

The Grand Tour
bestemming italië

The Grand Tour bestemming italië
ARIANE VAN SUCHTELEN
JANNEKE BUDDING
JON CULVERHOUSE
MATTHEW HIRST
LAURA NUVOLONI
MARIA DE PEVERELLI
VICTORIA POULTON
LUCY PURVIS
MAURITSHUIS DEN HAAG ◆ WAANDERS UITGEVERS ZWOLLE
Powered by
Toppartners
Tentoonstellingspartners
Vrienden van het Mauritshuis
Stichting de Johan Maurits Compagnie
M.A.O.C. Gravin van Bylandt Stichting
Gilles Hondius Foundation
De tentoonstelling is mede mogelijk gemaakt door de rijksoverheid: de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed heeft namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een indemniteitsgarantie toegekend.
INHOUD
Voorwoord
MARTINE GOSSELINK
Inleiding
ARIANE VAN SUCHTELEN
De Grand Tour naar Italië — reizen en cultuur in de achttiende eeuw
JANNEKE BUDDING
Holkham Hall en de Grand Tour
MARIA DE PEVERELLI
De samenstelling van de bibliotheek van een geleerde virtuoso
LAURA NUVOLONI
In het voetspoor van Thomas Coke op zijn Grand Tour
LUCY PURVIS
Burghley House — De Earls van Exeter gaan op reis
JON CULVERHOUSE
John Russell, vierde hertog van Bedford, Francis Russell, markies van Tavistock, en de Grand Tour — Woburn Abbey en zijn collectie
MATTHEW HIRST
Het verzamelen van Italiaanse vedute: de Canaletto-reeks in Woburn Abbey
VICTORIA POULTON
VOORWOORD
Jongeren spreken van een gap year, het jaar tussen de middelbare school en een vervolgopleiding. Als je al werkt en je piept er een tijdje tussenuit, ga je met sabbatical. Is zo’n tussenjaar een typisch fenomeen van onze tijd? Nee, niets nieuws onder de zon. De Engelse adel, en dan met name jongemannen, wist niet beter. Alleen noemden zij het: The Grand Tour. Al in de zeventiende eeuw staken deze jonkheren het Kanaal over om Europa te gaan ontdekken. Over wat zij tijdens de reis zoal meemaakten weten we genoeg, dankzij bewaarde dagboeken en brieven. Maar hoe zo’n Grand Tour er nou echt aan toeging, hoeveel bedienden, paarden en koetsen er meegingen en hoe men sliep, at en de volgende bestemming werd geregeld, dat is minder bekend. Wel begrijpen we waarom deze lange en kostbare reizen werden ondernomen, onder het mom van ‘de klassieke oudheid beter leren begrijpen’ en ‘het opdoen van kennis van andere culturen en talen’.
De reizen hadden hiernaast nog een doel: het kwijtraken van de wilde haren. De dagboeken bijgehouden op de Grand Tours verhalen dan ook net zo goed over de vele liefdesaffaires als over Romeinse antiquiteiten. De Schotse advocaat en schrijver James Boswell, die op Grand Tour ging in 1764, wist de literatuur uit de Oudheid prima te combineren met de liefde, en schreef bij aankomst in Rome:’ Ik herinnerde me de losbandige daden van Horatius en die andere amoureuze Romeinse dichters, en ik dacht dat men zich best een beetje verwennerij mocht permitteren in een stad waar prostituees een vergunning hebben van de kardinaal-vicaris’. Dat inderdaad lang niet iedereen de Grand Tour even serieus nam, bevestigt ook de Franse jurist Charles de Brosses, die, zelf woonachtig in Rome, waarneemt dat ‘sommigen de stad zullen verlaten terwijl ze alleen maar andere Engelse lieden hebben ontmoet en zonder te weten waar het Colosseum ligt’. Dichter Samuel Rogers, in de jaren 20 van de negentiende eeuw in Italië, zag vergelijkbaar gedrag. Hij kon het niet aanzien: ‘Voor hen die Rome echt waarderen is niets deprimerender dan Engelsen tegen te komen die met z’n tweeën door de Vaticaanse galerijen speuren, de een op zoek naar het nummer van een standbeeld in de reisgids, de ander die het niet kan vinden; vervolgens Amerikanen het Forum te horen beschrijven als de stoffigste hoop oude ruïnes die ze ooit hebben gezien… of, over het Colosseum, dat ‘het een prachtig gebouw zal zijn zodra het klaar is.’ Paarlen voor de zwijnen, zal Rogers hebben gedacht, deze intellectueel die zich beklaagt over de onwetendheid van de mede-toerist.
Voor ons is niets leuker dan te lezen over de waardering, of het gebrek eraan, over steden en monumenten die ook wij tegenwoordig nog steeds massaal bezoeken. Lady Mary Wortley Montagu schreef in 1758 aan haar dochter: ‘Van alle steden in Italië ben ik het minst tevreden over Venetië... Oude en over het algemeen slecht gebouwde huizen, vervallen schilderijen en stinkende grachten, opgesierd met de pompeuze benaming ‘kanalen’; een prachtige brug, verpest door twee rijen huizen erop, en een groot plein met de slechtste architectuur die ik ooit heb gezien’ Met veel misnoegen wordt Rome, maar ook zijn inwoners, in de Engelse dagboeken beschreven. Lady Morgan, 1820: ‘Je rijdt over kilometers dorre heide ... en wanneer je eindelijk bij de poort van de Eeuwige Stad aankomt, is de eerste indruk, denk ik, een gevoel van teleurstelling... de gewoonten van de mensen worden enigszins ingeperkt door de aanwezigheid van de Engelsen. Toch is er nog genoeg over om me te laten geloven dat de Romeinen de slechtste mensen van het christendom zijn - als ik de Portugezen niet had leren kennen’. Niet alleen Rome en Venetië moeten het ontgelden, ook andere Europese steden vallen dikwijls tegen. Parijs wordt in de reisjournalen dikwijls misprezen als een vieze stinkstad.
