

GENIE
Via www.diddit.be heb je toegang tot het onlineleerplatform bij GENIE Activeer je account aan de hand van de onderstaande code en accepteer de gebruiksvoorwaarden. Kies je ervoor om je aan te melden met je Smartschool-account, controleer dan zeker dat je e-mailadres aan dat account gekoppeld is. Zo kunnen we je optimaal ondersteunen.
LET OP: ACTIVEER DEZE LICENTIE
PAS VANAF 1 SEPTEMBER; DE LICENTIEPERIODE START VANAF ACTIVATIE EN IS 365 DAGEN GELDIG.
!GENIE 3.1 Chemie ©VANIN
Fotokopieerapparaten zijn algemeen verspreid en vele mensen maken er haast onnadenkend gebruik van voor allerlei doeleinden. Jammer genoeg ontstaan boeken niet met hetzelfde gemak als kopieën. Boeken samenstellen kost veel inzet, tijd en geld. De vergoeding van de auteurs en van iedereen die bij het maken en verhandelen van boeken betrokken is, komt voort uit de verkoop van die boeken.
In België beschermt de auteurswet de rechten van deze mensen. Wanneer u van boeken of van gedeelten eruit zonder toestemming kopieën maakt, buiten de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen, ontneemt u hen dus een stuk van die vergoeding. Daarom vragen auteurs en uitgevers u beschermde teksten niet zonder schriftelijke toestemming te kopiëren buiten de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen. Verdere informatie over kopieerrechten en de wetgeving met betrekking tot reproductie vindt u op www.reprobel.be.
Ook voor het digitale lesmateriaal gelden deze voorwaarden. De licentie die toegang verleent tot dat materiaal is persoonlijk. Bij vermoeden van misbruik kan die gedeactiveerd worden. Meer informatie over de gebruiksvoorwaarden leest u op www.diddit.be.
© Uitgeverij VAN IN, Wommelgem, 2024
De uitgever heeft ernaar gestreefd de relevante auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Wie desondanks meent zekere rechten te kunnen doen gelden, wordt verzocht zich tot de uitgever te wenden.
Credits
p.113 applet energievormen © CC BY PhET Interactive Simulations, University of Colorado Boulder, https://phet.colorado.edu, p. 121 applet coëfficiënten in reactievergelijking © CC BY PhET Interactive Simulations, University of Colorado Boulder, https://phet.colorado.edu, p. 122 reactie tussen waterstofgas en zuurstofgas © JavaLab.org, p. 147 elektronenmicroscoop © VUB, p. 209 handen © Alamy/Imageselect, p. 229 Atomium © 2021 – www.atomium.be – SOFAM, p. 230 eigenschappen van metalen © www.metaalzoekworkshop.nl
Eerste druk, vierde bijdruk 2024 Vormgeving en ontwerp cover: Shtick ISBN 978-90-306-9939-2
Tekeningen: Geert Verlinde, Tim Boers (Studio B) D/2021/0078/65
Zetwerk: Barbara Vermeersch Art. 597485/05 NUR 126
THEMA 03: VERDERE STUDIE VAN EEN CHEMISCHE STOF
` HOOFDSTUK 1: Hoe kunnen we een chemische stof voorstellen?
1 Namen en symbolen van elementen
2 Symbolische voorstelling van een chemische stof
3 Bolstaaf- en bolschilmodellen van een chemische stof 90
` HOOFDSTUK 2: Kunnen we zuivere stoffen nog verder indelen?
` HOOFDSTUK 3: Welke naam krijgen de enkelvoudige stoffen?
1 Onderverdeling binnen de enkelvoudige stoffen
` HOOFDSTUK 1: Wat is een chemische reactie?
` HOOFDSTUK 2: Hoe wordt een chemische reactie genoteerd?
` HOOFDSTUK 3: Welk nut hebben
` HOOFDSTUK 1: Hoe evolueerde het atoommodel?
1 Van voorwerp tot atoom
2 Nog kleiner dan het atoom
` HOOFDSTUK 2: Wat weten we al over het atoom?
1 De elementaire deeltjes en hun lading
2 De massa van het atoom
` HOOFDSTUK 3: Hoe zitten elektronen verdeeld in een atoom?
De Bohr-Rutherford elektronenverdeling
` HOOFDSTUK 4: Wat leren we uit de plaats van een element in het PSE?
1 Perioden en groepen
2 De a-groepen en hun naam
3 Waarom lijken atomen graag op een edelgas?
5 Zijn er naast de massa en elektronenconfiguratie nog andere indelingen op het PSE?
THEMA 06: CHEMISCHE BINDINGEN EN HUN ROOSTERS
` HOOFDSTUK 1: Zijn deeltjes in een verbinding altijd op eenzelfde manier gebonden?
1 Wat is het verschil tussen een binding en een verbinding?
2 Welke soorten bindingen bestaan er?
` HOOFDSTUK 2: Hoe wordt een ionbinding gevormd?
1 De ionbinding
2 De formule-eenheid van ionverbindingen
De neutraliteitsregel
` HOOFDSTUK 3: Hoe wordt een atoombinding gevormd?
1 De atoombinding 220
2 De molecuulformule van atoomverbindingen
` HOOFDSTUK 4: Hoe wordt een metaalbinding gevormd?
1 De metaalbinding
2 Verklaring van de eigenschappen van metalen
` HOOFDSTUK 5: Welk belang en voorkomen hebben enkelvoudige stoffen?
LABO’S
` ONDERZOEK 1: Labotechnieken
` ONDERZOEK 2: Massadichtheid (virtueel)
` ONDERZOEK 3: De geleidbaarheid van stoffen
` ONDERZOEK 4: Scheidingstechnieken
` ONDERZOEK 5: Bolstaafmodellen
` ONDERZOEK 6: De wet van Lavoisier
` ONDERZOEK 7: Exotherm of endotherm
` ONDERZOEK 8: Metalen herkennen
STEM-VAARDIGHEDEN (VADEMECUM)
METROLOGIE
• Grootheden en eenheden
• Machten van 10 en voorvoegsels
• Eenheden omzetten
• Nauwkeurig meten
• Afrondingsregels
• Formularium
STAPPENPLANNEN
• Grafieken tekenen
• NW-stappenplan
OPLOSSINGSSTRATEGIE
• Formules omvormen
• Vraagstukken oplossen
• Grafieken lezen
CHEMISCHE CONVENTIES / HET PERIODIEK SYSTEEM VAN DE ELEMENTEN
• Te kennen elementen/symbolen
• Groepsnamen en periodenummers
• Index en coëfficiënt
• Reagentia en reactieproducten
LABO’S
• Labomaterialen
• Labotechnieken
• Veiligheidsvoorschriften
• H- en P-zinnen
SOORTEN BINDINGEN
SCHEIDINGSTECHNIEKEN
Notities ©VANIN
STARTEN MET GENIE
1
Opbouw van een thema
©VANIN

CHECK IN
In de CHECK IN maak je kennis met het onderwerp van het thema. In het kadertje onderaan vind je een aantal vragen die je op het einde van het thema kunt beantwoorden.
VERKEN
In de verkenfase zul je merken dat je al wat kennis hebt over het onderwerp dat in het thema aan bod komt. Jouw voorkennis wordt hier geactiveerd.

Waarmee moet je rekening
DE HOOFDSTUKKEN
Na het activeren van de voorkennis volgen een aantal hoofdstukken Een thema bestaat uit meerdere hoofdstukken. Doorheen de hoofdstukken verwerf je de nodige kennis en vaardigheden om uiteindelijk een antwoord te geven op de centrale vraag of het probleem uit de CHECK IN.
SYNTHESE EN CHECKLIST
We vatten de kern van het thema voor je samen in de hoofdstuksynthese en themasynthese Vervolgens willen we graag dat je vorderingen maakt en dat je reflecteert op je taken en leert uit feedback. De checklist is een hulpmiddel om zelf zicht te krijgen of je de leerdoelen al dan niet onder de knie hebt.


CHECK IT OUT
In CHECK IT OUT pas je de vergaarde kennis en vaardigheden toe om terug te koppelen naar de vragen uit de CHECK IN.
©VANIN
AAN DE SLAG
In het onderdeel Aan de slag kun je verder oefenen. Je leerkracht beslist of je de oefeningen op het einde van het thema maakt of doorheen de lessen.
` Per thema vind je op adaptieve oefenreeksen om te leerstof verder in te oefenen.
LABO
LABO’S
Ga zelf op onderzoek! Bij het onlinelesmateriaal staan een aantal labo’s om verder experimenten uit te voeren.

LEREN LEREN
• In de linkermarge naast de theorie is er plaats om zelf notities te maken. Noteren tijdens de les helpt je om de leerstof actief te verwerken.
• Op vind je alternatieve versies van de themasynthese.
• Op vind je per themasynthese een kennisclip waarin we alles voor jou nog eens op een rijtje zetten.
2 Handig voor onderweg
In elk thema word je ondersteund met een aantal hulpmiddelen.
Kenniskader
We zetten doorheen het thema de belangrijkste zaken op een rijtje in deze rode kaders.
©VANIN
VEILIGHEIDSVOORSCHRIFT !
Met GENIE ga je zelf experimenteren en op onderzoek. Daarbij moet je natuurlijk een aantal veiligheidsvoorschriften respecteren. Die vind je terug in dit kader.
WEETJE
Een weetjeskader geeft extra verduidelijking of illustreert de leerstof met een extra voorbeeld.
OPDRACHT 11 DOORDENKER
Nood aan meer uitdaging? Doorheen een thema zijn er verschillende doordenkers.
Niet altijd even makkelijk om op te lossen, maar het proberen waard!
In de tipkaders vind je handige tips terug bij het uitvoeren van de onderzoeken of opdrachten.
WOORDENLIJST
Moeilijke woorden worden uitgelegd in een woordenlijst op . Die woorden springen extra in het oog door de stippellijn
Bij het onlinelesmateriaal vind je een vademecum Dat vademecum ̒GENIE in STEM-vaardigheden omvat:
• stappenplannen om een grafiek te maken, opstellingen correct te bouwen, metingen uit te voeren …;
• stappenplannen om een goede onderzoeksvraag op te stellen, een hypothese te formuleren …;
• een overzicht van gevarensymbolen en P- en H-zinnen;
• een overzicht van grootheden en eenheden;
• een overzicht van labomateriaal en labotechnieken;
• …
GENIE EN DIDDIT
HET ONLINELEERPLATFORM BIJ GENIE
©VANIN
Een e-book is de digitale versie van het leerschrift. Je kunt erin noteren, aantekeningen maken, zelf materiaal toevoegen ...

• De leerstof kun je inoefenen op jouw niveau.
• Je kunt vrij oefenen en de leerkracht kan ook voor jou oefeningen klaarzetten.

Hier vind je de opdrachten terug die de leerkracht voor jou heeft klaargezet.
Hier kan de leerkracht toetsen en taken voor jou klaarzetten.
Benieuwd hoever je al staat met oefenen en opdrachten? Hier vind je een helder overzicht van je resultaten.
Meer info over diddit vind je op https://www.vanin.diddit.be/nl/leerling.

• Hier vind je het lesmateriaal per thema.
• Alle instructiefilmpjes, kennisclips, demovideo’s en labo’s zijn ook hier verzameld.


In de uitgave bieden we bovenop het beeldmateriaal verschillende 3D-beelden aan.
Denk maar aan een 3D-voorstelling van een deeltje glucose. Zo ervaar je wetenschappen op een heel nieuwe manier!
DOWNLOAD 3D-APP
WAT IS CHEMIE?
fysicochemie biofysica natuurwetenschappen
biologie chemie
biochemie
De begrippen ‘chemie’ en ‘scheikunde’ worden weleens door elkaar gebruikt. In huis vind je heel wat ‘chemische’ producten. Maar wat betekent ‘chemie’ nu eigenlijk?
Wanneer je Wikipedia raadpleegt, vind je voor de term chemie de volgende definitie:
‘Scheikunde of chemie is een natuurwetenschap die zich richt op de studie van de samenstelling en bouw van stoffen, de chemische veranderingen die plaatsvinden onder bepaalde omstandigheden en de wetmatigheden die daaruit zijn af te leiden.’
Die definitie leert ons dat chemie en scheikunde eigenlijk synoniemen zijn. Al denk je bij de term scheikunde misschien eerder aan ‘de kunst van het scheiden’.
Chemie is sterk verwant met biologie en fysica. De takken van wetenschap die deze domeinen verbinden, zijn respectievelijk biochemie en fysicochemie.
• Biochemie onderzoekt onze stofwisselingsprocessen, voornamelijk bij moleculen van levende organismen.
• Fysicochemie verklaart verschillende mechanismen door onder andere de atoombouw te bestuderen.
Het is dus belangrijk dat je niet te veel in termen van aparte (school)vakken denkt, maar steeds de linken tussen wetenschappen legt. fysica
natuurwetenschappen
levende materie levenloze materie biologie chemie fysica
©VANIN
OPDRACHT 1
Waar denk jij aan bij het woord chemie?
Vul de mindmap aan. chemie
OPDRACHT 2
Welke van deze afbeeldingen sluit(en) het dichtst aan bij jouw beeld van chemie?
a Zet een kruisje bij de afbeelding(en).
b Bespreek je keuze daarna met je buur en tracht samen te bepalen wie gelijk heeft.












OPDRACHT 3
Scan de code en laat je meenemen in de wereld van chemie.
In het filmpje kwamen in een razendsnel tempo een aantal sectoren aan bod waarbij chemie een belangrijke rol speelt. We zetten ze even op een rijtje.
©VANIN
Geneeskunde
De geneesmiddelen- of farmaceutische industrie heeft een grote impact op ons dagelijks leven. Op zonnige dagen smeer je bijvoorbeeld zonnecrème om je huid te beschermen, je neemt een pijnstiller bij hevige hoofdpijn of je bent misschien gevaccineerd tegen COVID-19.
Landbouw en voeding
Onze voeding doorloopt heel wat processen voor ze op ons bord ligt. De opbrengst van een oogst hangt namelijk meestal voor een groot stuk af van chemische producten die de gewassen beschermen, het rijpingsproces controleren enzovoort.
Bouwsector
Iedereen wil het tijdens de koude wintermaanden lekker warm hebben binnen. En dat kan! De chemische industrie levert niet alleen brandstoffen om je huis te verwarmen, maar ontwikkelt ook isolatiematerialen om de warmte binnen te houden.
Energie
Wist je dat het zoeken naar hernieuwbare energiebronnen ook onderdeel is van chemisch onderzoek? Misschien rijden we straks met zijn allen op waterstof, geproduceerd via elektrolyse en gebruikt in brandstofcellen.




Verzorging en hygiëne
De cosmetica- en parfumindustrie genereert wereldwijd een enorme omzet. Ongetwijfeld gebruik je regelmatig shampoo, zeep, tandpasta, deodorant … Ook dat zijn creaties van de chemische sector. Met de nieuwste ‘nanotechnologie’ worden producten voortdurend verbeterd.
Textiel
Draag je een jeans of een T-shirt? De kans is groot dat je in feite kunststoffen draagt, door de mens vervaardigd uit polymeren. Polymeren zijn lange moleculen opgebouwd uit kleine bouwsteentjes. Nylon is bijvoorbeeld een polymeer en bestaat al sinds 1938. Ook het kleuren van textiel is een chemisch proces.


Kunststoffen
Naast polymeren (zoals nylon of polyester) gebruiken we nog honderden andere kunststoffen voor alledaagse voorwerpen. Het recycleren van die kunststoffen is een belangrijke sector in de chemie. Vele soorten kunststoffen zijn moeilijk afbreekbaar in de natuur. Gooi flesjes en dergelijke dus nooit zomaar weg in de natuur. Bij correcte inzameling maakt de chemiesector er misschien nog een zitbank van.
Milieubeheer
Vandaag staat de chemiesector voor zijn grootste uitdaging: duurzame en hernieuwbare materialen ontwikkelen en zoeken naar alternatieve bronnen van energie. Naast hernieuwbare en niet-vervuilende energie is ook zuiver water van het grootste belang voor de toekomst.


Chemie of scheikunde bracht dankzij onderzoek en ontdekkingen doorheen de tijd veel welvaart. De homo sapiens wist al dat hij met vuur voedsel kon garen. De Egyptenaren leerden ons de kunst van het metaal bewerken. Eeuwen later zou de kunststoffenindustrie zorgen voor kwalitatieve en goedkope oplossingen, door zeldzame materialen te vervangen en materialen te maken met verbeterde eigenschappen: denk maar aan de composietmaterialen die de tandarts nu gebruikt; gouden tanden zijn niet meer van deze tijd.
Chemische bedrijven hebben soms een slechte reputatie. Toch blijven we gretig allerlei producten van de chemiesector gebruiken voor ons comfort: auto’s, tv’s, computers, huishoudapparaten, wegwerpartikelen … We willen het mooiste fruit uit alle streken van de wereld, maar hebben tegelijkertijd ook een afkeer van insecticiden en bewaarmiddelen.
We worden inderdaad geconfronteerd met grote milieuproblemen. Niet alle chemische bedrijven evolueren tot schone, duurzame ondernemingen. Maar alleen door chemie te bestuderen, zullen we deze kwesties beter begrijpen. De wetenschap kan ons helpen om onze problemen aan te pakken en welvarend te blijven leven.

©VANIN
Scheikunde en chemie zijn synoniemen. Chemie speelt een belangrijke rol in ons leven en onze maatschappij. Geneeskunde, landbouw en voeding, bouw, energie, verzorging en hygiëne, kunststoffen en milieubeheer zijn allemaal in mindere of meerdere mate chemische sectoren.
HOE WERK JE VEILIG
LABO?
Safety first!

Wat op school gebeurt in een labo, doet de industrie op grote schaal. Ze gebruiken en stockeren chemische stoffen volgens de richtlijnen die vanuit de overheid worden opgelegd. Hoewel er heel wat veiligheidsmaatregelen zijn, loopt er toch soms iets mis. Zo ontplofte in 1976 in Italië een chemische fabriek en kwamen er giftige dampen in het nabijgelegen stadje Seveso terecht.
In de video zie je hoe de ramp kon gebeuren en welke lessen eruit getrokken werden.
De overheid houdt een overzicht bij van alle bedrijven in België die gevaarlijke stoffen produceren, behandelen of transformeren: de Sevesobedrijven.
1 Scan de QR-code en zoek via de website op welke Sevesobedrijven bij jou in de buurt liggen.
Noteer ze hier.
2 De vier grootste gevaren voor de bevolking in de directe omgeving van een Sevesobedrijf zijn vastgelegd in vier veiligheidspictogrammen. Welke van de onderstaande pictogrammen zijn dat?
Ga op zoek op de website en kruis aan.
In het labo is het ook belangrijk om op te letten tijdens het uitvoeren van een proef.
` Wie of wat moet je beschermen?
` Welke veiligheidspictogrammen kun je in een labo op school terugvinden?
` Welke veiligheidsmaatregelen moet je in een labo op school respecteren?
Hoe gevaarlijk zijn huishoudproducten?
OPDRACHT 1
Welke gevaren loop jij bij je thuis?
Waarom wordt er in reclame over huishoudproducten vermeld dat je ze buiten het bereik van kinderen moet houden?
Waarom zijn die producten zo gevaarlijk en hoe kunnen we dat gevaar beter inschatten?

1 Je leerkracht laat vijf chemische producten zien die je ook thuis kunt terugvinden, bijvoorbeeld producten om te poetsen, om te wassen of af te wassen, te koken, te tuinieren of jezelf te verzorgen. Bekijk de producten en de etiketten aandachtig.
2 Beantwoord de vragen.
a Welke pictogrammen vind je terug op de verpakkingen? Zet telkens een kruisje onder het pictogram per keer dat je het tegenkomt op een verpakking.
andere producteigen pictogrammen
b Op het etiket lees je niet alleen de ingrediënten van het product, je vindt er ook terug wat er mis kan lopen bij fout gebruik. Geef per product één voorbeeld van wat er mis kan gaan.
1 2 3 4 5
Lees altijd goed de etiketten en veiligheidspictogrammen van een product. De producten die je in huis gebruikt, kunnen gevaarlijker zijn dan je denkt. Kijk maar wat er met de ontstopper gebeurt in de video.
Om het etiket leesbaar te houden, is het belangrijk om tijdens het gieten het etiket naar je handpalm te richten. Zo kunnen eventuele druppels niet op het etiket terechtkomen en het etiket onleesbaar maken.
c Vaak zorgen de producenten ook voor een veilige sluiting, een kinderslot genoemd. Hoeveel van de producten die je bekijkt hebben een speciale dop of deksel?

Dikwijls lees je op een verpakking ook iets over het Antigifcentrum. Dat is een dienst die je kunt bellen als er iets misgelopen is met een product. Zij kunnen je vertellen hoe je dan het best reageert.
Het gratis nummer voor het Antigifcentrum is 070 245 245. Je kunt ook steeds terecht op hun website.
Waarmee moet je rekening houden in een labo?
LEERDOELEN
Je kunt al:

L de gevaren inschatten bij het werken met chemische producten;
L jezelf en je omgeving beschermen voor gevaren;
L bewust omgaan met stoffen en hun gevaren en zo een veilige omgeving creëren.
Je leert nu:
L de veiligheidsmaatregelen in een labo kennen en juist toepassen;
L de meest gebruikte labomaterialen benoemen en hun functie beschrijven;
L een chemisch etiket lezen en naar de betekenis handelen;
L de veiligheidspictogrammen interpreteren en bespreken;
L de werking en het nut van H- en P-zinnen interpreteren en bespreken;
L de onderdelen van een verslag begrijpen en toepassen.
1 Het gebruikte veiligheidsmateriaal
OPDRACHT 2
Hoe ziet mijn labolokaal eruit?
1 Loop rond in het labolokaal en kruis aan welke materialen je ziet. Ontbreekt er iets? Vul dan gerust het lijstje aan.
EHBO-kistje
branddeken
handblusser
gaskranen
nooddouche
oogdouche
trekkast
aparte eilanden
beschermende kledij: labojas, labobril, handschoenen
brandblusser met label: A/B/C/D/E/F
waterkranen
noodstop
aangepast tafelblad
In het labo kun je heel wat extra (veiligheids)materialen of voorwerpen terugvinden die je niet in een ander klaslokaal ziet. Ze zorgen ervoor dat je kunt werken in een veilige omgeving. Raadpleeg zeker altijd het reglement vóór het uitvoeren van een labo, zodat je altijd veilig te werk kunt gaan.
OPDRACHT 2 (VERVOLG)






2 Overloop met je leerkracht de toepassingen of het gebruik van de materialen die je hebt teruggevonden.
OPDRACHT 3
Hoe blus je veilig een brand?
1 Aan welke drie voorwaarden moet voldaan zijn opdat een brand kan ontstaan? Overleg met je klasgenoten. Vul de branddriehoek aan.
OPDRACHT 3 (VERVOLG)
2 Bekijk het filmpje over de soorten brandblussers en hun toepassingen. Vul de tabel aan.
BEKIJK DE VIDEO
Brandklasse Brandend materiaal Te gebruiken brandblussers





3 Welke aspecten van de branddriehoek neem je weg als je een brandblusser gebruikt?
VEILIGHEIDSVOORSCHRIFT !
Er zijn ook foute blusmethodes. Zo kan het blussen van een vetbrand met water resulteren in vuurspatten en steekvlammen.
Denk dus goed na voor je aan het blussen gaat. Een vetbrand moet je altijd blussen met een vochtige doek.
©VANIN
Er zijn verschillende materialen in een labolokaal, elk met hun eigen gebruiksaanwijzing. Bij twijfel over correct gebruik spreek je de leerkracht aan.
` Maak oefening 1 op p. 35.
2 Het chemisch etiket
Veiligheidspictogrammen zijn universeel, je vindt ze ook terug in andere landen. Dat kan omdat ze visueel zijn, je hoeft de taal niet te spreken om de symbolen te kunnen begrijpen.
Op een chemisch product zit een etiket, net als bij een voedingsproduct. Op een fles cola vind je bijvoorbeeld de hoeveelheid suikers of vetten. Voor een chemisch product hebben we meer specifieke informatie nodig. Het etiket geeft dan de richtlijnen weer die aangeven hoe je veilig kunt werken met de stof.
Bekijk op afbeelding 7 wat er allemaal op een chemisch etiket terug te vinden is.
Elke chemische stof heeft zowel een naam als een formule. Op het etiket kun je de beide terugvinden, evenals een referentienummer (CAS) waaronder je de stof in elke databank terugvindt.
©VANIN
CAS 1310-73-2
Gevaar
H314 veroorzaakt ernstige brandwonden en oogletsel
P 280.1+3-301+330+331-305+338 Beschermende handschoenen en oogbescherming dragen. NA INSLIKKEN: de mond spoelen. GEEN braken opwekken. BIJ CONTACT MET DE OGEN: voorzichtig afspoelen met water gedurende een aantal minuten; contactlenzen verwijderen indien mogelijk; blijven spoelen.
WGK1 M r : 40
Op een etiket kun je ook de WGK-code terugvinden. Die geeft aan hoe gevaarlijk een stof is als je ze zou lozen in de gootsteen. ‘WGK’ is een Duitse afkorting die je in het Nederlands kunt vertalen als ‘watergevarenklassen’. In het labo moeten we gevaarlijke stoffen dus apart inzamelen.
Signaalwoorden geven in het kort aan wat het grootste gevaar van de stof is.
H- en P-zinnen zijn zinnen die aangeven wat de gevaren zijn van het werken met een stof, of welke voorzorgsmaatregelen je moet nemen.
OPDRACHT 4
Waarvoor staan de letters H en P op een chemisch etiket?
1 Zoek op het internet op waarvoor de letter H staat in H-zinnen.
a Noteer de Engelse term:
b Vertaal die term naar het Nederlands:
c Welke van de volgende zinnen geeft een gevaar weer en zou dus een H-zin kunnen zijn?
Kan irritatie aan de luchtwegen veroorzaken
Niet in de buurt van een vlam brengen
Op een koude plaats bewaren
2 Zoek op het internet op waarvoor de letter P staat in P-zinnen.
a Noteer de Engelse term:
b Vertaal die term naar het Nederlands:
c Welke van de volgende zinnen geeft een veiligheidsmaatregel weer en zou dus een P-zin kunnen zijn?
Kan irritatie aan de luchtwegen veroorzaken
Niet in de buurt van een vlam brengen
Op een koude plaats bewaren
3 Scan de QR-code en ontdek de betekenis van alle H- en P-zinnen.
OPDRACHT 5
Wat betekenen de chemische veiligheidspictogrammen?
Vul de tabel aan door de correcte benaming te linken aan het veiligheidspictogram en de verklaring.
Kies uit:
corrosieve of bijtende stof – giftige stof – houder onder druk – lange termijn gezondheidsgevaarlijk –ontplofbare of explosieve stof – ontvlambare stof – oxiderende of brand bevorderende stof –schadelijke stof – schadelijk voor het (aquatische) milieu
Betekenis
1
©VANIN
2
Verklaring Dit zijn explosieve stoffen. Ze kunnen op verschillende manieren tot ontploffing gebracht worden.
Betekenis
Verklaring Deze stoffen worden onder een verhoogde druk opgeslagen.
Betekenis
3
Verklaring Deze stoffen zijn giftig, de manier van opname kan verschillen. Zo kun je de stof via de huid binnenkrijgen, via de neus ...
4
Betekenis
Verklaring Deze stoffen bevorderen brand.
©VANIN
5
Betekenis
Verklaring Deze stoffen zijn schadelijk voor het milieu en moeten na gebruik op de correcte manier verwerkt worden.
Betekenis
6
Verklaring Deze bijtende stof kan ernstige brandwonden veroorzaken.
Betekenis
7
8
9
Verklaring Deze stoffen zullen in de nabijheid van een vlam snel ontbranden.
Betekenis
Verklaring Deze stof brengt een gevaar met zich mee, bekijk de H- en P-zinnen voor verduidelijking.
Betekenis
Verklaring Deze stoffen veroorzaken schade op lange termijn (kankerverwekkend, giftig, beïnvloeden de vruchtbaarheid ...).
Het is belangrijk om een chemisch etiket te kunnen lezen. Zo kun je ook veilig omgaan met de stof.
Op het etiket kun je de volgende onderdelen terugvinden: naam en formule van de stof, veiligheidspictogrammen, signaalwoorden, H- en P-zinnen, WGK-code.
` Maak oefening 2 en 3 op p. 35.
3
Soor ten labomateriaal
In het labo vind je heel wat soorten materialen die je nodig hebt om proeven uit te voeren. Het is belangrijk dat je weet over welk materiaal er gesproken wordt tijdens een labo. Daarom moet je de namen van de labomaterialen goed kennen.
©VANIN
OPDRACHT 6
Wat zijn de namen van de meest gebruikte labomaterialen?
1 Hieronder zie je het meestgebruikte materialen in een chemielokaal. Noteer de juiste naam van het labomateriaal bij de afbeelding. Kies uit:
afzuigerlenmeyer – balans – büchnertrechter – bunsenbrander – buret – draadnet – driepikkel –dubbele noot – erlenmeyer – gegradueerde pipet – horlogeglas – kookkolf – kroestang – liebigkoeler –maatbeker – maatcilinder – maatkolf – mortier en stamper – petrischaal – pijpaardendriehoek – pipetzuiger – pipetteerballon – proefbuis – proefbuisborstel – proefbuisklem – scheitrechter – spatel –spuitfles – statief – statiefklem – statiefring – thermometer – toestel van Hoffman – trechter –verbrandingskroes – verbrandingslepel – vigreuxkolom – volpipet – weegschuit







































2 Ontdek via de ontdekplaat bij het onlinelesmateriaal de verschillende materialen en hun toepassing.

Een olifant weeg je niet met een keukenweegschaal, een scheutje azijn meet je niet af met een emmer. Om een zo precies mogelijke meting te doen, neem je een meetinstrument dat zo nauw mogelijk aansluit bij de hoeveelheid (kwantiteit) die je nodig hebt. Net daarom zijn er maatcilinders en maatkolven beschikbaar in verschillende groottes, die telkens zeer precies gegradueerd zijn. Om een welbepaald volume vloeistof precies te meten gebruiken we geen maatbekers of erlenmeyers, maar wel maatkolven. Maatkolven hebben slechts één maatstreepje, maar zijn het meest precieze glaswerk om één bepaald volume vloeistof af te meten. Het is aan jou om de juiste maatkolf te kiezen (100 mL, 250 mL, 500 mL, 1 L …).
©VANIN
Om een labo correct en veilig uit te voeren, moet je de namen en de toepassingen van labomaterialen kennen. Laat de keuze van het materiaal afhangen van de hoeveelheid stof die je nodig hebt en kies het juiste materiaal.
` Maak oefening 4 op p. 36.
4
Waar moet je op letten bij het uitvoeren van een laboproef?
Om een labo correct uit te voeren, moet je je voldoende voorbereiden voor de start. Tijdens het labo moet je alles goed noteren, nadien schrijf je een duidelijk verslag. We zetten alles op een rijtje.



1 Voor de start van het labo:
• Onderzoeksvraag formuleren
• Hypothese stellen indien mogelijk
• Nagaan of je alle materialen herkent
• Veiligheid van de chemische producten bekijken/opzoeken
• Nalezen en de werkwijze begrijpen
• Nagaan welke waarnemingen je zeker moet noteren
2 Tijdens het labo:
• Alle benodigdheden nemen
• Proefopstelling maken indien nodig
• Uitvoeren werkwijze
• Waarnemingen noteren
• Opruimen
3 Na het labo:
• Chemisch afval verwijderen volgens opgelegde richtlijnen
• Berekeningen maken
• Besluiten trekken
• Kijken of je besluit overeenstemt met je eventuele hypothese
• Reflecteren over je eigen labowerk, je resultaten en je voorbereiding
• Verslag inleveren
5 De algemene veiligheidsregels binnen een labo
OPDRACHT 7
Hoe ga je veilig te werk?
1 Waarom is een laboreglement belangrijk en wat houdt het in? Bekijk het filmpje.
2 Om te werken in een labo moet je vertrekken van goede afspraken. Die maak je samen met je leerkracht in een contract. Lees het contract. Vul aan met de schoolgebonden regels en onderteken het voor akkoord.
CONTRACT
Als leerling verbind ik mij ertoe om de volgende regels altijd toe te passen in het labo. Bij fouten tegen deze regels weet ik dat er gevolgen zijn voor mijn veiligheid en die van anderen rondom mij.













