weliswaar op respectabele afstand van Barty. Swiatek, in 2020 winnares van Roland Garros, telt op haar beurt 691 punten voorsprong op Maria Sakkari.

193THEMA3HOOFDSTUK6 ©VANIN

Appelmans: ‘De druk op haar is altijd heel hoog geweest’

Voor Sabine Appelmans is het afscheid van Barty geen complete verrassing. ‘Ik snap het ergens wel. De druk op haar is altijd heel hoog geweest. Ze houdt ook niet van het vele reizen, dus ik denk dat ze zich beter voelt bij haar familie thuis. En met winst op de Australian Open heeft ze haar droom bereikt. Of een comeback mogelijk is? Dat kan altijd. Ze is nog jong. Maar ik weet niet wat haar plannen zijn.’

Het afscheid van Barty zorgt voor heel wat reacties. Onder meer de Australische premier reageert via de sociale media op de aankondiging van ’s werelds nummer 1 dat ze stopt met tennis. Scott Morrison zegt in een tweet dat hij vandaag met Barty heeft gesproken. ‘Bedankt voor het inspireren van een natie. Je bent een en al klasse. Jouw verwezenlijkingen zullen altijd gevierd worden. Namens alle Australiërs wens ik jou en jouw verloofde Garry het allerbeste voor jullie huwelijk en jullie nieuwe leven samen.’

WTA-baas Steve Simon omschrijft Barty als ‘een van de grote kampioenen’ op de WTA Tour en wenst de Australische ‘alleen maar het allerbeste’. Ook collega’s zoals Petra Kvitova, Simona Halep en Kirsten Flipkens zwaaien Barty uit. ‘Ash, je deed de dingen altijd precies zoals jij het wilde doen en niet hoe anderen het jou vertelden dat je het moest doen’, schrijft de Kempense. ‘Je eigen weg, je eigen pad ... Dat is wat ik zo waardeer en respecteer bij jou. Ik zal je slice op de tour missen, maatje. Proficiat kampioen en alleen maar het beste!’ Andy Murray houdt het kort: ‘Ben blij voor Ashleigh Barty, maar enorm teleurgesteld voor het tennis. Wat een speelster’, tweet hij met een hartje.

Bron: hln.be

a Waarom stopt Ashleigh Barty met tennissen? Wat zijn haar redenen?

b Waarom stopt Ashleigh Barty met tennissen? Wat zijn de redenen volgens Sabine Appelmans?

c Zie je overeenkomsten tussen de redenen van Barty en Appelmans?

194THEMA3HOOFDSTUK6 ©VANIN

BREINBREKER

In dit hoofdstuk zul je in zes stappen een antwoord formuleren op deze breinbreker:

Forum

Wat denk je nu al?

Leef je in het onderstaande rollenspel in. De leerkracht van van de BereidzijngoederVandesociologiegedragswetenschappen,enpsychologiedeelttoetsenoverhoofdstuk5uit.detwintigleerlingenhebbenzeventieneengoedtotzeerresultaat.Drieleerlingennietgeslaagd.hetrollenspelvoormetde

informatie hieronder.

1→ Alle argumenten die de leerkracht aanhaalt om de goede resultaten van de leerlingen te verklaren.

2→ Alle argumenten die de leerkracht aanhaalt om de slechte resultaten van de leerlingen te verklaren.

3→ Alle argumenten die de leerling aanhaalt om de goede resultaten te verklaren: Wat antwoord je? Hoe reageer je hierop? Hoe vertel je het je ouders?

4→ Alle argumenten die de leerling aanhaalt om de slechte resultaten te verklaren: Wat antwoord je? Hoe reageer je hierop? Hoe vertel je het je ouders?

We bekijken aandachtig de rollenspelen en noteren de antwoorden.

Tijdens het afsluitende klasgesprek komen we tot een gemeenschappelijke conclusie.

1→

“Kun je verbergen wie je bent als je spreekt met anderen?”
4→3→2→1→
195THEMA3HOOFDSTUK6 ©VANIN
3→2→4→ 196THEMA3HOOFDSTUK6 ©VANIN

PARCOURS

STAP 1 Soms is het jouw schuld en soms niet!

‘Het is niet mijn schuld! Hadden de anderen zich aan de afspraak gehouden, dan waren we op tijd geweest.’ Dat soort uitspraken en redeneringen gebruiken we te pas en te onpas. Terecht of niet, dat heeft geen belang. We willen gewoon horen dat we niet verantwoordelijk zijn als iets fout loopt. Gebruik jij die manier van denken vaak? Wat doe jij als je een tegenslag hebt? Of een meevaller(tje)?

1 Wie geven we de schuld bij winst en bij verlies?

a Lees de verschillende artikels en los de bijbehorende vragen op.

KV Mechelen

KV Mechelen ging met zware 3-0 cijfers de boot in tegen Racing Genk. Na de wedstrijd werden enkele beslissingen van scheidsrechter Lambrechts in vraag gesteld.

Bij KV Mechelen was men niet te spreken over ref Erik Lambrechts. Vooral een niet gefloten strafschop en een strenge rode kaart voor Van Tricht lagen zwaar op de maag.

‘De scheidsrechter nam enkele dubieuze beslissingen. Ik vond de rode kaart voor Wannes niet terecht en we hebben een penalty niet gekregen in de tweede helft. De scheidsrechter mag zich niet laten beïnvloeden door de supporters’, oordeelde coach Jankovic.

Bron: Voetbalkrant.com

1→ Wat is de conclusie van dit artikel?

2→ Wie is hier de schuldige?

Billie Eilish

Billie Eilish mag dan nog maar 20 jaar oud zijn, toch is ze al wereldberoemd. Dat was niet altijd makkelijk voor haar, vertelt ze in een interview met V Magazine.

Op zo’n jonge leeftijd zo beroemd worden als Billie Eilish, makkelijk kan het niet zijn. Dat geeft de Amerikaanse zangeres ook toe in een nieuw interview met V Magazine.

Zo blikt ze terug op een moment toen ze 16 was en na drie maanden touren met een vriend ging schaatsen. ‘Het was een nachtmerrie’, geeft Billie toe. ‘Ik werd er doodsbang van,

BA 197THEMA3HOOFDSTUK6 ©VANIN

want plots was ik gewoon een rekwisiet. Het was een enorme stormloop. Ik ben nog nooit zo bang geweest. Gedurende die drie maanden was ik steeds groter geworden, maar ik besefte dat pas toen ik me in die situatie bevond. Vanaf die dag ging ik nergens meer heen. Ik deed niets meer. Ik was zo geschrokken van wat er gebeurd was en van hoe machteloos ik me toen had gevoeld. En ik had geen beveiliging omdat ik daar geen geld voor Ofhad.’ze het echt zo verschrikkelijk vindt om beroemd te zijn, wil V Magazine dan ook weten. ‘Het is echt 50/50’, klinkt het bij de zangeres. ‘Er zijn zoveel dingen die ik nooit had kunnen doen als ik niet had wat ik nu heb. En er zijn zoveel dingen die ik nooit meer kan doen. Dat is eng: dat woordje “nooit“. ’

Door therapie en meditatie slaagde ze er wel in om een zwarte periode uit haar leven – waarin ze bijvoorbeeld verschrikkelijke nachtmerries kreeg – grotendeels achter zich te laten. ‘Het hielp me door een hele duistere situatie waarin ik me bevond. Ik lag miserabel in bed, midden in de nacht, op een tourbus. Daar voel ik me slecht over, want ik had geen reden om wrok te koesteren. Ik deed dingen die leuk waren. Ik had alleen geen plezier toen ik ze deed.’

Bron: V Magazine

1→ Wat is de conclusie van dit artikel?

2→ Hoe heeft Billie Eilish deze moeilijke periode afgesloten?

3→ Wie heeft hier voor de oplossing gezorgd?

C

De nederlaag komt op het moment dat je hem het minst verwacht. Op een ijzig koude zondagnamiddag bijvoorbeeld. Op zo'n dag dat paarsblauw niet zijn niveau van de vorige weken haalde. Omdat enkele jongens te onzichtbaar waren en niet in de match zaten. Of door een te geliefd balgevoel de zaak wilden forceren. En toch werd het een match met veel peper en zout. In de vorm van zeven goals.

‘We waren vandaag niet scherp genoeg maar dat is nog geen reden om plots alles van de voorbije weken op een hoopje te gooien’, zegt Anthony De Koker. ‘We pakten zeven overwinningen op rij en dan weet je dat het verlies met de week dichterbij komt. We hadden het alleen niet deze week verwacht. Misschien eerder vorige week in Zelzate.’

‘We waren niet scherp genoeg’
198THEMA3HOOFDSTUK6 ©VANIN

1→ Wat is de conclusie van dit artikel?

2→ Wie is hier de schuldige?

‘WeBornemhebben geknokt en verdiend gewonnen’

Bornem won zondag met 1-2 in Izegem en rukt verder op in de stand. Kurt Weuts maakte het winnende doelpunt. ‘We hebben als ploeg geknokt voor de zege en uiteindelijk verdiend gewonnen’, aldus Weuts. ‘We wisten dat het niet makkelijk zou worden tegen een fysiek sterk Izegem, maar we hebben de match goed aangepakt. De betere kansen waren voor ons.’ Bornem pakte negen op twaalf na de winterstop. Zo gaat het snel.

Bron: Het Nieuwsblad

1→ Wat is de conclusie van dit artikel?

2→ Wie is hier de gelukkige?

b Wat doen we als we verliezen en wat doen we als we winnen?

2 Duid in de tabel aan welke uitspraak je eigen verdienste is en wanneer je de schuld aan de omgeving koppelt.

verdiensteEigen Omgeving

1 ‘Ik vind je boek niet meer terug. Mama zal het bij het opruimen hebben weggelegd.’

2 ‘Ik heb een zwakke toets gemaakt. De leerkracht is veel te veeleisend en stelt moeilijke toetsen op.’

3 ‘Ik heb heel slecht geslapen. De buren hebben tot laat deze nacht veel kabaal gemaakt. Ja, dan weet je het als je de volgende dag slecht speelt.’

4 ‘Ik heb slecht geslapen. Mijn onbeschofte gedrag tegen mijn vrienden blijft door mijn hoofd spoken.’

199THEMA3HOOFDSTUK6 D ©VANIN

Als we ons gedrag verklaren zoeken we vaak de oorzaak bij onszelf of in onze omgeving. Het is voor ons, als mens, makkelijker om positieve resultaten aan ons eigen gedrag te koppelen.

Anderzijds gaan we snel voor een aantal problemen of tekortkomingen de verantwoording bij onze omgeving leggen.

We gaan de oorzaak van ons gedrag ‘toekennen’ of attribueren

De oorsprong van het woord is het Latijnse werkwoord attribuere (attributum), wat ‘toekennen’ betekent.

Mensen zijn geïnteresseerd in zichzelf en in andere mensen. Je observeert jezelf en anderen en vormt je op die manier een beeld van de ander en een beeld van jezelf. Die interesse gaat meestal verder dan ‘Wie ben ik?’ en ‘Wie is hij/zij?’ Ook de redenen waarom mensen (jijzelf incluis) zich gedragen zoals ze dat doen, zijn interessant. Je zoekt oorzaken voor je gedrag en het gedrag van anderen. De theorie waarin uiteengezet wordt hoe mensen hun omgeving begrijpen en verklaren, noem je de ‘attributietheorie’, maar dat had evengoed ‘verklaringentheorie’ kunnen zijn.

Wat is attribueren?

Elke mens stelt op elk moment een bepaald gedrag: lezen, observeren, handelen, slapen … Dat gedrag heeft een aantal gevolgen. Als je die gevolgen toeschrijft aan mensen of aan situaties ben je aan het attribueren: je gaat op zoek naar een verklaring. De begrippen worden ook in het Engels en het Frans gebruikt.

1 Bekijk de interactie tussen leerkracht en leerling tijdens de les.

a Wat als je die moeilijke oefening van wiskunde perfect oplost tijdens de les? Hoe zal de leerkracht over jou denken?

b Wat als geen enkele leerling tijdens de les meewerkt? Wat zal de leerkracht denken?

We attribueren ons gedrag
STAP 2 Hoe gebeurt ‘attribueren’ en waarom doe je dat zo?
6.1
200THEMA3HOOFDSTUK6 ©VANIN

c Wat als geen enkele leerling tijdens de les meewerkt? Wat zullen de leerlingen denken?

Good to know

Fritz Heider

Fritz Heider (1896-1988) was een Oostenrijkse psycholoog. Hij werkte aan verschillende universiteiten in Duitsland. Later verhuisde hij naar de Verenigde Staten, en werd er hoogleraar. Hij wordt als de grondlegger van de attributietheorie beschouwd. Het viel Heider op dat we ons eigen gedrag en het gedrag van anderen heel dikwijls in termen van oorzaak-gevolg proberen te verklaren. Soms zoeken we de oorzaak van goede punten op een examen bij onszelf (we hebben er hard voor gestudeerd), soms zoeken we de oorzaak in de situatie, de omgeving (het was een moeilijk examen).

2 Bekijk het filmpje waarin het gedrag van Jan beschreven wordt.

a Wat gebeurt er als we Jan saai en asociaal noemen? Welke soort attributie herken je?

b Wat gebeurt er als we zeggen dat Jan geen tijd heeft om iets te gaan drinken? Welke soort attributie herken je?

c Als je gaat verklaren waarom je een goed examen hebt afgelegd, kan dat op twee manieren:

3 Tijdens de les staart Lars door het raam. De leerkracht stelt hem plots een vraag, waarop Lars helemaal geen antwoord weet.

a Hoe gaat de leerkracht het gedrag van Lars intern attribueren?

b Hoe gaat de leerkracht het gedrag van Lars extern attribueren?

2→1→
201THEMA3HOOFDSTUK6 ©VANIN

c Bepaal of de volgende omschrijvingen een voorbeeld zijn van interne of externe attributie. Of van beide?

Omschrijving

1 Samir slaapt slecht. Hij piekert constant over zijn slechte resultaten op het rapport.

2 Samir slaapt slecht. Hij staat elke ochtend op met rugpijn. Hij moet dringend een nieuwe matras kopen.

3 Samir reageert heel agressief als de leerkracht hem een vraag stelt tijdens de les. Hij heeft deze nacht heel slecht geslapen en is nog moe.

4 Samir reageert heel agressief als de leerkracht hem een vraag stelt tijdens de les. Hij weet dat hij een opvliegend type is, maar hij kan zichzelf niet onder controle houden.

InternExtern

4 In deze cartoon merk je dat de bejaarden het gedrag van hun aanvallers attribueren.

a Is dit een voorbeeld van interne of externe attributie?

b Verklaar je antwoord.

202THEMA3HOOFDSTUK6 ©VANIN

De attributietheorie is een theorie uit de sociale psychologie. Mensen verklaren gedrag van zichzelf en van anderen als een oorzaak of een gevolg van iets of iemand. Dat heeft een gevolg voor de motivatie om iets wel of niet te doen. De theorie deelt de manier waarop mensen attribueren (dat wil zeggen oorzaken toekennen) in twee types in.

1 Van externe attributie is sprake als we de oorzaak van iets buiten de persoon leggen. Wanneer iemand zakt voor een examen, dan is de uitspraak ‘doordat de verwarming zo hoog stond, kon ik me niet concentreren’ een voorbeeld van externe attributie. Soms wordt ook situationele attributie gebruikt als synoniem.

2 Van interne attributie is sprake als de oorzaak bij de persoon zelf gelegd wordt. Wanneer iemand zakt voor een examen, dan is de uitspraak ‘doordat ik te veel moeite had met studeren voor dit examen, zakte ik’ een voorbeeld van interne attributie.

Bron: Wikipedia

5 Bekijk de twee situaties en beantwoord vervolgens de vragen.

1

Soukayna (15 jaar) danst heel graag. In haar dansclub worden elk jaar de solisten voor het grote optreden gekozen. Dit jaar is Soukayna er niet bij. Ze is door een blessure out geweest en mist lenigheid. Ze begrijpt dat haar vriendin Ciana dit jaar deze hoofdrol krijgt. Als Soukayna haar mindere prestatie toeschrijft aan de opgelopen blessure kan ze zich verzoenen met de keuze van haar trainer. Ze is niet minder getalenteerd dan Ciana, ze heeft alleen wat tegenslag.

a Wat is hier interne attributie?

b Wat is hier externe attributie?

c Welke van de onderstaande uitspraken is van toepassing op Soukayna?

Soukayna vindt dat haar trainer een probleem met haar heeft en dat hij haar geen kans wil Zegeven.beseft dat dansen niet echt aan haar besteed is. Ze begrijpt de situatie, heeft controle over die situatie en begrijpt de keuze van haar trainer.

Waarom attribueren we ons gedrag?
Attributie 6.2
203THEMA3HOOFDSTUK6 ©VANIN

De attributietheorie leert ons dat we de omgeving en de reacties op verschillende gebeurtenissen onder controle hebben. De wereld om ons heen wordt controleerbaar, we begrijpen wat er gebeurt.

2

Soukayna weet dat ze een goede danseres is. Alleen heeft ze dit jaar tegenslag gehad. Vorig jaar had ze geen blessure en had de trainer het heel moeilijk om een keuze te maken. Ze beseft dat en zal er alles aan doen om volgend jaar weer honderd procent fit te zijn: hard trainen, dagelijks lenigheidsoefeningen inlassen en gezond eten en drinken.

d Hoe attribueert ze het feit dat ze geen solo mag dansen?

e Hoe attribueert ze haar toekomstplannen?

f Welke van de onderstaande uitspraken is van toepassing op Soukayna?

Vorig jaar kon ik wel meedansen. Als ik dat extern attribueer, maak ik volgend jaar wel een kans. Ik attribueer mijn kwaliteiten intern, dus ik voorspel dat ik volgend jaar kans maak om de solo te Harddansen.trainen is niet nodig. Die lenigheid komt vanzelf terug.

De attributietheorie leert ons dat ons gedrag voor een stuk voorspelbaar is. Je kunt een reden vinden voor je gedrag en het gedrag van anderen.

Er zijn twee belangrijke redenen waarom we ons gedrag attribueren.

1 We kunnen de omgeving en de reacties op verschillende gebeurtenissen rondom ons controleren

2 We geven een verklaring die voor ons aannemelijk is, waarmee we kunnen leven.

Bijvoorbeeld:

Ik ben ziek de avond voor een grote overhoring. Ik doe mijn best om te studeren, maar ik weet dat ik een minder resultaat kan verwachten, als ik dit extern attribueer.

Ik bereid me voor op het examen van sociologie en psychologie. Ik heb hard gestudeerd en begrijp alle leerstof. De kans dat ik een goed examen afleg is groot. Ik hoef me dus niet veel zorgen te maken.

Waarom attribueren we?
6.3 204THEMA3HOOFDSTUK6 ©VANIN

We attribueren ons gedrag intern of extern. De oorzaak van ons gedrag wordt in onszelf gezocht of in de omgeving, de situatie. Maar wat gebeurt er als een probleem, een vervelende situatie intern of extern geattribueerd wordt? Wat doet dat met ons? Wat gebeurt er met ons zelfbeeld?

1 Uit vroegere ervaringen leerde je te reageren op een manier die jou goed uitkomt. Je blijft dan ook graag op dezelfde manier reageren. Bekijk de situaties en beantwoord de vragen.

Je zit op de bus rustig te roddelen met je vriendin. Een wat oudere dame stapt op met heel wat pakjes in beide handen. Terwijl ze een vrij plaatsje zoekt, vertrekt de bus. De vrouw verliest haar evenwicht. De pakjes vallen op de grond terwijl ze probeert om zich staande te houden.

a Hoe verklaar je haar gedrag? Is ze onhandig, of komt het door de situatie waarin ze zich bevindt?

Je bent op een fuif. Wat verderop zie je iemand op wie je valt! Je aarzelt, maar uiteindelijk besluit je om je kans te wagen.

b Welke reden geef je als je succes hebt? En wat zeg je als het fout afloopt en je geen contact legt?

Je hebt een mondeling examen voor sociologie en psychologie en loopt op de toppen van je tenen. Je hebt twee weken geleden een conflict gehad met de leerkracht. Je hebt het uitgepraat, maar er blijft een wrang gevoel. Je examen verloopt niet zoals je wenst.

c Hoe verklaar je het mindere examen?

STAP 3 Welke invloed heeft attributie op ons zelfbeeld?
321
205THEMA3HOOFDSTUK6 ©VANIN

Wat is de fundamentele attributiefout?

2 Kijk aandachtig naar het filmpje over de fundamentele attributiefout en los de onderstaande vragen op Bespreek met je klasgenoten waarom je dit antwoord kiest.

a Hoe attribueer ik het roekeloze rijgedrag van anderen? Geef een voorbeeld.

b Hoe attribueer ik mijn roekeloze rijstijl? Geef een voorbeeld.

c Hoe omschrijven ze ‘de fundamentele attributiefout’?

Good to know Attributie

Volgens sociaal psychologen hebben wij vaak de neiging om tegenslag en pech van anderen intern te attribueren, en het niet aan situationele factoren of omgevingsfactoren te Datwijten.verklaart waarom we een dakloze vaak als lui en niet aangepast aan deze wereld beschouwen, in plaats van hem te zien als iemand die enorm veel pech heeft gekend. Van een gepeste leerling zeggen we dat hij het zelf gezocht heeft door zijn vreemde gedrag, eerder dan dat we het wijten aan de ziekelijke intenties van de pester.

206THEMA3HOOFDSTUK6 ©VANIN

3 Herken je bij jezelf wat in het Good to know-kader staat?

a Geef een recent voorbeeld waarin jij ook zo reageerde.

b Ga je bij je favoriete voetbalploeg, je lievelingszanger of je beste vriend de persoonlijkheidskenmerken of goede prestaties extern attribueren, en toeschrijven aan de invloed van de trainer, de reclamecampagne of het geluk dat ze gehad hebben?

Good to know

Fundamentele attributiefout

In een onderzoek van sociaalpsychologen Ross, Amabile en Steinmetz (1977) voerden twee proefpersonen samen een quiztaak uit. Loting bepaalde wie de vragen moest bedenken en daarna stellen, en wie ze moest beantwoorden. Na afloop van de quiz beoordeelden de deelnemers elkaar onder meer op algemene kennis. Uit de resultaten bleek dat de ondervraagden zichzelf in vergelijking met de vragenstellers duidelijk negatiever beoordeelden op de aanwezigheid van algemene kennis. Voor de vragenstellers was er nauwelijks een verschil; zij waren voor zichzelf nauwelijks gunstiger in hun beoordeling dan voor de ondervraagden.

Uit een tweede experiment bleek dat toeschouwers die bij een quiz aanwezig waren, oordeelden zoals de ondervraagden; zij schreven aan de ondervraagden veel minder kennis toe dan aan de vragenstellers. Hieruit kan men dus de conclusie trekken dat de ondervraagden en de toeschouwers slechts in beperkte mate oog hebben voor de situatie die de eersten sterk in het nadeel stelde. De vragenstellers bepaalden de inhoud van de vragen en konden zo een niet-representatief en sterk vertekend beeld presenteren van hun eigen algemene kennis.

Ook in de werkelijkheid doen zich dergelijke situaties dikwijls voor. Denk aan het verschil in rol of in persoonlijkheid. Of in een gesprek tussen een spraakzaam en zwijgzaam persoon. Met andere woorden, mensen hebben de neiging om interne (karakterologische) oorzaken in het gedrag van anderen te overschatten ten koste van situationele oorzaken. Zij hebben te weinig oog voor externe of situationele factoren, bijvoorbeeld normen en rollen, die vaak in belangrijke mate het gedrag van mensen Webepalen.noemen dit de fundamentele attributiefout.

Bekijk het korte filmfragment waarin de fundamentele attributiefout nogmaals wordt Bron:uitgelegd.www.ensie.nl

207THEMA3HOOFDSTUK6 ©VANIN

4 Je kunt de fundamentele attributiefout in een tabel voorstellen.

a Noteer de onderstaande begrippen in de tabel op de juiste plaats. interne attributie – externe attributie

Succes Falen

AnderenIk

b Kruis aan of het over interne of externe attributie gaat. Verklaar waarom.

1 Ik heb een slecht mondeling examen gedaan, want de leerkracht kan me niet Verklaring:verdragen.

2 Ik heb een goede toets gemaakt want ik heb ervoor gewerkt.

Verklaring:

3 De leerlingen van de andere klas hebben een leukere leerkracht, eentje die makkelijke toetsen opstelt.

Verklaring:

4 De leerkracht zegt op de delibererende klassenraad dat deze leerling wekelijks naar de studiebegeleiding komt en extra oefeningen vraagt.

Verklaring:

InternExtern
208THEMA3HOOFDSTUK6 ©VANIN

Wat doet attributie met je zelfbeeld?

5 We gaan nog even terug naar Soukayna.

Ze werd niet verkozen om een solo te dansen. Ze mist wat souplesse in haar dans, wat lenigheid, en dat komt omdat ze ‘out’ was met een blessure. Het zelfbeeld van Soukayna is niet aangetast door die tegenslag. Tenslotte is dit niet haar schuld.

a Wat gebeurt er met haar zelfbeeld als ze haar tegenslag extern attribueert?

b Wat gebeurt er met haar zelfbeeld als ze haar tegenslag intern attribueert?

c Afhankelijk van haar attributie bij succes of tegenslag, zal het zelfbeeld van Soukayna stijgen of dalen. Vul het schema aan.

Succes Falen

Soukayna attribueert intern extern Wat gebeurt met zelfbeeld?

Soukayna attribueert extern intern Wat gebeurt met zelfbeeld?

d Wat gebeurt er met ons zelfbeeld bij de volgende uitspraken? Het kan stijgen, dalen of gelijk blijven.

Zelfbeeld

1 ‘Dat examen was goed, omdat ik slim ben.’

2 ‘Dat examen was goed, omdat ze waarschijnlijk niet streng hebben verbeterd.’

3 ‘Dat examen was slecht, omdat de leerkracht een pik op mij heeft!’

4 ‘Dat examen was slecht, want ik ben te dom.’

6 Welke uitspraken zijn correct? Kruis het juiste vakje aan en toon aan met een voorbeeld.

a Als we een stijging willen van ons zelfbeeld, dan: attribueren we onze eigen successen intern. attribueren we de successen van anderen intern. attribueren we het falen van anderen intern. attribueren we ons eigen falen extern.

209THEMA3HOOFDSTUK6 ©VANIN

Voorbeeld:

b Als we een daling veroorzaken van ons zelfbeeld, dan: attribueren we ons succes extern. attribueren we ons falen extern. attribueren we ons falen intern. attribueren we het succes van anderen intern. attribueren we het succes van anderen extern.

Voorbeeld:

c Schematisch kun je dit als volgt voorstellen. Vul zelf in of het zelfbeeld stijgt, daalt of relatief ongewijzigd, stabiel blijft.

Succes Falen

Ik interne attributie

→ zelfbeeld externe attributie → zelfbeeld Anderen externe attributie

→ zelfbeeld interne attributie → zelfbeeld

d Wat gebeurt er met je zelfbeeld als je:

1 je slechte resultaat op deze oefening intern attribueert?

2 je goede resultaat op deze oefening extern attribueert?

3 het examen van de leerkracht extern attribueert?

4 de slechte punten op het examen intern attribueert?

5 de slechte punten van de andere klas intern attribueert?

6 de slechte punten van je klas extern attribueert?

StijgenDalenGelijk

210THEMA3HOOFDSTUK6 ©VANIN

De fundamentele attributiefout

De neiging om eigen mislukkingen aan de omstandigheden te wijten (externe attributie) en om eigen successen toe te schrijven aan je eigen gedrag of persoonlijkheid (interne attributie) noemen we de fundamentele attributiefout

Deze theorie kunnen we schematiseren in een tabel.

Succes Falen

Ik interne attributie externe attributie Anderen externe attributie interne attributie

Als we ons gedrag op deze manier attribueren, heeft dat een invloed op ons zelfbeeld.

Succes Falen

Ik interne attributie → zelfbeeld stijgt externe attributie → zelfbeeld stabiel

Anderen externe attributie → zelfbeeld stabiel interne attributie → zelfbeeld stijgt

Naast de fundamentele attributiefout maken we ook een aantal andere denkfouten. We zetten er een paar op een rijtje. Welke denkfouten maak jij?

1 In een onderzoek ( Wolfson, 2000) werden 348 universiteitsstudenten ondervraagd over het gebruik van cannabis op de campus. Sommigen gebruikten nooit drugs, anderen rookten cannabis en de derde groep gebruikte cannabis en amfetamines.

De studenten die zelf cannabis rookten, schatten in dat 57 procent van de studenten gebruikers waren. Bij studenten die niet rookten, was dat 45 procent.

a Hoe kun je dit verschil verklaren?

b Had je onlangs nog een goed gesprek met vrienden of familie over een actueel probleem? Merkte je daarbij dat mensen er vaak van uitgaan dat anderen dezelfde mening hebben als zij? Dat noemen we het effect van de valse consensus. Bespreek.

STAP 4 Is attributie betrouwbaar of maken we daarbij ook fouten?
6.4
211THEMA3HOOFDSTUK6 ©VANIN

2 Uit het leven gegrepen

Kiran (16 jaar) is de deugniet van de klas. Hij stoort de les en is vaak de oorzaak van spanningen. Jij zit naast Kiran. Je wilt goed scoren bij hem. De leerkracht schrijft iets op het bord en jij gooit een prop papier tegen zijn hoofd. De leerkracht draait zich om en roept: ‘Kiran!’

Hoe verklaar je het gedrag van de leerkracht vanuit de attributietheorie?

Dat noemen we de fout van de beschikbaarheid of cognitieve vertekening.

