Kunsthandel Katz – Een dynastie van joodse kunsthandelaren 1876 - 1995

Page 1

PETER HELLEMA JOOP MARSMAN

KATZ KUNSTHANDEL
DYNASTIE
KUNSTHANDELAREN 1876-1995
EEN
VAN JOODSE

PETER HELLEMA JOOP MARSMAN

Waanders Uitgevers, Zwolle

KATZ KUNSTHANDEL
EEN DYNASTIE VAN JOODSE KUNSTHANDELAREN 1876-1995
INHOUD Voorwoord 6 Inleiding 8 Sleutelfiguren 10 1 Ontstaan 13 Van koosjere slager naar handelaar in antiek 15 Oprichting Kunsthandel D. Katz 17 Overname door Benjamin en Nathan 18 Hofleverancier 20 Pionieren in Dieren 22 Klanten 24 2 Groei 29 Uitbreiding 31 Promotieactiviteiten 34 Verkoop van een Hals en een Rembrandt 39 3 Bloei 45 Internationalisering 47 Hollandse meesters terug naar Nederland 51 ‘Alle auto’s gingen naar Katz’ 58 Oorlogsdreiging 61 4 Overleven 75 Handel met de Duitsers 77 Schilderijen voor het Führermuseum 82 Arisering 87 5 Vlucht 91 Vertrek Nathan 93 Benjamin alleen verder 99 Vertrek Benjamin en familie 103 Fonds Katz 111 Nathan in Bazel 113 Weinig handel in Dieren 118 6 Herstart 123 ‘Liefst zonder zorgen het verdere leven door’ 125 Werkvergunning voor Nathan 129 Beschuldiging van collaboratie 138 Roofkunst retour 139 7 Verantwoording 147 Arrestatie 149 Succes en wanhoop in Bazel 152 Onderzoek door justitie 157 Het oordeel van justitie 161 8 De derde generatie 169 David volgt Nathan op 171 De kunsthandel in Dieren 184 Harry Katz 193 Daan en Nico volgen Benjamin op 195 Einde van de dynastie 202 De Rembrandts van Katz 209 Epiloog 229 De Restitutiecommissie in Nederland 231 Restitutie in Zwitserland 232 Restitutie in Nederland 233 Claims namens familie Katz 235 Noten 246 Geïnterviewde personen 254 Geraadpleegde literatuur 255 Geraadpleegde archieven 258 Personenregister 259 Register musea 262 Over de auteurs 263 Colofon 264

VOORWOORD

In ons werkzame leven als organisatieadviseur ontwikkelden wij een grote belangstelling voor bedrijven en hun ontstaansgeschiedenis. Tijdens onze zoektocht naar een organisatie met een interessante geschiedenis ontdekten we dat er een gerenommeerde kunsthandel had bestaan in het dorp Dieren bij Arnhem. Daar wilden wij meer over weten. Als geboren en import-Gelderlander dragen wij deze regio een warm hart toe. Voeg daar nog onze affiniteit met kunst aan toe en een nieuw onderzoeksproject was geboren.

In het onderzoek naar Kunsthandel Katz kwamen een aantal voor ons belangrijke persoonlijke en professionele zaken samen. Naast het genoegen samen een researchproject uit te voeren beantwoordde het aan onze gezamenlijke affiniteit voor kunst, musea en bedrijfshistorie. Onze kennis en ervaring met ontwikkelingen in groeiende en stagnerende organisaties hielp bij de studie naar het ontstaan, de uit- en afbouw van de firma Katz. Zo vormde dit onderzoek een mooie persoonlijke en professionele uitdaging! We hebben het project met veel plezier gedaan. Met hier en daar een korte onderbreking heeft het gehele traject ons een jaar of vier intensief beziggehouden.

