Praktisch personenbelasting 2023_voorbeeldhoofdstuk

Page 1

Vak V Pensioenen

1 Belastbare inkomsten

1.1 Algemeen

Zijn belastbaar als pensioenen (art. 34 WIB 1992):

1 de pensioenen, renten en de als zodanig geldende toelagen die worden toegekend in het kader van een wettelijke sociale beschermingsregeling of rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking hebben op een beroepsactiviteit als werknemer, bedrijfsleider of zelfstandige (art. 34, § 1, 1° WIB 1992);

2 de pensioenen, renten en de als zodanig geldende toelagen die het gehele of gedeeltelijke herstel van een bestendige derving van winst, bezoldigingen of baten uitmaken (art. 34,§ 1, 1°bis WIB 1992);

3 kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen, aanvullende pensioenen en renten, die geheel of gedeeltelijk gevormd zijn door middel van:

persoonlijke bijdragen of werkgeversbijdragen van aanvullende verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood met het oog op het vestigen van een rente of van een kapitaal bij leven of bij overlijden, of werkgeversbijdragen (art. 34, § 1, 2°, a WIB 1992);

bijdragen en premies voor de vorming van (art. 34, § 1, 2°, b WIB 1992) een aanvullend pensioen als bedoeld in de W.A.P. van 28 april 2003, daarin begrepen de aanvullende pensioenen die worden toegekend in uitvoering van een solidariteitstoezegging;

– pensioenen die zijn gevormd door middel van bijdragen en premies als bedoeld in art. 38, § 1, eerste lid, 18° en 19° WIB 1992 (art. 34, § 1, 2°, b WIB 1992);

bijdragen en premies gedaan in het kader van een individuele voortzetting van een pensioentoezegging als bedoeld in art. 33 van W.A.P. van 28 april 2003 (art. 34, § 1, 2°, c WIB 1992);

– bijdragen en premies voor een vrij aanvullend pensioen voor werknemers (= VAPW) als bedoeld in Titel 2 van de Wet van 6 december 2018 tot instelling van een vrij aanvullend pensioen voor de werknemers en houdende diverse bepalingen inzake aanvullende pensioenen (art. 34, § 1, 2°, c/1 WIB 1992);

bijdragen van een aanvullende verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood die de belastingplichtige tot uitvoering van een individueel gesloten levensverzekeringscontract definitief in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte heeft betaald voor het vestigen van een rente of van een kapitaal bij leven of bij overlijden (art. 34, § 1, 2°, d WIB 1992);

– bijdragen waarvoor een gewestelijke belastingvermindering of een gewestelijk belastingkrediet werd verleend (art. 34, § 1, 2°, e WIB 1992);

4 de vrij aanvullende pensioenen voor zelfstandigen (art. 34, § 1, 2°bis WIB 1992);

5 aanvullende pensioenen van zelfstandigen als bedoeld in Titel II van de Wet van 18 februari 2018 houdende diverse bepalingen inzake aanvullende pensioenen en tot instelling van een aanvullend pensioen voor de zelfstandigen actief als natuurlijke persoon, voor de meewerkende echtgenoten en voor de zelfstandige helpers (uitkeringen POZ) (art. 34, § 1, 2°ter WIB 1992);

6 de inkomsten uit pensioensparen (art. 34, § 1, 3° WIB 1992).

Die pensioenen zijn altijd belastbaar voor het belastbare tijdperk van betaling of toekenning (art. 204, 3°, c KB/WIB 1992).

Krachtens art. 35 WIB 1992 worden de pensioenen die vanaf 1 januari 2004 aan beide echtgenoten samen worden betaald of toegekend (de zogenaamde gezinspensioenen) aangemerkt als inkomsten van iedere echtgenoot in verhouding tot de persoonlijke rechten die iedere echtgenoot in die pensioenen heeft opgebouwd. Deze verhouding wordt vastgesteld door de instelling die instaat voor de toekenning van de pensioenrechten. Die instelling moet dan ook voor elke echtgenoot een fiche 281.11 opstellen met vermelding van de inkomsten die met die verhouding overstemmen.

239
Vak V Pensioenen

Bovenstaande pensioenen worden ieder afzonderlijk besproken.

1.2 Pensioenen die betrekking hebben op een beroepswerkzaamheid of toegekend worden in het kader van een wettelijke sociale beschermingsregeling

Belastbaar als pensioenen zijn de uitkeringen die rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking hebben op een beroepswerkzaamheid, nl. die hun oorsprong vinden in enigerlei beroepswerkzaamheid (art. 34 § 1, 1° WIB 1992). Hiertoe behoren de wettelijke pensioenen (rust- en overlevingspensioenen) en de pensioenen die voortkomen uit een individuele pensioentoezegging zonder externe financiering nl. deze die opgebouwd zijn in de onderneming zelf.

Sinds 01-01-2017 heeft de wetgever pensioenen die kaderen in een wettelijke sociale beschermingsregeling expliciet als pensioen aangemerkt (art. 34, § 1, 1°, WIB 92 gewijzigd door de wet houdende diverse fiscale bepalingen III van 25 december 2017, BS 29.12.2017). Het is hierbij niet relevant of de belastingplichtige er al dan niet ooit bijdragen of premies voor heeft betaald. De notie sociale beschermingsregeling moet heel ruim worden ingevuld, ruimer dan enkel de pure sociale zekerheidsregelingen.

1.2.1 Wettelijke pensioenen

Volgende pensioenen worden hier onder meer bedoeld (ongeacht of het pensioen in de vorm van een kapitaal of een rente wordt uitbetaald):

1 alle tegemoetkomingen (pensioenen en aanvullingen van ouderdoms- of overlevingspensioenen en overgangsuitkeringen; renten en ouderdomsrentetoeslagen; wezentoelagen) toegekend krachtens de wetten betreffende de verzekering tegen ouderdom of vroegtijdige dood, aan verplichtverzekerden die onderworpen zijn aan de sociale zekerheid en aan de rechtverkrijgenden van die verzekerden (ouderdoms- en overlevingspensioenen van arbeiders, van bedienden, van mijnwerkers en van onder Belgische vlag varende zeelieden);

2 de pensioenen, renten, aanvullende renten, renteverhogingen en toelagen verleend in uitvoering van de wetgeving betreffende het ouderdomspensioen der zelfstandigen;

3 de rust- en overlevingspensioenen en de overgangsuitkeringen toegekend aan werknemers (of aan hun weduwen) krachtens een wettelijk of reglementair bijzonder statuut, waardoor de verkrijgers uit het toepassingsgebied van de onder 1 vermelde wetgeving worden gesloten (pensioenen aan leden van het vaste personeel van de Staat, de Gemeenschappen, de Gewesten, de provincies en de gemeenten, van sommige openbare instellingen, van de NMBS enz.);

4 de koloniale invaliditeitspensioenen (decreten van 27-11-1934, 23-07-1949 en 09-01-1950), in de mate dat ze het bedrag overeenstemmend met de invaliditeitsgraad van de verkrijger te boven gaan (excedent is vrijgesteld);

5 de renten toegekend aan invaliden uit vredestijd of aan hun rechtverkrijgenden, in zover dat zij het bedrag dat overeenstemt met het rust- of overlevingspensioen, waarop de betrokkenen normaal aanspraak hadden kunnen maken, niet te boven gaan (excedent is vrijgesteld art. 38, §1, lid 1, 10° WIB 1992);

6 het gewaarborgd inkomen voor bejaarden (Com.IB 92 nr 34/4);

7 de vervroegde uittredingsvergoeding die overeenkomstig de Wet van 23 december 1994 tot instelling van een communautaire steunregeling voor vervroegde uittreding in de landbouwsector (steunregeling bedoeld in de verordening (EEG) nr. 2079/92 van de Raad van 30-06-1992) wordt toegekend aan een bedrijfshoofd die zijn commerciële landbouwactiviteit volledig en definitief beëindigt;

Vak V Pensioenen 240

8 de sociale pensioenen, bv. de AOW-uitkeringen toegekend aan rijksinwoners die nooit een beroepswerkzaamheid hebben uitgeoefend, zijn met ingang van 1 januari 2017 onbetwistbaar belastbaar in België, bv. de nabestaandenuitkeringen in het kader van de Nederlandse Algemene nabestaandenwet (ANW-uitkeringen).

Deze (niet-gekapitaliseerde) pensioenen zijn in principe weer te geven in de code *211. Er is echter een aparte melding voorzien voor de ‘wettelijke pensioenen verkregen vanaf de wettelijke pensioenleeftijd’ (in de code *228) en de ‘overlevingspensioenen en overgangsuitkeringen’ (in de code *229). Dat moet je zien in het licht van de regeling waarbij ten aanzien van genieters van ‘kleine’ (wettelijke) pensioenen die de wettelijke pensioenleeftijd hebben bereikt en ten aanzien van genieters van een overlevingspensioen of een overgangsuitkering (onder bepaalde voorwaarden) geen rekening wordt gehouden met een bijkomend activiteitsinkomen bij het berekenen van de belastingvermindering voor pensioenen en andere vervangingsinkomsten.

Achterstallen daarvan moet men niet opnemen in de code *211 maar in de code *212, niet in de code *228 maar in de code *230, niet in de code *229, maar in de code *231. Voor de achterstallen zijn aparte codes voorzien, om ze te kunnen belasten tegen de gemiddelde aanslagvoet van het laatste vorige jaar waarin de belastingplichtige gedurende twaalf maanden belastbare beroepsinkomsten heeft gehad, tenzij globalisatie voordeliger is (art. 171, eerste lid, 5°, b WIB 1992).

Dergelijke pensioenen van de maand december die voor de eerste keer betaald of toegekend worden door een overheid in de loop van de maand december 2022 in plaats van in januari 2023 als gevolg van een beslissing van die overheid om vanaf dan de pensioenen, renten en andere toelagen van de maand december te betalen of toe te kennen in de maand december in plaats van in januari van het daaropvolgende jaar, moet men niet opnemen in de code *211 maar in de code *316, niet in de code *228 maar in de code *314, niet in de code *229, maar in de code *315. Die aparte codes zijn gecreëerd om deze pensioenen te kunnen belasten tegen de gemiddelde aanslagvoet van het belastbaar tijdperk, tenzij globalisatie voordeliger is (art. 171, eerste lid, 6°, vierde streepje WIB 1992)

1.2.2 Individuele pensioentoezegging zonder externe financiering

A Principe

De pensioenen, renten, kapitalen of gelijk welke toeslagen geldend als pensioen of rente, door de werkgever gratis toegekend aan gewezen bezoldigden (inclusief bedrijfsleiders) of aan hun rechtverkrijgenden zonder dat hiertoe vroeger stortingen bij een pensioen- of verzekeringskas zijn gedaan (= zonder externe financiering) zijn belastbaar op grond van art. 34 § 1, 1° WIB 1992.

Door de W.A.P. van 28 april 2003 is het vanaf 16-11-2003 niet meer toegelaten om voor werknemers en bedrijfsleiders zonder mandaat (= bedrijfsleider tweede categorie; zie hoofdstuk bezoldiging bedrijfsleider) individuele pensioentoezeggingen te doen zonder externe financiering. Na de inwerkingtreding van de W.A.P. is een individuele pensioentoezegging zonder externe financiering enkel nog mogelijk voor bedrijfsleiders eerste categorie (bestuurders, zaakvoerders, mandatarissen). De onderhandse pensioenbeloften die vóór 16-11-2003 bestonden, worden wel ongemoeid gelaten.

Sinds 1 januari 2012 is het ook niet meer toegelaten om een interne pensioenvoorziening aan te leggen voor bedrijfsleiders eerste categorie (= bestuurders, zaakvoerders, vereffenaars …). Bestaande overeenkomsten afgesloten vóór 1 januari 2012 mogen in hun bestaande vorm behouden blijven, maar enkel ten belope van het bedrag van de interne pensioenvoorziening op het einde van het laatste boekjaar met afsluitdatum vóór 01-01-2012. De bestaande interne pensioencontracten zullen

Vak V Pensioenen 241

bijgevolg sowieso aangepast moeten worden: downsizen van het eindkapitaal, aanpassing van de clausule over het pensioenkapitaal bij vervroegd vertrek, aanpassing van de oprenting bij verderzetting van een mandaat na overeengekomen eindleeftijd van 60 jaar …

Aanvullende interne pensioentoezeggingen kunnen vanaf 1 januari 2012 enkel nog aangelegd worden bij een externe instantie (verzekeringsmaatschappij, een pensioenfonds …). De in de onderneming opgebouwde voorzieningen ter uitvoering van individuele pensioentoezeggingen moeten niet verplicht geëxternaliseerd worden. Kiest de onderneming er echter voor om ze toch over te dragen naar een externe instantie, dan zijn dergelijke overdrachten vrijgesteld van de gebruikelijke premietaks van 4,40 %.

B Fiscale behandeling van het gratis toegekende pensioen

Als de werkgever het pensioen uitbetaalt in de vorm van een periodieke rente, wordt die rente belast tegen het progressieve tarief (code *211) en geeft ze in principe recht op een belastingvermindering.

Wordt het pensioen uitbetaald in de vorm van een kapitaal, dan is dat kapitaal afzonderlijk belastbaar op voorwaarde dat het kapitaal wordt uitbetaald op een gunstig moment, zoniet is het kapitaal belastbaar tegen het progressieve tarief (code *211) en geeft ze in principe recht op een belastingvermindering.

242

interne pensioenopbouw

gratis kapitalen geldend als pensioen (1) (pensioenkapitalen die niet met voorafgaande stortingen zijn gevormd en die als gevolg van de Programmawet van 22-06-2012 verboden zijn)

Evenwel werden volgende overgangsmaatregelen getroffen:

• de vóór 01-07-2012 gesloten bedrijfsleidersverzekeringen mogen verder blijven bestaan en verder uitgebouwd worden;

• voor de individuele pensioentoezeggingen die met een interne voorziening gefinancierd worden is er geen verplichting tot externalisatie tot beloop van de interne voorziening die op het einde van het laatste boekjaar met afsluitingsdatum vóór 01-01-2012 was aangelegd. Elke verdere financiering moet extern gebeuren (art. 117 Programmawet 22-06-2012, BS 28-06-2012).

toegekend aan een zelfstandig bedrijfsleider met mandaat (2) (4)

1. ten vroegste n.a.v pensionering op de normale datum of in één van de vijf jaren die aan die datum voorafgaan (5)

2. n.a.v overlijden van de persoon van wie hij de rechtverkrijgende is

toegekend aan andere bedrijfsleiders en aan werknemers

in uitvoering van een vóór 01-01-2004 gesloten contractuele verbintenis (4)

1. ten vroegste n.a.v de pensionering op de normale datum of in één van de vijf jaren die aan die datum voorafgaan (5)

2. n.a.v de toetreding tot het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag (5)

3. n.a.v het overlijden van de persoon van wie hij de rechtverkrijgende is

4 op de normale leeftijd volledige en definitieve stopzetting van beroepswerkzaamheid uit hoofde waarvan het kapitaal is gevormd

in uitvoering van een vanaf 01-01-2004 gesloten contractuele verbintenis (3)

1. ten vroegste n.a.v de pensionering op de normale datum of in één van de vijf jaren die aan die datum voorafgaan (5)

2. n.a.v overlijden van de persoon van wie hij de rechtverkrijgende is progressief tarief

J A 16,50 %

(1) Onder "gratis kapitalen" worden de kapitalen geldend als pensioen bedoeld die niet zijn gevormd door middel van voorafgaande stortingen. Daartoe behoren bijvoorbeeld de door de werkgever of onderneming betaalde kapitalen die zijn gevormd door middel van een interne provisie of een bedrijfsleidersverzekering.

(2) Zijn bedoeld: de in artikel 32, eerste lid, 1°, WIB 1992, bedoelde bedrijfsleiders, zoals inzonderheid de natuurlijke personen die in een vennootschap een opdracht als bestuurder, zaakvoerder, vereffenaar of soortgelijke functies uitoefenen en die zijn bedoeld in art. 3, § 1, vierde lid, van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen (cfr. art. 66, B, W.A.P.).

(3) Dergelijke toezeggingen zijn in strijd met de sociale bepalingen van de W.A.P.