Tegenover al deze kritiek kennen we talloze citaten die het tegenovergestelde beweren en de steden en hun kostbaarheden in al hun grootsheid bezingen. Nadat de Franse schrijver Stendhal in 1817 Florence bezocht en in extase raakte na het zien van de graven van Machiavelli, Michelangelo en Galileo Galilei in de beeldschone basiliek de Santa Croce, wilden vele reizigers hetzelfde ervaren. Steeds meer mensen ondernamen een Grand Tour. In de tijd zien we ook het aantal vrouwelijke reizigers toenemen, al dan niet vergezeld door hun echtgenoot. Tot op de dag van vandaag raakten toeristen geëmotioneerd, bedwelmd en bevangen door de oudheid en de immense schoonheid van steden als Florence en Venetië. En net als de toerist van nu, wilden ook de Engelse reizigers graag iets meenemen naar huis om dat gevoel vast te houden. Het souvenir (letterlijk: herinnering) werd uitgevonden.
En daarmee raken we, na het opdoen van kennis en het volwassen worden, aan het derde doel van de Grand Tours: het aanschaffen van schilderijen en beeldhouwwerken en het jagen op antiquiteiten. De retourkoetsen van de Grand Tourists werden volgeladen met souvenirs waarmee de Engelse landhuizen ingericht zouden gaan worden.
In geen land in Europa zijn zoveel landhuizen met schitterende kunstcollecties te vinden als in Groot-Brittannië. Het land kent een lange traditie van rijke adellijke families die fraaie landhuizen lieten bouwen, omringd door parken en tuinen. En, als gezegd, werden deze huizen gevuld met kunst die in de loop van generaties bij elkaar is verzameld, voor een aanzienlijk deel op reizen naar het Europese continent. Doordat er op Brits grondgebied in geen eeuwen oorlog is gevoerd, zijn deze magnifieke huizen vaak intact bewaard gebleven. Het gros van de Engelse landhuizen is inmiddels eigendom van organisaties als de National Trust, maar tien van de mooiste huizen zijn nog altijd privébezit en worden tot op de dag van vandaag bewoond door nazaten van de oorspronkelijke eigenaren. Deze tien werken samen onder de naam Treasure Houses of England en verwelkomen gedurende een groot deel van het jaar bezoekers. De tentoonstelling The Grand Tour - bestemming Italië toont bruiklenen van drie van deze vermaarde Treasure Houses: Holkham Hall in Norfolk, Burghley House in Lincolnshire en Woburn Abbey in Bedfordshire.
Het Mauritshuis is vereerd weer samen te mogen werken met deze bijzondere Engelse organisaties. Eerder deden we dat voor de tentoonstellingen Hollanders in huis – Vermeer en tijdgenoten uit de Britse Royal Collection (2016-2017) en National Trust – Hollandse meesters uit Engelse landhuizen (2018-2019). Dit keer bieden we geen Hollandse meesters, maar meesters van buitenlandse schilderscholen, die je in Nederlandse musea niet aantreft: zoals Pompeo Batoni, Canaletto, Joshua Reynolds, Angelica Kauffman, Carlo Dolci, Paolo Veronese. Verder inmiddels vrij onbekende, maar in eigen tijd erg succesvolle meesters als Luigi Garzi, Pietro Fabris en Nathaniel Dance.
Veel dank zijn wij verschuldigd aan onze bruikleengevers Lord en Lady Leicester van Holkham Hall, Miranda en Orlando Rock van Burghley House en de hertog en hertogin van Bedford van Woburn Abbey die bereid waren hun kostbare kunstwerken tijdelijk aan ons uit te lenen. Zonder hun bijzondere generositeit zou deze tentoonstelling niet mogelijk zijn geweest.
De tentoonstelling is geïnitieerd door conservator Ariane van Suchtelen, waarbij zij nauw samenwerkte met Maria de Peverelli, hoofd collecties van Holkham Hall. Samen selecteerden zij de bruiklenen voor de tentoonstelling. De
projectgroep, onder leiding van Lieve Boiten, heeft veel werk verzet om van The Grand Tour – bestemming Italië een succes te maken. Dank je wel Lieve - je eerste tentoonstelling als projectleider - wat deed je het goed. De vormgeving van de tentoonstelling was in handen van Caspar Conijn. Gert Jan Slagter verzorgde de vormgeving van het boek, dat werd uitgegeven door Waanders Uitgevers. Dorine Duyster deed de tekstredactie en nam de vertaling van de Engelse teksten op zich. Diane Webb vertaalde de Nederlandse teksten in het Engels. Oud-conservator-in-opleiding in het Mauritshuis Daphne Martens assisteerde samen met de huidige conservator-in-opleiding Robin de Vries bij de redactie van de catalogus, die in handen was van Ariane van Suchtelen.
Zonder de genereuze steun van de NN Group, onze Stichting Vrienden van het Mauritshuis, de VriendenLoterij, Stichting de Johan Maurits Compagnie, de M.A.O.C. Gravin van Bylandt Stichting en de Gilles Hondius Foundation hadden we de tentoonstelling niet kunnen maken. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed heeft namens de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een indemniteitsgarantie toegekend.
Veel dank zijn wij verschuldigd aan: Maria de Peverelli, Lucy Purvis, Katie Bolton en Laura Nuvoloni van Holkham Hall, Jon Culverhouse van Burghley House en Matthew Hirst en Victoria Poulton van Woburn Abbey. Verder willen wij graag de volgende personen bedanken: Tom Aalmoes, Janneke Budding, Arco Gnocchi, Nynke de Jong, Andrea Huntjens, Janneke Knüpfer en Vava Stojadinovic, Maria Smit, Marita Smit, Maud van Suylen, Joost van der Spek, Guy Sainthill en Roderik van der Weijden.
Martine Gosselink, Algemeen directeur Mauritshuis