Gelukkig beperkte het onderzoek zich niet alleen tot een papieren studie. Betrokken familieleden Katz bleken niet alleen steeds meer bereid met ons in gesprek te gaan, maar verstrekten ons eveneens een grote hoeveelheid boeiend materiaal. Een spreekuur in de ontvangstruimte van de synagoge in Dieren leverde interessante informatie op van dorpsgenoten en familieleden van oudpersoneelsleden van de firma. Daarnaast maakten we dankbaar gebruik van vrienden en bekenden die ons ondersteunden op voor ons onbekende gebieden. Micha Bloemendal gaf ons niet alleen inzicht in het joodse koosjere wereldje, hij bezocht tevens met ons en Emanuel Katz joodse begraafplaatsen in Dieren en Doetinchem, waarbij hij Hebreeuwse teksten op grafstenen vertaalde en zelfs corrigeerde. Niek Nelissen voorzag op de hem bekende wijze onze teksten van waardevol kritisch commentaar, Robert Wybenga nam opnieuw regelmatig de helpdeskfunctie voor zijn rekening. Vanuit de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed dacht Perry Schrier met ons mee, terwijl Annelies Kool de tekst over het restitutiebeleid van commentaar voorzag. Ook danken we Rudi Ekkart en Eelke Muller voor hun informatie en adviezen over ons onbekende en ontbrekende invalshoeken. Bij het Mauritshuis verschaften Edwin Buijsen en Marie Mundigler ons boeiende informatie over de relatie tussen Katz en dit museum; ook wisselden we hierover van gedachten met Sophie Olie. Al vrij snel kwamen we de relatie tussen Katz en Schaeffer in New York op het spoor. In Teresa Morales vonden we een belangrijke steun en toeverlaat die relevant materiaal uit het Getty Archief opspoorde en naar ons doorstuurde. In Zürich verschaften

Joachim Sieber en Thomas Rosemann ons toegang tot de archieven van Bührle en Ruzicka en bespraken we met hen de betekenis van Raubkunst voor het Kunsthaus Zürich. Patricia Eckert van het Stadtsarchiv Basel had voor ons ter plekke materiaal uitgezocht en klaargelegd met betrekking tot de plaats en

6

positie van Nathan en zijn gezin gedurende de oorlogsjaren. Hermann Wichers van hetzelfde instituut bezorgde ons aanvullende informatie over Nathans nieuwe woonplaats in Riehen.

De in de loop der tijd gevoerde persoonlijke gesprekken met leden van de familie Katz gaven ons goed zicht op de vraag hoe zij het familiebedrijf hebben ervaren en wat de betekenis hiervan voor hen is geweest of nog steeds is. We spraken met de volgende nazaten van Benjamin: Benjamin, Dave, Dennis, Emanuel en Marianne Katz, ook ontmoetten we David Cohen. Van kleinzoon Benjamin mochten we grasduinen in de bijzondere fotokist van de familie; diverse foto’s in ons boek zijn afkomstig uit die kist. We spraken Jet en Eva, twee dochters van Benjamins zoon Daan. Kort na ons tweede gesprek kreeg Jet een dramatisch medisch bericht, na een intensief gevecht verloor zij de strijd. Op onze tweede Zwitserlandreis bezochten we, net over de Franse grens, in Annemasse de kleindochter van Nathan, Evelyne Katz en haar man Jean-Pierre Robinet. Hun boeiende verhalen en beschikbaar gesteld materiaal gaven kleur aan de persoon en werkwijze van haar vader David Katz. In Bazel ontmoetten we in Kunstmuseum Basel Bodo Brinckmann en Rainer Baum, met hen spraken we over de door Nathan geleverde werken aan Max Geldner. Via telefoon en Zoom spraken we een andere kleindochter van Nathan Katz, Lauren Gladstone. Haar informatie over de restitutiepogingen van haar familieleden verschaften boeiende inzichten, dat gold zeker ook voor haar historische correspondentiemateriaal. Philip Dombowsky informeerde ons vanuit de National Gallery in Ottawa over de contacten tussen Nathan Katz en Max Stern.

In Het Nijenhuis in Heino vonden we niet alleen boeiende informatie over Dirk Hannema en Museum Boijmans, ook werd het voor ons een belangrijke, prima bereikbare, inspirerende eindredactionele werkplek. Onze dank gaat in het bijzonder uit naar Kristian Garssen en Paul Journée die ons op een plezierige manier vakkundig ondersteunden. Ook gaat onze oprechte dank uit naar de onvermoeibare en dienstbare opstelling van het gehele Nijenhuis-team.