(4) De art. 52, 3°, b, en 195, § 2, WIB 1992, zoals ze voor de W.A.P. bestonden blijven van toepassing op levensverzekeringspremies met betrekking tot vóór 01-01-2004 gesloten bedrijfsleidersverzekeringen (art. 515quinquies, WIB 1992).

(5) Fiscaal in de wettekst nog steeds vermeld. Op sociaal vlak echter is de uitkeringsdatum van het aanvullend pensioen uit onderhandse pensioenopbouw sinds 01-01-2016 automatisch gekoppeld aan de pensionering (= aan de opname van het wettelijk rustpensioen).

Onder de nieuwe sociale wet van 18-12-2015 (BS 24-12-2015) moet het aanvullend pensioen uit onderhandse pensioenopbouw worden uitgekeerd van zodra de werknemer/bedrijfsleider – al dan niet vervroegd – zijn wettelijk pensioen opneemt. Als de bedrijfsleider na zijn wettelijke pensionering zijn mandaat in de vennootschap behoudt, dan dreigt het pensioenkapitaal belast te worden tegen de progressieve tarieven ingevolge het attractiebeginsel. Een verderzetting van de activiteit na pensionering wordt dus zwaar gepenaliseerd op het fiscale vlak, terwijl de nieuwe sociale wet er juist op gericht is iedereen langer te laten werken.

Ter info:

Wettelijk pensioen

De officiële pensioenleeftijd ligt op 65 jaar. Pas in 2025 wordt die leeftijd opgetrokken naar 66 jaar en in 2030 naar 67 jaar. Daarnaast zijn de voorwaarden om met vervroegd pensioen te gaan sinds 2013 een pak strenger geworden.

Vervroegd pensioen

In 2022 mogelijk: vanaf 63 jaar met een loopbaan van 42 jaar opgebouwd vanaf 61 jaar met een loopbaan van 43 jaar opgebouwd vanaf 60 jaar met een loopbaan van 44 jaar opgebouwd

Ieder jaar waarin u ten minste twee kwartalen pensioenvormende bijdragen als zelfstandige betaald heeft of minstens 1/3de (104 dagen) als werknemer gewerkt heeft, telt als loopbaanjaar. Periodes gelijkgesteld op basis van erkende arbeidsongeschiktheid, werkloosheid of legerdienst tellen ook mee. Afgekochte studiejaren tellen niet mee.

Specifieke overgangsmaatregel voor zij die geboren zijn vóór 1962

In functie van hun geboortejaar kunnen zij - voor zover de pensioenregeling het toelaat - hun aanvullend pensioen opvragen vanaf het bereiken van de volgende leeftijd:

Leeftijdsdrempel = 60 jaar voor wie geboren is vóór 1959

Leeftijdsdrempel = 61 jaar voor wie geboren is in 1959

Leeftijdsdrempel = 62 jaar voor wie geboren is in 1960

Leeftijdsdrempel = 63 jaar voor wie geboren is in 1961

N
E E progressief tarief
N E E
art 515octies, WIB 1992
N E E
art 171, 4°, g, WIB 1992 J A 16,50 % art 171, 1°, h, WIB 1992 J A 33 %
progressief tarief
Vak V Pensioenen 243

C Oefeningen

Zijn volgende toekenningen belastbaar? Zo ja, hoe en tegen welk tarief?

1 Mevrouw Martin (bestuurder van de vennootschap) gaat op pensioen op 1 juni 2022 op de leeftijd van 65 jaar en ontvangt ter gelegenheid daarvan een kapitaal van 125 000,00 EUR geldend als pensioen n.a.v. de individuele pensioentoezegging zonder externe financiering gesloten op 15 oktober 1991.

2 Idem geval 1, maar ze gaat op pensioen op de leeftijd van 61 jaar (na een loopbaan van 43 jaar).

1.3 Vergoedingen tot herstel van een bestendige inkomstenderving

A Principe

Hier worden zowel de arbeidsrechtelijke als de gemeenrechtelijke vergoedingen bedoeld die een blijvende derving van beroepsinkomsten (winsten, baten of bezoldigingen) herstellen. Dergelijke vergoedingen zijn belastbaar als ze:

– rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking hebben op de uitgeoefende beroepswerkzaamheid bv. als de tegenpartij of zijn verzekeraar n.a.v. een ongeval, ziekte … een vergoeding uitbetaalt voor blijvende arbeidsongeschiktheid (volledige arbeidsongeschiktheid of niet) (of een vergoeding uitbetaalt naar aanleiding van het overlijden aan een rechthebbende), dan is deze vergoeding fiscaal gezien een pensioen;

– ofwel wanneer ze een daadwerkelijk verlies aan beroepsinkomsten compenseren bv. vergoedingen n.a.v. een ongeval in het privéleven betaald door een aansprakelijke derde of zijn verzekeraar, of door de verzekeraar van het slachtoffer zijn belastbaar als pensioen wanneer die vergoedingen een daadwerkelijk inkomensverlies vergoeden.

Zijn daarentegen niet belastbaar:

– de vergoeding die morele schade, medische kosten, materiële schade ... vergoedt;

– bovenop de invaliditeitsvergoeding betaalde vergoedende of gerechtelijke intresten.

B Uitzondering

Art. 39, § 1 WIB 1992 voorziet wel in een belangrijke vrijstelling voor:

de wettelijke vergoedingen (dus niet voor de extrawettelijke vergoedingen);

– die een blijvende ongeschiktheid n.a.v. een beroepsziekte of arbeidsongeval vergoeden;

– in de mate dat die vergoeding geen inkomensverlies dekt.

Om de graad van belastbaarheid te meten, moet volgend onderscheid worden gemaakt:

1 Eerste mogelijkheid: invaliditeitsgraad ten gevolge van het arbeidsongeval of de beroepsziekte is maximum 20 % OF de wettelijke vergoeding wordt toegekend bovenop een rust- of overlevingspensioen (men mag ervan uitgaan dat personen die in het inkomstenjaar de leeftijd van 66 bereikt hebben, gepensioneerd zijn) (art. 39, § 1, tweede lid WIB 1992).

In dat geval bestaat er een wettelijk vermoeden dat de volledige vergoeding geen inkomstenverlies compenseert. Dat betekent concreet dat de volledige vergoeding vrijgesteld wordt van belasting, zonder dat de belastingplichtige moet bewijzen of en in welke mate er geen inkomstenverlies is geweest.

2 Tweede mogelijkheid: invaliditeitsgraad ten gevolge van het arbeidsongeval of de beroepsziekte is hoger dan 20 % EN de genieter ontvangt geen rust-of overlevingspensioen (art. 39, § 1, derde lid WIB 1992).

Als de invaliditeitsgraad ten gevolge van het arbeidsongeval of de beroepsziekte hoger is dan 20 % en de genieter ontvangt geen rust- of overlevingspensioen, dan is in beginsel de volledige

Vak V Pensioenen 244

wettelijke vergoeding belastbaar, tenzij de belastingplichtige bewijst in welke mate de vergoeding geen inkomstenverlies compenseert. Ook hier vermoedt de wet dat die wettelijke vergoeding voor een bepaald percentage geen inkomstenverlies compenseert, en bijgevolg vrijgesteld blijft van belasting. Dat percentage wordt als volgt berekend: 100 × (20 %/invaliditeitspercentage).

VOORBEELD

invaliditeitsgraad van 50 % en wettelijke vergoeding van 15 000,00 EUR

vrijgesteld: 15 000,00 × 20 % = 6 000,00 EUR 50 %

belastbaar: 15 000,00 – 6 000,00 = 9 000,00 EUR

Het staat de belastingplichtige echter vrij te bewijzen dat de wettelijke vergoeding in een hoger percentage (dan dat wat de wet vermoedt) geen inkomstenverlies compenseert.

Om het werkelijke inkomstenverlies door het arbeidsongeval of de beroepsziekte te berekenen, moet men het beroepsinkomen van het jaar dat volgt op het jaar van de arbeidsongeschiktheid vergelijken met het beroepsinkomen van het jaar dat voorafgaat aan het jaar van de arbeidsongeschiktheid.

We merken nog op dat

– als de belastingplichtige meerdere wettelijke vergoedingen wegens blijvende ongeschiktheid ontvangt, iedere vergoeding per arbeidsongeval of per beroepsziekte afzonderlijk in aanmerking genomen moet worden voor de berekening van het belastbare gedeelte;

– wat het inkomensverlies betreft, er enkel rekening mag gehouden worden met het inkomensverlies dat rechtstreeks het gevolg is van het arbeidsongeval of de beroepsziekte, dus niet met het inkomensverlies dat te wijten is aan de vrije keuze van de belastingplichtige (vrijwillig deeltijds gaan werken) of een inkomensverlies om economische redenen (bv. door werkloosheid);

– de 20 %-regel ook toegepast moet worden als het inkomensverlies groter is dan de (belastbare) vergoeding.

VOORBEELD

Inkomensverlies 16 000,00 EUR, vergoeding van 15 000,00 EUR, invaliditeitsgraad 50 %. De vergoeding dekt dus volledig een inkomensverlies, toch moet de 20 %-regel toegepast worden.

vrijgesteld: 15 000,00 × 20 % = 6 000,00 EUR 50 %

in principe belastbaar: 15 000,00 – 6 000,00 = 9 000,00 EUR

VOORBEELD

De veertigjarige Peter Volders werkt voltijds als arbeider in een onderneming. Zijn bruto belastbare bezoldiging bedraagt 21 000,00 EUR per jaar (of 1 750,00 EUR per maand).

In juni 2020 is hij het slachtoffer van een arbeidsongeval. Op 15 juli 2021 wordt hem een graad van 50 % bestendige arbeidsongeschiktheid toegekend. Sindsdien ontvangt hij van het Fonds voor Arbeidsongevallen een wettelijke vergoeding voor bestendige arbeidsongeschiktheid van 10 000,00 EUR per jaar.

De wet vermoedt dat volgend percentage van de vergoeding vrijgesteld is: 100 × 20/50 = 40 %. Het overige gedeelte (60 %) is in principe belastbaar tenzij de belastingplichtige kan bewijzen in welke

Vak V Pensioenen 245

mate dat gedeelte eveneens geen inkomstenverlies compenseert. Hieronder vind je concrete gevallen die zich kunnen voordoen.

1 Peter Volders heeft zijn beroepsactiviteit nooit gestaakt en blijft dezelfde bezoldiging ontvangen. De volledige vergoeding compenseert geen inkomstenverlies en blijft bijgevolg volledig belastingvrij.

2 Dezelfde gegevens als voorbeeld 1, maar Peter Volders gaat vanaf 1 juli 2022 deeltijds werken om voor de opvoeding van zijn kinderen te zorgen en krijgt vanaf die datum een maandelijkse bezoldiging van 1 000,00 EUR. Aangezien het inkomstenverlies hier geen rechtstreeks gevolg is van zijn arbeidsongeval blijft de volledige vergoeding belastingvrij.

3 Door zijn ongeval was Peter Volders een periode herstellende. Vanaf 1 juli 2022 herneemt hij zijn werk en verkrijgt hij een normale bezoldiging.

Voor de aanslagjaren 2022 en 2023 zijn volgende bedragen belastbaar:

– aanslagjaar 2022: 10 000,00 × 60 % = 6 000,00 EUR

aanslagjaar 2023: 10 000,00 × 60 % × 6/12 = 3 000,00 EUR (de vergoeding compenseert een inkomstenverlies tot 30-06-2022)

4 Door zijn ongeval was Peter Volders een periode herstellende. Vanaf 1 januari 2022 gaat hij opnieuw werken, maar slechts deeltijds omdat zijn fysieke toestand na het ongeval hem niet meer in staat stelt voltijds te werken. Zijn maandelijkse bezoldiging bedraagt 1 400,00 EUR.

Voor de aanslagjaren 2022 en 2023 zijn volgende bedragen belastbaar:

– aanslagjaar 2022: 10 000,00 × 60 % = 6 000,00 EUR

– aanslagjaar 2023:

• in principe belastbaar: 6 000,00 EUR

• werkelijk inkomstenverlies: 350,00 EUR × 12 = 4 200,00 EUR

• effectief belastbaar: 4 200,00 EUR

5 Door zijn ongeval was Peter Volders een periode herstellende. Vanaf 1 januari 2022 gaat hij opnieuw werken maar slechts deeltijds omdat zijn fysieke toestand na het ongeval hem niet meer in staat stelt voltijds te werken. Zijn maandelijkse bezoldiging bedraagt 1 230,00 EUR.

Voor de aanslagjaren 2022 en 2023 zijn volgende bedragen belastbaar:

– aanslagjaar 2022: 10 000,00 × 60 % = 6 000,00 EUR

aanslagjaar 2023:

• in principe belastbaar: 6 000,00 EUR

• werkelijk inkomstenverlies: 520,00 EUR × 12 = 6 240,00 EUR

• effectief belastbaar: 6 000,00 EUR

Dodelijk ongeval

Als de belastingplichtige het slachtoffer is van een dodelijk arbeidsongeval of beroepsziekte wordt de vergoeding uitbetaald aan de overlevende echtgenoot, de kinderen of de ouders van het overleden slachtoffer vrijgesteld.

Volgens de administratie mag in de praktijk (om nodeloze procedures en discussies te vermijden) worden aangenomen dat alle renten die bij overlijden van het slachtoffer door een arbeidsongeval of een beroepsziekte worden uitgekeerd, volledig worden vrijgesteld (Ci.RH. 241/639.384 d.d. 22 mei 2001).

VOORBEELD

Anita Jacobs ontving in het jaar 2022 als 56-jarige weduwe een overlevingspensioen van 8 500,00 EUR. Daarnaast ontving zij in 2022 ook een pensioen van 10 000,00 EUR van het Fonds voor arbeidsongevallen, en dit ingevolge een arbeidsongeval waarvan haar echtgenoot het dodelijk slachtoffer was geworden. Het overlevingspensioen van 8 500,00 EUR is belastbaar (art. 34, § 1, 1° WIB 1992) aan het progressieve tarief. Het pensioen van 10 000,00 EUR is vrijgesteld op grond van art. 39, § 1 WIB 1992 (ontvangen door overlevende echtgenoot).

Vak V Pensioenen 246

Fiche 218.16

De wettelijke vergoedingen voor een bestendige inkomstenderving n.a.v. een arbeidsongeval of een beroepsziekte staan vermeld op een speciale fiche: de fiche 281.16. Op deze fiche staat het belastbaar bedrag na toepassing van de vrijstelling. (20 %-regel of vrijstelling in combinatie met rust- of overlevingspensioen) en het bedrag van de ingehouden bedrijfsvoorheffing. De belastingplichtige kan wel nog aantonen dat zijn/haar inkomenverlies lager is dan het bedrag vermeld op de fiche. Als de administratie kan vaststellen dat er geen enkel inkomensverlies is, stelt ze een attest op zodat de uitkerende instelling geen bedrijfsvoorheffing meer moet inhouden (attest 276 C 3). Als er een verhoging is van de graad van arbeidsongeschiktheid, moet de uitkerende instelling weer bedrijfsvoorheffing inhouden tot de toestand opnieuw geëvalueerd is.

C Taxatieregime

In de aangifte worden de belastbare vergoedingen opgenomen in rubriek A1, de algemene rubriek van de pensioenen, maar als het om wettelijke vergoedingen wegens blijvende ongeschiktheid n.a.v. een arbeidsongeval of beroepsziekte gaat, worden deze voor hun belastbaar deel echter in rubriek A2 opgenomen.

Als de vergoeding uitbetaald wordt in de vorm van een periodieke rente of toelage of uitkering, is die rente belastbaar tegen het progressieve tarief van de personenbelasting en geeft zij recht op een belastingvermindering: code *211 of code *217 (ingeval van wettelijke vergoeding wegens blijvende ongeschiktheid n.a.v. arbeidsongeval of beroepsziekte).