3 Zoek op het internet naar ‘Fietsendief experiment’ en beantwoord de onderstaande vragen.

Drie jongens van dezelfde leeftijd, met dezelfde kleding maar een andere huidskleur en afkomst, morrelen aan het slot van een fiets Hoe reageren omstaanders?

Uit het fietsendief-experiment blijkt dat veel mensen beelden in hun hoofd hebben van mensen die tot andere groepen (uitgroep) behoren. Vaak zijn die beelden veralgemeningen, onvolledig of negatief. Dat kan leiden tot discriminatie en racisme.

a Blanke jongen steelt een fiets. Wat zie je? Wat gebeurt er? Welk beeld heb je?

b Zwarte jongen steelt een fiets. Wat zie je? Wat gebeurt er? Welk beeld heb je?

c Hoe zou jij zelf reageren?

212THEMA3HOOFDSTUK6 ©VANIN

d Waarop baseren de mensen in het filmpje zich voor hun oordeel? Wat valt er op? Wat is de beslissende factor?

Dat noemen we de fout van de opvallendheid, of ook wel van de perceptuele vertekening

Good to know Selectieve perceptie

Elk opvallend kenmerk van een persoon, object of gebeurtenis vergroot de kans dat het wordt opgemerkt. Waarom? Omdat we onmogelijk alles wat we zien in ons kunnen opnemen, moeten we ons wel beperken tot een keuze uit alle mogelijke stimuli. Dat noemen we selectieve perceptie. Dat gebeurt niet willekeurig: onze hersenen kiezen op basis van onze interesses, achtergrond, ervaring en attitudes. Die tendens verklaart waarom sommige mensen door hun baas worden berispt voor iets wat niet wordt opgemerkt wanneer een andere werknemer het doet. Met selectieve perceptie kunnen we (gedrag van) anderen snel ‘plaatsen’, maar niet zonder het risico dat we er flink naast zitten. Omdat we ‘zien’ wat we (lees: onze hersenen, het gebeurt immers grotendeels onbewust) willen zien, kunnen we gemakkelijk onjuiste conclusies verbinden aan een dubbelzinnige situatie. We wijzen graag ‘schuldigen’ aan. Daar wordt de wereld overzichtelijker van.

Bron: uitdeklas.nl

213THEMA3HOOFDSTUK6 ©VANIN

4 Welke van de onderstaande uitspraken is op jou van toepassing?

a Je hebt een goed examen voor sociologie en psychologie afgelegd. Wat zegt dat over jezelf?

b Je hebt een slecht examen voor sociologie en psychologie afgelegd. Wat zegt dat over jezelf?

5 Snyder (1976) deed een onderzoek waarbij 55 mannelijke studenten een spel speelden waarvan vooraf vaststond of ze zouden winnen of verliezen, ongeacht wat ze deden. Na het spel werd hen gevraagd om hun resultaten te verklaren.

a Zij die wonnen, zullen hun: goed resultaat vooral toeschrijven aan hun eigen kennis en vaardigheden. goed resultaat toeschrijven aan de omstandigheden.

b Zij die verloren, schreven hun: verlies vaak toe aan eigen kennis en vaardigheden. verlies toe aan de omstandigheden.

c Wat kun je uit deze voorbeelden concluderen?

214THEMA3HOOFDSTUK6 ©VANIN

Als we ons gedrag proberen te verklaren, maken we heel wat denkfouten, die iets over ons zeggen.

1 We hebben de neiging om te denken dat andere mensen dezelfde mening, kenmerken of gedragingen hebben als wijzelf Leerkrachten kunnen soms niet begrijpen dat hun leerlingen niet geïnteresseerd zijn in hun vak.

2 We hebben de neiging om de eerste verklaring (die beschikbaar is) te gebruiken. Of deze verklaring correct is, weten we niet, maar ze is beschikbaar. Dat noemen we de fout van de beschikbaarheid of cognitieve vertekening Stralende zon, 28 graden en snikheet in de klas. De leerkracht zegt dat de leerlingen niet meewerken in de klas omdat het te warm is, niet omdat zijn les saai is.

3 Hoe opvallender een mogelijke oorzaak is, hoe groter de kans dat die oplossing gekozen wordt. We spreken van de fout van de opvallendheid, of ook wel van de perceptuele vertekening

Als de leerkracht in de klas zich vasthoudt aan het bord, en vreemde bewegingen maakt, denken we dat hij misschien dronken is, niet dat hij evenwichtsstoornissen heeft.

4 We zijn gemotiveerd om onze eigen successen vooral aan stabiele persoonlijkheidseigenschappen toe te schrijven en mislukkingen aan externe, situationele oorzaken. We hebben meer moeite om een attributie te maken die ons slecht afschildert dan een flatterende attributie. Dat is gewoon omdat dit voor ons beter uitkomt. We spreken hier dan ook van een motivationele vertekening De leerkracht is geneigd om de goede resultaten voor zijn vak toe te schrijven aan zijn kwaliteiten als leerkracht, niet aan de gemotiveerde leerlingen.

1 Lees de onderstaande situaties en beantwoord vervolgens de vragen.

Het verhaal van Mayte Floris (15 jaar) vindt dat Mayte geen doorzetter is. Als de leerstof voor wiskunde wat moeilijker wordt, geeft ze het onmiddellijk op. Floris gaat haar probleem intern attribueren.

Hoe zou jij aan Mayte vertellen dat ze niet zo vlug mag opgeven?

Denkfouten bij het attribueren
STAP 5 Is het mijn schuld of is het jouw schuld? Een kwestie van durf.
6.5
1a
215THEMA3HOOFDSTUK6 ©VANIN

3212

Het verhaal van Klara Klara (13 jaar) stoort constant de les. Ze maakt opmerkingen en geeft dwaze antwoorden als de leerkracht iets vraagt. Je bent dat beu. Maar ergens begrijp je wel dat het gedrag van Klara het gevolg is van de onverschillige opvoedingsstijl van haar ouders.

b Hoe ga je Klara zeggen dat ze de les stoort?

2 Hoe reageer jij in de onderstaande situaties?

Je hebt een ‘uitje’ gepland met je beste vriend. Jullie gaan naar de film. Achter jullie zit een koppel dat heel luid praat. Je vindt hun gedrag storend.

a Wat doe je?

b Hoe kan deze boodschap bij hen overkomen?

Je staat in de rij bij de kassa. Iemand glipt voor.

c Wat doe je?

Je staat in de rij bij de kassa. Een getatoeëerde kleerkast met een enorme bundel armspieren steekt voor. Je attribueert dit gedrag intern en denkt dat voorsteken en egoïstisch zijn een deel is van zijn persoonlijkheid.

d Wat doe je? Durf jij de confrontatie aan te gaan?

216THEMA3HOOFDSTUK6 ©VANIN

Je zit aan tafel na te genieten van een lekkere maaltijd. Er zijn nog twee stukjes taart over: een groot en een klein stuk. Je zus vraagt welk stuk je wilt.

e Wat doe je?

Je beste vriend vraagt om een cursusboek van je te lenen, maar je leent liever geen boeken uit. Je attribueert de angst om dingen uit te lenen als intern, bang dat er iets met het cursusboek kan gebeuren.

f Wat doe je?

Je merkt dat je op verschillende manieren kunt reageren op bepaalde situaties. Soms reageer je afwachtend, soms reageer je misschien agressief, zoals dat storende koppel tijdens de film. Soms kom je op voor je rechten en zeg je duidelijk waar het op staat en dat je liever je boeken niet uitleent. Soms doe je alsof er niets gebeurd is, en laat je het gewoon passeren, zoals die man die voorsteekt aan de kassa. Soms cijfer jij jezelf weg en neem je het kleinste stukje taart.

Je merkt dat veel afhangt van hoe je het gedrag van anderen attribueert. Je opvoeding speelt hierbij een rol, je sociaaleconomische status, zelfs de cultuur waarin je opgroeit. Dat betekent dat we, afhankelijk van onze cultuur, anders gaan reageren en attribueren.

Good to know

Opkomen voor jezelf in andere culturen

In een Japans onderzoek (Kagami & Ohbuchi, 2004) werd gekeken hoe ze conflicten oplossen tussen leerkrachten en studenten. Japanse leerkrachten gaven taalles aan Chinese en Koreaanse studenten.

Als de studenten de oorzaak van het conflict bij de leerkracht situeerden, kwamen ze zeer assertief uit de hoek. Ze kwamen op voor zichzelf, op een respectvolle manier. Zochten ze de oorzaak eerder intern, dan zochten ze een compromisoplossing.

Bron: Onderwijskunde als ontwerpwetenschap, Martin Valcke, p. 513

54
217THEMA3HOOFDSTUK6 ©VANIN

3 Lees de onderstaande situaties. Duid aan welke uitspraak erop van toepassing en duid aan welke rol ‘jij’ en ‘ik’ hierbij spelen (doorstreep wat geen rol speelt).

Je hebt een uitje gepland met je beste vriend. Jullie gaan naar de film. Achter jullie zit een koppel dat heel luid praat. De kans is groot dat jij je plots omdraait en roept dat het gedaan moet zijn. Je reageert op dat moment agressief. Je hebt alleen oog voor jezelf, en niet voor de andere. Deze reactie lokt vaak conflicten met anderen uit.

a Welke uitspraak is van toepassing op een agressieve persoon?

Ik heb alleen oog voor ‘ik’.

Sanne (15) prikt de laatste frieten op haar vork. Ze vraagt snel wie er nog frieten wil. Fien (16), haar zus, heeft nog zin, maar zegt dat ze geen honger meer heeft.

Fien (16) heeft grote honger. Eindelijk kan ze aan tafel. ‘Mmm, lekkere frieten,’ zegt ze. Sanne (15) neemt op dat moment de kom met frieten, legt alles op haar bord en begint gulzig te eten.

Sanne (15) legt de laatste frieten op haar bord, net op het moment dat Fien (16) ze ook wil nemen. Fien staat op en gaat naar de keuken om een boterham met choco te smeren.

Sanne (15) vraagt wie er nog frieten wil en Fien (16) antwoordt onmiddellijk ‘ik’. Ze delen samen de laatste frieten uit de kom.

Je staat in de rij bij de kassa. Een getatoeëerde kleerkast met een enorme bundel armspieren steekt voor. Je attribueert dit gedrag intern, en denkt dat voorsteken en egoïstisch zijn een deel is van zijn persoonlijkheid. De kans is groot dat jij doet alsof je het niet gezien hebt. Je ontloopt de confrontatie, je vermijdt de situatie en zoekt oplossingen om niet te moeten reageren. Je gaat vluchtend gedrag of evasief gedrag vertonen.

b Welke uitspraak is van toepassing op een evasieve persoon?

‘Jij’ en ‘ik’ worden weggecijferd.

Sanne (15) prikt de laatste frieten op haar vork. Ze vraagt snel wie er nog frieten wil. Fien (16), haar zus, heeft nog zin, maar zegt dat ze geen honger meer heeft.

Fien (16) heeft grote honger. Eindelijk kan ze aan tafel. ‘Mmm, lekkere frieten,’ zegt ze. Sanne (15) neemt op dat moment de kom met frieten, legt alles op haar bord en begint gulzig te eten.

Sanne (15) legt de laatste frieten op haar bord, net op het moment dat Fien (16) ze ook wil nemen. Fien staat op en gaat naar de keuken om een boterham met choco te smeren.

Je zit aan tafel na te genieten van een lekkere maaltijd. Er zijn nog twee stukjes taart over: een groot en een klein stuk. Je zus vraagt welk stuk je wilt. Je neemt meestal het kleine stukje, want je weet dat je zus de taart heel graag eet. Je hebt geen aandacht voor je eigen mening of opvatting. Je durft niet echt opkomen voor jezelf. Op dat moment gedraag jij je subassertief.jij - jij

Sanne (15) vraagt wie er nog frieten wil en Fien (16) antwoordt onmiddellijk ‘ik’. Ze delen samen de laatste frieten uit de kom.

ik
ikjij-
ik
321 218THEMA3HOOFDSTUK6 ©VANIN

c Welke uitspraak is van toepassing op een subassertieve persoon?

Ik heb alleen oog voor ‘jij’.

Sanne (15) prikt de laatste frieten op haar vork. Ze vraagt snel wie er nog frieten wil. Fien (16), haar zus, heeft nog zin, maar zegt dat ze geen honger meer heeft.

Fien (16) heeft grote honger. Eindelijk kan ze aan tafel. ‘Mmm, lekkere frieten,’ zegt ze. Sanne (15) neemt op dat moment de kom met frieten, legt alles op haar bord en begint gulzig te eten. Sanne (15) legt de laatste frieten op haar bord, net op het moment dat Fien (16) ze ook wil nemen. Fien staat op en gaat naar de keuken om een boterham met choco te smeren. Sanne (15) vraagt wie er nog frieten wil en Fien (16) antwoordt onmiddellijk ‘ik’. Ze delen samen de laatste frieten uit de kom.

Je beste vriend vraagt of hij een cursusboek van je mag lenen, maar je leent liever geen boeken uit. Je antwoordt dat je dit cursusboek liever niet uitleent, maar dat je veel respect voor hem hebt en dat je graag samen de cursus overloopt. Je komt op voor jezelf, zonder je vriend te benadelen. Dit noemen we assertief gedrag. ‘Ik’ en ‘jij’ zijn allebei belangrijk. - jij

d Welke uitspraak is van toepassing op een assertieve persoon?

Ik heb oog voor ‘jij’ en voor ‘mij’.

Sanne (15) prikt de laatste frieten op haar vork. Ze vraagt snel wie er nog frieten wil. Fien (16), haar zus, heeft nog zin, maar zegt dat ze geen honger meer heeft.

Fien (16) heeft grote honger. Eindelijk kan ze aan tafel. ‘Mmm, lekkere frieten,’ zegt ze. Sanne (15) neemt op dat moment de kom met frieten, legt alles op haar bord en begint gulzig te eten.

Sanne (15) legt de laatste frieten op haar bord, net op het moment dat Fien (16) ze ook wil nemen. Fien staat op en gaat naar de keuken om een boterham met choco te smeren.

Sanne (15) vraagt wie er nog frieten wil en Fien (16) antwoordt onmiddellijk ‘ik’. Ze delen samen de laatste frieten uit de kom.

Assertiviteit is een moeilijk woord voor zelfvertrouwen en voor jezelf durven opkomen, je eigen grenzen stellen op een manier dat de relatie met de ander niet verstoord wordt. Wie assertief is, komt op voor zichzelf zonder daarbij de anderen te benadelen. Je vraagt aan vrienden, familie of vreemden om zich in jou te verplaatsen en rekening met jou te houden.

Anderzijds blijf jij respect hebben voor hun visie en hun mening. Assertiviteit is ontleend aan het Engelse werkwoord to assert. Dat betekent ‘met overtuiging een bewering of recht verdedigen of handhaven’.

Subassertief gedrag vertonen we als we ons onderdanig opstellen ten opzichte van anderen.

Je vindt de mening van de andere belangrijker dan die van jezelf. Dat is vaak zichtbaar in je houding en communicatie, die vaak aarzelend en onzeker is.

Je herkent dit gedrag gemakkelijk aan woorden of uitspraken als: ‘sorry – misschien – euh … – weet ik niet – kies jij maar – nee, geen probleem hoor – wat denk jij? – ga jij maar voor – ik pas me aan’ enz.

Assertiviteit 6.6
ik
4 219THEMA3HOOFDSTUK6 ©VANIN

Als mensen zich evasief gedragen, ontlopen ze voortdurend confrontaties. Ze vluchten als het ware weg, er is geen contact met de andere, ze ontwijken de confrontatie.

Agressief gedrag betekent dat je jouw belangen of meningen doordrukt zonder daarbij met de mening, de gevoelens of de grenzen van de andere rekening te houden. Je gaat ‘boven’ de andere staan, en je wilt het laatste woord hebben. Het is evident dat deze manier van reageren veel conflicten veroorzaakt.

ikagressiefjijik-jijassertief

iksubassertiefjij

ikevasiefjij

4 Lees de onderstaande situaties en duid aan of je met subassertief, assertief, evasief of agressief gedrag te makensubassertiefhebt.

Het verhaal van Dorien en Esther Dorien is door de ouders van haar beste vriendin Esther uitgenodigd op vakantie. Op een barbecue in het vakantiedorp zijn alleen mensen aanwezig die Esther kent. Dorien vindt het vervelend om zomaar met vreemden te praten. Ze blijft de hele avond alleen in een hoekje zitten en gaat vroeg weg. Op haar kamer vindt ze zichzelf een nul en ze besluit dat ze de volgende keer beter niet ingaat op een uitnodiging om mee op vakantie te gaan.

assertief evasief agressief

Het verhaal van Robin en Daan Robin komt een uur te laat om Daan op te halen voor een verjaardagsfeest. Het was belangrijk dat ze op tijd vertrokken. Daan is boos en roept: ‘Waar kom je vandaan? Je moet me voortaan niet meer komen ophalen als ik niet op jou kan rekenen. Trouwens, het is nu toch te laat om nog te subassertiefgaan.’

assertief evasief agressief

21 220THEMA3HOOFDSTUK6 ©VANIN

Het verhaal van Lobke Lobke bestelt in een restaurant een pizza met mozzarella en ze krijgt een pizza met champignons. Ze zegt niets tegen de ober en moppert wat in zichzelf. Ze beluit om nooit meer naar dat restaurant te gaan. subassertief assertief evasief agressief543

Het verhaal van Emma Emma heeft een probleem met de leerkracht. Hij vraagt of ze elkaar de volgende dag tijdens de middag kunnen spreken. Emma is de dag nadien afwezig.

subassertief assertief evasief agressief

Het verhaal van Tom Een verkoper komt aan huis om een nieuw toestel te verkopen. Na zijn uitleg zegt Tom: ‘Bedankt voor uw uitleg, maar ik ben voorlopig niet geïnteresseerd.’

subassertief assertief evasief agressief

STAP 6 Is het mijn schuld of is het jouw schuld? Een kwestie van cultuur.

Bij een oudercontact op school kunnen er problemen en misverstanden ontstaan tussen de leerkracht en de ouders. Dat kan te wijten zijn aan een verschil in standpunt, aan culturele verschillen of het al dan niet dezelfde taal spreken. Zo wordt het moeilijk om het gedrag van de leerling correct te attribueren. Probeer ouders maar eens uit te leggen dat je de slechte resultaten van hun zoon of dochter intern bij hem of haar attribueert omdat hij of zij veel te weinig studeert.

1 Hoe kan een gesprek tussen leerkracht en ouders verlopen tijdens een oudercontact?

a Welke factoren bepalen dat een oudercontact mogelijk stroef verloopt?

b Het gesprek kan soms moeizaam verlopen als de leerkracht en mama/papa een andere culturele achtergrond hebben. Lees het onderstaande verhaal, en geef een antwoord op de verschillende vragen.

221THEMA3HOOFDSTUK6 ©VANIN

Mevrouw Geeraerts, de leerkracht sociologie en psychologie heeft een afspraak met de ouders van Chiara. Haar vader is een traditionele, streng religieuze moslim, die enkel Frans spreekt. Haar moeder is een Vlaamse uit Gent. Bij aankomst gaf mevrouw Geeraerts de vader een hand. De man trok zijn hand meteen terug. Hij bleek streng islamitisch te zijn en mocht geen vrouw aanraken behalve de vrouwen uit zijn naaste familie. Dat wist mevrouw Geeraerts wel, maar ze had er niet bij stilgestaan. Ze vond het stom van zichzelf en bood meteen haar excuses aan. De vader reageerde er goed op en voor hem was het voorval ook gelijk vergeven en vergeten. Voor mevrouw Geeraerts was dat echter niet het geval. Telkens wanneer er na het voorval moslimouders op het oudercontact kwamen, werd ze onzeker en ze gaf hen voor de zekerheid geen hand. Als er Vlaamse ouders binnenkwamen, deed zij dat wel. Het leverde vreemde situaties op, zeker bij ouders, die zoals de ouders van Chiara, moslim en Vlaams waren. De ene gaf ze een hand, de andere niet. Mevrouw Geeraerts had steeds het gevoel dat ze op die manier aan het discrimineren was (wat ze overigens heel erg vond) maar ze wist ook niet hoe ze dat probleem kon oplossen.

1→ Taal: hoe begrijp jij mij en ik jou?

Geef een duidelijk voorbeeld waaruit blijkt dat taal een rol kan spelen.

2→ Ordening: hoe kijkt elke persoon naar deze situatie?

Geef een voorbeeld waarin de visie van de personen een rol speelt.

3→ Personen: hoe kijk jij naar mij en ik naar jou?

Geef een voorbeeld van hoe de personen zichzelf en de anderen zien.

222THEMA3HOOFDSTUK6 ©VANIN

4→ Organisatie: welke waarden en normen zijn er binnen de school en de moslimcultuur?

Geef een voorbeeld waaruit blijkt dat regels/procedures niet gekend zijn.

5→ Inzet: wat zijn de motieven van de betrokkenen?

Weet je waarom ze dit doen? Welke gevoelens spelen hier een rol?

Als mevrouw Geeraerts en de ouders van Chiara op een effectieve manier met elkaar willen communiceren, dan moeten ze voorbereid zijn op de verschillen tussen beide culturen. Om die verschillen te achterhalen kan het TOPOI-model een hulpmiddel zijn.

TOPOI staat voor de vijf gebieden in de communicatie waar zich culturele misverstanden kunnen voordoen: Taal, Ordening, Personen, Organisatie en Inzet.

1→ Taal: omvat de verbale en non-verbale taal van de deelnemers aan het gesprek.

2→ Ordening: is de kijk of de zienswijze van de deelnemers op de kwesties die spelen in het gesprek. Hoe kijken mensen naar de werkelijkheid, een gebeurtenis of kwestie.

3→ Personen: verwijst naar de personen die deelnemen aan het gesprek: wie zijn de gespreksdeelnemers voor elkaar, welk beeld hebben ze van elkaar en hoe ervaren ze hun onderlinge betrokkenheid? Die betrokkenheid kan berusten op gelijkheid (gedrag zal symmetrisch overeenstemmend zijn tussen de gespreksdeelnemers, streven naar zo min mogelijk verschil) of verschil (gesprekspartners gedragen zich complementair, aanvullend dus, en streven in gedrag naar een zo groot mogelijk verschil, bv. de ene leidend en de andere volgend).

4→ Organisatie: de maatschappelijke en/of professionele omgeving waarbinnen communicatie plaatsvindt.

2 Bekijk het filmpje Wat zijn de gevolgen van communicatie in een multiculturele groep mensen?
Het TOPOI-model 6.7 223THEMA3HOOFDSTUK6 ©VANIN

5→ Inzet: de onderliggende motieven, behoeften, verlangens en drijfveren van de gespreksdeelnemers. De voortdurende invloed die mensen uitoefenen is het waarneembare resultaat van hun inzet.

Bron: infonu.nl

3 Plaats de onderstaande zinsdelen of woorden op de juiste plaats in de tabel. Leg uit

verbaalwaarom.–Hou

emoties onder controle. – invloed cultuur – correcte woordkeuze – de mens beoordelen, niet het gedrag – een misverstand – respect hebben – non–verbaal – Wat is de achterliggende boodschap? – naleven schoolreglement – schoolreglement – elke leerling gelijk – Ouders kennen de regels niet. – de vraag verduidelijking – Wat zie ik en wat zie jij? – Wat is de rol van een leerkracht? –discriminerend denken – Hoe spreek ik over mezelf?

Taal Ordening PersonenOrganisatie Inzet

224THEMA3HOOFDSTUK6 ©VANIN

EUREKA!

Wat denk je nu over de breinbreker die we aan het begin van dit hoofdstuk formuleerden?

“Kun je verbergen wie je bent als je spreekt met anderen?”

Forum

Tracht je eigen gedrag te analyseren. Wat denkt iemand anders die je goed kent?

1 Wat doe jij meestal als iets gelukt is?

Jij

‘Ik zal dit meestal intern attribueren.’

‘Ik zal dit meestal extern attribueren.’

Iemand anders

‘Je zult dit meestal intern attribueren.’

‘Je zult dit meestal extern attribueren.’

‘Ik ken je niet goed genoeg om hierover iets te zeggen.’

2 Wat doe je meestal als iets mislukt is?

Jij

‘Ik zal dit meestal intern attribueren.’

‘Ik zal dit meestal extern attribueren.’

Iemand anders

‘Je zult dit meestal intern attribueren.’

‘Je zult dit meestal extern attribueren.’

‘Ik ken je niet goed genoeg om hierover iets te zeggen.’

3 Wat doe je meestal als bij iemand anders iets gelukt is (iets wat je eigenlijk ook zou willen kunnen)?

Jij

‘Ik zal dit meestal intern attribueren.’

‘Ik zal dit meestal extern attribueren.’

Iemand anders

‘Je zult dit meestal intern attribueren.’

‘Je zult dit meestal extern attribueren.’

‘Ik ken je niet goed genoeg om hierover iets te zeggen.’

225THEMA3HOOFDSTUK6 ©VANIN

4 Wat doe je meestal als bij iemand anders iets mislukt is (iets wat jij eigenlijk wel zou gekund hebben)?Jij

‘Ik zal dit meestal intern attribueren.’

Iemand anders

‘Je zult dit meestal intern attribueren.’

‘Ik zal dit meestal extern attribueren.’ ‘Je zult dit meestal extern attribueren.’

‘Ik ken je niet goed genoeg om hierover iets te zeggen.’

5 Wat zeg of doe je meestal als iemand iets vervelends doet waardoor jij je tekortgedaan voelt?

Jij

Iemand anders

‘Ik zal meestal assertief reageren.’ ‘Je zult meestal assertief reageren.’

‘Ik zal meestal subassertief reageren.’ ‘Je zult meestal subassertief reageren.’

‘Ik zal meestal agressief reageren.’ ‘Je zult meestal agressief reageren.’

‘Ik heb de neiging tot evasief gedrag.’ ‘Je hebt de neiging tot evasief gedrag.’

Stappen in een eigen onderzoek

In elk hoofdstuk zitten beslist onderwerpen waarover je meer wilt weten. Of inzichten die je wilt toetsen aan je eigen ervaringen. Onderzoek kan daarbij verrassende resultaten opleveren. Onderzoeken doe je niet zomaar. Daarvoor zijn er enkele stappen te zetten. Die stappen moeten goed doordacht zijn en gevolgd worden.

Welk onderwerp in dit hoofdstuk prikkelt je? Waarover wil je graag meer weten of wat wil je even controleren?Wiljeermee

aan de slag? Gebruik dan de QR-code om te weten welke stappen je moet zetten om als een goede onderzoeker gewaardeerd te kunnen worden.

↑ Onderzoekscompetentie
226THEMA3HOOFDSTUK6 ©VANIN

SYNTHESE

Attribueren

Als we de oorzaak van ons gedrag en dat van anderen aan onszelf of aan anderen ‘toekennen’, gebruiken we het woord attribueren. De oorsprong van het woord is het Latijnse werkwoord attribuere (attributum), wat ‘toekennen’ betekent.

De attributietheorie is een theorie uit de sociale psychologie. De theorie deelt de manier waarop mensen attribueren (dat wil zeggen oorzaken toekennen) in twee types in.

1 Van externe attributie is sprake als we de oorzaak van iets buiten de persoon leggen.

2 Van interne attributie is sprake als de oorzaak bij de persoon zelf gelegd wordt.

Er zijn twee belangrijke redenen waarom we attribueren.

1 We kunnen de omgeving en de reacties op verschillende gebeurtenissen rondom ons controleren

2 We geven een verklaring die voor ons aannemelijk is, waarmee we kunnen leven.

Fouten bij het attribueren

De neiging om eigen mislukkingen aan de omstandigheden te wijten (externe attributie) en om eigen successen toe te schrijven aan je eigen gedrag of persoonlijkheid (interne attributie) noemen we de fundamentele attributiefout

Er zijn ook andere denkfouten:

1 We hebben de neiging om te denken dat andere mensen dezelfde mening, kenmerken of gedragingen hebben als wijzelf.

2 We hebben de neiging om de eerste verklaring (die beschikbaar is) te gebruiken. Of deze verklaring correct is, weten we niet, maar ze is beschikbaar. Dat noemen we de fout van de beschikbaarheid of cognitieve vertekening

3 Hoe opvallender een mogelijke oorzaak is, hoe groter de kans dat die oplossing gekozen wordt. We spreken van de fout van de opvallendheid, of ook wel van de perceptuele vertekening

4 We zijn gemotiveerd om onze eigen successen vooral aan stabiele persoonlijkheidseigenschappen toe te schrijven en mislukkingen aan externe, situationele oorzaken. We hebben meer moeite om een attributie te maken die ons slecht afschildert dan een flatterende attributie. Dat is gewoon omdat dit voor ons beter uitkomt. We spreken hier dan ook van een motivationele vertekening

Assertiviteit

Assertiviteit is een moeilijk woord voor zelfvertrouwen en voor jezelf durven opkomen, je eigen grenzen stellen op een manier dat de relatie met de ander niet verstoord wordt. Assertiviteit is ontleend aan het Engelse werkwoord to assert. Dat betekent ‘met overtuiging een bewering of recht verdedigen of handhaven’.

6.36.26.1 6.56.4 6.6 ↑ KENNISCLIP 227THEMA3HOOFDSTUK6 ©VANIN

Subassertief gedrag vertonen we als we ons onderdanig opstellen ten opzichte van anderen. Je vindt de mening van de andere belangrijker dan die van jezelf. Dat is vaak zichtbaar in je houding en communicatie, die vaak aarzelend en onzeker is.