Ik draag steeds het juiste beschermingsmateriaal op de juiste manier: labojas dichtgeknoopt, veiligheidsbril op de neus, handschoenen indien nodig.
Losse haren bind ik samen.
Mijn labotafel is altijd ordelijk.
In het labo houd ik de doorgang vrij en leg ik alle onnodige materialen, zoals mijn boekentas, op de daartoe voorziene plaats.
Ik gedraag me steeds rustig, blijf zo veel mogelijk aan mijn werkbank en speel niet in het labo.
Ik neem geen materialen of stoffen mee uit het labo.
Eten of drinken doe ik niet in een labolokaal.
Als er iets misloopt, haal ik er meteen de leerkracht bij.
Ik giet een gebruikte stof nooit terug in de fles, maar verwerk ze als afval.
Wanneer ik aan een stof ruik, doe ik dat steeds op de correcte manier, door te wuiven.
Klaar met de proef? Dan maak ik alles schoon, berg alles correct op en was mijn handen grondig.
Ik kom steeds goed voorbereid naar het practicum.
Ik ken de brandprocedure en weet hoe ik moet reageren bij brand.
Als leerling van deze klas verklaar ik me tijdens een labo altijd te houden aan de bovenstaande regels.
Ik respecteer de extra maatregelen die in mijn school genomen worden.
Datum, Naam en handtekening,
Tot welke brandklassen behoren de voorbeelden van branden die in een chemisch labo kunnen ontstaan? Welke brandblusser zou je gebruiken?
Soort brand Brandklasse Brandblusser natrium
het gas dat je gebruikt om je bunsenbrander aan te steken (aardgas)
alcohol
olie in een oliebad
Geef aan of de zinnen H- of P-zinnen zijn.
Gevaar voor massa-explosie bij brand.
Beschermende kledij dragen.
In contact met water komen ontvlambare gassen vrij die spontaan kunnen ontbranden.
Schadelijk bij inslikken, bij contact met de huid en bij inademing.
Koel bewaren.
Explosieveilige elektrische/ventilatie-/verlichtings-/... apparatuur gebruiken.
Welke veiligheidspictogrammen kun je linken aan de H- en P-zinnen?
Zin
Giftig bij inslikken, bij contact met de huid en bij inademing.
Kan mogelijk de vruchtbaarheid of het ongeboren kind schaden.
Kan irritatie van de luchtwegen veroorzaken.
Giftig voor in het water levende organismen, met langdurige gevolgen.
Verwijderd houden van warmte/vonken/open vuur/ hete oppervlakken en andere ontstekingsbronnen.Niet roken.
Veroorzaakt ernstige brandwonden en oogletsels.
Bijbehorend pictogram
Welke labomaterialen zou je gebruiken om …
a te voorkomen dat je morst tijden het mengen van vloeistoffen?
b exact 10 mL van een vloeistof te nemen?
c damp te condenseren naar een vloeistof?
d vaste fosfor te verbranden boven een bunsenbrander?
e vloeistof te koken boven een bunsenbrander?
f een verbrandingskroes boven een bunsenbrander te houden?
g een proefbuis boven een bunsenbrander te houden?
` Verder oefenen? Ga naar .
de algemene regels
CONTRACT
Als leerling verbind ik mij ertoe om de volgende regels altijd toe te passen in het labo. Bij fouten tegen deze regels weet ik dat er gevolgen zijn voor mijn veiligheid en die van anderen rondom mij.
Ik draag steeds het juiste beschermingsmateriaal op de juiste manier: labojas dichtgeknoopt, veiligheidsbril op de neus, handschoenen indien nodig. Losse haren bind ik samen.
Mijn labotafel is altijd ordelijk.
In het labo houd ik de doorgang vrij en leg ik alle onnodige materialen, zoals mijn boekentas, op de daartoe voorziene plaats.
Ik gedraag me steeds rustig, blijf zo veel mogelijk aan mijn werkbank en speel niet in het labo.
Ik neem geen materialen of stoffen mee uit het labo.
Eten of drinken doe ik niet in een labolokaal.
Als er iets misloopt, haal ik er meteen de leerkracht bij.
Ik giet een gebruikte stof nooit terug in de fles, maar verwerk ze als afval.
Wanneer ik aan een stof ruik, doe ik dat steeds op de correcte manier, door te wuiven. Klaar met de proef? Dan maak ik alles schoon, berg alles correct op en was mijn handen grondig.
Ik kom steeds goed voorbereid naar het practicum.
Ik ken de brandprocedure en weet hoe ik moet reageren bij brand.
Als leerling van deze klas verklaar ik me tijdens een labo altijd te houden aan de bovenstaande regels.
Ik respecteer de extra maatregelen die in mijn school genomen worden.
Datum,
LABOMATERIALEN de betekenis van H- en P-zinnen
H- EN P-ZINNEN
©VANIN
Naam en handtekening,
zie p. 34
de naam en toepassingen van het labomateriaal
om veilig in een labo te werken ken/kan ik:
de veiligheidspictogrammen de basishandelingen

BEKIJK DE
het laboverloop het chemisch etiket lezen
JANOG OEFENEN
1 Begripskennis
• Ik kan de algemene regels binnen een labo opsommen.
• Ik kan de verschillende veiligheidsmaterialen in een lokaal benoemen en de functie bespreken.
• Ik kan de verschillende onderdelen van een chemisch etiket herkennen en de informatie gebruiken om veilig te werken in een labo.
• Ik herken de veiligheidspictogrammen en weet hoe ernaar te handelen.
• Ik kan de H- en P-zinnen opzoeken, interpreteren en ernaar handelen.
• Ik weet hoe een labo veilig verloopt.
Safety first!
Bekijk de tekening en bespreek wat er misloopt in het labo. Waarom is dat gevaarlijk?

In Sevesobedrijven houdt de regering vooral toezicht op de gevaren voor de wijde omgeving: de mogelijkheid tot ontploffing en brand, het vrijkomen van giftige dampen en de gevaren voor het milieu. In het labo houden we rekening met alle veiligheidspictogrammen.
In het labo moet je niet enkel rekening houden met de wijde omgeving, maar ook met gevaren voor jezelf, je klasgenoten, de leerkracht, het klaslokaal, de school ... Het is dan ook belangrijk dat je je bewust bent van de gevaren. Door het stellen van regels en wetten, zoals de overheid doet voor Sevesobedrijven, blijven we mogelijke ongevallen een stapje voor.
ZUIVERE STOFFEN
EN MENGSELS
Kun jij ook toveren?
Uitdaging!
Houd met deze reeks van experimentjes je ouders, broer of zus voor de gek.
WAT HEB JE NODIG?
een glas
een handvol kiezelsteentjes
een pak keukenzout
water
HOE GA JE TE WERK?
Stap 1
Neem een glas uit de kast en vul het tot aan de rand met kiezelsteentjes.
Is het glas helemaal vol? Als je die vraag stelt, krijg je als antwoord vast: ‘ja, hoor’.
Stap 2
Neem een pakje keukenzout uit de kast en probeer of je nog zout kunt toevoegen aan het glas.
Je zult merken dat er nog heel wat keukenzout in het glas kan toegevoegd worden. De zoutkorrels gaan de ruimte die er nog restte tussen de grotere kiezelsteentjes immers opvullen. In het glas zit nu een mengsel van keukenzout en kiezelsteentjes.
Is het glas nu helemaal vol? Opnieuw zal je publiek waarschijnlijk ‘ja’ antwoorden.
Stap 3
Probeer vervolgens om water toe te voegen aan het glas met de kiezelsteentjes en het keukenzout.
Gelukt? Dan was het glas dus toch niet vol. Een deel van het keukenzout is ook opgelost in het water. Je hebt nu het glas gevuld met verschillende soorten stoffen, een mengsel van stoffen.
Alles gelukt? Prima!
Nu komt het moeilijke werk: zou je de stoffen terug van elkaar kunnen scheiden?
Met enige kennis van mengsels en de nodige scheidingstechnieken moet dat zeker lukken.
` Welke mengsels zijn er?
` Welke scheidingstechnieken gebruiken we om de stoffen terug van elkaar te scheiden?
We zoeken het uit!
Materie, voorwerp of stof?
Het woord stof speelt een centrale rol in de chemie. Een chemicus maakt dan ook een duidelijk onderscheid tussen een voorwerp en een stof. Chemie houdt zich namelijk niet bezig met het bestuderen van voorwerpen, maar wel met de studie van stoffen waaruit alles wat leeft (mens, dier, plant …) en alles wat niet leeft (aarde, water, lucht …) is opgebouwd. Ken jij het verschil tussen een stof en een voorwerp nog?
©VANIN
OPDRACHT 1
Vul de tabel aan.
Het Van Dale-woordenboek geeft verschillende definities voor het woord ‘glas’. Is glas nu een stof of een voorwerp?
Betekenis 'glas'
Je hebt gezocht op het woord: glas. glas (het; o; meervoud: glazen; verkleinwoord: glaasje)
1 doorzichtige harde stof
2 glazen plaat = ruit: zijn eigen glazen ingooien, zijn eigen zaak bederven
3 glazen beker: een glas wijn; te diep in het glaasje kijken, zich bedrinken
stof
stof
stof
voorwerp
voorwerp
voorwerp
Het woord ‘glas’ kan dus zowel verwijzen naar het voorwerp waaruit we drinken, als naar de stof waaruit dat voorwerp is gemaakt.


Wanneer ‘glas’ duidt op een voorwerp, wordt het meestal gebruikt als een verzamelnaam van stoffen: een raam bevat niet alleen de stof glas, maar ook een aluminium kader. Voor chemici is het raam een voorwerp en zijn glas en aluminium de stoffen of de materialen waaruit het raam is opgebouwd.
OPDRACHT 2
Herken het verschil tussen een stof en een voorwerp.
Kijk eens rond in het klaslokaal en noteer enkele voorwerpen en stoffen.
Voorwerp
Stof
Een voorwerp is opgebouwd uit stoffen De verzameling van alle stoffen in de natuur wordt materie genoemd.
OPDRACHT 3
Wat is het verschil tussen materie, voorwerp en stof?
Vul de begrippen in het schema aan.
materie – voorwerp – stof
BAKSTENEN




Hoe onderscheiden we stoffen van elkaar?
LEERDOELEN
Je kunt al:
L het verschil tussen materie, voorwerp en stof toelichten.
Je leert nu:
L uitleggen wat stofeigenschappen zijn (en ze onderscheiden van voorwerpeigenschappen);
L de begrippen aggregatietoestand, massadichtheid, smeltpunt, kookpunt, deeltjesgrootte van een stof kennen;
L stoffen onderscheiden op basis van stofeigenschappen.

Stoffen kunnen verschillende eigenschappen hebben. Zo kun je thuis een glas met azijn en een glas gevuld met water van elkaar onderscheiden door eraan te ruiken
Suiker en zout herken je misschien door de vorm en de grootte van de kristallen. In je eigen keuken kun je de stof zelfs proeven, als je zeker bent dat het om eetbare stoffen gaat.
Kortom, door je zintuigen te gebruiken, zijn er al heel wat eigenschappen op basis waarvan je informatie kunt afleiden over de identiteit van de stof.
Maar wat als je je zintuigen niet mag gebruiken? Wat als het niet gaat over eetbare stoffen? In een chemisch labo is proeven niet toegestaan! Je zou een giftige stof kunnen aanraken of inslikken. Ook ruiken gebeurt op een veilige manier. Maar zo wordt het natuurlijk moeilijker om stoffen te onderscheiden.
1 Wat betekent de term ‘stofeigenschap’?
Je kent het verschil tussen een voorwerp en een stof, maar kunnen we stoffen ook onderling onderscheiden van elkaar?
OPDRACHT 4
Vergelijk olijfolie met water.
Op basis van welke eigenschappen maak je hier een onderscheid tussen de olijfolie en het water?
•
• Meng nu beide vloeistoffen en noteer je waarneming.
•


OPDRACHT 5
Je hebt al enkele eigenschappen gebruikt om stoffen van elkaar te onderscheiden. Zo kun je olijfolie van water onderscheiden op basis van kleur, stroperigheid (viscositeit), oplosbaarheid in water ... Zoals hierboven beschreven, kon je azijn dan weer van water onderscheiden door zijn kenmerkende geur
Onderscheid de stoffen op basis van hun eigenschappen.
1 Noteer in de tweede kolom de stoffen die je in de eerste kolom ziet. Kies uit: bloem – goud – koper – olijfolie – plastic (pvc) – suiker – water
2 Noteer in de derde kolom de eigenschappen die je tot dat besluit brachten.
Afbeelding Stof Op basis van deze eigenschap(pen)








Om stoffen te herkennen heb je gebruikgemaakt van eigenschappen:
• Je hebt gekeken naar de aggregatietoestand van de stof. Zo zijn sommige stoffen immers vloeibaar bij kamertemperatuur en andere stoffen vast. Lucht bestaat voornamelijk uit gasvormige stoffen bij kamertemperatuur.
• Een metaal (zoals zilver, goud) onderscheid je van glas of plastic door zijn typische glans.
• Maar je hebt misschien ook gebruikgemaakt van de verdelingsgraad (de fijnheid van de korrels) van bloem ten opzichte van de verdelingsgraad van suiker om die van elkaar te onderscheiden.
We maken dan ook een onderscheid tussen twee soorten eigenschappen:
1 Eigenschappen die afhangen van het voorwerp (en dus veranderlijk zijn) = voorwerpeigenschappen
2 Eigenschappen die typisch (eigen) zijn aan een welbepaalde stof = stofeigenschappen
Voorwerpen kunnen uit een of meerdere stoffen bestaan.
Stoffen hebben eigenschappen of kenmerken die bij de stof horen en niet veranderen. Dat noemen we onveranderlijke eigenschappen of stofeigenschappen. Voorbeelden van stofeigenschappen zijn glans, verdelingsgraad, aggregatietoestand.
OPDRACHT 6
Gaat het om voorwerp- of stofeigenschappen?
1 Zet een kruisje bij het juiste type eigenschap.
Er bestaan blauwe, groene, gele, rode, paarse … legoblokken.
Water is gasvormig boven 100 °C, vloeibaar bij kamertemperatuur en vast onder 0 °C.
Suiker lost goed op in water, maar olie blijft drijven op water.
Mijn bril heeft een ronde vorm, de zonnebril van mijn buur is eerder hoekig.
2 Kun je de stofeigenschappen uit vraag 1 ook benoemen? Som op wat je weet.
Voorwerpeigenschap Stofeigenschap
Voor de drie aggregatietoestanden worden de afkortingen v (vast), vl (vloeistof) en g (gas) gebruikt. Vaak worden echter ook de Engelse afkortingen gebruikt.
Aggregatietoestand
Afkorting in het Nederlands Afkorting in het Engels vastvs (solid) vloeistofvll (liquid) gasgg (gas) WEETJE
Voor een chemicus zijn het uiteraard de stofeigenschappen die van belang zijn. Je maakte in de voorbije studiejaren, bij verschillende vakken, al kennis met stofeigenschappen zoals aggregatietoestand en glans
De stofeigenschap aggregatietoestand is de vorm waarin een stof bij een welbepaalde temperatuur voorkomt: vast, vloeibaar of gasvormig.
De stofeigenschap glans geeft weer of een stof een zachte schittering heeft als er licht op invalt. Zo hebben metalen (goud, zilver, koper …) een typische glans.
We bekijken nu nog enkele andere stofeigenschappen. Sommigen daarvan zul je ook nog in het vak fysica tegenkomen, of ben je misschien al eerder tegengekomen in de lessen natuurwetenschappen of STEM.
2 Stofeigenschap: massadichtheid
Twee voorwerpen met hetzelfde volume hebben niet noodzakelijk dezelfde massa: een liter water weegt immers meer dan een liter lucht. Twee voorwerpen met dezelfde massa hebben ook niet noodzakelijk eenzelfde volume: 1 kg pluimen en een 1 kg lood wegen evenveel, maar het volume pluimen zal natuurlijk groter zijn.
OPDRACHT 7
Ken je deze grootheden en eenheden nog?
Net als in fysica zijn er bij chemie grootheden en eenheden die je nodig hebt om berekeningen uit te voeren. Vul de tabel aan.
Grootheid
volume
massa
Massa en volume zijn twee voorwerpeigenschappen: ze verschillen immers naargelang het voorwerp. Een goudstaaf heeft een grotere massa en een groter volume dan een gouden ring, hoewel het bij beide over de stof goud gaat.
Massadichtheid is niets anders dan de hoeveelheid massa per volumeeenheid. Hoe meer deeltjes in hetzelfde volume voorkomen (hoe groter de massa), hoe groter de massadichtheid (zie afbeelding 9).
En dit is dan weer wél typisch voor een welbepaalde stof: het is een stofeigenschap.
©VANIN

kleine massadichtheid
grote massadichtheid
Deze nieuwe grootheid, massadichtheid, heeft dus ook weer haar eigen symbool en eenheid:
GrootheidSymbool - formuleSI-eenheidSymbool massadichtheid kilogram per kubieke meter
TIP t = m V kg m3
Denk aan je omzettingen! Zo is de eenheid = 10-3 en 1 liter = 1 dm3 en 1 m3 = 1 000 dm3 = 1000 L kg m3 g cm3
WEETJE
Wil je nog dieper ingaan op de formule? Bekijk dan de video.
Als je olijfolie en water samenbrengt in een proefbuis, merk je dat die stoffen niet mengen, maar twee laagjes vormen. De twee stoffen lossen immers niet op in elkaar. Maar als gevolg van een verschil in massadichtheid zal één stof gaan bovendrijven, namelijk de stof met de kleinste massadichtheid. Een mooie cocktail maken steunt volledig op de eigenschap van massadichtheid. Verschillende dranken hebben een verschillende massadichtheid en vormen dus mooie laagjes in je glas.
OPDRACHT 8
Vergelijk twee stoffen (bij kamertemperatuur) binnen één rij en vul de tabel aan.
Gevolg (vink aan wat past)
Aluminium zinkt in water.
water 1,0 aluminium 2,70
ethanol (drankalcohol) 0,789 glazen knikker 2,2-2,6
water 1,0 olie 0,75-0,95
Aluminium drijft in water.
De knikker zinkt in alcohol.
De knikker drijft in alcohol.
De olielaag zit boven de waterlaag.
De olielaag zit onder de waterlaag. kwik 13,55 melk 1,03
De kwiklaag zit boven de melklaag.
De kwiklaag zit onder de melklaag. zeewater 1,03 glycerine 1,26
De laag glycerine zit boven de laag zeewater.
De laag glycerine zit onder de laag zeewater.
OPDRACHT 9
ONDERZOEK
Onderzoek nu zelf hoe je de massadichtheid van stoffen kunt bepalen.
Voer het virtueel labo rond massadichtheid uit. Je vindt het bij het onlinelesmateriaal.
De stofeigenschap massadichtheid geeft de verhouding weer tussen de massa van een stof en het volume dat die stof inneemt bij een bepaalde temperatuur. Ook die stofeigenschap is specifiek en eigen aan de stof
3
Stofeigenschappen: kook- en smeltpunt
KOOKPUNT
SMELTPUNT
Smeltpunt en kookpunt als scheidingslijn
OPDRACHT 10
Vul de tabel aan.
gasvormig boven het kookpunt is een stof meestal in de gasfase.
vloeibaar tussen het smeltpunt en het kookpunt is een stof meestal in de vloeibare fase. vast onder het smeltpunt is een stof meestal in de vaste fase.
Je kunt stoffen niet alleen van elkaar onderscheiden op basis van hun massadichtheid, je kunt ook gebruikmaken van hun kookpunt en hun smeltpunt.
Aggregatietoestand bij
Aggregatietoestand bij
Het kookpunt van een stof is de temperatuur waarbij de stof overgaat van de vloeibare fase naar de gasvormige fase. Het smeltpunt van een stof is de temperatuur waarbij de stof overgaat van de vaste fase naar de vloeibare fase.
` Maak oefening 1 en 2 op p. 53.
Maak een mindmap over dit hoofdstuk.
We komen aan het einde van dit hoofdstuk, dus wordt het tijd dat je even samenvat wat je daaruit moet kennen.
Om je op weg te helpen, noteerden we alvast het basisbegrip uit dit thema: stofeigenschap.
Probeer nu zelf een mindmap rond dat begrip te maken.
STOFEIGENSCHAP
In de tabel vind je in elk vak twee stoffen. Geef voor elk duo:
• een stofeigenschap die ze gemeenschappelijk hebben;
• een stofeigenschap die verschillend is voor beide stoffen.
glas en diamant
- gemeenschappelijk:
- verschillend:
bloemsuiker en kristalsuiker
- gemeenschappelijk:
- verschillend:
goud en koper
- gemeenschappelijk:
- verschillend:
water en ether
- gemeenschappelijk:
- verschillend:
Omcirkel de vreemde eend in de bijt en verklaar bondig.
• geldmunt – zilver – halsketting – oorring – bankbiljet
• kwik – schroef – goud – koolstof – zink
• volume – massa – vorm – kookpunt – grootte
• geleidbaarheid – kookpunt – aggregatietoestand – massadichtheid – massa
` Verder oefenen? Ga naar .
Is het een zuivere stof of een mengsel?
©VANIN
LEERDOELEN
Je kunt al:

L stoffen van elkaar onderscheiden op basis van stofeigenschappen.
Je leert nu:
L een definitie geven voor het begrip zuivere stof;
L een definitie geven voor het begrip mengsel;
L zuivere stoffen en mengsels van elkaar onderscheiden;
L het onderscheid maken tussen homogene en heterogene mengsels;
L mengsels classificeren als homogeen of heterogeen mengsel;
L mengsels benoemen als rook, nevel, oplossing, schuim, suspensie, emulsie, aerosol of legering.
1 Onderscheid tussen zuivere stoffen en mengsels
OPDRACHT 11
Markeer wat volgens een chemicus een zuivere stof is.
goud ijzer leidingwater lucht zuurstofgas
We hebben het in het vorige hoofdstuk gehad over stofeigenschappen en hoe je dus stoffen van elkaar kunt onderscheiden. Maar eigenlijk hadden we het daar steeds over hoe je zuivere stoffen van elkaar kunt onderscheiden. In dit hoofdstuk gaan we nu ook mengsels van stoffen bekijken.
Sommige van die mengsels hebben een specifieke naam, en heb je vast al horen waaien: ‘rook’, ‘schuim’ … We onderzoeken eerst het onderscheid tussen zuivere stoffen en mengsels en bekijken vervolgens elk type mengsel eens van dichterbij.
Lucht bestaat eigenlijk uit een verzameling van stoffen, zoals N2 (stikstofgas), O2 (zuurstofgas), CO2 (koolstofdioxide), waterdamp, roetdeeltjes … Ook in het leidingwater dat wij drinken, zit meer dan alleen maar (zuiver) water. Net zoals in flessenwater trouwens: kijk maar eens op het etiket (afbeelding 11). Als we het in de lessen chemie over water hebben, bedoelen we dus de zuivere stof water!


WEETJE
Is het je al opgevallen dat je leerkracht tijdens een proef geen leidingwater, maar gedemineraliseerd water gebruikt? Zoals de term al aangeeft, zijn verschillende mineralen uit het water verwijderd, waardoor de graad van zuiverheid verhoogt. Op die manier verkleint je leerkracht het risico dat andere stoffen in het water een invloed hebben op de reactie.
©VANIN
Je leerkracht kan ook kiezen voor gedestilleerd water. Dat water is nog zuiverder; dankzij de scheidingstechniek destillatie zijn nog meer onzuiverheden uit het water verwijderd. Het wordt vaak gebruikt in het dagelijks leven, bv. voor het navullen van loodaccu’s of in strijkijzers om kalkvrij stoom te produceren (alhoewel dat met gedemineraliseerd water ook prima werkt).
Wil je meer weten over het verschil tussen zuiver water en kraantjeswater? Bekijk dan de video.
Zoals je hebt geleerd in de eerste graad, wordt een verzameling van verschillende stoffen een mengsel genoemd. Een mengsel bevat dus twee of meer stoffen, die we bestanddelen of componenten noemen.
Een (zuivere) stof wordt gekenmerkt door welbepaalde waarden voor een hele reeks stofeigenschappen (smeltpunt, kookpunt, massadichtheid …) Bij een zuivere stof zijn die waarden constant en karakteristiek (typisch voor de stof).
Bij een mengsel van zuivere stoffen zullen de eigenschappen zoals kookpunt, smeltpunt, massadichtheid ... afhankelijk zijn van de samenstelling van het mengsel.
` Maak oefening 1 op p. 62.
WEETJE
Kookpunt versus kooktraject
Een zuivere stof heeft een constant, vast kookpunt: tijdens het koken blijft de temperatuur constant.
Een mengsel wordt gekenmerkt door een kooktraject: tijdens het koken verandert de temperatuur.
temperatuur (°C) kookpunt
vl vl+ g g
zuivere stof (bv. demiwater)
Grafiek 1
Zuivere stof met vast kookpunt
tijd (s)
temperatuur (°C) kooktraject
tijd (s) vl vl+ g g
mengsel (bv. zout + water)
Grafiek 2 Mengsel met kooktraject
2 Soor ten mengsels
Soms zie je aan een mengsel dat het bestaat uit meerdere componenten: we spreken dan over een heterogeen mengsel. Soms kun je de componenten niet meer onderscheiden: we spreken dan over een homogeen mengsel.
2.1 Homogeen versus heterogeen
OPDRACHT 12
DEMO
Welke soorten mengsels worden gevormd?
Je leerkracht plaatst vier erlenmeyers op tafel. In elke erlenmeyer zit 20 mL zuiver water.
Aan erlenmeyer 1 wordt zand toegevoegd, aan erlenmeyer 2 zout, aan erlenmeyer 3 olijfolie en aan erlenmeyer 4 alcohol. De twee stoffen worden lichtjes gemengd, waarna ze op de tafel geplaatst worden.
1 Noteer je waarnemingen. Schrap wat niet past.
Erlenmeyer 1: water + zand
Lost op / Lost niet op Ik kan de twee stoffen onderscheiden: Ja / Nee
Erlenmeyer 3: water + olijfolie
Lost op / Lost niet op Ik kan de twee stoffen onderscheiden: Ja / Nee
2 Breng de vier mengsels onder in de juiste groep.
Homogeen mengsel
Voorbeeld
©VANIN
Erlenmeyer 2: water + zout
Lost op / Lost niet op Ik kan de twee stoffen onderscheiden: Ja / Nee
Erlenmeyer 4: water + alcohol
Lost op / Lost niet op Ik kan de twee stoffen onderscheiden: Ja / Nee
Heterogeen mengsel
Uit opdracht 12 kunnen we besluiten dat je na het mengen soms nog steeds de verschillende componenten van het mengsel ziet, maar soms ook niet.
Op basis van je waarnemingen kun je de mengsels in twee groepen indelen:
homogene mengsels: slechts één soort component te zien; heterogene mengsels: verschillende soorten componenten te zien.
` Maak oefening 2 op p. 62.
2.2 Homogene mengsels of oplossingen
OPDRACHT 13
Geef enkele voorbeelden van homogene mengsels
Vul de tabel aan.
Homogene mengsels kunnen onderverdeeld worden naar de aggregatietoestand van hun componenten.
Probeer van elke combinatie een voorbeeld te geven.
Aggregatietoestand component 1
Aggregatietoestand component 2
Voorbeeld
v v brons (een mengsel van koper en tin)
Een ander woord voor homogene mengsels is oplossingen (waarbij nog het onderscheid vaste, vloeibare en gasvormige oplossingen wordt gemaakt). Een homogeen mengsel van twee metalen heeft nog een specifiekere naam: dat noemen we een legering

Afb. 12 Het beeld van Manneke Pis is uit brons vervaardigd. Brons is een legering van koper en tin.
Homogene mengsels of oplossingen zijn mengsels waarin je de verschillende componenten niet meer van elkaar kunt onderscheiden met het blote oog. Een homogeen mengsel van twee vaste metalen wordt een legering genoemd.
OPDRACHT 14
Vul de tabel aan.
Specifieke naam van het heterogene mengsel
2.3 Heterogene mengsels
Heterogene mengsels zijn mengsels waarin je de verschillende componenten met het blote oog kunt onderscheiden. In tegenstelling tot homogene mengsels, hebben de heterogene mengsels allemaal een specifieke naam. Bij die naamgeving hangt de indeling samen met de aggregatietoestand van de opgeloste stof in het oplosmiddel (= stof die overheerst).
©VANIN
Voorbeeld





een vinaigrette (van olie en azijn) voor op een slaatje
Aggregatietoestand opgeloste stof
Aggregatietoestand oplosmiddel (= stof die overheerst)
In opdracht 14 merk je dat verschillende soorten heterogene mengsels bestaan die we in een volgend schema kunnen weergeven:
Opgeloste stof Oplosmiddel
©VANIN
Heterogene mengsels zijn mengsels waarin je de verschillende componenten kunt onderscheiden met het blote oog.
• Rook is een heterogeen mengsel dat ontstaat bij verbranding. Rook bestaat uit vaste deeltjes, verdeeld in een oplosmiddel in de gasfase.
• Nevel is de specifieke naam voor een heterogeen mengsel van vloeistofdeeltjes in een gasfase. Net als bij rook is de gasfase hier het oplosmiddel.
• Schuim is de naam voor een heterogeen mengsel van gasdeeltjes in een vloeistoffase. We zien hier het tegenovergestelde van een nevel: bij schuim is de vloeistoffase het oplosmiddel, terwijl bij een nevel de gasfase het oplosmiddel is.
• Je spreekt van een suspensie als vaste deeltjes te onderscheiden zijn in een vloeistof.
• Een emulsie ten slotte, is een combinatie van twee te onderscheiden vloeistoffen.
Om een heterogeen mengsel van vloeistoffen (die moeilijk in elkaar oplossen) om te zetten in een meer homogeen geheel, wordt een emulgator toegevoegd. Zonder emulgator gaat het mengsel spontaan ontmengen. Zo wordt bijvoorbeeld eigeel toegevoegd als emulgator voor de bereiding van mayonaise (water in olie).

Meer weten over emulsies? Bekijk dan de video.

OPDRACHT 15 DOORDENKER
Nu wordt het moeilijker: je hebt vast al weleens het woord aerosol horen vallen. Was je als kind vaak verkouden of moest je vaak hoesten? Dan zou het kunnen dat je ‘aan de aerosol’ moest. Ook mensen met astma moeten vaak hun puffer bovenhalen.
Een aerosol is een heterogeen mengsel waarin de opgeloste fase een vaste stof, vloeistof of combinatie van beide is en het oplosmiddel een gas (meestal lucht).
Markeer wat onder de noemer ‘aerosol’ valt.
Opgeloste stof
Oplosmiddel
Smog in India en het effect van de maatregelen tegen COVID-19 in maart 2020
Door de grote hoeveelheid voertuigen (die vaak nog erg vervuilend zijn) in India, zitten er ongelooflijk veel microscopisch kleine deeltjes fijn stof in de lucht. Men noemt dat ‘smog’ (smoke + fog = rook + nevel). Dat is niet alleen heel vervelend als je de monumenten in New Delhi wilt bekijken, maar vooral erg schadelijk voor de gezondheid. De stofdeeltjes kunnen zich immers in de longen en andere organen nestelen en schade toebrengen.


De maatregelen die India in maart 2020 invoerde om de verspreiding van het coronavirus tegen te gaan (sluiten van markten, fabrieken en winkels; stilleggen van het openbaar vervoer), hadden een enorme positieve impact op de luchtkwaliteit van het land. Uit metingen bleek dat de hoeveelheid fijn stof in de lucht met maar liefst 71 % was gedaald.
Het begrip aerosol is een verzamelnaam voor heterogene mengsels van vaste stoffen of vloeistoffen in een gas. De begrippen rook en nevel zijn dus beide voorbeelden van aerosols.
` Maak oefening 3 t/m 5 op p. 63 en 64.
HOOFDSTUKSYNTHESE
Maak een mindmap over dit hoofdstuk.
Om je op weg te helpen, noteerden we alvast enkele begrippen uit dit thema. Probeer nu zelf een mindmap rond die begrippen aan te vullen.
ZUIVERE STOF
Gaat het hier om mengsels of zuivere stoffen?
a brons:
b goud:
c zandstorm:
d zuurstofgas:
e gefilterd zeewater:
f gedestilleerd water:
g Zn + water:
Bekijk de voorstellingen van stoffen of mengsels. Omcirkel het juiste antwoord.
a Welke voorstelling stelt een homogeen mengsel voor?
1 - 2 - 3 - 4
b Welke voorstelling stelt een heterogeen mengsel voor?
1 - 2 - 3 - 4
c Welke voorstelling stelt een zuivere stof voor?
1 - 2 - 3 - 4
d Welke overgang stelt het oplossen van zout in water voor? 3 + 4 1
e Welke overgang stelt het mengen van zand in water voor?
+ 4 1 3 + 4 2
Koppel het juiste mengsel aan de juiste naam. Vul de tabel aan.

antibioticumoplossing: het antibioticumpoeder wordt gemengd met het water

een bronzen beeld: een mengsel van tin en koper

zeepbellen: lucht gevangen in zeepoplossing

de stoom die ontstaat in een sauna als je water over hete stenen giet
Schrap in de tabel wat niet past en vul aan.
Mengsel
1

graffitispray: vloeibare verfdeeltjes in gas onder druk
2

schuimkraag op een frisse pint bier
Homogeen of heterogeen?
Aggregatietoestand overheersende stof
Aggregatietoestand verdeelde stof
homogeen heterogeen vast vloeistof gas vast vloeistof gas
nevel legering schuim suspensie
homogeen heterogeen vast vloeistof gas vast vloeistof gas
Specifieke naam
Mengsel
3

een glas wijn: de combinatie van water en drankalcohol
Homogeen of heterogeen?
Aggregatietoestand overheersende stof
Aggregatietoestand verdeelde stof Specifieke naam
homogeen heterogeen vast vloeistof gas vast vloeistof gas
Omcirkel de vreemde eend in de bijt en verklaar bondig.
• zout – zink – zuurstofgas – brons – heliumgas
• CO2- gas in water – leidingwater – modder – wijn – gedestilleerd water
• suikerwater – soep – sangria – champagne – vinaigrette
• zoutwater – water en alcohol – brons – lucht – mayonaise
` Verder oefenen? Ga naar .
Hoe kunnen we een mengsel van stoffen scheiden?
LEERDOELEN
Je kunt al:

L mengsels onderscheiden van zuivere stoffen;
L mengsels onderverdelen in heterogeen/homogeen;
L een verdere onderverdeling maken binnen de homogene en heterogene mengsels.
Je leert nu:
L voor een mengsel een geschikte scheidingstechniek voorstellen;
L voor de geschikte scheidingstechniek verklaren op welke eigenschap de scheiding gebaseerd is;
L uitleggen wat een scheidingstechniek is;
L de principes zeven, filtreren, decanteren, centrifugeren, indampen en destilleren beschrijven.
1 Scheidingstechnieken

©VANIN
Het vak dat je nu volgt is chemie, of in een oudere benaming: scheikunde. Dat betekent letterlijk: ‘de kunst om te scheiden’. De leerstof voor dit vak omvat uiteraard veel meer, maar we beginnen met inzoomen op het scheiden. We bekijken welke scheidingstechnieken er zijn, waarop ze gebaseerd zijn en wanneer je ze kunt toepassen.
Elk soort mengsel heeft een eigen scheidingstechniek. Als je thuis pasta hebt gekookt en die afgiet door een vergiet, dan ben je aan het scheiden: via het vergiet scheid je pasta van het water. Je baseert je daarbij op het verschil in aggregatietoestand tussen de pasta en het water.
Scheiden is het tegenovergestelde van mengen. De methodes die we gebruiken om mengsels te scheiden in hun afzonderlijke componenten steunen op verschillen in stofeigenschappen.
We gaan dieper in op enkele scheidingstechnieken: sorteren, zeven, filtreren, decanteren, centrifugeren, indampen en destilleren. Uiteraard bestaan er nog meer scheidingstechnieken, die mogelijk tijdens een ander labo met je leerkracht verder aan bod komen.
OPDRACHT 16
ONDERZOEK
Voer het labo rond scheidingstechnieken uit. Je vindt het bij het onlinelesmateriaal.
2 Sor teren, zeven en filtreren

Even terug naar je prille jeugdjaren! Je hebt als kind misschien wel met zand en water gespeeld. Zonder dat je het besefte, was je als toekomstig scheikundige mengsels aan het scheiden op het strand. Je gebruikte eenvoudige methodes die de stoffen niet veranderden.
Allereerst liet je het emmertje even staan; op die manier zonken het zand en de schelpen naar de bodem en kon je het water al grotendeels afgieten. Je liet het zand en de schelpen dus bezinken De schelpjes uit het zand halen kon je met je handen. Je kon ze opzij leggen en sorteren per soort, door het verschillend uitzicht. De schelpjes waren ook merkelijk groter dan de rest en je maakte gebruik van dat verschil in deeltjesgrootte om ze er makkelijk uit te pikken.
Maar eens je alle schelpjes eruit gehaald had, merkte je ongetwijfeld dat er nog onzuiverheden in het zand zaten. Omdat het verschil in deeltjesgrootte tussen de componenten van je mengsel nu kleiner was, was het niet meer zo eenvoudig om die kleine dingetjes met de hand van het zand te scheiden. Je speelgoedsetje zorgde waarschijnlijk voor de oplossing: door het mengsel te zeven was je in staat om uiteindelijk zand in je emmertje te verkrijgen.
Door te sorteren kun je stoffen met gelijkaardige eigenschappen onderverdelen. Zeven is een eenvoudige techniek om een heterogeen mengsel te scheiden. Die techniek steunt op een verschil in deeltjesgrootte tussen de twee componenten. De grotere korrels kunnen niet door de zeef, maar de kleinere component(en) wel.
Meer weten over grote zeven in de industrie?
Bekijk dan de video.
WEETJE
In de lessen aardrijkskunde heb je het vast al gehad over verschillende soorten bodems: kleibodems, zandbodems, leembodems, of een combinatie daarvan. Om de bodemsamenstelling te bepalen, maakt een bodemkundige onder andere gebruik van een set zeven met een verschillende zeefopening. Zo zijn kleikorrels kleiner dan 2 µm, leem zit tussen 2 en 50 µm en zandkorrels zijn groter dan 50 µm.