THE GRAND TOUR — BESTEMMING ITALIË
INLEIDING
Ariane van Suchtelen
Jongeren nemen tegenwoordig na hun eindexamen nogal eens een tussenjaar om wat van de wereld te zien, avonturen te beleven en nieuwe mensen te ontmoeten. Hun ouders laten hen gaan – ze moeten toch volwassen worden. Of je nu jong bent of wat ouder, de wens om erop uit te trekken naar het buitenland is van alle tijden, maar vroeger was dit zeker niet voor iedereen weggelegd. In de hoogtijdagen van de Grand Tour was reizen een kostbare, tijdrovende en niet zelden riskante aangelegenheid (zie pp. 17-21).
In de achttiende eeuw was de Grand Tour een bekend fenomeen geworden, maar ook eerder al werden jongens met privéleraren en andere begeleiders op reis gestuurd ter voltooiing van hun opvoeding. De term Grand Tour is gemunt door de Engelse reisboekenschrijver en katholieke priester Richard Lassels (1603-1668), die zelf vijf keer als tutor naar Italië is geweest. In 1670 publiceerde Lassels postuum de reisgids The Voyage of Italy or a Compleat Journey through Italy. Daarin merkte hij op dat niemand ‘Livius en Caesar’ (ofwel de antieke oudheid) zo goed zou kunnen begrijpen als diegene ‘die de Grand Tour van Frankrijk en de Giro van Italië heeft gemaakt’.
Rite de passage
Vanaf de zeventiende tot halverwege de negentiende eeuw – toen de aanleg van de spoorwegen het reizen in Europa definitief veranderde – was de Grand Tour een rite de passage voor jongens en jonge mannen uit de hoge kringen, vooral in GrootBrittannië. Tijdens hun grote reis trokken de Grand Tourists naar het Europese continent, met Italië als voornaamste reisdoel. Daar bezochten ze de beroemde monumenten uit de Romeinse oudheid en leerden ze de kunst en cultuur van de renaissance kennen. De reizigers gingen niet alleen naar Rome en Florence, maar bijvoorbeeld ook naar Venetië, dat toen net zo’n toeristische hot spot was als vandaag de dag. Een natuurfenomeen als de vulkaan Vesuvius bij Napels was eveneens een bijzondere trekpleister. De Grand Tour werd beschouwd als een essentieel onderdeel van de culturele en sociale vorming van de elite: een periode op weg naar volwassenheid, bedoeld om contacten te leggen en een goede smaak te ontwikkelen, zodat men werd klaargestoomd voor een rol in de maatschappij. Maar de term Grand Tour kan ook breder worden gedefinieerd. Niet alleen jonge ongetrouwde mannen gingen op reis. Ook wat oudere heren trokken door Europa, en in de loop van de achttiende eeuw waren er steeds meer vrouwen die op pad gingen, meestal in het gezelschap van hun echtgenoot. Soms waren het hele families die naar het buitenland trokken, met kinderen, personeelsleden en stoeten paarden in hun kielzog. John Cecil, de vijfde earl van Exeter (1648-1700), en zijn vrouw Anne Cavendish (1649-1703) waren wat dit betreft pioniers. Al in de zeventiende eeuw maakten zij de ene na de andere reis door Europa, waar ze op grote schaal inkopen deden voor het interieur van hun landhuis Burghley House. Wie waren zij en wie waren die andere mensen die zo ver van huis trokken in een tijd dat reizen helemaal niet zo vanzelfsprekend was? Wat gingen ze allemaal bekijken en wat namen ze aan kunst en souvenirs mee naar huis?
In de tentoonstelling richten we de blik op enkele bijzondere reizigers die aan de wieg hebben gestaan van de schitterende collecties in Holkham Hall, Burghley House en Woburn Abbey.
Notitieboekjes en andere documenten
In de archieven van deze drie Treasure Houses of England, die nog altijd door nazaten van de oorspronkelijke eigenaren worden bewoond, is een schat aan informatie te vinden over verschillende aspecten van het buitenlandse avontuur van de Grand Tourists. Het gaat om divers materiaal: van notitieboekjes, rekeningenboeken, brieven en inventarislijsten tot handgeschreven opschriften achterop schilderijen en bijvoorbeeld een los briefje in een hardstenen doosje (cat. nr. 24; afb. 1). Op dit briefje noteerde Brownlow Cecil, de negende earl van Exeter (1725-1793), dat de drie steentjes die in het doosje worden bewaard, door Engelse zeelieden waren meegenomen van de Pilaar van Pompeius in Alexandrië, nadat zij bovenop dit monument van keizer Diocletianus (c.244-311 n.Chr.) een kom punch hadden gedronken. Het kostbare doosje is gemaakt van lavasteen van het eiland Ischia (bij Napels), zo valt op hetzelfde briefje te lezen.
In het archief van Woburn Abbey is een beduimeld notitieboekje gevonden dat moet hebben toebehoord aan John Russell, de vierde hertog van Bedford (1710-1771), de man die een ongekend grote serie Venetiaanse stadsgezichten van Canaletto (16971768) bestelde (cat. nrs. 30-31). Het notitieboekje bevat fragmentarische aantekeningen van Russells Grand Tour in 1728-1732. Wellicht is dit het boekje dat Russell in zijn hand houdt op het kleine op ivoor geschilderde portret dat hij in Rome had laten maken (cat. nr. 26; afb. 2).
Steward Culpepper Tanner vergezelde John Cecil, de vijfde earl van Exeter, op diverse reizen naar het continent. Hij was verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken tijdens de reis en noteerde alle betalingen die hij voor het gezelschap deed, waaronder ook kleine bedragen voor gekoelde drankjes, gekocht bij stalletjes langs de kant van de weg bij toeristische attracties. Soms kan een notitie van Tanner worden gelinkt aan een bijzonder souvenir: het flesje reukwater ‘in de vorm van een dennenappel’ was zo mooi dat het tot de dag van vandaag bewaard is gebleven in Burghley House (cat. nr. 25; afb. 3). Vanuit Livorno liet Tanner kisten met schilderijen verschepen naar Engeland.
Het uitvoerigst is het rekeningenboek van valet de chambre Edward Jarrett, die tussen 1712 en 1718 een van de begeleiders was van de jonge Thomas Coke, de eerste earl van Leicester (1697-1759), op zijn Grand Tour. Dankzij Jarretts nauwkeurige boekhouding kunnen we als het ware meereizen met Thomas en zijn gezelschap. Zo weten we dat ze bijna dagelijks chocola dronken, want ook Jarrett noteerde de kleinste uitgaven. Belangrijker is dat Jarretts rekeningenboek inzage biedt in hoe doelbewust Thomas Coke bezig was een collectie kunst, antiquiteiten en kostbare boeken bij elkaar te brengen met het oog op het grandioze Holkham Hall, dat hij na zijn terugkeer in Engeland zou laten bouwen (pp. 24-31, 54-57).
Onderweg poseren – portretten als herinneringen aan de reis Het was in de achttiende eeuw heel gebruikelijk geworden dat de Grand Tourist zich tijdens de reis liet portretteren, als herinnering aan het verblijf in Italië. In Rome kon men terecht bij de befaamde portrettist Pompeo Batoni (1708-1787), wiens klandizie vrijwel uitsluitend uit Engelsen bestond. Batoni’s portret van Thomas William Coke (1754-1842) uit 1774 is een imposant voorbeeld van zo’n ‘Grand Tour-portret’ (cat. nr. 3; afb. 4). De 19-jarige Thomas William is ten voeten uit weergegeven, chic gekleed in een met hermelijnenbont afgezette rode mantel, en met een aristocratische jachthond aan zijn voeten. Rechts achter de jongeman staat een Romeins beeld van Ariadne uit de collectie van het Vaticaan dat Batoni op diverse portretten heeft afgebeeld. Met een dergelijk monumentaal portret kon de geportretteerde thuis indruk maken. Een andere portrettist die erg populair was bij de Engelsen, was Rosalba Carriera (1675-1757)