Als mensen zich evasief gedragen, ontlopen ze voortdurend confrontaties. Ze vluchten als het ware weg, er is geen contact met de andere, ze ontwijken de confrontatie.

Agressief gedrag betekent dat je jouw belangen of meningen doordrukt zonder daarbij met de mening, de gevoelens of de grenzen van de andere rekening te houden. Je gaat ‘boven’ de andere staan, en je wilt het laatste woord hebben. Het is evident dat deze manier van reageren veel conflicten veroorzaakt.

Het TOPOI-model

Om cultuurverschillen binnen onze communicatie te achterhalen kan het TOPOI-model een hulpmiddel zijn. TOPOI staat voor de vijf gebieden in de communicatie waar zich culturele misverstanden kunnen voordoen: Taal, Ordening, Personen, Organisatie en Inzet

1→ Taal: omvat de verbale en non-verbale taal van de deelnemers aan het gesprek.

2→ Ordening: is de kijk of de zienswijze van de deelnemers op de kwesties die spelen in het gesprek. Hoe kijken mensen naar de werkelijkheid, een gebeurtenis of kwestie.

3→ Personen: verwijst naar de personen die deelnemen aan het gesprek: wie zijn de gespreksdeelnemers voor elkaar, welk beeld hebben ze van elkaar en hoe ervaren ze hun onderlinge betrokkenheid? Die betrokkenheid kan berusten op gelijkheid (gedrag zal symmetrisch overeenstemmend zijn tussen de gespreksdeelnemers, streven naar zo min mogelijk verschil) of verschil (gesprekspartners gedragen zich complementair, aanvullend dus, en streven in gedrag naar een zo groot mogelijk verschil, bv. de ene leidend en de andere volgend).

4→ Organisatie: de maatschappelijke en/of professionele omgeving waarbinnen communicatie plaatsvindt.

5→ Inzet: de onderliggende motieven, behoeften, verlangens en drijfveren van de gespreksdeelnemers. De voortdurende invloed die mensen uitoefenen is het waarneembare resultaat van hun inzet.

Bordschema

Wat?Attribueren

De oorzaak van ons gedrag en dat van anderen aan onszelf of aan anderen toekennen.

Hoe?

Interne attributie: we zoeken de oorzaak bij onszelf

Externe attributie: we zoeken de oorzaak bij anderen of bij omstandigheden

Waarom?

Controle op omgeving en reacties van omgeving We geven een aannemelijke verklaring voor onszelf

6.7
228THEMA3HOOFDSTUK6 ©VANIN

Fundamentele attributiefout Wat?

De neiging om successen intern en mislukkingen extern te attribueren Hoe? Succes

Falen

→ zelfbeeld stijgt externe attributie → zelfbeeld stabiel Anderen externe attributie → zelfbeeld stabiel interne attributie → zelfbeeld stijgt

Ik interne attributie

Denkfouten

Anderen hebben dezelfde mening, gedrag als wijzelf

Fout van beschikbaarheid = cognitieve vertekening

Fout van opvallendheid = perceptuele vertekening

Motivationele vertekening

Hoe we attribueren bepaalt of we wel/niet opkomen voor onszelf.

Hoe communiceren we als er cultuurverschillen zijn? => TOPOI

Taal: verbaal en non-verbaal Ordening: de kijk of de zienswijze van de deelnemers

Personen: verwijst naar de personen die deelnemen aan het gesprek Organisatie: de maatschappelijke en/of professionele omgeving waarbinnen communicatie plaatsvindt.

Inzet: de onderliggende motieven, behoeften, verlangens en drijfveren

ikagressiefjijik-jijassertiefsubassertiefjijevasiefjij
ik
ik
229THEMA3HOOFDSTUK6 ©VANIN

NOTITIES

©VANIN
THEMA JE POSITIE DE SAMENLEVINGIN 4 231THEMA4 ©VANIN

W

AT IS JOUW PLAATS IN DE SAMENLEVING?

WAAROVER GAAT DIT HOOFDSTUK?

In hoofdstuk 2 stond je stil bij verschillen tussen mensen in aanleg en persoonlijkheid. Je analyseerde die verschillen binnen het nature-nurturedebat.

Maar er zijn natuurlijk nog veel meer terreinen waarop je verschillen tussen mensen kunt vaststellen. Zo is de plaats die je inneemt in de samenleving bepalend voor hoe je leven eruitziet, nu en in de toekomst. Want op basis van die plaats krijg je meer of minder kansen en invloed.

WAT LEER IK IN DIT HOOFDSTUK?

Vink aan wat je in de loop van dit hoofdstuk hebt geleerd.

Ik kan mijn sociale positie in verschillende groepen benoemen.

Ik kan in opgegeven situaties aangeven of het gaat om toegewezen posities of verworven

Ikposities.kanaantonen

dat van een positie in een sociale groep een bepaalde rol verwacht wordt.

Ik kan argumenteren dat posities en bijbehorende rollen afhankelijk zijn van de tijd en de plaats waar je leeft.

Ik kan aantonen hoe in bepaalde situaties rolconflicten ontstaan.

Ik kan uitleggen hoe we leren wat sociale rollen inhouden.

Ik kan aantonen hoe verschillende posities een verschillende status krijgen.

Ik kan uitleggen hoe verschillen in status kunnen leiden tot sociale ongelijkheid en stratificatie.

Ik kan aantonen dat sociale mobiliteit belangrijk is om sociale ongelijkheid tegen te gaan.

BEGRIPPEN

sociale structuur – sociale positie – sociale rol – sociale status – rolgedrag – rolgrens – rolconflict –sociale stratificatie – sociale mobiliteit – sociale ongelijkheid – kaste

HOOFDSTUK 7
232THEMA4HOOFDSTUK7 ©VANIN

1

INTRO

Je bent nog jong, maar toch hoor je al bij diverse groepen. Van hoeveel groepen denk jij nu al deel uit te maken? Kruis aan wat je denkt.

Minder dan 5 groepen

Tussen 5 en 10 groepen

Tussen 10 en 20 groepen

Meer dan 20 groepen

2

Neem uit je portefeuille alle documenten die verwijzen naar een lidmaatschap van een groep. Noteer het soort document in de tabel hieronder en bepaal van welk soort groep je dan deel uitmaakt. Zie daarvoor eventueel hoofdstuk 5.

Document

Lidmaatschap van een groep Soort groep

Een samenzijn

Een primaire groep

Een collectiviteit

Een sociale categorie

Een samenzijn

Een primaire groep

Een collectiviteit Een sociale categorie

Een samenzijn

Een primaire groep

Een collectiviteit Een sociale categorie

Een samenzijn

Een primaire groep

Een collectiviteit

Een sociale categorie

Een samenzijn

Een primaire groep

Een collectiviteit

Een sociale categorie

Een samenzijn

Een primaire groep

Een collectiviteit

Een sociale categorie

Een samenzijn

Een primaire groep

Een collectiviteit

Een sociale categorie

233THEMA4HOOFDSTUK7 ©VANIN

3

Hoe leerde je wat er van je verwacht wordt in die groepen?

4

Hebben al die groepen dezelfde ‘voordelen’? Heb je een reden om te denken dat het lidmaatschap van een van die groepen het jou gemakkelijker of moeilijker maakt in het leven?

BREINBREKER

In dit hoofdstuk zul je in vijf stappen een antwoord formuleren op deze breinbreker:

“Hoe wordt je plaats in de samenleving bepaald?”

Forum

Je plek leren kennen in de samenleving is best complex. Je maakt deel uit van zoveel netwerken, staat in relatie tot zoveel mensen en die verwachten allemaal iets anders van je. Het lijkt bovendien soms een populariteitswedstrijd. Mensen vergelijken zich met anderen of worden met elkaar vergeleken door anderen. Je kunt er niet aan ontsnappen: de likes op Instagram, de punten die je krijgt, de appreciatie voor job of studie, loon … je komt, of je het nu wilt of niet, in een rangschikking terecht. En hoe beter je scoort hoe beter je het hebt, toch?

Wat denk je over de volgende stelling?

Wat mijn plaats is in de maatschappij heb ik zelf niet echt in de hand.

Akkoord want: Niet akkoord want: Deels wel, deels niet akkoord want:

234THEMA4HOOFDSTUK7 ©VANIN

STAP 1

PARCOURS

Wie ben jij allemaal in de samenleving?

Uit hoofdstuk 5 weet je al dat je deel uitmaakt van allerlei groepen. Maar is het je al opgevallen dat je in al die groepen verschillende plaatsen inneemt? Dat in die verschillende groepen verschillende dingen van je worden verwacht?

Je plek in het gezin is iets helemaal anders dan je plek in de klas of in de jeugdbeweging. En ook in het grotere geheel dat we de maatschappij noemen, nemen we verschillende posities in. Toch weten we in de meeste gevallen ongeveer wat er van ons verwacht wordt. Bijzonder niet?

Waar sta je in de maatschappij? En hoe kom je daar terecht?

1 Wie ‘ben’ jij allemaal binnen de groepen waarvan je deel uitmaakt?

a Benoem enkele groepen waarvan je deel uitmaakt en vul ze in bij de afbeelding.

b Welke posities neem je in elke groep in? Let op: binnen één groep kunnen dat meerdere posities zijn. Vul ze in op de blauwe achtergrond.

235THEMA4HOOFDSTUK7 ©VANIN

2 Alle posities die je inneemt zijn gelinkt aan andere posities in het veld van sociale interacties. Een positie staat dus altijd in relatie tot een andere positie. Kies twee posities uit opdracht 1. Met welke andere mensen zijn die posities verbonden?

1 Ik ben (ten opzichte) van .

2 Ik ben (ten opzichte) van .

3 In sommige posities kom je vanzelf terecht, je hoeft er niets voor te doen. We spreken dan van een ‘toegewezen’ positie. Andere posities kun je pas innemen nadat je er zelf een inspanning voor hebt geleverd of ervoor gekozen hebt. Die posities zijn ‘verworven’. Posities kunnen bovendien van korte, middellange of lange duur zijn.

a Geef voor de volgende posities aan of ze toegewezen of verworven zijn. Leg ook kort uit waarom.

b Geef ook aan of je deze positie voor een korte, middellange of lange tijd inneemt. Leg ook hier kort je keuze uit.

Positie Toegewezen/verworven Duur

1 Koning Filip 2 Kleuter 3 Leerkracht 4 Chinees 236THEMA4HOOFDSTUK7 ©VANIN

c Sommige sociale posities neem je voor lange tijd in. Andere zijn dan weer heel vluchtig. Markeer bij de onderstaande voorbeelden of mensen deze positie voor (zeer) korte, middellange of lange tijd innemen.

1→ Vader/moeder kort/middellang/lang

2→ Klant bij de bakker kort/middellang/lang

3→ Puber kort/middellang/lang

4→ Eerste minister kort/middellang/lang

5→ Beste vriendin kort/middellang/lang

1 Sociale structuur

We maken allemaal deel uit van een netwerk van (groepen) mensen met wie we verschillende soorten relaties en interacties hebben. Het geheel van geordende relaties tussen personen, groepen en instituties die samen één samenlevingsverband vormen, noemen we de sociale structuur

2 Sociale positie en positie-set

De plaats die we innemen in die structuur noemen we onze sociale positie. Het is de plaats in een groep of maatschappij, in verhouding tot anderen. Een sociale positie is dus altijd relatief: ze hangt af van andere sociale posities.

We bekleden meerdere sociale posities. Het geheel van posities die verenigd zijn in één persoon, door het feit dat die persoon deel uitmaakt van verschillende groepen, noemen we een positie-set.

Sommige posities bekleden we slechts heel kort, sommige ons hele leven lang.

3 Toegewezen en verworven sociale posities

Hoe kom je terecht op die posities?

—Op sommige posities kom je vanzelf terecht: via je geboorte, of gewoon door je vorderende leeftijd. Je moet of kan er zelf niks voor doen. Dat noemen we toegewezen sociale posities.

—Voor andere sociale posities moet je de handen uit de mouwen steken: je moet er een inspanning voor leveren, ervoor studeren en/of werken. In die gevallen spreken we van een verworven sociale positie.

Sociale structuur en sociale positie
Positie Toegewezen/verworven Duur 5 Arts
7.1 237THEMA4HOOFDSTUK7 ©VANIN

4 Hoe zit dat bij jou? Ga terug naar de positie-set die je voor jezelf hebt uitgetekend bij opdracht 1.

a Welke van die posities zijn verworven?

b Welke van die posities zijn toegewezen?

c Hoelang neem je die posities al in?

Wat heb jij zoal te doen als adolescent? Naar school gaan, rondhangen met vrienden, maar ook thuis een handje helpen, uitgaan, op je broertje of zusje passen …

Wat er van je verwacht wordt in een bepaalde sociale positie, is lang niet altijd hetzelfde. Sommige jongeren moeten mee inspringen in het familiebedrijf, denk maar aan een familie van landbouwers. En een meisje van jouw leeftijd in Afghanistan mag in de meeste gevallen niet eens naar school. Over tijd en culturen heen kun je grote verschillen waarnemen. Maar ook binnen eenzelfde tijd en/of cultuur wordt de sociale positie niet voor iedereen op dezelfde manier ingevuld.

5 Voor elke positie die je inneemt, worden er bepaalde dingen van je verwacht: je hebt rechten en plichten en gedragswijzen die horen bij die positie. Kijk naar de posities die je hebt gekozen bij opdracht 1. Welke verwachtingen zijn daar volgens jou aan verbonden?

1 Als wordt er van mij verwacht dat

2 Als wordt er van mij verwacht dat

Wat betekent het om adolescent, kind, moeder/vader, man/vrouw … te zijn? En betekent dat overal en altijd hetzelfde?
238THEMA4HOOFDSTUK7 ©VANIN

6 Welke positie je inneemt, dus ook aan welke verwachtingen je moet voldoen, verschilt van situatie tot situatie, van context tot context, maar ook naargelang de cultuur en tijd waarin je leeft.

a Het leven van Lodewijk XIV, ook gekend als de zonnekoning, zag er heel anders uit dan het jouwe toen hij jouw leeftijd had. Hoewel hij net als jij een adolescent was, nam hij een heel andere sociale positie in en werden er heel andere dingen van hem verwacht.

1→ Zoek op: welke sociale positie moest hij op jouw leeftijd innemen? Vergelijk dat met de sociale posities die jij inneemt.

2→ Was dat een verworven of een toegewezen positie?

3→ Wat waren de verwachtingen die bij zijn positie hoorden? Vergelijk dat met de verwachtingen die verbonden zijn aan jouw sociale positie.

4→ Lodewijk XIV was net als jij adolescent. Maar kun je de sociale rol waaraan hij moest voldoen op enig vlak vergelijken met die van jou als adolescent?

5→ Dit is een voorbeeld waar (markeer) de tijd waarin je leeft/context/cultuur/situatie bepalend is voor welke sociale posities je inneemt en hoe de bijbehorende sociale rol eruitziet. Licht je keuze kort toe.

b Lees de onderstaande tekst en beantwoord de vragen.

Marokkaanse Nederlanders spreken schande van de wijze waarop ‘autochtone’ Nederlanders voor hun bejaarde ouders zorgen en zo weinig respect voor hen tonen. Nederlanders op hun beurt zijn verbaasd of zelfs verontwaardigd dat Turkse ouders een zodanig sterke claim durven te leggen op hun schoondochter dat ze zelfs proberen de vrouw voor hun oudste zoon te kiezen en dat ze verwachten dat hun oudste zoon met zijn echtgenote bij hen in huis komt wonen om verzekerd te zijn van een goede verzorging als ze oud zijn.

Toen ik in Ghana was voor mijn onderzoek en mensen mij vroegen hoe wij in Nederland voor onze bejaarde ouders zorgden, schudden ze niet-begrijpend hun hoofd. Hoe was het

239THEMA4HOOFDSTUK7 ©VANIN

mogelijk dat ouderen bij ons alleen woonden en hun kinderen maar één keer per week of nog minder zagen. Ze waren geschokt dat onze hulpbehoevende ouderen niet door hun kinderen maar door professionals thuis verzorgd werden of zelfs ‘uit huis geplaatst’ werden als de zorg te zwaar werd … Bron: www.sjaakvandergeest.socsci.uva.nl

1→ Wat zegt de volgende uitspraak over de sociale rol van kinderen tegenover hun ouders in de Marokkaanse cultuur: ‘Marokkaanse Nederlanders spreken schande van de wijze waarop ‘autochtone’ Nederlanders voor hun bejaarde ouders zorgen en zo weinig respect voor hen tonen.’

2→ Wat zegt de volgende uitspraak over de sociale rol van ouders tegenover hun volwassen kinderen in de Nederlands cultuur: ‘Nederlanders op hun beurt zijn verbaasd of zelfs verontwaardigd dat Turkse ouders een zodanig sterke claim durven te leggen op hun schoondochter…’.

3→ Hoe denken ze binnen de Ghanese cultuur over de sociale positie van (volwassen) kinderen tegenover hun ouders?

4→ Dit zijn voorbeelden waar (markeer) de tijd waarin je leeft/context/cultuur/situatie bepalend is voor welke sociale posities je inneemt en hoe de bijbehorende sociale rol eruitziet. Licht je keuze kort toe.

1 Sociale rol

Aan elke sociale positie zijn er min of meer bindende verwachtingen verbonden aan het gedrag van iemand in die positie. Dat noemen we de sociale rol. Die verwachtingen of normen worden niet bepaald door de mensen die de positie bekleden, maar door anderen, door de maatschappij.

Sociale rol 7.2 240THEMA4HOOFDSTUK7 ©VANIN

2 Sociale rol: afhankelijk van plaats en tijd Wat een sociale rol inhoudt is sterk afhankelijk van plaats en tijd. Dat heeft te maken met het feit dat in verschillende groepen, landen of culturen en in verschillende tijden, andere normen en waarden kunnen gelden:

STAP 2 Wat wordt er van je verwacht?

Je weet dat je als kind niet zomaar een koekje uit de kast kon nemen maar erom moest vragen, je weet dat als adolescent je ouders bepalen hoe laat je thuiskomt van een fuif. Maar je weet ook dat het bij het adolescent-zijn hoort om op stap te gaan met vrienden (en je misschien niet helemaal aan het afgesproken uur te houden).

Hoe komt het dat je die dingen weet? Hoe weet een werknemer al na korte tijd welke werkattitude van hem verwacht wordt, hoe weten je ouders wat er wel en niet bij hun taak hoort? Met één woord: door socialisatie.

1 Het is opmerkelijk dat we in grote lijnen weten wat de verwachtingen zijn voor de meeste posities, dat we weten welke sociale rol er aan bepaalde posities vasthangt.

Vul de onderstaande tabel aan met de sociale positie die bij een sociale rol past of omgekeerd.

Sociale positie

Sociale rol

Op een serene manier de godsdienstige plechtigheid leiden.

…cultuurtijd,Groep, VerwachtingenNormenWaardenOvertuigingen
Sociale rollen Sociale positie
Hoe komt het dat je weet wat er van je verwacht wordt?
241THEMA4HOOFDSTUK7 ©VANIN

Sociale positie Sociale rol

Empathisch luisteren naar een vraag om hulp en begeleiden door vragen te stellen.

2 We leren verschillende verwachtingen in verschillende groepen.

a In welke groepen of op welke plaatsen leer je de volgende gedragingen en verwachtingen? Vul aan in de tabel.

b Duid aan of de groep(en) waar je bepaalde gedragingen of verwachtingen leert, primair, secundair of nog iets anders zijn.

Gedragingen verwachtingenen

Waar leer je ze? Primair, secundair of nog iets anders?

primaire andersecundairgroepegroepe(bv.media)

Tafelmanieren

primaire andersecundairgroepegroepe(bv.media)

Begroeting

primaire andersecundairgroepegroepe(bv.media)

Kledingstijl
242THEMA4HOOFDSTUK7 ©VANIN

Gedragingen verwachtingenen

Waar leer je ze?

Primair, secundair of nog iets anders?

primaire andersecundairgroepegroepe(bv.media)

Samenwerken

primaire andersecundairgroepegroepe(bv.media)

Recycleren

primaire andersecundairgroepegroepe(bv.media)

Muziekkeuze

3 Gedragingen en verwachtingen, waarden en normen leren doe je via socialisatie. Je wordt ‘gesocialiseerd’ in verschillende groepen. Wanneer dat in primaire groepen gebeurt, noemen we dat primaire socialisatie. In secundaire groepen spreken we van secundaire socialisatie. Neem je iets over via de (sociale) media dan benoemen we dat als tertiaire socialisatie (zie hoofdstuk 8).

Vul op de afbeelding een primaire en secundaire groep in en een vorm van (sociale) media waar jij gebruik van maakt. Noteer ook welke gedragingen, waarden of normen je er geleerd hebt.

primaire groep secundaire groep

243THEMA4HOOFDSTUK7 ©VANIN

1 Socialisatie

Wat er van jou verwacht wordt in bepaalde sociale posities, wat dus de sociale rol is die bij een positie hoort, leer je vanaf jonge leeftijd. In de sociologie noemen we dat leerproces ‘socialisatie’.

Socialisatie:

—is het proces waarbij iemand de waarden, normen en andere cultuurkenmerken van een groep leert.

—is een levenslang proces, omdat je in je leven vaak van groep verandert.

…cultuurtijd,Groep, VerwachtingenNormenWaardenOvertuigingen

Sociale rollenSocialisatieSociale positie

2 Primaire en secundaire socialisatie

We maken een onderscheid tussen verschillende vormen van socialisatie, afhankelijk van de context of het soort groep waarbinnen de socialisatie plaatsvindt.

De eerste soort socialisatie die je ondergaat, gebeurt binnen je gezin en later ook binnen vriendschapsrelaties. Dat is de primaire socialisatie.

1→ Bij primaire socialisatie leer je algemene normen, waarden, verwachtingen en gedragingen die te maken hebben met samenleven en omgaan met anderen, en je leert meer over sociale posities.

2→ Primaire socialisatie vindt plaats in een informele context. Dat wil zeggen dat de normen en waarden niet beschreven staan, maar dat je er geregeld en spontaan mee in contact komt.

3→ Primaire socialisatie gebeurt in primaire groepen.

Het is anders bij secundaire socialisatie.

1→ Secundaire socialisatie bereidt je voor op het innemen van sociale posities en de daarmee verbonden sociale rollen in meer formele contexten, zoals school of werk.

2→ Secundaire socialisatie gebeurt in secundaire groepen.

3→ Bij secundaire socialisatie zijn de normen, waarden en verwachtingen vaak neergeschreven in een document: bijvoorbeeld een reglement (op school of op het werk) of wetten (bij de overheid, in de maatschappij).

3 Tertiaire socialisatie

Tegenwoordig wordt de primaire en secundaire socialisatie in grote mate aangevuld door tertiaire socialisatie

1→ Tertiaire socialisatie verloopt via een anoniem medium zoals de krant of de tv.

2→ Tertiaire socialisatie gebeurt steeds meer via wat op het internet wordt aangeboden.

Omdat tertiaire socialisatie zo’n grote rol speelt vandaag analyseren we ze in een apart hoofdstuk (hoofdstuk 8) over mechanismen die de media gebruiken om ons in een bepaalde richting te socialiseren.

Socialisatie 7.3 244THEMA4HOOFDSTUK7 ©VANIN

VIP

De Amerikaanse socioloog Charles Horton Cooley (1864-1929) bestudeerde menselijke sociale interacties zoals die dagelijks plaatsvinden. Al in 1909 maakte hij een onderscheid tussen primaire en secundaire socialisatie. Het onderscheid tussen primaire en secundaire socialisatie berust voornamelijk op de groep waarbinnen de socialisatie plaatsvindt: primaire of secundaire

Latergroepen.werd nog een derde socialisatievorm erkend, de tertiaire socialisatie.

STAP 3 Voldoe je wel aan de verwachtingen?

In elke groep waarvan je deel uitmaakt heb je een positie en een rol. Gezien de vele verschillende posities die je inneemt in allerlei groepen, hoeft het niet te verbazen dat het soms moeilijk is om rollen te combineren.

Wanneer jij na school wat wilt blijven rondhangen met vrienden, beantwoord je best wel aan je sociale rol als adolescent en als vriend. Maar je rol als leerling en als kind van je ouders vereist misschien iets anders van je: bijvoorbeeld dat je recht naar huis gaat en achter je bureau kruipt. Hoe los je dat op?

1 Wat zegt de situatie over wat mensen verwachten van elkaar? Beschrijf het in je eigen woorden.

a Postbode zijn is soms frustrerend. De jonge generatie klanten wil vooral een snelle levering van de post en de pakjes. Sommige oudere mensen zien de postbode graag komen zodat ze een babbeltje kunnen slaan.

b Het is vrijdagavond. De nieuwe partner van Joseph wil graag een romantisch etentje om te vieren dat ze een jaar samen zijn. De dochter (13) van Joseph wil graag een filmavondje met haar vader.

2 In beide situaties uit opdracht 1 kun je een spanning of conflict herkennen.

a Welk conflict is dat?

245THEMA4HOOFDSTUK7 ©VANIN

b Wat is het verschil tussen de twee beschreven conflicten?

c Heb je zelf al zo’n conflict over verwachtingen meegemaakt? Beschrijf het kort.

3 Analyseer de volgende situaties. Wat wordt er verwacht? Voldoet de persoon in de situatie aan die verwachtingen? Is er sprake van een spanning of conflict tussen verschillende verwachtingen?

Situatie

a Finn (18) is niet gaan stemmen voor de regionale verkiezingen. Hij was de vorige dag uitgegaan en had er geen zin in. De wet verplicht hem om te gaan stemmen.

Welk gedrag wordt er verwacht? Voldoet de persoon aan de verwachtingen? Conflict JaNee

Ja Nee Waarom wel/niet?

b Fatima (22) moet een artikel schrijven voor de Dangecorrigeerd.wordenzodatwordenHetbedrijfswebsite.moetvanavondingestuurdhetnogkannagelezenenkrijgtzetelefoondathaaromaernstigziekisenisopgenomeninhetziekenhuis.Haarmamavraagtommeenaarhetziekenhuistegaan.

Als werknemer:

Ja Nee Waarom wel/niet?

Als familielid:

246THEMA4HOOFDSTUK7 ©VANIN

Situatie Welk gedrag wordt er verwacht?

c Een fietser rijdt op de openbare weg. Het is donker en zijn achterlicht werkt niet.

Een agent houdt de fietser tegen en spreekt hem aan.

Let op: hier moet je voor beide antwoorden.personen

Voldoet de persoon aan de verwachtingen? Conflict JaNee

Fietser: Fietser: Ja Nee Waarom wel/niet?

d Je hebt als jobstudent iets meegemaakt.vervelendsJe blijft erover piekeren en besluit een vriend te bellen. Jullie gaan samen iets drinken en je vriend luistert rustig naar je verhaal. Vul in voor je vriend.

Agent: Agent: Ja Nee Waarom wel/niet?

e Sara’s zus heeft een nieuw lief met wie ze die middag heeft afgesproken. Ze vraagt Sara om niets te vertellen aan hun Touders.egenetenstijd vraagt de vader aan Sara waar haar zus is.

Vriend: Ja Nee Waarom wel/niet?

Ja Nee Waarom wel/niet?

247THEMA4HOOFDSTUK7 ©VANIN

Uit de vorige stap weten we dat er aan elke sociale positie bepaalde verwachtingen en normen vasthangen over hoe je je moet gedragen.

Die normen zorgen voor een zekere voorspelbaarheid met betrekking tot hoe iemand in een bepaalde positie zal handelen of zich gedragen. Wanneer rollen duidelijk zijn en mensen zich volgens de verwachtingen gedragen, verloopt de interactie soepel.

1 Rolgedrag

We spreken van rolgedrag wanneer iemand gedrag stelt dat aan de rolverwachting beantwoordt. Het is dus het gedrag dat als gepast of normaal wordt gezien binnen een bepaalde sociale rol.

2 Rolgrens

De rolgrens wordt overschreden wanneer iemand gedrag stelt dat niet in de lijn van de verwachtingen ligt. Als je gedrag niet overeenstemt met je sociale rol kan dat zorgen voor verwarring, wrevel of onbegrip. Het kan zover gaan dat dat gedrag helemaal niet wordt geaccepteerd.

3 Rolconflict

In sommige situaties zijn er verschillende verwachtingen verbonden aan onze sociale posities die niet of moeilijk met elkaar te verzoenen zijn. Dan spreken we van een rolconflict

—Bij een intern rolconflict zijn er aan dezelfde positie verschillende verwachtingen verbonden die conflicteren.

—Bij een extern rolconflict zijn er tegengestelde verwachtingen met betrekking tot twee of meerdere posities die één iemand bekleedt. Het is dus een conflict tussen twee rollen die iemand tegelijk heeft.

We stellen de begrippen die we tot nu toe geleerd hebben schematisch voor:

Rolgedrag, rolgrens, rolconflict 7.4 Persoon intern rolconflictextern rolconflict sociale positie sociale rolgrensrol positie-set 1 2 22 2 1 248THEMA4HOOFDSTUK7 ©VANIN

4 Tijdens de coronacrisis van 2020 hadden heel wat mensen het lastig om rollen te combineren. Lees het onderstaande artikel en beantwoord de vragen.

Thuiswerken én zorg voor kinderen: ‘Dit houden we geen weken vol’ Elisabeth, mama van twee kinderen, maakt zich zorgen over de manier waarop ze op dit moment het huishouden moet organiseren in combinatie met het thuiswerken: ‘Mijn man werkt in de zorg en moet dus buitenshuis blijven werken. Ik werk van thuis uit. Wij hebben sinds de nieuwe richtlijnen geen recht op opvang, omdat ik kan thuiswerken. Ik moet dus rekenen op de goodwill van mijn werkgever, want voorlopig krijg ik bijna niets gedaan.’