©VANIN
In veel gevallen moeten we echter componenten scheiden met een nog veel kleiner verschil in deeltjesgrootte. We kiezen dan voor de techniek van filtreren. Een goed gekozen filter heeft net de juiste structuur om de ene component, het filtraat, wel door te laten en de andere component, het residu, tegen te houden.
mengsel van een vaste stof en een vloeistof
staaf
filtreerpapier
trechter residu filtraat
Afb. 15
Filtreren
Filtreren of filtratie is een eenvoudige scheidingstechniek om een heterogeen mengsel te scheiden. Die techniek steunt op het verschil in deeltjesgrootte: vaste korrels zijn immers groter dan vloeistof- of gasdeeltjes. De vaste korrels kunnen niet door de poriën van de filter, maar de vloeistof of het gas wel. De vaste deeltjes die achterblijven, worden het residu genoemd. Wat door de filter gaat, is het filtraat
3
Decanteren

WEETJE
Filtreren met mondmaskers (vl-g)
Filtreren of filteren gebeurt met vaste stoffen en vloeistoffen, maar ook met gassen. Denk maar aan het dragen van mondmaskers om vochtdeeltjes die mogelijke virussen meedragen, te scheiden van de ingeademde lucht. Tegen het zeer besmettelijke coronavirus beschermden mensen overal ter wereld zich met een dergelijk ‘filtermasker’.

©VANIN

Ook het regelmatig reinigen van bv. de filters in je huis (dampkap, droogkast, ventilatiesysteem ...) is uiteraard erg belangrijk; zo blijven de filters hun werk doen en ongewenste deeltjes scheiden van de rest.
Meer weten over filtratie in de industrie? Bekijk dan de video.
Tijdens een filtratie bekom je zowel de vloeistof als de vaste stof uit het heterogene mengsel. Een variant daarop is het decanteren (of afschenken). Bij die techniek gebruik je geen filter. Door de vloeistof voorzichtig af te gieten, worden beide fasen van elkaar gescheiden. Dat er twee (of meer) lagen gevormd worden, die je van elkaar kunt scheiden door af te gieten, komt door het verschil in massadichtheid van de componenten.
De afzonderlijke componenten (of fasen) zullen niet even zuiver zijn als bij een filtratie, maar misschien volstaat het resultaat wel voor jou. Een extra filtratie achteraf is nog altijd een mogelijkheid.
4 Centrifugeren

Misschien heb je al van deze techniek gehoord bij het schenken van rode wijn? De vaste deeltjes zinken naar de bodem en door de wijn voorzichtig te schenken (decanteren) blijven de vaste deeltjes achter in de wijnfles.
Decanteren is een scheidingstechniek om een heterogeen mengsel (vast-vloeibaar of vloeibaar-vloeibaar) te scheiden. De techniek steunt op het feit dat elke stof zijn eigen massadichtheid heeft en daardoor afzonderlijke lagen zal vormen (eventueel na verloop van tijd). Die lagen kunnen, min of meer, van elkaar gescheiden worden door het afgieten van de bovenste laag.
©VANIN
Decanteren hangt onder andere af van de handigheid van de gebruiker (de fles rode wijn niet te snel uitgieten en onder de juiste hoek ...).
Maar ook het geduld van de wetenschapper wordt soms op de proef gesteld: je mengsel moet immers lang genoeg in rust blijven om voldoende scheiding van de verschillende componenten te krijgen. De zwaartekracht moet zijn werk kunnen doen.
Het is daarom soms interessant om de scheiding van de componenten te versnellen. We helpen de zwaartekracht dan een beetje door het mengsel snelle cirkelvormige bewegingen te laten maken. Bij een slazwierder scheiden we zo de sla van het waswater. Ook de droogkast bij je thuis gaat de inhoud van de machine zeer snel ronddraaien, zodat het linnen wordt gedroogd doordat het water uit je kleren wordt gezwierd.
Die speciale techniek om componenten te scheiden op basis van massadichtheid noemen we centrifugeren. De deeltjes met de grootste massadichtheid worden bij de draaibeweging tegen de buitenwand geduwd. Met speciale apparaten, centrifuges, kan men zo in een labo componenten met een gering verschil in dichtheid scheiden. Die techniek wordt onder andere gebruikt om bloedcellen en bloedplasma van elkaar te scheiden.

18
Centrifugeren van bloed
Afb. 19
De componenten van bloed na centrifuge
WEETJE
Wil je meer weten over centrifugatie in de industrie?
Bekijk dan de video.
©VANIN
Centrifugeren of centrifugatie is een scheidingstechniek om een heterogeen mengsel (vast-vloeibaar of vloeibaar-vloeibaar) te scheiden in verschillende componenten (net zoals decanteren). Ze steunt op het feit dat elke stof zijn eigen massadichtheid heeft en er daardoor afzonderlijke lagen gevormd zullen worden. Met behulp van machines (die het effect van de zwaartekracht versterken) zullen die lagen beter en sneller van elkaar gescheiden kunnen worden dan via decanteren alleen.
5 Indampen
Het is mogelijk dat je door filtreren of decanteren een helder filtraat bekomt. Hoewel het lijkt alsof dat een zuivere stof is, kan dat filtraat nog steeds andere opgeloste stoffen bevatten. Het filtraat kan immers zelf nog een oplossing zijn (= homogeen mengsel van een vaste en vloeibare fase of twee vloeibare fasen). Als de opgeloste stof en het oplosmiddel een voldoende groot verschil in kookpunt hebben, is dat echter geen probleem. Door op te warmen tot de temperatuur van de fase met het laagste kookpunt (‘de meest vluchtige stof’), kun je beide fasen van elkaar scheiden. Zo verdampt water veel sneller dan keukenzout. Door een zoutoplossing op te warmen tot 100 °C, zal enkel het water verdampen en het zout (als kristallen) achterblijven. Op die manier kunnen oplossingen dus ook gescheiden worden in de opgeloste stof en het oplosmiddel.

De techniek van indampen wordt onder meer gebruikt voor het scheiden van zout uit zeewater. Daardoor ontstaan de bekende zoutbanken, die je vaak ziet in de Vendée-streek aan de Franse kust, of in Bolivia.
Wil je de indamping van zout (NaCl) zien gebeuren onder een microscoop? Bekijk dan de video.
©VANIN
Indampen is een scheidingstechniek die gebruikt wordt om een homogeen mengsel (vast-vloeistof of vloeistof-vloeistof) te scheiden. Door het opwarmen van het mengsel en het verschil in kookpunt, verdampt de vloeistof (met het laagste kookpunt) en blijven enkel de vaste deeltjes of de vloeistof met het hogere kookpunt over.
6 Destilleren
De techniek van indampen maakt gebruik van het verschil in kookpunt tussen de componenten om een oplossing te scheiden. De ene stof is veel vluchtiger dan de andere omdat ze een groot verschil in kookpunt hebben. Dat is bijvoorbeeld het geval bij een zoutoplossing in water. Bovendien focus je bij indampen slechts op een van beide componenten. Bij het indampen van zoutoplossing in water, houd je alleen het zout over. Daarnaast geldt een groot verschil in kookpunt niet voor alle oplossingen. Als de kookpunten van de componenten dichter bij elkaar liggen, maar ook als je beide componenten later apart wilt gebruiken, gaan we onze techniek moeten verfijnen. We maken opnieuw gebruik van het verschil in kookpunt van de componenten, maar gaan nu destilleren Destilleren is het mengsel verhitten tot boven het kookpunt van een van de componenten, maar we blijven onder het kookpunt van de andere component. Het component dat uit het mengsel gekookt wordt en apart wordt opgevangen, wordt het destillaat genoemd.
OPDRACHT 17
DEMO
Wijn destilleren
Wijn is een mengsel van vele componenten. Om het niet te moeilijk te maken, houden we het nu even op een mengsel van water (druivensap) en drinkalcohol (ethanol C2H5OH). Je leerkracht bouwt de proefopstelling zoals op de tekening. De wijn wordt verwarmd tot ongeveer 80 °C. Dat is net boven het kookpunt van ethanol (78 °C), maar onder het kookpunt van water (100 °C). De liebigkoeler wordt continu gekoeld met kraantjeswater.
Wat neem je waar?
uitlaat koelwater
thermometer liebigkoeler
vigreuxkolom
destilleerkolf met mengsel
bunsenbrander
klem
erlenmeyer met destillaat
inlaat koelwater
Besluit
Uit de wijn verdampt enkel de alcohol, die vervolgens condenseert omdat het koude stromende water in de liebigkoeler de alcoholdampen afkoelt. De verkregen heldere vloeistof die we opnieuw opvangen, noemen we het destillaat.
Destilleren is een scheidingstechniek die gebruikt wordt om homogene mengsels van vloeistoffen of vloeistof en vaste stof, van elkaar te scheiden. Daarbij wordt gebruikgemaakt van het verschil in kookpunt tussen de aanwezige stoffen. Wanneer het mengsel aan de kook wordt gebracht, zal de component met het laagste kookpunt eerst verdampen. De gassen die zo ontstaan worden door een liebigkoeler geleid, zodat ze terug condenseren. Zo verkrijg je het destillaat
` Maak oefening 1 t/m 6 op p. 75 en 76.
Je hebt nu meerdere scheidingstechnieken leren kennen en misschien zelfs enkele technieken uitgeprobeerd. De componenten werden gescheiden op basis van verschillende stofeigenschappen maar de componenten zelf bleven onveranderd. We maakten gebruik van verschillen in fysische eigenschappen van de stoffen en spreken over fysische scheidingstechnieken
OPDRACHT 18
Herhaal even.
1 Vul de tekst aan.
Een eerste scheidingstechniek die we zagen, was zeven. Die techniek is gebaseerd op een verschil in . Een voorbeeld is schelpjes en zand scheiden. Een tweede scheidingstechniek, ook gebaseerd op het verschil in , is
Zo kun je bijvoorbeeld kalk uit kalkwater halen met behulp van Daarnaast is er ook , gebaseerd op een verschil in massadichtheid.
Op die manier kun je olie van water scheiden. Indampen steunt dan weer op het verschil in , waardoor je bijvoorbeeld zout uit zeewater haalt. Het water zelf verdampt uiteraard. Wil je toch beide componenten behouden, dan maak je gebruik van de scheidingstechniek . Op die manier kun je uit wijn halen.
2 Welke scheidingstechniek kun je gebruiken voor welk soort mengsel en hoe doen ze dat in de industrie?
Ontdek het via de ontdekplaat bij het onlinelesmateriaal.
Maak een mindmap over dit hoofdstuk.
Om je op weg te helpen, noteerden we alvast het basisbegrip uit dit thema: scheidingstechniek.
Probeer nu zelf een mindmap rond dat begrip te maken.
Op welke stofeigenschap steunen de volgende scheidingstechnieken?
a destillatie:
b filtratie:
Noteer een gepaste scheidingstechniek om de bestanddelen van deze mengsels te isoleren.
a olie en azijn:
b bezinksel in wijn:
c goudklompje en zand:
d bier (alcohol en water):
In het schema zie je verschillende soorten mengsels. Geef voor elk mengsel één voorbeeld.
Geef daarnaast ook weer met welke algemene scheidingsmethode de afzonderlijke componenten bekomen kunnen worden.
Vermeld in de laatste kolom aan de hand van welk kenmerk die scheiding gebeurt.
Type mengsel
Voorbeeld ScheidingsmethodeSteunt op verschil in … heterogeen vast-vloeibaar homogeen vast-vloeibaar homogeen vloeibaar-vloeibaar
Met welke scheidingsmethodes kunnen homogene en heterogene mengsels gescheiden worden?
Plaats telkens een kruisje in de juiste kolom.
Scheidingsmethode
filtratie destillatie
Markeer de juiste scheidingstechniek. Welke techniek gebruik je om de volgende mengsels te scheiden? Kies telkens voor de meest eenvoudige techniek.
Mengsel
Een mengsel van stof A (smeltpunt –10 °C; kookpunt 80 °C) en stof B (smeltpunt 420 °C; kookpunt 1 280 °C). Stof B is goed oplosbaar in stof A. Je wilt stof B verder onderzoeken.
Een oplossing van kopersulfaat (smeltpunt: 200 °C; kookpunt: 650 °C) in ethanol (smeltpunt: –117 °C ; kookpunt 78 °C). Beide vloeistoffen heb je nodig voor verder onderzoek.
Een mengsel van looddichloride (smeltpunt: 501 °C; kookpunt: 950 °C) en water. Looddichloride lost niet op in water.
Scheidingstechniek (markeer)
zeven – filtreren –decanteren – centrifugeren –indampen – destilleren
zeven – filtreren –decanteren – centrifugeren –indampen – destilleren
zeven – filtreren –decanteren – centrifugeren –indampen – destilleren
Met welke methodes zijn de volgende mengsels te scheiden in hun bestanddelen? azijn en water – jenever – kleideeltjes die zweven in water – zand en water
a filtratie:
b destillatie:
` Verder oefenen? Ga naar .
Kernbegrippen
Kernvragen
ZUIVERE STOFFEN EN MENGSELS
Notities
HOOFDSTUK 1: Hoe onderscheiden we stoffen van elkaar?
Eigenschappen, die specifiek zijn voor een stof en waarmee je stoffen van elkaar kunt onderscheiden, noemt men stofeigenschappen.
©VANIN
Soorten stofeigenschappen:
- massadichtheid
- oplosbaarheid
- aggregatietoestand
- kookpunt
- smeltpunt
- massadichtheid: geeft de verhouding weer tussen de massa van een stof en het volume dat die stof inneemt bij een bepaalde temperatuur. Als gevolg van een verschil in massadichtheid zal één stof gaan bovendrijven.
- oplosbaarheid: Je kijkt of de stof al dan niet oplost in water. Water dient dan als oplosmiddel en de stof die je oplost wordt de opgeloste stof genoemd. Samen vormen ze een oplossing.
- De aggregatietoestand is de verschijningsvorm van een hoeveelheid materie bij een welbepaalde temperatuur (en druk). Er zijn drie mogelijke aggregatietoestanden: vast, vloeibaar en gasvormig.
- kookpunt van een vloeistof: de temperatuur waarbij een vloeistof overgaat van de vloeibare fase naar de gasvormige fase
- smeltpunt van een vaste stof: de temperatuur waarbij de stof overgaat van de vaste fase naar de vloeibare fase
HOOFDSTUK 2: Is het een zuivere stof of een mengsel?
(zuivere) stof
mengsel van zuivere stoffen
homogene mengsels
- legering heterogene mengsels
- rook
- nevel
- schuim
- suspensie
- emulsie
- aerosol
- Een zuivere stof wordt gekenmerkt door welbepaalde waarden voor een hele reeks stofeigenschappen (smeltpunt, kookpunt, massadichtheid …). Die waarden zijn constant en karakteristiek (typisch voor de stof).
- Een mengsel van stoffen bevat meerdere stoffen. Als we naar kookpunt enz. kijken, zijn de waarden voor die grootheden afhankelijk van de samenstelling van het mengsel.
- Homogene mengsels = mengsels waarin je de verschillende componenten met het blote oog niet meer van elkaar kunt onderscheiden (oplossingen).
Een homogeen mengsel van twee metalen = legering
- Heterogene mengsels = mengsels waarin je ten minste een van de componenten kunt onderscheiden
Op basis van de aggregatietoestand van de twee componenten krijgen sommige heterogene mengsels nog een specifieke naam:
vast in gasfase = rook
vloeistof in gasfase = nevel gas in vloeistoffase = schuim vast in vloeistoffase = suspensie
vloeistof in vloeistoffase = emulsie
Vast of vloeistof in gasfase = aerosol (bv. rook, nevel)
Kernbegrippen
Kernvragen
ZUIVERE STOFFEN EN MENGSELS
Notities
HOOFDSTUK 3: Hoe kunnen we een mengsel van stoffen scheiden?
Scheidingstechnieken op basis van:
- verschil in deeltjesgrootte
©VANIN
- verschil in massadichtheid
Zeven
De grotere korrels kunnen niet door de zeef, maar de kleinere component(en) wel. Gebruikt voor: heterogene mengsels (v + v, v + vl)
Filtreren, filtratie
Vaste korrels zijn groter dan vloeistof- of gasdeeltjes. De vaste korrels kunnen niet door de poriën van de filter, maar de vloeistof of het gas wel. De vaste deeltjes die achterblijven, worden het residu genoemd. Wat door de filter gaat, is het filtraat.
Gebruikt voor: heterogene mengsels (v + vl, vl + g, v + g)
Decanteren
Elke stof heeft zijn eigen massadichtheid, waardoor zich afzonderlijke lagen zullen vormen (eventueel na verloop van tijd). Die lagen kunnen, min of meer, van elkaar gescheiden worden door het afgieten van de bovenste laag.
Gebruikt voor: heterogene mengsels (v + vl, vl + vl)
Centrifugeren
Met behulp van machines (die het effect van de zwaartekracht versterken) zullen die lagen beter van elkaar gescheiden kunnen worden dan via decanteren.
Gebruikt voor: heterogene mengsels (v + vl, vl + vl)
- verschil in kookpunt
Indampen
Door het opwarmen van het mengsel en het verschil in kookpunt, verdampt de vloeistof en blijven enkel de vaste deeltjes (of de vloeistof met het hogere kookpunt) over.
Gebruikt voor: homogene mengsels (v + vl, vl + vl)
Destilleren
Wanneer het mengsel aan de kook wordt gebracht, zal de component met het laagste kookpunt eerst verdampen. De gassen die zo ontstaan worden door een liebigkoeler geleid, zodat ze terug condenseren. Zo verkrijg je een destillaat. In tegenstelling tot indampen, worden beide componenten behouden.
Gebruikt voor: homogene mengsels (v + vl, vl + vl)
JANOG OEFENEN
1 Begripskennis
Ik kan de volgende begrippen uitleggen:
• aerosol
• centrifugeren
• decanteren
• deeltjesgrootte
• destilleren
• emulsie
• filtreren
• heterogeen mengsel
• homogeen mengsel
• indampen
• kookpunt
• legering
• massadichtheid
• nevel
• oplosbaarheid in water
• oplossing
• rook
• scheidingstechniek
• schuim
• smeltpunt
• stof
• stofeigenschap
• suspensie
• voorwerp
• zeven
• zuivere stof
2 Onderzoeksvaardigheden
• Ik kan stoffen onderscheiden op basis van stofeigenschappen.
• Ik kan zuivere stoffen onderscheiden van mengsels op basis van het aantal soorten deeltjes.
• Ik kan typische voorbeelden van homogene en heterogene mengsels herkennen en benoemen
• Ik kan voor een mengsel een geschikte scheidingstechniek voorstellen
• Ik kan voor de geschikte scheidingstechniek verklaren op welke eigenschap de scheiding gebaseerd is.
©VANIN
` Je kunt deze checklist ook op invullen bij je Portfolio.
Kun jij ook toveren?
Je maakte tijdens de CHECK IN een mengsel van kiezelsteentjes, zout en water. Je hebt toen weliswaar niet echt getoverd, maar wel gebruikgemaakt van chemische mengsels en scheidingstechnieken.
1 Benoem de mengsels. Schrap wat niet past.
• Het mengsel kiezelsteentjes-zout is een homogeen / heterogeen mengsel.
• Het mengsel kiezelsteentjes-water is een homogeen/ heterogeen mengsel.
• Het mengsel zout-water is een homogeen/ heterogeen mengsel.
We noemen dat ook een oplossing.
2 Bovendien ben je nu ook in staat om dit mengsel te scheiden in zijn afzonderlijke (zuivere) stoffen volgens het juiste scheidingsschema.
Vul het scheidingsschema verder aan. Misschien vind je meer dan een oplossing?

KIEZELSTENEN + ZOUT + WATER
Op basis van:
Scheidingstechniek:
KIEZELSTENEN
ZOUT + WATER
Op basis van:
Scheidingstechniek: ZOUT WATER
Er zijn homogene en heterogene mengsels. We gebruiken verschillende scheidingstechnieken om de stoffen terug van elkaar te scheiden: zeven, filtreren, decanteren, centrifugeren, indampen en destilleren.
VERDERE STUDIE VAN
EEN CHEMISCHE STOF
` HOOFDSTUK 1: Hoe kunnen we een chemische stof voorstellen?
1 Namen en symbolen van elementen
3 Bolstaaf- en bolschilmodellen van een chemische stof
` HOOFDSTUK 2: Kunnen we zuivere stoffen nog verder indelen?
` HOOFDSTUK 3: Welke
Klein detail, groot verschil.
H2O of H2O2?
Vraag zeker niet naar H2O2 als je dorst hebt bij de tandarts. H2O2 wordt wel eens zuurstofwater genoemd, maar die bijnaam is misleidend. Zo zal je tandarts jou water (H2O) geven om je mond te spoelen, terwijl zuurstofwater (H2O2) wordt gebruikt om je tanden mooi wit te maken (‘bleachen’).
Dat bleekmiddel kun je beter niet inslikken!

O2 of O3?

CO of CO2?
Je hebt misschien al gehoord over koolstofmonoxidevergiftiging. De weerman waarschuwt er regelmatig voor in de winter. Als koolstof (element C in hout, aardgas …) verbrand wordt, ontstaat er koolstofdioxide (CO2), tenminste als er voldoende zuurstof (O2) beschikbaar is voor de reactie. Als dat niet zo is, ontstaat er koolstofmonoxide (CO). Koolstofmonoxide is een giftig, geurloos gas. Die ene O extra in de formule maakt dus een groot verschil! Iets verbranden moet dus altijd in een goed geventileerde ruimte waar voldoende zuurstof aanwezig is. Een slecht afgestelde boiler in een kleine ruimte zoals een badkamer heeft al tot veel noodlottige gevolgen geleid.
Zuurstofgas (O2) ken je vast en zeker. We ademen zuurstof in om vervolgens onder andere koolstofdioxide (CO2) uit te ademen. O3 (ozon) inademen is dan weer een slecht idee! Dat gas is erg schadelijk voor de gezondheid. Aan de andere kant beschermt ozon ons in de hogere atmosfeer wel tegen de schadelijke uv-straling van de zon.

Wetenschappers proberen al eeuwen verschijnselen in de natuur te verklaren. Daarvoor is het belangrijk om de samenstelling van stoffen te kennen. Elke stof krijgt daarom een unieke formule en accuraatheid is daarbij erg belangrijk.
` Hoe noteert een chemicus een stof?
` Welke informatie wordt in de formule van een chemische stof weergegeven?
We zoeken het uit!
Hoe noteren we een zuivere stof?
OPDRACHT 1
Bekijk enkele voorstellingen van zuivere stoffen en mengsels in de tabel.
1 Kruis bij elke voorstelling aan of het gaat om een zuivere stof of om een mengsel.
mengsel zuivere stof
mengsel zuivere stof
mengsel zuivere stof
2 Leg in je eigen woorden het verschil uit tussen een zuivere stof en een mengsel.
mengsel zuivere stof
OPDRACHT 2
Een chemicus geeft een (zuivere) stof weer met een formule. Beantwoord de vragen.
1 Elke formule bevat verschillende symbolen. Vul in de laatste kolom de volledige naam in die bij het symbool hoort.
Stof Formule Symbool element Naam element
zuurstofgas
2 In de formule van een stof vind je soms een getal in subscript. Bijvoorbeeld "2" in CO2.
a Wat geeft dat getal volgens jou weer? Verklaar.
b Soms staat er geen getal, bijvoorbeeld bij C in CO2. Wat valt je op in de formule?
Hoe kunnen we een chemische stof voorstellen?
LEERDOELEN
Je kunt al:
L zuivere stoffen en mengsels van elkaar onderscheiden.
Je leert nu:
L de namen en symbolen van de elementen;
L de symbolische voorstelling van een chemische stof schrijven en interpreteren;
L wat een index en een coëfficiënt zijn;
L een bolstaaf- en bolschilmodel herkennen en interpreteren.
1 Namen en symbolen van elementen

Misschien ben je onder de indruk van de voorstelling van de stof die hier staat? Het is een voorstelling van azijnzuur, het zuur dat opgelost in water azijn genoemd wordt. Zoals je merkt komen er in de voorstelling verschillende bolletjes en kleuren voor. We zoeken uit waarom!
We maken een onderscheid tussen een element en een atoom. Een element is een type of een atoomsoort. Een atoom is een deeltje van dat type. Een element is dus een verzamelnaam voor alle atomen van dezelfde soort.
Stoffen kunnen uit verschillende atoomsoorten of elementen bestaan. Om die te onderscheiden hebben we duidelijke afspraken nodig.
Elk bolletje in de voorstelling van bv. koolstofdioxide (afb. 22) wordt in de formule (CO2) weergegeven door een symbool dat identiek is in de hele wereld. Zo wordt het gas dat we uitademen over de hele wereld voorgesteld als CO2 (koolstofdioxide).
OPDRACHT 3
Vergelijk de webpagina’s.
1 Bekijk deze webpagina’s voor ‘koolstof’ in het Nederlands, Italiaans en Fins.
Carbonio

Algemeen
Naam: koolstof / carbonium
Symbool: C
Atoomnummer: 6
Groep: koolstofgroep
Periode: periode 2
Blok: p-blok
Reeks: niet-metaal
Kleur: kleurloos of zwart
Afb. 23 Pagina in het Nederlands
Generale
Nome: carbonio
Symbolo: C
Numero: 6
Serie: non metalli
Durezza: 0,5 (grafite), 10 (diamante)
Blocco: p
Serie: non metalli

Colore: / diamante grafite




Afb. 24 Pagina in het Italiaans
2 Wat valt je op als je de drie pagina’s vergelijkt?
elektronegatieve waarde
Yleinen
Nimi: hiili
Tunnus: C
Järjestysluku: 6
Luokka: epämetalli
Lohko: p
Jakso: 2
Ryhmä: 14
Kovuus: 0,5 (grafiitti), 10,0 (timantti)
Väri: musta (grafiitti), väritön (timantti)
Afb. 25 Pagina in het Fins
Elk element (of elke atoomsoort) heeft een naam en een symbool. Die symbolen zijn in alle talen hetzelfde. De naam van het element verschilt volgens de taal, maar is meestal afgeleid van de oorspronkelijke Latijnse benaming.
Nederlands
Frans
Engels Duits
Spaans Latijn koolstof carbon carbon kohlenstoff carbono carbonium
Nederlands Frans
Engels Duits
Spaans Latijn chloor chlore chlorine chlor cloro chlorum
Dat uniforme gebruik van dezelfde symbolen maakt het uitwisselen van informatie makkelijker. De verschillende symbolen vind je trouwens terug in het Periodiek Systeem van de Elementen (PSE).
De tabel op p. 86 bevat de voor ons belangrijkste elementen en hun symbolen. Voor een goed begrip van de rest van de leerstof chemie is het belangrijk dat je de namen en symbolische voorstelling van deze elementen onthoudt en kunt toepassen.
SymboolNaamSymboolNaamSymboolNaam HwaterstofSisiliciumHgkwik
HeheliumPfosfor Pb lood
LilithiumSzwavel Co cobalt
Beberyllium Cl chloorIjood
BboorArargonNinikkel
CkoolstofKkalium Pt platina
Nstikstof Ca calcium Cd cadmium
Ozuurstof Fe ijzerUuraan
Ffluor Cu koperSntin
Neneon Zn zink Cr chroom
NanatriumBrbroom Mnmangaan
MgmagnesiumAgzilver Asarseen
AlaluminiumAugoud Babarium
` Maak oefening 1 op p. 92.
Je ziet dat:
• sommige elementen één hoofdletter als symbool hebben;
• sommige elementen twee letters als symbool hebben, bestaande uit een hoofdletter gevolgd door een kleine letter.
WEETJE
Sommige elementen zijn genoemd naar een land (polonium, francium), een stad (dubnium: Dubna in Rusland; strontium: Strontian in Schotland), een wetenschapper (einsteinium: Albert Einstein; curium: Marie Curie), Romeinse goden (neptunium, plutonium) of een eigenschap (broom: Gr. bromos = stank; chloor: Gr. chloros = groen).
Meer weten? Bekijk het overzicht via de QR-code. NAAMGEVING ELEMENTEN
©VANIN
• Een element is synoniem voor een atoomsoort. Het is de verzamelnaam voor alle atomen die dezelfde chemische eigenschappen hebben.
• Een atoom is het kleinste deeltje van een element dat nog steeds alle eigenschappen van het element heeft.
• Elk element heeft een naam en symbool.
2 Symbolische voorstelling van een chemische stof
Wanneer we een chemische stof weergeven, gebruiken we een opeenvolging van de symbolen van de elementen. Zo een voorstelling noemen we een formule
In de fotosynthesereactie zie je vier formules. Je herkent hier onder andere de formule van water (H2O) en glucose (C6H12O6).
6 CO2 + 6 H2O C6H12O6 + 6 O2

De formule van water (H2O) geeft weer dat één waterdeeltje bestaat uit 2 waterstofatomen en 1 zuurstofatoom. Twee atomen waterstof en 1 atoom zuurstof binden tot 1 verbinding: de stof of molecule water.
Het aantal van elk atoom binnen één deeltje wordt aangegeven door een index:
• 2 bij H;
• 1 bij O, maar die 1 moeten we niet als index in de formule noteren. Een index wordt altijd rechts onder het symbool van het atoom vermeld.
H2O(1)
Een deeltje water bevat 2 waterstofatomen en 1 zuurstofatoom.
C6H12O6
Een deeltje glucose bevat 6 koolstofatomen, 12 waterstofatomen en 6 zuurstofatomen.
In de fotosynthesereactie zien we ook andere cijfers verschijnen: de coëfficiënt of het voorgetal.
6 CO2 + 6 H2O → C6H12O6 + 6 O2
Dat cijfer wordt vermeld voor een formule en geeft het aantal deeltjes van die stof weer.
6 CO2
Zes deeltjes koolstofdioxide bevatten elk 1 koolstofatoom en 2 zuurstofatomen.
Opgelet: CO2 is de formule van koolstofdioxide. Een coëfficiënt, hier het getal 6, is geen onderdeel van de formule. Het geeft enkel aan hoeveel deeltjes van de stof reageren.
Laten we nu de fotosynthesereactie uit ons voorbeeld eens opnieuw bekijken.
6 CO2 + 6 H2O → C6H12O6 + 6 O2 index coëfficiënt formule
Let op: het cijfer 1 wordt zowel bij de index als de coëfficiënt niet weergegeven.
OPDRACHT 4
Bekijk de tabel.
In de eerste kolom vind je de coëfficiënten en indexen van een stof.
Vul de tabel verder aan.
Coëfficiënten en indexen van de stof Aantal deeltjes Aantal atomen van elk element 3 C6H12O6 3
NH3
Een formule geeft de samenstelling van een stof weer. Het bevat deze onderdelen:
• het symbool van elke aanwezige atoomsoort of element;
• de index: geeft het aantal atomen van elke soort weer en wordt rechts onder het symbool vermeld.
Een coëfficiënt geeft aan hoeveel deeltjes er aan de reactie deelnemen.
Voorbeeld: 3 O2: 3 deeltjes zuurstofgas met telkens 2 zuurstofatomen
` Maak oefening 2 en 3 op p. 92 en 93.
Bolstaaf- en bolschilmodellen van een chemische stof
Je ziet hier twee mogelijke modellen om een deeltje water (H2O) voor te stellen: links het bolstaafmodel en rechts het bolschilmodel.

©VANIN
• In het bolstaafmodel worden de bindingen visueel via een staafje weergegeven.
• In het bolschilmodel worden de bindingen niet visueel weergegeven.
Je merkt dat in beide modellen de waterstofatomen (H) wit zijn en het zuurstofatoom (O) rood is. De witte en rode kleur voor de waterstof- en zuurstofatomen is geen vrije keuze. Bolvoorstellingen worden overal ter wereld op dezelfde manier weergegeven.
WEETJE
Elk element heeft zijn eigen kleurcode. De meest voorkomende vind je hier.
Element
waterstof (H)wit
koolstof (C)zwart (grijs)
zuurstof (O)rood
jood (I) paars
zwavel (S) geel
Kleurcode
Element
Kleurcode
stikstof (N)donkerblauw
chloor (Cl) groen
broom (Br)roodbruin
fosfor (P) oranje
fluor (F) lichtblauw
OPDRACHT 5
Bekijk de bolstaaf- en bolschilmodellen.
Vul de tabel verder aan.
Model Bolstaafmodel of bolschilmodel Formule Aantal atomen per element




OPDRACHT 6
bolstaafmodel
bolschilmodel
bolstaafmodel
bolschilmodel
bolstaafmodel
bolschilmodel
bolstaafmodel bolschilmodel
Wat kunnen we leren uit de ruimtelijke structuur van enkele chemische stoffen?
In dit onderzoek bouw je bolstaafmodellen van enkele chemische stoffen uit het dagelijks leven.
Ga met de bouwdozen aan de slag en voer het labo uit. Je vindt het bij het onlinelesmateriaal.
Atomen kunnen met elkaar binden en moleculen vormen; moleculen worden voorgesteld met bolvoorstellingen die aangeven uit welke atomen de molecule bestaat.
Een bolstaafmodel en een bolschilmodel zijn driedimensionale voorstellingen van een deeltje. Beide modellen geven weer hoeveel atomen van alle elementen er voor komen.
` Maak oefening 4 en 5 op p. 93 en 94.
Vul de tabel aan met de juiste naam of het juiste symbool voor elk element.
Universeel symbool
Vul de tabel aan. In de eerste kolom vind je de coëfficiënten en indexen van een stof.
Coëfficiënten en indexen van de stofTotaal aantal atomen van elk element
Vul de tabel aan.
a Noteer in kolom 2 de formule.
b Noteer in kolom 3 de coëfficiënten en indexen van de stof.
Omschrijving
1 molecule van een samengestelde stof, bestaande uit 2 waterstofatomen, 1 zwavelatoom en 4 zuurstofatomen.
3 moleculen van een enkelvoudige stof, elk bestaande uit 4 fosforatomen.
2 moleculen van een samengestelde stof, bestaande uit 1 stikstofatoom en 2 zuurstofatomen.
4 moleculen van een enkelvoudige stof, elk bestaande uit 3 zuurstofatomen.
Formule Coëfficiënten en indexen van de stof
Bekijk de bolstaaf- of bolschilmodellen. Duid het juiste antwoord aan.
Model Bolstaafmodel of bolschilmodel



bolstaafmodel
bolschilmodel
bolstaafmodel bolschilmodel
bolstaafmodel
bolschilmodel
Bekijk de bolstaaf- of bolschilmodellen. Vul de tabel verder aan.
Model en chemische formule


` Verder oefenen? Ga naar .
Bolstaafmodel of bolschilmodel
bolstaafmodel bolschilmodel
bolstaafmodel bolschilmodel
Chemische formule
Kunnen we zuivere stoffen nog verder indelen?