Afb. 1
Anoniem (Italië), Snuifdoos met stenen, vóór 1767. Hardsteen (zwartwit gepolijst lava), goud, breedte 7,5 cm. Burghley House (cat. nr. 24)

Afb. 3
Anonieme Indo-Portugese kunstenaar, Reukflesje gesneden in de vorm van een dennenappel, 17de eeuw. Organisch materiaal, gevat in gouddraad, hoogte 7,8 cm, Burghley House (cat. nr. 25)

Afb. 2
Detail van Orsola Urbani (toegeschreven aan), Portret van een man, waarschijnlijk Lord John Russell, later vierde hertog van Bedford (1710-1771), c.1730. Waterverf op ivoor, 15,4 x 12 cm, Woburn Abbey (cat. nr. 26)

Afb. 4
Pompeo Batoni, Portret van Thomas William Coke (1754-1842), 1774. Doek, 248,8 x 170,3 cm. Holkham Hall (cat. nr. 3)

Afb. 5
Rosalba Carriera, Portret van viscount Edward Coke (1719-1753), c.1739. Pastel op papier, 508 x 432 mm. Holkham Hall (cat. nr. 2)

7
Joshua Reynolds, Portret van Francis Russell, markies van Tavistock (1739-1767), 1765-1766. Doek, 123 x 98 cm. Woburn Abbey (cat. nr. 27)

Nathaniel Dance, Portret van Angelica Kauffman (1741-1807), 1764. Doek, 83 x 69 cm. Burghley House (cat. nr. 11)