Uit eigen kring werden we gesteund door Jolanda Winkels, en door Theo Wanders met zijn ploeg van het gelijknamige hotel in Elten. Tot slot mag Winnie Urban van Waanders Uitgevers niet onvermeld blijven: haar ondersteuning in algemene zin en de manier waarop zij ons heeft geholpen met het opsporen van de juiste plaatjes met een acceptabele resolutie dwingt niet alleen respect, maar ook dankbaarheid af.

Peter Hellema, Joop Marsman

7

INLEIDING

Het kostte aanvankelijk moeite informatie over de kunsthandel te vinden. Er was nauwelijks iets gepubliceerd over dit bedrijf. Uit sporadische gegevens in boeken over de schilderkunst bleek dat de Dierense firma gespecialiseerd was in werken van zestiende- en zeventiende-eeuwse Nederlandse meesters. Tevens werd duidelijk dat de joodse familie Katz een zware tijd had doorgemaakt tijdens de Duitse bezetting.

Deze spaarzame informatie prikkelde onze nieuwsgierigheid en we wilden meer weten over deze kunsthandel. Wie was de familie Katz? Waarom gingen zij in kunst handelen? Hoezo was dit bedrijf in Dieren gevestigd? Waren er werkelijk vele Rembrandts verhandeld in dit dorp? Wat had de familie meegemaakt tijdens de jaren 1940-1945? Had het bedrijf mogelijk gehandeld in roofkunst en hoe is daar na de oorlog mee omgegaan?

We zochten naar literatuur en achtergrondinformatie. Vooral over de oorlogsperiode bleek een en ander gepubliceerd te zijn. De handel in de oorlogsjaren en de gang van zaken na de bevrijding bleken populaire thema’s. Adriaan Venema publiceerde over de kunsthandel tijdens de Duitse bezetting. Eelke Muller en Helen Schretlen schreven een boek over de teruggave van roofkunst na 1945. In beide publicaties werd uitgebreid aandacht besteed aan Kunsthandel Katz. In oude krantenberichten die we dankzij de geweldige site Delpher konden raadplegen, kwamen we veel informatie op het spoor over tentoonstellingen die de firma Katz in de jaren dertig organiseerde. Ook besteedde de pers regelmatig aandacht aan de in- en verkoop van gerenommeerde werken door het Dierense bedrijf.

In de periode dat wij met onze research begonnen, kwam roofkunst internationaal steeds meer in de belangstelling staan. De erfgenamen van Goudstikker claimden met succes veel kunst die tijdens de oorlog in handen van de Duitsers was gekomen. In Duitsland ontstond veel commotie rond de ontdekking van een uitgebreide collectie roofkunst in de Münchense flat van Gurlitt. Museum Boijmans van Beuningen organiseerde een tentoonstelling over de geschiedenis van het museum tijdens de oorlog en de restitutiekwesties waarmee het museum geconfronteerd werd. In Deventer werd een tentoonstelling gehouden over de uittocht en gedeeltelijke terugkeer van Nederlands kunstbezit tijdens en na de Tweede Wereldoorlog. We bezochten deze tentoonstellingen in Rotterdam en Deventer, evenals de Gurlitt-tentoonstelling in Bonn.

We gingen op zoek naar de familie Katz. Al snel ontdekten we het boekje dat namens een familielid geschreven was over de wonderbaarlijke ontsnapping van de familie uit Nederland in 1942. Ook ontdekten we nazaten van de familie, die aanvankelijk afhoudend maar later enthousiast meewerkten aan ons onderzoek. In totaal spraken we uitgebreid met elf familieleden, allen nakomelingen van de vierde generatie van oprichter David Katz.