Als de vergoeding eenmalig in de vorm van een kapitaal wordt uitgekeerd, wordt in het voordeel van de belastingplichtige het belastbare deel van dit kapitaal niet voor het volledige bedrag ineens belast in het jaar waarin het wordt uitbetaald. Het (belastbare gedeelte van dit) kapitaal wordt omgezet in een fictieve jaarrente (= omzettingsrente) (art. 169, § 1, 1° WIB 1992). Die omzettingsrente wordt bepaald door op het belastbare bedrag van het kapitaal de coëfficiënt toe te passen die vastgelegd is in art. 73 KB/WIB 1992. Welke coëfficiënt van toepassing is, wordt bepaald in functie van de leeftijd van de verkrijger op de datum waarop het kapitaal wordt betaald of toegekend. De leeftijd van de verkrijger moet vastgesteld worden in volle jaren, gedeelten van een jaar worden buiten beschouwing gelaten.

Omzettingsrente : ontvangen (belastbaar) kapitaal × omzettingscoëfficiënt (art. 73 KB/WIB 1992).

Deze fictieve rente wordt dan jaarlijks belast tegen het progressieve tarief en dat vanaf het jaar waarin het kapitaal werd toegekend of betaald. Voor het jaar van de uitbetaling of toekenning wordt steeds een volledige omzettingsrente belast, er wordt niet geprorateerd.

Leeftijd bij betaling toekenning % ≤ 40 jaar 1 41 – 45 jaar 1,5 46 – 50 jaar 2 51 – 55 jaar 2,5 56 – 58 jaar 3 59 – 60 jaar 3,5 61 – 62 jaar 4 63 – 64 jaar 4,5 > 65 jaar 5
Vak V Pensioenen 247

Deze omzettingsrente wordt belast gedurende

opeenvolgende belastbare tijdperken als de coëfficiënt van 5 % van toepassing is (dus als de belastingplichtige bij de betaling of de toekenning van het kapitaal 65 jaar of ouder was);

– 13 opeenvolgende belastbare tijdperken als een coëfficiënt lager dan 5 % van toepassing was (dus in alle andere gevallen).

Als de belastingplichtige overlijdt vóór het verstrijken van de 10 of 13 opeenvolgende belast- bare tijdperken, is de rente voor het laatst belastbaar voor het jaar van overlijden (voor het volledige bedrag van de rente, geen proratering) (art. 169, § 2 WIB 1992).

In de aangifte moet de omzettingsrente opgenomen worden onder code 1216-45/2216-15 (als het kapitaal in 2022 werd uitgekeerd) of onder code 1218-43/2218-13 (als het kapitaal vroeger werd uitgekeerd). Als het gaat om wettelijke vergoedingen wegens blijvende ongeschiktheid n.a.v. arbeidsongeval of beroepsziekte, zijn dat echter de codes 1226-35/2226-05 (als het kapitaal in 2022 werd uitgekeerd) en 1227-34/2227-04 (als het kapitaal vroeger werd uitgekeerd).

VOORBEELD

Een belastingplichtige, geboren op 13 juni 1972, ontvangt op 14 oktober 2022 een bedrag van 100 000,00 EUR als extrawettelijke vergoeding voor een bestendige derving van inkomsten n.a.v. een ongeval (geen beroepsongeval en ook geen beroepsziekte).

De leeftijd van de belastingplichtige op de datum van betaling is 50 volle jaren. De in aanmerking te nemen coëfficiënt is die van 46 tot 50 jaar, nl. 2 %.

De belastbare omzettingsrente is gelijk aan 100 000,00 EUR × 2 % = 2 000,00 EUR. Die rente zal ieder jaar bij de belastbare inkomsten van de belastingplichtige gevoegd worden, vanaf het inkomstenjaar 2022 (aanslagjaar 2023) tot en met het inkomstenjaar 2034 (aanslagjaar 2035), tenzij de belastingplichtige vroeger zou overlijden.

Voor aanslagjaar 2023 (inkomstenjaar 2022) moet de omzettingsrente ingevuld worden in code 121645/2216-15, de volgende 12 jaren in code 1218-43/2218-13. Alleen het eerste jaar (inkomstenjaar 2022, aanslagjaar 2023) kan er bedrijfsvoorheffing ingehouden zijn.

D Oefeningen

Zijn de volgende vergoedingen belastbaar of vrijgesteld als pensioen? Indien belastbaar, voor welk tijdperk(en) en voor welk bedrag?

1 Een bouwvakker geboren op 03-02-1958 genoot in het belastbare tijdperk 2022 van een wettelijke ziekte-uitkering ten belope van 8 950,00 EUR bruto, alsmede van een bruto belastbaar pensioenkapitaal van 37 000,00 EUR hem toegekend op 25-04-2022 door het Fonds voor Arbeidsongevallen dat hem een blijvende ongeschiktheid van 38 % toekende, ingevolge een twee jaar eerder overkomen arbeidsongeval. Betrokkene hervatte sindsdien zijn beroepsactiviteit niet.

2 Een op 18-08-1976 geboren belastingplichtige ontving in 2022 een maandelijkse wettelijke rente van 375,00 EUR wegens bestendige arbeidsongeschiktheid (bestendige invaliditeitsgraad 20 %),

Vak V Pensioenen 248

betaald ingevolge een arbeidsongeval door een verzekeringsmaatschappij. Tegelijk verkreeg hij een maandelijkse rente van 1 000,00 EUR betaald door het Fonds voor Beroepsziekten, en dit ingevolge een beroepsziekte (permanente invaliditeitsgraad 50 %). De belastingplichtige zette, als gevolg van deze ziekte, zijn beroepsactiviteit stop.

3 Een metaalarbeider genoot in 2022 van bezoldigingen (loon, premies, vakantiegeld …) in de hoedanigheid van ploegbaas. In hetzelfde jaar ontving hij een bruto belastbaar pensioen van 3 720,00 EUR, toegekend door het Fonds voor Arbeidsongevallen dat hem een bestendige arbeidsongeschiktheid van 30 % toekende n.a.v. een ongeval in 2016 op weg naar zijn werk. Na dit ongeval hervatte hij zijn beroepswerkzaamheid bijna volledig, zonder inkomensverlies.

4 Mevrouw Dekeizer heeft in 2022 een arbeidsongeval gehad. Door het arbeidsongeval heeft zij een letsel dat ongeneesbaar is. Hiervoor werd haar in de loop van 2022 een wettelijke vergoeding op jaarbasis, uitbetaald in renten van 7 500,00 EUR. Het percentage arbeidsongeschiktheid bedraagt 50 %. Het werkelijk geleden verlies aan beroepsinkomsten voor 2022 bedraagt 5 000,00 EUR.

1.4 Het vrij aanvullend pensioen van de zelfstandige

A Algemeen

Elke zelfstandige in hoofdberoep (inkomen > 14 658,44 EUR voor inkomstenjaar 2022) kan vrijwillig een polis VAPZ (vrij aanvullend pensioen van de zelfstandige) afsluiten, ongeacht of hij de zelfstandige activiteit in persoonlijke naam dan wel via een vennootschap uitoefent. Men kan kiezen tussen een gewone vrije aanvullende pensioenovereenkomst voor zelfstandigen en een sociale pensioenovereenkomst die gebaseerd is op een solidariteitsstelsel dat tot dan werd voorbehouden aan sommige vrije beroepen zoals artsen, advocaten, apothekers …

Omdat het aanvullend pensioen beschouwd wordt als een aanvulling op het wettelijk pensioen, wilde men de uitkering van een pensioen onder de vorm van een rente aantrekkelijker maken. De pensioeninstellingen worden daarom verplicht om aan de aangeslotene of aan zijn rechthebbenden bij overlijden van de aangeslotene, de mogelijkheid te bieden om het uit te keren kapitaal om te zetten in een rente.

In het licht van de langetermijnvisie die in de W.A.P. wordt nagestreefd, wordt de uitbetaling van het kapitaal of de verworven reserves vóór het bereiken van de leeftijd van 60 jaar of vóór de pensionering verboden. Hierop bestaat één uitzondering nl. het nemen van voorschotten op of het in pand geven van pensioenrechten met het doel de aangeslotene zelfstandige in staat te stellen in de EER gelegen onroerende goederen die belastbare inkomsten opbrengen te verwerven, te bouwen, te verbeteren, te herstellen of te verbouwen.

B Aftrekbaarheid van bijdragen

De bijdragen die gestort worden voor een aanvullend pensioen voor zelfstandigen zijn aftrekbare beroepskosten (onder de rubriek sociale bijdragen) voor zover de aangeslotene tijdens het betreffende jaar effectief en volledig de sociale bijdragen, verschuldigd krachtens het koninklijk besluit nr. 38 van 27.07.1967, heeft betaald die tijdens dat jaar opeisbaar zijn geworden (art. 52, 7°bis WIB 1992). Die bijdragen die bij toepassing van art. 52, 7°bis WIB 1992 als beroepskost kunnen worden afgetrokken, zijn uitgesloten van belastingvermindering voor het langetermijnsparen als bedoeld in art. 145/1, 2° WIB 1992 (art. 145/4, 3° WIB 1992). Uiteraard kunnen dezelfde bijdragen tegelijkertijd geen recht geven op een aftrek als beroepskost en op een belastingvermindering.

Vak V Pensioenen 249

De RIZIV-bijdrage die rechtstreeks aan de pensioeninstelling wordt betaald en die een van belasting vrijgesteld voordeel (art. 38, § 1, eerste lid, 16° WIB 1992) uitmaakt bij de zorgverstrekker, is niet aftrekbaar als beroepskost (art. 52, 7°bis, in fine WIB 1992).

Aanvullende pensioenen zelfstandigen (programmawet 24-12-2002, BS 31-12-2002)

Fiscale behandeling van de bijdragen

Persoonlijke bijdrage (excl RIZIV bijdrage)

aftrekbare beroepskost

art 52, 7°bis, WIB 1992

de bijdragen komen niet in aanmerking voor de in art. 145¹, 2°, WIB 1992 bedoelde belastingvermindering

art 1454, 3°, WIB 1992

Bron: Circulaire nr. Ci.RH.332/621.312 (AAFisc Nr. 13/2014) d.d. 23 april 2013

C Aftrek VAPZ-bijdrage voor 2022 terug gekoppeld aan de betalingsvoorwaarde voor de sociale bijdragen

In 2020 en 2021 heeft de belastingadministratie (Circulaire 2021/C/50 van 31.05.2021 en 2021/C/90 van 08.10.2021), ingeval van uitstel van betaling van de sociale bijdragen door de COVID-19-crisis, een tolerantie toegekend op de fiscale aftrekbaarheid van de premies VAPZ van 2020 en 2021, in die zin dat deze premies, betaald in het betrokken jaar, nog steeds fiscaal aftrekbaar waren als beroepskosten.

Voor 2022 werd echter beslist om een einde te stellen aan deze fiscale tolerantie. Een uitstel van betaling, toegekend in 2022, vormt een beletsel voor deze fiscale aftrekbaarheid in 2022. De in 2022 betaalde VAPZ-premie zal enkel fiscaal aftrekbaar zijn in 2022 indien de betrokken zelfstandige alle sociale bijdragen die in 2022 wettelijk verschuldigd zijn, betaald heeft op 31 december 2022.

Om welke sociale bijdragen gaat het?

– de bijdragen, verschuldigd voor 2022 (ook de regularisatiebijdragen die vervallen in 2022);

– de bijdragen van 2020, uitgesteld naar 2021, waarvoor men een afbetalingsplan heeft gekregen dat vervalt in 2022;

– de bijdragen van 2021, uitgesteld naar 2022.

Het is dus noodzakelijk dat alle sociale bijdragen die in 2022 wettelijk verschuldigd zijn, betaald zijn op 31 december 2022, opdat de premies VAPZ, betaald in 2022, fiscaal aftrekbaar zouden zijn als beroepskosten.

Indien de zelfstandige zijn sociale bijdragen, die vervallen in 2022, niet betaalt, heeft dit echter geen invloed op de mogelijkheid om de in 2021 of 2020 betaalde premies VAPZ in mindering te brengen.

RIZIV bijdrage
vrijgesteld voordeel van alle aard art 38, § 1, 1e lid, 16°, WIB 1992 niet aftrekbare beroepskost art 52, 7°bis, in fine, WIB 1992
250
Vak V Pensioenen

D Fiscale behandeling van de uitkering aanvullend pensioen zelfstandige

De pensioenen die de zelfstandigen hebben gevormd door middel van bijdragen voor aanvullend pensioen, daarin inbegrepen de aanvullende pensioenen die met RIZIV-bijdragen zijn gevormd, worden als belastbare pensioenen aangemerkt.

Vrijstelling art. 39, § 2, 2°, d WIB 1992: pensioenen, aanvullende pensioenen, renten, kapitalen, spaartegoeden en afkoopwaarden zijn vrijgesteld als ze niet geheel of gedeeltelijk zijn gevormd door middel van bijdragen of premies als bedoeld in art. 38, § 1, eerste lid, 16°, noch van bijdragen die, overeenkomstig art. 52, 7°bis, in aanmerking konden komen als beroepskosten, noch van bijdragen die in aanmerking konden komen voor de toepassing van art. 145/1, 1°. Art. 39, § 2, 2° heeft dus als doel een fiscale vrijstelling te verlenen voor uitkeringen waarvoor geen enkel fiscaal voordeel is toegestaan.

Het aanvullend pensioen zelfstandigen wordt meestal uitgekeerd onder de vorm van een kapitaal. De winstdeelname die begrepen is in het uitgekeerde kapitaal van het vrij aanvullend pensioen voor zelfstandigen is niet belastbaar (art. 40 WIB 1992).

Als in het kader van een vrij aanvullend pensioen voor zelfstandigen een kapitaal wordt uitgekeerd , wordt dit kapitaal voor de berekening van de personenbelasting omgezet in een fictieve rente op voorwaarde dat het kapitaal wordt vereffend op een gunstig moment (art. 169 WIB 1992), d.i.:

– ofwel bij het normaal verstrijken van het contract bij leven;

– ofwel in een van de vijf jaren die de normale einddatum van het contract voorafgaan;

ofwel bij overlijden van de verzekerde.

In principe kunnen die contracten niet uitgekeerd worden op een ongunstig moment, tenzij bij voorschotten op onroerende goederen.

Als het aanvullend pensioen

– hetzij, bij leven wordt uitgekeerd ten vroegste bij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd aan de begunstigde die minstens tot aan die leeftijd effectief actief is gebleven OF in zover ze wordt uitgekeerd bij overlijden na het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd en de overledene tot die leeftijd effectief actief is gebleven; – hetzij, bij leven wordt uitgekeerd ten vroegste bij het bereiken van de leeftijd, waarop wordt voldaan aan de voorwaarden voor een volledige loopbaan volgens de geldende pensioenwetgeving, aan de begunstigde die minstens tot aan die leeftijd effectief actief is gebleven OF in zover ze wordt uitgekeerd bij overlijden na het bereiken van de leeftijd, waarop wordt voldaan aan de voorwaarden voor een volledige loopbaan, en de overledene tot die leeftijd effectief actief is gebleven dan moet slechts 80 % van het kapitaal omgezet worden in een fictieve belastbare omzettingsrente (art. 169, § 1, derde lid WIB 1992).Volgens het jaarlijks bericht aan de werkgevers volstaat het dat de belastingplichtige gedurende de laatste drie jaar die onmiddellijk voorafgaan aan zijn wettelijke pensioenleeftijd ononderbroken actief is gebleven om beschouwd te worden als tot de wettelijke pensioenleeftijd effectief actief gebleven.

In de aangifte wordt de belastbare fictieve omzettingsrente opgenomen in rubriek A1, de algemene rubriek van de pensioenen: code *216 in het jaar van toekenning van het kapitaal, code *218 in de volgende 9/12 jaren naargelang de omzettingscoëfficiënt al dan niet 5 % is.

Omdat het aanvullend pensioen beschouwd wordt als een aanvulling op het wettelijk pensioen, heeft de wetgever de uitkering ervan onder de vorm van een lijfrente willen promoten. Het aanvullend pensioen voor zelfstandigen biedt namelijk aan de aangeslotene of zijn rechthebbenden de mogelijkheid het uit te keren kapitaal om te zetten in een rente, maar de heffing van de personenbelasting te laten plaatsvinden zoals wanneer er een kapitaal wordt uitgekeerd (dus als een pensioen, onder de vorm van

Vak V Pensioenen 251

een omzettingsrente als de uitkering gebeurde op een gunstig moment). Om van dit fiscaal regime te kunnen genieten, is het vereist dat een afzonderlijke akte van afstand van kapitaal wordt opgesteld.