Jean Petitot de Jonge naar Peter Lely, Portret van Anne Cavendish (1649-1703), c.1677. miniatuur, hoogte 380 mm.
Burghley House
Afb. 8
Afb. 6
Afb.
in Venetië. Zij schilderde miniatuurportretten op ivoren dragers, maar verwierf vooral faam met haar innovatieve pastelportretten op papier – de pasteltechniek zou haar handelsmerk worden. Dankzij de kleine formaten kon de reiziger een portret van Carriera op ivoor of papier gemakkelijk in zijn bagage mee naar huis nemen. Thomas Coke had zich in 1714 door haar laten portretteren op ivoor (cat. nr. 1). Zo’n 25 jaar later poseerde zijn zoon Edward Coke (1719-1753) ook bij de kunstenares toen hij op zijn beurt in Venetië was. Edward koos voor de inmiddels zeer modieuze pasteltechniek (cat. nr. 2; afb. 5). Het innemende portret van de vroegtijdig overleden Edward is een hoogtepunt van Carriera’s verfijnde portretkunst en maakt direct duidelijk waarom haar kleurrijke pastels zo geliefd waren.
In Italië waren diverse buitenlandse kunstenaars werkzaam die portretten van reizigers schilderden. Ongetwijfeld de beroemdste van hen was de Zwitsers-Oostenrijkse Angelica Kauffman (1741-1807). Zij genoot in haar tijd de faam van een superster, met scharen bewonderaars die minstens evenveel belangstelling hadden voor het liefdesleven van hun idool als voor haar kunst. In 1764 schilderde Kauffman in Napels het portret van Brownlow Cecil, die als 38-jarige weduwnaar voor het eerst naar Italië was gereisd (cat. nr. 10). Op de achtergrond van het portret gaf Kauffman de baai van Napels weer met de rokende Vesuvius, de vulkaan die in de achttiende eeuw voor voortdurend spektakel zorgde (vergelijk cat. nr. 12). Ook Brownlow was naar verluidt zeer van deze kunstenares onder de indruk; hij zou uitgroeien tot een van de belangrijkste verzamelaars van Kauffmans werk. Kort nadat hij zich door haar had laten portretteren, kocht hij een portret waar zijzelf op te zien is, geschilderd door de Engelsman Nathaniel Dance (1735-1811) in Rome (cat. nr. 11; afb. 6).
Het Portret van Francis Russell, markies van Tavistock (1739-1767) door de Engelse portrettist Joshua Reynolds (1723-1792), oogt als een typisch Grand Tour-portret, maar in werkelijkheid is het enkele jaren na de terugkeer van de geportretteerde in Engeland geschilderd (cat. nr. 27; afb. 7). Als verwijzing naar zijn reis liet Francis op de tafel naast hem een bronzen beeldje naar Michelangelo (1475-1564) afbeelden dat hij in Italië had gekocht (cat. nr. 28). Bronzen replica’s van beelden uit de oudheid en renaissance waren erg in trek als kostbare souvenirs. Zo kon hij met dit portret laten zien dat hij tijdens zijn Grand Tour een goede smaak had ontwikkeld.
Enkele hoofdrolspelers en hun aankopen tijdens de Grand Tour
In de tentoonstelling worden de verhalen verteld aan de hand van de belangrijkste Grand Tourists van Holkham Hall, Burghley House en Woburn Abbey: John Cecil, vijfde earl van Exeter, en zijn vrouw Anne Cavendish, die groots inkochten voor het door hen verbouwde landgoed Burghley House; Thomas Coke, die na zijn Grand Tour Holkham Hall liet bouwen; John Russell, vierde hertog van Bedford, aan wie Woburn Abbey de serie stadsgezichten van Canaletto te danken heeft; en Brownlow Cecil, negende earl van Exeter, die in het voetspoor van zijn overgrootouders twee keer naar Italië reisde en met zijn kunstaankopen de collectie van zijn familiehuis Burghley verder verrijkte.
John Cecil (1648-1700) beschikte dankzij zijn huwelijk met Anne Cavendish (1649-1703), dochter van de schatrijke earl van Devonshire, over een groot vermogen (afb. 8). In 1679-1681 reisde het echtpaar voor het eerst samen naar het continent, waarna Cecil tot 1700 nog drie meerjarige reizen maakte, de ene keer wel, de andere keer niet in het gezelschap van zijn vrouw.
Op grote schaal werd in Frankrijk en Italië ingekocht voor Burghley House, dat dankzij Annes kapitaal werd omgetoverd van een wat ouderwets huis uit de tijd van de zestiende-eeuwse Tudors tot een magnifiek en rijkgedecoreerd paleis (zie pp, 60-67).


Afb. 10
Claude Gellée, genaamd Lorrain, Gezicht op een zeehaven en amfitheater, 1652(?). Doek, 73,6 x 91,1 cm. Holkham Hall (cat. nr. 4)
Afb. 9
Caspar van Wittel, Gezicht op het Sint-Pietersplein, Rome, 1716. Doek, 54,6 x 114,3 cm. Holkham Hall (cat. nr. 5)