We besloten ons onderzoek serieus aan te pakken. We richtten ons op het ontstaan, de groei en ontwikkeling van de kunsthandel in Dieren en hun

8

vestigingen en handelsactiviteiten. We bezochten het Gelders Archief, het Nationaal Archief, het Rotterdams, Amsterdams en het Noord-Hollands archief en de archieven van het Nederlands Instituut voor Kunstgeschiedenis (hierna: RKD) en het Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies (NIOD). We kregen toestemming tot inzage in het archief van de Bijzondere Rechtspleging in Den Haag en het archief over de firma Katz bij het NIOD. Dit leverde veel intrigerende gegevens op. We besloten op zoek te gaan naar mensen die ons uit eigen ervaring iets konden vertellen over het bedrijf. Ons bleek dat de kunsthandel weliswaar gedurende zijn bestaan Dieren altijd trouw was gebleven, maar ook vestigingen had geopend in Den Haag, New York en Bazel. Dit betekende dat we onze aandacht niet konden beperken tot Nederlandse bronnen. De Amerikaanse partner van Katz was Gallery Schaeffer. Van dit bedrijf bleek bij het Getty Institute in Los Angeles een archief te bestaan. Het Bundesarchiv Koblenz bleek een belangrijke informatiebron. We reisden naar Zwitserland en onderzochten daar archieven en spraken met Zwitserse kunsthistorici over de werkzaamheden van Katz in Bazel, Zürich en Sankt Moritz. Ook in Nederland spraken we kunsthistorici die actief waren op het terrein van roofkunst en restitutie. Al deze verzamelde informatie vormt de bron van deze publicatie.

We schetsen hoe een pionier in het kleine Dieren een kunsthandel startte die uitgroeide tot een gerenommeerde kunsthandel met een internationale klantenkring die specialist was in oude Hollandse meesters en meer dan zestig Rembrandts verhandelde. We beschrijven het ontstaan van de firma Katz, de bloeiperiode en de internationalisering van het bedrijf. Vervolgens schetsen we de handel in oorlogstijd met Duitse klanten tijdens anti-joodse repressie en het vertrek van de familie in 1942 uit Nederland. Hierna komen de recuperatie en restitutie van kunstwerken waarbij Katz betrokken was aan de orde. We besteden aandacht aan beschuldigingen van collaboratie en een tegen de gebroeders Katz aangespannen rechtszaak. Daarna komen de oprichting van een galerie in Zwitserland en de naoorlogse opvolging door een nieuwe generatie Katz aan bod. We besteden in een terugblik aandacht aan de grote hoeveelheid Rembrandts die de kunsthandel verhandelde. Tot slot gaan we in een epiloog in op de claims die (achter)kleinkinderen Katz deden op in de oorlog verhandelde kunstwerken.

9

SLEUTELFIGUREN

Familie Katz

Alle leden van de familie Katz die een rol speelden in de kunsthandel zijn terug te vinden in de stamboom op de schutbladen waar hun naam vet is weergegeven.

Medewerkers kunsthandel Katz

Binnen de kunsthandel waren diverse medewerkers werkzaam. Administratief medewerkster juffrouw Smit, de conciërges Jan Smelt en echtpaar Leeman in Dieren, Johannes Jansen in Arnhem en Joop Wigman in Den Haag. Benjamins zwager Caspar Cohen was werkzaam als verkoper, de Duitse kunsthandelaar Kurt Erasmus als bibliothecaris en Jan Huisman als chauffeur.

Restaurateurs

Kunsthandel Katz had schilderijenrestaurateur Willy van Wijngaarden in dienst. Hij was de zoon van Theo van Wijngaarden die samen met Han van Meegeren in Den Haag een atelier had. Daarnaast werd regelmatig een beroep gedaan op restaurateur Martin de Wild uit Den Haag.

Directie tijdens de oorlog

In de oorlog werd de kunsthandel geariseerd. Benjamin en Nathan verzochten kunsthistoricus Jan van Rijckevorsel uit Nijmegen en de uit Winterswijk afkomstige jurist H.E. Tenkink de directievoering op zich te nemen.

Samenwerkingspartners

Het Duits-joodse echtpaar Hanns en Kate Schaeffer dreef voor de oorlog in Berlijn een kunsthandel en vertrok in de jaren dertig naar New York. Nathan

en Benjamin Katz leerden dit echtpaar in Berlijn kennen en richtten in het najaar van 1936 samen met hen Gallery Schaeffer op. Samen waren ze actief op de Amerikaanse markt. Tijdens de oorlog bleven de handelsactiviteiten zeer beperkt. Na de oorlog besloten ze de nauwe samenwerking niet voort te zetten maar deden wel incidenteel zaken met elkaar.