‘Ik[…]hoor in mijn omgeving genoeg andere ouders die niet kunnen rekenen op een sympathieke en flexibele werkgever. Hoe moeten zij dit bolwerken?’

Ook Sien, mama van twee jonge kindjes, trekt aan de alarmbel: ‘Mijn partner en ik moeten nu elk een voltijdse job combineren met de zorg voor onze jonge kinderen, een peuter en een kleuter. En dat betekent dat ik nog aan het werken ben lang nadat ik de kinderen in bed heb gelegd. Werken als de kinderen slapen wil in mijn geval zeggen voor 7 u en na 20.30 u. Als je nog een paar uur in te halen hebt (we zorgen 50/50 voor de kinderen waardoor we wel 4 of 5 uur kunnen werken overdag), dan gaat dat dus af van slaap, of even rustig uitblazen en eens met je partner praten.’

‘Er[…]

is me al gesuggereerd om naar de huisdokter te bellen voor een ziektebriefje waardoor ik sociaal verlof kan opnemen om voor mijn kinderen te zorgen. Allemaal sympathiek, maar dat heeft zware gevolgen voor het verlof voor de rest van het jaar.’

De Gezinsbond kreeg de voorbije week al heel wat noodkreten van ‘thuiswerkende’ ouders. ‘Sommige ouders korten hun nachtrust in, hebben geen tijd meer voor noodzakelijke huishoudelijke taken of enige vorm van ontspanning. Dat kunnen zij niet lang volhouden. De meeste werkgevers zijn vaak nog begripvol en flexibel, maar ouders voelen zich toch schuldig als ze niet aan alle verwachtingen kunnen beantwoorden.’

Bron: www.goedgezind.be

a Welke aspecten van de sociale rollen zijn onverzoenbaar?

b Vul het schema uit kenniskader 7.4 aan voor Elisabeth en Sien.

Elisabeth/Sien

249THEMA4HOOFDSTUK7 ©VANIN

c Welk soort rolconflict herken je? Duid het aan in het schema hierboven en leg kort uit.

d Wat is het gevolg van dit rolconflict voor Elisabeth?

e Op welke manier ‘lukt’ het dan toch voor Elisabeth?

f Hoe lost Sien het op?

g Zijn dit echte oplossingen voor het rolconflict?

h Wat lijkt een belangrijk gevolg te zijn van aanhoudende rolconflicten?

De maatschappij waarin je leeft, bepaalt welke sociale posities ‘belangrijker’ zijn dan de andere. Dat heeft te maken met de waarden die in een bepaalde tijd dominant zijn in die bepaalde maatschappij. Vraag maar eens aan je ouders en grootouders hoe ze naar een leerkracht keken in hun schooltijd. En vergelijk dat met hoe jij kijkt naar iemand in die sociale positie.Hoewel we gelijkheid in theorie belangrijk vinden, gaan we mensen in verschillende sociale posities toch anders benaderen en belonen. Soms voelen die verschillende aanpak en beloningen niet juist aan. Denk maar aan wat een profvoetballer in een topclub verdient in vergelijking met een verpleger of zelfs een dokter.

Maar niet alleen beroepen zorgen voor een verschil in rangschikking. Plaatsen we oudere mensen die met pensioen zijn op hetzelfde niveau als een dertigjarige werknemer? En maakt het uit of je man of vrouw bent, welke etniciteit je hebt? Je plaats op de maatschappelijke ladder is misschien niet iets wat je altijd zelf in de hand hebt …

STAP 4 Waarom is er toch ongelijkheid?
250THEMA4HOOFDSTUK7 ©VANIN

Waar sta je op de sociale ladder?

1 Willen of niet, je rangschikt mensen en wordt zelf ook gerangschikt. Afhankelijk van de groep of de situatie gebeurt dat op een andere manier en zijn er andere zaken belangrijk. Hoe weet je waar je staat in de volgende situaties of groepen?

Situatie/groep Tekenen van waardering Wat bepaalt je plaats?

Op Instagram

In de lagere school

Op het werk

Onder jongeren

In de politiek

251THEMA4HOOFDSTUK7 ©VANIN

2 Als het gaat over beroepen zie je duidelijk welke waarde er aan bepaalde sociale posities (in dit geval jobs) wordt gehecht. We zeggen ook wel dat jobs hoger of lager op de maatschappelijke ladder staan.

a Welke jobs krijgen volgens jou in onze maatschappij een hoge waardering?

b Noem twee zaken waaruit je kunt afleiden welke waarde aan bepaalde jobs wordt gehecht.

3 Worden waardevolle jobs ook altijd zichtbaar gewaardeerd? En zijn er jobs die misschien onterecht overgewaardeerd worden?

a Geef argumenten voor én tegen de volgende stellingen.

1→ Het is terecht dat een topvoetballer miljoenen per jaar verdient.

Ja, Neewant,want

2→ Vuilnisophalers zouden meer moeten verdienen.

Ja,

3→ Een ouder die ervoor kiest om thuis te blijven voor de kinderen zou een loon moeten krijgen.

Ja,

Neewant,want
Neewant,want252THEMA4HOOFDSTUK7 ©VANIN

4→ Het is normaal dat ouders graag willen dat hun kinderen advocaat of arts worden.

Ja,

b Wat zijn redenen om een job hoog op de maatschappelijke ladder te zetten?

Good to know

Beroepsprestige

We geven als maatschappij een bepaalde waardering aan een bepaald beroep. Sociologen gebruiken de term ‘beroepsprestige’ om die waardering aan te Prestigeduiden.ismeer

dan alleen een waardering die in een bepaald loon wordt omgezet. Het gaat ook over de bewondering en het respect voor iemand die dat beroep uitoefent. Het prestige hangt echter niet vast aan de persoon die de job uitvoert, maar aan de job zelf.

Er zijn verschillende redenen waarom een job hoog of laag komt te staan op de beroepsprestigeschaal: de moeilijkheidsgraad van de studie, het belang van de functie voor de maatschappij en de verantwoordelijkheid die aan de job verbonden is. Jobs kunnen door de tijd heen stijgen en dalen op de ladder.

In 2018 deed Jobat een onderzoek naar de waardering van jobs.

Meest gewaardeerd gewaardeerd

Neewant,want
Minst
1 Chirurg 2 Rechter 3 Burgemeester 4 Internist 5 Advocaat 1 Vuilnisophaler 2 Medewerker aan de lopende band in een fabriek 3 Kaartverkoper in een pretpark 4 Medewerker strijkservice 5 Bijrijder op een vrachtwagen 253THEMA4HOOFDSTUK7 ©VANIN

Gestegen in de rangschikking sinds 1982 Gedaald in de rangschikking sinds 1982

1 Procesoperator

2 Profvoetballer

3 Verpleegkundige

4 Burgemeester

5 Advocaat

1 Leerkracht middelbaar onderwijs

2 Leerkracht basisonderwijs

3 Gemeenteambtenaar op de afdeling bevolking

4 Pastoor/dominee

5 Tandarts

Vandaag is de job die iemand heeft een van de meest bepalende sociale posities in onze maatschappij. Je job kan een grote invloed hebben op wat je verdient en welke kansen je krijgt. Bron: jobat.be

4 Niet alleen aan jobs, maar aan álle sociale posities wordt een bepaalde waarde gegeven in de maatschappij. We spreken van de sociale status van een bepaalde sociale positie.

a Doe een klein onderzoek: laat tien mensen van verschillende leeftijd, opleiding, geslacht, (culturele) achtergrond enzovoort, aanduiden wie van de volgende ‘paren’ ze hoger op de sociale ladder zouden plaatsen. Bij het onlinelesmateriaal vind je meer informatie. Voeg daarna de gegevens samen met die van je klasgenoten en bereken de uiteindelijke scores. Noteer hier de samengevoegde resultaten.

Vader die fulltime werkt

Moeder die fulltime werkt

Jongere (max. 18)

Werknemer (- 45 jaar)

Vader die deeltijds werkt

Moeder die deeltijds werkt

Gepensioneerde (65+)

Werknemer (+ 45 jaar)

Werknemer Gepensioneerde

Diploma middelbaar onderwijs

Diploma hoger onderwijs

Zelfstandige Bediende

254THEMA4HOOFDSTUK7 ©VANIN

b Bespreek de resultaten in de klas. Brainstorm samen over verklaringen voor de gevonden scores. Noteer hieronder kort de mogelijke hypotheses die de scores kunnen verklaren.

5 Welke posities meer of minder worden gewaardeerd, heeft ook te maken met plaats en tijd. Bekijk het filmpje over de Ronde van Vlaanderen en het vrouwenwielrennen. Beantwoord de vragen.

a Hoe werd het vrouwenwielrennen tot voor kort gewaardeerd, denk je?

b Waar leid je dat uit af?

c Hoe probeert de organisatie een grotere waardering te tonen?

d Zijn er nog andere manieren waarop de organisatie waardering toont voor het vrouwenwielrennen?

Werkloze Gepensioneerde aso-leerling tso-leerling Vluchteling Dakloze
255THEMA4HOOFDSTUK7 ©VANIN

6 De sociale status hoort bij een bepaalde sociale positie en niet zozeer bij de persoon die de positie inneemt. Om als persoon waardering te krijgen moet je de rol die bij die positie hoort naar behoren vervullen. Alleen op die manier krijgt de persoon wat in de sociologie sociaal aanzien wordt genoemd. Vergelijk de onderstaande voorbeelden. Kruis aan wie je denkt dat het meeste aanzien krijgt. Leg ook uit waarom.

Vergelijk Meeste aanzien? (bij de mensen)meeste

(in Europa)

Waarom?

Barack Obama

Een leerkracht die een beetje chaotisch werkt, die geduld en begrip heeft voor de leerlingen en die samenwerkt met de Eencollega’s.leerkracht

die steeds met alle administratie in orde is, die weinig begrip toont voor leerproblemen en kortaf is tegen collega’s.

Donald Trump
256THEMA4HOOFDSTUK7 ©VANIN

Sociale status en sociaal aanzien

1 Sociale status

Voor alle sociale posities geldt dat ze een bepaalde waarde krijgen toegekend in de maatschappij. Dat kan op verschillende manieren tot uiting komen, bijvoorbeeld doordat mensen in die positie beter worden betaald, of meer kansen krijgen.

Sociale status:

—is de waardering die aan een sociale positie wordt gegeven. —hangt vast aan de sociale positie en heeft op zich niets met de persoon te maken die die positie inneemt.

—kan variëren naargelang de tijd en de samenleving waarin men leeft.

Maatschappij NormenWaardenOvertuigingen

2 Sociaal aanzien

Sociale positie Sociale status

Naast de sociale status van een bepaalde sociale positie, gaan we dus ook oordelen over hoe goed een persoon de bijbehorende sociale rol vervult.

We noemen dat sociaal aanzien —Het is de waardering voor de manier waarop een bepaalde persoon zijn sociale rol —Hetvervult.isverbonden aan de persoon en niet aan de positie op zich.

Je kunt dus een sociale positie innemen met een hoge status, maar als je er niets van bakt, zul je niet veel sociaal aanzien krijgen.

Hoger of lager op de sociale ladder … dan zijn we dus niet gelijk?

Dat we posities verschillend waarderen, daar lijkt geen ontkomen aan. Misschien is het ook wel terecht dat een positie die veel verantwoordelijkheid of een zware studie met zich meebrengt hoger wordt ingeschat dan andere posities. De theorieën hierachter bestudeer je in de derde graad. Maar houdt het verschil in waardering geen risico in? Wanneer is dat verschil te verantwoorden? En wanneer komen we in sociale ongelijkheid terecht, en vooral: wat zijn daar de gevolgen van?

7 De Engelse schrijver George Orwell (1903-1950) schreef in 1945 in zijn boek Animal Farm: All animals are equal, but some animals are more equal than others. Wat denk je dat hij hiermee bedoelde?

7.5
257THEMA4HOOFDSTUK7 ©VANIN

8 Verschillen tussen sociale posities kunnen worden weergegeven in grafieken.

a Bestudeer de grafiek over de loonkloof tussen mannen en vrouwen en beantwoord de vragen.

1→ Wat wordt bedoeld met ‘loonkloof’?

2→ Hoe scoort België?

3→ Hoe zou je de loonkloof kunnen verklaren? Doe eventueel wat opzoekwerk.

4→ Samengevat: wat is hier de basis van de ongelijkheid?

258THEMA4HOOFDSTUK7 ©VANIN

b Bestudeer de afbeelding die een antwoord geeft op de vraag of iedereen evenveel kansen krijgt op de huurmarkt. Beantwoord de vragen.

Bron: Auke Dehon & Kjenta Vangampelaere

1→ Wat kun je afleiden uit deze afbeelding?

2→ Hoe zou dat komen, denk je?

3→ Wat zegt dat over de waardering van de verschillende bevolkingsgroepen?

4→ Hoe leidt dat tot ongelijkheid?

259THEMA4HOOFDSTUK7 ©VANIN

c Ook op het vlak van gezondheid zijn er verschillen tussen groepen.

1→ Wat kun je zeggen over levensverwachting van mannen met een lager en met een hoger diploma?

2→ Zie je hetzelfde bij vrouwen?

3→ Kun je redenen bedenken voor het verschil in levensverwachting tussen mensen met een hoger en een lager diploma?

4→ Samengevat: wat is hier de basis van de ongelijkheid?

Sociale ongelijkheid sociale stratificatie

1 Sociale differentiatie

De lijst van sociale posities in een maatschappij is lang. Deze variatie in posities, zonder dat we er een positieve of negatieve waardering aan geven, noemen we sociale differentiatie.

2 Sociale ongelijkheid

Sommige posities vinden we beter dan andere en ze worden door de maatschappij hoger ingeschat.

en
7.6 260THEMA4HOOFDSTUK7 ©VANIN

We spreken van sociale ongelijkheid wanneer:

—er een ongelijkheid in waardering ten aanzien van sociale posities bestaat.

—men op basis van die verschillende waardering de mensen in bepaalde posities anders (beter of minder goed) gaat behandelen.

—er een ongelijke verdeling is van schaarse, maatschappelijk gewaardeerde zaken (zoals kennis, banen, macht en bezit) over verschillende groeperingen mensen.

De indeling gebeurt op basis van sociale categorieën zoals geslacht, opleidingsniveau of etniciteit. Welke posities binnen die categorie meer of minder worden gewaardeerd, is afhankelijk van de normen en waarden die op een bepaald moment in een bepaalde maatschappij heersen.

3 Sociale stratificatie

Wanneer sociale ongelijkheid niet zozeer op losse individuen van toepassing is, maar eerder op grote groepen in de samenleving spreken we van sociale stratificatie.

Stratificatie is een term die voorkomt in de geologie. Het verwijst naar verschillende gestapelde lagen in de aardkorst.

Sociale stratificatie betekent dus: —de ‘sociale gelaagdheid’ in de samenleving, —een opsplitsing in lagen die onderling verschillen in sociale status, —waarbij tussen die lagen ongelijkheid bestaat.

Maatschappij NormenWaardenOvertuigingen

Sociale positie

Sociale status

Sociale ongelijkheid Sociale stratificatie LaagHoog

In onze samenleving gaat het vaak om economische ongelijkheid die weliswaar invloed heeft op andere terreinen in het leven zoals bijvoorbeeld onderwijs, gezondheid, levensverwachting, maar ook om hoeveel invloed en macht je hebt.

4 Sociale uitsluiting

Sociale stratificatie leidt vaak tot sociale uitsluiting: —wanneer groepen door hun sociale positie geïsoleerd raken, —nieten meer vlot kunnen deelnemen aan het maatschappelijke gebeuren.

Belangrijke vormen van sociale uitsluiting zijn armoede, fysieke opsluiting, discriminatie, het ontzeggen van politieke of sociale rechten aan bevolkingsgroepen of de fysieke of sociale ontoegankelijkheid van gebouwen en instellingen.

261THEMA4HOOFDSTUK7 ©VANIN

Socialestratificatiesystemen

Voorbeelden van deze systemen zijn slavernij, standen, klassen en kasten.

Slaven waren oorspronkelijk vaak oorlogsgevangenen die ingezet werden als extra arbeidskrachten. Typerend voor slavernij is dat de slaaf het eigendom is van zijn meester en dat het ook juridisch zo werd Slavengeregeld.werden als mindere mensen beschouwd, waardoor het gebruik (en vaak ook misbruik) van de groep getolereerd werd. Deze vorm van stratificatie zorgt voor een duidelijke tweedeling in de maatschappij: je bent slaaf of je bent het niet. In de loop van de geschiedenis werden niet langer alleen krijgsgevangenen als slaaf gehouden, het slaaf-zijn werd ook erfelijk, waardoor je dus als slaaf geboren werd.

Ook vandaag nog is er sprake van wat we noemen ‘moderne’ slavernij, ook al is slavernij intussen wereldwijd verboden. Hierbij zijn de ‘slaven’ niet juridisch het bezit van iemand, maar worden ze wel uitgebuit en verschillend behandeld dan anderen in de maatschappij. Vaak gaat dat gepaard met dwang, geweld en vrijheidsbeperking of -beroving. Voorbeelden van moderne slavernij vind je onder meer terug in de seksindustrie en in de bouw en dat in meerdere (ook westerse) landen.Eenduidelijk

1e

voorbeeld van een standenmaatschappij kennen jullie wellicht uit de geschiedenisles: tijdens de middeleeuwen kende het feodale Europa een sociale ordening op basis van Hetstand.belangrijkste criterium om te bepalen tot welke stand iemand behoorde was grondbezit. Men onderscheidde drie standen: de geestelijkheid, de adel en het gewone volk. De standen waren erfelijk: je werd dus in een bepaalde stand geboren.

Klassenmaatschappijen kun je terugvinden in industriële samenlevingen. Grond is niet meer de enige of belangrijkste bron van onderscheid tussen mensen, kapitaal wordt steeds belangrijker. Zo komt er dus een onderscheid tussen mensen die kapitaal (geld) bezitten en mensen die dat niet hebben. Die laatsten hebben enkel ‘arbeid’ in de aanbieding; ze gaan werken voor de kapitaalbezitters die met hun geld fabrieken bouwen en laten draaien en daar ook de winsten van opstrijken.

Casus: het kastenstelsel, een hardnekkige vorm van sociale stratificatieGoodtoknow
2egeestelijkheidstand:stand:adel3estand:gewonevolk
262THEMA4HOOFDSTUK7 ©VANIN

9 Mettertijd zijn er verschillende socialestratificatiesystemen ontstaan (en soms ook weer vergaan). Het stratificatiesysteem dat we hier onderzoeken, is het kastensysteem.

Je werkt met je buur. Samen gaan jullie op zoek naar de antwoorden op de onderstaande vragen.

a In welk soort samenlevingen vind je kastenstelsels terug?

b Welk land had het bekendste kastenstelsel?

c Welke kasten worden er onderscheiden in het land uit oefening b?

Wanneer de (hemelse) mens werd verdeeld, In hoeveel delen werd hij Zijngedeeld?mondwerd de VanBrahmaanzijnarmen maakte men de strijder Zijn benen werden de Delandbouwerdienaarwerd geboren uit zijn voeten.

Bron: kunst-en-cultuur.infonu.nl

d Wat is de basis voor de verschillende kasten?

e Hoe kom je in een bepaalde kaste terecht?

f Kun je op basis van je antwoord op vraag e bepalen welk soort sociale positie een kaste is?

g Welke invloed heeft je kaste op je leven?

263THEMA4HOOFDSTUK7 ©VANIN

h Bestaat het kastenstelsel vandaag nog?

i Kun je op een of andere manier van de ene kaste naar de andere kaste overgaan?

STAP 5 Ligt je positie dan voor altijd vast?

Het kunnen klimmen (en dalen) op de sociale ladder noemen we sociale mobiliteit. Uit het onderzoek naar het kastenstelsel heb je kunnen opmaken dat het niet mogelijk is om de positie (kaste) waarin je geboren wordt, te verlaten. Is dat overal zo?

1 Wanneer sociologen het hebben over klimmen op de sociale ladder, maken ze meestal de vergelijking tussen generaties. Ze willen dan weten of kinderen de kans hebben hun inkomen en levensomstandigheden te verbeteren ten opzichte van hun ouders. Dat noemen we intergenerationele mobiliteit.

a Hoe zit het met die vergelijking binnen je eigen familie? Probeer aan de hand van gesprekken met je ouders en grootouders de onderstaande tabel in te vullen.

Wie Studies/diploma Job

Jij, je broers, zussen ouders grootouders

Je
Je
264THEMA4HOOFDSTUK7 ©VANIN

Wie Studies/diploma Job Je overgrootouders

b Stel je verschillen vast in studies of jobs?

c Zou je in jouw familie zeggen dat er sprake is van een klim op de sociale ladder? Motiveer je antwoord.

2 Verticale sociale mobiliteit (kunnen klimmen op de maatschappelijke ladder) wordt grondig bestudeerd door sociologen. Waarom is het zo’n belangrijk onderwerp?

1 Sociale mobiliteit

Sociale mobiliteit is de mogelijkheid tot veranderingen in de sociale positie van individuen of groepen die belangrijke wijzigingen in het sociale milieu en de levensomstandigheden van de betrokkenen inhouden.

2 Horizontale en verticale mobiliteit

Bij horizontale mobiliteit denken we aan bewegingen tussen posities binnen dezelfde sociale Bijlaag.verticale mobiliteit gaat het om bewegingen tussen hoger en lager geplaatste posities, dus tussen posities in verschillende sociale lagen.

Voor sociologen is vooral verticale mobiliteit interessant: deze vorm van mobiliteit is, alleen al praktisch gezien, minder gemakkelijk dan horizontale mobiliteit.

Sociale mobiliteit 7.7 265THEMA4HOOFDSTUK7 ©VANIN

3 Intragenerationele en intergenerationele mobiliteit

Mobiliteit kan: intragenerationeel zijn, dat wil zeggen, binnen dezelfde generatie. intergenerationeel, dat is mobiliteit tussen verschillende generaties.

Intergenerationele opwaartse mobiliteit betekent dat kinderen of kleinkinderen wat betreft economische omstandigheden, beter af zijn dan hun ouders of grootouders. Intragenerationele mobiliteit is minder interessant voor sociologen.

4 Beroepsmobiliteit

Vandaag wordt in industriële samenlevingen deze mobiliteit voornamelijk bepaald aan de hand van je beroep, opleiding, inkomen en bezit en wordt je beroep gezien als de belangrijkste factor in je status. Als we het zo bekijken wordt verticale mobiliteit eigenlijk beroepsmobiliteit

3 Uit een rapport van de OESO (in het Engels OECD) uit 2018 blijkt dat het ten minste vier tot vijf generaties of 120 tot 150 jaar kan duren vooraleer een kind uit een arm gezin (20 % laagste inkomens) het gemiddelde inkomen in de OESO-landen verdient. Hoe zit het in België? Kunnen wij gemakkelijk klimmen op de maatschappelijke ladder? Analyseer de grafiek op de volgende pagina en beantwoord de vragen. De grafiek betreft generaties geboren tot 1975.

a Wat is de OESO (in het Engels OECD)?

b Hoe wordt sociale mobiliteit hier gemeten?

c Het diagram in de tekst heeft het over intragenerationele / intergenerationele sociale mobiliteit (schrap wat niet past). Motiveer je antwoord.

d Wat stellen we vast met betrekking tot de sociale mobiliteit in België?

e Zegt deze grafiek iets over de situatie voor jullie generatie?

266THEMA4HOOFDSTUK7 ©VANIN

f Kritische noot: zijn dit globale cijfers?

Tip: zoek op welke landen vertegenwoordigd zijn in de OESO.

Bron: OESO

267THEMA4HOOFDSTUK7 ©VANIN

4 Klimmen op de sociale ladder is iets dat we nastreven. Een hogere status maakt het leven beter: het geeft ons een betere toegang tot levensnoodzakelijke zaken zoals eten, veiligheid, geld, maar ook tot respect, invloed, bewondering en lof. We weten al dat we onszelf vergelijken met anderen om onze plaats te bepalen. Om onze status duidelijk te maken doen we een beroep op statussymbolen.

Good to know

Statussymbolen

Een statussymbool is een pronkstuk dat symbool staat voor de sociale status die een persoon of organisatie bezit of nastreeft. Vrijwel alles is geschikt als statussymbool, op voorwaarde dat het voor de grote massa onbereikbaar is. In het bijzonder dient een statussymbool om zich te onderscheiden binnen de eigen groep of van lagere groepen in de sociale stratificatie. Je ‘gebruikt’ een statussymbool om te tonen dat je tot een bepaalde maatschappelijke groep behoort, maar ook om te tonen tot welke groep je wílt behoren.

Een statussymbool is een zichtbaar, extern symbool van iemands sociale positie, een indicator van economische of sociale status. Veel luxegoederen worden vaak als statussymbolen beschouwd, maar het hoeft niet altijd iets materieels te zijn. Net als bij andere symbolen kunnen statussymbolen in de loop van de tijd in waarde of betekenis veranderen, en zullen ze verschillen tussen landen en culturele regio's, op basis van hun economie en technologie.

Bron cartoon: lectrr.be

a Welke objecten zouden een statussymbool kunnen zijn vandaag?

b Kun je ook niet-materiële zaken opnoemen die een statussymbool kunnen zijn?

c Wat zijn volgens jou de materiële en niet-materiële statussymbolen onder jongeren?

d Verschilt dat van jongerengroep tot jongerengroep, bijvoorbeeld op basis van richting, culturele achtergrond, waar men woont (stad versus platteland)?

268THEMA4HOOFDSTUK7 ©VANIN

EUREKA!

Wat denk je nu over de breinbreker die we aan het begin van dit hoofdstuk formuleerden?

“Hoe wordt je plaats in de samenleving bepaald?”

Forum

Wat denk je over de volgende stelling?

Wat mijn plaats is in de maatschappij heb ik zelf niet echt in de hand.

Argumenten

Akkoord want:

Niet akkoord want:

Deels wel, deels niet akkoord want:

269THEMA4HOOFDSTUK7 ©VANIN

Sociale structuur en sociale positie

1 Sociale structuur

We maken allemaal deel uit van een netwerk van (groepen) mensen met wie we verschillende soorten relaties en interacties hebben. Het geheel van geordende relaties tussen personen, groepen en instituties die samen één samenlevingsverband vormen, noemen we de sociale structuur

2 Sociale positie en positie-set

De plaats die we innemen in die structuur noemen we onze sociale positie. Het is de plaats in een groep of maatschappij, in verhouding tot anderen. Een sociale positie is dus altijd relatief: ze hangt af van andere sociale Weposities.bekleden

meerdere sociale posities. Het geheel van posities die verenigd zijn in één persoon, door het feit dat die persoon deel uitmaakt van verschillende groepen, noemen we een positie-set

Sommige posities bekleden we slechts heel kort, sommige ons hele leven lang.

3 Toegewezen en verworven sociale posities

Hoe kom je terecht op die posities?

—Op sommige posities kom je vanzelf terecht: via je geboorte, of gewoon door je vorderende leeftijd. Je moet of kan er zelf niks voor doen. Dit noemen we toegewezen sociale posities

—Voor andere sociale posities moet je je handen uit de mouwen steken: je moet er een inspanning voor leveren, ervoor studeren en/of werken. In die gevallen spreken we van een verworven sociale positie

Sociale rol

1 Sociale rol

Aan elke sociale positie zijn er min of meer bindende verwachtingen verbonden aan het gedrag van iemand in die positie. Dat noemen we de sociale rol. Die verwachtingen of normen worden niet bepaald door de mensen die de positie bekleden, maar door anderen, door de maatschappij.

2 Sociale rol: afhankelijk van plaats en tijd

Wat een sociale rol inhoudt is sterk afhankelijk van plaats en tijd. Dat heeft te maken met het feit dat in verschillende groepen, landen of culturen en in verschillende tijden, andere normen en waarden kunnen gelden:

…cultuurtijd,Groep, VerwachtingenNormenWaardenOvertuigingen

Sociale positie KENNISCLIP

Sociale rollen

SYNTHESE
7.27.1 ↑
270THEMA4HOOFDSTUK7 ©VANIN

Socialisatie

1 Socialisatie

Wat er van jou verwacht wordt in bepaalde sociale posities, wat dus de sociale rol is die bij een positie hoort, leer je vanaf jonge leeftijd. In de sociologie noemen we dat leerproces ‘socialisatie’.

Socialisatie:

—is het proces waarbij iemand de waarden, normen en andere cultuurkenmerken van een groep leert. —is een levenslang proces, omdat je in je leven vaak van groep verandert.

…cultuurtijd,Groep, VerwachtingenNormenWaardenOvertuigingen

Sociale rollenSocialisatieSociale positie

2 Primaire en secundaire socialisatie

We maken een onderscheid tussen verschillende vormen van socialisatie, afhankelijk van de context of het soort groep waarbinnen de socialisatie plaatsvindt.

De eerste soort socialisatie die je ondergaat, gebeurt binnen je gezin en later ook binnen vriendschapsrelaties. Dat is de primaire socialisatie

1→ Bij primaire socialisatie leer je algemene normen, waarden, verwachtingen en gedragingen die te maken hebben met samenleven en omgaan met anderen, en je leert meer over sociale posities.

2→ Primaire socialisatie vindt plaats in een informele context, wat betekent dat de normen en waarden niet beschreven staan, maar dat je er geregeld en spontaan mee in contact komt.

3→ Primaire socialisatie gebeurt in primaire groepen.

Het is anders bij secundaire socialisatie.

1→ Secundaire socialisatie bereidt je voor op het innemen van sociale posities en de daarmee verbonden sociale rollen in meer formele contexten, zoals school of werk.