11
Detail van Luigi Garzi, Cincinnatus aan de ploeg, 1716. Doek, 182,8 x 21,9 cm. Holkham Hall (cat. nr. 6)

12
Giovanni Antonio Canal, genaamd Canaletto, Canal Grande in Venetië naar het westen gezien, c.1732-1736. Doek, 47 x 79 cm. Woburn Abbey (cat. nr. 30)
Afb.
Afb.
Er werd een fortuin uitgegeven tijdens die buitenlandse reizen: meubels, tapijten, textiel en niet minder dan 300 schilderijen van eigentijdse Italiaanse meesters om het huis mee in te richten – een belangrijk deel van die schilderijen zijn nog altijd in Burghley House te vinden. Nooit eerder was er op zo grote schaal kunst ingekocht voor een Engels landhuis.
Thomas Coke, earl van Leicester (1697-1759) staat model voor de klassieke Grand Tourist: een jongen die ter voltooiing van zijn opleiding op reis werd gestuurd. Hij was nog maar 15 jaar oud toen hij in 1712 op pad ging in het gezelschap van diverse begeleiders, onder wie zijn tutor, dr. Thomas Hobart, professor van Christ College in Cambridge, en de eerder genoemde Edward Jarrett. Thomas bleef maar liefst zes jaar van huis, veel langer dan de gemiddelde Grand Tourist
Onder de mensen die hij tijdens zijn reis leerde kennen, was de architect William Kent (1685-1748), die een cruciale rol zou spelen bij de bouw van Holkham Hall. Jong als hij was, had Thomas een missie: hij verzamelde kunst ter decoratie van het toekomstige familiehuis. Hij kocht schilderijen, tekeningen, beelden, boeken en verluchte manuscripten voor zijn bibliotheek, en nog veel meer. Bij Caspar van Wittel (1653-1736) uit Amersfoort, die in Italië werkzaam was, schafte hij stadsgezichten aan als herinneringen aan de plekken waar hij was geweest. Het hoogtepunt is het glashelder geschilderde gezicht op de Sint-Pieter in Rome (cat. nr. 5; afb. 9). Van Wittel had het stadsgezicht, een genre dat in de Nederlandse zeventiende-eeuwse schilderkunst tot ontwikkeling was gekomen, in Italië geïntroduceerd. Thomas was de grootste Engelse verzamelaar van zijn werk. Daarnaast verzamelde hij het werk van de in Engeland immens populaire Franse landschapschilder Claude Lorrain (1600-1682), geliefd om zijn arcadische verbeeldingen van het Italiaanse landschap. Op Zeehaven met amfitheater is een kunstenaar weergegeven die een Romeins tempeltje aan het schetsen is (cat. nr. 4; afb. 10). Thomas had een brede belangstelling, zo ook voor eigentijdse Italiaanse historieschilderkunst. In Cincinnatus aan de ploeg dat hij bij Luigi Garzi (1638-1721) bestelde – toentertijd een van de meest gevraagde schilders in Rome – liet hij zichzelf afbeelden, knielend aan de voeten van de Romeinse veldheer (cat. nr. 6; afb. 11).
John Russell (1710-1771), die in 1732 de vierde hertog van Bedford zou worden, maakte in de jaren daarvoor een Grand Tour. In het voorjaar van 1731 was hij in Venetië, een stad waarvan de betoverende schoonheid tot de verbeelding sprak van menig buitenlands bezoeker. Deze bezoekers namen graag een aandenken aan de schitterende stad mee naar huis in de vorm van geschilderde stadsgezichten – een soort ansichtkaarten avant la lettre. Canaletto wist deze markt als geen ander te bedienen met zijn uiterst levendige vedute. Via de Britse consul Joseph Smith (c.1674-1770), wiens palazzo aan het Canal Grande fungeerde als een soort showroom voor Canaletto, plaatste John zijn eerste bestellingen. Dit zou uiteindelijk resulteren in de weergaloze reeks van 24 Venetiaanse stadsgezichten van de schilder (cat. nr. 30-31; afb. 12). Aanvankelijk werden de Canaletto’s ondergebracht in Bedford House in Londen, maar sinds omstreeks 1800 siert het ensemble de eetkamer van Woburn Abbey.
Brownlow Cecil, negende earl van Exeter (1725-1793), was de achterkleinzoon van de vijfde earl John Cecil. Hij liep al tegen de 40 toen hij voor het eerst op reis ging, en had een wat bredere belangstelling dan zijn voorgangers in de zeventiende eeuw. Tijdens zijn twee reizen naar Italië kocht hij niet alleen werk van levende schilders, maar ging hij ook op zoek naar schilderijen van meesters uit het verleden. In Rome wist hij de hand te leggen op een schilderij dat werd toegeschreven aan Leonardo da Vinci (1452-

Afb. 13
Joos van Cleve, Madonna met de kersen. Paneel, 76 x 55,5 cm.
Burghley House
Afb. 14
Anoniem, Ineengedoken leeuw, waarschijnlijk 18de eeuw. Roze marmer, 16,5 x 23 cm. Burghley House (cat. nr. 22)