Als men dus opteert voor het omzetten van het uit te keren kapitaal in lijfrente :

wordt men in eerste instantie belast door omzetting van een kapitaal in fictieve rente (gunstig moment);

– zal de rente die men na de afstand van het kapitaal ontvangt als een roerend inkomen worden belast. Het roerend inkomen is hierbij gelijk aan 3 % van het afgestane kapitaal (art. 17, § 1, 4° WIB 1992). Het roerend inkomen zal dan afzonderlijk belastbaar zijn aan 30 %, tenzij globalisatie voordeliger is (zie bespreking roerende inkomsten).

252

Fiscale behandeling van de uitkeringen die belastbaar zijn als pensioen

vrijgesteld winstdeelnemingen

voorwaarden zie art 39, § 2, 2°, d, WIB 1992

Opmerking:

vrijgesteld voorwaarden zie art 40, WIB 1992

afstand van kapitaal na taxatie = lijfrente omzetting in fictieve renten (1)

art 169, § 1, 3e lid, WIB 1992

Uitkering

Wanneer kapitalen en afkoopwaarden die zijn gevormd door in artikel 52, 7°bis, of in artikel 145¹, 1°, WIB 1992, vermelde persoonlijke bijdragen, door werkgeversbijdragen of door bijdragen van de onderneming worden overgedragen naar een soortgelijke pensioentoezegging of -overeenkomst, kan die overdracht niet als een betaling of toekenning worden aangemerkt, onverminderd het recht van belastingheffing bij de latere betaling of toekenning door de instellingen of ondernemingen aan de begunstigde.

Het voorgaande is niet van toepassing bij overdracht van het kapitaal of de afkoopwaarde naar een buiten de EER gevestigde voorzorgsinstelling, verzekeringsonderneming of instelling voor bedrijfspensioenvoorzieningen. Art. 364ter WIB 1992.

Belastbare inkomsten

roerend inkomen = 3% van het afgestane kapitaal afzonderlijk belastbaar aan 30 % (2)

(van de inning van roerende voorheffing wordt afgezien wanneer de verkrijgers aan de personenbelasting onderworpen rijksinwoners zijn)

art 17, § 1, 4°; 20 en 171, 3°, WIB 1992

Bron: Circulaire nr. Ci.RH.332/604.868 (AOIF 67/2011) d.d. 3 november 2010

wettelijke pensioenleeftijd effectief actief gebleven

bij leven bij overlijden ten vroegste vanaf na de wettelijke pensioenleeftijd en de en de begunstigde overledene is (minstens) tot aan de bij leven bij overlijden ten vroegste vanaf na

het bereiken van de leeftijd, waarop wordt voldaan aan de voorwaarden voor een volledige loopbaan volgens de geldende pensioenwetgeving en de begunstigde en de overledene is (minstens) tot aan die leeftijd effectief actief gebleven

JA (4) kapitaal × 80 % (art. 169 § 1 lid 3 WIB 92)

NEE kapitaal × 100 %

(1) Kapitalen die worden vereffend bij het normaal verstrijken van het contract of bij het overlijden van de verzekerde en afkoopwaarden die worden vereffend in één van de vijf jaren die aan het normaal verstrijken van het contract voorafgaan. Art. 49, § 1 VAPZ verbiedt de aankoop vóór 60 jaar of vóór pensionering, behalve voor voorschotten op prestaties of inpandgevingen in de gevallen bedoeld in § 2 van dat artikel en voor de overdracht van reserves naar een andere pensioeninstelling.

(2) art. 171, lid 1, 3° WIB 1992

1.5 Uitkeringen van individuele levensverzekeringen

A Algemeen

Uitkeringen (renten, kapitalen of afkoopwaarden) van individuele levensverzekeringen waarvoor de premies aanleiding hebben gegeven tot een belastingvermindering (of wat de premies betreft gestort vóór 1 januari 1992, die in aftrek zijn gebracht van het belastbaar inkomen) zijn een belastbaar pensioen, ongeacht of ze zijn gevormd door persoonlijke bijdragen of werkgeversbijdragen (art. 34, § 1, 2°, d) WIB 1992). Ook de uitkeringen van levensverzekeringen die hebben gediend voor het wedersamenstellen of waarborgen van een hypothecaire lening zijn belastbaar.

Met ingang van aanslagjaar 2009 stapt men af van de begunstigingsclausule als de wettelijke basis om de belastingplichtige te bepalen in wiens hoofde de belasting moet worden gevestigd als een kapitaal wordt vereffend na het overlijden van de verzekerde van een individueel levensverzekeringscontract dat heeft gediend voor het wedersamenstellen of waarborgen van een door die verzekerde gesloten lening voor een onroerend goed. In de plaats daarvan bepaalt art. 34, § 4, WIB 1992 – dat kapitalen van individuele levensverzekeringen principieel belastbaar stelt – wie belastbaar is op het kapitaal.

OF
Vak V Pensioenen 253

Het deel van het kapitaal dat dient voor het wedersamenstellen of waarborgen van de lening na het overlijden van de verzekerde, is belastbaar (art. 34, § 4 WIB 1992):

1 in hoofde van de personen die door het overlijden van de verzekerde de volle eigendom of het vruchtgebruik van het onroerend goed verwerven waarvoor de lening is gesloten én waarvan de verzekerde op het tijdstip van overlijden volle eigenaar was;

2 in hoofde van de erfgenamen van de verzekerde in alle andere gevallen. Het zullen bijgevolg deze erfgenamen zijn die de belasting moeten voldoen, als:

– de personen die de volle eigendom of het vruchtgebruik over het onroerend goed bezitten, dit recht niet hebben verkregen door het overlijden van de verzekerde of

de verzekerde op het tijdstip van zijn overlijden geen volle eigenaar (meer) was van het onroerend goed waarvoor de lening is aangegaan.

Het eventuele saldo van het kapitaal dat niet dient als waarborg van die lening is belastbaar in hoofde van de in het contract vermelde begunstigde.

De nieuwe regeling ter aanduiding van de belastingplichtige geldt met ingang van aanslagjaar 2010 voor alle contracten (‘oude’ en ‘nieuwe’).

B Belastingstelsel van de uitkeringen inzake individuele levensverzekeringen

Volgende uitkeringen inzake individuele levensverzekeringen zijn niet belastbaar:

uitkeringen van levensverzekeringen in de mate dat de premies betaald werden vóór 1950 (art. 39, § 2, 1° WIB 1992);

– uitkeringen van individuele levensverzekeringen als de belastingplichtige voor geen enkele storting de aftrek of de belastingvermindering heeft gevraagd (art. 39, § 2, 2°, a WIB 1992);

– uitkeringen indien en in de mate dat ze het voorwerp zijn geweest van de taks op het langetermijnsparen (art. 39, § 2, 4° WIB 1992).

Deelnames in de winst zijn vrijgesteld als ze samen met het uit het contract voortvloeiend pensioen vereffend worden (art. 40 WIB 1992).

Wordt het verzekerde bedrag van een individuele levensverzekering uitbetaald in de vorm van een rente, dan is die rente belastbaar tegen het progressieve tarief en geeft zij recht op een belastingvermindering. In de praktijk wordt het verzekerde bedrag vooral uitbetaald in de vorm van een kapitaal.

Hier maken we een onderscheid naargelang het verzekerde kapitaal een hypothecaire lening waarborgt of niet.

Pensioenen, afkomstig uit een collectieve pensioentoezegging van een werkgever waarvoor bij een externe pensioeninstelling of bij een intern pensioenfonds ten behoeve van ten minste twee aangeslotenen of hun rechtverkrijgenden gelden worden bijeengebracht en beheerd met het oog op de uitkering van een pensioen, een kapitaal of een rente, en die beheerst worden door een reglement dat gemeenschappelijk van toepassing is op alle aangeslotenen en desgevallend hun rechtverkrijgenden, al dan niet opgedeeld in verschillende categorieën in zijn geheel, vallen niet onder de toepassing van artikel 39, § 2, 2° WIB 92, omdat zij nooit een individuele levensverzekering kunnen zijn.

C De levensverzekering waarborgt (gedeeltelijk) een hypothecaire lening

Op deze pensioenkapitalen is de taks op het langetermijnsparen nooit van toepassing. Dat betekent concreet dat die pensioenkapitalen altijd belastbaar zijn in de personenbelasting.

Als het verzekerde kapitaal dient als waarborg of reconstructie van een hypothecaire lening, wordt het kapitaal of de afkoopwaarde ten belope van het bedrag dat dient voor de wedersamenstelling of

Vak V Pensioenen 254

het waarborgen van een hypothecaire lening omgezet in een fictieve rente op voorwaarde dat de uitbetaling gebeurt op een gunstig moment d.i. (art. 169, § 1, eerste lid WIB 1992):

– bij het normale verstrijken van het contract bij leven;

– tijdens een van de vijf jaren die de normale einddatum van het contract voorafgaan;

bij het overlijden van de verzekerde.

Deze fictieve rente wordt dan gezamenlijk belast tegen het progressieve tarief (met eventueel een belastingvermindering voor vervangingsinkomsten) gedurende 10 of 13 belastbare tijdperken (tenzij de verkrijger vroeger overlijdt) (art. 169 WIB 1992 en art. 73 KB/WIB 1992) (Voor de techniek van de omzettingsrente en het belastbare regime verwijzen we graag naar punt 1.3 in dit hoofdstuk.). In de aangifte moet de omzettingsrente opgenomen worden onder code 1216-45/2216-15 (als het kapitaal in 2022 werd uitgekeerd) of onder code 1218- 43/2218-13 (als het kapitaal vroeger werd uitgekeerd). Enkel in het jaar van de uitkering wordt er een fiche opgemaakt (281.11) en wordt er bedrijfsvoorheffing ingehouden.

Als de uitbetaling op een ander tijdstip plaatsvindt, bijvoorbeeld meer dan vijf jaar voor de normale einddatum van de polis, is de afkoopwaarde onmiddellijk belastbaar tegen het progressieve tarief van de personenbelasting voor zover het kapitaal of de afkoopwaarde gevormd is door premies gestort vóór 1 januari 1992 (art. 515bis WIB 1992). Het deel van het kapitaal of de afkoopwaarde dat betrekking heeft op premies gestort vanaf 1 januari 1992 is afzonderlijk belastbaar tegen 33 %, tenzij globalisatie voordeliger is (art. 171, 1°, f WIB 1992).

D De levensverzekering waarborgt geen hypothecaire lening

Vanaf 1 januari 1993 wordt op deze pensioenkapitalen de taks op het langetermijnsparen geheven als de verzekerde in principe de leeftijd van 60 jaar bereikt heeft. Voor zover de uitkering aan die taks onderworpen wordt, is geen personenbelasting meer verschuldigd (art. 39, § 2, 4° WIB 1992). De hieronder gegeven uiteenzetting (belastbaarheid in de personenbelasting) geldt bijgevolg alleen als het uitkeringen betreft van niet beleende contracten (of de niet beleende gedeelten):

– die zijn vereffend vóór de leeftijd van 60 jaar;

– die zijn vereffend vanaf de leeftijd van 60 jaar en die uitsluitend voordelen bij overlijden bedingen.

Het pensioenkapitaal wordt afzonderlijk belast tegen een gunsttarief op voorwaarde dat de uitbetaling gebeurt op een gunstig moment d.i. (art. 171, 2°, d WIB 1992):

bij het normale verstrijken van het contract;

– tijdens een van de vijf jaren die de normale einddatum van het contract voorafgaan;

– bij het overlijden van de verzekerde.

Dat gunsttarief bedraagt (art. 515bis WIB 1992 en art. 171, 2°, d WIB 1992):

– 16,5 % voor zover het kapitaal of de afkoopwaarde gevormd is met premies die gestort zijn vóór 01-01-1993 (code *214);

– 10 % voor zover het kapitaal of de afkoopwaarde gevormd is met premies die gestort zijn vanaf 01-01-1993 (code *215).

Wordt het kapitaal op een ander ogenblik betaald, dan wordt de afkoopwaarde belast tegen (art. 515 bis WIB 1992 en art. 171, 1°, f WIB 1992):

het progressieve tarief voor zover het kapitaal of de afkoopwaarde gevormd is met premies die gestort zijn vóór 01-01-1992 (code *211);

– 33 % voor zover het kapitaal of afkoopwaarde gevormd is met premies die gestort zijn vanaf 01-01-1992 (code *213).

Vak V Pensioenen 255

Belastingstelsel van de uitkeringen inzake individuele levensverzekeringen

– winstdeelnamen – contracten zonder enig belastingvoordeel

art. 39, 2, 2 en art. 40 WIB

vrijgesteld als pensioen eventueel roerend inkomen

art. 19, 1, 3 en art. 21, 9, WIB

contracten met voordelen bij leven

waarborgen/wedersamenstellen van een hypothecaire lening

nee

de verzekerde heeft de leeftijd van 60 jaar bereikt

INDIRECTE TAX

art. 39, 2, 4, WIB

contract met uitsluitend voordelen bij overlijden

de verzekerde heeft de leeftijd van 60 jaar niet bereikt

BELASTBAARHEID IN DE PERSONENBELASTING

renten kapitalen en afkoopwaarden

gunstige momenten

1. naar aanleiding van het overlijden

2. bij het normaal verstrijken van het contract

3. in één van de 5 jaren vóór 2°

progressief tarief ja nee

in de mate dat zij dienen voor het waarborgen / wedersamenstellen van een hypothecaire lening

in de mate dat zij NIET dienen voor het waarborgen / wedersamenstellen van een hypothecaire leningart.

premies vanaf 01-01-1993

10%

Omzettingsrente gedurende max. 10 of 13 jaar

art. 169 WIB en art. 73, KB/WIB

art. 171, 2, d) WIB

premies vóór 01-01-1993

16,50% art. 515bis WIB

premies vanaf 01-01-1992

33%

art. 171, 1, f) WIB

premies vóór 01-01-1992

progressief tarief art. 515bis WIB

1.6 Collectieve (groepsverzekeringscontract en pensioenfonds contract) en individuele pensioentoezeggingen (IPT) met externe financiering

A Algemeen

De pensioenen die door de werknemer of bedrijfsleider worden opgebouwd via de werkgever zijn belastbaar op basis van art. 34, § 1, 2°, a)-c) WIB 1992. Wanneer de pensioentoezeggingen werden afgesloten vóór 1 januari 2004 gaat het om collectieve pensioentoezeggingen (groepsverzekeringen of pensioenfondsen). Enkel voor deze collectieve pensioentoezeggingen vormen de door de werkgever gestorte premies of bijdragen voor de werknemer of bedrijfsleider geen voordeel van alle aard (Parl. Vr. nr. 57 Dhr. Dufour, 28 augustus 1995). Als er vóór 1 januari 2004 een individuele pensioentoezegging (IPT) werd gedaan, vormen de door de werkgever gestorte premies of bijdragen voor de werknemer/bedrijfsleider een belastbaar voordeel van alle aard (VAA). In dit geval zal de uitkering eventueel worden belast op basis van art. 34, § 1, 2°, d WIB 1992 wanneer de werknemer/

ja
Vak V Pensioenen 256

bedrijfsleider vervolgens een belastingvermindering heeft genoten door toepassing van art. 145/1, 2° WIB 1992.

De W.A.P. van 28 april 2003 heeft het mogelijk gemaakt om vanaf 1 januari 2004 een individuele pensioentoezegging af te sluiten zonder dat de door de werkgever gestorte premies of bijdragen een belastbaar voordeel van alle aard vormen. Om die vrijstelling te genieten, moet aan de voorwaarden van art. 38, § 1, eerste alinea, 18° of 19° WIB 1992 zijn voldaan. Toezeggingen die buiten het toepassingsgebied vallen van art. 38, § 1, eerste alinea, 18° of 19° WIB 1992 worden als individuele contracten aangemerkt. Dit betekent dat de uitkering slechts belastbaar zal zijn indien de belastingplichtige een belastingvermindering heeft verkregen op basis van art. 145/1, 2° WIB 1992. De belasting zal in dit geval geheven worden op basis van art. 34 § 1, 2°, d WIB 1992.