2→ Secundaire socialisatie gebeurt in secundaire groepen.

3→ Bij secundaire socialisatie zijn de normen, waarden en verwachtingen vaak neergeschreven in een document: bijvoorbeeld een reglement (op school of op het werk) of wetten (bij de overheid, in de maatschappij).

3 Tertiaire socialisatie

Tegenwoordig wordt de primaire en secundaire socialisatie in grote mate aangevuld door tertiaire socialisatie

1→ Tertiaire socialisatie verloopt via een anoniem medium zoals de krant of de tv.

2→ Tertiaire socialisatie gebeurt steeds meer via wat op het internet wordt aangeboden.

Omdat tertiaire socialisatie zo’n grote rol speelt vandaag analyseren we ze in een apart hoofdstuk (hoofdstuk 8) over mechanismen die de media gebruiken om ons in een bepaalde richting te socialiseren.

7.3 271THEMA4HOOFDSTUK7 ©VANIN

Rolgedrag, rolgrens, rolconflict

1 Rolgedrag

We spreken van rolgedrag wanneer iemand gedrag stelt dat aan de rolverwachting beantwoordt. Het is dus het gedrag dat als gepast of normaal wordt gezien binnen een bepaalde sociale rol.

2 Rolgrens

De rolgrens wordt overschreden wanneer iemand gedrag stelt dat niet in de lijn van de verwachtingen ligt. Als je gedrag niet overeenstemt met je sociale rol kan dat zorgen voor verwarring, wrevel of onbegrip. Het kan zover gaan dat dat gedrag helemaal niet wordt geaccepteerd.

3 Rolconflict

In sommige situaties zijn er verschillende verwachtingen verbonden aan onze sociale posities die niet of moeilijk met elkaar te verzoenen zijn. Dan spreken we van een rolconflict.

—Bij een intern rolconflict zijn er aan dezelfde positie verschillende verwachtingen verbonden die conflicteren.

—Bij een extern rolconflict zijn er tegengestelde verwachtingen met betrekking tot twee of meerdere posities die één iemand bekleedt. Het is dus een conflict tussen twee rollen die iemand tegelijk heeft.

We stellen de begrippen die we tot nu toe geleerd hebben schematisch voor: Persoon

sociale positie sociale positie-set 1 22 2 1

intern rolconflictextern rolconflict

Sociale status en sociaal aanzien

1 Sociale status

Voor alle sociale posities geldt dat ze een bepaalde waarde krijgen toegekend in de maatschappij. Dat kan op verschillende manieren tot uiting komen, bijvoorbeeld doordat mensen in die positie beter worden betaald, of meer kansen krijgen.

rolgrensrol
2
7.57.4 272THEMA4HOOFDSTUK7 ©VANIN

Sociale status:

—is de waardering die aan een sociale positie wordt gegeven.

—hangt vast aan de sociale positie en heeft op zich niets met de persoon te maken die die positie inneemt. —kan variëren naargelang de tijd en de samenleving waarin men leeft.

Maatschappij NormenWaardenOvertuigingen

Sociale positie Sociale status

2 Sociaal aanzien

Naast de sociale status van een bepaalde sociale positie, gaan we dus ook oordelen over hoe goed een persoon de bijbehorende sociale rol vervult.

We noemen dat sociaal aanzien

—Het is de waardering voor de manier waarop een bepaalde persoon zijn sociale rol vervult. —Het is verbonden aan de persoon en niet aan de positie op zich.

Je kunt dus een sociale positie innemen met een hoge status, maar als je er niets van bakt, zul je niet veel sociaal aanzien krijgen.

Sociale ongelijkheid en sociale stratificatie

1 Sociale differentiatie

De lijst van sociale posities in een maatschappij is lang. Deze variatie in posities, zonder dat we er een positieve of negatieve waardering aan geven, noemen we sociale differentiatie

2 Sociale ongelijkheid

Sommige posities vinden we beter dan andere en ze worden door de maatschappij hoger ingeschat.

We spreken van sociale ongelijkheid wanneer: —er een ongelijkheid in waardering ten aanzien van sociale posities bestaat. —men op basis van die verschillende waardering de mensen in bepaalde posities anders (beter of minder goed) gaat behandelen.

—er een ongelijke verdeling is van schaarse, maatschappelijk gewaardeerde zaken (zoals kennis, banen, macht en bezit) over verschillende groeperingen mensen.

De indeling gebeurt op basis van sociale categorieën zoals geslacht, opleidingsniveau of etniciteit.

Welke posities binnen die categorie meer of minder worden gewaardeerd, is afhankelijk van de normen en waarden die op een bepaald moment in een bepaalde maatschappij heersen.

7.6 273THEMA4HOOFDSTUK7 ©VANIN

3 Sociale stratificatie

Wanneer sociale ongelijkheid niet zozeer op losse individuen van toepassing is, maar eerder op grote groepen in de samenleving spreken we van sociale stratificatie Stratificatie is een term die voorkomt in de geologie. Het verwijst naar verschillende gestapelde lagen in de aardkorst.

Sociale stratificatie betekent dus: —de ‘sociale gelaagdheid’ in de samenleving, —een opsplitsing in lagen die onderling verschillen in sociale status, —waarbij tussen die lagen ongelijkheid bestaat.

Maatschappij NormenWaardenOvertuigingen

Sociale positie Sociale status

LaagHoog

Sociale ongelijkheid Sociale stratificatie

In onze samenleving gaat het vaak om economische ongelijkheid die weliswaar invloed heeft op andere terreinen in het leven zoals bijvoorbeeld onderwijs, gezondheid, levensverwachting, maar ook om hoeveel invloed en macht je hebt.

4 Sociale uitsluiting

Sociale stratificatie leidt vaak tot sociale uitsluiting: —wanneer groepen door hun sociale positie geïsoleerd raken, —nieten meer vlot kunnen deelnemen aan het maatschappelijke gebeuren.

Belangrijke vormen van sociale uitsluiting zijn armoede, fysieke opsluiting, discriminatie, het ontzeggen van politieke of sociale rechten aan bevolkingsgroepen of de fysieke of sociale ontoegankelijkheid van gebouwen en instellingen.

Sociale mobiliteit

1 Sociale mobiliteit

Sociale mobiliteit is de mogelijkheid tot veranderingen in de sociale positie van individuen of groepen die belangrijke wijzigingen in het sociale milieu en de levensomstandigheden van de betrokkenen inhouden.

2 Horizontale en verticale mobiliteit

Bij horizontale mobiliteit denken we aan bewegingen tussen posities binnen dezelfde sociale laag.

Bij verticale mobiliteit gaat het om bewegingen tussen hoger en lager geplaatste posities, dus tussen posities in verschillende sociale lagen.

7.7 274THEMA4HOOFDSTUK7 ©VANIN

Voor sociologen is vooral verticale mobiliteit interessant: deze vorm van mobiliteit is, alleen al praktisch gezien, minder gemakkelijk dan horizontale mobiliteit.

3 Intragenerationele en intergenerationele mobiliteit

Mobiliteit kan: intragenerationeel zijn, dat wil zeggen, binnen dezelfde generatie. intergenerationeel, dat is mobiliteit tussen verschillende generaties.

4 Beroepsmobiliteit

Vandaag wordt in industriële samenlevingen deze mobiliteit voornamelijk bepaald aan de hand van je beroep, opleiding, inkomen en bezit en wordt je beroep gezien als de belangrijkste factor in je status. Als we het zo bekijken wordt verticale mobiliteit eigenlijk beroepsmobiliteit

275THEMA4HOOFDSTUK7 ©VANIN

positie-set

sociale status sociale differentiatie sociale ongelijkheid sociale stratificatie sociale uitsluiting

positiesociale

verworven of toegewezen

inplaatsmijnisWat de samenleving?

rolsociale socialisatie rolgedrag rolgrens rolconflict

leren?Hoe

secundaireprimairetertiairetijdelijk of langdurig tijdplaats …waardennormen,overtuigingen,sociale structuur sociale mobiliteitsociaal aanzien statussymbool

Bordschema
276THEMA4HOOFDSTUK7 ©VANIN

MECHANISMEN UIT DE MEDIA DIE JE BEÏNVLOEDEN

WAAROVER GAAT DIT HOOFDSTUK?

Je leven lang word je gesocialiseerd, dat wil zeggen dat je de waarden, normen en andere cultuurkenmerken leert van de groep(en) waar je bij hoort.

Al van bij je geboorte socialiseren je ouders, grootouders, opvoeders jou (primaire socialisatie). Je neemt hun taal over, hun gewoontes, hun manier van leven. Kortom, ze voeden je op. Wanneer de schooljaren beginnen, word je bovendien ook opgevoed door daarvoor speciaal opgeleide leraren. Naast lezen, schrijven en rekenen leer je ook meer over omgangsvormen, of over bepaalde manieren van denken over de samenleving (secundaire socialisatie).

Ook een derde partner socialiseert je in de loop van je leven: via de media word je verder beïnvloed. Het gaat om tertiaire socialisatie. Aan de hand van enkele vragen analyseer je in dit hoofdstuk hoe die beïnvloeding gebeurt. Ben je je hiervan bewust? Welke soorten media zijn er? Wie zit achter die media? Zijn media betrouwbaar? Hoe herken je nepnieuws? Wie stuurt welke boodschappen naar jongeren via de media? Kun je je verdedigen tegen misbruik van die beïnvloeding? Hebben de media invloed op je denken, je levensstijl, op hoe je je kleedt, wat je mooi vindt, wat je per se wilt kopen?

WAT LEER IK IN DIT HOOFDSTUK?

Vink aan wat je in de loop van dit hoofdstuk hebt geleerd.

Ik kan de oorsprong van mijn levensstijl in verband brengen met die van mijn opvoeders.

Ik kan het verband leggen tussen de tijdgeest en een levensstijl.

Ik kan aantonen hoe een tijdgeest door een nieuwe generatie wordt verwerkt tot een verandering in de tijdgeest

Ik kan aantonen hoe de eigenheid van mijn generatie tot stand komt.

Ik kan de werking van media op doelgroepen becommentariëren vanuit beïnvloedende kenmerken.

Ik kan de voordelen en de nadelen benoemen van de impact van sociale media op het welzijn van de gebruikers.

BEGRIPPEN

tertiaire socialisatie – tijdgeest – generatie – sociale media – doelgroep – influencers – nepnieuws –beïnvloedende kenmerken

HOOFDSTUK 8
277THEMA4HOOFDSTUK8 ©VANIN

INTRO

Zijn jullie nog mee met alle technologie, met de laatste nieuwe apps en sites om met anderen in contact te komen? In het straatbeeld, op bus, tram en trein zit elk op zijn of haar schermpje te tokkelen. Veel wordt er niet gepraat, maar des te meer gecommuniceerd. Via apparaten.

De apparaten zijn zo toegankelijk dat ook peuters ze kunnen gebruiken. De vooruitgang heeft grote voordelen. Maar ook enkele verraderlijke nadelen. Waarom worden apps en sites zo toegankelijk gemaakt? Waarom zijn er geen grenzen aan het gebruiksgemak? Je hoeft niet naar school te gaan om ermee te kunnen werken. Specialisten waarschuwen voor de gevaren, voor de grenzeloze beïnvloeding. Kunnen we nog kritisch omgaan met wat zo heerlijk luchtig en vluchtig is gemaakt? Geloven wij alles wat iedereen zo maar te grabbel gooit op het internet en via sociale media?

1

Bekijk het filmpje over e-safety.

a Op welke leeftijd kon of mocht jij voor het eerst op het internet?

b Op welke leeftijd werd je je er voor het eerst van bewust dat het internet je kan aanzetten om iets te willen, of iets te kopen? Wat wilde je dan?

c Hebben je ouders je geholpen om op een goede manier om te gaan met filmpjes of spelletjes? Zo ja, hoe ervaarde je dat? Zo nee, hoe ervaarde je dat?

2

I’m a digital native

a Bekijk het filmpje over digital natives.

b Sociologen en trendwatchers beschouwen jouw generatie als een generatie van digital natives. Dat houdt ook enkele risico’s in. Welke?

BREINBREKER

In dit hoofdstuk zul je in zes stappen een antwoord formuleren op deze breinbreker: “Moet je je wapenen tegen beïnvloeding door de media?”

278THEMA4HOOFDSTUK8 ©VANIN

Forum

Wat denk je nu al?

a Duid bij elke stelling je keuze aan.

b Geef op basis van je antwoorden aan of je eerder pro of eerder contra de stelling bent dat jongeren moeten leren omgaan met media. Of heb je (nog) geen mening?

c Verklaar je antwoord.

Stellingen

1 Het vertrouwen in de berichtgeving op de sociale media is groot.

  question

2 Het vertrouwen in de berichtgeving op de openbare media is groot.   question

3 De informatievoorziening door de media is niet altijd betrouwbaar.   question

4 Adolescenten hebben begeleiding nodig in omgaan met de media omdat ze nog niet sterk zijn in emotieregulatie en impulsbeheersing.

5 Influencers zetten jongeren aan tot koopgedrag.

6 Via bepaalde sociale media kun je zelf een mening vormen en die mening kenbaar maken aan anderen.

  question

  question

  question

7 Er valt heel veel te leren via de media, ook via de sociale media.   question

8 Niet iedereen weet hoe hij zijn privacy op sociale media moet beschermen.

9 Sociale media brengen je in contact met de wereld.

10 Via (sociale) media leer je gemakkelijk vrienden maken.

11 Groepsdruk is sterk, je moet stevig in je schoenen staan om je eigen weg te gaan in het socialemedialandschap.

  question

  question

  question

  question

Wat is je antwoord op de breinbreker op basis van wat je als juist of fout aanduidde?

1 Er zijn meer argumenten pro om jongeren te leren omgaan met media dan argumenten contra. ja nee Verklaar je antwoord.

2 Er zijn meer argumenten contra om jongeren te leren omgaan met media dan argumenten pro. ja nee Verklaar je antwoord.

279THEMA4HOOFDSTUK8 ©VANIN

PARCOURS

STAP 1 Vanwaar komt die levensstijl van jou?

Hoe het gebeurt kun je allicht niet precies uitleggen, maar van jongs af aan ontwikkelen we allemaal een eigen levensstijl, een eigen manier van leven. Maar zo ‘eigen’ is die levensstijl niet, want je wordt via opvoeding en andere beïnvloedingsmechanismen gewoon aan een bepaalde manier van leven. Soms ervaar je dat je levensstijl anders is dan die van anderen. Soms wil je zijn zoals je peers, je gelijken. Soms wil je helemaal niet zijn zoals anderen.

1 Een levensstijl is de manier waarop mensen zich in het sociale leven presenteren. Dat kan zijn door hun taalgebruik, hun muziekkeuze, hun kledij, hun hobby’s.

a Heb jij al een eigen levensstijl ontwikkeld? Hoe ziet die er dan uit?

b In de sociale psychologie herkent men twee doelstellingen van een levensstijl.

Doel 1: Een levensstijl typeert je als lid van een bepaalde sociale klasse.

Doel 2: Een levensstijl is een manier om je te onderscheiden van andere groepen.

Bepaal bij de foto’s in welke mate de personages een levensstijl uitstralen en noteer of die beantwoordt aan de twee doelen.

1 2
280THEMA4HOOFDSTUK8 ©VANIN

d Kun je verklaren waarom?

53 64 c Tot welke van de personen op de foto’s voel jij je aangetrokken?
281THEMA4HOOFDSTUK8 ©VANIN

Is jouw levensstijl wel van jou?

Elke tijd heeft zijn eigen tijdgeest. In elke tijd ontwikkelen groepen waarden en normen. De tijdgeest verandert onder invloed van gebeurtenissen, als reactie op veranderende levensomstandigheden en vooral onder invloed van steeds nieuwe generaties die het wel eens anders willen doen. Samenlevingen hebben verfrissende invloeden nodig van nieuwe generaties om sociaal, economisch en ecologisch gezond te blijven.Jebent

lid van een sociale categorie: een generatie. Als adolescent behoor je tot de sociale categorie van de adolescenten, zoals ook bejaarden behoren tot een sociale categorie.

Sociologen zoals de Nederlandse generatiesocioloog Hans Becker (1933), gaan ervan uit dat een generatiewissel het begin is van een verandering van de tijdgeest. Een generatie duurt volgens sociologen in totaal vijftien jaar. Elke generatie beïnvloedt een komende, nieuwe tijdgeest.

2 Volgens de Nederlandse organisatiepsycholoog Aart Bontekoning (2010) bestaat een generatie uit leeftijdgenoten die met elkaar verbonden zijn door een aantal kenmerken.

a Herken jij deze kenmerken voor jouw generatie? Kun je voorbeelden geven?

1 Een gedeelde levensgeschiedenis

Jij en je klasgenoten hebben de voorbije 14 of 15 jaar dezelfde gebeurtenissen via tv en radio of via gesprekken aan tafel gehoord: het wereldnieuws, Belgische sportprestaties, muziekstijlen … Ook de opvoeding door je ouder(s) onderging de invloed van de tijd.

2 Een gedeelde reactie op de tijdgeest Naarmate je ouder wordt, zeker in je huidige ontwikkelingsfase, de adolescentie, zoek je uit waar de samenleving aan vernieuwing toe is. Je wilt erover discussiëren en toevoegingen aanbrengen aan je (organisatie)cultuur. Door spontane interacties met je leeftijdgenoten, versterken jullie de generatievorming.

3 Een gedeelde bestemming

Samen met de leeftijdgenoten van een generatie ga je bijvoorbeeld op zoek naar talentontwikkeling, die het liefst collectief wordt Erbeleefd.isook een drang om er fysiek op een bepaalde manier uit te zien (kleding, haartooi …).

282THEMA4HOOFDSTUK8 ©VANIN

b Analyseer de afbeelding. Leg in je eigen woorden uit wanneer en hoe jij tijdens je primaire en secundaire socialisatie (de vormende fase) met een levensstijl vertrouwd bent geraakt. Geef aan wat jij er in je huidige leeftijdfase (de formatieve fase) mee doet.

c Bekijk de afbeelding. Verklaar hoe de tijdgeest deze generaties beïnvloed heeft. Vervolledig de tekening door jouw generatie van jongeren geboren na 2000, erbij te tekenen. Noteer in de tekstballon een bijbehorend begrip.

283THEMA4HOOFDSTUK8 ©VANIN

d Jouw generatie is ook beïnvloed door een tijdgeest. Vind je de foto’s typerend voor jouw generatie? Waarom wel/niet? Kun je spreken van een tijdgeest? Tip: Maak gebruik van de info in het Good-to-knowkader op p. 287.

Good to know Generatie Z

Als je geboren bent tussen 1996 en 2015 zeggen trendwatchers dat je behoort tot de Generatie Z. Jullie zijn dus Gen Z’ers (tussen de 6 en 25 jaar – genoemd naar analogie met de vorige generatie: de generatie Y of de

Generatiemillenials).Z

groeit sinds het begin van deze eeuw op in moeilijke tijden. Terroristische aanslagen, de grote economische crisis (2008), toenemende aandacht voor structurele discriminatie, plus de wetenschappelijke erkenning van de menselijke invloed op klimaatverandering, veroorzaakten grote maatschappelijke onrust. Deze crisissen drukken hun stempel op de leefomgeving van Gen Z en zijn voelbaar en relevant in hun dagelijkse leefwereld.

Een trendwatcher analyseert wat een generatie herkenbaar maakt. Best boeiend om lezen, maar we vinden vaak mythes, stereotypen en clichés terug in hun analyses. Toch erkennen velen dat met Generatie Z een heel nieuwe groep op de arbeidsmarkt komt.

Gen Z’ers kennen geen wereld zonder smartphones en zijn echte digital natives. Door de crisisjaren die ze in hun ontwikkeling hebben meegemaakt, worden ze gezien als realistischer en pragmatischer dan millennials. Authenticiteit en duurzaamheid zijn key voor deze doelgroep.

Vooral Generatie Z heeft een sterke behoefte aan digitale innovatie.

21
284THEMA4HOOFDSTUK8 ©VANIN

Gen Z's interesse in conservatieve uitgaven is een direct gevolg van opgroeien in een tijd van economische onrust. Daarbij zijn opvallende aankopen niet aantrekkelijk voor hen. Zo zijn ze voorzichtiger en houden ze in hun achterhoofd dat het geld ook op kan raken. Liever tweedehandskleding dan de nieuwe modetrends Momenteelvolgen. overheersen drie dominante maatschappelijke thema’s in de leefwereld van jongeren.

Naar:—Op—Duurzaamheid—Inclusiviteitenheidfrankwatching.com

1941-1955(protestgeneratie)Babyboomers

Kenmerken: opgegroeid met groeiende welvaart, relatief progressief, seksuele revolutie, ontzuiling,ontkerkelijking,vrijemoraalenzelfontplooiing

1971-1985 Pragmatische generatie (patatgeneratie)

Kenmerken: kinderen van de babyboomers, zelfontplooiing en keuzevrijheid, levensgeluk, analoge kinderen, digitale volwassenen, de leiders van straks

1956-1970 Generatie X (generatie Nix)

Generatietijdlijn (geraniumgeneratie)Stille1925-1940generatie

Kenmerken: jong tijdens WOII en spaarzaam,plichtsbewust,wederopbouw,samenhorig,hardewerkers

Kenmerken: jong tijdens de economische neergang van de jaren individualistisch,jeugdwerkloosheid,tachtig,zelfredzaam,nuchter,relativistisch

2001-2015 Generatie Z (iGeneratie)

Kenmerken: groeien op in een digitale wereld, economische crises, digital natives, nog jong maar technologisch heel materialistischvaardig,

1986-2000 Generatie Y (millennials)

Kenmerken: groeien op met crises en digitale mogelijkheden, optimistisch, zelfverzekerd en ambitieusauthentiek,

2016-2030 Generatie A (generatie Alpha)

Kenmerken: de kinderen van de millennials, voortoekomstmuziekmogelijkheden,ongekendewordthendenormaalstezaakvandewereld

De tertiaire socialisatie maakt je een kind van je tijd

Zeg me wat je eet, welke muziek je graag hoort, en ik zeg je wanneer je geboren bent. De tijdgeest kunnen we omschrijven als de kenmerkende manier van denken en handelen van het merendeel van de bevolking in een bepaalde tijd.

3 Analyseer het verhaal van Emma en haar broer.

a Noteer in de tabel je antwoord op de vragen. Het gaat om vragen die peilen naar hoe de tijd een rol speelt in wie je bent, hoe je denkt, hoe je iets aanvoelt, wat je wel en niet wilt …

Emma en haar broer gaan niet heel graag bij opa en oma logeren als hun ouders een avondje uit zijn. Leuke mensen hoor, oma en opa, maar op zaterdagavond met hen luisteren en kijken naar een muziekprogramma van André Rieu, nee, dank je. Opa kent die walsen uit het hoofd

285THEMA4HOOFDSTUK8 ©VANIN

van toen hij zijn eerste platen kocht. Emma en haar broer zouden er op Spotify nooit naar luisteren, zoveel is zeker. En dat opa graag over de tijd van toen praat, hebben ze ooit wel leuk gevonden, maar nu hoeft het niet meer. Het ‘nu’ is immers zoveel boeiender. Maar ze blijven beleefd en als geliefde kleinkinderen laten ze hun ongeduld niet meteen merken aan opa. Oma luistert wel nog naar hun spannende verhalen over die nieuwe film, maar ze is toch eerder bezorgd of ze hun bord wel leegeten, voldoende drinken en met gepoetste tanden naar bed gaan. Net of ze daarvoor niet zelf kunnen zorgen! Wat wel leuk is, is dat ze van oma na het eten niet zelf de tafel moeten afruimen en de vaat doen zoals ze dat bij pa en ma wel moeten. ‘Kleinkinderen moet je daarmee niet vervelen,’ zegt oma. Mooi meegenomen toch, zo’n oma?

Oma en opa Emma en haar broer

Waaraan zie je de invloed van de tijdgeest?

Waaraan zie je de invloed van de leeftijd?

Waaraan zie je de invloed van de sociale rol?

b Leid uit de levensstijl van je grootouders en je ouders af wat hun tijdgeest kenmerkte. Geef ook aan of zij in hun adolescentie en jongvolwassenheid al in contact kwamen met bepaalde media, die verantwoordelijk zijn voor de tertiaire socialisatie.

c In 1965 zong de zangeres van het levenslied (zeg maar smartlap) het protestlied Hij was maar een neger. Kun je dit herkennen in de actuele wokesfeer rond o.m. het gebruik van het woord ‘neger’?

286THEMA4HOOFDSTUK8 ©VANIN

Good to know

Woke

Als je naar de vorige eeuwen kijkt met de huidige morele maatstaven, zijn de mensen van toen soms ongelofelijk ‘fout’. Zo fout dat we in onze tijd alsnog hun fouten willen herstellen. Twee Afrikaanse mannen op een schilderij van Rembrandt, destijds door hem ‘negers’ genoemd, moesten later ‘Moren’ genoemd worden, daarna ‘Afrikaanse mannen’ en nu ‘Amsterdammers’. Dat schreef literatuurwetenschapper Agnes Andeweg onlangs in Trouw Juristen die dertig jaar geleden betrokken waren bij de veroordeling van vijf zwarte jongens worden alsnog op het matje geroepen, meldde de Volkskrant. ‘Er is geen nieuwe informatie, geen nieuw bewijs, maar er zijn wel nieuwe consequenties.’ Wat is er dan veranderd? De tijdgeest, de bril waardoor we nu kijken.

Bron: Psychologie Magazine, Roos Vonk

1 Levensstijl

Een levensstijl is het geheel van manieren waarop mensen zich in het sociale leven presenteren (onder meer door taalgebruik, muziekkeuze, kledij, hobby’s …).

Mensen willen laten zien tot welke groep ze behoren en daardoor ook tot welke groep ze niet behoren. In de sociale psychologie herkent men twee doelstellingen van een levensstijl.

—Een levensstijl typeert je als lid van een bepaalde sociale klasse. —Een levensstijl is een manier om je te onderscheiden van andere groepen.

2 Een generatie als sociale categorie

In de sociologie beschouwt men een generatie als (leef)tijdgenoten die met elkaar zijn verbonden door:

—Een gedeelde levensgeschiedenis

Jij en je klasgenoten hebben de voorbije 14 of 15 jaar dezelfde gebeurtenissen via tv en radio of via gesprekken aan tafel gehoord: het wereldnieuws, Belgische sportprestaties, muziekstijlen, rampen … Ook de opvoeding door je ouder(s) onderging de invloed van de

—Etijd.en gedeelde reactie op de tijdgeest.

Naarmate je ouder wordt, zeker in je huidige ontwikkelingsfase, de adolescentie, zoek je uit waar de samenleving aan vernieuwing toe is. Je wilt erover discussiëren en je wilt toevoegingen aanbrengen aan je (organisatie)cultuur. Door spontane interacties met je leeftijdgenoten, versterken jullie de generatievorming.

—Een gedeelde bestemming

Samen met leeftijdgenoten van een generatie ga je bijvoorbeeld op zoek naar talentontwikkeling, die het liefst collectief wordt beleefd.

Er is ook een drang om er fysiek op een bepaalde manier uit te zien (kleding, haartooi …).

Levensstijl, generatie
8.1 287THEMA4HOOFDSTUK8 ©VANIN

Een tsunami van media: welke media beïnvloeden jou het meest?

In de adolescentie ben je op zoek naar wat je identiteit kan zijn. De veelheid van beïnvloeding die je daarbij gewild of ongewild moet verwerken, maakt het er niet gemakkelijker op. Kun jij aan de kant blijven staan als de media zo eenvoudig toegankelijk zijn? Eigenlijk bereiken zij jou en niet omgekeerd.

Good to know Attitude rond technologie

Een deel van de Vlamingen (45 procent, +4) geeft aan dat de digitale ontwikkelingen simpelweg te snel gaan voor hen. Voor 26 procent is de terminologie vaak te verwarrend, waardoor technologie leren kennen al een moeilijke eerste stap wordt. Dat onbekend onbemind maakt, mag blijken uit de 26 procent (+3) (ook bij jongeren 15 procent) die aangeeft dat ze technologie vaak mijden omdat ze er niet vertrouwd mee zijn of het niet snappen. Ook bij jongeren, digital by birth, merken we dat ze op het vlak van (gepercipieerde) vaardigheden niet noodzakelijk ook digital by nature zijn.

STAP 2 Tertiaire socialisatie? Wacht eens even, of kan dat niet meer? Bron: 2020 Digitale trends in Vlaanderen,
imec.digimeter
p. 158288THEMA4HOOFDSTUK8 ©VANIN

Media zijn alle communicatiemiddelen die het mogelijk maken boodschappen uit te zenden naar een ruimJepubliek.kunthet grote aantal media grofweg onderverdelen in twee grote groepen dragers van die boodschappen. Welke gebruik jij? Geef voorbeelden.

Een grove indeling kun je maken tussen: oude media: traditionele vormen van media, zoals gedrukte media, televisie en radio. De kijker of lezer heeft een veeleer passieve rol.

Ik gebruik:

nieuwe media: alle media die gebruikmaken van digitale technologie, alles dus wat via het internet wordt aangeboden. Zoals: e-mail, streaming-apps, digitaal aangeboden krantenartikelen, blogs, podcast …

Ik gebruik:

1 Van welke media maak jij gebruik?

a Bekijk de logo’s en zet ze op de juiste plaats in de tabel op p. 290. Let wel: sommige logo’s kunnen zowel verwijzen naar een printaanbod als naar een digitaal aanbod. Welke media gebruik jij? Vul aan in de tabel.

161116 171227 181338 191449 2010155
289THEMA4HOOFDSTUK8 ©VANIN

Nieuwsmedia Wat gebruik jij?