LEERDOELEN
Je kunt al:
L zuivere stoffen en mengsels onderscheiden;
L de symbolische voorstelling van elementen weergeven;
L een chemische formule interpreteren.
Je leert nu:
L het verschil tussen een enkelvoudige en samengestelde stof kennen.
Vorig jaar leerde je het onderscheid tussen een voorwerp en stof definiëren. Je weet dus dat een voorwerp is opgebouwd uit stoffen. Bovendien is er een verschil tussen een zuivere stof en een mengsel. Mengsels heb je ondertussen verder leren onderverdelen in homogene en heterogene mengsels. Vervolgens heb je geleerd hoe mengsels in zuivere stoffen kunnen gescheiden worden. Kunnen we ook de zuivere stoffen verder onderverdelen? We zoeken het uit aan de hand van een experiment.
STOF
HOMOGEEN
MENGSEL
OPDRACHT 7
Ontleding van water (H2O)
1 Onderzoeksvraag
Is water nog verder te ontleden in andere stoffen?
2 Hypothese
Ik denk dat water wel / niet verder ontleed kan worden in andere stoffen, want ...
3 Benodigdheden
toestel van Hofmann + gelijkstroombron
kraantjeswater
twee proefbuizen
lucifers
houtspaander (of satéstokje)
vloeistoftrechter
kabeltjes
4 Werkwijze 5
Waarnemingen
1 Je leerkracht vult het toestel van Hofmann met water met behulp van de vloeistoftrechter.
2 Er wordt gedurende enkele minuten een gelijkstroom door de vloeistof gestuurd.
3 Aan beide polen wordt gas gevormd, maar hoe zit het met de hoeveelheid gas?
positieve pool negatieve pool
Afb. 31 Opstelling proef van Hofmann
4 Je leerkracht vangt het gevormde gas aan de positieve pool op in een proefbuis.
5 Hij/zij brengt een gloeiende houtspaander in die proefbuis.
6 Wat neem je waar?
Het gas ter hoogte van de positieve pool:
7 Je leerkracht vangt nu het gas aan de negatieve pool op in een proefbuis.
9 Hij/zij brengt een brandende lucifer in die proefbuis.
10 Wat neem je waar?
Het gas ter hoogte van de negatieve pool:
6 Verwerking
Het gas dat aan de positieve pool gevormd wordt, is zuurstofgas. Zuurstofgas bevordert de verbranding en kan op die manier geïdentificeerd worden. Een smeulende houtspaander begint terug te branden als je er zuurstofgas aan toevoegt.
Het gas dat aan de negatieve pool gevormd wordt, is waterstofgas. In combinatie met zuurstofgas en een brandende lucifer geeft dat een luide knal. Vandaar dat waterstofgas ook wel knalgas genoemd wordt. Er wordt water gevormd.
7 Besluit
Formuleer een antwoord op de onderzoeksvraag.
8 Reflectie
©VANIN
Stoffen die nog verder ontleed kunnen worden, noemen we samengestelde stoffen. Samengestelde stoffen bevatten meerdere soorten atomen. Water is dus een voorbeeld van een samengestelde stof, het kan verder ontleed worden in zuurstofgas en waterstofgas. Wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat waterstofgas en zuurstofgas niet meer verder ontleed kunnen worden. Stoffen die niet meer verder ontleed kunnen worden, noemen we enkelvoudige stoffen. Enkelvoudige stoffen bevatten één soort atomen.
Stoffen kunnen dus (naar analogie van homogene en heterogene mengsels) verder opgedeeld worden in enkelvoudige en samengestelde stoffen.
OPDRACHT 8
Bij de ontleding van water, heb je ontdekt dat water een samengestelde stof is, terwijl waterstofgas en zuurstofgas enkelvoudige stoffen zijn. Hieronder zie je de symbolische en visuele voorstelling van deze stoffen.
Naam
Symbolische voorstelling
Visuele voorstelling
Het valt op dat een samengestelde stof bestaat uit één soort / meerdere soorten atomen, terwijl een enkelvoudige stof bestaat uit één soort / meerdere soorten atomen (schrap wat niet past).
STOF
MENGSEL
ENKELVOUDIG
• Stoffen die nog verder ontleed kunnen worden, noemen we samengestelde stoffen. Ze bevatten meerdere soorten atomen.
• Stoffen die niet meer verder ontleed kunnen worden, noemen we enkelvoudige stoffen. Ze bevatten één soort atomen.
` Maak oefening 1 t/m 3 op p. 99.
Duid aan of het een enkelvoudige of samengestelde stof is.
Chemische stof
CH3COOH
(formule van azijn)
Enkelvoudige of samengestelde stof?
enkelvoudige stof
samengestelde stof
enkelvoudige stof
samengestelde stof
(modelstructuur van cholesterol)

(bolstaafmodel van chloorgas)
S8 (formule van octazwavel)
Duid aan: enkelvoudige stof of samengestelde stof.
waterstofgas (H2)
zuiver water
Bij de verbranding van suiker wordt koolstof, water en CO2 gevormd. Suiker is een …
Na een kampvuur blijft er van de houtblokken enkel nog roet over. Roet is een …
enkelvoudige stof
samengestelde stof
enkelvoudige stof
samengestelde stof
enkelvoudige stof
samengestelde stof
enkelvoudige stof
samengestelde stof
enkelvoudige stof
samengestelde stof
enkelvoudige stof
samengestelde stof
Plaats in de juiste kolom: gedestilleerd water – kraantjeswater – koolstof – waterstofgas – zuurstofgas – wijn –zand in een glas water – zout in een glas water
Enkelvoudige stofSamengestelde stofHomogeen mengselHeterogeen mengsel
Welke naam krijgen de enkelvoudige stoffen?
©VANIN
LEERDOELEN
Je kunt al:

L enkelvoudige en samengestelde stoffen onderscheiden;
L de symbolische voorstelling van elementen weergeven;
L een chemische formule interpreteren.
Je leert nu:
L de naam van enkele enkelvoudige stoffen kennen;
L het verschil kennen tussen een wetenschappelijke naam en een triviale naam.
1 Onderverdeling binnen de enkelvoudige stoffen
Slechts enkele elementen komen op aarde voor als enkelvoudige stoffen; dat zijn voornamelijk gassen. Tot die gassen mogen we al zeker de edelgassen rekenen. Maar er zijn nog elementen die als enkelvoudige stof voorkomen. We geven in dit hoofdstuk een overzicht van de enkelvoudige stoffen en hun namen.
We hebben al kort naar het Periodiek Systeem van de Elementen (PSE) verwezen. Je vindt er alle symbolen terug van de al gekende elementen.
Je weet nu dat enkelvoudige stoffen slechts één soort atomen bevatten. In het PSE maken we voor de enkelvoudige stoffen een onderscheid tussen:
• niet-metalen (nM): in het geel ingekleurd op het PSE. Daartoe behoren ook de edelgassen (laatste kolom);
• metalen (M): in het rood ingekleurd op het PSE. He
OPDRACHT 9
Gebruik het PSE achteraan in je boek en vul de tabel aan.
1 Vul de eerste twee kolommen verder aan met het symbool of de naam van het element.
2 Is het element een metaal (M) of niet-metaal (nM)? Omcirkel in de laatste kolom.
3 Markeer het edelgas (E).
Symbool
Fe
©VANIN
Naam
stikstof
M / nM
M / nM
M / nM
P M / nM
argon
M / nM
S M / nM
magnesium
M / nM
Sn M / nM
broom
Ag
2 Niet-metalen
M / nM
M / nM
Wil je al meer ontdekken over de edelgassen?
Scan de QR-code en bekijk het filmpje.
BEKIJK
2.1 Niet-metalen die als enkelvoudige stof voorkomen als ongebonden atomen
Edelgassen komen altijd apart voor in de natuur: ze bestaan uit één atoom.
Ze zijn met andere woorden monoatomair
Bij edelgassen draagt de stof dan ook gewoon de naam van het element.
Voorbeeld: wat kan He betekenen?
• het element helium
• de stof helium
• een atoom helium

Opmerking: Ook koolstof wordt voorgesteld door het symbool van het element (C) en draagt gewoon de naam van het element. Nochtans verbindt koolstof als enkelvoudige stof vaak met andere koolstofatomen. Het koolstofatoom doet dat echter op meerdere manieren: de afbeeldingen tonen het voorkomen van grafiet en diamant. Die twee stoffen bevatten enkel koolstofatomen.

2.2 Niet-metalen die als enkelvoudige stof voorkomen als verbindingen van meerdere atomen
Zoals je al weet, wordt het aantal atomen in een verbinding weergegeven door een index
Voor de niet-metalen die uit meerdere atomen in een verbinding voorkomen, gelden deze regels:
• de formule wordt gevormd door het symbool van het atoom te gebruiken, vergezeld van een index die aangeeft hoeveel atomen er in de verbinding zitten;
• de stof draagt de naam van het element, maar de naam van het element wordt voorafgegaan door een Grieks telwoord dat het aantal atomen in de molecule weergeeft.
We sommen die bewuste Griekse telwoorden even op. De gemarkeerde moet je kennen, de andere komen later aan bod.
samenstelling van de
Voorbeeld:
• O2 of dizuurstof
• N2 of distikstof
Let op! Van sommige enkelvoudige niet-metalen bestaan er meerdere verbindingen. Naast dizuurstof of O2 bevat de hogere atmosfeer bijvoorbeeld ook trizuurstof of O3.
De meeste niet-metalen zullen echter verbindingen van 2 atomen vormen (O2, N2, I2, Cl2 …). We spreken daarom ook over diatomaire moleculen.
• Het woord BrINClHOF bevat alle niet-metalen die in een enkelvoudige stof diatomair voorkomen.
• Om de niet-metalen S8, P4 en O3 te onthouden, zul je je geheugen moeten gebruiken!
©VANIN
Naast de wetenschappelijke naam wordt vaak een triviale naam voor de stof gebruikt, een soort bijnaam voor de stof zeg maar.
De enkelvoudige niet-metalen die bij kamertemperatuur gasvormig zijn, krijgen vaak een triviale naam waarbij het Griekse telwoord wordt weggelaten en het woordje ‘gas’ aan de naam wordt toegevoegd. In deze tabel vind je enkele voorbeelden:
Enkelvoudige stofWetenschappelijke naamTriviale naam
O2 dizuurstof zuurstofgas
H2 diwaterstof waterstofgas
N2 distikstof stikstofgas
Cl2 dichloor chloorgas
Afb. 34 Wetenschappelijke en triviale naam van stoffen
Let op: het Griekse telwoord wordt weggelaten in de triviale naam. Zo is distikstofgas een foute benaming voor N2. Je zegt ofwel distikstof (wetenschappelijke naam) of stikstofgas (triviale naam), maar geen combinatie.
Afb. 35 Stikstofgas of distikstof (N2)
OPDRACHT 10
Bekijk het bolschil- of bolstaafmodel van een aantal niet-metalen.
Vul de bijbehorende formule, wetenschappelijke naam én triviale naam in (als die laatste bestaat).
De stoffen in deze tabel moet je goed kennen! Die zul je later nog veel gebruiken.
3 Metalen
Van alle bekende metalen wordt ijzer het meest gebruikt. Omdat ijzer goedkoop, sterk en makkelijk bewerkbaar is, kent het veel toepassingen in vervoermiddelen, schepen en voor het bouwen van grote constructies.
Zuivere metalen bestaan in enkelvoudige vorm uit slechts één atoomsoort.
• De stof krijgt de naam van het element, soms gevolgd door het achtervoegsel ‘-metaal’
• Als formule wordt het symbool van het betreffende metaal gebruikt.
Voorbeeld
Fe kan dus verschillende betekenissen hebben:
• het element ijzer
• de stof ijzermetaal
• een atoom ijzer

Afb. 36
©VANIN
Enkelvoudige stoffen krijgen een wetenschappelijke naam:
Niet-metalen
• De wetenschappelijke naam wordt gevormd door de index te lezen als Grieks voorvoegsel, gevolgd door de naam van het element. Voorbeeld: O2 = dizuurstof.
• De meeste niet-metalen zijn diatomair, bv. O2
• Uitzonderingen zijn C, S8 en P4 en de edelgassen.
• Voor edelgassen wordt de naam van het element gebruikt om de stof te benoemen; zij zijn monoatomair.
• Sommige niet-metalen krijgen een triviale naam. Daarbij wordt de naam van het element meestal gevolgd door ‘gas’. De index wordt daarbij niet gelezen. Voorbeeld: O2= zuurstofgas
• Ozon is de triviale naam voor O3.
Metalen
Bij metaal wordt het achtervoegsel ‘metaal’ soms toegevoegd aan de naam van het element. Voorbeeld: Fe = de stof ijzermetaal.
` Maak oefening 1 op p. 106.
Vul de volgende tabel aan met de wetenschappelijke en triviale namen van enkelvoudige stoffen.
Enkelvoudige stof Wetenschappelijke naam Triviale naam
kopermetaal stikstofgas
` Verder oefenen? Ga naar .
HOE KUNNEN WE EEN CHEMISCHE STOF VOORSTELLEN?
• element of atoomsoort = de verschillende atomen of deeltjes
• atoom = deeltje dat tot bepaalde atoomsoort behoort
Namen en symbolen van elementen
Symbolische voorstelling van een chemische stof
Elk element heeft universeel hetzelfde symbool. Die universele symbolentaal zorgt ervoor dat wetenschappers over de hele wereld met elkaar kunnen communiceren.
• Het aantal atomen in een molecule wordt weergegeven door een index
• De index 1 wordt niet vermeld.
• Een coëfficiënt geeft weer wat het aantal moleculen is.
3 SO2
©VANIN
Bolstaaf- en bolschilmodellen van een chemische stof
• 3 SO2 staat voor 3 moleculen SO2.
• SO2 is de formule.
• 3 moleculen bestaande uit telkens 1 zwavelatoom en 2 zuurstofatomen
• Met een specifieke kleurcode worden de elementen weergegeven.
• Het aantal atomen wordt duidelijk weergegeven.
• In het bolstaafmodel worden de bindingen tussen de atomen visueel getoond.
KUNNEN WE ZUIVERE STOFFEN NOG VERDER INDELEN?
enkelvoudige stof
samengestelde stof
Zuivere stoffen worden verder onderverdeeld in: - enkelvoudige stoffen kunnen niet meer verder ontleed worden, ze bestaan uit één soort atomen; - samengestelde stoffen kunnen meestal verder ontleed worden, ze bestaan uit meerdere soorten atomen.
WELKE NAAM KRIJGEN DE ENKELVOUDIGE STOFFEN?
Niet-metalen
Niet-metalen bestaan uit 1 of meerdere atomen.
De meeste niet-metalen zijn diatomair
De wetenschappelijke naam wordt gevormd door de index te lezen als Grieks voorvoegsel, gecombineerd met de naam van het element.
Bv.: O2 = de stof dizuurstof
Sommige niet-metalen krijgen een triviale naam. Daarbij wordt de naam van het element gevolgd door ‘gas’. Griekse voorvoegsels worden dan weggelaten.
Bv.: O2 = zuurstofgas
Koolstof komt als enkelvoudige stof in meerdere vormen voor; het wordt voorgesteld door het symbool C en de naam van het element: koolstof.
Edelgassen zijn monoatomair.
De wetenschappelijke naam wordt gevormd door de naam van het element.
Bv.: He = de stof helium
Metalen
Metalen hebben als formule het symbool van het betrokken metaal.
De wetenschappelijke naam wordt gevormd door achter de naam van het element ‘metaal’ toe te voegen.
Bv.: Fe = ijzermetaal
1 Begripskennis
• Ik ken de symbolen van de elementen.
• Ik ken de namen van enkelvoudige stoffen (metalen, niet-metalen en edelgassen).
• Ik ken de betekenis van een index en een coëfficiënt.
• Ik ken het verschil tussen een enkelvoudige en een samengestelde stof.
• Ik kan zuivere stoffen verder onderverdelen in enkelvoudige en samengestelde stoffen.
• Ik ken het verschil tussen een wetenschappelijke naam en een triviale naam.
2 Onderzoeksvaardigheden
• Ik kan een chemische formule interpreteren
• Ik kan een bolstaaf- en bolschilmodel herkennen en interpreteren.
• Ik kan de symbolische voorstelling van een chemische stof schrijven en interpreteren
` Je kunt deze checklist ook op invullen bij je Portfolio.
JANOG OEFENEN
Klein detail, groot verschil.
1 De twee kinderen van de tandarts hebben dorst. Ze lopen naar binnen en zien in de koelkast twee glazen staan. Van welk glas drinken ze best niet?


2 Een koppel is aan het barbecuen wanneer het plots begint te regenen. Ze zetten de barbecue binnen. Na een tijdje vallen ze beiden flauw. Door zuurstofgebrek is er een gevaarlijk gas gevormd.
a Welk van de onderstaande voorstellingen zou dat gas kunnen zijn? b Ken je de naam van het gevaarlijke gas, dat ook wel de stille moordenaar genoemd wordt?
3 Jouw leerkracht werd getroffen door het coronavirus en komt terecht in het ziekenhuis met ademhalingsproblemen. Welke fles gas moet de verpleging toedienen?


Kleine fouten in formules kunnen grote gevolgen hebben. Een stof wordt genoteerd in een formule. Ze geeft informatie over het soort atomen dat in de stof voorkomt en het exacte aantal waarin dat gebeurt. Een stof wordt driedimensionaal voorgesteld in een model waarbij elk element een specifieke kleur heeft.
KENMERKEN VAN EEN
CHEMISCHE REACTIE
Waarom rijst brood?
Als je een brood bakt, is het rijzen van het deeg belangrijk om een luchtig brood te krijgen. Maar wat gebeurt er dan eigenlijk precies? We testen welke reactie/stof ervoor zorgt dat brood rijst.
WAT HEB JE NODIG?

balans – erlenmeyer – proefbuis – ballon – maatcilinder – één koffielepel bakpoeder – 10 mL azijn
HOE GA JE TE WERK?
1 Plaats de erlenmeyer, de proefbuis en de ballon (die je eerder al eens opblies) naast elkaar op de balans.
2 Breng de balans op nul door te tarreren
3 Breng een koffielepel bakpoeder in de erlenmeyer.
4 Breng met behulp van de maatcilinder 10 mL azijn in de proefbuis.
5 Plaats de proefbuis in de erlenmeyer.
6 Plaats de ballon zoals op afbeelding 38 op de erlenmeyer.
7 Weeg het geheel en noteer de totale massa voor de reactie in de tabel, in de kolom ‘Eigen meting’
WAT VERWACHT JE?
Schrap wat niet past.
Nadat de stoffen bij elkaar zijn gebracht, zal de gemeten massa lager / gelijk / hoger zijn.
WAT GEBEURT ER?
• Kantel de erlenmeyer, waardoor de azijn in contact komt met het bakpoeder. Je merkt dat er een chemische reactie optreedt. Weeg het geheel en noteer de totale massa na de reactie in de tabel.
• Bereken het verschil in massa voor en na de reactie.
• Verwijder de ballon en leg hem op de balans. Noteer de massa.
• Verzamel gegevens van twee andere klasgenoten in de derde en vierde kolom. Wat stel je vast?
Meting
massa voor de reactie (g)
massa na de reactie (g)
verschil in massa voor en na de reactie (g) massa na verwijderen ballon (g)
HOE ZIT DAT?
Eigen metingMeting klasgenoot 1Meting klasgenoot 2
Welk gas zorgt voor het rijzen van het brood? Misschien kan dit helpen: bakpoeder bevat een stof met formule
NaHCO3
Welke belangrijke wet geldt tijdens een chemische reactie en heb je nu bewezen tijdens deze proef?
` Wat gebeurt er tijdens een chemische reactie?
` Welke wetten zijn geldig tijdens een chemische reactie?
` Hoe kan een chemische reactie nuttig zijn voor ons? Wanneer vormt ze een probleem?
Energiebronnen in de natuur
OPDRACHT 1
Wat weet je nog over energiebronnen uit de lessen natuurwetenschappen?
1 Welke energiebron herken je? Vul aan.
2 Komt de beschikbare energie rechtstreeks uit een chemische reactie? Kruis aan.
Energiebron





komt uit een chemische reactie.
komt niet uit een chemische reactie.
komt uit een chemische reactie.
komt niet uit een chemische reactie.
komt uit een chemische reactie.
komt niet uit een chemische reactie.
komt uit een chemische reactie.
komt niet uit een chemische reactie.
komt uit een chemische reactie.
komt niet uit een chemische reactie.
3 Bekijk de applet waarin de verschillende energiebronnen eenvoudig worden voorgesteld.
OPDRACHT 2
Bekijk de energieomzettingen op de afbeeldingen.
Duid aan welke energieomzetting er plaatsvindt bij de volgende afbeeldingen. Er zijn meerdere antwoorden mogelijk.
©VANIN
stralingsenergie
fotosynthese
stralingsenergie chemische energie
chemische energie stralingsenergie
thermische energie chemische energie
stralingsenergie thermische energie

chemische energie elektrische energie
chemische energie kinetische energie
thermische energie chemische energie
chemische energie thermische energie
Stoffen bezitten chemische energie. Chemische energie kan omgezet worden in andere energievormen, en omgekeerd.
Wat is een
chemische reactie?
©VANIN
LEERDOELEN
Je kunt al:
L het verschil tussen een enkelvoudige en een samengestelde stof toelichten;
L de formule van zuurstofgas (O2) toelichten.
Je leert nu:
L het principe van een chemische reactie begrijpen;
L een chemische reactie duiden als een herschikking van atomen.

Heb je met vrienden of familie al eens een kampvuur gemaakt? Misschien heb je tijdens een koude winteravond marshmallows gekaramelliseerd of chocolademelk verwarmd? Wist je toen dat je twee verschillende wetenschappen beoefende: chemie en fysica? Je hebt met andere woorden een chemisch of fysisch proces uitgevoerd.
• Tijdens een chemisch proces worden nieuwe stoffen gevormd.
• Tijdens een fysisch proces worden geen nieuwe stoffen gevormd maar veranderen stoffen eventueel van aggregatietoestand.
OPDRACHT 3
DEMO
IJzer en magnesium
Je leerkracht houdt achtereenvolgens een ijzeren spijker en een stukje magnesiumlint met behulp van een klem in de vlam van een bunsenbrander.
VEILIGHEIDSVOORSCHRIFT !
Kijk niet rechtstreeks in de vlam.
1 Wat neem je waar? Noteer in de tabel.
ijzeren spijker
magnesiumlint
Waarneming

Verbranden van magnesium
Soort proces?
chemisch proces
fysisch proces
chemisch proces fysisch proces
2 Is dit een chemisch of een fysisch proces? Kruis aan in de tabel.
OPDRACHT 4
Beantwoord de vragen.
1 Voer je bij de volgende acties een fysisch of chemisch proces uit? Duid aan en verklaar je antwoord.
Actie Soort proces Verklaring
a hout in een kampvuur verbranden
b chocolademelk verwarmen
c marshmallows karamelliseren
©VANIN
chemisch proces
fysisch proces
chemisch proces
fysisch proces
chemisch proces
fysisch proces
2 Waarom is ‘marshmallows smelten’ wetenschappelijk niet correct? Leg uit.
WEETJE
fysica
fysicochemie biofysica natuurwetenschappen
biologie chemie
biochemie
Je leerde een chemisch proces duidelijk onderscheiden van een fysisch proces. Maar net als andere wetenschappen, hebben chemie en fysica ook verschillende raakvlakken. Zo leerde je in de vorige thema’s begrippen kennen die ook bij fysica belangrijk zijn, bv. de relatie elektronen – elektriciteit – geleidbaarheid en de coulombkracht.
Ook chemie en biologie staan niet naast elkaar, maar ondersteunen elkaar. Zo is water het belangrijkste oplosmiddel in ons lichaam, waarin bv. hormonen verplaatst worden naar de organen. Dat leidt tot overkoepelende vakken in het hoger onderwijs, zoals biochemie, fysicochemie of biofysica.
Denk dus niet in vakjes, maar bundel de wetenschappen tot één geheel. Ook in de industrie werken verschillende wetenschappers samen. In het filmpje kun je zo’n samenwerking zien bij ExxonMobil. Je zult merken dat STEM-vakken een centrale rol spelen in het bedrijf.
• Tijdens een chemisch proces ontstaan nieuwe stoffen.
• Tijdens een fysisch proces worden geen nieuwe stoffen gevormd. De aanwezige stof verandert bv. van aggregatietoestand.
` Maak oefening 1 en 2 op p. 119.
De verandering die bij een chemisch proces plaatsvindt, noemen we een chemische reactie. In opdracht 3 heb je bij magnesium een verbrandingsreactie uitgevoerd.
Een verbranding is een reactie tussen een stof en zuurstofgas (O2).
• Bij de verbranding van een enkelvoudige stof ontstaat er een binding tussen het atoom van de enkelvoudige stof en de zuurstofatomen van zuurstofgas. Die gevormde stof wordt een oxide genoemd.
©VANIN
O 2 CO 2
Afb. 42
De verbranding van koolstof
• Bij de verbranding van een samengestelde stof zal met elk atoom van de samengestelde stof een oxide gevormd worden. Zo ontstaat bij de volledige verbranding van methaangas (CH4) koolstofdioxide of CO2 en water of H2O.
De verbranding van methaangas
Een verbrandingsreactie is een reactie tussen een stof en zuurstofgas waarbij oxiden gevormd worden.

Tijdens een verbrandingsreactie van een brandstof wordt meestal koolstofdioxide (CO2) gevormd. We spreken dan van een volledige verbranding. Tijdens een onvolledige verbranding wordt er koolstofmonoxide (CO) gevormd. CO ontstaat door een tekort aan zuurstofgas (O2) in de ruimte: niet alle koolstofatomen kunnen binden met voldoende zuurstofatomen, waardoor er naast koolstofdioxide (CO2) ook koolstofmonoxide (CO) ontstaat. Een slecht functionerende schoorsteen of boiler kan aan de basis liggen van de vorming van koolstofmonoxide. In het weerbericht wordt vaak gewaarschuwd voor koolstofmonoxideof CO-vergiftiging. Koolstof-monoxide is een geurloos gas en wordt vaak ‘de stille doder’ genoemd. Om die reden wordt het aangeraden om CO-melders aan te brengen in een woning.
Tijdens een chemische reactie, zoals een verbrandingsreactie, worden de aanwezige atomen herschikt. Er worden geen atomen extra gevormd en er verdwijnen geen atomen. Er ontstaan nieuwe stoffen met een specifieke formule.
Een chemische reactie wordt genoteerd in een reactievergelijking, waarbij een eenrichtingspijl aanduidt welke stoffen worden omgezet en welke stoffen worden gevormd. Formules van stoffen mogen niet aangepast worden in een reactievergelijking. In opdracht 5 leer je hoe je een chemische reactie noteert in een reactievergelijking.
OPDRACHT 5
Stel reactievergelijkingen op.
1 Denk nog eens terug aan de verbrandingsreactie van magnesium. Probeer stapsgewijs een reactievergelijking uit te schrijven.
a Noteer het symbool voor magnesium.
Een reactievergelijking wordt genoteerd als gebruikte stof(fen) → gevormde stof(fen). Het aantal stoffen voor en na de pijl kan natuurlijk variëren. TIP
b Welke chemische stof voeg je toe bij een verbranding? Noteer de formule.
c Het witte poeder dat gevormd is, heeft als formule MgO. Schrijf de reactievergelijking op.
2 + → 2
2 Je leerkracht herhaalt de verbrandingsreactie van magnesium (demo-opdracht 3) en voegt water toe aan het witte poeder dat gevormd werd tijdens de verbrandingsreactie.
a Na de proef voegt je leerkracht fenolftaleïne toe aan het gevormde product. Noteer je waarneming.
b De kleur die je observeert, wijst op het ontstaan van een basisch milieu. Door het toevoegen van water is immers een nieuwe stof gevormd, magnesiumhydroxide met als formule Mg(OH)2.
c Schrijf de reactievergelijking op. →
3 Noteer nog eens de twee reactievergelijkingen.
4 Wat stel je vast met betrekking tot de atomen?
©VANIN
5 Bij de eerste reactievergelijking waren er al cijfers gegeven in de oplossing. Wat is daarvoor de reden, denk je?
Tijdens een chemische reactie worden de aanwezige atomen herschikt om zo nieuwe stoffen met nieuwe stofeigenschappen te vormen.
Een chemische reactie wordt genoteerd in een reactievergelijking gebruikte stof(fen) → gevormde stof(fen)
Zijn de verschijnselen fysisch of chemisch? Zet een kruisje in de juiste kolom.
Verschijnsel
ijzer laten roesten fruit laten rotten inkt verwijderen met een inktwisser potlood verwijderen met een gom ontkleuren met bleekwater linnen drogen groenten gaarkoken voedsel verteren boter smelten boter bruinen ijs smelten en water vormen een blok hout verbranden een trui laten verkleuren door langdurige blootstelling aan zonlicht ijzer smelten
FysischChemisch
Zijn de modelvoorstellingen voorbeelden van fysische of chemische processen? Leg uit.
Modelvoorstelling
Fysisch of chemisch proces
Verder oefenen?
Hoe wordt een chemische reactie genoteerd?
©VANIN
LEERDOELEN
Je kunt al:

L toelichten dat tijdens een chemische reactie atomen herschikt worden ter vorming van nieuwe stoffen;
L toelichten dat een index in een formule van een chemische stof het aantal atomen van dat element (of van de atoomgroep) in de verbinding weergeeft.
L een onderscheid maken tussen een index en een coëfficiënt.
Je leert nu:
L de opbouw van een reactievergelijking begrijpen en de onderdelen aanduiden;
L een aflopende reactie herkennen;
L een reactievergelijking in evenwicht brengen door rekening te houden met behoud van atomen.
1 Reagentia en reactieproducten
In de toekomst zul je leren dat sommige reacties niet volledig aflopen. Je zult dan gebruikmaken van een dubbele pijl ⇄ en we spreken van een evenwichtsreactie.
In hoofdstuk 1 heb je geleerd dat de verandering die plaatsvindt tijdens een chemisch proces een chemische reactie wordt genoemd. In de opdrachten heb je telkens een bijhorende reactievergelijking genoteerd. Welke onderdelen kun je herkennen in een reactievergelijking?
In een reactievergelijking worden de gebruikte stoffen, uitgangsstoffen of reagentia (enkelvoud: reagens) omgezet en worden andere stoffen gevormd: de reactieproducten.
In een reactievergelijking wordt gebruikgemaakt van een enkele eenrichtingspijl (→) die de overgang aanduidt van de reagentia naar de reactieproducten. Zo wordt aangeduid dat zeker één reagens volledig omgezet wordt in reactieproducten: we spreken van een aflopende reactie. Dat wordt benadrukt door de pijl die enkel van links naar rechts wijst.
gebruikte stof(fen) → gevormde stof(fen) reagentia reactieproducten
Let op:
Je mag als pijl niet ⇒ gebruiken. Gebruik ook niet het gelijkheidsteken (=), want de reactieproducten zijn andere stoffen dan de reagentia.
Een reactievergelijking wordt als volgt genoteerd: gebruikte stof(fen) → gevormde stof(fen)
reagentia reactieproducten
©VANIN
OPDRACHT 6
Bekijk opnieuw de reactievergelijkingen uit opdracht 5.
1 Omcirkel de reagentia met rood.
2 Omcirkel de reactieproducten met blauw.
2 Mg + O2 → 2 MgO MgO + H2O → Mg(OH)2
2 Wet van behoud van atomen
OPDRACHT 7
Leg uit.
In een reactievergelijking staat soms een getal voor de formule van een reagens of reactieproduct, bv. 2 Al + 3 Cl2 → 2 AlCl3
Waarom? Verklaar.
In thema 3 leerde je al dat de getallen die voor de formules in een reactievergelijking staan voorgetallen of coëfficiënten genoemd worden.
Door het toevoegen van de juiste coëfficiënten in een reactievergelijking houd je rekening met een belangrijke wet: de wet van behoud van atomen.
De wet van behoud van atomen
In een reactievergelijking zijn links en rechts van de reactiepijl evenveel atomen van elke soort aanwezig. Er worden geen nieuwe atomen gecreëerd, er gaan ook geen atomen verloren.
In deze applet leer je op een eenvoudige manier waarom je coëfficiënten plaatst in een reactievergelijking, bv. door het maken van een croque-monsieur.
OPDRACHT 8
Noteer de volledige reactievergelijking van de verbranding van magnesium.
1 Pas de wet van behoud van atomen toe op de verbranding van magnesium. Wanneer we de reagentia en de reactieproducten in een reactievergelijking schrijven, krijgen we:
Mg + O2 → MgO
a In de formule van zuurstofgas staat een 2. Wat is de wetenschappelijke term voor dat getal?
©VANIN
b Hoeveel O-atomen komen er voor:
• bij de reagentia?
• bij de reactieproducten?
c Is de wet van behoud van atomen voor O gerespecteerd?
Ja Nee
2 Opdat een reactievergelijking zou kloppen, worden de getallen voor de formules, de coëfficiënten, aangepast. Het getal 1 wordt niet vermeld.
a Pas de coëfficiënten aan zodat voor en na de pijl evenveel O-atomen voorkomen.
Mg + O2 → MgO
b Is de wet van behoud van atomen voor Mg gerespecteerd?
Ja Nee
c Pas de coëfficiënten aan zodat voor en na de pijl evenveel Mg-atomen voorkomen.
Mg + O2 → MgO
3 Zo krijg je de finale reactievergelijking van de verbranding van magnesium.
4 Scan de QR-code. Op deze website kun je een reactie tussen waterstofgas (H2) en zuurstofgas (O2) uitvoeren. Lukt het je om water (H2O) te vormen?
BEKIJK DE WEBSITE
In een reactievergelijking worden altijd de juiste formules van een chemische stof genoteerd. Je hebt in thema 3 geleerd dat een index aangeeft hoeveel atomen van een bepaald element voorkomen in een verbinding.
Een index mag je niet veranderen om het behoud van atomen toe te passen. Een formule is een vaste combinatie van atomen in een molecule.
• Betekenis van de getallen in een reactievergelijking 3 CO2
Dit getal noem je de coëfficiënt Het geeft aan hoeveel deeltjes er gaan reageren.
Dit getal noem je de index Het geeft aan hoeveel atomen van de voorafgaande atoomsoort per molecule of formuleenheid aanwezig zijn.
• Om de wet van behoud van atomen in orde te brengen, moet je in een reactievergelijking de coëfficiënten aanpassen.
• De indices in een formule mag je niet veranderen.
OPDRACHT 9
Stel de reactievergelijking van de chemische reactie op. Waterstofchloride (HCl) reageert met calciumhydroxide (Ca(OH)2), waarbij calciumchloride (CaCl2) en water (H2O) gevormd worden.
1 Welke stoffen zijn de reagentia?
2 Welke stoffen zijn de reactieproducten?
3 Noteer de stoffen in de reactievergelijking.
4 Vul het aantal atomen van elk element in, zowel bij de reagentia als bij de reactieproducten.
Bij de reagentiaBij de reactieproducten
Bij het plaatsen van coëfficiënten eindig je met het gelijkstellen van de O- en de H-atomen. TIP
5 Je merkt dat het behoud van Ca in orde is. Plaats coëfficiënten zodat het behoud van Cl in orde is.
6 Vul het nieuwe aantal atomen van elk element in, zowel bij de reagentia als bij de reactieproducten.
Bij de reagentiaBij de reactieproducten
7 Plaats de coëfficiënten zodat het behoud van O in orde is.
8 Vul het aantal atomen van elk element in, zowel bij de reagentia als bij de reactieproducten.
Bij de reagentiaBij de reactieproducten
©VANIN
9 Wat merk je bij de H-atomen?
10 Noteer de finale reactievergelijking.
11 Maak nu de onderstaande reactie kloppend.
Fe + O2 Fe2O3
Je hebt in de vorige opdrachten enkele reactievergelijkingen opgesteld en de wet van behoud van atomen toegepast. Zo vond je bij opdracht 9, vraag 11: 4 Fe + 3 O2 → 2 Fe2O3.
Die coëfficiënten moeten zo laag mogelijk zijn. De reactievergelijking 8 Fe + 6 O2 → 4 Fe2O3 is fout. Alle coëfficiënten kunnen immers gedeeld worden door 2. Het kan dus dat je op het einde alle coëfficiënten nog moet delen door een gelijke factor.
Een chemische reactie wordt voorgesteld door een reactievergelijking: reagentia → reactieproducten
Het aantal atomen van elk element moet zowel links als rechts van de pijl gelijk zijn (wet van behoud van atomen). Daarom worden coëfficiënten geplaatst voor de formules van de reagentia en reactieproducten. Die moeten zo laag mogelijk zijn.
` Maak oefening 1 t/m 6 op p. 127 en 128.
3 Wet van behoud van massa
OPDRACHT 10
Je leerkracht voert de reactie tussen ijzer en zwavel uit.
7 g ijzer en 4 g zwavel worden afgewogen.
VEILIGHEIDSVOORSCHRIFT ! Fe S8
1 Observeer de eigenschappen van de stoffen en breng een magneet bij elk van de stoffen. Noteer je waarnemingen.
Stof
Eigenschappen
Magnetisch ijzer ja nee zwavel ja nee
2 De stoffen worden samen in een kroesje gebracht en verwarmd met de bunsenbrander. Er ontstaat een nieuwe stof, ijzersulfide (FeS). Noteer je waarnemingen.
Stof
Eigenschappen
Magnetisch reactieproduct (FeS) ja nee
3 Noteer je besluit.
4 Bepaal eens de massa van het reactieproduct. Wat stel je vast? DEMO
Atomen hebben een vaste atoommassa. Die kennis gecombineerd met de wet van behoud van atomen, leidt direct naar de wet van Lavoisier of de wet van het behoud van massa
De totale massa voor en na een chemische reactie is gelijk.
mreagentia = mreactieproducten
Dat de wet van behoud van massa bijzonder belangrijk is, kun je illustreren met tal van voorbeelden uit het dagelijks leven. Zo kunnen er in de natuur noch atomen noch atoomsoorten ‘verdwijnen’ door chemische processen. Het ontstaan van industrieel afval is dus een onontkoombaar gevolg van de wet van massabehoud. De chemische industrie houdt zich dan ook steeds bezig met het recycleren van allerlei restmateriaal. Daarnaast wordt er gezocht naar nieuwe processen om zo weinig mogelijk afval te produceren.