1519). Deze toeschrijving bleek echter te optimistisch, want inmiddels is het betreffende schilderij, Madonna met de kersen, herkend als een werk van de zestiende-eeuwse Vlaamse schilder Joos van Cleve (c.1485-1540; afb. 13). Tijdens zijn tweede reis naar Italië kocht Brownlow Cecil enkele kostbare schilderijen van Paolo Veronese (1628-1588), afkomstig uit een kerk op het eiland Murano bij Venetië. Typische Grand Tour-souvenirs zijn de micro-mozaïeken van Cesare Aguatti (actief laat 18de eeuw; cat. nr. 17), die hij in Rome bestelde bij Thomas Jenkins (1722-1798), een Britse kunst- en antiekhandelaar die de reputatie had niet helemaal betrouwbaar te zijn. Een andere aankoop bij Jenkins is een marmeren beeldje van een ineengedoken leeuwtje (cat. nr. 22; afb. 14). Op een inventarislijst van Burghley House staat dat het beeldje in 1725 in de oude zeehaven Ostia bij Rome zou zijn opgegraven. Vermoedelijk had Jenkins de koper op de mouw gespeld dat het een beeldje uit de Romeinse oudheid was. Dat het charmante leeuwtje niet uit de oudheid stamt, maakt het overigens niet minder geslaagd als kunstwerk.
Over het verzamelen van kunst zijn fascinerende verhalen te vertellen, waarin kleurrijke mensen de hoofdrol spelen. Dankzij de drie deelnemende Treasure Houses –Holkham Hall, Burghley House en Woburn Abbey – kan een schat aan verhalen worden aangeboord over het verzamelen tijdens de Grand Tour met bestemming Italië.
DE GRAND TOUR NAAR ITALIË
REIZEN EN CULTUUR IN DE ACHTTIENDE EEUW
Janneke Budding
Buitenlandse reizen ‘voor je plezier’ zijn vandaag de dag de gewoonste zaak van de wereld.1 In de achttiende eeuw was dat wel anders. Een reis naar het buitenland was toen voorbehouden aan de elite en kostte niet alleen veel moeite en geld, maar ook nog eens veel tijd. Een Grand Tour naar Frankrijk en Italië, een vast onderdeel van de educatie van Britse jongemannen uit de hoogste kringen, besloeg minimaal een half jaar, maar kon ook gemakkelijk meer dan twee jaar duren. Men reisde niet alleen, maar met een of meer bedienden. Tel daarbij de kosten voor de reis en het verblijf en het is duidelijk dat een Grand Tour alleen was weggelegd voor de Britse adel en de hoogste standen. Om te voorkomen dat zoonlief zich in het buitenland uitsluitend overgaf aan frivole zaken, huurden de ouders meestal een tutor in als begeleider. Zo iemand, vaak spottend ‘bear leader’ (berentemmer) genoemd, werd geacht zijn pupil tijdens de reis op het rechte pad van kunst, wetenschap en cultuur te houden (afb. 1 en 2).
De Grand Tour was overigens niet strikt voorbehouden aan heren. Met name in de tweede helft van de achttiende eeuw reisden ook Britse dames uit de hogere standen naar Frankrijk en Italië. Vaak was dat als metgezellin van hun echtgenoten, zoals bij Mrs Hester Lynch Piozzi (1741-1821) en Lady Anna Miller (1741-1781), die elk hun reiservaringen publiceerden.2
De klassieke Grand Tour vergde een grondige voorbereiding. Om te beginnen was er de vraag welke route te nemen na de oversteek naar Frankrijk, en welk vervoermiddel. Het eigen rijtuig was een mogelijkheid, maar een alternatief was om aan de andere kant van het Kanaal een koets met paarden aan te schaffen en die voor de terugreis over zee weer te verkopen. Het reizen per diligence – een openbare door paarden voortgetrokken koets voor reizigers – was de voordeligste variant, maar had daarom ook het minste aanzien.
De mondaine stad Parijs was het eerste juweel van de Grand Tour. Omdat de meeste Britten langere tijd in Parijs verbleven, was het praktisch om een Franse valet de place in te huren, ook als zij eigen personeel bij zich hadden. Zo’n bediende kende de stad en haar gebruiken, en wist bij welke kleermakers en andere vaklieden zijn werkgever terecht kon voor een nieuwe garderobe en bijpassende accessoires. De Schotse schrijver Tobias Smollett (1721-1771) schreef hierover: ‘Wanneer een Engelsman naar Parijs komt, kan hij niet in het openbaar verschijnen tot hij een totale metamorfose heeft ondergaan. Bij aankomst vindt hij het nodig om de kleermaker te ontbieden, de pruikenmaker, hoedenmaker, schoenmaker en elke verdere dienstverlener die zich bezighoudt met de bekleding van het menselijk lichaam. Hij moet zelfs zijn gespen aanpassen, en de vorm van zijn jabot [borststuk van geplooid kant]’.3 Extreem flamboyant uitgedoste Grand Tourists werden wel spottend ‘macaroni’ genoemd (afb. 3).
Vanuit Parijs ging de reis naar Lyon, waar de Grand Tourist moest kiezen welke route naar Italië te nemen. Ze konden per diligence naar Marseille reizen en vandaar per boot naar Genua, wat vanwege zeerovers niet zonder gevaar was. Of ze konden de Alpen oversteken, wat een tocht per draagstoel over de 2100 meter hoge bergpas van Mont Cenis betekende. De draagstoel die daarvoor gebruikelijk was, was voorzien van twee draagstokken die uitstaken aan de voor- en achterkant (afb. 4). De stoelen waren redelijk comfortabel voor de Grand Tourists: hun voeten rustten op een touw en hun