Als de belasting wordt geheven op basis van art. 34, § 1, 2° a)-c) WIB 1992, wordt de uitkering belast, ook wanneer de werknemer of bedrijfsleider voor zijn bijdragen geen belastingvermindering op basis van art. 145/1, 1° WIB 1992 heeft genoten of wanneer hij de bijdragen die werden gestort vóór 1 januari 1993 niet van zijn belastbaar inkomen in aftrek heeft gebracht

257
Vak V Pensioenen

renten

vrijgesteld

voorwaarden: zie art. 39, § 2, 2°, d, WIB 1992

belastbaar niet voldaan aan voorwaarden art. 39, § 2, 2°, d, WIB 1992

Belastingstelsel van de uitkeringen van aanvullende pensioenen van werknemers en bedrijfsleiders

deel waarop voorschotten op prestaties zijn opgenomen of dat heeft gediend voor het waarborgen van een lening of het wedersamenstellen van een hypothecair krediet

eerste schijf van 85 430,00 EUR (aj. 2023)

fictieve rente - 10 of 13 jaar art. 169, § 1, 2e lid en § 2 en 515bis, 4e lid, WIB 1992

uitkering (9)

bij leven vanaf de wettelijke pensioenleeftijd en de begunstigde

bij overlijden na de wettelijke pensioenleeftijd en de overledene is (minstens) tot aan de wettelijke pensioenleeftijd effectief actief gebleven

bij leven ten vroegste vanaf bij overlijden na het bereiken van de leeftijd, waarop wordt voldaan aan de voorwaarden voor een volledige loopbaan volgens de geldende pensioenwetgeving en de begunstigde en de overledene is minstens tot aan die leeftijd effectief actief

JA (9) kapitaal × 80 % NEE kapitaal × 100 %

art. 169, § 1, 4e lid en § 2 en 515bis, 7e lid, WIB 1992

Kapitaal en afkoopwaarden: uit collectieve aanvullende pensioentoezeggingen + individuele aanvullende pensioentoezeggingen (1)

aan werknemers

kapitalen en afkoopwaarden winstdeelnemingen afstand van het kapitaal na taxatie = lijfrente

vrijgesteld

voorwaarden: zie art. 39, § 2, 2°, d, WIB 1992

belastbaar niet voldaan aan voorwaarden art. 39, § 2, 2°, d, WIB 1992

vrijgesteld

art. 40, WIB 1992

belastbare inkomsten

3 % van het afgestane kapitaal = roerend inkomen, afz. belastbaar aan 30 % (van de inning van roerende voorheffing wordt afgezien wanneer de verkrijgers aan de personenbelasting onderworpen rijksinwoners zijn)

art. 17, § 1, 4°; 20 en 171, 3° WIB 1992

Kapitaal en afkoopwaarden: uit individuele aanvullende pensioentoezeggingen (indien vóór 01-01-2004 gesloten: de premies zijn belastbaar als voordeel van alle aard)

bij de werkgever bestaat tijdens de looptijd van die individuele pensioentoezegging een collectieve pensioentoezegging voor de werknemers

aan bedrijfsleiders

waarbij de bedrijfsleider gedurende de looptijd van die individuele pensioentoezegging beloften heeft gekregen die beantwoorden aan de voorwaarden van art. 195 § 1, tweede lid WIB 1992

aan werknemers bij de werkgever bestaat tijdens de looptijd van die individuele pensioentoezegging geen collectieve pensioentoezegging voor de werknemers

aan bedrijfsleiders waarbij de bedrijfsleider gedurende de looptijd van die individuele pensioentoezegging tijdens geen enkel belastbaar tijdperk regelmatig bezoldigd is

1 bij leven ten vroegste uitgekeerd bij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd (2) of bij het bereiken van de leeftijd van een volledige loopbaan volgens de geldende pensioenwetgeving aan de begunstigde EN die minstens tot aan die leeftijd actief is gebleven (9)

2 bij overlijden na het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd of na het bereiken van de leeftijd van een volledige loopbaan volgens de geldende pensioenwetgeving EN de overledene tot die leeftijd effectief actief is gebleven (9)

10 %

art. 171, 2°, b WIB 1992

KAPITALEN EN AFKOOPWAARDEN DIE

WORDEN BETAALD OF TOEGEKEND deel gevormd met werkgeversbijdragen

1 naar aanleiding van het overlijden

2 naar aanleiding van de pensionering (3) (andere dan pensionering als bedoeld in art. 27, § 3, W.A.P. van 28-04-2003

3 vanaf de leeftijd van 62 jaar (8)

Bij leven op de leeftijd van 61 jaar (4) (8)

1 bij leven aan de werknemer of bedrijfsleider op de leeftijd van 60 jaar (8)

2 bij leven aan de werknemer naar aanleiding van de pensionering als bedoeld in art. 27, § 3 W.A.P. van 2804-2003 (5) en vóór 61 jaar

andere omstandigheden

GUNSTIGE MOMENTEN

1. naar aanleiding van het overlijden

2. bij het normaal verstrijken van het contract (8)

3. in één van de vijf jaren vóór 2 (8)

JA gunstig moment

Opmerkingen bij dit schema:

1) occasionele, niet-stelselmatige pensioentoezegging ten gunste van één werknemer en/of zijn rechthebbende (art. 3, § 1, W.A.P.). Merk op: indien vóór 01-01-2004 gesloten: premies zijn belastbaar VAA.

(2) In België is de wettelijke pensioenleeftijd voor alle pensioenen die aanvangen vanaf 1 januari 2010, behoudens voor specifieke arbeidssectoren, gelijk aan 65 jaar, zowel voor mannen als voor vrouwen.

(3) In de zin van art. 27, § 1 W.A.P.: pensionering of vervroegde pensionering (Kamer, Doc. 50, 1340/001, p. 54)

(4) De verhoging van het belastingtarief tot 18 % of 20 % ligt in de lijn van de verhoging van de minimale pensioenleeftijd (vervroegde pensionering) tot 62 jaar en is dus slechts van toepassing wanneer de kapitalen en afkoopwaarden vóór die minimale leeftijd worden betaald of toegekend.

16,50 % 18 % 20 % progressief tarief

art. 171, 4°, f WIB 1992 art. 171, 2° quater WIB 1992 art. 171, 3° bis WIB 1992 deel gevormd met persoonlijke bijdragen (6) (7)

uitkeringen in een van de in art. 171, 4°, f; 2° quater of 3° bis, WIB 1992 bedoelde omstandigheden andere > > 10 % art. 171, 2°, b WIB 1992 33 % art. 171, 1°, d WIB 1992

(5) Voor de betaalde sportbeoefenaar, bedoeld bij de Wet van 24 februari 1978, wordt het ogenblik van zijn pensionering vastgesteld op het ogenblik van de stopzetting van de onderwerping van die sportbeoefenaar aan voormelde Wet van 24 februari 1978. Dit ogenblik kan ten vroegste worden vastgesteld op de eerste dag van de maand die volgt op deze waarin de sportbeoefenaar de leeftijd van 35 jaar heeft bereikt en hij zijn sportieve beroepswerkzaamheid definitief en volledig stopzet. Deze regeling in de WAP is opgeheven met ingang van 10 januari 2022 en in het zog daarvan is ook de fiscale regeling geschrapt met ingang van 1 januari 2022 (art. 12, lid 1 Programmawet van 27.12.2021 (BS 31 december 2021).

Bijgevolg vallen betaalde sportbeoefenaars vanaf 01.01.2022 terug op het algemene stelsel dat geldt voor gewone werknemers. De wetgever heeft wel in een overgangsregeling voorzien: de oude regeling uit de WAP (en de afzonderlijke taxatie tegen 20 %) blijft van toepassing voor wat de aansluitingen bij een pensioentoezegging betreft die zich situeren vóór 20 oktober 2021. Deze overgangsregeling geldt evenwel niet voor de verhogingen van de prestaties die voortvloeien uit een wijziging van de pensioentoezegging vanaf 20 oktober 2021 (aanpassing van voormeld art. 171, 3°bis, b, tweede gedachtestreepje WIB 1992).

(6) Het deel van de kapitalen en afkoopwaarden dat is gevormd door middel van vóór 1 januari 1993 gestorte bijdragen wordt, naar gelang het op een gunstig of ongunstig tijdstip is uitgekeerd, belast tegen 16,5 % of tegen de progressieve aanslagvoeten (art. 515 bis, vijfde lid WIB 1992).

(7) Met inbegrip van persoonlijke bijdragen en premies voor de vorming van een aanvullend pensioen wanneer die bijdragen zijn gedaan in het kader van een individuele voortzetting van een pensioentoezegging.

(8) Voor zover uitkering door de sociale wetgeving op dat moment mogelijk is. Sinds 01-01-2016 mogen op sociaal vlak aanvullende pensioenen tweede pijler maar uitgekeerd worden bij pensionering (= bij opname van wettelijk pensioen).

(9) Voor uitkeringen vanaf 01-01-2019 zijn er twee gunstmomenten bijgekomen (art. 171, 2°, b WIB 1992): ingeval van uitkering bij leven voor wie effectief actief gebleven is tot het ogenblik waarop hij voldoet aan de voorwaarden voor een volledige loopbaan volgens de geldende pensioenwetgeving of ingeval van uitkering bij overlijden na de datum waarop de overledene een volledige loopbaan achter de rug heeft en hij tot op die datum effectief actief gebleven is.

Als een persoon zijn wettelijk pensioen opneemt op 60 of 61 jaar en tegelijkertijd zijn aanvullend pensioenkapitaal ontvangt, zal het belastingtarief 16,5 % blijven (Parl. Vr. nr. 85 Mevr. Fonck, 14 juni 2013).

Bron: Circulaire nr. Ci.RH.332/621.312 (AAFisc Nr. 13/2014) d.d. 23 april 2014

10
NEE 33 % art. 171, 1°,
% art. 171, 2°, d
f
OF
Vak V Pensioenen 258

B Fiscale behandeling van de uitkering aanvullend pensioen uit collectieve en individuele pensioentoezeggingen met externe financiering

Deelnames in de winst van aanvullende pensioentoezeggingen zijn vrijgesteld op voorwaarde dat zij gelijktijdig met de uit die toezeggingen voortvloeiende pensioenen, aanvullende pensioenen, renten, kapitalen of afkoopwaarden worden vereffend (art. 39, § 2, 2°, d WIB 1992).

Als de uitkering van een pensioentoezegging met externe financiering in de vorm van een rente uitbetaald wordt, is die rente tegen het progressieve tarief belastbaar met belastingvermindering voor pensioenen en vervangingsinkomsten. Deze renten moeten dan opgenomen worden in code 121150/2211-20 van de aangifte.

Als de uitkering daarentegen uitbetaald wordt in de vorm van een kapitaal of een afkoopwaarde maken we, zoals bij de individuele levensverzekering, een onderscheid naargelang het verzekerde kapitaal een hypothecaire lening waarborgt of niet. Op groepsverzekeringskapitalen en pensioenfondskapitalen is de taks op het langetermijnsparen dus nooit van toepassing, waardoor we de kapitalen (en afkoopwaarden) altijd moeten aangeven in de personenbelasting. Voor het deel dat gediend heeft als waarborg of wedersamenstelling van een hypothecair krediet: zie bespreking bij uitkering bij individueel levensverzekeringscontract.

1 Het pensioencontract met externe financiering waarborgt een hypothecaire lening

Hiermee bedoelen we de situatie waarin de belastingplichtige voorschotten op het verzekerde kapitaal kan opnemen of de groepsverzekering gebruikt als waarborg van een hypothecaire lening om een in de Europese Economische Ruimte eerste woning te bouwen, te verwerven of te verbouwen. Die mag dan uitsluitend dienen voor het persoonlijke gebruik van de belastingplichtige en zijn gezinsleden.

Onder ‘eerste woning’ verstaat de administratie de enige woning die de belastingplichtige bezit en niet de eerste woning waarvan hij de eigendom verkrijgt.

Als de groepsverzekering voor die doeleinden wordt gebruikt, wordt de eerste schijf van 85 430,00 EUR (voor aanslagjaar 2023) niet onmiddellijk belast, maar omgezet in een fictieve rente (art. 169, § 1, tweede lid WIB 1992). Voor de techniek van de omzettingsrente en het belastbare regime verwijzen we naar punt 1.3. in dit hoofdstuk. Om te kunnen genieten van het systeem van de omzetting in fictieve rente, moet het contract wel vereffend worden op een van de drie volgende gunstige momenten: – ofwel bij het normaal verstrijken van het contract bij leven;

ofwel in een van de vijf jaren die de normale einddatum van het contract voorafgaan;

– ofwel bij het overlijden van de belastingplichtige.

Deze fictieve omzettingsrentes moeten dan opgenomen worden onder code *216 (uitkering in 2022) of *218 (vroegere uitkeringen). Aangezien ze belast worden tegen het progressieve tarief, komen ze in aanmerking voor de belastingvermindering vervangingsinkomsten.

Nog gunstiger moment: als het aanvullend pensioen pas uitgekeerd wordt:

– bij leven vanaf de wettelijke pensioenleeftijd en op voorwaarde dat de belastingplichtige tot die leeftijd effectief actief gebleven is, OF

– bij overlijden na de wettelijke pensioenleeftijd en de overledene is tot aan de wettelijke pensioenleeftijd effectief actief gebleven,

(voor uitkeringen vanaf 01-01-2019) bij leven ten vroegste bij het bereiken van de leeftijd, waarop wordt voldaan aan de voorwaarden voor een volledige loopbaan volgens de geldende pensioenwetgeving en op voorwaarde dat de belastingplichtige minstens tot aan die leeftijd effectief actief is gebleven.

Vak V Pensioenen 259

(voor uitkeringen vanaf 01-01-2019) bij overlijden na het bereiken van de leeftijd, waarop wordt voldaan aan de voorwaarden voor een volledige loopbaan, en de overledene tot die leeftijd effectief actief is gebleven.

dan moet slechts 80 % van die eerste schijf omgezet worden in een fictieve rente.

2 Het pensioencontract met externe financiering waarborgt geen hypothecaire lening

Het kapitaal of de afkoopwaarde van een pensioencontract met externe financiering wordt onmiddellijk belast als en voor zover er op de groepsverzekering geen voorschotten zijn opgenomen, als ze niet als waarborg heeft gediend voor een hypothecaire lening of als de grens van 85 430,00 EUR (voor aanslagjaar 2023) wordt overschreden.

1.7 Uitkeringen aanvullende pensioenovereenkomsten voor zelfstandigen POZ

De Wet van 18 februari 2018 (BS 30-03-2018) voerde vanaf aanslagjaar 2019 een nieuw aanvullend pensioenstelsel in voor zelfstandigen (natuurlijke personen), de pensioenovereenkomst voor zelfstandigen of, afgekort, POZ

POZ: wat, voor wie, en belastingvermindering voor het langetermijnsparen voor POZ- premies: zie bespreking hoofdstuk ‘Vak X: uitgaven die recht geven op een belastingvermindering’, punt 11.

Uitkering POZ

Het POZ-pensioenkapitaal wordt aangemerkt als een belastbaar pensioen (art. 34, §1, 2°ter WIB 1992).

De eindbelasting is van toepassing ongeacht of de belastingvermindering voor de bijdragen werd toegekend (art. 39, §2, 2°d WIB 1992).

Parafiscale bijdragen

Op de POZ-pensioenuitkeringen zal een RIZIV-bijdrage van 3,55 % ingehouden worden, net zoals bij het VAPZ en de groeps- en IPT-verzekeringen.

Er zal ook een solidariteitsbijdrage van 0 tot 2 % worden ingehouden op de uitkering.

Op een overlijdenskapitaal zijn zowel de RIZIV- als de solidariteitsbijdrage slechts verschuldigd als de uitkering toekomt aan de overlevende echtgenoot van de overleden zelfstandige. Een overlijdenskapitaal dat toevalt aan een andere persoon dan de overlevende echtgenoot (bv. de kinderen of de ongehuwde partner) wordt niet beschouwd als een aanvulling op het wettelijk pensioen.

