les
28
Toneeltekst en theateropvoering 1
Je kent de gepaste terminologie om over toneelstukken te praten: mimiek, gestiek, regie-aanwijzingen, decor en kledij
2
Toneel
1
1 Wat is jouw ervaring met theater? a Geef een antwoord op basis van deze schalen. nooit
3 Je kunt de verschillen aantonen
tussen roman en toneelbewerking
IN
Je krijgt inzicht in hoe een auteur een theatertekst opbouwt
vaak
haat
liefde
VA N
b Deel je ervaringen met een medeleerling. Probeer zo concreet mogelijk te verwoorden hoe jij tegenover theater staat.
2 Tijdens dit schooljaar hadden we het al over verhalen, kortverhalen, strips en gedichten. Op welke manier verschilt een toneelstuk van die genres? Gebruik de onderstaande foto’s en het tekstfragment om je te helpen.
©
Meisje: ‘Dus vannacht heb je buiten op een bankje geslapen omdat je nergens een slaapplek kon vinden?’ Backpakker: ‘Ja en eerst was ik bang. Maar toen ik op mijn rug naar de sterren keek, werd ik langzaamaan steeds rustiger. Het was alsof ik daar hoorde in die duisternis. Op een gegeven moment leek het alsof de zwaartekracht elk moment zou verdwijnen en de bank mij los zou laten. Toen ik wakker werd, voelde ik me vrij. Ik was leeg, maar tegelijkertijd volkomen helder. Het voelde alsof alles weer mogelijk was.’ M:
‘Hmm…’
B: ‘Toen ik nog een kind was droomde ik vaak dat ik kon vliegen. En ik wist zeker dat het ook een keer zou lukken. Vele jaren ben ik , fladderend met mijn armen, van muurtjes en kleine gebouwen afgesprongen. Ik geloofde dat ik ooit een keer in de lucht zou blijven hangen.” M:
‘En?’
B:
‘Zie je me vliegen?’
LES 28 Toneeltekst en theateropvoering
287