Trouwe klanten

Kunsthandel Katz beschikte over een kring van trouwe klanten die regelmatig zakendeden met Nathan en Benjamin. Zij bezochten de zaak regelmatig en waren zo nodig behulpzaam bij de groei van het bedrijf. Dit waren de Twentse textielfabrikanten

Hendrik ten Cate, Jacques Hedeman en J.L. ten Bos. Vanuit Arnhem waren dit de chirurg Leonardus van Hengel en ziekenhuisdirecteur Joan Smidt van Gelder, mevrouw Ida van Dugteren en A.A.L. Vié. De weduwe van Enkadirecteur Jacques Hartogs mevrouw Elly Hartogs-Hijman en de directeur van de Nederlandsche Handelsmaatschappij Cornelis van Aalst. Een aantal van hen trad in de oorlog toe als aandeelhouder van de geariseerde kunsthandel.

Museumdirecteuren

Nathan beschikte over een hecht netwerk van museumdirecteuren. Dit waren Dirk Hannema van Museum

Boijmans uit Rotterdam, Gerard Gratama van het Frans Hals Museum uit Haarlem, Wilhelm Martin en Jan van Gelder van het Mauritshuis uit Den Haag.

10

Nederlands Instituut voor Kunstgeschiedenis voorheen Rijksbureau voor Kunst histo rische en Iconografische Documentatie (RKD)

Nathan onderhield veel contact met medewerkers van het RKD in Den Haag. Dit waren Hans Schneider, Jan van Gelder en Bob de Vries. Verder had hij contact met gerenommeerde kunstkenners als Abraham Bredius, Max Friedländer, Wilhelm Valentiner en de hoogleraren Willem Vogelsang en Paul Ganz. Nathan vertrok tijdens de oorlog naar Bazel waar ook De Vries en Schneider in die periode woonachtig waren en waar Nathan nauw mee samenwerkte. Na de oorlog werd Bob de Vries directeur van de Stichting Nederlands Kunstbezit verantwoordelijk voor de restitutie van uit Duitsland teruggekeerde kunstvoorwerpen.

De accountants

Voor de opzet en controle van de financiële administratie schakelde het bedrijf vanaf de beginperiode externe ondersteuning in. Aanvankelijk werd dit gedaan door de Amsterdamse joodse accountant Elte. In de loop van de oorlog werd dit overgenomen door notaris Van Zeben uit Zutphen.

Duitse kunstkopers

Tijdens de bezetting waren Duitsers actief op de Nederlandse kunstmarkt. Alois Miedl nam Kunsthandel Goudstikker over en zette onder de naam Goudstikker/Miedl de bedrijfsactiviteiten voort. Hans Posse, Erhard Göpel, Felix Wickel en Hermann Voss traden op als inkopers voor het op te

richten Führermuseum in Linz. Walter Andreas Hofer was inkoper voor Hermann Görings privécollectie. Allen handelden met Kunsthandel Katz. Van de door hen gekochte werken kwamen er vele na de oorlog uit Duitsland terug naar Nederland. Een beperkt aantal werken ging terug naar de familie Katz, de overige werden vele jaren later tevergeefs door hun nabestaanden geclaimd.

De advocaten

Cornelis de Kempenaer uit Arnhem was vooral tijdens en na de oorlog nauw betrokken bij alle juridische kwesties waar het bedrijf mee te maken had. Tijdens de oorlog was hij aandeelhouder en commissaris van het geariseerde bedrijf. Na de oorlog deed hij pogingen namens de familie om kunstwerken uit Duitsland terug te krijgen. Toen justitie een onderzoek startte naar het gedrag van de broers tijdens de oorlog voerde hij hun verdediging. Omdat de familie ontevreden was over zijn wijze van optreden, beëindigde zij hun relatie en schakelde de Rotterdamse advocaat Jan van Duijvendijk in.