Afzonderlijk belastbaar

Bij de uitkering van het POZ-pensioenkapitaal is een voordelige eindbelasting van 10 % (+ gemeentebelasting) verschuldigd op het bedrag van het kapitaal na aftrek van de voormelde RIZIV- en solidariteitsbijdrage en met uitsluiting van de winstdeling op voorwaarde dat het kapitaal ten vroegste wordt uitgekeerd bij overlijden of bij leven vanaf de leeftijd waarop de belastingplichtige voldoet aan de voorwaarden om zijn al dan niet vervroegd wettelijk rustpensioen op te nemen (= de vroegst mogelijke wettelijke pensioenleeftijd) (art. 171, 2°c WIB 1992). Zo niet bedraagt het belastingtarief 33 % (art. 171, 1°j WIB 1992).

Vak V Pensioenen 260

Bij uitbetaling van het POZ-kapitaal in periodieke rente wordt de belasting van 10 % toegepast op het vestigingskapitaal van de rente.

Vastgoedfinanciering. Net zoals een VAPZ-overeenkomst en een groeps- of IPT-verzekering kan de POZ, via de technieken van voorschot en verpanding, aangewend worden voor de financiering van vastgoedverrichtingen op voorwaarde dat het voorschot of de lening wordt aangewend om het de belastingplichtige mogelijk te maken in de EER gelegen onroerende goederen die in België of in een andere lidstaat van de EER belastbare inkomsten opbrengen, te verwerven, te bouwen, te verbeteren, te herstellen of te verbouwen en op voorwaarde dat de voorschotten en leningen worden terugbetaald zodra de goederen uit het vermogen van de belastingplichtige verdwijnen (art. 145/3/1, §2, WIB 1992).

Ook in het kader van de POZ wordt het stelsel van de afzonderlijke taxatie tegen 10 % ingeruild voor het belastingstelsel van de fictieve rente a rato van de eerste schijf van 85 430,00 EUR (bedrag inkomstenjaar 2022) wanneer de via de POZ gefinancierde vastgoedoperatie betrekking heeft op de enige woning van de zelfstandige die uitsluitend bestemd is voor het persoonlijk gebruik van de belastingplichtige en zijn gezinsleden (art. 169, § 1, lid 2 WIB 1992).

Stopzetting en overdracht

De pensioenovereenkomst kan ten allen tijde worden stopgezet en worden gesloten bij een andere pensioeninstelling. De zelfstandige heeft het recht om de verworven reserve over te dragen naar die andere instelling. Dergelijke reserveoverdracht kan bovendien fiscaal neutraal gebeuren (art. 364ter WIB 1992).

1.8 Uitkeringen vrij aanvullend pensioen voor werknemers (= VAPW)

1.8.1 Algemeen

De wet van 6 december 2018 (BS 27.12.2018) (= de VAPW-wet, een autonome wet) voerde sinds aanslagjaar 2020 een nieuw aanvullend pensioenstelsel in voor werknemers, het zogenaamd ‘vrij aanvullend pensioen voor werknemers’ (VAPW).

Het biedt werknemers die geen (of slechts voor een beperkt bedrag een) aanvullend ondernemingspensioen genieten, de mogelijkheid om vrijwillig en op eigen initiatief een aanvullend pensioen op te bouwen via hun werkgever. De VAPW-pensioenbijdragen kunnen – binnen bepaalde grenzen – recht geven op een federale belastingvermindering van 30 %.

De VAPW-pensioenbijdrage komt dus bovenop de stortingen die een werknemer in het kader van een ‘klassieke’ individuele levensverzekering en het pensioensparen (de zogeheten ‘derde pensioenpijler’) kan doen en recht kunnen geven op een belastingvermindering.

Het VAPW is een aanvullend pensioenstelsel dat kenmerken vertoont van zowel de tweede- als de derde-pijlerpensioenstelsels. Het VAPW wordt op initiatief van de werknemer gesloten en wordt gefinancierd via een inhouding door de werkgever op het (netto)loon van de werknemer.

Belangrijk verschilpunt met de pensioenstelsels uit de tweede pijler, zoals de groepsverzekering, pensioenfonds of IPT, is het feit dat de werknemer bij het VAPW de touwtjes in handen heeft.

Vak V Pensioenen 261

Werking

De werknemer beslist zelf autonoom om een VAPW te sluiten of stop te zetten. De werknemer legt ook zelf – binnen bepaalde grenzen – het bedrag van de pensioenbijdrage vast en kan die tijdens de looptijd van het contract eventueel verhogen of verlagen. De werknemer bepaalt ook zelf de periodiciteit van die betalingen (maandelijks, driemaandelijks ...). De werknemer beslist zelf bij welke pensioeninstelling (verzekeraar of VAPW-pensioenfonds) hij zijn VAPW-pensioencontract onderschrijft en kiest ook zelf hoe de pensioenreserves belegd worden (tak 21 of tak 23), hoe hoog het overlijdenskapitaal is en aan wie dat desgevallend wordt uitgekeerd ... (art. 3 § 2 en 7 § 1 Wet d.d. 6.12.2018).

De werkgever vervult enkel een administratieve rol: hij houdt de pensioenbijdrage in op het (netto) loon van de werknemer en stort die bijdrage door aan de door de werknemer gekozen pensioeninstelling. De werknemer zal zijn werkgever minstens twee maanden op voorhand moeten informeren over de op zijn loon in te houden premies, met alle bijhorende gegevens zoals een kopie van de pensioenovereenkomst. De inhoudingen worden automatisch stopgezet wanneer de arbeidsovereenkomst een einde neemt.

De werkgever kan wel een raamovereenkomst sluiten met een pensioeninstelling waarbij zijn werknemers een VAPW-contract kunnen aangaan voor het beheer van hun aanvullend pensioen, maar de werknemer is niet verplicht om de uitvoering van zijn VAPW-contract ook effectief aan die instelling toe te vertrouwen (art. 4 Wet d.d. 6.12.2018).

Maximale VAPW-pensioenbijdrage

De maximumbijdrage die de werknemer via looninhouding kan laten doorstorten aan zijn pensioeninstelling bedraagt 3 % van zijn referentiebezoldiging.

Indien er geen referentieloon voorhanden is, of indien het resultaat van de berekening van 3 pct. van het referentieloon lager is dan 1 670,00 EUR (voor aanslagjaar 2023), wordt dit laatste bedrag in aanmerking genomen (art. 3 § 2 a Wet d.d. 6.12.2018). Het percentage van 3 % kan bij KB worden aangepast.

Dat minimumbedrag wordt niet geprorateerd wanneer de werknemer geen volledig kalenderjaar in dienst is.

Onder ‘referentiebezoldiging’ wordt verstaan: de totale brutoverloning die onderworpen is aan de sociale zekerheidsbijdragen en door de werknemer werd verkregen tijdens het tweede jaar dat voorafgaat aan het jaar van opbouw.

Voor de bepaling van de maximale VAPW-bijdrage van 2022 moet dus worden gekeken naar de brutobezoldiging (onderworpen aan socialezekerheidsbijdragen) van het jaar 2020 (= referentiejaar voor VAPW-bijdragen van 2022).

De werknemer kan zich baseren op zijn individuele rekening die werd opgemaakt door zijn werkgevers om het in aanmerking te nemen referentieloon te kennen.

Voormelde formule geldt in de praktijk slechts voor zover de werknemer nog geen enkel ander aanvullend ondernemingspensioen (tweedepijlerpensioen) geniet. Is dat wel het geval, dan wordt voormelde bijdrage gecorrigeerd. De bijdrage wordt immers verminderd met de ‘rendementsgezuiverde WAP-reserve-aangroei tijdens het referentiejaar’ (art. 3 § 2 b Wet d.d. 6.12.2018).

Vak V Pensioenen 262

Onder ‘WAP-reserve’ wordt verstaan de pensioenreserve die de betrokkene heeft opgebouwd bij een vorige of zijn huidige werkgever in het kader van een tweedepijlerpensioen dat onder de WAP valt.

De rendementsgezuiverde WAP-reserve-aangroei tijdens het referentiejaar is het positieve verschil tussen:

– het totaal van deze WAP-reserve, berekend op 1 januari van het jaar dat voorafgaat aan het jaar van opbouw (N-1);

het totaal van deze WAP-reserve, berekend op 1 januari van het tweede jaar dat voorafgaat aan het jaar van opbouw (N-2), gekapitaliseerd tegen de interestvoet die overeenstemt met de gemiddelde interestvoet van de OLO’s op tien jaar over de laatste zes kalenderjaren, voorafgaand aan het jaar N-1.

De werknemer kan de informatie met betrekking tot de verandering van zijn reserves terugvinden op de website MyPension.be.

VOORBEELD

VAPW-contract aangegaan in 2022

RSZ-brutoloon van 2020: 50 000,00 EUR

WAP-reserve van lopende aanvullende ondernemingspensioenen:

op 1.1.2020: 25 000,00 EUR

– op 1.1.2021: 26 000,00 EUR

Gemiddelde 10 jaar-OLO-intrestvoet (2015-2020): 0,4918 %

Hoeveel bedraagt de maximale VAPW-bijdrage in 2022 en VAPW-storting in 2022?

De bijdrage bedraagt in principe 3 % van 50 000,00 EUR. Dat is 1 500,00 EUR. Die 1 500,00 EUR wordt opgetrokken tot de minimumbijdrage van 1 670,00 EUR.

Dat minimum wordt echter gecorrigeerd, met de rendementsgezuiverde WAP-reserve-aangroei nl. 26 000,00 – (25 000,00 x 1,004918) = 26 000,00 – 25 122,95 = 877,05 EUR.

De maximale VAPW-bijdrage van 2022 bedraagt aldus 792,95 EUR (nl. 1 670,00 – 877,05).

Laten inhouden door werkgever en laten doorstorten aan pensioeninstelling is aldus: 792,95 + 4,4 % op 792,95 = 827,84 EUR (= bedrag waarop 30 % federale belastingvermindering kan worden gevraagd).

Zo is meteen duidelijk dat de VAPW in de eerste plaats bedoeld is voor werknemers met een lage tot gemiddelde bezoldiging, die nog geen of een beperkt aanvullend ondernemingspensioen genieten. Want naarmate de bezoldiging stijgt en de kans groter wordt dat de werknemer al een aanvullend ondernemingspensioen van enige omvang geniet, smelt de potentiële VAPW-bijdrage als sneeuw voor de zon.

Tip. Op MyPension.be kun je aflezen hoeveel je maximumpremie bedraagt. De overheidsorganisatie Sigedis heeft namelijk een berekeningsmodule voor het VAPW aan mypension.be toegevoegd. Door te klikken op ‘zelf aanvullend pensioen opbouwen’, en nadien naar beneden te scrollen zie je het resultaat van de berekening van je maximale bijdrage VAPW. Ook kun je de berekeningen raadplegen die tot het bedrag hebben geleid.

Fiscaal geldt dezelfde berekening van de maximumbijdrage (art. 145/3 lid 4 WIB92).

Fiscaal: VAPW-bijdragen

De bijdrage is onderworpen aan de premietaks van 4,4 % (art. 175/1, § 2, 6° WDRT) (= kenmerk van de tweede pijler).

Vak V Pensioenen 263

De bijdrage geeft recht op de federale belastingvermindering voor het langetermijnsparen tegen 30 % (art. 145/1, 1° en 145/3 WIB92) (= kenmerk van de derde pijler).

De bijdragen en premies voor het nieuwe aanvullende pensioen zullen slechts in aanmerking komen voor die federale belastingvermindering van 30 % in de mate dat de jaarlijkse betalingen het maximumbedrag dat is bepaald overeenkomstig art. 3, § 2, tweede lid en § 3 van de WAP) wet van 06.12.2018 niet overschrijden (art. 145/3, vierde lid WIB 92) (zie hierboven maximumbijdrage). Bovendien zal ook de 80 % grens moeten worden gerespecteerd (art. 145/3, eerste en tweede lid WIB 92).

De belastingvermindering wordt doorgerekend in de bedrijfsvoorheffing (Bijlage III KB/WIB 92, nr. 2.2.c vierde streepje en 2.3.c vierde streepje).

1.8.2 Uitkering VAPW-kapitaal

Het VAPW-kapitaal wordt aangemerkt als een belastbaar pensioen (art. 34, § 1, 2° lid 1 c/1 WIB 92).

Het bedrag van de deelname in de winst in het VAPW-kapitaal is vrijgesteld van belasting op basis van art. 40 WIB 92.

De eindbelasting is van toepassing ongeacht of de belastingvermindering voor de bijdragen werd toegekend (art. 39, § 2, 2° d WIB 92).

1.8.3 Parafiscale bijdragen

Op het VAPW-kapitaal zal er een RIZIV-bijdrage van 3,55 % ingehouden worden, net zoals bij het VAPZ, het POZ, de groeps- en IPT-verzekeringen (= kenmerk tweede pijler).

Er zal ook een solidariteitsbijdrage van 0 tot 2 % worden ingehouden op de uitkering (= kenmerk tweede pijler).

1.8.4 Afzonderlijk belastbaar

Het kapitaalbedrag na aftrek van RIZIV-bijdrage en solidariteitsbijdrage en met uitsluiting van winstdeling is belastbaar tegen een afzonderlijk tarief van 10 % (= kenmerk derde pijler)

(+ aanvullende gemeentebelasting) op voorwaarde dat de uitkering ten vroegste plaatsvindt (art. 171

2° c WIB 92):

– bij het overlijden, of

– bij leven vanaf de leeftijd waarop de belastingplichtige voldoet aan de voorwaarden om zijn al dan niet vervroegd pensioen* op te nemen.

(*) De pensioenleeftijd wordt vastgelegd in het VAPW-contract. Die leeftijd mag niet lager zijn dan de wettelijke pensioenleeftijd bij het sluiten van het contract (art. 5 VAPW-wet van 6.12.2018). De VAPW-wet stelt bovendien dat het VAPW-pensioenkapitaal wordt uitgekeerd bij de pensionering van de aangeslotene (art. 11, § 1, lid 1 VAPW-wet van 6.12.2018). Als de pensionering echter later is dan de datum waarop de wettelijke pensioenleeftijd wordt bereikt of later is dan de datum waarop de voorwaarden zijn vervuld voor vervroegde pensionering, dan mag de uitkering gebeuren vóór de eigenlijke pensionering, vanaf één van deze twee data, op voorwaarde dat het VAPW-contract hierin uitdrukkelijk voorziet (art. 11, § 1, lid 2 VAPW-wet van 6.12.2018).

264
Vak V Pensioenen

Net zoals bij alle tweedepijlerpensioenen, kan ook het VAPW-pensioenkapitaal dus wettelijk pas uitgekeerd worden als de werknemer effectief met pensioen gaat of toch minstens aan de voorwaarden voldoet om zijn wettelijk pensioen te kunnen opnemen (art. 11 VAPW-wet van 06.12.2018).

Het stelsel pensioensparen is voordeliger dan het VAPW-stelsel. Bij het pensioensparen blijven de premietaks en de RIZIV- en solidariteitsbijdrage achterwege en bedraagt de eindtaxatie slechts 8 % en het deeltje pensioenkapitaal dat verder opgebouwd wordt na 60 jaar ontsnapt zelfs aan die 8 %.

1.8.4.1 Vastgoedfinanciering

Net zoals een VAPZ-overeenkomst, een POZ-overeenkomst en een groeps- of IPT-verzekering kan de VAPW, via de technieken van voorschot en verpanding aangewend worden voor de financiering van vastgoedverrichtingen op voorwaarde dat het voorschot of de lening wordt aangewend om het de belastingplichtige mogelijk te maken in de EER gelegen onroerende goederen die in België of in een andere lidstaat van de EER belastbare inkomsten opbrengen, te verwerven, te bouwen, te verbeteren, te herstellen of te verbouwen en op voorwaarde dat de voorschotten en leningen worden terugbetaald zodra de goederen uit het vermogen van de belastingplichtige verdwijnen (art. 11, § 2 VAPW-wet van 6.12.2018 en art. 145/3 lid 6 WIB 92).

Ook in het kader van de VAPW wordt het stelsel van de afzonderlijke taxatie tegen 10 % ingeruild voor het belastingstelsel van de fictieve rente a rato van de eerste schijf van 85 430,00 EUR (bedrag aanslagjaar 2023) wanneer de via de VAPW gefinancierde vastgoedoperatie betrekking heeft op de enige woning van de werknemer die uitsluitend bestemd is voor het persoonlijk gebruik van de belastingplichtige en zijn gezinsleden (art. 169, § 1, lid 2 WIB 92).