Afb. 1
Pier Leone Ghezzi, Dr. James Hay als ‘bear leader’, c.1725. Pen in bruin, 163 x 243 mm. British Museum, Londen

Afb. 3
Philip Dawe, De Macaroni, 1773. Mezzotint, 351 x 250 mm. British Museum, Londen

Afb. 2
Katherine Read, Britse heren voor het Colosseum in Rome, c.1750. Doek, 94,5 x 134,5 cm. Yale Center for British Art, Paul Mellon Collection, New Haven

Afb. 4
George Keate, ‘A Manner of Passing Mount Cenis’, uit een album met 232 tekeningen van een reis door Frankrijk, Zwitserland en Italië, 1754-1756. Pen in zwart, grijs gewassen, 178 x 236 mm. British Museum, Londen
ellebogen op houten armleuningen. Om het gewicht te verdelen waren de stokken uitgerust met riemen, die over de schouders van de dragers gingen. Menige Grand Tourist prees de snelheid en tredvastheid waarmee de dragers zich op hun spijkerschoenen voortbewogen over de steile bergpaden. Wanneer de draagstoel niet meer nodig was, werd hij uit elkaar genomen en, net als de bagage, door muilezels vervoerd.
Aangekomen in Piemonte besefte de reiziger – bijna extatisch – werkelijk in Italië te zijn aangekomen: de bakermat van de renaissance. Die extase gold echter niet altijd voor de accommodatie onderweg. Hoewel de herbergen en hotels in de grote Italiaanse steden doorgaans goed waren, genoten die buiten de grote centra een bijzonder slechte reputatie. Dr. Samuel Sharp (1709-1778), een beroemde Britse chirurg die in 1765 en 1766 door Italië reisde, beklaagde zich daar fel over: ‘In Turijn, Milaan, Venetië, Rome en wellicht twee of drie andere steden treft u goede accommodatie, maar de erbarmelijke toestanden in de andere herbergen zijn met geen pen te beschrijven. Geen ander bed dan van stro, met een matras van stro en daarop een vuil laken, besprenkeld met water en dus klam’.4
Er waren diverse redenen voor Grand Tourists om Venetië te bezoeken (zie cat. nrs. 30 en 31). De meesten van hen kwamen vanwege de unieke ligging, de kunst en de architectuur. Een andere reden had te maken met de eeuwenoude reputatie van Venetië als stad der zonden. Naast de ‘ridotti’ (speelhuizen waar het dragen van een masker verplicht was) waren er ook veel prostituees, die volgens de historicus en auteur Thomas Nugent (c.1700-1772) voor sommige Grand Tourists de enige reden waren om naar Italië te reizen.5 Volgens Thomas Coryat (1577-1617), die aan het begin van de zeventiende eeuw door Italië reisde, telde de stad in die periode maar liefst 20.000 ‘courtisanes’ op een bevolking van 200.000 zielen.6
Venetië mocht dan veel te bieden hebben, maar dat gold niet voor de Venetiaanse keuken. Lady Miller klaagde over de ‘beroerde koks’ en gruwde van de plaatselijke gewoonte om dierenbloed te gebruiken in soepen en ragouts.7
Vanuit Venetië reisden de meesten via Bologna door naar Florence. Omdat de weg van Florence naar Rome door bergachtig gebied voerde, werden de rijtuigen op dat traject getrokken door zes paarden; twee meer dan onder normale omstandigheden. Aangekomen in de Eeuwige Stad was de Sint-Pieter een van de must sees (zie cat. nr. 5). Lady Miller was zeer onder de indruk van deze kerk, die volgens haar in werkelijkheid ‘veel magnifieker’ was dan op de beroemde etsen van Giovanni Battista Piranesi (1720-1778), die ze in Engeland had bestudeerd (afb. 5). Desondanks noteerde ze ook heel wat punten van kritiek. Zo vond ze de zuilen van de colonnade ‘te zwaar en te druk geornamenteerd’, en ook de voorgevel van de Sint-Pieter zelf ‘te druk’.8
Jonge milordi inglesi voor wie de traditionele bezienswaardigheden van de Grand Tour bijzaak waren, troffen elkaar in de koffiehuizen aan de Piazza di Spagna, het ‘Engelse getto’. Grand Tourists die uitgekeken waren in Rome, reisden ook graag naar het 30 kilometer verderop en hoger gelegen Tivoli, om daar in de betrekkelijke koelte de zomerpaleizen van de Italiaanse adel en de tempels uit de oudheid te inspecteren.
Bij Britse Grand Tourists was het gebruikelijk om zich in Italië te laten portretteren, of anders op z’n minst kopieën van beroemde schilderijen te laten maken. Tijdens hun reis kochten zij zowel originele schilderijen en beeldhouwwerken als kopieën, en daarnaast ook cameeën, fossielen, oudheidkundige voorwerpen, munten en kaarten. De beroemde Britse acteur David Garrick (1717-1779) schreef in 1763 vanuit Rome aan een vriend: ‘U moet weten dat ik van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat op jacht ben naar oudheden en mijn arme echtgenote sleept haar lamme been achter mij aan’.9
Een aantal Grand Tourists reisde van Rome door naar Napels. Onderdak en maaltijden tijdens die etappe waren berucht. Lady Miller walgde van de ‘rotte eieren en
ragout van lever en hersenen gestoofd in wat wel lampenolie lijkt’.10 Dr. Sharp schreef: ‘De hele weg [van Rome] naar Napels kropen we nergens tussen de lakens, omdat we beducht waren voor het ongedierte en de goorheid van die bedden’.11
Na het bezoek aan Pompeï, de beklimming van de Vesuvius (zie cat. nr. 12) en de genoegens van Napels was het tijd voor de terugreis. Thuis aangekomen kreeg het in Italië geschilderde portret, dat vaak een gezicht op Rome of Florence op de achtergrond heeft, een ereplaats.
Grand Tourists en hun bedienden voor onderweg
Grand Tourists die de ambitie hadden om als kunstkenner terug te keren naar GrootBrittannië werd aangeraden om de bezienswaardigheden van Rome te bezoeken onder begeleiding van een ingehuurde antiquarian: een expert op het gebied van kunst en archeologie. Een serieus programma met een werkelijke expert besloeg zeker elke dag drie uur, en dat gedurende een periode van minimaal zes weken.
Het vinden van een betrouwbare antiquarian was niet eenvoudig. Er waren heel wat lieden die hun diensten aanboden terwijl ze niet gehinderd werden door werkelijke kennis van kunst. Tobias Smollett, altijd op de penning, huurde geen antiquarian in maar een bediende die de weg wist in Rome. Ook de Engelse schrijver en politicus William Beckford (1760-1844), die in 1782 naar Italië reisde met een gevolg van ruim twintig bedienden, waaronder een kleermaker, een kok, een barbier, een kunstenaar voor het maken van schetsen en zijn lijfarts, peinsde er niet over om onder leiding van zo’n zogenaamde expert Rome te verkennen.
‘Ik wil absoluut geen antiquarian die neuzelend van fragment naar fragment gaat (…). Alleen al de gedachte zoveel te moeten bekijken, is volstrekt gekmakend, doet mij besluiten om absoluut niets op wetenschappelijke wijze te bekijken; maar rond te dwalen en te zwerven, precies zoals mijn geest dat verkiest.’ 12
Het leven van Grand Tourists op reis was niet altijd even gemakkelijk. Om het ongemak van het reizen te verzachten, waren er echter altijd bedienden, hetzij meegenomen van thuis hetzij plaatselijk ingehuurd. Dergelijk tijdelijk personeel werd geregeld door de meereizende tutor. De ideale bediende beantwoordde zo veel mogelijk aan de volgende omschrijving:
‘Een bediende die wordt aangesteld om een heer te begeleiden op zijn reizen dient bekend te zijn met de Franse taal. Daarnaast dient hij een fraaie hand van schrijven te hebben en enige kennis van de heelkunde.’ 13
De ideale bediende was daarnaast betrouwbaar, goed opgeleid en had een groot gevoel van verantwoordelijkheid. Niet elke meereizende bediende beschikte echter over deze eigenschappen. De dichter Lord Byron (1788-1824), die tussen 1816 en 1819 door Italië reisde, samen met een Engelse bediende, klaagde:
‘Het eeuwige zeuren om [Engels] rundvlees en bier, de domme, vooringenomen minachting voor alles dat niet Engels is, een gigantisch onvermogen om ook maar een paar woorden in een vreemde taal te leren, maakte hem [de bediende], net als alle andere Engelse bedienden, tot een last.’ 14
De animo onder Brits personeel om als bediende mee te reizen naar het buitenland lijkt opmerkelijk groot te zijn geweest. In de Londense krant The Morning Post versche-