Bekijk de video’s over de rol van chemie in de recyclage van stoffen.
De wet van Lavoisier
De totale massa voor en na een chemische reactie is gelijk.
mreagentia = mreactieproducten
` Maak oefening 7 t/m 10 op p. 129.
Tijdens een chemische reactie geldt behoud van massa. Maar geldt ook behoud van volume als we bijvoorbeeld water en ethanol mengen? Je kunt het testen in een simpel proefje.
Lavoisier is niet de enige wetenschapper die een wet definieerde voor een chemische reactie. Zo toonde Proust aan dat stoffen altijd in een vaste massaverhouding met elkaar reageren: de wet van de massaverhoudingen of de wet van Proust. Die wet heb je toegepast bij opdracht 10: ijzer en zwavel zullen steeds in een massaverhouding van 7 g : 4 g met elkaar reageren ter vorming van ijzersulfide. Wanneer bijvoorbeeld 10 g ijzer bij 4 g zwavel wordt gebracht, zal er 3 g ijzer niet wegreageren. IJzer is in overmaat aanwezig, terwijl zwavel te weinig aanwezig is. In chemie wordt zwavel dan het ‘limiterend reagens’ genoemd.

Lees de chemische reacties en beantwoord de vragen.
Het stappenplan kan je daarbij helpen.
1 IJzer reageert met zuurstofgas, waarbij di-ijzertrioxide (Fe2O3) gevormd wordt.
a Welke stoffen zijn de reagentia?
b Welke stoffen zijn de reactieproducten?
c Noteer de stoffen in de reactievergelijking.
d Pas de wet van behoud van atomen toe.
2 Magnesium reageert met waterstofchloride (HCl of zoutzuur), waarbij magnesiumchloride (MgCl2) en waterstofgas (H2) gevormd worden.
a Welke stoffen zijn de reagentia?
b Welke stoffen zijn de reactieproducten?
c Noteer de stoffen in de reactievergelijking.
d Pas de wet van behoud van atomen toe.
Schrijf de chemische reactie.
De vorming van waterstofchloride (HCl) uit diwaterstof en dichloor.
Schrijf de chemische reactie.
De chemische reactie tussen salpeterzuur (HNO3) en soda (NaOH), waarbij natriumnitraat (NaNO3) en water gevormd worden.
Schrijf de chemische reactie.
De ontleding van glucose (C6H12O6) in water en koolstof.
BEKIJK HET STAPPENPLAN 2 3 4 5
Vul de reactievergelijkingen aan.
Al + O2 → Al2O3
Al2O3 + Na → Na2O + Al
H2S + O2 → H2O + SO2
NH3 → N2 + H2
CO2 + H2O → C6H12O6 + O2
Fe + O2 → Fe2O3
PCl5 → P + Cl2
Hg + l2 → Hgl
SnS2 → Sn + S
Pb + O2 → PbO
HCl + O2 → Cl2 + H2O
C2H4 + O2 → CO2 + H2O
Na2O + H2O → NaOH
N2 + H2 → NH3
Al + PbO2 → Al2O3 + Pb
KClO3 → KCl + O2
NH3 + HCl → NH4Cl
NH3 + O2 + → NO + H2O
Fe + S → FeS
Cr2O3 + Zn → ZnO + Cr
C12H22O11 → C + H2 + O2
C12H22O11 + O2 → CO2 + H2O
Vul de reactievergelijkingen aan en beantwoord de vragen.
a Bij een onvolledige verbranding van aardgas (bv. bij een gaskachel in een badkamer) wordt het giftige koolstofmonoxide gevormd.
CH4 + O2 → CO + H2O
b Bakpoeder reageert met azijn.
NaHCO3 + CH3COOH → CH3COONa + CO2 + H2O
Hoe kun je visueel waarnemen dat het om een chemische reactie gaat?
c Met glucose kan drankalcohol (ethanol) gevormd worden. De zogenaamde ‘moonshiners’, mensen die illegaal alcohol stoken, maken gebruik van deze reactievergelijking.
C6H12O6 → C2H5OH + CO2
d In grotten worden langzaam druipstenen gevormd. Regenwater dat de grotten binnensijpelt, bevat het oplosbare Ca(HCO3)2. Door de lage concentratie aan CO2 in de grot treedt een reactie op. Naast CO2 en water wordt daarbij ook het onoplosbare CaCO3 gevormd, waaruit de druipstenen zijn opgebouwd.
Ca(HCO3)2 → CaCO3 + CO2 + H2O

Waarom mag je de indexen bij de formules niet wijzigen?
Een reepje magnesiumlint wordt verbrand. Bij die reactie ontstaat een wit poeder: magnesiumioxide. De massa daarvan is groter dan die van het oorspronkelijke magnesium. Wil dat zeggen dat de wet van Lavoisier niet geldig is? Motiveer je antwoord.
Pas de chemische reacties aan indien nodig.
P2O5 + H2O H3PO4
HClO2 H2 + Cl2 + 2 O2
Welke wet pas je toe?
Hoe heten de getallen die je aanbrengt?
Waarom is een proef waarbij een gas ontstaat minder geschikt om de wet van Lavoisier aan te tonen?
Waar moet je op letten? Verklaar.
` Verder oefenen? Ga naar .
Welk nut hebben chemische reacties als energiebron?
©VANIN
LEERDOELEN
Je kunt al:
L toelichten dat chemische energie tijdens een chemische reactie omgezet kan worden naar een andere energievorm.
Je leert nu:
L dat chemische reacties gebruikt kunnen worden als energiebron voor toepassingen in het dagelijks leven;
L het verschil duiden tussen exo- en endoenergetische reacties;
L begrijpen dat de interactie tussen materie en energie kan leiden tot gewenste of ongewenste chemische reacties.

In dit thema werd al verschillende keren verwezen naar de verbranding van magnesium. Het is je zeker opgevallen dat er een fel wit licht verschijnt tijdens de reactie.
Tijdens een chemische reactie kan dus een energievorm (in dit geval licht- of stralingsenergie) vrijkomen, maar waar komt die energie vandaan? Welke energievormen zijn er nog? Kan ook het omgekeerde gebeuren, met andere woorden kan er tijdens een chemische reactie energie opgenomen worden?
1
Chemische energie
Energie kan niet ontstaan, noch gevormd worden. Dat is de wet van behoud van energie, waar je meer over zult leren in de lessen fysica. Die wet is ook van toepassing op een chemische reactie. Wanneer we ons huis verwarmen door een open haard aan te steken, hebben we geen warmte ‘gemaakt’ De energie is vrijgekomen vanuit de verbranding van het hout: hout is een energiebron. De energie die een chemische stof bevat, noemen we de chemische energie (of inwendige energie) (E).
Grootheid SymboolEenheid Symbool chemische energie E Joule J
OPDRACHT 11
Vul de tabel aan.
1 Noteer enkele voorbeelden van energievormen.
2 Noteer een proces uit het dagelijks leven waarbij die energie beschikbaar wordt.

Energievorm
Voorbeeld uit het dagelijks leven
Bij glowsticks of handwarmers worden stoffen gebruikt om een energievorm te verkrijgen, respectievelijk licht en warmte.
Tijdens een chemische reactie is er meestal sprake van een verschil in chemische energie in de stoffen voor en na de reactie.
• De reactieproducten bezitten minder chemische energie dan de reagentia. = er is energie vrijgekomen tijdens de chemische reactie.
= exo-energetische reactie
• De reactieproducten bezitten meer chemische energie dan de reagentia. = er is energie opgenomen tijdens de chemische reactie.
= endo-energetische reactie
Chemische stoffen bezitten een specifieke chemische energie-inhoud of inwendige energie (E)
Tijdens een chemische reactie geldt de wet van behoud van energie: energie gaat niet verloren of wordt niet bijgemaakt. Energie kan wel worden omgezet van de ene energievorm in de andere of overgedragen van het ene systeem naar het andere.
Tijdens een chemische reactie wordt dus meestal energie afgegeven (exo-energetische reactie) of opgenomen (endo-energetische reactie).
2 Exo-energetische reacties


Soms is iets zo vanzelfsprekend dat je er niet bij stilstaat: chemische reacties kunnen ons energie leveren.
Enkele voorbeelden:
• Tijdens een labo gebruik je een bunsenbrander om een proef uit te voeren (aardgas verbranden).
• Voor vuurwerk wordt gebruikgemaakt van verschillende metalen, zoals aluminium, natrium, magnesium en koper. Die zorgen voor het licht- en knaleffect.
Tijdens die chemische reacties komt er energie vrij: we spreken van een exo-energetische reactie. Uit de wet van behoud van energie kun je dan concluderen dat de reagentia meer chemische energie hebben dan de reactieproducten (ER > EP, de reactie levert energie).
De reactie-energie (∆E) wordt gedefinieerd als het verschil tussen de chemische energie-inhoud van de reactieproducten (EP) en de chemische energie-inhoud van de reagentia (ER):
∆E = EP – ER
Een exo-energetische reactie wordt bijgevolg gekenmerkt door een negatieve reactie-energie: er komt energie vrij tijdens de reactie.
exo-energetische reactie: ∆E < 0
Een exo-energetische chemische reactie kan worden weergegeven in een energiediagram.
energie
Grafiek 3
Energiediagram van een exo-energetische reactie
Wanneer warmte vrijkomt, spreekt een chemicus van een exotherme reactie Een bekende toepassing daarvan is de hotpack. Door het activeren van de hotpack start een exotherme reactie: de omgevingstemperatuur stijgt.
Valt het je op dat er altijd geredeneerd wordt vanuit de stoffen? De term ‘exo’ is afgeleid van het Latijn en betekent ‘uit’. Tijdens een exo-energetische reactie zal dus energie uit de stoffen komen. Kijk je naar de omgeving, dan zal de energie toenemen: bv. de omgevingstemperatuur stijgt.
OPDRACHT 12
DEMO
Je leerkracht voert enkele exo-energetische reacties uit.
1 Hij/zij voert de proeven uit.
2 Noteer je waarneming in de tabel.
VEILIGHEIDSVOORSCHRIFT !
Proef 1
• Voeg bijtende soda-oplossing (NaOH) toe aan de zoutzuuroplossing (HCl).
• Voel tijdens de hele proef aan de proefbuis.
Proef 2
• Vul een proefbuis voor 1/3 met zoutzuur (HCl).
• Rol het lintje Mg op en breng het in de oplossing.
• Voel tijdens de hele proef aan de proefbuis.
Waarneming: Waarneming:
Soms is een exo-energetische reactie net iets wat je níet wilt meemaken, ze worden namelijk ook weleens gebruikt in een foute context. Denk maar aan de grote hoeveelheid energie die vrijkomt bij de explosie van buskruit. Tijdens die reactie komt er niet alleen warmte vrij, maar ook kinetische energie die grote schade kan aanbrengen.

In een bedrijf ontstaan soms explosies omdat bepaalde stoffen niet (meer) goed gestockeerd worden. Twee bekende voorbeelden zijn de vuurwerkramp in Enschede in 2000 en de ontploffing van ammoniumnitraat in Beiroet in 2020. Wil je de indrukwekkende beelden van de explosie in Beiroet zien? Scan dan de QR-code.
Een exo-energetische reactie is een chemische reactie waarbij een vorm van energie vrijkomt.
©VANIN
Grafiek 4
Energiediagram exotherme reactie
• Een reactie waarbij warmte vrijkomt, is een exotherme reactie.
• Een exo-energetische reactie kan voor grote schade zorgen bij verkeerd gebruik.
OPDRACHT 13
DOORDENKER
Wat gebeurt er als je Mentos-muntjes aan cola light toevoegt?
Voer deze proef uit op de speelplaats! Je kunt de proef ook thuis uitvoeren en er een filmpje van maken.
1 Verzamel de benodigdheden.
Mentos-muntjes
blad papier
kaartje
fles cola light
2 Ga aan de slag.
1 Maak met een blad papier een koker waarin de Mentos-muntjes gestapeld worden.
2 Gebruik een kaartje als basis voor de snoepjestoren, of plaats je hand eronder.
3 Schroef de fles cola light open en plaats de koker boven de fles. Trek nu het kaartje (of je hand) weg , zodat de snoepjes in de fles vallen.
3 Noteer je waarneming.
©VANIN
4 Hoe verklaar je dat?
3 Endo-energetische reacties
We weten nu dat sommige chemische reacties energie leveren: ze zijn exo-energetisch. Wanneer we die reacties omdraaien, zal er energie nodig zijn om de reactie uit te voeren. Tijdens zo’n reacties wordt er dus energie opgenomen: het zijn endo-energetische reacties
Uit de wet van behoud van energie kun je concluderen dat de reagentia minder chemische energie hebben dan de reactieproducten (ER< EP). In de eerste graad heb je al kennisgemaakt met zo’n reactie: de fotosynthese.
OPDRACHT 14
Bekijk de chemische reactie en los de vragen op.
6 CO2 + 6 H2O → C6H12O6 + 6 O2
1 Welk biologisch proces wordt hier weergegeven?
©VANIN
2 Welke energievorm wordt er gebruikt tijdens de reactie?
3 Kruis de juiste uitspraak aan.
Fotosynthese is een exo-energetische reactie.
Fotosynthese is een endo-energetische reactie.
Een endo-energetische reactie wordt bijgevolg gekenmerkt door een positieve reactie-energie: er wordt energie toegevoegd tijdens de reactie.
Endo-energetische reactie: ∆E = EP - ER > 0
Een endo-energetische chemische reactie kan worden weergegeven in een energiediagram.
reactieenergie t (s)
Grafiek 5
Energiediagram van een endo-energetische reactie
OPDRACHT 15
Je leerkracht voert een endo-energetische reactie uit.
1 Je leerkracht voert de proef uit.
2 Noteer je waarneming in de tabel. Gebruik een thermometer.
©VANIN
Proef
• Meng enkele citroenzuurkristallen met een beetje bakpoeder in een proefbuis.
• Voeg eventueel een beetje water toe.
• Monitor de temperatuursverandering tijdens de hele proef.
Waarneming:
In opdracht 15 daalt de omgevingstemperatuur. De reactie heeft energie nodig om te kunnen plaatsvinden: ze neemt warmte op uit de omgeving. We spreken dan van een endotherme reactie. Een bekende toepassing is het coldpack.

Bij sporters wordt vaak een zakje ijs gebruikt om bij een kwetsuur de zwelling tegen te gaan. Zulke zakjes sluiten echter niet goed af rond de kwetsuur en werken minder efficiënt. Daarom werden coldpacks ontwikkeld. De meeste bevatten een gel die niet bevriest in een diepvries. Zogenaamde instant coldpacks bestaan intern uit twee zakjes; in het ene zit water, in het andere ammoniumnitraat (NH4NO3). Wanneer de stoffen bij elkaar komen, treedt er een endotherme reactie op waardoor de omgeving, in dit geval dus het gebied rond de kwetsuur, kouder wordt.
Net als bij een exo-energetische reactie kunnen bij een endo-energetische reactie niet alleen warmte-energie maar ook andere energievormen opgenomen worden. Bij bijvoorbeeld een fotolyse start lichtenergie een reactie op.
Sommige reacties hebben geen zichtbaar licht nodig, maar maken gebruik van uv-straling. Een bekende toepassing heb je misschien al ervaren bij de tandarts. De uv-lamp die op een pas behandelde tand wordt geplaatst, zorgt ervoor dat de vulling uithardt. Dit is een endo-energetische reactie.


Naast licht- en warmte-energie kunnen ook andere energievormen een chemische reactie doen ontstaan. Zo werd er in thema 3 elektrische energie gebruikt om water te splitsen in waterstofgas en zuurstofgas.
Het spontaan initiëren van een reactie door de opname van energie is niet altijd gewenst
Lichtenergie kan reacties opstarten die nadelig zijn.
Voorbeelden:
• Stoffen worden vaak bewaard in een bruine fles om te voorkomen dat licht de chemische stof aantast. Wijn wordt bijvoorbeeld bewaard in een gekleurde fles omdat blootstelling aan zonlicht de wijn een azijnsmaak geeft.
• Krantenpapier wordt geel als het te lang in de zon ligt.
• Lange blootstelling aan licht kan ervoor zorgen dat de lange moleculen in kunststoffen worden gebroken in steeds kleinere moleculen. In de volksmond zegt men dat de kunststoffen ‘verduren’, een fenomeen dat vaak voorkomt bij oude pvc-dakgoten.
©VANIN
Een endo-energetische reactie is een chemische reactie waarbij een vorm van energie wordt opgenomen
endotherme reactie
• Een reactie waarbij warmte wordt opgenomen, is een endotherme reactie.
• Een endo-energetische reactie kan voor grote schade zorgen bij verkeerd gebruik.
` Maak oefening 1 t/m 6 op p. 139 en 140.
Bekijk de ontdekplaat bij het onlinelesmateriaal en ontdek verschillende reacties in het dagelijkse leven.
Vul bij elk verschijnsel het bijbehorende begrip in. Opgelet: een van de gegeven begrippen is niet van toepassing. Je mag elk begrip slechts één keer gebruiken.
endo-energetisch – endotherm – exo-energetisch – exotherm – fysische reactie
a een vijver die bevriest
b Mg + 2 HCl MgCl2 + H2 + warmte
c het opnemen van warmte tijdens een reactie
d een Mg-lint verbranden (het vrijkomen van licht)
Vul de reactievergelijkingen aan en beantwoord de vragen.
Waterstofgas wordt gebruikt in brandstofcellen.
H2 + O2 → H2O
Is dit een endo-energetische of een exo-energetische reactie? Verklaar.

Vervolledig de reactievergelijkingen en beantwoord de vragen.
a Planten voeren een fotosynthesereactie uit.
+ → C6H12O6 + O2
Is dit een endo-energetisch of een exo-energetisch proces? Verklaar.
Welke energie-omzettingen vinden hierbij plaats?
b Methaangas (CH4) wordt gebruikt om woningen te verwarmen.
CH4 + O2 → CO2 + H2O
Is dit een endo-energetisch of een exo-energetisch proces? Verklaar.
Welke energie-omzettingen vinden hierbij plaats?
Beoordeel de stellingen. Duid aan met juist (J) of fout (F).
Juist of fout? Stelling
Tijdens een chemische reactie worden nieuwe stoffen gevormd.
Verbetering:
Tijdens een exo-energetische reactie hebben de stoffen na de reactie de grootste energie-inhoud.
Verbetering:
Als je een endotherme reactie uitvoert in een waterbad dan zal de temperatuur van het water rond de reactiebeker stijgen.
Verbetering:
De stoffen verliezen energie tijdens een exotherme reactie.
Verbetering:
5
Wat hoort er bij elkaar? Noteer het juiste getal in de tweede tabel.
1fotosynthese
2smelten
3 De reactieproducten bevatten meer energie dan de reagentia.
4De stoffen verliezen energie.
5glimwormen
chemische energie naar lichtenergie exo-energetische reactie endo-energetische reactie lichtenergie naar chemische energie fysische reactie
Teken een energietijddiagram van een exo-energetische reactie. Vermeld de volgende gegevens: energieniveau van de reactieproducten (EP); energieniveau van de reagentia (ER); ΔE < 0 of ΔE > 0 (teken een pijl). Benoem de assen.
` Verder oefenen? Ga naar .
WAT IS EEN CHEMISCHE REACTIE?
Tijdens een chemische reactie worden de aanwezige atomen herschikt ter vorming van nieuwe stoffen.
Voor de reactie
Bij samenvoegen Na de reactie
©VANIN
De reactievergelijking
Behoud van atomen reagentia → reactieproducten
• Per atoomsoort is het aantal atomen voor en na de reactie gelijk.
• Voor stoffen worden coëfficiënten geplaatst om het aantal atomen per soort gelijk te stellen.
Behoud van massa
• de wet van Lavoisier
• De totale massa voor en na een chemische reactie blijft gelijk:
Een reactie waar alle reagentia worden omgezet in reactieproduct(en) noemen we een aflopende reactie
WELK NUT HEBBEN CHEMISCHE REACTIES ALS ENERGIEBRON?
mreagentia = mreactieproducten
• Stoffen bevatten een specifieke hoeveelheid energie: de chemische of inwendige energie (E)
• Chemische reacties kunnen nuttig zijn als energiebron in het dagelijks leven (bv. warmte, elektriciteit), maar kunnen ook nadelig zijn (bv. verduren van materialen).
• Er bestaan exo- en endo-energetische reacties
Exo-energetische reactie
Een chemische reactie waarbij energie vrijkomt tijdens de reactie.
De reagentia hebben meer chemische energie dan de reactieproducten.
> E p
(J)
Endo-energetische reactie
Een chemische reactie waarbij energie opgenomen wordt tijdens de reactie.
De reagentia hebben minder chemische energie dan de reactieproducten.
< E p
(J)
Voorbeeld: verbranden van magnesium
(s)
Voorbeeld: elektrolyse van water
Mijn samenvatting
1 Begripskennis
• Ik ken het verschil tussen een chemisch en een fysisch proces.
• Ik ken het begrip chemische energie.
• Ik ken het verschil tussen exo- en endo-energetische reacties.
• Ik ken de termen endotherm en exotherm.
2 Onderzoeksvaardigheden
• Ik kan een reactievergelijking opstellen
• Ik kan reagentia en reactieproducten toelichten.
• Ik kan de wet van behoud van atomen uitleggen en toepassen.
• Ik kan de wet van behoud van massa uitleggen en toepassen
• Ik kan een exo- en endo-energetische reactie grafisch weergeven.
• Ik kan een exo- en endo-energetische reactie herkennen en er voorbeelden van geven
` Je kunt deze checklist ook op invullen bij je Portfolio.
Waarom rijst brood?
CO2-vorming zorgt voor het rijzen van brood, maar er gebeurt zoveel meer. Bekijk de video en beantwoord de vragen.
1 Vul de tabel aan.
Temperatuur
33 °C
62 °C
100 °C
154 °C
Wat gebeurt er?
2 Wat is de formule en de naam van het rijsmiddel in bakpoeder?
3 Tijdens de Maillard-reacties ontstaan nieuwe biomoleculen.
a Waarvoor zorgen die nieuwe chemische stoffen?
b Kruis aan.
Dit is een exo-energetische reactie.
Dit is een endo-energetische reactie.
Proces
fysisch proces
chemisch proces
fysisch proces
chemisch proces
fysisch proces
chemisch proces
fysisch proces
chemisch proces

c Dit is een endo-energetische / exo-energetische reactie (schrap wat niet past).
d Op welke temperatuur moet je de oven instellen om dit proces te laten plaatsvinden?
Bij het bakken van koekjes ontstaan tijdens de chemische reacties nieuwe stoffen zoals CO2 (door herschikking van de atomen). CO2 zorgt voor het rijzen van het deeg. Er zijn tijdens het bakken geen nieuwe atomen gecreëerd: dat is de wet van behoud van atomen
Tijdens een chemische reactie geldt ook de wet van behoud van massa. Omdat er gassen gevormd worden tijdens het bakken van koekjes, zal er massa verloren gaan. De koekjes wegen minder.
Tijdens het bakken zullen eiwitten veranderen van structuur of omgezet worden. Die nieuwe stoffen zorgen voor de specifieke smaken. Wanneer de koekjes te lang gebakken worden, zullen de eiwitten stukgaan en de koekjes verbranden.
En nu maar echt koekjes bakken!
EN RANGSCHIKKING
VAN ATOMEN
` HOOFDSTUK 1: Hoe evolueerde het atoommodel?
1 Van voorwerp tot atoom
` HOOFDSTUK 2: Wat weten we al over het atoom?
1 De
` HOOFDSTUK 3: Hoe zitten elektronen verdeeld in een atoom?
De Bohr-Rutherford elektronenverdeling
` HOOFDSTUK 4: Wat leren we uit de plaats van een element in het PSE?
1 Perioden en groepen
2 De a-groepen en hun naam
3 Waarom lijken atomen graag op een edelgas?
5 Zijn er naast de massa en elektronenconfiguratie nog andere indelingen in het PSE?
zie, ik zie wat jij niet ziet!
De wetenschap is continu op zoek naar een ruimer beeld van het heelal.
Sinds 2018 wordt ‘de planetenjager’ TESS (Transiting Exoplanet Survey Satellite) gebruikt om op zoek te gaan naar leven en bewoonbare planeten buiten ons zonnestelsel. Het is de krachtigste telescoop tot nog toe. In januari 2020 werd voor het eerst een bewoonbare planeet ontdekt buiten ons zonnestelsel. De planeet kreeg voorlopig de naam ‘TOI700d’ en is meer dan 100 lichtjaar van onze aarde verwijderd.

Met preciezere apparatuur slagen wetenschappers er ook in om steeds kleinere deeltjes te bekijken. In de lessen natuurwetenschappen heb je vast al gehoord of gebruikgemaakt van een microscoop.
wat je hier uitvergroot ziet!




Atomen zijn voor de mens niet zichtbaar met het blote oog, maar ondertussen zijn we in staat steeds kleinere deeltjes te bekijken. Organismen, onderdelen van planten … die je normaal niet kunt zien met het blote oog, worden plots zichtbaar.
In 1931 werd de eerste elektronenmicroscoop gebouwd. We zijn daardoor nu in staat om kleine cellulaire onderdelen tot een paar miljoen keer of meer groter te zien.
Afb. 51 De elektronenmicroscoop van de Vrije Universiteit Brussel
` Hoever hebben we stoffen al kunnen ontleden?
` Zijn we al beland bij het kleinste deeltje?
We zoeken het uit!
Atoom of element?
OPDRACHT 1
Wat weet je al over de elementen?
1 Elementen worden voorgesteld door een symbool. Vul de volgende tabel verder aan.
2 Welke twee grote groepen van elementen kunnen we onderscheiden in het PSE?
3 Tot welke groep behoren de edelgassen?
4 Markeer op het volgende PSE de metalen in het rood, de niet-metalen in het groen. Omcirkel vervolgens specifiek de edelgassen.
5 We gebruiken tijdens de lessen chemie de begrippen ‘atoom’ en ‘element’. Verklaar kort het verschil tussen die twee begrippen.
6 Staan er in de onderstaande figuur deeltjes waarvan jij misschien al gehoord hebt en waarvan je denkt dat ze in een atoom aanwezig zijn? Schrap de deeltjes waarvan je denkt dat ze niet in een atoom voorkomen.
chips
molecule virus
quarks ozon neutrino
proton elektron zout
aerosol hemoglobine neten
hadronen neutron
stuifmeel
Je hebt nu eigenlijk al kleinere deeltjes benoemd dan dat je met de microscoop kunt waarnemen. In dit thema gaan de betekenis en het voorkomen van al die deeltjes duidelijk worden.
Hoe evolueerde het atoommodel?
LEERDOELEN
Je kunt al:
L begrijpen dat wetenschappelijke kennis het resultaat is van voortdurend onderzoek.
Je leert nu:
©VANIN

L de historische evolutie van de atoommodellen van Dalton tot en met Bohr begrijpen en de evolutie chronologisch weergeven;
L de bouw van een atoom (volgens het gecombineerde atoommodel van Bohr-Rutherford) toelichten;
L het atoommodel met een tekening weergeven.
1 Van voorwerp tot atoom
Net als wij willen wetenschappers steeds kleinere deeltjes ontleden. De kennis die we vandaag hebben, is te danken aan eeuwen van voortbouwend onderzoek en wetenschappelijke proeven. Een ontdekking is vaak het werk van één wetenschapper of één team, maar een wetenschappelijke theorie is het resultaat van vele bijdragen.
Elk mengsel bestaat uit een of meerdere soorten stoffen. In het voorbeeld van spuitwater (afbeelding 52) zien we dat stoffen – of materie – bestaan uit nog kleinere verbindingen. En ook die verbindingen kunnen nog verder opgedeeld worden tot we uiteindelijk bij atomen uitkomen.
spuitwater
mengsel
Afb. 52 Spuitwater
verbindingen zuivere stof
Een voorwerp is opgebouwd uit een bepaalde materie.
• Materie is een verzamelnaam voor alle soorten stoffen.
• Stoffen zijn verbindingen van deeltjes of atomen.
• Een element is een type of atoomsoort.
• Een atoom is een deeltje van dat type.
2 Nog kleiner dan het atoom
OPDRACHT 2
Bekijk de afbeeldingen en vul de tabel aan.

Begrip Afbeelding 53

Afbeelding 54 voorwerp materie stoffen
verbindingen van onder meer … C12H22O11 atoomsoorten of elementen
©VANIN
In thema 3 heb je geleerd dat er dus verschillende soorten elementen bestaan. Van een handvol daarvan ken je intussen het symbool en de naam. Elke stof is opgebouwd uit bouwstenen: de atomen. Maar hoe is zo’n atoom zelf opgebouwd?
OPDRACHT 3
Teken hoe jij denkt dat een atoom eruitziet en beschrijf aan je buur.


Onze wetenschappelijke kennis is er in de loop der tijd sterk op vooruitgegaan. Nieuwe technologieën zorgden ervoor dat onze inzichten in de bouw van het atoom veranderden doorheen de eeuwen. Bijgevolg moesten de modellen die we gebruiken om een atoom voor te stellen, aangepast worden. Er is ondertussen al een hele weg afgelegd, waarbij wetenschappers steeds verder bouwden op de kennis van hun voorgangers.
Bekijk de chemische tijdlijn waarbij de belangrijkste mijlpalen in de evolutie van het atoommodel worden aangestipt. Maar denk eraan: met nieuwe technieken komen nieuwe inzichten. Deze tijdlijn kan dus in de toekomst (of in komende schooljaren) nog verder aangevuld worden. Scan de QR-code voor een meer uitgebreide versie van de tijdlijn.
De Griekse filosofen Democritus en Leucippus formuleren de grondbeginselen van het atomisme, de leer die stelt dat alle stoffen zijn opgebouwd uit ontelbare minuscule en ondeelbare
blokjes: atomen (Grieks: atomos = ondeelbaar).