1 Print

mediaTraditionele

2 Radio Openbare omroep

Commerciële omroep

Landelijke omroep

Regionale omroep

3 Tv Openbare omroep

Commerciële omroep Regionale omroep

mediaNieuwe

b Uit de bevraging voor de Digimeter (jaarlijks afgenomen bij 3 000 Vlamingen) blijkt dat jongeren steeds minder tv kijken, een traditioneel medium. Dat zie je in de eerste grafiek.

Bron: imec.digimeter 2021

Logo
KwaliteitskrantPopulairekrantTijdschrift
290THEMA4HOOFDSTUK8 ©VANIN

In de tweede grafiek lees je af wat het aanbod aan Vlaamse media was van je grootouders en wat er sinds 1995 bijgekomen is. Omcirkel de zenders die traditioneel worden aangeboden waarvan jij (soms) gebruikmaakt.

c Kijk jij naar tv-programma’s die digitaal worden aangeboden, tv als nieuw medium dus? Welke? Op welke manier? Terugkijk-tv? Uitgesteld? Bingewatchen? Real time? Maak een top 4 van de Vlaamse kanalen waar jij minstens één keer per week naar zapt. Waarvoor gebruik je ze? Hoe gebruik je ze? Beantwoord de vragen in de tabel.

KanaalWaarvoor gebruik je het kanaal?

1

WOntspanningInformatieeetikveel

WOntspanningInformatieeetikveel

WOntspanningInformatieeetikveel

WOntspanningInformatieeetikveel

Hoeveel uur per week? Hoe gebruik je het? Via welk ander medium verneem je wat er gebeurt in de wereld?

2
3
4
291THEMA4HOOFDSTUK8 ©VANIN

2 Zoals alle media bieden de massamedia, behalve ontspanning, ook informatie aan. Die wordt verzameld door journalisten. Via regels en werkwijzen zorgen de journalisten ervoor dat de informatie die jij krijgt betrouwbaar is.

a Bekijk het filmpje over het brengen van nieuws.

b Maak samen met een klasgenoot een krantenartikel over een onderwerp naar keuze. Zorg ervoor dat je het onderwerp kiest en het artikel schrijft volgens de regels die een professionele journalist moet volgen om betrouwbare informatie te geven. Geef in je afgewerkte artikel aan welke werkwijzen en regels uit het filmpje jij hebt gebruikt.

3 In de evolutie van de toepassingsmogelijkheden zitten we volop in de fase Web 2.0, het sociale netwerk.

a Ga op het internet op zoek naar informatie over de evolutie van Web 1.0 tot Web 3.0.

b Leg in je eigen woorden uit hoe de technologie het mogelijk maakt dat er meer interactie is tussen mensen, ook ongewild.

Good to know

De IT-wereld evolueert constant. Op technologisch vlak zijn almaar ruimere toepassingen mogelijk.

Web 1.0 – het WWW

De eerste digitale dragers van informatie behoorden tot wat men het Web 1.0 noemt. Het werkte nog zoals de traditionele media: de gebruiker als een passieve ontvanger van de informatie, een toeschouwer. Read only, zonder interactie tussen de zender van de informatie en de ontvanger.

Web 2.0 – het sociale web

Aan het begin van de 21e eeuw konden de gebruikers ook zender worden. Web 2.0 kreeg vorm: je kon chatten, bloggen, liken en disliken …

Je ouders stapten mee in de sociale netwerken zoals die dan genoemd werden. Ze hadden een avatar, werden volger, sommigen vlogger … Via sociale media bepaalden zij samen met al die andere volgers wie op Radio 1 de top 10 haalde van de 100 beste liedjes van de 20e eeuw.

Sociale media – van Web 1.0 tot Web 3.0 en verder
Van Web 1.0 naar Web 3.0
292THEMA4HOOFDSTUK8 ©VANIN

Web 3.0 – het semantische web Door technologische evoluties kan internetsoftware alle data op het internet met elkaar in verband brengen en interpreteren. Daar draait het om bij Web 3.0 toepassingen: er wordt betekenis toegekend door bronnen te linken aan elkaar en op te volgen. Web 3.0 maakt het mogelijk om alle informatie tegelijk te raadplegen, zoals bij zoekmachines (o.m. Google).

Een voorbeeld van Web 3.0

—Je boekt op het internet een treinticket naar Parijs.

—Automatisch krijg je de vraag of je een auto wilt huren. Die vraag komt er door de samenwerking tussen webapplicaties van bijvoorbeeld Transavia en Hertz.

—Automatisch krijg je ook een aanbod van alle evenementen tijdens jouw verblijfsperiode en een overzicht van alle restaurants in Parijs.

c Markeer in de afbeelding alle apps en sites die jij gebruikt. Noteer ook de apps en sites die jij gebruikt en die (nog) niet op de voorstelling staan.

ZoekenMails

Communiceren

Het sociale webSociaal

Audiovideoen

Foto’s delen

Publiceren

Ik gebruik ook: 293THEMA4HOOFDSTUK8 ©VANIN

d Op sociale media kun je alles delen met anderen … Wat vind jij? Geef aan of jij weet of alles zomaar gepost kan worden?

Good to know

Steeds meer nieuwe apps

Ben jij mee met de laatste apps, de nieuwste sociale platformen? Wat gisteren nieuw en ín was, is vandaag al ouderwets. Dat gebruikt niemand meer. Of toch?

Elk jaar wordt een monitor uitgegeven van de meest gebruikte apps die strijden om onze aandacht.

Bron: Newcom, Nationale Social Media Onderzoek 2020

De sociale, digitale media: ‘Als het gratis is ben jij de klant!’

Binnen de digitale media heeft vrijwel iedereen vrij en gratis toegang tot de sociale media en platformen.Datzorgt ervoor dat iedereen informatie kan delen. Door gewoon een account aan te maken, kun je anderen beïnvloeden. En beïnvloed worden!

Vandaar een antwoord op de vraag: wat zijn sociale media? Sociale media horen bij de nieuwe media. Het zijn digitale media waarbij gebruikers zonder tussenkomst van een redactie de informatie op het medium interactief bepalen.

Marketeers maken er graag gebruik van. Door allerlei digitale tools en technieken kunnen zij makkelijk (tegen betaling) informatie posten en delen met jou in de hoop dat je de door hen gepromote producten van merken en diensten volgt en/of koopt.

4 Welke app kan jou het meest beïnvloeden om een aankoop te doen of een mening te formuleren? Stel: je wilt publiciteit maken voor een product. Op welk sociaal medium zul je iets posten om maximaal effect te hebben bij de gebruikers? Maak gebruik van de informatie in de grafieken van het marketingbureau Coosto op p. 296 om de tabel aan te vullen.

294THEMA4HOOFDSTUK8 ©VANIN

Good to know

Social media are searching you

Elk jaar onderzoekt het marketingbureau Coosto het gebruik van sociale media in Vlaanderen. Dat gebeurt met een doel: bedrijven die informatie of reclame willen posten, kunnen zo nagaan op welke manier ze hun doelgroep het best kunnen

Metbereiken.een

doelgroep bedoelt men in marketingtermen: een subgroep consumenten binnen een grotere groep consumenten. In marketing worden vaak afgebakende doelgroepen benaderd om de kans op conversie te verhogen. Conversie is het percentage bezoekers op een site dat tot een aankoop besluit bij een webwinkel, of dat bijvoorbeeld een verzekering of een telefoonabonnement wil afsluiten.

Product Welk sociaal medium zul je inzetten?

1 Oproep voor klimaatbetogingeen

Waarom?

2 Promo voor een concert van K3

3 Zoektocht naar een boekhouder voor je organisatie

4 Vraag voor opvang van kinderen uit een rampgebied

295THEMA4HOOFDSTUK8 ©VANIN
296THEMA4HOOFDSTUK8 ©VANIN

Soorten media en doelgroepen

1 Soorten media

We kunnen media indelen in vier grote sectoren:

1→ Traditionele print, krant, tijdschriften —p—kwaliteitskrantenopulairekranten

2→ Traditionele radio —openbare omroepen —commerciële omroepen —landelijke omroepen —regionale omroepen

3→ Traditionele televisie —openbare omroepen —commerciële omroepen —regionale omroepen

4→ Nieuwe media (louter digitaal)

Hierbij horen de sociale media. Dat zijn digitale media waarbij gebruikers zonder tussenkomst van een redactie de informatie op het medium interactief bepalen.

2 Een doelgroep volgens de marketeers

Met een doelgroep bedoelt men in marketingtermen: een subgroep consumenten binnen een grotere groep consumenten. Marketeers benaderen een bepaalde doelgroep met als doel de kans op conversie te verhogen. Conversie is het percentage bezoekers op een site dat tot een aankoop besluit bij een webwinkel, of dat bijvoorbeeld een verzekering of een telefoonabonnement wil afsluiten.

Zoals je al zag in Agora 3, hebben adolescenten behoefte aan contact met leeftijdgenoten. Liefst veel contact. Sociale media zijn dan ook een zegen voor vele adolescenten, want ze zijn zeven dagen in de week, elk uur van de dag of de nacht beschikbaar. Je begint er allicht aan vanuit nieuwsgierigheid. Sommigen gaan impulsief te werk in de zoektocht naar wat hun identiteit kan zijn. Vinden ze iets op het net? Is er iemand die voor hen een rolmodel kan zijn? De notificaties (ping) van hun toestellen staan niet stil. En dan is er nog FOMO, de fear of missing out! Of verkies jij juist JOMO?

STAP 3 Ik app, dus ik ben. De media zoeken jou en je peers!
8.2
297THEMA4HOOFDSTUK8 ©VANIN

1 Van kindsbeen af kun je via allerlei devices op het internet van alles beleven (voor zover je ouders het toelieten en/of controleerden). De manier waarop je je nu, op jouw leeftijd, online gedraagt, verschilt allicht van toen. Je groep van gelijken – de peergroep - speelt daarin een rol. Geef aan hoe jouw gebruik van het internet veranderd is.

Onderzoek naar gebruik van sociale media

2 Bekijk de resultaten uit een onderzoek (2019) naar het gebruik van sociale media. Duid aan of jij het ermee eens bent vanuit je eigen ervaring.

Ervaren voordelen

Ervaren nadelen Uit onderzoek Uit onderzoek

Jongeren die zowel online als offline contact onderhouden met vrienden, hebben een rijker sociaal leven dan jongeren die alleen offline of alleen online contacten hebben.

Jongeren die meer tijd besteden aan sociale media hebben meer empathie.

Hoe meer jongeren sociale media gebruiken, hoe vaker ze zich eenzaam voelen en ontevreden zijn over hun leven.

Jongeren die vooral online met anderen communiceren, ervaren een verlaagd sociaal welzijn. (Dat geldt volgens het onderzoek vooral voor meisjes.)

Bron: IPM Kidwise / NOMC 2011
Je ervaringeigen
Je ervaringeigen
 
 
 
  298THEMA4HOOFDSTUK8 ©VANIN

Ervaren voordelen

Ervaren nadelen

Uit onderzoek Je ervaringeigen Uit onderzoek

Jongeren die actief zijn op sociale media voelen zich beter thuis in hun vriendengroep. (Dat gaat volgens het onderzoek alleen op voor jongens en niet voor meisjes.)

Jongeren en ouders die elkaar als ‘vriend’ toevoegen op sociale media hebben een betere band.

Het kijken naar eigen profielfoto’s op sociale media kan zorgen voor een boost in het zelfvertrouwen.

 

Een afwijzing op sociale media (‘ontvriend worden’) kan zorgen voor negatieve gevoelens en piekeren.

Je ervaringeigen

 

Wanneer iemand een negatieve update op sociale media plaatst, kan dat een signaal zijn voor vrienden om hulp te bieden. Daardoor kan bijvoorbeeld een depressie vroeg worden gesignaleerd en kan erger worden voorkomen.

 

 

Jongeren die sociale media gebruiken om andere taken uit te stellen, ervaren vaker stress in school en studie.

Meisjes hebben een negatiever lichaamsbeeld wanneer ze vaak sociale media gebruiken, vooral als ze actief bezig zijn met foto’s op sociale media, zoals bewerkte selfies.

Ook jongens willen meer investeren in hun uiterlijk door sociale media, maar gebruiken sociale media minder vaak en hebben er daardoor waarschijnlijk minder last van.

3 Het onderzoek van Bitescience beschrijft de situatie in 2019. Doe een onderzoek bij de leerlingen van de richting Humane wetenschappen in jouw school. Onderzoek de positieve en negatieve impact die zij ervaren door het gebruik van sociale media. Bereken het percentage per rubriek positieve en negatieve impact, verdeeld over jongens en meisjes.

STAP 4 Let op voor influencers! Ze doen hun werk: insta-schooien!

Influencer is een beroep dat jongeren zien zitten. Uit een onderzoek van een marketingbureau in Engeland (AWIN), blijkt dat in de top 3 van populairste beroepen onder Britse jongeren influencer op de tweede plaats staat, gevolgd door YouTuber. Alleen arts staat hoger in de lijst. Uit een onderzoek van een technologiebedrijf (Morning Consult) blijkt dan weer dat van je Amerikaanse leeftijdgenoten 54 procent influencer wil worden. Vind je dat herkenbaar?

Bron: Bitescience
 
 
 
 
299THEMA4HOOFDSTUK8 ©VANIN

Tertiair socialiseren via hypes en trends

1 Media spelen een belangrijke rol in het socialiseren van gebruikers. Vooral door het op een aantrekkelijke manier in beeld brengen van nieuwe hypes en trends. Geef voorbeelden van wat een trend, een hype, een rage en een mode is.

Wat?

Trend Een trend gaat om een blijvende verandering in de samenleving. Bepaalde waarden en normen die voor langere tijd meegaan, met blijvende gevolgen.

Hype Een hype krijgt op een bepaald moment heel veel media-aandacht. Die verdwijnt echter snel. Een hype is iets dat dankzij inspanningen van de media als sensationeel wordt ervaren door het publiek. Weinigen kunnen eraan weerstaan.

Rage Een rage is een fenomeen dat tijdelijk populair is.

Mode Mode is wat op een bepaald moment mooi wordt gevonden. Het wordt dan ook door velen gedragen. Dikwijls blijft het een stroming, ook als de hype of de trend is verdwenen.

Influencen: hoe werkt dat?

Eigen voorbeeld

Welke trend stel je de laatste jaren vast?

Welke hype(s) merk je in de huidige sociale media?

Welke rage is nu populair?

Welke mode zie je vandaag veel opduiken?

Influencers worden ingezet om via sociale media je koopgedrag, je meningen en je gedrag te beïnvloeden. Een influencer is dus iemand die anderen (jou, wij) beïnvloedt in hun koopgedrag, mening of levensstijl.

Je herkent de populariteit van influencers aan het aantal volgers dat ze hebben op bijvoorbeeld YouTube, Instagram of TikTok. Zoveel volgers, zoveel personen die naar hen luisteren en/of kijken. Zo worden de producten of diensten, zoals zij die dragen of volgen, ook door die anderen gebruikt.

300THEMA4HOOFDSTUK8 ©VANIN

Bron: imec.digimeter 2020 Digitale trends in Vlaanderen, p. 47

2 Kijk na op de media die jij volgt welke influencers voor welke producten of diensten jou willen beïnvloeden. En werkt dat bij jou?

Medium InfluencerWelke producten of diensten?Heb je ze al gekocht?

Good to know Influencer-marketing

De zogenaamde ‘influencer-marketing’, waarbij bedrijven bekende socialemediagebruikers voor hun kar spannen om producten of diensten te promoten, is de afgelopen jaren, samen met de opmars van platformen als Instagram en TikTok, fors gegroeid. De influencers maken hun volgers warm voor de laatste mode, voor gezonde shakes of idyllische vakantieadressen en niet te missen evenementen.

‘Zeker bij jongeren is het een heel effectieve manier om reclame te maken’, zegt Marijke De Veirman, die het fenomeen bestudeert aan de Arteveldehogeschool. Uit een bevraging vorig jaar bleek dat meer dan een kwart van de Belgische jongeren aangeeft al iets te hebben gekocht op aanbeveling van influencers. ‘Volgers zien hen als een betrouwbare bron van informatie’, zegt De Veirman. ‘Ook als volgers zich bewust zijn dat het om reclame gaat, gaan ze ervan uit dat influencers alleen producten aanprijzen waar ze zelf achter staan. Geloofwaardigheid is er de sleutel van succesvolle marketing.’ Bron: De Standaard

321
301THEMA4HOOFDSTUK8 ©VANIN

Influencers – hypes en trends

1 Influencers

Influencers zijn personen die worden ingezet om via sociale media ons koopgedrag of onze mening, ons gedrag of levensstijl te beïnvloeden. Je herkent de populariteit van influencers aan het aantal volgers dat ze hebben op bv. YouTube, Instagram of TikTok. Zoveel volgers, zoveel personen die naar hen luisteren en/of kijken. Zo worden de producten of diensten zoals zij die dragen of gebruiken, ook door die anderen gebruikt.

2 Influencers bepalen trends, hypes, rages en modes

1→ Trend

Een trend gaat om een blijvende verandering in de samenleving. Bepaalde waarden en normen die voor langere tijd meegaan, met blijvende gevolgen.

2→ Hype

Een hype krijgt op een bepaald moment heel veel media-aandacht. Die verdwijnt echter snel. Een hype is iets dat dankzij inspanningen van de media als sensationeel wordt ervaren door het publiek. Weinigen kunnen eraan weerstaan.

3→ Rage

Een rage is een fenomeen dat tijdelijk populair is.

4→ Mode

Een mode is wat op een bepaald moment mooi wordt gevonden. Het wordt dan ook door velen gedragen. Dikwijls blijft het een stroming, ook als de hype of de trend is verdwenen.

8.3 302THEMA4HOOFDSTUK8 ©VANIN

STAP 5 Bij de neus genomen: nepnieuws

Omdat je als gebruiker van media almaar meer nood hebt aan betrouwbare informatie, zijn verschillende media gestart met factcheckinitiatieven om nepnieuws tegen te gaan. De EU heeft zelfs enkele Russische staatszenders verboden bij ons uit te zenden, omdat ze herhaaldelijk onwaarheden verspreiden.

Maar eens de foute info in je hersenen is beland, is het lastig ze er weer uit te krijgen: dat heet het continued influence-effect. Als je iets leest, sla je het op, en ook als je daarna hoort dat het niet waar is, blijft het plakken in het brein.

1 De voorbije jaren is het een ware pest: fake news of nepnieuws.

a Bekijk het filmpje over nepnieuws. Beantwoord vervolgens de vragen.

b Wat betekenen de begrippen ‘misinformatie’ en ‘desinformatie’?

Desinformatie:Misinformatie:

c Waarom wordt deze misleidende beïnvloeding gebruikt?

Good to know

Clickbait

Nepnieuws wordt vooral verspreid om geld te verdienen. Hoe meer er op een artikel wordt geklikt, hoe meer geld de maker van dat artikel verdient dankzij de getoonde advertenties. Daarom ‘lokt’ hij de lezer met een sensationele kop of een pakkend beeld.

Deze foto van Na-Son Nguyen werd al vaak misbruikt om de aandacht van de lezer te trekken, buiten de wil van de fotograaf om.

De ene keer gaat het om Nepalese weeskinderen na de aardbeving in Nepal, de andere keer om twee oorlogskinderen uit Syrië. In werkelijkheid gaat het echter om een broertje en zusje uit Vietnam. Hun ouders waren gaan werken op de maïsvelden van de familie. Het meisje was bang voor de camera en werd getroost door haar broertje.

Naar: De Morgen

303THEMA4HOOFDSTUK8 ©VANIN

2 Hoe kom je erachter dat iets nepnieuws is?

Uiteraard moet je altijd kritisch kijken naar de informatie die je krijgt. Je moet als het ware een ‘onderzoeker’ zijn, of worden. Volg de stappen hieronder om nepnieuws te ontmaskeren.

a Bekijk de checklist waarmee je kunt achterhalen of een artikel juiste informatie bevat, of net bedoeld is om je te misleiden.

b Kies een document waarbij je twijfelt aan de correctheid van de informatie. Dat kan een artikel uit de krant of een tijdschrift zijn, maar ook een Facebookbericht, een tweet of tv-beelden.

c Vul de checklist aan op basis van het gekozen document. Duid voor elke stap aan of je het document betrouwbaar vindt of niet. Op de website Nieuws in de klas vind je extra tips bij de vragen.

d Welk gefundeerd besluit kun je vormen over je gekozen bericht?

Checklist voor nepnieuws

1 Is de titel juist gekozen?

Lees/beluister het hele bericht, niet enkel de titel of kop. Is de titel betrouwbaar, of is hij er enkel op gericht om de lezer/kijker te lokken? betrouwbaar niet betrouwbaar

2 Waar komt het artikel of het filmpje vandaan?

Wie is de afzender van het bericht? Bestaat deze persoon echt? Kijk bij websites altijd in de disclaimer of bij ‘over ons’. Staat de datum vermeld? betrouwbaar niet betrouwbaar

3 Is het een nieuwsbericht, een satire, een column of een opiniestuk?

Waarom heeft de maker deze tekst geschreven of het filmpje gemaakt? Voor wie? Welke (politieke, financiële of andere) belangen heeft de afzender? Speelt het document in op emoties?betrouwbaar niet betrouwbaar

4 Welke bronnen zijn gebruikt?

Baseert de maker zich op bronnen die hij vermeldt en die dus te controleren zijn? Worden er zaken weggelaten (vergelijk met een andere bron)? Baseert de maker zich op een autoriteit? Is er geen link naar de bron? Gebruik dan een zoekmachine om de bron op te zoeken. betrouwbaar niet betrouwbaar

5 Is het de hele waarheid en niets dan de waarheid? Nepnieuws kan wel degelijk waarheden bevatten. Hoe meer waarheid er in een bericht zit, hoe overtuigender het lijkt. Controleer of een bericht de hele waarheid bevat of enkel een selectie om een stelling te bewijzen. betrouwbaar niet betrouwbaar

6 Is het een interpretatie van een waarheid van iemand anders?

Zelfs feiten kunnen op verschillende manieren worden geïnterpreteerd. Daarom zijn ze nog nietbetrouwbaarfake. niet betrouwbaar

7 Zijn de gebruikte beelden betrouwbaar?

Bij nepnieuws wordt vaak gebruikgemaakt van een willekeurige afbeelding die er zomaar bijgeplakt is. Ook kunnen beeld en geluid worden gemanipuleerd waardoor de werkelijkheid wordtbetrouwbaarverdraaid. niet betrouwbaar

Naar: isdatechtzo.nl

304THEMA4HOOFDSTUK8 ©VANIN

Good to know

Beelden controleren?

Deepfake-technologie kan een beeld of geluid zo bewerken dat je iemand dingen kunt laten zeggen of doen, die hij of zij in werkelijkheid nooit gezegd of gedaan heeft. Nooit was de weg naar desinformatie en misleiding makkelijker en sneller!

Via Tineye Reverse Image Search kun je nagaan of een foto origineel is of bewerkt. Je kunt ook opsporen van welke bron de foto oorspronkelijk afkomstig is.

1 Echt nieuws of nepnieuws?

Het is de laatste jaren een pest: fake news of nepnieuws. Je wordt beïnvloed door mensen die je willen misleiden, omdat: —ze geld willen verdienen aan jou; —ze jou en de publieke opinie willen beïnvloeden.

2 Machtsmisbruik

Wie technologische kennis heeft en kapitaal om te investeren in beïnvloeding, kan macht uitoefenen op mensen. Machtsmisbruik vindt plaats wanneer iemand jou desinformeert of bewust misleidt.

3 Weerbaar zijn tegen desinformatie

Bij alle soorten info die je krijgt (beeld, krant, tijdschrift, sociale media, reclame …) moet je nagaan of het echte en waardevolle informatie is. Daarvoor kun je naar een aantal criteria kijken (zie checklist op p. 304).

Good to know

Emoties eerst

Volgens hoogleraar klinische neuropsychologie Margriet Sitskoorn van Tilburg University wordt nepnieuws vaak veel te simplistisch bekeken. Zij doet veel onderzoek naar desinformatie en schreef het boek HersenHack.

‘In de hersenen werkt nepnieuws niet eenvoudig’, vertelt ze. Dat desinformatie zo hardnekkig is, komt door allerlei psychologische mechanismen die op elkaar inwerken. Er springen drie belangrijke mechanismen uit.

—Het eerste mechanisme is de manier waarop mensen zijn voorgeprogrammeerd om emotionele informatie bij de verwerking voorrang te geven. Zo gauw nieuws ons emotioneel raakt, letten we meteen op. Smeuïg nieuws of angstaanjagend

Bronnen controleren 8.4 305THEMA4HOOFDSTUK8 ©VANIN

nieuws: informatie die daarop inspeelt, heeft een shortcut naar onze aandacht. Mensen die desinformatie verspreiden, maken daarvan gebruik.

—Het tweede mechanisme is dat we de hele tijd dingen proberen te begrijpen, zelfs al zijn ze nog niet helemaal begrijpelijk. ‘Dat is in een complexere wereld moeilijker geworden’, zegt Sitskoorn. Hoe zit het met corona, wat wil Poetin? Complexe vragen, waar geen eenduidig antwoord op bestaat. En dan nemen we de snelle weg: als we een verhaal horen dat aannemelijk klinkt, zijn we al geneigd het te geloven. Speelt het ook nog eens in op onze emoties, dan geloven we het nóg eerder. Het is makkelijker te begrijpen en te aanvaarden dat er een vooropgezet complot is dan dat er allerlei complexe zaken en factoren op elkaar inwerken die niet voorspelbaar of begrijpelijk zijn. ‘Wat je meteen kunt begrijpen, blijft makkelijker hangen’, zegt Sitskoorn.

—In een tijd van een ontsporende online stammenstrijd valt het derde mechanisme extra op: ons brein is er extreem op gericht om te bewijzen wat we toch al geloofden. ‘We zijn heel goed in het zoeken naar bewijzen bij wat we al dachten en heel slecht in het ontkrachten van aannames’, zegt Sitskoorn.

Bron: NRC

STAP 6 Welk digitaal dier ben jij?

In elke fase van je leven kun en moet je keuzes maken. Keuzes die veel belang kunnen hebben voor jou vandaag en in de toekomst. Kiezen betekent ook verliezen, dat wil zeggen dat je in het aanbod van al wat mogelijk is om te hebben of krijgen of kopen of doen … je bewust keuzes moet maken.

Wat doe jij om keuzes te maken in het aanbod van media? Hoe ga je daarbij om met de beïnvloeding door die media?

1 Welk digibeest ben je of wil je zijn?

Ben je een allesverslindend beest dat alles wil leren kennen, overal wil aan snuffelen? Of hou je je liever schuil in het struikgewas? Zet een kruisje bij het profiel dat jou het meest aanspreekt.

306THEMA4HOOFDSTUK8 ©VANIN
307THEMA4HOOFDSTUK8 ©VANIN

EUREKA!

Wat denk je nu over de breinbreker die we aan het begin van dit hoofdstuk formuleerden?

“Moet je je wapenen tegen beïnvloeding door de media?”

Forum

Duid aan waarmee je het nu eens bent. Is je mening veranderd?

Stellingen

1 Het vertrouwen in de berichtgeving op de sociale media is groot.

2 Het vertrouwen in de berichtgeving op de openbare media is groot.

3 Jongeren hebben begeleiding nodig in omgaan met media omdat ze nog niet sterk zijn in emotieregulatie en impulsbeheersing.

4 De informatievoorziening door de media is niet altijd betrouwbaar.

5 Sociale media zijn vooral bedoeld om te influencen en jongeren aan te zetten tot koopgedrag.

 

 

 

 

 

6 Groepsdruk is sterk, je moet stevig in je schoenen staan om je eigen weg te gaan in het socialemedialandschap.  

7 Er valt heel veel te leren via de media, ook via de sociale media.  

8 Niet iedereen weet hoe hij zijn privacy op sociale media moet beschermen.  

9 Sociale media brengen je in contact met de wereld.  

10 Via (sociale) media leer je gemakkelijker vrienden maken.  

11 Via bepaalde sociale media kun je zelf een mening vormen en die mening kenbaar maken aan anderen.

Wat is je antwoord op de breinbreker op basis van wat je als juist of fout aanduidde?

 

308THEMA4HOOFDSTUK8 ©VANIN

Levensstijl, generatie

1 Levensstijl

Een levensstijl is het geheel van manieren waarop mensen zich in het sociale leven presenteren (onder meer door taalgebruik, muziekkeuze, kledij, hobby’s …).

Mensen willen laten zien tot welke groep ze behoren en daardoor ook tot welke groep ze niet behoren. In de sociale psychologie herkent men twee doelstellingen van een levensstijl.

—Een levensstijl typeert je als lid van een bepaalde sociale klasse.

—Een levensstijl is een manier om je te onderscheiden van andere groepen.

2 Een generatie als sociale categorie

In de sociologie beschouwt men een generatie als (leef)tijdgenoten die met elkaar zijn verbonden door:

—Een gedeelde levensgeschiedenis

Jij en je klasgenoten hebben de voorbije 14 of 15 jaar dezelfde gebeurtenissen via tv en radio of via gesprekken aan tafel gehoord: het wereldnieuws, Belgische sportprestaties, muziekstijlen, rampen … Ook de opvoeding door je ouder(s) onderging de invloed van de tijd.