1.8.4.2 Stopzetting en overdracht

De werknemer kan op ieder moment zijn VAPW-contract stopzetten en een nieuw contract sluiten bij een andere pensioeninstelling van zijn keuze, waarnaar de bestaande VAPW-reserves fiscaal neutraal en zonder verlies van winstdeelname kunnen worden overgedragen (art. 12 Wet d.d. 6.12.2018 en art. 364 ter WIB 92.

1.9 Uitkeringen bij het pensioensparen

A Algemeen

Er bestaan drie mogelijkheden om aan pensioensparen te doen:

1 een spaarrekening openen bij een in de EER gevestigde bank, financiële instelling of beursvennootschap die zich gelast met het collectieve beheer van de beleggingen (collectieve spaarrekening);

2 een individuele rekening openen bij een in de EER gevestigde bank, financiële instelling of beursvennootschap (individuele spaarrekening). Zo’n rekening kan worden beheerd door de belastingplichtige zelf ofwel bij volmacht door degene die de spaargelden ontvangt;

3 een spaarverzekering aangaan bij een in de EER gevestigde verzekeringsonderneming (spaarverzekering).

B Belastbare inkomsten

Tot de belastbare inkomsten behoren (art. 34, 1, 3° WIB 1992):

1 de spaartegoeden op een collectieve of individuele spaarrekening;

2 de pensioenen, renten, kapitalen en afkoopwaarden van een spaarverzekering.

Vak V Pensioenen 265

Het zijn belastbare inkomsten voor het belastbare tijdperk waarin ze aan de verkrijgende belastingplichtige zijn betaald of toegekend. (Sommige overdrachten van gelden worden met toekenningen gelijkgesteld).

De verkrijger is:

– bij uitkering bij leven: de persoon die de spaarverzekering heeft aangegaan;

– bij uitkering bij overlijden: degene die als begunstigde in de verzekeringspolis aangewezen werd.

Als het spaarverzekeringscontract dient om een lening voor een onroerend goed weder samen te stellen of te waarborgen (art. 34, § 4 WIB 1992), dan is

het bedrag dat dient tot waarborg of wedersamenstelling van die lening belastbaar in hoofde van

• de personen die door het overlijden van de verzekerde de volle eigendom of het vruchtgebruik van het onroerend goed verwerven waarvoor de lening is gesloten en waarvan de verzekerde op het tijdstip van het overlijden volle eigenaar was;

• in hoofde van de erfgenamen van de verzekerde in alle andere gevallen;

– het eventuele saldo belastbaar in hoofde van de in het contract vermelde begunstigde.

Bovenstaande inkomsten zijn echter niet belastbaar in de personenbelasting wanneer:

– de belastingplichtige voor geen enkele storting de aftrek of de belastingvermindering heeft gevraagd (art. 39, § 2, 3° WIB 1992);

– indien en in de mate dat de uitkeringen onderworpen zijn aan de taks op het langetermijnsparen (art. 39, § 2, 4° WIB 1992).

Winstdeelnemingen (alleen bij spaarverzekeringen) zijn evenmin belastbaar

C Vaststellen van de belastbare basis

Spaarrekeningen (collectieve of individuele)

Het belastbare bedrag van de spaartegoeden van een spaarrekening is gelijk aan het bedrag dat wordt verkregen door het totale bedrag van de nettosommen die op de spaarrekening ingeschreven zijn te kapitaliseren:

– tegen een rentevoet van 6,25 % per jaar voor de betalingen die zijn verricht tot en met 1991;

tegen een rentevoet van 4,75 % per jaar voor de betalingen verricht vanaf 01-01-1992.

Daaruit volgt dat het belastbare bedrag van de spaartegoeden wordt bepaald volgens een wettelijke fictie, ongeacht het werkelijke rendement van de gespaarde sommen en de hoogte van het uiteindelijk uitgekeerde spaartegoed.

Spaarverzekeringen

Het belastbare bedrag stemt overeen met dat van de pensioenen, renten, kapitalen of afkoopwaarden dat effectief aan de verkrijger is betaald of toegekend (verzekerd bedrag), met uitzondering van de winstdeelnemingen. Deelnames in de winst zijn immers expliciet vrijgesteld als ze samen met het uit het contract voortvloeiend pensioen worden uitgekeerd (art. 40 WIB 1992).

D Taxatieregime

Zijn in de personenbelasting belastbaar: kapitalen, afkoopwaarden of spaartegoeden van niet beleende spaarverzekeringscontracten (of de niet beleende gedeelten) of van spaarrekeningen:

die zijn vereffend vóór de leeftijd van 60 jaar;

– die zijn vereffend vanaf de leeftijd van 60 jaar en die uitsluitend voordelen bij overlijden bedingen; met andere woorden de contracten (of gedeelten ervan) die niet onderworpen zijn aan de indirecte taks op het langetermijnsparen.

266
Vak V Pensioenen

Het pensioenkapitaal wordt afzonderlijk belast tegen een gunsttarief (tenzij globalisatie voordeliger is) op voorwaarde dat de uitbetaling gebeurt op een van volgende tijdstippen (art. 171, 2°, e WIB 1992):

– bij de pensionering op de normale pensioenleeftijd (= 65 jaar zowel voor mannen als voor vrouwen);

bij de pensionering in een van de vijf jaren die de normale pensioenleeftijd voorafgaan;

– bij de toetreding tot het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoelage;

– bij het overlijden van de verzekerde.

Dat gunsttarief bedraagt:

– 16,5 % voor zover het kapitaal of de afkoopwaarde gevormd is met stortingen voor 01-01-1993 (art. 515bis WIB 1992), code 1221-40/2221-10;

– 8 % voor zover het kapitaal of de afkoopwaarde gevormd is met stortingen vanaf 01-01-1993 (art. 171, 2°, e WIB 1992), code 1222-39/2222-09.

Tenzij de uitkering plaatsvindt na het overlijden van de pensioenspaarder of bij een gedwongen vereffening n.a.v. het overlijden van een echtgenoot is de toepassing van bovenstaande afzonderlijke tarieven bovendien ondergeschikt aan volgende voorwaarden:

– de minimumlooptijd van tien jaar van de spaarrekening of de spaarverzekering moet zijn verstreken;

– de belastingplichtige moet gedurende vijf belastbare tijdperken stortingen verricht hebben op een spaarrekening of voor een spaarverzekering;

elke storting moet gedurende ten minste vijf jaar belegd gebleven zijn.

Als het kapitaal op een ander ogenblik betaald wordt of als aan de hierboven gestelde voorwaarden niet is voldaan, wordt de afkoopwaarde belast tegen (art. 171, 1°, g WIB 1992):

– het progressieve tarief voor zover het kapitaal of de afkoopwaarde gevormd is met stortingen voor 01-01-1992 (art. 515bis, lid 5 WIB 1992), code 1219-42/2219-12;

33 % voor zover het kapitaal of de afkoopwaarde gevormd is met stortingen vanaf 01-01-1992 (art. 171, 1°, g WIB 1992), code 1220-41/2220-11.

Vak V Pensioenen 267

(1) Er wordt een eenmalige taks gevestigd van 6,5 % op de theoretische afkoopwaarde van de pensioenspaarverzekeringscontracten of op de spaartegoeden geplaatst op een collectieve of individuele pensioenspaarrekening, samengesteld door de premies, bijdrage n of stortingen betaald vóór 01.01.1993. Deze eenmalige taks wordt als volgt berekend:spaarverzekeringen: op het bedrag van de theoretis che afkoopwaarde, samengesteld door premies, bijdragen of stortingen betaald vóór 01.01.1993, vastgesteld op 01.01.2012;spaarrekeningen: op het spaartegoed geplaatst op dergelijke rekeningen vóór 01.01.1993, vastgesteld op 01.01.2012 (fictieve g rondslag g elijk aan de kapitalisatie tegen 6,25 % van de op de spaarrekening vóór 01.01.1993 ingeschreven netto sommen, vastgesteld op 01.01.2012).

De bank of verzekeringsmaatschappij betaalt deze eenmalige taks die in principe wordt ingehouden op de afkoopwaarden of op de spaartegoeden. De eenmalige taks is vanaf 01.11.2012 opeisbaar en uiterlijk op 01.12.2012 betaalbaar.

ingeschreven netto sommen, vastgesteld op 31.12.2014). De vervroegde inning en zijn betaalbaar uiterlijk op 30 september van elk der jaren 2015 tot 2019. Indien de taks op het lange termijnsparen betaalbaar is tijdens de jaren 2015 tot 2019, is de vervroegde inning betaalbaar to t het jaar voorafgaand aan het tijdstip van de betal ing van de taks.

(2) Gedurende de jaren 2015 tot 2019 werd elk jaar een vervroegde inning van 1 % uitgevoerd van de taks op het lange termijnsparen. De vervroegde inning wordt als volgt berekend: -spaarverzekeringen: op het bedrag van de theoretische afkoopwaarde, samengesteld door premies, bijdragen of stortingen, zoals vastgesteld op 31.12.2014; -spaarrekeningen: op het spaartegoed geplaatst op dergelijke rekeningen, zoals vastgesteld op 31.12.2014 (fictieve grondslag gelijk aan de kapitalisatie tegen 4,75 % of 6,25 % van de op de spaarrekening vanaf 01.01.1993, respectievelijk vóór 01.01.1993

(3) Opgelet sinds aj. 2018 werd het tarief van 33 % (of het progressief tarief) toegepast in het geval van uitkeringen naar aanleiding van de toetreding tot het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag, en niet meer het voordelige belastingtarief van 8 % (of 16,5 %) dat vóór aanslagjaar 2018 gold voor uitkeringen naar aanleiding van de toetreding tot het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag.

tegenover de betreffende code worden vermeld); -voor de individuele of collectieve pensioenspaarrekeningen niet worden toegevoegd aangezien die belastbare grondslag op forfaitaire wijze bepaald wordt (het betreft hier namelijk een fictieve grondslag, gelijk aan de kapitalisatie tegen 4,75

(4) Wanneer de eenmalige taks van 6,5 % is gevestigd, moet die taks: -voor de pensioenspaarverzekeringen worden toegevoegd aan het bedrag van de uitgekeerde kapitalen of afkoopwaarden om de belastbare grondslag te bepalen (de belastbare grondslag moet op de fiche 281.15

% of 6,25 % van de op de spaarrekening vanaf 01.01.1993, respectievelijk vóór 01.01.1993 ingeschreven netto sommen);worden beschouwd als een ingehouden bedrijfsvoorheffing (die taks moet op de fiche 281.15 worden vermeld in het vak 11 “Bedrijfsvoorheffing” in de rubriek a) “Eenmalige taks” en, s amen met de ingehouden bedrijfsvoorheffing, tegenover de code 225); -in mindering worden gebracht van de in te houden bedrijfsvoorheffing.

(5) Het bedrag van de 1 tot 5 vervroegde inningen van de taks op het lange termijnsparen toegepast in de jaren 2015 tot 2019 wordt: -voor de pensioenspaarverzekeringen toegevoegd aan het bedrag van de uitgekeerde kapitalen of afkoopwaarden om de belastbare grondslag te bepalen (de belastbare grondslag moet op de fiche 281.15 tegenover de betreffende code worden vermeld);

-voor de individuele of collectieve pensioenspaarrekeningen niet toegevoegd aangezien de belastbare grondslag op forfaitaire wijze bepaald wordt (het betreft hier namelijk een fictieve grondslag, gelijk aan de kapitalisatie tegen 4,75 % of 6,25 % van de op de spaarrekening vanaf 01.01.1993, respectievelijk vóór 01.01.1993 ingeschreven netto sommen);

-beschouwd als een ingehouden bedrijfsvoorheffing. Een eventueel overschot van de vervroegde inning van de taks op het lange t ermijnsparen kon oorspronkelijk niet worden terugbetaald aan de belastingplichtige. Het bedrag van die vervroegde inningen moest omwille daarvan op de fiche 281.15, in het vak 8 “Bedrijfsvoorheffing” in een aparte rubriek b) “Verrekenbaar maar niet teru gbetaalbaar –Vervroegde heffing van de ta ks op het lange termijnsparen” tegenover de code 425 worden vermeld (inkomstenjaren 2015 en 2016). De wetgever heeft evenwel beslist om later de niet-terugbetaalbaarheid retroactief te schrappen en de vervroegde inning gewoon als bedrijfsvoorheffing te behandelen. De terugbetaalbaarheid van de vervroegde inning treedt in werking vanaf het aanslagjaar 2016. -niet in mindering gebracht van de in te houden bedrijfsvoorheffing. De verrekening gebeurt enkel op het vlak van de belastingberekening.

Vak V Pensioenen 269

2 De taks op het langetermijnsparen

2.1 Algemeen

Sinds 1 januari 1993 werd een nieuwe belasting ingevoerd: de taks op het langetermijnsparen. Hoewel het hier gaat om een indirecte belasting, waarvan de wettelijke bepalingen opgenomen zijn in het Wetboek van de met het zegel gelijkgestelde taksen (W.Z.G.T.), heeft die taks zijn belang in de personenbelasting omdat art. 39, § 2, 4° WIB 1992 bepaalt dat bepaalde pensioenen vrijgesteld zijn van personenbelasting als én voor zover die taks geheven werd. De taks op het langetermijnsparen is een op voorhand geheven belasting (anticipatieve heffing) die door de financiële instelling of de verzekeringsmaatschappij wordt ingehouden op individuele levensverzekeringen, pensioenspaarrekeningen en op pensioenspaarverzekeringen.

2.2 Toepassingsgebied

De taks langetermijnsparen is van toepassing op (art. 184, § 1 W.Z.G.T.):

individuele levensverzekeringscontracten; – de pensioenspaarrekeningen; – de pensioenspaarverzekeringen.

Er wordt aangestipt dat de taks alleen verschuldigd is voor zover er minstens één premie of storting aanleiding heeft gegeven tot een vrijstelling, vermindering of aftrek inzake inkomstenbelastingen.

De taks op het langetermijnsparen is evenwel niet van toepassing op:

verzekeringscontracten die uitsluitend voordelen bedingen bij overlijden; – levensverzekeringscontracten in zoverre ze ertoe strekken de aflossing of de wedersamenstelling van een hypothecaire lening te waarborgen ( beleende verzekeringscontracten).

2.3 Het bevrijdende karakter van de taks

De taks op het langetermijnsparen is definitief en heeft tot gevolg dat de uitkeringen van de inkomstenbelastingen zijn vrijgesteld, zelfs als ze voortkomen van premies en stortingen verricht na de toepassing van de taks op het langetermijnsparen. Zo mag de pensioenspaarder na zijn/haar zestigste nog steeds bijdragen storten voor het pensioensparen, tot en met het jaar waarin hij/zij 64 wordt. Deze bijdragen komen nog steeds in aanmerking voor de belastingvermindering. Ze brengen ook nog inkomsten op, maar die zullen niet meer worden belast.

2.4 Belastbaar feit

De heffing wordt in principe ingehouden op het moment dat de verzekeringsnemer 60 wordt (ook al gebeurt de uitkering later).

De taks op het langetermijnsparen zal niet ingehouden worden bij het bereiken van de leeftijd van 60 jaar als de verzekeringsnemer het contract maar afgesloten heeft vanaf 55 jaar. In dat geval zal de taks op het langetermijnsparen pas worden ingehouden

op de tiende verjaardag van het contract, op voorwaarde dat er nog geen uitkering heeft plaatsgehad; of

op het moment van de uitkering als de uitkering gebeurt na de leeftijd van 60 jaar.

270
Vak V Pensioenen

Opmerkingen

Met contracten aangegaan vanaf de leeftijd van 55 jaar worden gelijkgesteld (Ci.RH. 331/542.048 (AOIF 13/2003) d.d. 13 mei 2003) de contracten of rekeningen die, zelfs bij het afsluiten of het openen ervan, voorzien in een verhoging van de premies of betalingen vanaf de leeftijd van 55 jaar. De administratie neemt evenwel aan dat de optrekking van de uitgevoerde premie of storting: – hetzij bij toepassing van een indexclausule; – hetzij in het kader van een indexatie van de fiscale barema’s; geen verhoging uitmaakt in de zin van deze bepaling.