De Rus Dimitri Mendelejev rangschikt de elementen in groepen met soortgelijke eigenschappen. Op basis van die gegevens plaatste hij de elementen onder elkaar: het periodiek systeem der elementen.
De Engelsman John Dalton stelt in navolging van de filosofen uit de Oudheid dat een stof bestaat uit kleine ‘bollen’. Deze bollen, die nog alle eigenschappen van de stof bezitten, noemt ook hij atomen.

Joseph John Thomson is de eerste om het elektron te ‘meten’. De Brit beschrijft een atoom als een licht positief geladen bol met binnenin zeer kleine elektronen. Voortbouwend op de experimenten van Crookes en Goldstein heeft hij het over vrij bewegende elektronen.

1913
De Deen Niels Bohr stelt dat elektronen niet willekeurig rond de positieve kern bewegen, maar dat ze zich op zogenaamde elektronenschillen bevinden, die groter worden naarmate ze verder van de kern verwijderd zijn. En hoe verder van de kern, hoe meer elektronen de schil kan bevatten. Het aantal elektronen op de buitenste schil bepaalt de eigenschappen van het atoom.
©VANIN
1911
De Nieuw-Zeelander Ernest Rutherford verenigt alle voorgaande theorieën in het idee dat een atoom bestaat uit een centrale positief geladen kern, omgeven door een elektronenmantel met negatief geladen elektronen. Hij komt tot dat besluit aan de hand van het beroemde bladergoudexperiment.

Een schematische voorstelling van het atoommodel van Bohr
1932
Sir James Chadwick ontdekt het neutron, een elementair deeltje zonder elektrische lading dat zich in de kernen van alle atomen bevindt (uitgezonderd waterstof).
De massa van een neutron is ongeveer gelijk aan de massa van een proton. In tegenstelling tot een proton, is een neutron echter ongeladen.

Zing je deze tijdlijn graag uit volle borst mee? Scan dan de QR-code.

Zoals je ziet in de tijdlijn, komen wetenschappers steeds tot een besluit op basis van waarnemingen. Met behulp van proeven en opzoekwerk krijgen ze inzicht in hun onderzoeksvragen en hypotheses, om zo een denkbeeld of model te vormen. Een model is een voorstelling van de werkelijkheid, gebaseerd op wetenschappelijke waarnemingen. Het is geen letterlijke weergave van de werkelijkheid. Zolang experimenten verklaard kunnen worden met het bestaande model, blijft dat model gelden. Maar omdat er steeds nieuwe inzichten ontstaan (en meer nauwkeurige meetapparatuur), worden de bestaande modellen voortdurend aangepast en verfijnd. Modellen zijn dan ook dynamisch
©VANIN
In de wetenschappen gebruiken we modellen die een voorstelling van de werkelijkheid bieden op basis van wetenschappelijke waarnemingen. Een atoommodel is op die manier een voorstelling van een atoom, op basis van de wetenschappelijke waarnemingen van dat moment. Omdat de wetenschappelijke kennis toeneemt, wordt het model aangepast aan de nieuwe inzichten. Het atoommodel is dus dynamisch
Laten we nu enkele belangrijke waarnemingen en experimenten nader bekijken. Die waarnemingen zorgden er immers voor dat eerst Thomson, dan Rutherford en ten slotte Bohr met een nieuwe voorstelling van het atoommodel kwamen.
OPDRACHT 4
Vul de tabel aan op basis van de chemische tijdlijn.
1 Vul in de tweede kolom aan welke kennis de wetenschapper toevoegde aan het model van zijn voorganger Haal de gegevens eventueel uit de uitgebreide tijdlijn, die je terugvindt achter de QR-code op p. 152.
Wetenschapper
Dalton
Kennis
• Stoffen bestaan uit onzichtbaar kleine, ondeelbare deeltjes: atomen.
• Een atoom is bolvormig.
• Een atoom is massief en ondeelbaar.
• Een atoom is een element met een massa en grootte die specifiek is voor elk deeltje.
Voorstelling atoom
OPDRACHT 4 (VERVOLG)
Je kunt het gecombineerd atoommodel van Bohr-Rutherford in 3D bekijken via de app.
2 Ga naar het onlinelesmateriaal en ontdek nog meer over de geschiedenis van het atoom.
Een atoom bevat positief geladen protonen en ongeladen neutronen in de kern, elektronen zijn verdeeld op schillen rond die kern. Een atoom bevat een gelijk aantal elektronen en protonen en is elektrisch neutraal.
` Maak oefening 1 t/m 3 op p. 157.
Uit welke deeltjes is een atoom opgebouwd, wat is hun lading en waar in het atoom bevinden die deeltjes zich?
Deeltje van het atoom Lading Plaats in het atoom
Zet een kruisje bij het passende atoommodel.
Deeltje van het atoom
Een atoom is elektrisch neutraal en bevat evenveel positieve als negatieve ladingen.
Een atoom bestaat vooral uit ijle ruimte
Een atoom heeft een bolle vorm.
Een atoom is massief.
Een atoom bevat elektronen.
Naast elektronen bevat een atoom ook protonen en neutronen.
Elektronen bewegen zich niet zomaar willekeurig rond de kern, maar op welbepaalde afstanden.
Je ziet hier een druppel water. We zoomen even in: benoem de delen op elke figuur.
Verder oefenen? Ga naar
Wat weten we al over het atoom?
©VANIN
LEERDOELEN
Je kunt al:
L toelichten dat wetenschappers van oudsher geïnteresseerd zijn in de samenstelling en opbouw van materie;
L uitleggen dat atomen bestaan uit protonen, neutronen en elektronen.
Je leert nu:
L de samenstelling van atomen afleiden uit het atoomnummer en het massagetal.
1 De elementaire deeltjes en hun lading
We gaan op zoek naar nog kleinere deeltjes en proberen het atoom zelf te ontleden. Dat kan al lang niet meer met voor ons beschikbaar materiaal, maar gelukkig zoeken wetenschappers voor ons uit hoe het zit!
Het atoom is de bouwsteen van materie. Het is niet meer deelbaar via chemische processen. Toch is een atoom opgebouwd uit nog kleinere deeltjes.
In de negentiende eeuw maakt de kennis over het atoom en zijn structuur grote sprongen. We bouwen hierbij verder op het gecombineerd atoommodel van Bohr-Rutherford.
De kern of nucleus van een atoom is opgebouwd uit protonen en neutronen. De protonen en neutronen worden samen de nucleonen genoemd:
• de protonen zijn positief geladen deeltjes, ze hebben een eenheidslading +1;
• de neutronen hebben geen lading.
Rond de nucleus bevinden zich negatief geladen elektronen
De elektronen bewegen zich op vaste afstanden rond de atoomkern of nucleus. Op afbeelding 55 zie je dat ze zich voortbewegen op zogenaamde schillen.
Een atoom bevat trouwens evenveel elektronen rond de kern als protonen in de kern. Een atoom is bijgevolg ongeladen.
Protonen, elektronen en neutronen vormen samen een atoom. Een atoom in zijn geheel heeft geen lading.
Vermits een atoom ongeladen is, moet het evenveel negatieve als positieve ladingen hebben. Dat betekent dat het aantal elektronen rond de kern gelijk moet zijn aan het aantal protonen in de kern.
Om te weten hoeveel protonen er in de atoomkern zitten, kijken we naar het atoomnummer Z. Je vindt het atoomnummer Z links bovenaan bij elk element in het periodiek systeem van de elementen (PSE).
• Een element met bijvoorbeeld atoomnummer Z = 8 heeft enerzijds dus altijd 8 protonen.
• Anderzijds zijn atomen met 8 protonen in de atoomkern altijd zuurstofatomen.
• Aangezien het aantal elektronen rond de kern gelijk moet zijn aan het aantal protonen in de kern, is het aantal elektronen bijgevolg ook gelijk aan het atoomnummer Z. In ons voorbeeld heeft zuurstof dus ook 8 elektronen.
• In een periodiek systeem zijn alle gekende atoomsoorten weergegeven door hun symbool.
• De eenheidslading van protonen is +1, de eenheidslading van elektronen is -1, neutronen zijn ongeladen.
• Atomen met hetzelfde aantal protonen zijn atomen van hetzelfde chemische element
• Het aantal elektronen rond de kern van een atoom moet gelijk zijn aan het aantal protonen in de kern.
• Elk element heeft een uniek atoomnummer (Z). Dat getal geeft het aantal protonen weer in de kern.
• Het aantal elektronen is bijgevolg ook gelijk aan het atoomnummer Z, het getal linksboven in elk vakje van het PSE.
2 De massa van het atoom

De weegschaal op de foto geeft 130 kg aan. We noemen dat de absolute massa van die persoon (uitgedrukt in de eenheid kilogram). Maar stel nu dat een andere persoon 65 kg weegt. De persoon op de weegschaal weegt dan twee keer zoveel als de tweede persoon: '2' is dan de relatieve massa van persoon 1 ten opzichte van persoon 2. Omdat je de verhouding tussen de twee massa's genomen hebt, is deze relatieve massa een onbenoemd getal: je vergelijkt de massa van persoon 1 met die van persoon 2.
Ook in de chemie spreken we over de absolute atoommassa (A a) en relatieve atoommassa (A r) van een atoom. Hoe klein een atoom ook is, het heeft immers wel degelijk een massa. Zo is de absolute atoommassa van één C-atoom 1,992 . 10-23 g of
A a(C) = 0,000 000 000 000 000 000 000 019 92 g.
Met zo’n kleine getallen werken is bijzonder onhandig. Daarom wordt de massa van elk atoom vergeleken met een gelijk referentiepunt: de eenheidsmassa of atomaire massaeenheid.
Die eenheidsmassa is bepaald als 1/12de van de absolute atoommassa van een koolstofatoom (= of 1,66 . 10-24 g).
1,992 . 10-23 g
Dat getal wordt gedefinieerd als 1 unit (1 u).
eenheidsmassa = 1/12 van A a(C) = 1 u
Zowel protonen als neutronen hebben een massa van 1 unit. De massa van een elektron is verwaarloosbaar klein (slechts van de massa van een proton).
©VANIN
Atoomdeeltjes Lading Massa
De (absolute) massa van een atoom wordt dus bepaald door de massa van de protonen en de neutronen. De verhouding tussen die massa van een atoom en de eenheidsmassa noemen we de relatieve atoommassa A r
Dat is een onbenoemd getal.
Bv.:
A r (C) = 12,0 ⇒ één koolstofatoom heeft een A r van 12,0 (12,0 x 1/12 van A a(C)).
Grootheid SymboolEenheidSymbool
absolute atoommassa A a gram g
relatieve atoommassa A r - -
De absolute atoommassa A a van een atoom is de massa van het atoom en wordt uitgedrukt in gram.
De eenheidsmassa is 1/12de van de massa van een C-atoom = 1,66.10-24 g.
De verhouding tussen de absolute atoommassa van een atoom en de eenheidsmassa, is de relatieve atoommassa A r van een atoom. Dat is een onbenoemd getal.
Wanneer we het aantal elementaire deeltjes in een atoom bepalen, maken we gebruik van het massagetal A. Het massagetal en de relatieve atoommassa zijn dus synoniemen, afgerond tot 1 cijfer na de komma.
Dat getal wordt samen met het atoomnummer Z vermeld bij een atoom. Het massagetal geeft het aantal deeltjes in de kern weer (de nucleonen = aantal protonen (Z) + aantal neutronen (N)).
A X A = # nucleonen = # protonen + # neutronen
Z
Z = # protonen = # elektronen
We kunnen dus stellen dat:
A (massagetal) = Z (aantal protonen) + N (aantal neutronen)
Als we de formule omvormen, kunnen we ook steeds het aantal neutronen in de kern berekenen als A gekend is.
N = A – ZOPDRAC
OPDRACHT 5
Ga met het periodiek systeem aan de slag. Je vindt het achteraan in je boek.
1 Zoek het juiste atoomnummer op voor de volgende elementen.
• broom:
• natrium:
• helium:
• magnesium:
2 Bereken het aantal neutronen in de kern van de atomen met het gegeven massagetal.
• een broomatoom met massagetal 79
• een natriumatoom met massagetal 23
• een heliumatoom met massagetal 4
• een magnesiumatoom met massagetal 24
3 Vul de zinnen aan.
a Een atoom met Z = 6 is altijd een .
b Een chlooratoom heeft altijd protonen in de kern.
c Een atoom met 7 protonen is een met als symbool
d Een atoom met 11 elektronen is een atoom van het element .
OPDRACHT 6
Oefen met behulp van het periodiek systeem op de samenstelling van een element.
Vul de tabel aan. Symbool van het element
van het element
Is het je in opdracht 6 opgevallen dat van het element chloor twee types voorkomen, elk met zijn eigen massagetal (en dus ook relatieve atoommassa)? In de natuur komen er zo voor elk element meerdere types voor. Die verschillen altijd in het aantal neutronen. Het aantal protonen en elektronen blijft gelijk omdat ze gelinkt zijn aan het element. Als het atoomnummer stijgt of daalt, hebben we immers een ander element.
7 2 3 4 5 6 7
In het PSE vind je daarom niet de Ar van één type, maar de gemiddelde relatieve atoommassa <A r >: die massa wordt berekend op basis van het procentueel voorkomen van elk type en zijn relatieve atoommassa.
Dat getal zul je in de toekomst vaak gebruiken tijdens berekeningen.
Daarbij zullen we <A r > altijd afronden op één cijfer na de komma.
OPDRACHT 7
Magnesium komt onder de volgende vormen voor: 24Mg ,25Mg en 26Mg. Welk type zul je het vaakst aantreffen als je weet dat de gemiddelde relatieve atoommassa van magnesium 24,305 bedraagt? Verklaar je antwoord.
lanthaniden actiniden groepen
De gemiddelde relatieve atoommassa <A r> vind je in het PSE onder het betreffende element.
atoomnummer (Z)
gemiddelde relatieve atoommassa <Ar>
Grootheid SymboolEenheidSymbool
gemiddelde relatieve atoommassa <A r > - -
A = massagetal (links bovenaan bij een notitie van een element: bv. A X)
Daarbij geldt: A = Z (aantal protonen) + N (aantal neutronen)
Z = aantal protonen = aantal elektronen
A r = relatieve atoommassa van een specifiek atoom
<A r> = gemiddelde relatieve atoommassa (in het PSE, onder het element) = gewogen gemiddelde relatieve atoommassa van alle atoomtypes.
` Maak oefening 1 t/m 4 op p. 164.
PERIODIEK 1 2 3 4 5 6 IIIb 3 IVb 4 Ia 1 IIa 2
Een element heeft 20 neutronen in de kern en een atoommassa van 40 u. Over welk element gaat het?
Hoeveel neutronen vind je in een lithiumkern?
Hoeveel elektronen heeft een loodatoom?
Vervolledig de tabel.
a Geef de samenstelling van de kern van een zwavelatoom (met atoomnummer 16 en massagetal 32).
b Geef de samenstelling van het kwikatoom met A = 200.
` Verder oefenen? Ga naar .
Hoe zitten elektronen verdeeld in een atoom?
©VANIN
LEERDOELEN
Je kunt al:
L toelichten dat een atoom ongeladen is, het heeft evenveel elektronen als protonen;
L toelichten dat het aantal elektronen dus ook wordt gegeven door het atoomnummer Z;
L toelichten dat elektronen niet in de kern zitten, maar errond;
L toelichten dat de massa van de elektronen verwaarloosbaar klein is;
L toelichten dat elektronen een negatieve lading hebben.
Je leert nu:
L de regels voor elektronenverdeling toepassen;
L het gecombineerd atoommodel van Bohr-Rutherford tekenen;
L de elektronenconfiguratie van de eerste twintig elementen schrijven.

In hoofdstuk 2 leerde je al hoeveel elektronen een specifiek atoom heeft. Maar waar zitten die elektronen nu precies? Zit er een patroon achter, of mogen ze gaan en staan waar ze willen? Ook dat namen wetenschappers al onder de loep.
1 De Bohr-Rutherford elektronenverdeling
1.1 Schillen rond de nucleus
We zagen dat Niels Bohr, een Deense fysicus, de theorie van Rutherford uitdiepte door te stellen dat elektronen op cirkelvormige schillen rond de atoomkern of nucleus bewegen. Elektronen bewegen dus niet willekeurig rond de kern.
schil 7
schil 6
schil 5
Afhankelijk van het aantal elektronen, kan een atoom tot 7 schillen bevatten. Die schillen worden aangeduid met een letter
schil 4
schil 3
schil 2
schil1
De eerste schil, die zich dus het dichtst bij de kern bevindt, wordt aangeduid met de letter K. De tweede schil met de letter L, de derde met de letter M enzovoort.
WEETJE
Bohr duidde zijn eerste schil niet aan met de letter A, omdat een logische volgorde verloren zou gaan als later nog extra schillen dichter bij de kern zouden worden ontdekt. Door te beginnen met de letter K, kon hij eventuele nieuwe schillen dichter bij de kern aanduiden met J, L enzovoort, waarbij een logische volgorde van opeenvolgende letters behouden blijft. Uiteindelijk bleek dat er geen schillen dichter bij de kern bestaan.
Elektronen bevinden zich op schillen, maar het maximale aantal elektronen per schil is beperkt. Dat maximumaantal vind je in deze tabel:
Schilnummer nLetterMaximumaantal elektronen op de schil
Je kunt het aantal elektronen voor de eerste 4 schillen onthouden aan de hand van de formule 2n² (waarbij n het schilnummer is).
1.2 Elektronen op een schil
Elektronen verspreiden zich niet willekeurig over bepaalde schillen. De opvulling van de schillen volgt een bepaald patroon
Met de onderstaande ‘regels’ kun je de opvulling van de schillen voor heel wat elementen opstellen. Later zul je zien dat er afwijkingen of uitzonderingen op bestaan.
1 Elektronen plaatsen zich zo veel mogelijk op de schillen het dichtst bij de nucleus. Dus eerst de K-schil, pas daarna de L-schil enzovoort.
2 Op de buitenste schil bevinden zich maximaal 8 elektronen.
3 Op de voorlaatste schil bevinden zich maximaal 18 elektronen.
4 Bij de andere schillen gaan de eerste 4 elektronen zich zo ver mogelijk van elkaar plaatsen. De volgende 4 elektronen vormen steeds met een ander elektron een elektronenpaar.
schil 7, n = 7
schil 6, n = 6
schil 5, n = 5
schil 4, n = 4
schil 3, n = 3
schil 2, n =2
schil 1, n =1
©VANIN
Als de buitenste schil volledig is opgevuld, bevat ze twee (voor de eerste schil) of acht elektronen. Wanneer een atoom een volledig gevulde buitenste schil heeft, spreken we van de edelgasconfiguratie
OPDRACHT 8
Oefen de plaatsing van elektronen.
Teken het schillenmodel voor de eerste twintig elementen uit het PSE, oefen nog eens de juiste symbolen en vul de tekst aan.
• Element: waterstof
Symbool:
Z =
Aantal elektronen = , het elektron bevindt zich op de
• Element: helium
Symbool:
Z =
Aantal elektronen = , de elektronen bevinden zich op de . Merk op dat er een elektronenpaar gevormd wordt. Helium heeft een volledig gevulde buitenste schil: het bezit de
• Element: lithium
Symbool:
Z =
Aantal elektronen = . De eerste schil (K) bevat , het derde elektron bevindt zich op de .
OPDRACHT 8 (VERVOLG)
• Element: beryllium
Symbool:
Z =
Aantal elektronen = . De eerste schil (K) bevat , de andere elektronen bevinden zich op de
• Element: boor Symbool:
Z =
Aantal elektronen = . De eerste schil (K) bevat , de andere elektronen bevinden zich op de
• Element: koolstof Symbool:
Z =
Aantal elektronen = . De eerste schil (K) bevat , de andere elektronen bevinden zich op de . Ze vormen geen paren en plaatsen zich zo ver mogelijk van elkaar (als het ware elk kwartier van een klok).
• Element: stikstof Symbool:
Z =
Stikstof heeft 5 elektronen op de L-schil. De eerste 4 elektronen plaatsen zich zo ver mogelijk van elkaar, vanaf het vijfde elektron zal er een elektronenpaar gevormd worden. Stikstof heeft nog ongepaarde elektronen.
• Element: zuurstof Symbool:
Z =
Zuurstof heeft elektronen op de L-schil. De eerste 4 elektronen plaatsen zich zo ver mogelijk van elkaar, vanaf het vijfde elektron zullen er elektronenparen gevormd worden. Zuurstof heeft op de L-schil elektronenparen en nog ongepaarde elektronen.
OPDRACHT 8 (VERVOLG)
• Element: fluor Symbool:
Z = Fluor heeft elektronen op de L-schil. De eerste 4 elektronen plaatsen zich zo ver mogelijk van elkaar, vanaf het vijfde elektron zullen er elektronenparen gevormd worden. Fluor heeft nog ongepaard elektron.
©VANIN
• Element: neon Symbool:
Z =
Neon heeft elektronen op de L-schil. De eerste 4 elektronen plaatsen zich zo ver mogelijk van elkaar, vanaf het vijfde elektron zullen er elektronenparen gevormd worden. Neon heeft ongepaarde elektronen, enkel elektronenparen of doubletten op de L-schil. Elementen met een volledig gevulde buitenste schil bezitten .
• Element: natrium Symbool:
Z =
Aantal elektronen = . De eerste schil (K) bevat 2 elektronen, ook de tweede schil is volledig en bevat 8 elektronen. Het laatste elektron bevindt zich op de
• Element: magnesium Symbool:
Z =
Aantal elektronen = . De eerste schil (K) bevat 2 elektronen, ook de tweede schil is volledig en bevat 8 elektronen. De laatste 2 elektronen bevinden zich op de , zij vormen geen elektronpaar.
• Element: aluminium Symbool:
Z =
Aantal elektronen = . De eerste schil (K) bevat 2 elektronen, ook de tweede schil is volledig en bevat 8 elektronen. De laatste 3 elektronen bevinden zich op de . Het zijn 3 ongepaarde elektronen.
OPDRACHT 8 (VERVOLG)
• Element: silicium
Symbool:
Z =
Aantal elektronen = . De eerste schil (K) bevat 2 elektronen, ook de tweede schil is volledig en bevat 8 elektronen. De laatste 4 elektronen bevinden zich op de , er zijn geen elektronenparen gevormd op de buitenste schil.
• Element: fosfor
Symbool:
Z =
Aantal elektronen = . De eerste schil (K) bevat 2 elektronen, ook de tweede schil is volledig en bevat 8 elektronen. De laatste 5 elektronen bevinden zich op de , er wordt nu opnieuw een elektronenpaar gevormd op de buitenste schil. Fosfor heeft nog ongepaarde elektronen.
• Element: zwavel
Symbool:
Z =
Aantal elektronen = . De eerste schil (K) bevat 2 elektronen, ook de tweede schil is volledig en bevat 8 elektronen. De laatste 6 elektronen bevinden zich op de , er worden elektronenparen gevormd op de buitenste schil. Zwavel heeft nog ongepaarde elektronen.
• Element: chloor Symbool:
Z =
Aantal elektronen = . De eerste schil (K) bevat 2 elektronen, ook de tweede schil is volledig en bevat 8 elektronen. De laatste 7 elektronen bevinden zich op de , er worden elektronenparen gevormd op de buitenste schil. Chloor heeft nog ongepaard elektron.
• Element: argon Symbool:
Z =
Aantal elektronen = . De eerste schil (K) bevat 2 elektronen, ook de tweede schil is volledig en bevat 8 elektronen. Ook de derde schil (M) is nu volledig en bevat 8 elektronen. Argon heeft opnieuw
OPDRACHT 8 (VERVOLG)
• Element: kalium
Symbool:
Z =
Aantal elektronen = . De eerste schil (K) bevat 2 elektronen, ook de tweede schil is volledig en bevat 8 elektronen. De derde schil (M) is eveneens volledig en bevat 8 elektronen. Het laatste elektron komt terecht op de . Kalium heeft ongepaard elektron.
• Element: calcium
Symbool:
Z =
Aantal elektronen = . De eerste schil (K) bevat 2 elektronen, ook de tweede schil is volledig en bevat 8 elektronen. De derde schil (M) is eveneens volledig en bevat 8 elektronen. Calcium bevat ongepaarde elektronen.
OPDRACHT 9
Bekijk de elementen van opdracht 8 opnieuw aandachtig en beantwoord de vragen.
1 In het periodiek systeem staan de elementen H, Li, Na en K onder elkaar. Ook C en Si staan onder elkaar.
a Wat stel je vast als je de verdeling van de elektronen van H-Li-Na-K met elkaar vergelijkt?
b En C en Si?
c Geldt dat ook voor N en P?
2 De elementen Li-Be-B-C-N-O-F-Ne staan naast elkaar op de tweede rij van het periodiek systeem.
a Wat stel je vast als je de verdeling van de elektronen van die elementen met elkaar vergelijkt?
b Geldt dat ook voor Na-Mg-Al-Si-P-S-Cl-Ar?
Uit opdracht 9 blijkt dat er een duidelijk verband bestaat tussen:
• de verdeling van de elektronen op de schillen,
• de plaats van de elementen in het periodiek systeem.
Elementen naast elkaar in het PSE vormen een periode en hebben hetzelfde aantal schillen.
Elementen onder elkaar in het PSE vormen een groep en hebben evenveel elektronen op de buitenste schil. Dat noemen we valentie-elektronen
2 Elektronenconfiguratie
Moeten we altijd een schillenmodel tekenen om de elektronenverdeling over de schillen weer te geven? Gelukkig niet. Vaak noteren we het eenvoudiger door het aantal elektronen per schil in volgorde achter het elementensymbool te zetten. We spreken dan simpelweg van de elektronenconfiguratie
Bekijk het voorbeeld
• atoomnummer Z = 16,
zwavel met:
• gemiddelde relatieve atoommassa <A r> (afgerond op één cijfer na de komma) <A
= 32,1.
Niet vergeten: het aantal elektronen is gelijk aan het atoomnummer Z.
Een zwavelatoom heeft dus ook 16 elektronen. Als we de regels respecteren, weten we dat de elektronen als volgt verdeeld zijn over de schillen:
K-schil: 2 elektronen
L-schil: 8 elektronen
M-schil: 6 elektronen
In plaats van het schillenmodel te tekenen, noteert men de elektronenconfiguratie als volgt: 16S 2 8 6. Die notatie geeft uiteindelijk evenveel informatie als een schillenmodel.
©VANIN
Wil je de regels nog even opfrissen? Scan dan de QR-code.
OPVULLING SCHILLEN
OPDRACHT 10
Noteer de elektronenconfiguratie.
Elektronenconfiguratie
3
Lewisstructuren
Is het altijd nodig om het uitgebreide schillenmodel of een volledige elektronenconfiguratie weer te geven, of kunnen we onszelf heel wat werk besparen?
Chemici hebben al vroeg ontdekt dat wanneer atomen zich binden met andere atomen, vooral de valentie-elektronen (de elektronen op de buitenste schil) een rol spelen. Gilbert Newton Lewis kwam zo met een verkorte schrijfwijze door enkel die elektronen in een aparte notatie op te nemen: de lewisstructuur of elektronenstipmodel.
OPDRACHT 11
Herhaal het gecombineerd atoommodel van Bohr-Rutherford.
1 Teken de elektronen op de schillen van helium, neon en argon.
2 Markeer de elektronen die je zowel bij helium, neon als argon kunt terugvinden met groen.
3 Markeer vervolgens de elektronen die je zowel bij neon als argon, maar niet bij helium kunt terugvinden met rood.
4 Als laatste markeer je de elektronen die je enkel bij argon kunt terugvinden met geel.
Beantwoord de vragen.
5 Hoeveel elektronen per schil hebben deze elementen? Vul de tabel aan.
6 Vergelijk helium en neon. Wat stel je vast?
• De -schil is gelijkend.
• De -schil wijkt af.
• De elektronen die aanwezig zijn bij zijn ook aanwezig bij , maar dat is omgekeerd niet zo.
7 Vergelijk neon en argon. Wat stel je vast?
• De -schil en de -schil zijn gelijkend
• De -schil wijkt af.
• De elektronen die aanwezig zijn bij zijn ook aanwezig bij , maar dat is omgekeerd niet zo.
OPDRACHT 12
Noteer het juiste antwoord.
We kunnen dus besluiten dat de elektronenverdeling van elementen die in een periode op een lagere positie in het PSE staan, identiek blijft voor onderliggende schillen. Als het atoomnummer (en dus het aantal protonen in de kern en het aantal elektronen op de schillen) stijgt, komt er telkens een elektron bij op de buitenste schil. Deze valentie-elektronen zullen belangrijk zijn bij het vormen van bindingen tussen atomen. We kunnen daarom de afspraak maken dat we de onderliggende elektronen niet meer tekenen; we nemen enkel de elektronen van de buitenste schil in beschouwing.
1 Vul in de tabel het aantal elektronen per schil aan.
beryllium stikstof fluor
2 Vul de zinnen aan.
• Voor alle drie de atomen is de buitenste schil de -schil.
• De valentie-elektronen verschillen wel. Beryllium heeft er , stikstof en fluor .
3 Teken de valentie-elektronen op de buitenste schil van de atomen. Laat dus de onderliggende K-schil weg.
4 Vergelijk de tekeningen nu. Wat kun je nog als overbodig beschouwen?
5 Teken de valentie-elektronen rond de elementen zonder de schillen te tekenen.
Be N F
Bij stikstof en fluor zien we dat de puntjes die de elektronen voorstellen bij een elektronenpaar al snel in elkaar kunnen overlopen als we de schil zelf niet tekenen. Ook daar had Lewis een oplossing voor. Een elektronenpaar, 2 elektronen dus, wordt dan voorgesteld met een streepje of twee bolletjes naast elkaar. Dat wordt voor het voorbeeld uit opdracht 12, vraag 5 dan:
Be N F
In de lewisstructuur tekenen we enkel de elektronen van de buitenste schil: de valentie-elektronen. Ongepaarde elektronen stellen we voor met een bolletje, gepaarde elektronen (elektronenparen) met een streepje.
` Maak oefening 1 t/m 5 op p. 177 t/m 180.
Teken het schillenmodel voor aluminium.
Schrijf de elektronenconfiguratie en teken ernaast de lewisstructuur voor de volgende elementen.
koolstof:
magnesium:
zuurstof:
chloor:
zwavel:
fosfor:
naam element: chloor
symbool:
naam element:
symbool:
naam element:
symbool:
schillenmodel: schillenmodel: schillenmodel:
atoomnummer Z: atoomnummer Z: atoomnummer Z: elektronenconfiguratie: elektronenconfiguratie: elektronenconfiguratie:
aantal bezette schillen: aantal bezette schillen: aantal bezette schillen: aantal valentie-elektronen: aantal valentie-elektronen: aantal valentie-elektronen: elektronenstipmodel of Lewisnotatie: elektronenstipmodel of Lewisnotatie: elektronenstipmodel of Lewisnotatie:
groepsnummer: groepsnummer: groepsnummer: periodenummer: periodenummer: periodenummer: massagetal A: massagetal A: massagetal A: aantal elektronen: aantal elektronen: aantal elektronen: 12 aantal protonen: aantal protonen: aantal protonen: aantal neutronen: aantal neutronen: aantal neutronen: metaal / niet-metaal / edelgasmetaal / niet-metaal / edelgasmetaal / niet-metaal / edelgas
Vul de tabel aan voor de schillenmodellen.
schillenmodel
schillenmodel
schillenmodel
atoomnummer Z: atoomnummer Z: atoomnummer Z: naam element: naam element: naam element: (cijfermatige) elektronenconfiguratie: (cijfermatige) elektronenconfiguratie: (cijfermatige) elektronenconfiguratie:
aantal valentie-elektronen: aantal valentie-elektronen: aantal valentie-elektronen:
elektronenstipmodel of Lewisnotatie:
elektronenstipmodel of Lewisnotatie:
elektronenstipmodel of Lewisnotatie:
massagetal A: massagetal A: massagetal A: aantal protonen: aantal protonen: aantal protonen: aantal neutronen: aantal neutronen: aantal neutronen:
schillenmodel
schillenmodel
schillenmodel
atoomnummer: atoomnummer: atoomnummer: naam element: naam element: naam element: (cijfermatige) elektronenconfiguratie: (cijfermatige) elektronenconfiguratie: (cijfermatige) elektronenconfiguratie:
aantal valentie-elektronen: aantal valentie-elektronen: aantal valentie-elektronen:
elektronenstipmodel of Lewisnotatie:
elektronenstipmodel of Lewisnotatie:
elektronenstipmodel of Lewisnotatie:
massagetal A:
massagetal A: massagetal A: aantal protonen: aantal protonen: aantal protonen: aantal neutronen: aantal neutronen: aantal neutronen:
Wat leren we uit de plaats van een element in het PSE?
©VANIN
LEERDOELEN
Je kunt al:

L toelichten dat elementen worden voorgesteld met een uniek symbool;
L toelichten dat elektronen zich op schillen rond de kern bevinden;
L toelichten dat we in de lewisstructuur enkel de elektronen van de buitenste schil voorstellen;
L toelichten dat elektronen negatief geladen zijn en protonen positief geladen;
L toelichten dat een atoom evenveel elektronen als protonen bevat en dus elektrisch neutraal is.
Je leert nu:
L de opbouw van het PSE gebruiken om eigenschappen van atomen en ionen af te leiden.
L een verband leggen tussen de plaats van een element in het PSE en de eigenschappen ervan;
L elementen ordenen en plaatsen op de tabel volgens metalen en niet-metalen (classificatie);
L toelichten dat elk element een specifieke plaats heeft in het PSE;
L toelichten dat de periode waarin het element voorkomt het aantal schillen weergeeft;
L toelichten dat de groep waarin het element staat de elektronenconfiguratie van de buitenste schil verraadt.
Je hoort vaak spreken over ‘de tabel van Mendelejev’ in plaats van ‘het periodiek systeem van de elementen’. Nochtans klopt de naam ‘tabel van Mendelejev’ niet helemaal, want ook andere wetenschappers zoals Henry Mosely, Lothar Meyer, William Ramsey en Niels Bohr hebben hun steentje bijgedragen. Maar goed, ere wie ere toekomt, Mendelejev is en blijft de grondlegger van het PSE.
Het PSE en de plaats van de elementen bevatten heel wat nuttige informatie voor de chemicus. Heb je die kennis onder de knie, dan start je met een flinke basis om later de verbindingen tussen atomen te verklaren. Atomen binden immers tot verbindingen. Er bestaan zeer eenvoudige verbindingen, maar ook heel complexe.
1 Perioden en groepen
OPDRACHT 13
Bekijk het PSE achteraan in je leerschrift en los de vragen op.
• Hoeveel rijen tel je?
• Hoeveel kolommen met elementen tel je?
• Zijn er verschillende kleuren gebruikt in het periodiek systeem?
• Hoeveel vakjes telt het periodiek systeem?
• Hoe wijzigt het atoomnummer Z als je van links naar rechts vordert in het periodiek systeem?
©VANIN
• Hoe wijzigt de gemiddelde relatieve atoommassa <Ar> als het atoomnummer Z toeneemt?
De elementen zijn gerangschikt volgens oplopende atoommassa Omdat het atoomnummer steeds toeneemt, kon Mendelejev destijds alle elementen op één lange rij plaatsen, waarbij de gemiddelde relatieve atoommassa telkens toeneemt. Toch plaatste hij de elementen op verschillende rijen. De zeven rijen die zo gevormd werden, worden perioden genoemd.
Hij had toen immers al ontdekt dat bijvoorbeeld lithium en natrium gelijkaardige chemische eigenschappen vertonen in reacties, net als bv. fluor en chloor.
Die gelijkaardige chemische eigenschappen zijn een rechtstreeks gevolg van hun elektronenconfiguratie, die je leerde kennen in hoofdstuk 3. Door elementen met gelijkaardige chemische eigenschappen onder elkaar te plaatsen, werden er ook groepen gevormd: de verticale kolommen. Die elementen worden gekenmerkt door een gelijk aantal elektronen op de buitenste schil, de valentie-elektronen
OPDRACHT 14
Vul de tabellen aan door gebruik te maken van je kennis van het atoommodel.
1 Vul de tabel aan met de elektronenverdeling per schil voor waterstof, lithium, natrium en kalium; stuk voor stuk elementen uit de eerste kolom van het PSE.
Symbool element
Atoomnummer
Aantal elektronen op schil 1
2 Wat hebben deze elementen gemeen?
Aantal elektronen op schil 2
Fris je kennis van de regels voor elektronenverdeling op.
Aantal elektronen op schil 3
Aantal elektronen op schil 4
ELEKTRONENVERDELING
Totaal aantal elektronen
Merk op dat lithium onder waterstof werd geplaatst. Natrium werd ook weer op een volgende rij geplaatst, in dezelfde kolom en onder lithium. Kalium werd om dezelfde reden onder natrium geplaatst. Per periode in het PSE komt er telkens een extra schil bij.
3 Maak dezelfde oefening voor de elementen fluor en chloor, uit kolom VIIa.
Symbool element Atoomnummer
Aantal elektronen op schil 1
4 Wat hebben deze elementen gemeen?
Aantal elektronen op schil 2
Aantal elektronen op schil 3
Aantal elektronen op schil 4
Totaal aantal elektronen
Chloor kwam zo onder fluor terecht.
5 Herhaal nogmaals de oefening, maar nu met elementen die in kolom IVa staan.
Symbool element Atoomnummer
Aantal elektronen op schil 1
Aantal elektronen op schil 2
Aantal elektronen op schil 3
Aantal elektronen op schil 4
Totaal aantal elektronen
6 Wat hebben deze elementen gemeen?
7 Welk gevolg heeft dat voor de plaats van silicium in het PSE?
©VANIN
De rijen in het PSE worden perioden genoemd. Bij elke nieuwe periode komt er een extra schil bij de atomen. De kolommen worden groepen genoemd. Het zijn groepen elementen met hetzelfde aantal elektronen op de buitenste schil (de valentieelektronen), en daarom met dezelfde chemische eigenschappen.
` Maak oefening 1 op p. 197.
Bij de rangschikking van de elementen in perioden en groepen stuitte men op een probleem na het element calcium. Tussen het element calcium (met twee elektronen in de buitenste schil) en gallium, (met drie elektronen in de buitenste schil) moesten nog tien elementen hun plaats vinden, met een atoommassa die tussen die van calcium en gallium ligt:
Ook bij de volgende perioden moest dat opgelost worden. De tabel moest dus worden opengetrokken om er telkens tien elementen tussen te plaatsen. Die groepen elementen krijgen doorgaans een Romeins cijfer met lettertje b. We noemen ze de b-groepen. De elementen uit de b-groepen kregen de verzamelnaam overgangselementen; ook de termen transitie-elementen of nevenelementen worden weleens gebruikt.
De overige elementen behoren tot de a-groepen. Er zijn dus acht a-groepen en tien b-groepen. Die indeling verwatert stilaan, tegenwoordig worden de kolommen vaak gewoon doorlopend genummerd van 1 tot en met 18.
Een gelijkaardig probleem in de rangschikking deed zich voor met de elementen na lanthaan, in periode zes, en actinium, in periode zeven.
©VANIN
De 28 (of 2 keer 14) afgezonderde elementen onderaan zijn de elementen die in periode zes volgen op het element lanthaan en in periode zeven op het element actinium. Zo verkregen ze de naam lanthaniden en actiniden. Samen worden ze ook wel ‘zeldzame aarden’ genoemd.
Men kiest er vaak voor om de zeldzame aarden onderaan de tabel te plaatsen met een verwijzing. Dat is handiger omdat het beter past in de verhoudingen van een pagina of poster.
2 De a-groepen en hun naam
Sommige groepen hebben een specifieke naam, andere groepen worden genoemd naar het bovenste element uit de groep.
• Ia: de alkalimetalen (Li, Na, K …)
• IIa: de aardalkalimetalen (Be, Mg, Ca …)
• IIIa: de aardmetalen (B, Al, Ga …)
• IVa: de koolstofgroep (C, Si, Ge …)
• Va: de stikstofgroep (N, P, As …)
• VIa: de zuurstofgroep (O, S, Se …)
• VIIa: de halogenen (F, Cl, Br, I …)
• VIIIa: de edelgassen (He, Ne, Ar …)
De laatste kolom, de edelgassen, wordt ook aangeduid als de nulgroep.
OPDRACHT 15
1 Vul de tabel aan met behulp van het PSE.
Symbool Naam element Behoort tot welke groep
2 Ontdek via de ontdekplaat bij het onlinelesmateriaal enkele nuttige toepassingen van elk element in het dagelijks leven.
WEETJE
Wil je op het volgende feestje uitpakken met een origineel nummer?
Scan de QR-code en ontdek het lied The Elements
THE ELEMENTS
3 Waarom lijken atomen graag op een edelgas?
OPDRACHT 16
Bekijk de lewisstructuur en vul de tabel aan.
1 Bekijk het PSE. Boven elke kolom van de a-groepen staat de lewisstructuur van de elementen uit die kolom (groep) weergegeven.
Niet vergeten: elk atoom is elektrisch neutraal (aantal negatief geladen elektronen = aantal positief geladen protonen).
Je merkt dat Mendelejev het belangrijk vond om elementen met hetzelfde aantal elektronen in de buitenste schil onder elkaar in groepen te plaatsen.
Atomen zijn het meest stabiel als hun buitenste schil volledig gevuld is met acht elektronen (of twee als er maar één schil is). Ze streven er dan ook naar om die buitenste schil volledig te maken, de zogenaamde edelgasconfiguratie
De edelgasconfiguratie wordt daarom ook wel de octetstructuur genoemd, al zou voor helium ‘duetstructuur’ een beter gekozen term zijn.
De edelgasconfiguratie kan bekomen worden door extra elektronen aan te trekken of elektronen af te staan.
Door elektronen (negatief geladen deeltjes) op te nemen of af te staan, krijgt het atoom zelf een lading. Het atoom is niet langer elektrisch neutraal, want het aantal protonen is niet langer gelijk aan het aantal elektronen. We spreken nu niet langer over een atoom maar over een ion
Een geladen atoom wordt een ion genoemd
• Negatief geladen ionen worden anionen genoemd en bevatten meer elektronen dan protonen. De atomen hebben elektronen opgenomen.
Dit anion draagt als lading 2– Afb. 59 Ladingsverhouding bij anionen
• Positief geladen ionen worden kationen genoemd en bevatten meer protonen dan elektronen. De atomen hebben elektronen afgegeven.
Dit kanion draagt als lading 2+ Afb. 60 Ladingsverhouding bij kationen
Een atoom zal altijd de makkelijkste weg kiezen om de edelgasconfiguratie te bekomen, zoals het voorbeeld van natrium en chloor aantoont:
Natrium heeft één elektron in de buitenste schil en kan een octetstructuur bereiken door:
• één elektron af te staan;
• zeven elektronen op te nemen.
Het natriumatoom kiest de gemakkelijkste weg: met één elektron minder wordt de voorlaatste schil nu de buitenste schil en bereikt het atoom de edelgasconfiguratie.
Z = 11
N = 12
Afb. 61 Natrium: van atoom tot ion
Z = 11 N = 12
Atoom Ion
aantal protonen 11 11
aantal elektronen 11 10
lading neutraal positief elektronenconfiguratie 2, 8, 1 2, 8
Met dat ene elektron (negatief geladen deeltje) minder wordt tegelijkertijd het positieve natriumion gevormd: Na+
Merk op dat het natriumion, dat we nu noteren als Na+, dezelfde elektronenconfiguratie krijgt als het edelgas neon.
Na+ 2 8 1
Ne 2 8
Chloor heeft zeven elektronen in de buitenste schil, om een volledige buitenste schil te bekomen kan het:
• één elektron opnemen;
• zeven elektronen afstaan.
Ook chloor kiest voor de makkelijkste oplossing en zal één elektron (negatief geladen deeltje) opnemen. Z = 17
= 18
= 17
= 18
62 Chloor: van atoom tot ion Atoom Ion
aantal protonen 17 17
aantal elektronen 17 18
lading neutraal negatief elektronenconfiguratie 2, 8, 7 2, 8, 8
Chloor zal daarom het negatieve chloride-ion vormen, of kortweg Cl–
4
Elektronegativiteit
Het chloride-ion, dat we nu noteren als Cl–, krijgt door de opname van een extra elektron de configuratie van het edelgas argon.
Cl– 2 8 7 8
Ar 2 8 8
©VANIN
Metalen zijn dus geneigd om elektronen af te staan: ze zijn elektropositief, terwijl de niet-metalen, met uitzondering van de edelgassen, er heel graag extra elektronen zouden bij willen: ze zijn elektronegatief. De mate waarin een atoom er naar streeft om extra elektronen op te nemen noemen we de elektronegativiteit van een element. De elektronegativiteit of EN-waarde is een getal tussen 0,7 en 4, dat we ook bij elk element op het PSE terugvinden, in de rechterbovenhoek. Merk op dat de EN-waarde ontbreekt bij de edelgassen. Zij hebben de edelgasconfiguratie al bereikt en zijn niet geneigd extra elektronen aan te trekken.
atoomnummer (Z) elektronegatieve waarde (EN)
symbool
gemiddelde relatieve atoommassa <Ar>
Door het streven naar een volledige buitenste schil gaat een atoom elektronen afstaan of opnemen, het atoom wordt zo een ion. Positieve ionen noemen we kationen, negatieve ionen noemen we anionen
Het atoom bereikt zo de configuratie van het dichtstbijzijnde edelgas in het periodiek systeem. Daarom spreken we van een edelgasconfiguratie
Elementen die elektronen afstaan om tot de edelgasconfiguratie te komen, noemen we elektropositief; ze vormen kationen. Doorgaans zijn dat metalen
Elementen die elektronen opnemen om tot de edelgasconfiguratie te komen, noemen we elektronegatief; ze vormen anionen. Doorgaans zijn dat niet-metalen
De mate waarin een atoom ernaar streeft om extra elektronen op te nemen, noemen we de elektronegativiteit (EN) van een element. 12 1,2
OPDRACHT 17
Vergelijk de EN-waarde van elk element in het PSE.
1 Hoe verandert de EN-waarde binnen één periode?
2 Hoe verandert de EN-waarde binnen één groep?
©VANIN
3 Waar staan dan de meest elektronegatieve elementen op het PSE?
4 Waar staan de minst elektronegatieve (of elektropositieve) elementen?
WEETJE
De Amerikaan Linus Carl Pauling (1901-1994) was de allereerste scheikundige die de term elektronegativiteit gebruikte. Aan het element dat het hardst elektronen naar zich toe kan trekken (fluor) kende Pauling een EN-waarde van 4,0 toe. De overige elementen werden vergeleken met fluor en kregen een overeenkomstige elektronegativiteit, tussen 0,7 en 4,0. De elektronegativiteit is dus specifiek voor elke atoomsoort.
OPDRACHT 18
Vul de juiste gegevens aan en schrap wat niet past.
Welke ionen vormen de atomen om de edelgasconfiguratie te bereiken?

• Magnesium zal elektronen opnemen / afstaan en een ion vormen.
• Stikstof zal elektronen opnemen / afstaan en een ion vormen.
• Zuurstof zal elektronen opnemen / afstaan en een ion vormen.
• Aluminium zal elektronen opnemen / afstaan en een ion vormen.
• Zwavel zal elektronen opnemen / afstaan en een ion vormen.
• Neon zal elektronen opnemen / afstaan en ion vormen.
• Lithium zal elektron opnemen / afstaan en een ion vormen. Denk eraan dat je het aantal elektronen in de buitenste schil van elk atoom kunt afleiden uit de plaats in het periodiek systeem.
Elementen uit groep
Verschil in elektronen met atoom
Ionlading
Ia geven 1 af 1+ IIa geven 2 af 2+ IIIa geven 3 af 3+ Va nemen 3 op 3VIa nemen 2 op 2VIIa nemen 1 op 1VIIIa geen Ze vormen geen ionen; ze hebben al de edelgasconfiguratie.
Dit overzicht vormt een zeer belangrijke basis om later chemische formules te schrijven.
` Maak oefening 2 t/m 6 op p. 197.
Opgelet, er worden twee belangrijke afspraken gemaakt:
©VANIN
1 De overgangselementen laten we nog even links liggen, voorlopig onthouden we dat deze elementen uit de b-groepen bijna allemaal een 2+ ion gaan vormen
2 De elementen uit kolom IVa (C: koolstof, Si: silicium, Ge: germanium, Sn: tin en Pb: lood) worden ook overgeslagen. Die elementen kunnen immers twee kanten uit om tot een edelgasconfiguratie te komen: 4 elektronen opnemen en dus een 4– ion vormen, of 4 elektronen afstaan en een ion met lading 4+ vormen. Vaak zullen zij 4+ ionen vormen
5 Zijn er naast de massa en elektronenconfiguratie nog andere indelingen in het PSE?


OPDRACHT 19
In thema 3 leerde je dat het PSE kan worden onderverdeeld in metalen en niet-metalen. De edelgassen horen op hun beurt bij de niet-metalen. Als we over metalen spreken denk je vast aan ijzer, koper … Of misschien heb je een wat duurdere smaak en denk je aan zilver, goud …
Er bestaan natuurlijk nog veel meer metalen die je regelmatig tegenkomt in het dagelijks leven, denk maar aan aluminium en chroom in je fiets, en bij de auto van je ouders.
De indeling metalen en niet-metalen is vooral gebaseerd op hun stofeigenschappen. We onderzoeken enkele van die stofeigenschappen, die je al leerde in thema 2.
Sorteer de metalen en de niet-metalen.
Je leerkracht heeft een aantal stoffen klaargezet.
1 Van welke stoffen denk je dat het metalen zijn? Haal ze ertussenuit.
2 Noteer waarom jij denkt dat het om een metaal gaat. Met andere woorden: van welke eigenschappen heb je gebruikgemaakt?
©VANIN
Metalen onderscheiden zich nog op andere vlakken van andere stoffen door specifieke stofeigenschappen: ze geleiden goed de stroom. De elektrische geleidbaarheid geeft aan hoe makkelijk geladen deeltjes doorheen een stof kunnen bewegen.
OPDRACHT 20
Je leerkracht onderzoekt welke stoffen stroom geleiden.
1 Werkwijze
• Verbind een testlamp met een stroombron.
• Sluit de stroomkring door de connectoren met de stof te verbinden.
Lampje brandt: stof geleidt stroom.
Lampje brandt niet: stof geleidt geen stroom.
©VANIN
2 Wat neem je waar? Zet een kruisje in de juiste kolom.
Stof Lampje brandtLampje brandt niet ijzer (Fe) lood (Pb) octazwavel (S8) distikstof (N2, de lucht aanwezig) koper (Cu) grafiet (C)
3 Wat kun je hieruit besluiten?
Metalen geleiden ook goed de warmte: thermische geleidbaarheid of warmtegeleiding geeft aan hoe vlot warmte(energie) wordt doorgegeven in een stof.
OPDRACHT 21
Je leerkracht onderzoekt welke stoffen warmte geleiden door een metalen en een glazen staaf in de vlam van een bunsenbrander te houden.
metaal glas

1 Wat neem je waar?
2 Wat kun je hieruit besluiten?
We maken nu gebruik van de stofeigenschappen kookpunt en smelpunt om metalen te onderscheiden van andere stoffen.
OPDRACHT 22
Bekijk de tabel en los de vragen op.
StofSmeltpunt (°C)Kookpunt (°C) StofSmeltpunt (°C)Kookpunt (°C)
ijzer 1 538 2 750dijodium
lood 327 1 740octazwavel
kwik –39 357 dizuurstof –218 –183
koper 1 085 2 566distikstof –210 –196 natrium 98 884diwaterstof –259 –253 kalium 64 774 koolstof - diamant 3 550 4 827
calcium 839 1 485koolstof - grafiet 3 652 4 827 chroom 1 860 2 675 tetrafosfor 44 276 goud 1 064 2 807dichloor –101 –35 platina 1 772 3 850dibroom –7 59
1 Markeer de stoffen die bij kamertemperatuur vast zijn met rood, vloeibaar met groen en gasvormig met geel.
2 Vergelijk de verschillende stoffen in de tabel aan de hand van hun smelt- en kookpunten. Wat valt er op bij de metalen?
©VANIN
3 Welke aggregatietoestand hebben ze bij kamertemperatuur?
OPDRACHT 23 ONDERZOEK
Hoe kun je metalen herkennen? Voer het labo uit bij het onlinelesmateriaal.
meestal vloeibaar of gasvormig, maar kunnen ook vast zijn
Stofeigenschappen metalenStofeigenschappen niet-metalen geleiden de elektrische stroomgeleiden de elektrische stroom niet (met uitzondering van grafiet) zacht broos plooibaar, rekbaar, pletbaar, smeedbaar niet plooibaar, niet rekbaar, niet pletbaar, niet smeedbaar goede warmtegeleiders slechte warmtegeleiders glanzend uitzicht meestal dof uitzicht vaste stoffen op kamertemperatuur (met uitzondering van kwik, een vloeibaar metaal)
` Maak oefening 7 t/m 10 op p. 198.
2 3 4 5 6
Vul de tabel aan.
Naam element Symbool Naam groep Ionlading
chloor
Waarom vormen edelgassen geen ionen?
Vul aan.
• De overgangselementen vormen ionen met lading .
• Negatieve ionen worden ook genoemd.
• Positieve ionen worden ook genoemd.
Vul aan.
Een element dat een ion vormt met lading 2– zal altijd behoren tot
Een element dat een ion vormt met lading 2+ zal altijd behoren tot .
Een element dat een ion vormt met lading 3– zal altijd behoren tot
Een element dat een ion vormt met lading 1+ zal altijd behoren tot
Een element dat geen ionen vormt, zal altijd behoren tot
Een 2+ geladen ion bevat nog 24 elektronen. Om welk element gaat het?
Beantwoord de vragen.
a Welk ion van een alkalimetaal heeft 4 schillen en 18 elektronen?
b Welk ion van een aardalkalimetaal heeft 4 schillen en 18 elektronen?
Noem minstens vier stofeigenschappen van metalen.
Vul aan.
• Metalen vormen altijd positieve ionen, ze zijn
• Niet-metalen vormen altijd negatieve ionen, ze zijn .
Welke zuivere stof is geen metaal maar geleidt toch de stroom?
Wat is het enige metaal dat vloeibaar is bij kamertemperatuur?
Verder oefenen? Ga naar .
Kernbegrippen
Kernvragen
BOUW, EIGENSCHAPPEN EN RANGSCHIKKING VAN ATOMEN
Notities
HOOFDSTUK 1: Hoe evolueerde het atoommodel?
voorwerp: opgebouwd uit materie
materie: stof of mengsel van stoffen
stof: verbinding van deeltjes of atomen
• Historische evolutie van de atoommodellen van Dalton tot en met Bohr: elke keer weer voortbouwen op de ontdekking van de voorganger.
• Het schillenmodel van Bohr-Rutherford
elektronenschillen
CHEMISCHE TIJDLIJN
HOOFDSTUK 2: Wat weten we al over een atoom?
atoomkern = nucleus
• bevat twee soorten
elementaire deeltjes: protonen (+) en neutronen
• deze elementaire deeltjes hebben een eenheidslading
• rond atoomkern heb je elektronen (–)
atoomnummer Z = aantal protonen = aantal elektronen
massagetal A
= Z (aantal protonen) + N (aantal neutronen)
absolute atoommassa A a
eenheidsmassa
= 1/12 van A a(C) = 1 unit relatieve atoommassa A r
gemiddelde relatieve atoommassa
<A r >
• Het atoom bestaat uit een atoomkern en een elektronenmantel waarin protonen en neutronen voorkomen (behalve H: enkel 1 proton).
• Protonen, elektronen en neutronen vormen samen een atoom. Een atoom in zijn geheel heeft geen lading.
• Protonen zijn positief geladen (+). Elektronen zijn negatief geladen (–). Neutronen zijn neutraal.
• Rond de kern bewegen elektronen (–) op schillen.
• Het aantal elektronen rond de kern is in een atoom gelijk aan het aantal protonen in de kern.
• Atomen met hetzelfde aantal protonen zijn atomen van hetzelfde chemische element.
• Uit het atoomnummer Z en het massagetal A kunnen we de hoeveelheid van elk van de deeltjes in een atoom berekenen.
• De absolute atoommassa A a van een atoom is de massa van het atoom en wordt uitgedrukt in gram.
• De eenheidsmassa is 1/12de van de massa van een C-atoom = 1,66.10-24 g.
• De verhouding tussen de absolute atoommassa van een atoom en de eenheidsmassa, is de relatieve atoommassa A r van een atoom. Dat is een onbenoemd getal.
• In het PSE wordt onder elk element de gemiddelde relatieve atoommassa <A r> vermeld. Dat is de gewogen gemiddelde massa van alle atoomtypes van eenzelfde element.
Kernbegrippen
Kernvragen
BOUW, EIGENSCHAPPEN EN RANGSCHIKKING VAN ATOMEN
Notities
HOOFDSTUK 3: Hoe zitten elektronen verdeeld in een atoom?
elektronenconfiguratie
edelgasconfiguratie
lewisstructuur
• De verdeling van de elektronen op schillen gebeurt volgens een aantal regels.
• Wanneer de buitenste schil volledig bezet is, dan spreken we over de edelgasconfiguratie.
• Het schillenmodel kan eenvoudiger genoteerd worden als de elektronenconfiguratie.
• Bij de lewisstructuur vereenvoudigen we die elektronenconfiguratie nog en worden enkel de elektronen van de buitenste schil weergegeven.
HOOFDSTUK 4: Wat leren we uit de plaats van een element op het PSE?
valentie-elektronen
groepen
= kolommen in het PSE
perioden
= rijen in het PSE
a- en b-groepen
©VANIN
ion (+: kation; -: anion)
= geladen atoom elektropositief
elektronegatief
elektronegativiteit (EN)
• Elementen met een gelijk aantal elektronen op de buitenste schil (de valentie-elektronen) hebben gelijkaardige chemische eigenschappen.
• Elementen met gelijke chemische eigenschappen worden in het PSE onder elkaar geplaatst, in een gelijke groep (# = 18).
• In het PSE komen er 7 perioden voor. Binnen een periode heeft elk element een gelijk aantal schillen in gebruik (periode 3 ⇒ 3 schillen in gebruik).
• Het PSE wordt opgedeeld in a- en b-groepen.
8 a-groepen
elk een naam:
Ia: alkalimetalen
IIa: aardalkalimetalen
IIIa: aardmetalen
IVa: koolstofgroep
Va: stikstofgroep
VIa: zuurstofgroep
VIIa: halogenen
VIIIa/0: edelgassen (of nulgroep)
10 b-groepen
één verzamelnaam: overgangselementen
• Atomen streven naar een stabiele edelgasconfiguratie.
• Metalen geven elektronen af ter vorming van positieve ionen (kation):
⇒ metalen zijn elektropositief.
• Niet-metalen nemen elektronen op ter vorming van negatieve ionen (anion):
⇒ niet-metalen zijn elektronegatief.
• De mate waarin een atoom ernaar streeft om extra elektronen op te nemen, noemen we de elektronegativiteit (EN) van een element.
• De groep waartoe een element behoort bepaalt welke lading het ion draagt:
Kernbegrippen
Kernvragen
stofeigenschappen
metalen en niet-metalen
BOUW, EIGENSCHAPPEN EN RANGSCHIKKING VAN ATOMEN
Notities
Stofeigenschappen metalenStofeigenschappen niet-metalen geleiden de elektrische stroomgeleiden de elektrische stroom niet (met uitzondering van grafiet)
zacht broos
plooibaar, rekbaar, pletbaar, smeedbaar niet plooibaar, niet rekbaar, niet pletbaar, niet smeedbaar
goede warmtegeleiders slechte warmtegeleiders glanzend uitzicht meestal dof uitzicht
vaste stoffen op kamertemperatuur (met uitzondering van kwik, een vloeibaar metaal)
©VANIN
meestal vloeibaar of gasvormig, maar kunnen ook vast zijn
1 Begripskennis
• Ik ken de kernbegrippen (element, atoom, voorwerp, materie, stof, atoomsoort, nucleonen, atoomkern, atoomnummer, massagetal, gemiddelde relatieve atoommassa, elektronenconfiguratie, lewisstructuur, eenheidslading, elementair deeltje) en kan ze toelichten.
• Ik ken de historische evolutie van de atoommodellen van Dalton tot en met Chadwick.
• Ik ken de lewisstructuur en kan die toepassen bij de eerste 20 elementen.
• Ik kan toelichten hoe en waarom een atoom een ion vormt.
• Ik kan toelichten hoe een ion aan zijn lading komt.
• Ik kan toelichten waarom metalen positieve ionen en niet-metalen negatieve ionen vormen.
• Ik kan een verband leggen tussen de plaats van een element in het PSE en de eigenschappen (massa, elektronenconfiguratie, EN-waarde ...) ervan.
2 Onderzoeksvaardigheden
• Ik kan de bouw van een atoom toelichten (volgens het gecombineerd atoommodel van Bohr-Rutherford).
• Ik kan de samenstelling van atomen afleiden uit het atoomnummer en het massagetal.
• Ik kan de regels voor elektronenverdeling toepassen om het gecombineerd atoommodel van Bohr-Rutherford te tekenen en de elektronenconfiguratie van de eerste 20 elementen te schrijven.
• Ik kan toelichten hoe het schrijven van elektronenconfiguraties een vereenvoudigde weergave is van het schillenmodel.
• Ik kan het PSE gebruiken om eigenschappen van atomen en ionen af te leiden, ook op basis van atoomnummer, massagetal en lewisformule.
• Ik kan elementen ordenen en plaatsen op de tabel.
• Ik kan metalen herkennen aan de specifieke eigenschappen.
` Je kunt deze checklist ook op invullen bij je Portfolio.
Ik zie, ik zie wat jij niet ziet!
Wat zie jij onder deze elektronenmicroscoop? Vul in.
Zou je graag nog verder inzoomen? Je bent niet alleen.
Wetenschappers uit de hele wereld doen continu fundamenteel onderzoek naar elementaire deeltjes in het CERN (Conseil Européen pour la Recherche Nucléaire, of de Europese Raad voor Kernonderzoek). Onze landgenoot François Englert kreeg in 2013 de Nobelprijs voor Natuurkunde voor zijn onderzoek naar de allerkleinste deeltjes.


Heeft dit thema jouw interesse opgewekt? Ga naar en bekijk de filmpjes over het onderzoek bij CERN.
Stilaan zijn we in staat om na te gaan of het gecombineerd atoommodel van Bohr-Rutherford overeenstemt met de realiteit. Steeds sterkere microscopen stellen ons in staat het met het blote oog te checken. We ontdekken alsmaar meer.
CHEMISCHE BINDINGEN
EN HUN ROOSTERS
` HOOFDSTUK 1: Zijn deeltjes in een verbinding altijd op eenzelfde manier gebonden?
1 Wat is het verschil tussen een binding en een verbinding?
2 Welke soorten bindingen bestaan er?
` HOOFDSTUK 2: Hoe wordt een
gevormd?
` HOOFDSTUK 3: Hoe wordt een atoombinding gevormd?
1 De atoombinding
` HOOFDSTUK 4: Hoe wordt een metaalbinding gevormd?
1 De metaalbinding
2 Verklaring van de eigenschappen van metalen
` HOOFDSTUK 5: Welk belang en voorkomen hebben enkelvoudige stoffen?
Alle beetjes helpen!
Deze situaties schetsen telkens een probleem. Hoe kun je ervoor zorgen dat de personen alsnog in een comfortabele situatie terechtkomen?
Situatie 1

Kalvin en Fleur
Situatie 2

Jody en Jodi
Situatie 3

Ali en Alisson
Situatie 1:
Wat kan Kalvin doen zodat zowel hij als Fleur het comfortabel krijgen?
Situatie 2:
Wat moeten Jody en Jodi doen om het beiden comfortabel te krijgen?
Situatie 3:
Wat moeten Ali en Allison doen om het beiden comfortabel te krijgen?
` Is er een gelijkenis tussen deze situaties en de vorming van bepaalde chemische bindingen?
We zoeken het uit!
De samenstelling van een stof
OPDRACHT 1
Ken je alle termen nog?
1 Vul in de tweede kolom het nummer van de juiste verklaring in.
Term Verklaring Verklaringen
atoom
edelgasconfiguratie
element
1 atoomsoort
2 de buitenste schil van het atoom is volledig bezet
3 scheikundige vorm voor materie met een bepaalde chemische samenstelling negatief ion
4 kleinste deeltje van een element dat nog alle eigenschappen van het element heeft
samengestelde stof
5 ontstaat door het afstaan van elektronen positief ion
stof
enkelvoudige stof
2 Zet in de afbeelding de juiste letters bij de pijlen.
6 ontstaat door het opnemen van elektronen
7 stof opgebouwd uit één element
8 stof opgebouwd uit meer dan één element
A de stof water – B het deeltje water – C een atoom waterstof – D een atoom zuurstof
OPDRACHT 2
Hoe worden ionen gevormd?
Vul de zinnen aan en schrap wat niet past.
a Metalen om de edelgasconfiguratie te bereiken.
Ze vormen zo positieve / negatieve ionen.
b Niet-metalen om de edelgasconfiguratie te bereiken.
Ze vormen zo positieve / negatieve ionen.
c Magnesium is een metaal / niet-metaal met 2 elektronen op de buitenste schil.
Dat atoom zal dus elektronen en zo het ion vormen.
d Chloor is een metaal / niet-metaal met elektronen op de buitenste schil.
Dat atoom zal dus elektron en zo het ion vormen.
e Aluminium is een metaal / niet-metaal met elektronen op de buitenste schil.
Dat atoom zal dus elektronen en zo het ion vormen.
f Zuurstof is een metaal / niet-metaal met elektronen op de buitenste schil.
Dat atoom zal dus elektronen en zo het ion vormen.
OPDRACHT 3
Onderstreep de enkelvoudige stoffen en omcirkel de samengestelde stoffen.
H2O – (C) grafiet – N2O (lachgas) – HCl (waterstofchloride) – O2 (zuurstofgas) – CH4 (methaan) – O3 (ozon) –
CO2 (koolstofdioxide) – He – C6H12O6 (glucose) – Fe (ijzer)
Zijn deeltjes in een verbinding altijd op eenzelfde manier gebonden?
LEERDOELEN
Je kunt al:

L het verschil tussen een element en een atoom toelichten;
L toelichten dat atomen streven naar de edelgasconfiguratie;
L begrijpen dat stoffen zijn opgebouwd uit één of meerdere atomen of elementen.
Je leert nu:
L dat de aard van de deeltjes bepaalt welke verbinding gevormd zal worden;
L wanneer een ionbinding tot stand komt;
L wanneer een atoombinding tot stand komt;
L wanneer een metaalbinding tot stand komt.
Als je om je heen kijkt, zie je allerhande voorwerpen die uit bepaalde stoffen zijn gemaakt. Een balpen uit plastic, een kast uit hout, een schrift uit papier. Ook de lucht om je heen bevat allerhande deeltjes. Al die stoffen zijn opgebouwd uit een of meerdere atoomsoorten.
1 Wat is het verschil tussen een binding en een verbinding?
Je weet al dat een stof bestaat uit kleinere deeltjes (stofdeeltjes) die nog steeds de eigenschap van de stof bezitten. Zo bestaat de stof suiker bijvoorbeeld uit allemaal kleine suikerdeeltjes.
Bij edelgassen bestaan die stofdeeltjes uit vrije, losse atomen: het zijn mono-atomische, enkelvoudige stoffen (bv. Ne). De atomen van edelgassen hebben een volledig bezette buitenste schil, waardoor ze niet reageren met andere atomen.
Atomen van andere atoomsoorten zullen de stabiele edelgasconfiguratie proberen te bereiken door met elkaar te binden. Zo ontstaan nieuwe stoffen die bestaan uit meerdere atomen of ionen: het zijn verbindingen
Het kunnen polyatomische (meeratomige) enkelvoudige stoffen (bv. Cl2) of samengestelde stoffen (bv. H2O) zijn.
In thema 3 leerde je al dat enkelvoudige stoffen verbindingen zijn van atomen of ionen van eenzelfde atoomsoort; samengestelde stoffen zijn verbindingen van atomen of ionen van verschillende atoomsoorten.
De atomen of ionen in een verbinding worden samengehouden door aantrekkingskrachten, die we een (chemische) binding noemen.
©VANIN
Een verbinding is een stof die bestaat uit meerdere atomen of ionen. De binding is de aantrekkende kracht die de atomen of ionen in een verbinding samenhoudt.
` Maak oefening 1 op p. 212.
OPDRACHT 4
Wat is het onderscheid tussen binding en verbinding?
Bekijk afbeelding 67 en beantwoord de vragen.
a Hoeveel bindingen zie je op de afbeelding?
b Hoeveel unieke verbindingen zie je op de afbeelding?
2
Welke soorten bindingen bestaan er?
Afb. 67
Atomen streven naar de edelgasconfiguratie. Om dat te bereiken moeten atomen (behalve de edelgassen) met elkaar binden ter vorming van een verbinding.
Naargelang de aard van de atoomsoort (metaal en/of niet-metaal) kunnen verschillende soorten bindingen en verbindingen worden gevormd:
• In een verbinding opgebouwd uit metalen en niet-metalen worden de gevormde ionen samengehouden door een ionbinding Die stof noemen we een ionverbinding.
• In een verbinding die bestaat uit een of meerdere soorten niet-metalen, worden de atomen samengehouden door een atoombinding. Een stof met enkel atoombindingen noemen we een atoomverbinding
• Als de verbinding uitsluitend is opgebouwd uit één of meerdere soorten metalen, houdt een metaalbinding de gevormde metaalionen samen. Een stof met enkel metaalbindingen noemen we een metaalverbinding.
OPDRACHT 5
Op welke manier zijn de deeltjes gebonden in een verbinding?
Welk soort binding zal gevormd worden bij een verbinding die is opgebouwd uit de volgende elementen?
Vul in de tabel eerst de symbolen van de elementen aan en duid daarna het soort binding aan.
Verbinding opgebouwd uit de volgende elementen
Symbolen elementen
Zijn de samenstellende elementen metalen (M) of niet-metalen (nM)?
Soort binding
aluminium en fluor ionbinding - atoombinding - metaalbinding
calcium en jood ionbinding - atoombinding - metaalbinding
jood en jood ionbinding - atoombinding - metaalbinding
kalium en broom ionbinding - atoombinding - metaalbinding
koolstof ionbinding - atoombinding - metaalbinding
koolstof en waterstof ionbinding - atoombinding - metaalbinding
koolstof en zuurstof ionbinding - atoombinding - metaalbinding
koper en tin (samen: brons) ionbinding - atoombinding - metaalbinding
koper en zink (samen: messing) ionbinding - atoombinding - metaalbinding
magnesium en zuurstof ionbinding - atoombinding - metaalbinding
natrium en chloor ionbinding - atoombinding - metaalbinding
stikstof en zuurstof ionbinding - atoombinding - metaalbinding
tin en lood (samen: soldeertin) ionbinding - atoombinding - metaalbinding
zink ionbinding - atoombinding - metaalbinding
Het soort binding dat ontstaat, hangt af van de aard van de deeltjes:
Stof is opgebouwd uitSoort verbindingSoort binding metalen en niet-metalen ionverbindingionbinding uitsluitend niet-metalen atoomverbindingatoombinding uitsluitend metalen metaalverbindingmetaalbinding
` Maak oefening 2 t/m 5 op p. 212 en 213
Vul de tabel aan om een overzicht te maken van de bouw van stoffen. Kies uit: enkelvoudig – mono-atomisch – verbinding – samengesteld
Let op: sommige begrippen kun je meermaals gebruiken.
Aantal atomen
Stof
Aantal verschillende atomen
Stof
Welk soort binding zal gevormd worden tussen een verbinding die is opgebouwd uit de elementen in de tabel? Omcirkel het juiste antwoord.
Symbolen van de opbouwende elementen in de verbinding
Mg S
P H
H Cl
Al F
Cu Zn
Soort binding
ionbinding - atoombinding - metaalbinding
ionbinding - atoombinding - metaalbinding
ionbinding - atoombinding - metaalbinding
ionbinding - atoombinding - metaalbinding
ionbinding - atoombinding - metaalbinding
Ca S ionbinding - atoombinding - metaalbinding
K Cl
N H
ionbinding - atoombinding - metaalbinding
ionbinding - atoombinding - metaalbinding
Cu Sn ionbinding - atoombinding - metaalbinding
H F ionbinding - atoombinding - metaalbinding
Zn Al Mg Cu
Au Ag
ionbinding - atoombinding - metaalbinding
ionbinding - atoombinding - metaalbinding
Welke soort binding is aanwezig in de stoffen? Vul de juiste kolom aan.
KBr – Mg – Al2O3 – MgF2 – Fe – BaI2 – propaan (C3H8) – Na2S –zwaveldioxide (SO2) – Cu – N2O – S8 – H2O – Zn
Ionbinding
Atoombinding
Tussen welke atomen ontstaat een atoombinding?
C & H
Na & Br
C & Fe
H & O
S & Cl
Zn & Cu
Welke bindingen treffen we aan in een deeltje SO3?
atoombindingen
metaalbindingen
ionbindingen
` Verder oefenen? Ga naar .
Metaalbinding
Hoe wordt een ionbinding gevormd?
LEERDOELEN
Je kunt al:
L beschrijven dat atomen verbindingen vormen omdat ze streven naar de edelgasconfiguratie;
L aanduiden dat tussen een metaal en een niet-metaal een ionbinding wordt gevormd;
L een chemische formule interpreteren m.b.v. de aangegeven indices;
L beschrijven hoe metalen en niet-metalen ionen vormen.
Je leert nu:
L wat een ionbinding is;
L hoe een ionbinding wordt gevormd;
L hoe een ionverbinding wordt voorgesteld;
L de formule-eenheid van een ionverbinding opstellen.
1 De ionbinding
OPDRACHT 6
Voer de proefjes uit en noteer je waarneming.
Je hebt misschien op het etiket van sommige stoffen al formules zien staan zoals NaCl, CaCl2 of K2S. Al die stoffen zijn ionverbindingen, want ze zijn opgebouwd uit metalen en niet-metalen. Zoals de naam doet vermoeden, vormen de metalen en nietmetalen ionen. Maar wat houdt die ionen samen? Waarom draagt elk element een specifieke index? We zoeken het uit.
1 Blaas een ballon op en houd die boven het haar van een medeleerling.
Waarneming:
2 Wrijf met de ballon over het haar van een medeleerling (bij voorkeur iemand met lang haar).
Verwijder de ballon dan langzaam van het haar.
Waarneming:
3 Wrijf de ballon nogmaals over het haar van dezelfde leerling en houd hem boven het haar van een andere leerling.
Waarneming:

Door een ballon over haren te wrijven, springen elektronen over van de haren naar de ballon. De ballon wordt zo negatief geladen en de haren positief geladen. De ballon trekt de haren aan door de aantrekkingskracht tussen tegengestelde ladingen. De haren stoten elkaar onderling af en klitten niet samen door de afstotingskracht tussen gelijke ladingen.
In het eerste en het derde deel van de proef zijn de haren of de ballon niet geladen, waardoor er geen aantrekking tussen beide is.
Wanneer een metaal met een niet-metaal een binding maakt, zal het metaal één of meerdere elektronen overdragen aan het niet-metaal. Zo ontstaan positieve en negatieve ionen. Metalen en niet-metalen werken dus samen om de edelgasconfiguratie te bereiken. Metalen kunnen het makkelijkst één of meerdere elektronen ‘missen’, de niet-metalen willen die er graag bij. Eens de ionen gevormd zijn, zorgen de elektrostatische aantrekkingskrachten tussen de tegengesteld geladen ionen voor een sterke ionbinding tussen de ionen.
Wanneer een ion gevormd wordt, krijgt een metaal het woord ion achter zijn naam: natrium wordt zo bijvoorbeeld het natriumion. Een niet-metaal krijgt de uitgang ‘ide’+ ‘ion’ achter zijn stamnaam: chloor wordt zo het chloride-ion. Bij de elementen stikstof, zuurstof en zwavel krijgt het ion een aparte naam: we spreken dan respectievellijk over het nitride-ion, het oxide-ion en het sulfide-ion.
©VANIN
Afb. 68
Vorming van een ionbinding tussen natrium en chloor. Natrium staat een elektron af aan chloor. Daardoor ontstaat een positief natriumion en negatief chloride-ion, die beide de edelgasconfiguratie hebben.
Bekijk de video over de ionbinding tussen een natriumion en chloride-ion.
De ionbinding houdt positieve metaalionen en negatieve niet-metaalionen bij elkaar. Ze is het gevolg van de elektrostatische aantrekking tussen tegengestelde ladingen. De naam van een ionverbinding wordt gevormd door de naam van het metaal, gevolgd door de stam van de naam van het niet-metaal +ide. Bij zuurstof spreken we over oxiden en bij zwavel over sulfiden.
2 De formule-eenheid van ionverbindingen
We weten nu dat metalen en niet-metalen een ionbinding vormen. Maar in welke verhouding gebeurt dat en wat bepaalt die verhouding? Hoe stellen we de stof dan voor?
Als gevolg van de elektrostatische aantrekkingskracht tussen positieve en negatieve ionen, rangschikken ionen zich op een regelmatige manier. Die regelmatige rangschikking van positieve en negatieve ionen, samengehouden door ionbindingen, noemen we een ionrooster. Een zoutkristal is opgebouwd uit een ionrooster. Hoeveel positieve ionen en negatieve ionen aanwezig zijn in het ionrooster, hangt af van de grootte van het ionrooster, maar zelfs in een klein ionrooster zijn het er snel vele miljarden. De kleinste verhouding waarin de metaal- en niet-metaalionen voorkomen in het rooster, ligt echter vast. De regelmatige rangschikking van de ionen in het rooster zorgt ervoor dat het rooster gezien kan worden als een herhaling van een kleinere eenheid. Die kleinste verhouding van de ionen die zich telkens herhaalt in het rooster, noemen we de formule-eenheid of roostereenheid

miljarden positieve en negatieve ionen in één
Als je het ionrooster van keukenzout of natriumchloride goed bekijkt, dan zie je dat het is opgebouwd uit steeds wederkerende eenheden die bestaan uit 1 natriumion en 1 chloride-ion.
©VANIN
De formule-eenheid schrijven we door de symbolen van de elementen van de ionen, vergezeld van een index, die het aantal van elk van de ionen in de kleinste herhalende eenheid weergeeft. Zoals je geleerd hebt in thema 3 schrijven we een index van 1 niet. Voor keukenzout wordt dat dus: NaCl. Stoffen die opgebouwd zijn uit positieve en negatieve ionen die in een ionrooster zijn gerangschikt, noemen we ionverbindingen
Ionverbindingen zijn stoffen opgebouwd uit positieve en negatieve ionen die afwisselend gerangschikt zijn in een ionrooster
De ionbinding is de kracht die de ionen samenhoudt. De kleinste herhalende eenheid in het rooster noemen we de formule-eenheid of roostereenheid
Ze wordt voorgesteld door de symbolen van de elementen van de ionen, samen met een index. De index geeft het aantal weer van dat element in de formule-eenheid.
3 De neutraliteitsregel
In keukenzout is het aantal positieve ionen gelijk aan het aantal negatieve ionen. Dat is echter niet in alle ionverbindingen het geval.
OPDRACHT 7
Bekijk de figuur van de zouten natriumjodide en kaliumsulfide.
1 Omcirkel een formule-eenheid in het rooster.
2 Schrijf de formule-eenheid van deze ionverbindingen.


Formule-eenheid:
Formule-eenheid:
Hoeveel ionen van elke soort aanwezig zijn in de formule-eenheid is afhankelijk van de lading van de ionen. De formule van een ionverbinding moet altijd neutraal zijn. We spreken daarom ook van de neutraliteitsregel: de som van alle positieve en negatieve ladingen moet gelijk zijn aan nul.
K2S
Natriumjodide bestaat uit natriumionen en jodide-ionen. De natriumionen dragen een lading 1+ en de jodide-ionen een lading 1–. De lading van 1 natriumion neutraliseert de lading van 1 jodide-ion, daarom is de formule-eenheid NaI. Kaliumsulfide bestaat uit kaliumionen en sulfide-ionen. De kaliumionen dragen een lading 1+. Er zijn 2 kaliumionen nodig om de lading van het sulfide-ion (2–) te ‘neutraliseren’. Daarom is de formule-eenheid K2S.
Opmerking: We zouden ook kunnen redeneren dat 4 kaliumionen nodig zijn om de lading van 2 sulfide-ionen te ‘neutraliseren’, maar bij het schrijven van de formule-eenheid werken we steeds met de kleinst mogelijke verhouding. index
©VANIN
OPDRACHT 8
Schrijf de formule-eenheid van een aantal ionverbindingen.
Vul de tabel aan.
Stof Elementen Ionen Formule-eenheid
calciumoxide Ca O
zinksulfide Zn S
natriumbromide Na Br
kaliumoxide K O
magnesiumsulfide Mg S
aluminiumfluoride Al F
aluminiumoxide Al O
Om te bepalen welke indexen geschreven worden in een formuleeenheid gebruiken we de neutraliteitsregel: de som van de lading van de positieve ionen en negatieve ionen moet aan elkaar gelijk zijn. Die indexen worden in de kleinst mogelijke verhouding geplaatst. De index ‘1’ wordt niet geschreven.
` Maak oefening 1 op p. 219.
Schrijf de formule-eenheid van de ionverbindingen.
Stof Elementen Ionen Formule-eenheid
aluminiumsulfide
magnesiumjodide
bariumoxide
lithiumbromide
kaliumsulfide
calciumbromide
natriumfluoride
lithiumjodide
magnesiumchloride
natriumoxide
` Verder oefenen? Ga naar .
Hoe wordt een atoombinding gevormd?
LEERDOELEN
Je kunt al:
L beschrijven dat atomen verbindingen vormen omdat ze streven naar de edelgasconfiguratie;

L aanduiden dat tussen twee niet-metalen atoombindingen worden gevormd;
L aangeven dat niet-metalen, met uitzondering van de edelgassen, elektronen willen opnemen.
Je leert nu:
L hoe een atoombinding wordt gevormd;
L hoe we moleculen voorstellen door een structuurformule;
L hoe een molecule wordt voorgesteld door een molecuulformule.
1 De atoombinding
Onze atmosfeer bestaat uit 78 % stikstofgas (N2), 21 % zuurstofgas (O2) en 0,03 % koolstofdioxide (CO2). Al die stoffen zijn opgebouwd uit niet-metalen. Stoffen die uitsluitend uit niet-metalen zijn opgebouwd, noemen we atoomverbindingen. Je hebt al geleerd dat niet-metalen elektronegatief zijn en de edelgasconfiguratie willen bereiken door extra elektronen op hun buitenste schil op te nemen. Maar hoe kunnen twee niet-metalen, die allebei elektronen willen opnemen, de edelgasconfiguratie bereiken?
Om te begrijpen hoe niet-metalen elkaar helpen om de edelgasconfiguratie te bereiken, kijken we even naar waterstofgas, dat opgebouwd is uit twee waterstofatomen. Beide waterstofatomen hebben 1 elektron op de eerste (en tevens enige) schil en streven naar een volledig bezetting van de buitenste schil: 2 elektronen. Beide waterstofatomen willen echter een elektron opnemen en geen van beide atomen is bereid om elektronen over te dragen. De twee waterstofatomen kunnen de edelgasconfiguratie bereiken door een gemeenschappelijk elektronenpaar te vormen. Deze twee elektronen worden gedeeld en kunnen nu bij beide atomen gerekend worden, waardoor de buitenste schil van de beide waterstofatomen volledig is gevuld. Afb. 70 Vorming van een molecule H2: een atoombinding ontstaat door het gemeenschappelijk stellen van een elektronenpaar.
Dit gemeenschappelijk elektronenpaar wordt de atoombinding of de covalente binding genoemd. Ze wordt voorgesteld door een streepje tussen beide atomen: het bindend elektronenpaar
Deeltjes van een stof opgebouwd uit niet-metalen die door atoombindingen aan elkaar gebonden zijn, vormen samen een apart deeltje: het zijn individuele moleculen. Bij een ionverbinding spreken we niet over moleculen, omdat de ionen niet uniek aan elkaar gelinkt zijn maar een steeds herhalende eenheid in een rooster vormen.
WEETJE
De naam ‘covalente binding’ komt van het Latijnse ‘co’ en ‘valere’: samen van tel zijn, gelijkwaardig zijn. Het slaat dus op het feit dat de twee gemeenschappelijke elektronen de atomen stevig aan elkaar binden. In sommige boeken of bronnen gebruikt men vooral de naam ‘covalente binding’, in andere hanteert men het synoniem ‘atoombinding’. Je zorgt er dus best voor dat je ze beide goed kent.
Omdat er maar één atoombinding tussen twee waterstofatomen zit, spreken we van een enkelvoudige atoombinding. De voorstelling van de manier waarop de atomen aan elkaar gebonden zijn, noemen we de structuurformule
Andere elementen, zoals zuurstof, streven naar een edelgasconfiguratie met 8 elektronen op de buitenste schil. De molecule zuurstofgas is opgebouwd uit 2 atomen O. Je zag al dat het element zuurstof 6 elektronen heeft op de buitenste schil, waarvan 2 ongepaarde elektronen. Je leerde al in thema 5 hoe de elektronen verdeeld worden over het symbool van het element: eerst individueel, vanaf het vijfde elektron als een paar. Om aan 8 elektronen te geraken op de buitenste schil, zal elk ongepaard elektron van een zuurstofatoom een bindend elektronenpaar vormen met een ongepaard elektron van het andere zuurstofatoom. Zo ontstaat in de structuurformule een dubbele atoombinding tussen beide atomen.
©VANIN
Afb. 71
De vorming van een molecule zuurstofgas
Atomen van het element stikstof beschikken over 3 ongepaarde elektronen en 1 vrij elektronenpaar op hun buitenste schil. In een molecule opgebouwd uit 2 stikstofatomen zal elk ongepaard elektron van een stikstofatoom een bindend elektronenpaar vormen met een ongepaard elektron van het andere stikstofatoom. Zo ontstaat een drievoudige atoombinding in de structuurformule.
N N N N NN
Afb. 72
De vorming van een molecule stikstofgas
Koolstofdioxide (CO2), een belangrijk broeikasgas in de atmosfeer, bestaat uit twee soorten niet-metalen: 2 zuurstofatomen en 1 koolstofatoom. De zuurstofatomen hebben elk 6 elektronen op de buitenste schil, waarvan 2 ongepaard. Het koolstofatoom heeft 4 ongepaarde elektronen in de buitenste schil. Door het vormen van gemeenschappelijke bindende elektronenparen kan elk atoom ook de edelgasconfiguratie bereiken. In deze molecule heeft elk zuurstofatoom nog 2 vrije elektronenparen.
©VANIN
Merk op dat we gaandeweg een elektronenpaar voorstellen door een streepje in plaats van twee bolletjes naast elkaar te tekenen.
Een stof enkel opgebouwd uit niet-metalen noemen we een atoomverbinding. De bindingen die de niet-metalen aan elkaar binden, worden atoombindingen of covalente bindingen genoemd. Een atoombinding ontstaat door de vorming van een gemeenschappelijk elektronenpaar. Tussen twee atomen kunnen enkelvoudige, dubbele of drievoudige atoombindingen voorkomen. De structuurformule geeft aan op welke manier de atomen in een molecule aan elkaar gebonden zijn.
OPDRACHT 9
Teken de structuurformule van de moleculen.
Vul in de tabel aan hoeveel atoombindingen je in elk van de moleculen aantreft.
Wil je de notatie met de lewisstructuur opfrissen? Scan de QR-code.
stof waterstofsulfide (H2S)chloorgas (Cl2) water (H2O) structuurformule
aantal atoombindingen
stof methaangas (CH4)ammoniak (NH3)waterstofchloride (HCl) structuurformule
aantal atoombindingen
2 De molecuulformule van atoomverbindingen
Moleculen zijn opgebouwd uit meerdere atomen van niet-metalen die verbonden zijn door een atoombinding. Maar hoe stellen we een atoomverbinding voor met een formule?
OPDRACHT
10
Bepaal de bouw van een atoomverbinding.
Bekijk hieronder de voorstellingen van de stof mierenzuur (een kleurloze stof die zuur smaakt), glucose (een witte, vaste stof die zoet smaakt) en keukenzout. Beantwoord de vragen.



1 Welke stof of welke stoffen zijn atoomverbindingen?
2 Welke stof is een ionverbinding?
Afb. 76 Keukenzout

3 Wat stel je vast als je de bouw van een atoomverbinding vergelijkt met een ionverbinding?
4 Vul in de tabel aan hoeveel atomen van elk element zich in een stofeenheid mierenzuur en glucose bevinden.
Mierenzuur Glucose elementen
aantal atomen van elk element
Als mieren bedreigd worden, proberen ze een wondje te bijten in hun belager, waar ze dan met hun achterlijf mierenzuur in spuiten. Dat is pijnlijk, want mierenzuur is een corrosieve stof. Ook andere organismen zoals bijen, wespen, hommels en brandnetels gebruiken dat zuur ter verdediging.


De moleculen van mierenzuur en glucose zijn beide opgebouwd uit de elementen koolstof, waterstof en zuurstof, maar ze bevatten een verschillend aantal atomen. De samenstelling van een molecule wordt weergegeven door de molecuulformule. De molecuulformule geef je weer door de symbolen van de elementen te noteren, samen met een index: zo krijgt de formule een kwalitatief en een kwantitatief aspect.
De molecuulformule van een atoomverbinding ziet er gelijkaardig uit als de formule-eenheid van een ionverbinding. De formule-eenheid geeft echter de verhouding tussen de elementen weer in het ionrooster (bv. NaCl), terwijl de moleculeformule de werkelijke samenstelling weergeeft van één molecule van de stof (bv. H2O).
Een stof waarvan een molecule bestaat uit x atomen van element A, y atomen van element B en z atomen van element C, stellen we dus voor als AxByCz.
Atoomverbindingen zijn stoffen opgebouwd uit moleculen. Moleculen bestaan uit een welbepaalde combinatie van twee of meer atomen die tot verschillende atoomsoorten kunnen behoren. De molecuulformule bestaat uit de symbolen van de atoomsoorten die ze bevat, vergezeld van een index die het aantal atomen van elke atoomsoort weergeeft.
OPDRACHT 11
Schrijf de molecuulformule van atoomverbindingen.
1 Noteer de molecuulformules van de stoffen in de tabel.
Aantal atomen van verschillende atoomsoorten in de molecule Molecuulformule
8 zwavelatomen
2 waterstofatomen, 1 zwavelatoom, 4 zuurstofatomen
1 waterstofatoom, 1 stikstofatoom, 3 zuurstofatomen
6 koolstofatomen, 8 waterstofatomen, 7 zuurstofatomen
2 joodatomen
2 Schrijf met behulp van de gegeven structuren de molecuulformule van paracetamol (pijnstiller) en cafeïne (blauw = stikstof; rood = zuurstof; zwart = koolstof; wit = waterstof).
Molecuulformule:
©VANIN
Molecuulformule:
De moleculen van een vaste stof, zoals glucose, kunnen zich ook ordenen in een rooster. Een dergelijk rooster noemen we een molecuulrooster. Bij atoomverbindingen kunnen ook zogenaamde atoomroosters voorkomen, zoals bij koolstof. Doordat koolstof over 4 ongepaarde valentie-elektronen beschikt, kunnen miljarden koolstofatomen zich met elkaar verbinden tot twee- of driedimensionale netwerken (op elk ‘knooppunt’ van het netwerk bevindt zich dan een koolstofatoom).
Koolstof komt in de natuur als vaste, enkelvoudige stof in twee verschijningsvormen voor: grafiet en diamant. Grafiet bestaat uit een opeenstapeling van tweedimensionale netwerken, waarin elk koolstofatoom gebonden is aan 3 andere. Diamant bestaat uit een driedimensionaal netwerk waarin elk koolstofatoom gebonden is aan 4 andere.
©VANIN



Bij vaste stoffen die uit moleculen zijn opgebouwd, zijn de moleculen op een regelmatige manier gerangschikt in een molecuulrooster
Sommige elementen, zoals koolstof, vormen enkelvoudige stoffen en kunnen atoomroosters vormen. In een atoomrooster zijn een groot aantal atomen met atoombindingen verbonden tot twee- of driedimensionale netwerken
` Maak oefening 1 en 2 op p. 227.
Vul de tabel aan met de structuurformule en geef aan hoeveel atoombindingen er in elke verbinding of molecule zitten.
stof waterstofsulfide (H2S)chloorgas (Cl2) waterstofchloride (HCl)
structuurformule
aantal atoombindingen
stof waterstoffluoride (HF)zuurstofdifluoride (OF2)methanal (H2CO)
structuurformule
aantal atoombindingen
Welke formules stellen een structuurformule (= een molecuulformule die ook de structuur van de molecule weergeeft), molecuulformule of formule-eenheid voor?
Noteer het nummer van de formule bij het juiste begrip.
Verder oefenen? Ga naar .
Hoe wordt een metaalbinding gevormd?
©VANIN
LEERDOELEN
Je kunt al:

L beschrijven dat atomen streven naar de edelgasconfiguratie;
L beschrijven hoe tussen een metaal en een niet-metaal een ionbinding wordt gevormd;
L beschrijven hoe tussen twee niet-metalen atoombindingen worden gevormd;
L aangeven dat metalen elektropositief zijn.
Je leert nu:
L hoe metaalatomen in een metaal als stof gebonden zijn;
L de eigenschappen van enkele metalen te verklaren aan de hand van hun bouw.
1 De metaalbinding
IJzer moet je smeden als het heet is. In films zie je soms nog hoe een smid met een hamer en aambeeld een gloeiend hete staaf tot een zwaard klopt. Maar in tegenstelling tot een stuk glas, splijt het metaal niet. Hoe komt dat? En waarom draagt een smid die metaal bewerkt altijd dikke handschoenen?
Metaalatomen hebben maar een beperkt aantal elektronen op hun buitenste schil. Metalen proberen de edelgasconfiguratie te bereiken door de elektronen van hun buitenste schil af te staan. Daarom zijn metalen elektropositief. Maar hoe kunnen meerdere metaalatomen met elkaar binden, als alle atomen hun elektronen willen afstaan?
Bij kamertemperatuur hebben bijna alle metalen de vaste aggregatietoestand. In de vaste aggregatietoestand zijn metaalatomen op een regelmatige manier gerangschikt in een metaalrooster en ze geven daarbij de elektronen van hun buitenste schil af. Het metaalrooster is dus opgebouwd uit positieve metaalionen met daartussen een zee van elektronen. Die elektronen kunnen zich vrij tussen de positieve metaalionen bewegen en vormen als het ware een lijm die alles in het metaalrooster stevig bij elkaar houdt. Er zijn sterke elektrostatische krachten tussen de negatieve en positieve ladingen in het metaalrooster, de coulombkrachten, die het geheel bij elkaar houden: de metaalbinding. Die metaalbinding is een zeer sterke binding.
Vaste metalen als zuivere stof zijn opgebouwd uit miljarden ionen van eenzelfde atoomsoort. De formule van een dergelijke stof stellen we voor door het symbool van de atoomsoort


Het Atomium is een van de gekendste monumenten in Brussel. Het werd in 1958 gebouwd in het kader van de Wereldtentoonstelling in Brussel (Expo 58). De metalen constructie bestaat uit 9 bollen en stelt de herhalende eenheid van het metaalrooster van ijzer voor (weliswaar 165 miljard keer vergroot). De bollen zijn van aluminium gemaakt omdat aluminium beter bestand is tegen verwering (corrosie) dan staal. Hoewel het de bedoeling was om de constructie na zes maanden af te breken, besloot men ze te laten staan omwille van haar populariteit.
Metalen in vaste aggregatietoestand bestaan uit een metaalrooster. In een metaalrooster bevinden zich positieve metaalionen en een zee van vrij bewegende elektronen, afkomstig van de buitenste schil van de metaalatomen. De aantrekkingskrachten tussen de positieve ionen en de vrij bewegende elektronen vormen de metaalbinding. De metaalbinding is een sterke binding. De formule van een metaal als zuivere stof bestaat uit het symbool van het metaal.
2 Verklaring van de eigenschappen van metalen
Veel specifieke eigenschappen van metalen die je in thema 5 zag, kunnen nu verklaard worden op basis van hun bouw.
• Metalen zijn goede geleiders van elektriciteit. Elektriciteit is namelijk de beweging van geladen deeltjes, en in een metaalrooster kunnen elektronen vrij bewegen.
WEETJE
Alle metalen zijn goede geleiders van elektriciteit, maar in elektrische leidingen gebruikt men vrijwel uitsluitend het metaal koper. Dat heeft vooral te maken met een combinatie van gunstige eigenschappen. Niet alleen geleidt koper de elektriciteit zeer goed, het kent ook een lage warmtevervorming en is vrij goed bestand tegen ongunstige omgevingsinvloeden (vocht, industriële vervuiling …). Bovendien is koper hard en tegelijkertijd plooibaar. Een gebroken of doorgesneden draad kan ook gemakkelijk hersteld worden door de uiteinden aan elkaar te solderen of smelten.

©VANIN
Nu weet je waarom een smid dikke handschoenen draagt! Bekijk de video over warmtegeleiding bij metalen.
• Metalen zijn goede geleiders van warmte. Wanneer een stof opwarmt, beginnen deeltjes (atomen, ionen of moleculen) harder te trillen. Door botsingen wordt de warmte-energie doorgegeven aan naburige atomen of ionen. Doordat in een metaalrooster de metaalionen zeer dicht opeen zitten, verspreidt de warmte zich snel. Maar doordat de elektronen – die ook warmte-energie kunnen opnemen – vrij kunnen bewegen tussen de metaalionen, gebeurt de warmtegeleiding sneller dan bij de meeste andere stoffen.
• De hoge massadichtheid (massa per volume-eenheid) van metalen is een gevolg van de zeer dichte, compacte stapeling van de metaalionen in het rooster.
• De meeste metalen hebben een hoog smeltpunt en kookpunt, omdat de metaalbinding een sterke binding is. Het kost dus veel energie om de metaalbindingen in een rooster te verbreken.
WEETJE
Bekijk deze boeiende video over metalen.
• Metalen zijn gemakkelijk vervormbaar omdat ze allemaal zijn opgebouwd uit positieve ionen. De positieve ionen kunnen ten opzichte van elkaar verschuiven en elkaars plaats innemen zonder dat ze elkaar afstoten, wat ervoor zou zorgen dat het rooster breekt of splijt.
©VANIN
BEKIJK DE VIDEO
Afb. 82
Metaalbindingen: metalen zijn gemakkelijk vervormbaar omdat de ionen elkaars plaats kunnen innemen.
Doordat alle metalen opgebouwd zijn uit positieve metaalionen, kunnen de metaalionen van de ene atoomsoort zich schikken in een metaalrooster van een andere atoomsoort. Zo ontstaan legeringen, zoals je al weet uit thema 2. Brons is bijvoorbeeld een legering van tin en koper. Als de atomen van de atoomsoorten niet even groot zijn, zijn de ionen minder regelmatig geordend. Daardoor is het moeilijker om lagen metaalionen te verschuiven, waardoor de legering sterker is dan de zuivere metalen (zie afbeelding 83). Legeringen worden dus gemaakt om bepaalde minder goede eigenschappen te verbeteren.
Afb. 83
Een legering is een mengsel van twee metalen. Als de ionen van de twee atoomsoorten niet even groot zijn, is de rangschikking van de ionen minder regelmatig. Zo kunnen lagen van ionen minder goed schuiven ten opzichte van elkaar.
Heel wat eigenschappen van metalen, zoals geleidbaarheid van elektriciteit en warmte, massadichtheid, hoog smelt- en kookpunt, vervormbaarheid en de vorming van legeringen, kunnen verklaard worden op basis van de bouw van metalen.
OVERZICHT: SOORTEN BINDINGEN
Soort element metalen metalen en niet-metalen niet-metalen
Soort binding metaalbinding ionbinding atoombinding of covalente binding
Soort verbinding metaalverbinding ionverbinding atoomverbinding
Bouw van de stof
metaalrooster met positieve ionen en vrije elektronen
ionrooster met positieve en negatieve ionen
moleculen met atomen verbonden door gemeenschappelijk elektronenpaar
1 Begripskennis
• Ik kan beschrijven wat het verschil is tussen een binding en een verbinding.
• Ik kan bepalen in welke gevallen een ionbinding, atoombinding of metaalbinding wordt gevormd.
• Ik kan aangeven dat een atoombinding bestaat uit een gemeenschappelijk elektronenpaar.
• Ik kan een onderscheid maken tussen enkelvoudige, dubbele of drievoudige binding.
• Ik kan beschrijven wat een ionbinding, atoombinding en metaalbinding is.
• Ik kan de bouw van een ionverbinding, atoomverbinding en metaalverbinding beschrijven.
• Ik kan de bouw van een ionverbinding, atoomverbinding en metaalverbinding met elkaar vergelijken
• Ik ken het onderscheid tussen een ionrooster, atoomrooster, molecuulrooster en metaalrooster.
2 Onderzoeksvaardigheden
• Ik kan bepalen of een stof een ionverbinding, atoomverbinding of metaalverbinding is.
• Ik kan de formule-eenheid in een ionrooster aanduiden.
• Ik kan de neutraliteitsregel gebruiken om de formule-eenheid van een ionverbinding te schrijven.
• Ik kan de formule-eenheid van een ionverbinding en de molecuulformule van een atoomverbinding schrijven
` Je kunt deze checklist ook op invullen bij je Portfolio.
JANOG OEFENEN
Alle beetjes helpen!
Net zoals mensen elkaar kunnen helpen, doen atomen dat ook. Alle atomen streven een volledige bezette buitenste schil na.
Denk even terug aan de drie situaties in de CHECK IN. Over welk soort bindingen gaat het daar? Vul aan.
Situatie 1
Atomen met weinig elektronen op hun buitenste schil helpen atomen met een bijna volledige bezette buitenste schil, door elektronen naar hen over te dragen. Zo gaf in het voorbeeld op p. 206 Kalvin zijn dekentje af aan Fleur, net zoals een kalium een elektron overdraagt aan fluor.
Soort binding:
Situatie 2
Twee atomen die elk een bijna volledig bezette buitenste schil hebben, zullen elkaar helpen door elektronen met elkaar te delen. Net zoals Jody en Jodi een deken delen om het warm te krijgen, gaan twee jood-atomen elektronen delen.
Soort binding:
Situatie 3
Twee atomen met weinig elektronen op hun buitenste schil, staan beide hun elektronen af. Die elektronen bewegen vrij van het ene ion naar het andere, en het ‘spel’ van de elektronen houdt alles samen.
Soort binding:



Een metaal en een niet-metaal vormen een ionbinding, waarbij het metaal één of meer elektronen afstaat en een positief ion vormt; terwijl het niet-metaal die extra elektronen opneemt en een negatief ion vormt, zo konden ook Kalvin en Fleur elkaar helpen. Twee niet-metalen delen een elektronenpaar en gaan een atoombinding aan, net als Jodi en Jody. Metaalatomen kunnen ook onderling een metaalbinding aangaan door alle positieve metaalionen te vormen, net als Ali en Allison deden.