—Een gedeelde reactie op de tijdgeest

Naarmate je ouder wordt, zeker in je huidige ontwikkelingsfase, de adolescentie, zoek je uit waar de samenleving aan vernieuwing toe is. Je wilt erover discussiëren en toevoegingen aanbrengen aan je (organisatie)cultuur. Door spontane interacties met je leeftijdgenoten, versterken jullie de

—Egeneratievorming.en

gedeelde bestemming

Samen met leeftijdgenoten van een generatie ga je bijvoorbeeld op zoek naar talentontwikkeling, die het liefst collectief wordt beleefd. Er is ook een drang om er fysiek op een bepaalde manier uit te zien (kleding, haartooi …).

Soorten media en doelgroepen

1 Sociale media

In grote lijnen kunnen we de media in twee grote groepen indelen.

Oude media

Dat zijn de traditionele vormen van media, zoals gedrukte media, televisie en radio. De kijker of lezer heeft een veeleer passieve rol.

Nieuwe media

Dat zijn alle media die gebruikmaken van digitale technologie, alles dus wat via het internet wordt aangeboden. Zoals: e-mail, streaming-apps, digitaal aangeboden krantenartikelen, blogs, podcast … Bij de nieuwe media horen de sociale media

De sociale media zijn digitale media waarbij gebruikers zonder tussenkomst van een redactie de informatie op het medium interactief bepalen.

SYNTHESE
8.28.1 ↑ KENNISCLIP 309THEMA4HOOFDSTUK8 ©VANIN

2 Een doelgroep volgens de marketeers

Met een doelgroep bedoelt men in marketingtermen: een subgroep consumenten binnen een grotere groep consumenten.

Influencers – hypes en trends

1 Influencers

Influencers zijn personen die worden ingezet om via sociale media ons koopgedrag of onze mening, ons gedrag of levensstijl te beïnvloeden.

Je herkent de populariteit van influencers aan het aantal volgers dat ze hebben op bv. YouTube, Instagram of TikTok. Zoveel volgers, zoveel personen die naar hen luisteren en/of kijken. Zo worden de producten of diensten zoals zij die dragen of gebruiken ook door die anderen gebruikt.

2 Influencers bepalen trends, hypes, rages en modes

1→ Trend

Een trend gaat om een blijvende verandering in de samenleving. Bepaalde waarden en normen die voor langere tijd meegaan, met blijvende gevolgen.

2→ Hype

Een hype krijgt op een bepaald moment heel veel media-aandacht. Die verdwijnt echter snel. Een hype is iets dat dankzij inspanningen van de media als sensationeel wordt ervaren door het publiek. Weinigen kunnen eraan weerstaan.

3→ Rage

Een rage is een fenomeen dat tijdelijk populair is.

4→ Mode

Een mode is wat op een bepaald moment mooi wordt gevonden. Het wordt dan ook door velen gedragen. Dikwijls blijft het een stroming, ook als de hype of de trend is verdwenen.

Bronnen controleren

1 Echt nieuws of nepnieuws?

Het is de laatste jaren een pest: fake news of nepnieuws. Je wordt beïnvloed door mensen die je willen misleiden, —zomdat:e geld willen verdienen aan jou; —ze jou en de publieke opinie willen beïnvloeden.

2 Machtsmisbruik

Wie technologische kennis heeft en kapitaal om te investeren in beïnvloeding, kan macht uitoefenen op mensen. Machtsmisbruik vindt plaats wanneer iemand jou desinformeert of bewust misleidt.

3 Weerbaar zijn tegen desinformatie

Bij alle soorten info die je krijgt (beeld, krant, tijdschrift, sociale media, reclame …) moet je nagaan of het echte en waardevolle informatie is. Daarvoor kun je naar een aantal criteria kijken (zie checklist op p. 304).

8.48.3 310THEMA4HOOFDSTUK8 ©VANIN

Bordschema

Mechanismen van beïnvloeding via de nieuwe media

1 Een levensstijlTypeertje als lid van een bepaalde sociale klasse Een manier om je te onderscheiden van anderen

2 Een tijdgeestElketijd: bepaalde groepswaarden en normen Ontstaat onder invloed van bepaalde gebeurtenissen

3 Een generatieIseensociale categorie

Duurt 15 jaar (sociologie)

Beïnvloedt een volgende tijdgeest

• Een gedeelde levensgeschiedenis

• Een gedeelde reactie op een tijdgeest (basis voor nieuwe tijdgeest)

• Een gedeelde bestemming

4 Tertiaire socialisatie: mechanismen van beïnvloeding Gebeurt via media

• Oude media

• Nieuwe media waaronder sociale media = gebruikers bepalen interactief het medium zonder redactie door anderen Invloed van marketeers op sociale media

• Gebruiken jongeren als consumentendoelgroep Onderzoek naar voor- en nadelen die jongeren ervaren Invloed van influencers: bepalen mee een trend, een hype, een rage, een mode

5 Weerbaar zijn tegen nepnieuws DesinfMisinformatieormatie

311THEMA4HOOFDSTUK8 ©VANIN
©VANIN
THEMA EEN GPS VOOR ONZE WERELD VERANDERINGIN 5 313THEMA5 ©VANIN

HET COLLECTIEF OF LIEVER HET INDIVIDU?

WAAROVER GAAT DIT HOOFDSTUK?

Zoals we zagen in hoofdstuk 7 zijn we allemaal lid van kleinere of grotere groepen. Het lidmaatschap van sommige groepen kun je niet kiezen, want je wordt in die groep geboren en/of groeit erin op. Soms kies je zelf wel bewust om wel of niet deel uit te maken van bepaalde groepen.

Van één grote groep zijn we hoe dan ook allemaal lid: de samenleving. Typisch voor een samenleving is dat er vaak veel verandert. Waarom en hoe komen die veranderingen er? En moeten we ons daar altijd aan aanpassen? Zijn er positieve veranderingen voor het individu bij? Of negatieve? Gelden die ook voor de meerderheid van de samenleving?

Hoe kunnen we ervoor zorgen dat iedereen een waardevolle plaats kan krijgen of behouden in de samenleving die evolueert?

In dit hoofdstuk en in het volgende hoofdstuk kijken we welke veranderingen we kunnen waarnemen. We analyseren de maatschappelijke veranderingen rond individualisering en collectiviteit. We bekijken ook hoe we omgaan met veranderingen, welke invloed ze hebben op andere aspecten van de samenleving en wat hun impact is op gelijke kansen voor iedereen.

WAT LEER IK IN DIT HOOFDSTUK?

Vink aan wat je in de loop van dit hoofdstuk hebt geleerd.

Ik kan in opgegeven casussen argumenteren hoe mensen door sociale vergelijking zich als individu sterker en beter willen voordoen dan anderen.

Ik kan transformatie van de samenleving in verband brengen met wijzigende verhoudingen tussen krachtvelden in de samenleving.

Ik kan aantonen dat door sociale vergelijking de individualisering van de samenleving

Iktoeneemt.kansociologische mechanismen aangeven die individualisering van de samenleving kunnen verklaren.

BEGRIPPEN

individualisering – individualisme – collectivisme – transformatie – opwaartse vergelijking –neerwaartse vergelijking

HOOFDSTUK 9
314THEMA5HOOFDSTUK9 ©VANIN

INTRO

Tijden veranderen, manieren van samenleven veranderen mee. Veranderingen in hoe we met elkaar samenleven zijn in grote lijnen terug te brengen tot hoe we onszelf een plaats willen geven in die samenleving, ofwel met een sterke nadruk op het individu, ofwel met de nadruk op de groep, het collectief. Ben ik, met mijn belangen, de norm? Of is de samenleving, met gemeenschappelijke belangen, de norm?

In dit hoofdstuk stellen we een aantal vragen om na te gaan welk systeem vandaag in de huidige westerse samenleving kenmerkend is voor ons gedrag. We gaan na of dit altijd zo was. Wat is er zo veranderd in Vlaanderen de laatste zestig jaar? In welke richting is er veranderd: hechten we steeds meer aan het eigen belang, of meer aan het groepsbelang?

1

Stel dat je wilt verhuizen naar het buitenland. In welk land zou je vandaag willen wonen? Ga je naar een land waar het individuele belang de norm is? Of naar een land waar vooral het belang van de groep de leidraad is die mensen gebruiken om met elkaar om te gaan?

Kies drie landen waar je wel wilt wonen en drie waar je niet wilt wonen vanwege de manier waarop mensen er met elkaar omgaan. Geef telkens twee argumenten die iets zeggen over hoe de mensen er met elkaar omgaan. ‘Het is daar altijd mooi weer’ is geen geldig argument …

315THEMA5HOOFDSTUK9 ©VANIN

Forum

Ik wil wonen in …

BREINBREKER

In dit hoofdstuk zul je in drie stappen een antwoord formuleren op deze breinbreker:

“Beschouwen we onszelf als individuen in de samenleving?

Of als leden van een groep die de samenleving is?”

Ik wil helemaal niet wonen in … Waarom? 60 910

Hoe denk jij over manieren van samenleven? Situeer jezelf op de as.

In welk segment bevind jij je? Neig je eerder naar het groepsbelang of eerder naar het individuele belang?

Doe dat nadat je voor jezelf een antwoord gaf op de volgende vragen:

1 Wat zeg je als er iemand onverwachts op bezoek komt?

• ‘Oké, ik pas me wel aan, morgen komt er nog een dag.’

• ‘Het komt nu niet goed uit, mijn agenda zit vol.’

2 Met welke verwachting hebben je ouders je opgevoed?

• Dat wat jij wilt doen met je leven belangrijker is dan contact met je familieleden.

• Dat je altijd in contact moet blijven met je familieleden zoals je grootouders, ooms en tantes, ook als dat voor jou niet goed uitkomt.

Land Waarom? Land
groepsbelang eigenbelang 30
316THEMA5HOOFDSTUK9 ©VANIN

PARCOURS

STAP 1 Oei, maatschappelijke verandering! Wat doet het met een mens?

‘Het wordt nooit meer zoals vroeger’, zei oma. ‘De wereld moet echt rechtvaardiger worden,’ zei de spijbelende klimaatbetoger, ‘wij vechten voor een betere toekomst en niet alleen voor het milieu.’ ‘Het gaat allemaal veel te vlug, waarvoor is dat nodig? En voor wie?’ zei pa, ‘wie kan nog volgen? Ouderen en kansarmen, maar ook sommige jongeren haken af. Vooral voor de jongeren in economisch achtergestelde gebieden is vooruitgang geen zegen.’

Hoewel we allemaal houvast willen in hoe we met elkaar kunnen samenleven, is verandering een basiskenmerk van elk sociaal leven. Samenlevingen veranderen voortdurend. Samenlevingen transformeren o.m. als gevolg van economische ontwikkelingen, politieke en militaire conflicten, bevolkingstoename of -daling, natuurrampen … Sommige sociologen beschouwen elke verandering als een sociale verandering.

1 Welke veranderingen kun je afleiden uit de fotoduo’s?

Circa Circa Circa
1955 Circa 1900
2020
2020
317THEMA5HOOFDSTUK9 ©VANIN

Ik of de massa?

We doen allemaal ons best om een eigen identiteit te hebben, en die ook te tonen. Dat lukt velen wel aardig. Maar telkens is er die spanning tussen enerzijds ons socialiseren als lid van een groep en anderzijds de tijdgeest volgen en individualiseren, uniek zijn.

Mensen blijken zich voortdurend te vergelijken met anderen. We willen blijkbaar weten wat onze plaats is in een sociale rangorde.

In de huidige tijdgeest groeit in onze westerse wereld de drang om uniek te zijn. We hebben in hoofdstuk 8 al verkend hoe de (sociale) media ons daarin sterk beïnvloeden. Maar ook in de opvoeding zie je het almaar meer. Hoe minder kinderen er zijn per gezin hoe belangrijker dat (unieke) kind is. De voornaam die ouders aan hun kind geven, toont al aan hoe uniek hun kind is. Als er op het einde van het jaar lijstjes opduiken met populaire namen en blijkt dat die speciale naam toch niet zo uniek is, wordt er naar nog uniekere namen gezocht. Desnoods verzinnen ouders zelf een naam.Ook

2 Het kind een unieke naam geven: is dat goed voor de ouders of voor het kind? Reflecteer met twee medeleerlingen over de stelling: Een unieke naam geven aan een kind kan schade toebrengen aan dat kind. Formuleer twee argumenten voor en twee argumenten tegen die stelling.

in wat de digitale platformen ons willen doen kopen, zit dat zoeken naar iets unieks. Met gouden schoenen voel je je uniek, tot je op straat iemand met dezelfde schoenen ziet lopen. Sommigen noemen dat ‘het uniform van de tijdgeest’. Enerzijds willen jongeren zich als redelijk uniek presenteren maar anderzijds hebben ze de bevestiging van de groep nodig. Een beetje gelijkheid in stijl kan jongeren daarbij helpen.

3 Duid aan op welke gebieden jij iets echt voor jezelf, voor jou alleen wilt hebben. Domein Wat kies ik? Wat kiest de massa? 1 Kleding 2 Muziek 3 Sport 4 Taalgebruik 5 Internetgebruik 6 Voeding 7318THEMA5HOOFDSTUK9 Ik? ... ... Of de massa? ©VANIN

Good to know

X Æ A-12 en Exa Dark Sideræ Musk

Wie doet beter in de keuze van een unieke voornaam? Tesla-baas Elon Musk heeft al een zoontje samen met zijn vrouw Grimes: X Æ A-12 (roepnaam X). Toen een meisje geboren werd – via een draagmoeder –bedachten ze weer iets unieks: Exa Dark Sideræ.

Ook Vlamingen kiezen steeds vaker een naam voor hun kinderen die afwijkt van de namen uit hun omgeving. Je grootouders kregen dikwijls namen van hun grootvader of -moeder, oom of tante. In de huidige tijdgeest van individualisering hebben steeds meer kinderen unieke, soms zelfbedachte namen. Ouders kiezen in nog maar één op de twaalf gevallen een naam uit het lijstje met de tien populairste namen. In de jaren dertig en veertig had tegen de veertig procent van de kinderen een naam uit de top 10. De grootste verschuiving vond plaats tussen 1955 en 1975. De laatste jaren gaat het minder snel.

In de huidige tijdgeest komt het er blijkbaar op aan je persoontje/individu zo goed mogelijk in beeld te brengen, je uiterlijk, je prestaties, je meningen … De sociaalpsycholoog Leon Festinger onderzocht dat al in de jaren 1950. Hij vatte zijn onderzoek samen in de sociale vergelijkingstheorie. Festinger ontdekte dat we een oordeel vormen over onszelf door onszelf met anderen te vergelijken. Dat doen we als we ons onzeker voelen over onszelf of onze capaciteiten en opinies ... Of als we een gebrek aan 'objectieve' informatie hebben. Sommigen steken er veel energie in om een betere versie van zichzelf te kunnen tonen aan anderen.

1 Sociale media versus realiteit

a Bekijk het filmpje. Welk gedrag herken je in de voorbeelden? Het filmpje werd gemaakt door een anti-pestorganisatie (Ditch the Label – Gooi het label weg/Weg met het label). De organisatie is actief in de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Mexico. Op basis van de sociale vergelijkingstheorie nemen mensen vrij gemakkelijk meningen en gedrag over. Door jezelf te vergelijken met anderen pas je je soms aan aan wat anderen oké vinden. Zo hoef je zelf niet bewust te zoeken naar informatie waarom je van mening of gedrag moet veranderen.

STAP 2 Sociaalpsychologen: we vergelijken ons met anderen. Vermoeiend soms!
319THEMA5HOOFDSTUK9 ©VANIN

1→ Beschrijf met drie van de voorbeelden uit het filmpje hoe de ‘perfecte’ levens op socialemediafoto’s vaak worden vervalst en totaal verschillen van de realiteit.

2→ Hoe willen de personages gezien worden door hun volgers en wat is de werkelijkheid achter de posts?

Personage

Hoe wil het personage gezien worden?

Wat is de achterwerkelijkheiddeposts?

b Opwaarts en neerwaarts vergelijken: we kijken altijd of we het beter of slechter doen dan anderen. Volgens Festinger (1954) maken mensen twee soorten vergelijkingen. Noteer hoe jij ook soms wel eens gebruikmaakt van die ‘techniek’.

Bijvoorbeeld: Je geeft 25 euro voor een goed doel. Je vergelijkt jezelf met een vriend die 10 euro geeft en voelt jezelf de betere. Tot je hoort dat een klasgenoot 50 euro geeft! Oei, was je toch iets te gierig?

Wat doe jij?

Opwaarts vergelijken

Wanneer mensen een beter beeld van zichzelf willen krijgen, vergelijken ze zich met iemand die in hun ogen beter af is. Ze spiegelen zich aan een ideaalbeeld. (Dit werkt alleen als de afstand tussen de persoon en het ideaalbeeld niet té groot is).

Voorbeeld: Je volgt influencers (zie hoofdstuk 8)/rolmodellen.

Neerwaarts vergelijken

Om voor zichzelf te bevestigen dat ze niet zo slecht bezig zijn, vergelijken mensen zich met iemand die het volgens hen minder goed doet.

Dat krikt hun zelfbeeld op.

Voorbeeld: Je volgt op Instagram iemand die wat zwaarder is. Dat voelt goed.

321
320THEMA5HOOFDSTUK9 ©VANIN

VIP

De Amerikaanse sociaalpsycholoog Leon Festinger (1919-1989) is bekend voor een aantal inzichten. Vooral zijn sociale vergelijkingstheorie (social comparison theory) is interessant: mensen beoordelen zichzelf voornamelijk door zichzelf met anderen te vergelijken.

In het vijfde jaar Humane wetenschappen verkennen we een andere theorie van Festinger: de theorie over cognitieve dissonantie. Dat gaat over het spanningsgevoel dat we soms hebben wanneer ons handelen, ons gedrag niet overeenkomt met wat we erover denken. (Bijvoorbeeld: roken is ongezond, dat weten ook de rokers, maar ze ervaren een gevoel van cognitieve dissonantie.) Come and see next year …

1 Uit de sociale psychologie

De sociale vergelijkingstheorie:

—Het is een onderzoek door de sociaalpsycholoog Leon Festinger in de jaren 1950.

—We beoordelen onszelf en willen voldoende informatie over onszelf.

—Die informatie zoeken we o.m. door ons te vergelijken met anderen: zijn we beter of niet?

—Vaak gaan we ons ernaar gedragen: door aan te sluiten bij een groep waarnaar we opkijken en door afstand te nemen van de groep met wie we het liefst niet willen vergeleken worden.

2 Opwaartse en neerwaartse vergelijking

Opwaartse vergelijking

Wanneer mensen een beter beeld van zichzelf willen krijgen, vergelijken ze zich met iemand die in hun ogen beter af is. Ze spiegelen zich aan een ideaalbeeld.

Neerwaartse vergelijking

Om voor zichzelf te bevestigen dat ze niet zo slecht bezig zijn, vergelijken mensen zich met iemand die het volgens hen minder goed doet. Dat krikt hun zelfbeeld op.

321THEMA5HOOFDSTUK9 ©VANIN

STAP 3 Sociologen analyseren samenlevingen: collectivisme en individualisme

Naast de psychologische neiging om onze identiteit te tonen als iets unieks bestaat er sinds een vijftigtal jaar de sociologische tendens om voor onszelf als individu een plaats in de samenleving op te eisen en ons minder te profileren als lid van een groep.

Dat proces noemen we het individualiseringsproces. Sociologen noemen de huidige, westerse wereld een geïndividualiseerde wereld.

Good to know

Collectivisme versus individualisme

Onderzoekers die de cultuur van waarden en normen in een samenleving onderzoeken (cultuursociologen) concluderen dat er eigenlijk ook maar twee sociale systemen bestaan, twee manieren waarop mensen met elkaar om kunnen gaan: een collectivistische manier of een individualistische manier. Elk met hun eigen gradaties, want een samenleving kan individualistisch evolueren en toch collectivistische maatregelen nemen (denk maar aan belastingen betalen voor de gemeenschap).

Op de voorstelling van de landen in de wereld hieronder kun je aflezen in welke mate de mensen in die landen een individualistische manier van denken hebben in hoe ze met elkaar omgaan (er wordt veel belang gehecht aan de eigen identiteitsontwikkeling) en in welke mate ze een collectivistische cultuur hebben in de omgang met elkaar (er wordt veel belang gehecht aan conformisme).

Zo worden de Verenigde Staten een individualistische samenleving genoemd. Het denken over de samenleving steunt op een onafhankelijk zelfbeeld. Er wordt veel belang gehecht aan de persoonlijke kenmerken van het individu, aan zijn verlangens en realisaties.

Kaart gebaseerd op het werk van Geert Hofstede rond culturele dimensies
322THEMA5HOOFDSTUK9
©VANIN

1 Welk samenlevingsmodel is overheersend: een collectivistisch of een individualistisch model?

a Situeer de casussen binnen een collectivistisch of een individualistisch denken.

Welke casus? Eigen voorbeeld

Collectivisme = we beoordelen ‘het goede’ vanuit het oogpunt van de groep.

Casus: Individualisme = we beoordelen ‘het goede’ vanuit het oogpunt van het individu. Casus:

Casus Obamacare pro In 2012 wilde de toenmalige Amerikaanse (democratische) president Obama de zorgverzekeringswet laten stemmen. Die wet schrijft onder meer voor dat er een verplichte ziekte- en zorgverzekering komt voor de 32 miljoen Amerikanen die voorheen onverzekerd door het leven gingen. Wie zich niet verzekert, moet een boete betalen. Het Hooggerechtshof hield dit cruciale gedeelte van de 'Obamacare', zoals Obama's zorgwet wordt genoemd, overeind. (…) De wet moest in 2014 in werking treden.

3

Casus deelsteps

Deelsteps werken volgens een free floatingprincipe: ze kunnen in principe overal achtergelaten worden, waarna een volgende gebruiker ze via een app op het spoor kan komen. In beide steden, Brussel en Antwerpen, werden de voorbije maanden dropzones aangelegd, waarbij gebruikers vriendelijk worden verzocht om hun steps daarin achter te laten.

Casus reclame ‘Vreemd,’ zei ma gisteren toen ze het reclameboekje kreeg van haar favoriete schoonheidsproducten, ‘die weten precies wat ik meestal koop. Op de voorpagina van het boekje staat de laatste tijd altijd een van de twee producten die ik koop bij hen. En altijd met een korting.’ ‘Dat is artificiële intelligentie, ma,’ zei haar dochter, ‘elke consument krijgt die informatie op basis van zijn individuele koopgedrag. Reclame op maat van de consument.’

Casus Obamacare contra Bij Obama's republikeinse tegenstanders was het verzet tegen de nieuwe zorgwet heel groot. De republikeinse presidentskandidaat Mitt Romney heeft het terugdraaien van de Obamacare tot speerpunt van zijn electorale campagne gemaakt. Ongeveer de helft van de Amerikaanse bevolking is tegenstander van de nieuwe wet. Een meerderheid van de Amerikanen vond namelijk dat iemand die ongezond leeft maar voor zijn eigen ziekteverzekering moet opdraaien en zich privé moet laten verzekeren. De samenleving moet niet betalen voor de ongezonde levensstijl van mensen.

4

1 2 5

Casus deelsteps Vilvoorde Vilvoorde wil iets doen aan de overlast van deelsteps en deelfietsen in de stad. Heel wat mensen laten ze zomaar achter. En dat tot groot ongenoegen van het stadsbestuur, dat nu een reglement opmaakt. Vilvoorde heeft dan ook een reglement opgemaakt dat vanaf 1 maart in werking treedt. ‘Daarin staat waar de deelfietsen en -steps achtergelaten mogen worden’, legt de schepen uit. ‘Maar er zal ook duidelijk in staan hoeveel deelsystemen er in onze stad mogen komen, in welke straten het verboden is om met steps te rijden ...’ Wie zich niet aan de regels houdt, kan een boete krijgen.

323THEMA5HOOFDSTUK9 ©VANIN

Casus vaccinatie, versie Jolan ‘Wat een verschil met onze samenleving’, zei Jolan toen hij in het nieuws zag hoe in China met vaccinatie wordt omgegaan. ‘In de stad Chuxiong moet iedereen die 18 jaar of ouder is minstens één inenting hebben gehad voor 23 juli. Wie dat niet doet, wordt verbannen uit publieke plekken. Een maand later zijn twee doseringen verplicht. In de regio Tianhe krijgen ambtenaren geen salaris meer als ze voor 20 juli nog niet gevaccineerd zijn. Dat zou hier eigenlijk best ook wel gemogen hebben bij de eerste golf.’

Casus vaccinatie, versie Jolien ‘Geef mij maar ons landje’, zei Jolans protesterende zus Jolien. ‘Ieder zijn mening! Ik heb het recht om voor mijn eigen leven en lichaam op te komen; daar heeft niemand iets aan te zeggen.’

b De tendens naar individualisering is sterk in onze westerse wereld. Met individualisering bedoelt men: de ontwikkeling in de samenleving waarbij het individu en zijn behoeften meer centraal komen te staan. Hierbij wordt een individueel persoon niet langer beschouwd als een lid van een groter geheel (zoals een gezin of de maatschappij), maar ligt het accent op die persoon als zelfstandig en zelfbepalend wezen.

Kun je in je omgeving de kenmerken herkennen van dat individualiseringsproces?

Het belang van het individu neemt toe … Voorbeelden

… door zelfstandigheidmeer en zelfbepaling.

De mogelijkheid om te zoeken naar seksuele identiteit en voorkeur

Herken jij dit in jouw leven?

… door steeds meer keuzevrijheid, mogelijkheden.individuele

In de vrije tijd, in de studiekeuze, in waar en wat je wilt eten: keuze te over in de westerse wereld (sushi, hamburger, pizza, Chinees, vegan …)

… door steeds verantwoordelijkheid.meer

Kiezen is soms ook verliezen. Door toenemende privatisering hebben je ouders meer keuzes maar ook meer eigen verantwoordelijkheid om bv. hun wettelijk pensioen aan te vullen, een vindenelektriciteitsleveranciergepastete…

6
7
324THEMA5HOOFDSTUK9 ©VANIN

c De Nederlandse organisatiepsycholoog Geert Hofstede (1928-2020) analyseerde beide samenlevingen, de individualistische en de collectivistische. Hij vond een aantal kenmerken. Markeer de kenmerken die jij bij jezelf ervaart.

Verschillen tussen individualistische en collectivistische samenlevingen Individualistisch Collectivistisch

1 Kinderen leren denken in de ‘ik’-vorm.Kinderen leren denken in de ‘wij’-vorm.

2De communicatie is vaak helder en direct.De communicatie is meestal indirect.

3Een misstap leidt tot schuldgevoel en verlies van zelfrespect.

4 De verhouding werkgever-werknemer wordt gezien als een contract tussen beide partijen.

5Management betekent leiding geven aan individuen.

6Besluiten worden door afgevaardigden ter plekke genomen.

Een misstap leidt tot schaamte en gezichtsverlies voor jezelf en de groep.

De verhouding werkgever-werknemer wordt gezien als een morele band, als een familieband.

Management betekent leiding geven aan groepen.

Een afgevaardigde overlegt over een besluit met de thuisbasis.

7Mensen nemen zelf de verantwoordelijkheid.Mensen dragen als groep de verantwoordelijkheid.

8De taak gaat voor persoonlijke relaties.Persoonlijke relaties gaan voor de taak.

9Individuele zelfstandigheid is het ideaal.Vaderlandsliefde is het ideaal.

10 Men gaat met zijn tweeën, alleen of met het gezin op vakantie.

Men gaat met de groep op vakantie, of met de familie.

Bron: Allemaal andersdenkenden, Geert Hofstede en Gert Jan Hofstede Over de grenzen van cultuur en management, Fons Trompenaars en Charles Hampden-Turner

d Sta even stil bij de gevolgen van de individualisering. Lees de onderstaande tekst. Herken je in je omgeving, bij familie en vrienden de gevaren waarover de tekst gaat?

‘Vroeger kenden mensen in een dorp of straat elkaar, zonder dat ze er iets voor hoefden te doen. Dat werkte soms verstikkend, maar het creëerde ook een soort van gegeven geborgenheid. Die automatische, haast organische sociale verbanden waarin we een halve eeuw geleden leefden, zijn voorgoed verdwenen. We kregen er een doorgedreven individualisering voor in de plaats.’

‘In de huidige, prestatiemaatschappijneoliberalekrijgen sociale

verbanden een bijna instrumenteel karakter. Het individu en de zelfontplooiing staan bovenaan onze waardenladder. Relaties met anderen lijken zo alleen nog van strategisch belang. Hoe kan de andere bijdragen tot mijn persoonlijk succes?’

Bron: Sociaal.net, Achtergrond, verhalen en opinie voor sociale professionals

325THEMA5HOOFDSTUK9 ©VANIN

Collectivisme en individualisme

1 Uit de sociologie

—Sociologen stellen sinds de jaren 1950 een individualiseringsproces vast.

—Ze noemen de huidige, westerse wereld een geïndividualiseerde wereld.

—Ze leiden dat af uit de manier waarop individuen zich plaatsen tegenover de groep, het collectief.

2 Collectivisme

Dit zijn kenmerken van collectivisme

—Als je collectivistisch ingesteld bent zul je o.m. iets als goed of slecht beoordelen vanuit het oogpunt van de groep. De groep zorgt voor het individu. Bijvoorbeeld: roken op de trein is wettelijk verboden want het is niet goed voor de gezondheid van alle treingebruikers.

—Het groepsbelang gaat voor op het individuele belang.

3 Individualisme

Dit zijn kenmerken van individualisme

—Als je individualistisch ingesteld bent of denkt, beoordeel je wat goed of slecht is vanuit het standpunt van het individu. Van mensen wordt verwacht dat ze verantwoordelijkheid nemen voor Bijvoorbeeld:zichzelf.rokenwordt niet algemeen verboden, boven de 18 jaar mag je rookwaren kopen. Dus beslist ieder voor zichzelf of hij of zij wel of niet rookt; men zorgt zelf voor de eigen gezondheid.