De verhogingen van de sommen in het kader van pensioensparen (andere dan door indexatie) door een persoon die de leeftijd van 55 jaar of meer heeft bereikt, worden dus in principe als een ‘nieuw contract afgesloten vanaf 55 jaar’ aangemerkt.

Uitzondering: de verhoging van de verzekeringspremies of de stortingen verricht in het kader van het pensioensparen door pensioenspaarders van 55 jaar of ouder die in het verleden niet het maximum gestort hebben dat ze konden, mogen na hun 55ste maximaal 25 % (vanaf 01-01-2018 n.a.v. invoering duaal pensioensparen maximaal 28 %) meer storten dan voorheen opdat die verhoging niet beschouwd zou worden als een ‘nieuw contract vanaf 55 jaar’ (Circulaire 2018/C/72 d.d. 11 juni 2018).

VOORBEELD

Een belastingplichtige is 56 jaar en stortte in het verleden 500,00 EUR:

1 hij verhoogt niet ➔ taks op langetermijnsparen op 60 jaar;

2 hij verhoogt tot 625,00 EUR ➔ taks op langetermijnsparen op 60 jaar;

3 hij verhoogt tot 700,00 EUR ➔ taks op langetermijnsparen op 66 jaar (10 jaar na verhoging van contract of bij effectieve uitkering).

271
Vak V Pensioenen

Taks op het lange termijnsparenPensioensparen

2.5 Tarief

Contracten zonder enig belastingvoordeel

Winstdeelnamen -

Spaarverzekeringscontract in zoverre het ertoe strekt de aflossing of de wedersamenstelling van een hypothecaire lening te waarborgen

T

VRIJGESTELD

NEEN

NEEN

NEEN

-

Individuele of collectieve pensioenspaarrekeningen

Spaarverzekeringscontract, in zoverre het er niet toe strekt de aflossing of de wedersamenstelling van een hypothecaire lening te waarborgen

-

Belastbaar in de inkomstenbelasting (zie schema ‘P ensioensparen –I nkomstenbelasting’)

Vak V Pensioenen 272

JA

V ervroegde inning van 1 pct. gedure nde 5 jaar, van 2015 tot 2019 (7 )

Kapitaal uitgekeerd vóór 60 jaar ?

Kapitaal uitgekeerd vóór 10 e verjaardag contract of rekening

JA

Indirecte taks op de 10 e verjaardag v an het contract of rekening

Tarief: 8 % (10 ) en (13 )

Indirecte taks bij de daadwerkelijke uitkering

NEEN

Uitkering naar aanleiding van (3):het overlijdende pensionering op de normale datum of in één van de 5 jaren die aan die datum voorafgaan

JA

(10

Belastbaar in de inkomstenbelasting (zie schema ‘P ensioensparen – nkomstenbelasting’)

Tarief: 8 % (10)en (12 )

Stortingen vóór 01.01.1993 ?

JA NEEN JA JA NEEN NEEN

Eenmalige taks van 6,5 pct. (6 )

Kapitaal uitgekeerd vóór 60 jaar

Kapitaal uitgekeerd op de datum dat de leeftijd van 60 jaar bereikt wordt

Indirecte taks op 60jarige leeftijd JA

Tarief: 8 % (10 ) en (11 )

NEEN

Tarief: 33 % (9 ) en (10 )

Uitkering naar aanleiding van (8 ):het overlijdende pensionering op de normale datum of in één van de 5 jaren die aan die datum voorafgaan

Belastbaar in de inkomstenbelasting

NEEN
Tarief: 33 %
) en (12 )
Indirecte taks bij de daadwerkelijke uitkering op 60jarige leeftijd NEEN
Contract gesloten of rekening geopend vóór 55 jaar ?
Stortingen vóór 01.01.2015 ?
Stortingen vóór 01.01.2015 ? JA
V ervroegde inning van 1 pct. gedure nde 5 jaar, van 2015 tot 2019 (7 )
JA
-
JA
Tarief: 8 % (9 ) en (10 )

(6) Er wordt een eenmalige taks gevestigd van 6,5 % op de theoretische afkoopwaarde van de pensioenspaarverzekeringscontracten of op de spaartegoeden geplaatst op een collectieve of individuele pensioenspaarrekening, samengesteld door de premies, bijdrage n of stortingen betaald vóór 01.01.1993. Deze eenmalige taks wordt als volgt berekend:spaar verzekeringen: op het bedrag van de theoretische afkoopwaarde, samengesteld door premies, bijdragen of stortingen betaald vóó r 01.01.1993, vastgesteld op 01.01.2012;spaarrekeningen: op het spaartegoed geplaatst op dergelijke rekeningen vóór 01.01.1993, va stgesteld op 01.01.2012 (fictieve grondslag gelijk aan de kapitalisatie tegen 6,25 % van de op de spaarrekening vóór 01.01.19 93 ingeschreven netto sommen, vastgesteld op 01.01.2012). De bank of verzekeringsmaatschappij betaalt deze eenmalige taks die wordt ingehouden op de afkoopwaarden of op de spaartegoeden. De eenmalige taks is vanaf 01.11.2012 opeisbaar en uiterlijk op 01.12. 2012 betaalbaar.

(7) Gedurende de jaren 2015 tot 2019 wordt elk jaar een vervroegde inning van 1 % uitgevoerd van de taks op het lange termijnsparen. De vervroegde inning wordt als volgt berekend:spaarverzekeringen: op het bedrag van de theoretische afkoopwaarde, samengesteld door premies, bijdragen of stortingen, zoals vastgesteld op 31.12.2014;spaarrekeningen: op het spaartegoed gep laatst op dergelijke rekeningen, zoals vastgesteld op 31.12.2014 (fictieve grondslag gelijk aan de kapitalisatie tegen 4,75 % of 6,25 % van de op de spaarrekening vanaf 01.01.1993, respectievelijk vóór 01.01.1993 ingeschreven netto sommen, vastgesteld op 3 1.12.2014). De bank of verzekeringsmaatschappij betaalt deze vervroegde inningen die worden ingehouden op de afkoopwaarden of op de spaar tegoeden. Deze vervroegde inningen zijn betaalbaar uiterlijk op 30 september van elk der jaren 2015 tot 2019. Indien de taks op het lange termijnsparen betaalbaar is tijdens de jaren 2015 tot 2019, is de vervroegde inning betaalbaar tot het j aar voorafgaand aan het tijdstip van de betaling van de taks.

(8) Opgelet : sinds aj. 2018 wordt het tarief van 33 % toegepast in het geval van uitkeringen naar aanleiding van de toetreding tot het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag, en niet meer het voordelige belastingtarief van 8 % dat vóór aanslagjaar 2018 gold voor uitkeringen naar aanleiding van de toetreding tot het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag.

(9) De opeisbare taks wordt als volgt berekend:

-spaarverzekering: de opeisbare taks wordt berekend op het kapitaal of de afkoopwaarde bij de daadwerkelijke uitkering op de d atum waarop de verzekeringnemer de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt. Wanneer het niet gaat om een kapitaal of een afkoopwaarde, maar om een rente of pensioen, wordt de taks berekend op het vestigingskapitaal van die rente of dat pensioen, vastgesteld op die datum. -spaarrekening: de opeisbare taks wordt berekend op het spaartegoed geplaatst op dergelijke rekeningen, vastgesteld op de dag waarop de rekeninghouder de leeftijd van 60 jaar bereikt heeft (fictieve grondslag gelijk aan de kapitalisatie tegen

4,75 % of 6,25 % van de op de spaarrekening vanaf 01.01.1993, respectievelijk vóór 01.01.1993 ingeschreven netto sommen).

(10) Het bedrag van de vervroegde inning wordt afgetrokken van de verschuldigde taks op het lange termijnsparen.

(11) De opeisbare taks wordt als volgt berekend:

-spaarverzekering: de opeisbare taks wordt berekend op het bedrag van de theoretische afkoopwaarde vastgesteld op de dag waarop de verzekeringnemer de leeftijd van 60 jaar bereikt heeft. Onder theoretische afkoopwaarde wordt verstaan de reserve bij de verzekeringsonderneming gevormd door de kapitalisatie van de betaalde premies, rekening houdend met de verbruikte sommen.

-spaarrekening: de opeisbare taks wordt berekend op het spaartegoed geplaatst op dergelijke rekeningen, vastgesteld op de dag waarop de rekeninghouder de leeftijd van 60 jaar bereikt heeft (fictieve grondslag gelijk aan de kapitalisatie tegen 4,75 % of 6,25 % van

de op de spaarrekening vanaf 01.01.1993, respectievelijk vóór 01.01.1993 ingeschreven netto sommen).

(12) De opeisbare taks wordt als volgt berekend:

-spaarverzekering: de opeisbare taks wordt berekend op het kapitaal of de afkoopwaarde bij de daadwerkelijke uitkering vóór de tiende verjaardag van de datum van het afsluiten van het contract. Wanneer het niet gaat om een kapitaal of een afkoopwaarde, maar om een rente of pensioen, wordt de taks berekend op het vestigingskapitaal van die rente of dat pensioen, vastgesteld op die datum.

-spaarrekening: de opeisbare taks wordt berekend op het spaartegoed geplaatst op dergelijke rekeningen, vastgesteld op de dag waarop het spaartegoed daadwerkelijk wordt betaald of toegekend vóór de tiende verjaardag van de datum van het openen van de rekening (fictieve grondslag gelijk aan de kapitalisatie tegen 4,75 % of 6,25 % van de op de spaarrekening vanaf 01.01.1993, respectievelijk vóór 01.01.1993 ingeschreven netto sommen).

(13) De opeisbare taks wordt als volgt berekend:

-spaarverzekering: de opeisbare taks wordt berekend op het bedrag van de theoretische afkoopwaarde vastgesteld op de dag van d e tiende verjaardag van de datum van het afsluiten van het contract. Onder theoretische afkoopwaarde wordt verstaan de reserve

bij de verzekeringsonderneming gevormd door de kapitalisatie van de betaalde premies, rekening houdend met de verbruikte sommen.

4,75 % of 6,25 % van de op de spaarrekening vanaf 01.01.1993, respectievelijk vóór 01.01.1993 ingeschreven netto sommen)

-spaarrekening: de opeisbare taks wordt berekend op het spaartegoed geplaatst op dergelijke rekeningen, vastgesteld op de dag van de tiende verjaardag van de datum van het openen van de rekening (fictieve grondslag gelijk aan de kapitalisatie tegen

Vak V Pensioenen 273

A Taks op langetermijnsparen voor pensioensparen verlaagd van 10 % naar 8 %

Om het pensioensparen verder aan te moedigen, werd de taks op het langetermijnsparen (de anticipatieve heffing) verlaagd van 10 % naar 8 % vanaf 1 januari 2015 (nieuw art. 185 § 2/1 W. diverse rechten en taksen). De verlaagde taks op het langetermijnsparen wordt berekend op de theoretische afkoopwaarde van het verzekerd kapitaal op een pensioenspaarverzekering en op het spaartegoed op een collectieve of individuele pensioenspaarrekening.

De verlaging van het tarief geldt wel uitsluitend voor de spaartegoeden en de kapitalen die de belastingplichtige heeft opgebouwd in het kader van pensioensparen. De verlaging geldt dus niet voor de gewone individuele levensverzekeringscontracten. Voor die contracten blijft het tarief van 10 % behouden.

B Compensatie: 5 jaar vervroegde inning van 1 % taks

Ter compensatie van de verlaging van de taks van 10 % naar 8 % zal gedurende vijf jaar, van 2015 tot 2019, jaarlijks vervroegd 1 % taks ingehouden worden (art. 185 § 4 W. diverse rechten en taksen) op de pensioenspaarreserves die tot 31 december 2014 zijn opgebouwd. De vervroegde inning, is betaalbaar uiterlijk op 30 september van elk der jaren 2015 tot 2019 (nieuw ingevoegd tweede lid in art. 1873, § 1 W. diverse rechten en taksen). Op 60-jarige leeftijd wordt de heffing van 8 % dan verminderd met het bedrag van die vervroegde inningen (nieuw ar. 186 § 3, derde lid W. diverse rechten en taksen).

Die maatregel is, net zoals de tariefverlaging, beperkt tot pensioensparen. Voor pensioenspaarverzekeringen worden de vervroegde inningen berekend op het bedrag van de theoretische afkoopwaarde, die is samengesteld door premies die betaald zijn tot 31 december 2015. Voor pensioenspaarrekeningen worden de vervroegde inningen berekend op het spaartegoed dat op de rekeningen staat op 31 december 2014 (art. 186 § 3 lid 1 W. diverse rechten en taksen).

Wanneer het pensioenspaarkapitaal belastbaar is in de personenbelasting (o.a. bij opvraging van het pensioenkapitaal vóór 60 jaar), zijn de 1 % vervroegde inningen op de taks op het langetermijnsparen verrekenbaar en terugbetaalbaar (art. 276, 2° WIB 1992). Daartoe moeten de 1 % vervroegde inningen weergegeven worden in de code 1225/2225 (over te nemen van de code 225 van de fiche 281.15).

3 Oefeningen

Bepaal in de volgende oefeningen of de taks op het langetermijnsparen of de personenbelasting verschuldigd is. Als de personenbelasting verschuldigd is, tegen welk tarief wordt het pensioenkapitaal belast?

1 Een individueel levensverzekeringscontract dat zowel in voordelen bij leven als bij overlijden voorziet, wordt vereffend bij het normale verstrijken van het contract (wanneer de verzekerde de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt). Het contract waarborgt geen hypothecaire lening. Vertrek van dezelfde situatie, maar het pensioenkapitaal wordt afgekocht op 55-jarige leeftijd.

2 Een groepsverzekeringskapitaal wordt uitgekeerd na het overlijden van de belastingplichtige op 36-jarige leeftijd. Het contract werd afgesloten op 05-05-2002.

3 Een wettelijk aanvullend pensioenkapitaal wordt uitgekeerd aan de zelfstandige bij het normaal verstrijken van het contract (= als hij 60 wordt). Tot die leeftijd is hij actief blijven werken.

4 Een gemengd levensverzekeringscontract afgesloten door een vrouw toen zij 30 jaar was en door haar afgekocht op 60-jarige leeftijd op 15 maart 2022.

Vak V Pensioenen 274

5 Een pensioenspaarcontract afgesloten op 20-jarige leeftijd en afgekocht bij de toetreding tot het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoelage op 59-jarige leeftijd. Zou de oplossing veranderen als het contract afgesloten zou zijn op 50-jarige leeftijd?

6 Een gratis pensioen toegekend door een vennootschap aan haar zaakvoerder bij zijn pensionering op 62-jarige leeftijd. Het contract werd afgesloten vóór 01-01-2004.

7 Op 27 juni 2021 werd een op 15 april 1975 geboren belastingplichtige slachtoffer van een zwaar verkeersongeval n.a.v. een privéverplaatsing. Op 20 november van hetzelfde jaar verkreeg hij een kapitaal van 25 000,00 EUR als schadeloosstelling voor een gedeeltelijk maar blijvend verlies aan beroepsinkomsten. Een aanvulling van 20 000,00 EUR werd op 6 december 2022 nog gestort ingevolge een eis vanwege zijn advocaat, ingediend bij de verzekeringsmaatschappij van de derde-verantwoordelijke van het ongeval. Hoeveel is wanneer belastbaar?

8 Een werknemer kreeg op 24 augustus 2022, op de leeftijd van 61 jaar, een aanvullend pensioenkapitaal gefinancierd met bijdragen van de onderneming uitgekeerd. Het pensioenkapitaal werd naar aanleiding van zijn pensionering op 61 jaar uitgekeerd.

9 Een bestuurder kreeg op 10 oktober 2022, op 60-jarige leeftijd, een aanvullend pensioenkapitaal gefinancierd met bijdragen van de vennootschap uitgekeerd. De betrokken persoon ontvangt dat aanvullend pensioenkapitaal tegelijkertijd met het opnemen van zijn wettelijk pensioen.

10 Fré sloot in 2009 een pensioenverzekeringscontract (pensioensparen) af bij een bank. Op 20 juni 2022, op 35-jarige leeftijd, vroeg hij het opgebouwde pensioenspaarkapitaal op omdat hij het nodig had om zijn bouwplannen te bekostigen.

275
Vak V Pensioenen
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.