4 Individualisering

Met het proces van individualisering van een samenleving bedoelt men: ‘De ontwikkeling in de samenleving waarbij het individu en zijn behoeften meer centraal komen te staan. Hierbij wordt een individueel persoon niet langer beschouwd als lid van een groter geheel (zoals een gezin of maatschappij), maar ligt het accent op die persoon als zelfstandig en zelfbepalend Bron:wezen.’Historiek. Online geschiedenismagazine

5 Individualiseringsproces

Dit zijn kenmerken van het individualiseringsproces.

—Het individu krijgt meer zelfstandigheid en zelfbepaling.

—Het individu krijgt steeds meer keuzevrijheid, individuele mogelijkheden.

—Het individu krijgt steeds meer verantwoordelijkheid.

9.2 326THEMA5HOOFDSTUK9 ©VANIN

EUREKA!

Wat denk je nu over de breinbreker die we aan het begin van dit hoofdstuk formuleerden? onszelf als individuen in de samenleving? als leden van een groep die de samenleving

Forum

1 Op welke manier wil jij graag samenleven?

1 Een collectivistische manier van samenleven Een individualistische manier van samenleven

2 Waar moet zo’n samenleving dan aan beantwoorden? Hoe wil je dat zo’n samenleving eruitziet? Noteer telkens twee kenmerken.

“Beschouwen we
Of
is?”
  2
 
Op het gebied van onderwijs Op21 het gebied van bejaardenzorg Op21 het gebied van … Op21 het gebied van … 21 327THEMA5HOOFDSTUK9 ©VANIN

SYNTHESE

De sociale vergelijkingstheorie

1 Uit de sociale psychologie

De sociale vergelijkingstheorie:

—Het is een onderzoek door de sociaalpsycholoog Leon Festinger in de jaren 1950.

—We beoordelen onszelf en willen voldoende informatie over onszelf.

—Die informatie zoeken we o.m. door ons te vergelijken met anderen: zijn we beter of niet?

—Vaak gaan we ons ernaar gedragen: door aan te sluiten bij een groep waarnaar we opkijken en door afstand te nemen van de groep met wie we het liefst niet willen vergeleken worden.

2 Opwaartse en neerwaartse vergelijking

Opwaartse vergelijking

Wanneer mensen een beter beeld van zichzelf willen krijgen, vergelijken ze zich met iemand die in hun ogen beter af is. Ze spiegelen zich aan een ideaalbeeld.

Neerwaartse vergelijking

Om voor zichzelf te bevestigen dat ze niet zo slecht bezig zijn, vergelijken mensen zich met iemand die het volgens hen minder goed doet. Dat krikt hun zelfbeeld op.

Collectivisme en individualisme

1 Uit de sociologie

—Sociologen stellen sinds de jaren 1950 een individualiseringsproces vast.

—Ze noemen de huidige, westerse wereld een geïndividualiseerde wereld.

—Ze leiden dat af uit de manier waarop individuen zich plaatsen tegenover de groep, het collectief.

2 Collectivisme

Dit zijn kenmerken van collectivisme

—Als je collectivistisch ingesteld bent zul je o.m. iets als goed of slecht beoordelen vanuit het oogpunt van de groep. De groep zorgt voor het individu.

Bijvoorbeeld: roken op de trein is wettelijk verboden want het is niet goed voor de gezondheid van alle —Hettreingebruikers.groepsbelang gaat voor op het individuele belang.

3 Individualisme

Dit zijn kenmerken van individualisme.

—Als je individualistisch ingesteld bent of denkt, beoordeel je wat goed of slecht is vanuit het standpunt van het individu. Van mensen wordt verwacht dat ze verantwoordelijkheid nemen voor zichzelf.

Bijvoorbeeld: roken wordt niet algemeen verboden, boven de 18 jaar mag je rookwaren kopen. Dus beslist ieder voor zichzelf of hij of zij wel of niet rookt; men zorgt zelf voor de eigen gezondheid.

9.29.1 KENNISCLIP↑ 328THEMA5HOOFDSTUK9 ©VANIN

4 Individualisering

Met het proces van individualisering van een samenleving bedoelt men: ‘De ontwikkeling in de samenleving waarbij het individu en zijn behoeften meer centraal komen te staan. Hierbij wordt een individueel persoon niet langer beschouwd als lid van een groter geheel (zoals een gezin of maatschappij), maar ligt het accent op die persoon als zelfstandig en zelfbepalend wezen.’

Bron: Historiek. Online geschiedenismagazine

5 Individualiseringsproces

Dit zijn kenmerken van het individualiseringsproces.

—Het individu krijgt meer zelfstandigheid en zelfbepaling.

—Het individu krijgt steeds meer keuzevrijheid, individuele mogelijkheden. Het individu krijgt steeds meer verantwoordelijkheid.

Bordschema

Het collectief of het individu?

1 Sociale psychologie: sociale vergelijking Wat?

• Het individu vergelijkt zich met anderen. Wanneer?

• Op zoek zijn naar eigen identiteit

• Als er weinig – objectieve – informatie is over onszelf Hoe?

• Opwaartse vergelijking

• Neerwaartse vergelijking

2 Sociologie: het Collectivisme=individualiseringsprocesHetgoede…vanuithetoogpunt van de groep Individualisme= vanuit het oogpunt van het individu

Individualiseringsproces = het individu krijgt meer: zelfstandigheid en zelfbepaling, vkeuzevrijheid,erantwoordelijkheid.

329THEMA5HOOFDSTUK9 ©VANIN

EEN WERELD IN VERANDERING

Tijdens de COVID-19-pandemie werd geregeld gezegd en geschreven dat de wereld er na en door corona anders zou uitzien. Zo zouden mensen bijvoorbeeld minder individualistisch worden en opnieuw meer collectief gaan denken. Je zag het immers al in de grote solidariteit die mensen toonden met o.m. het verpleegkundig personeel.

De wereld is niet alleen tijdens een pandemie, maar permanent in verandering. Sommige veranderingen blijken voorbijgaande modes of hypes te zijn, veeleer oppervlakkig van aard. Andere zijn blijvend van aard en zorgen voor echte verandering in de samenleving die zich uit in een gewijzigde manier van ons te organiseren, te werken, te ontspannen, te denken over de toekomst of over gelijkenissen en verschillen tussen mensen …

In dit hoofdstuk analyseren we hoe twee maatschappelijke veranderingen het samenleven in onze westerse wereld hebben beïnvloed: emancipatiebewegingen en de secularisering van de samenleving. Net als in hoofdstuk 9 kunnen we ons vragen stellen bij die veranderingen.

WAAROVER GAAT DIT HOOFDSTUK? 1 Formuleer enkele bedenkingen bij de onderstaande fotoduo’s.
Circa 1960 Circa 1960 Circa 2020 Circa 2020 HOOFDSTUK 10
330THEMA5HOOFDSTUK10 ©VANIN

WAT LEER IK IN DIT HOOFDSTUK?

Ik kan de transformatie van de samenleving in verband brengen met wijzigende verhoudingen tussen krachtvelden in de samenleving.

Ik kan het ontstaan van emancipatiebewegingen analyseren.

Ik kan aantonen hoe secularisering bijdroeg tot de ontzuiling van de samenleving.

Ik kan aantonen hoe de arbeidsverdeling tussen mannen en vrouwen wijzigde de laatste halve eeuw. En nog blijft wijzigen.

BEGRIPPEN

emancipatiebewegingen – secularisering – arbeidsverdeling

Vink aan wat je in de loop van dit hoofdstuk hebt geleerd.
331THEMA5HOOFDSTUK10©VANIN

INTRO

Veranderingen in de samenleving kunnen ontstaan door een wijzigende tijdgeest die duurzame veranderingen oplevert. Ze kunnen ook ontstaan door technische evoluties die de arbeid anders laten verlopen, of door …

1Op deze foto’s zijn twee veranderingen zichtbaar. Schrijf een tekst over de gevolgen die jij op lange termijn voor de samenleving verwacht. Bewaar je tekst tot je het secundair onderwijs verlaat. Benieuwd of je inschatting klopt met de langetermijnimpact van deze veranderingen op het samenleven.

BREINBREKER

In dit hoofdstuk zul je in twee stappen een antwoord formuleren op deze breinbreker: “De wereld verandert door je voorbeeld, niet door je mening.”

Forum

Het citaat hierboven is van de Braziliaanse schrijver Paulo Coelho (1947).

In dit hoofdstuk gaat het over veranderingen die de laatste vijftig jaar de westerse wereld zoals we die nu kennen, drastisch hebben gewijzigd. Zo drastisch dat je overgrootouders, mochten ze even kunnen terugkeren, onze huidige samenleving niet meer zouden herkennen. Die veranderingen zijn het werk van mensen die niet enkel een mening hebben, maar die vooral een voorbeeld zijn voor anderen, die anderen vanuit een overtuiging beïnvloeden door hun gedrag.

Gaat dat op voor de mensen in de tabel hieronder die de samenleving willen veranderen, hebben zij door hun gedrag, door wat ze doen en organiseren een impact op de samenleving? Of zijn het vooral hun meningen die ze via woorden vertolken die een impact hebben?

1 Greta Thunberg (Zweedse klimaatactiviste)

2 Elon Musk (ondernemer van Tesla, elektrische auto)

3 Donald Trump (Amerikaanse president)

4 Vladimir Poetin (Russische president)

5 Nafissatou Thiam meerkampster, Olympische kampioene)

6 Jij

 
 
 
 
(Belgische
 
 332THEMA5HOOFDSTUK10 ©VANIN

PARCOURS

STAP 1 Emanciperen, hoe gaat dat?

De jaren na de Tweede Wereldoorlog worden als een keerpunt beschouwd voor de westerse samenleving. Sociologen beschrijven een toenemende reactie op niet-democratisch georganiseerde samenlevingen in het Westen. Burgers moesten meer kunnen opkomen voor zichzelf, álle burgers, niet enkel de elite, niet enkel mannen, niet enkel intellectuelen. Ook vrouwen en arbeiders maken een samenleving vreedzaam voor iedereen.

Maar ook voor de Tweede Wereldoorlog kende men al bewegingen in de samenleving die betere levensomstandigheden wilden voor alle burgers. In de lessen geschiedenis heb je allicht al periodes voor de Tweede Wereldoorlog besproken die het spanningsveld tussen de samenleving en de individuele burger kenmerkten.

1 Hoe merk je dat maatschappelijke acties emancipatiebewegingen zijn?

a Kun je in de onderstaande afbeeldingen herkennen wat een emancipatiebeweging is?

Een emancipatiebeweging kun je benoemen als ‘een beweging die streeft naar een gelijke manier van behandelen van achtergestelde groepen.’

Om hun doelen te bereiken organiseerden de emancipatiebewegingen zich in verenigingen, in politieke partijen of in drukkingsgroepen.

1 4 5 2 3
333THEMA5HOOFDSTUK10©VANIN

b Verbind de emancipatiebeweging of politieke stroming met het bijbehorende doel. Noteer de juiste letter in de tabel.

c Breng elk nummer van de afbeeldingen uit oefening a in verband met een emancipatiebeweging of politieke stroming van voor 1960. Noteer het nummer in de tabel.

Emancipatiebeweging Doel

voor vrouwen

voor arbeiders

Politieke stromingen

liberalisme

socialisme

nationalisme

A Ze organiseerden zich in vakverenigingen en later in politieke partijen. In 1885 verenigden ze hun vakbonden, ziekenfondsen en coöperaties in één sterke Belgische Werkliedenpartij. Ook de katholieken hadden hun eigen werkliedenbond vanaf 1890, dat was de Antisocialistische Werkliedenbond.

B Een samenleving met een zo groot mogelijke individuele vrijheid op politiek, economisch, sociaal en cultureel gebied. Ze willen zo weinig mogelijk bemoeienis van de overheid op de maatschappij.

C Een rechtvaardige samenleving met een zo groot mogelijke emancipatie voor iedereen, maar met een belangrijke rol van de overheid. Ze komen vooral op voor arbeiders en willen een sociaal corrigerende overheid.

D Ze organiseerden zich in verenigingen die strijden voor kiesrecht en voor toegang tot onderwijs voor vrouwen.

E Voor hen is de eigen geschiedenis, cultuur en taal belangrijk. Ze vinden dat het volk een nationaal karakter nodig heeft. Na 1900 werd deze beweging een agressieve stroming.

Jaren 1960 – emancipatiebewegingen

Net zoals de hoger vermelde bewegingen zijn sinds de jaren 1960 een aantal groeperingen ontstaan die opkwamen voor groepen die in de samenleving achtergesteld waren: emancipatiebewegingen. We verdiepen de omschrijving van het begrip emancipatie: ‘Emancipatie is het streven van groepen in de samenleving om een achtergestelde positie om te zetten in een volwaardige positie.’

2 Zoek op voor welke groep de onderstaande emancipatiebewegingen opkwamen en nog opkomen.

1 Abolitionisme:

2 Homo-emancipatie:

3 Vakbond:

4 Het Kinderrechtencommissariaat:

334THEMA5HOOFDSTUK10 ©VANIN

Het feminisme

Zoals gezegd was er al voor 1960 een beweging die opkwam voor gelijke rechten voor vrouwen in de samenleving.Detweede golf van feminisme, vanaf pakweg 1960, kunnen we omschrijven als een beweging die ervoor ijverde dat vrouwen niet enkel meer ten dienste stonden van het gezin, dat ze financiële onafhankelijkheid verwierven en dat ze onafhankelijk van de man konden functioneren in de samenleving. Het feminisme streefde naar gelijke rechten voor vrouwen in onderwijs, politiek en op het gebied van seksualiteit.

Good to know

Wat vrouwen vijftig jaar geleden nog niet mochten

Als je eens met je oma’s praat over hoe het er vroeger aan toeging met die ‘gelijke rechten’ zul je verbaasd opkijken van wat vrouwen niet mochten, gewoon omdat ze vrouw zijn.

1 Een eigen bankrekening openen

Dat mochten ze niet zonder de toestemming van hun man of een mannelijk familielid. Pas vanaf de wet van 30 april 1958 werd een vrouw als ‘handelingsbekwaam’ gezien, en mocht zij dus ook dingen doen zoals een eigen bankrekening openen of een verzekering afsluiten. In België duurde het echter tot 1976 voor de wet volledig van kracht werd en vrouwen effectief een bankrekening konden openen zonder toestemming van hun echtgenoot. (Overigens: pas in 1983 aanvaardde men mannelijke kinderverzorgers).

2 Astronaut worden

Pas vanaf 1978 werd de eerste vrouw als astronaut toegelaten. Sally Ride begon in dat jaar te werken bij NASA en nam in 1983 deel aan een ruimtemissie.

3 DeAnticonceptieanticonceptiepil

is in 1957 uitgevonden. In de eerste jaren mocht de pil echter alleen worden gebruikt bij zware menstruatieklachten. In 1960 kwam ze op de markt in de Verenigde Staten en Europa volgde enkele maanden later. Hoewel de pil verketterd werd in de pauselijke encycliek Humanae Vitae (1968) trok het merendeel van de Belgische artsen zich daar niets van aan.

4 In een jur y zitten

Tot 1975 was het verboden voor vrouwen in de VS om in de rechtbankjury te zetelen. Ze zouden te teer en zwak zijn om alle vreselijke details van misdaden aan te kunnen.

5 Meedoen aan de Boston Marathon

Pas vanaf 1972 was het toegestaan om als vrouw mee te doen aan deze legendarische marathon.

Naar: www.libelle.nl

335THEMA5HOOFDSTUK10©VANIN

3 Duid in de onderstaande teksten over de emancipatiebewegingen in België aan wat een voorbeeld is van de omschrijving van een emancipatiebeweging.

a Markeer met groen: vrouwen staan niet enkel meer ten dienste van het gezin.

b Markeer met geel: vrouwen kunnen onafhankelijk van de man functioneren in de samenleving.

c Markeer met blauw: het feminisme streefde naar gelijke rechten op het gebied van seksualiteit.

d Onderstreep: vrouwen staan financieel op eigen benen.

De feministische beweging van de jaren 1970 wilde seks uit de taboesfeer halen en vrouwen zelfbeschikking geven over hun lichaam. Ze eiste seksuele voorlichting voor jongeren, goedkope of zelfs gratis anticonceptie, en de mogelijkheid om bij een ongewenste zwangerschap een abortus te hebben. Wat sinds de eerste feministische golf het pleidooi was van een (kleine) minderheid, werd nu een centrale eis: ‘baas in eigen buik’, om het met een Dolle Mina-slogan te zeggen. Maar zowel het verspreiden van informatie over anticonceptie als abortus waren strafbaar, en de katholieke zuil verzette zich sterk tegen een wetswijziging.

’Werk’ was een heel belangrijk thema voor de feministen van de tweede golf. Werk geeft immers een inkomen en financiële zelfstandigheid, zodat je niet afhangt van je Bijpartner.hetuitbreken van de tweede feministische golf was de positie van vrouwen op de arbeidsmarkt erg zwak. Om te beginnen waren er veel minder vrouwen aan de slag dan mannen: gehuwde vrouwen werden geacht om thuis te blijven voor de kinderen en het huishouden. Werkende moeders hadden het bovendien bijzonder moeilijk om kinderopvang te vinden, want er waren nauwelijks crèches.

4 Gewijzigde arbeidsverdeling: vanaf de jaren 1960 en vooral vanaf de jaren 1990 steeg de arbeidsparticipatie van vrouwen spectaculair. Ondertussen is gemiddeld ongeveer twee op de drie vrouwen actief op de arbeidsmarkt. Die groei is in het afgelopen decennium afgevlakt. Uit de analyse van statistieken kun je aflezen hoe de evolutie van de deelname van het aantal vrouwen aan het arbeidsproces geëvolueerd is en nog zal evolueren.

Bron: www.gendergeschiedenis.be; Feminisme, de tweede feministische golf in Vlaanderen
336THEMA5HOOFDSTUK10 ©VANIN

a Lees de grafiek. Beschrijf de evolutie. Wat kun je afleiden uit de door statistici voorspelde evolutie?

Bron: Algemene Directie Statistiek – Statistics Belgium EAK, Eurostat LFS; Bevolkingsvooruitzichten 2015-2060 (FPB, 2016) (Bewerking Steunpunt Werk)

1→ Evolutie van 1985 tot nu:

2→ Evolutie arbeidsparticipatie mannen en vrouwen tot 2050:

3→ Evolutie van het aantal mannen die werken:

4→ Conclusies:

337THEMA5HOOFDSTUK10©VANIN

b We maken ons eigen onderzoek! Niet dat het een echt wetenschappelijk onderzoek is – daarvoor is de groep waarover we info zullen inwinnen te klein – maar een aantal aspecten van een onderzoek kun je hier al eens toepassen.

KunnenOnderzoeksvraag:wedestatistische gegevens die Eurostat verzamelde in Vlaanderen herkennen in onze kleine samenleving: onze klas?

1→ Verzamel vooraf antwoorden op de volgende vragen:

Geboren in …Werkte Aantal werkenden in je klas

Je grootmoeder

Naam: wel/niet

Je grootvader

Naam: wel/niet

Geboren in …Werkte Aantal werkenden in je klas

Je moeder

Naam: wel/niet

Je vader

Naam: wel/niet

2→ Zet de gegevens uit in een grafiek zoals die van de professionele statistici.

3→ Wat wil jij doen in 2050? Werken? Niet werken? Kun je dat al weten? Beantwoord voor jezelf de volgende vragen.

• Welke ‘bewegingen’ kunnen je keuze bepalen door hun nieuwe denken over gender en werken?

• Hoe zal men de volgende jaren denken over wie je bent: een man of een vrouw?

c De grafiek uit oefening a is het werk van wetenschappelijk gevormde statistici. Denk je dat hun voorspellingen kunnen uitkomen?

Ja, Neewant:,want:

338THEMA5HOOFDSTUK10 ©VANIN

1 Emancipatiebewegingen

Vooral na de Tweede Wereldoorlog organiseren emancipatiebewegingen zich in verenigingen om hun gemeenschappelijke belangen en doelen te realiseren.

De definitie van emancipatie is: Emancipatie is het streven van groepen in de samenleving om een achtergestelde positie om te zetten in een volwaardige positie.

Voorbeelden van zulke groepen zijn politieke partijen, vakbonden, groepen als de Dolle Mina’s.

2 Feminisme

Het feminisme: na 1960 ijverden bewuste vrouwen ervoor dat vrouwen niet enkel meer ten dienste zouden staan van het gezin. Ze wilden dat vrouwen: financieel op eigen benen konden staan; —onafhankelijk van de man konden functioneren in de samenleving; —gelijke rechten hadden in onderwijs, politiek en op het gebied van seksualiteit.

3 Arbeidsverdeling

De arbeidsverdeling bestaat uit de verdeling van de verschillende taken die deel uitmaken van het productieproces van goederen of diensten over een specifieke groep mensen.

Men spreekt in onze westerse samenleving sinds de jaren 1960 van een secularisering van de samenleving (van het Latijn ‘saeculum’: het aardse leven, wereld). Het kerkelijke werd uit de collectiviteit van de samenleving gehaald; het hoorde thuis – zo dacht men steeds meer – in het privéleven van de burgers.

Door de secularisering verliest een georganiseerde godsdienst greep op de maatschappij. In België was de katholieke godsdienst lange tijd de dominante godsdienst. Om die reden zullen we hier over het seculariseringsproces spreken als over het proces binnen de katholieke godsdienst en de bijbehorende rituelen en gebruiken.

1 Bekijk de drie afbeeldingen van een deel van de voorpagina van de krant De Standaard. Oorspronkelijk is dat een Vlaamse en katholieke krant. In de loop der jaren veranderde het uitzicht van de krant. Lees van de voorpagina af hoe de krant de evolutie van het proces van de secularisering volgt.

Maatschappelijke veranderingen – samenleving in transformatie
STAP 2 De jaren 1960, een drang naar secularisering
10.1
339THEMA5HOOFDSTUK10©VANIN

a Wat wijst in afbeelding 1 op het Vlaamse karakter van de krant na 1918 toen de Vlaamse Beweging opgang maakte, onder meer door de frustraties van Vlaamse soldaten die door de Franstalige legerleiding uitsluitend in het Frans werden gecommandeerd?

b Wat wijst in afbeelding 2 op het Vlaamse én het katholieke karakter van de krant in de jaren 1970 (en een verbondenheid met de katholieke partij, de CVP)?

c Welke verwijzing naar een politiek en/of levensbeschouwelijk karakter lees je in afbeelding 3 op de voorpagina van de krant in 2022?

Good to know

Naamsveranderingen

Dit zijn nog enkele andere opmerkelijke naamsveranderingen in Vlaanderen.

—1999: de krant De Standaard veranderde zijn naam. Tot dan stond bovenaan AVV-VVK (Alles voor Vlaanderen, Vlaanderen voor Kristus).

—2000: het Nationaal Christelijk Middenstandsverbond verliet het ‘christelijke’ in zijn naam en werd: Unie van Zelfstandige Ondernemers (Unizo).

—2003: de Katholieke Filmliga werd: Filmmagie.

—2006: het Vlaams Verbond van Katholieke Scouts en Meisjesgidsen (VVKSM) werd: Scouts en Gidsen —2012:Vlaanderen.deKatholieke

Arbeidersvrouwen noemden zich Femma.

—2014: het ACW (het Algemeen Christelijk Werknemersverbond) werd: beweging.net.

Deze naamwijzigingen zeggen iets over een tijdgeest die al enkele jaren aan de gang was en getuigen van de ontkerkelijking, een andere naam voor secularisering. Door deze maatschappelijke trend zijn minder mensen actief lid van een kerk en door de ontkerkelijking lopen de kerken leeg. Dat neemt niet weg dat ook in Vlaanderen heel wat jongeren en volwassenen zich christen noemen.

13 2
340THEMA5HOOFDSTUK10 ©VANIN

Tegenover de secularisering die plaatsvond in (Noord)-West-Europa staan nu allochtone gemeenschappen voor wie geloof nog erg belangrijk is. Het is overigens goed om te weten dat in België een aantal godsdiensten erkend zijn die vanaf de tweede helft van de 20e eeuw tot nu, aanspraak kunnen maken op vormen van financiering. 1808 Israëlitische eredienst Anglicaanse1835eredienst Islamitische1974eredienst levensbeschouwingNiet-confessionele2002

Rooms-katholieke1831eredienst Orthodoxe1985eredienstProtestants-evangelische1876eredienst

2 Traditionele gebruiken kenden een evolutie. Door het wegvallen van instanties die druk legden om het individu toch in een collectief in te passen via regels en sociale controle, veranderden enkele traditionele instituties, zoals het huwelijk.

a Analyseer de evolutie van het aantal huwelijken sinds 1830 tot 2010.

Bron: © Statbel (Algemene Directie Statistiek – Statistics Belgium)

1→ Hoe verklaar je de felle daling in 1915?

2→ Hoe verklaar je de piek in 1920?

341THEMA5HOOFDSTUK10
©VANIN

b Bekijk het filmpje. Wat bedoelt men met de uitspraak: ‘In plaats van een culturele traditie is er sprake van keuzechristendom.’

c Zoals eerder gezegd hebben we het over een seculariseringsproces binnen een Vlaams en een katholiek kader. In Vlaanderen zijn er nog andere erkende godsdiensten. Wat daar aan seculariseringsprocessen leefde, is niet aan bod gekomen, maar voor de volledigheid kun je wel je eigen ervaringen bespreken als je zelf tot een andere religieuze levensbeschouwing behoort of als je vrienden hebt uit een van de erkende godsdiensten (islam, joodse godsdienst, anglicaanse godsdienst, protestantse godsdienst).

Maatschappelijke – secularisering

Secularisering

Secularisering is het proces waarbij het maatschappelijk leven zich steeds meer gescheiden ontwikkelt van de katholieke kerk en het geloof. De samenleving wordt meer ‘verwereldlijkt’. —Daardoor verliest de georganiseerde godsdienst haar greep op de samenleving. Secularisering komt van het Latijnse woord saeculum = het aardse leven, de wereld.

3→ Hoe verklaar je de daling in de periode 1940-1941? Wat stel je vast vanaf de jaren 1970?
veranderingen
10.1
4→
342THEMA5HOOFDSTUK10 ©VANIN

EUREKA!

Wat denk je nu over de breinbreker die we aan het begin van dit hoofdstuk formuleerden?

“De wereld verandert door je voorbeeld, niet door je mening.”

Forum

We startten dit hoofdstuk met als breinbreker het citaat van Paulo Coelho (1947).

Noteer voor jezelf of je nog achter dat citaat kunt staan. Gaat het om voorbeelden van baanbrekers voor een gewijzigde samenleving? Spelen er meningen over een samenleving een rol of is er meer aan de

Gebruikhand?

in de verdediging van je standpunt onder meer de volgende elementen:

• tijdgeest

• reactie op een bepaalde tijd

• nieuwe visies over gelijkheid van man en vrouw

• verzet tegen autoritaire bestuursvormen

• sterke persoonlijkheden

• toenemende kennis door onderwijs …

343THEMA5HOOFDSTUK10©VANIN

Maatschappelijke veranderingen – samenleving in transformatie

1 Emancipatiebewegingen

Vooral na de Tweede Wereldoorlog organiseren emancipatiebewegingen zich in verenigingen om hun gemeenschappelijke belangen en doelen te realiseren.

De definitie van emancipatie is: Emancipatie is het streven van groepen in de samenleving om een achtergestelde positie om te zetten in een volwaardige Voorbeeldenpositie.zijnzulke groepen politieke partijen, vakbonden, groepen als de Dolle Mina’s.

2 Feminisme

Het feminisme: na 1960 ijverden bewuste vrouwen ervoor dat vrouwen niet enkel meer ten dienste zouden staan van het gezin. Ze wilden dat vrouwen: financieel op eigen benen konden staan; —onafhankelijk van de man konden functioneren in de samenleving; —gelijke rechten hadden in onderwijs, politiek en op het gebied van seksualiteit.

3 Arbeidsverdeling

De arbeidsverdeling bestaat uit de verdeling van de verschillende taken die deel uitmaken van het productieproces van goederen of diensten over een specifieke groep mensen.

Maatschappelijke veranderingen – secularisering

Secularisering

Secularisering is het proces waarbij het maatschappelijk leven zich steeds meer gescheiden ontwikkelt van de katholieke kerk en het geloof. De samenleving wordt meer ‘verwereldlijkt’.

—Daardoor verliest de georganiseerde godsdienst haar greep op de samenleving. Secularisering komt van het Latijnse woord saeculum = het aardse leven, de wereld.

SYNTHESE
10.210.1 ↑ KENNISCLIP 344THEMA5HOOFDSTUK10 ©VANIN

Bordschema

Samenlevingen in verandering

1 Emancipatiebewegingen

streven naar gelijke behandeling van achtergebleven groepen in de samenleving.

Voor de Tweede Wereldoorlog: de bewegingen worden verenigingen om hun doelen te realiseren.

Na de Tweede Wereldoorlog: bewuste vrouwen ijveren ervoor niet enkel ten dienste te staan van het gezin: financiële onafhankelijkonafhankelijkheid;vandemankunnen functioneren in de maatschappij; gelijke rechten in onderwijs, politiek en inzake seksualiteit.

2 Secularisering

Sinds de jaren 1960 De samenleving wordt ‘verwereldlijkt’ Het maatschappelijk leven wordt steeds meer gescheiden van geloof en het instituut Kerk Van verzuiling naar ontzuiling

345THEMA5HOOFDSTUK10©VANIN
©VANIN

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.