11
1 ONTSTAAN

Van koosjere slager naar handelaar in antiek

De gerenommeerde kunsthandel is niet begonnen als handel in schilderijen en antiek, maar met het op- en verkopen van koosjer kalfsvlees. David Katz was achttien toen hij in 1876 een kunsthandel in de Gelderse plaats Dieren opende. Hij was opgegroeid in Doesburg waar zijn vader Benjamin handelde in antiquiteiten en boerenantiek. Waar de familie Katz oorspronkelijk vandaan kwam is onduidelijk, in elk geval woonden zij vanaf de achttiende eeuw in de Gelderse Achterhoek: het dorp Drempt in de gemeente Keppel.

Aangezien joden geen lid mochten worden van gilden, waren veel beroepen voor hen niet toegankelijk; daardoor kwamen zij vaak in vrije beroepen terecht zoals de straat- en geldhandel. In kleinere plaatsen was de kleinhandel belangrijk, men werd marskramer of opkoper van oude spullen. De achttiende eeuw was een eeuw van bittere armoede waarin veel joden nauwelijks het hoofd boven water konden houden. Sommigen trokken rond van dorp naar dorp met hun sjofele handelswaar. Joden leefden binnen hun eigen gemeenschappen met eigen leefregels en eigen joodse instellingen zoals synagoge, begraafplaats, koosjere slagerijen en een ritueel bad.

Een gemeenschap kon pas groeien als er koosjer gegeten kon worden. Bij een van de families richtte men dan thuis een kamer in als synagogelokaal. Zodra de kern van de gemeenschap uit tien mannen bestond (ook wel minjan genoemd), dienden ze een aanvraag in om erkend te worden als officiële Nederlands-Israëlitische gemeente. Als de groei aanhield kwam er een echte synagoge. Tot in de kleinste plaatsjes verrezen eenvoudige bakstenen sjoeltjes, net genoeg om de lokale joden een gebedsruimte te bieden.

Bij het ontstaan van een joodse gemeenschap was vrijwel altijd een koosjere slager betrokken. Zo ook in Drempt, waar Davids overgrootvader Benjamin Simon aan het begin van de negentiende eeuw als kalfsslager werkzaam was. Voor groei van zijn zaak was Drempt veel te klein. Benjamin Simon zag mogelijkheden in het vlakbij gelegen grotere Doesburg. Daar vond hij een woning die geschikt was voor zijn gezin met vijf kinderen. Het Doesburgse gemeentebestuur betwijfelde of hij als zeer arme kalverslager wel voor zijn familie zou kunnen zorgen en weigerde een woonvergunning. Zulke arme lieden waren ‘wegwijzers voor rovers en helers en slijters van gestolen goed’. Dankzij twee inwoners van Drempt die borg voor hem wilden staan ging het gemeentebestuur overstag en kon het gezin van Drempt naar Doesburg verhuizen.

Benjamin Simon opende in 1803 in Doesburg de deuren van zijn slagerij. Hij maakte al snel deel uit van de joodse gemeenschap, die in die tijd bestond uit vijf families van in totaal vijftien personen. Samen met vier anderen kocht

Benjamin Simon een huisje naast het gebouw dat als synagoge werd gebruikt om meer ruimte te creëren. De muren van deze vernieuwde synagoge werden in 1807 door een zware storm beschadigd en het dak stortte in. Het kostte drie jaar om voldoende geld bij elkaar te krijgen voor het opknappen van het gebouw.1

Het aantal joodse families bleef in Doesburg bescheiden van omvang en was door onderlinge huwelijken sterk met elkaar verweven. In de Franse tijd werd in Nederland in 1811 de burgerlijke stand ingevoerd. Iedereen werd verplicht een achternaam aan te nemen. Benjamin Simon koos voor de achternaam Katz. De naam Katz is een afkorting van Kohein TZedek, Hebreeuws voor rechtvaardige

15
1 ONTSTAAN

priester. Mogelijk was Benjamin Simon priester. In de joodse religie is een priester geen officiële autoriteit, maar wel degene die tijdens een dienst uit de Thora mag lezen en voorzingen en op joodse feestdagen de gemeenschap mag zegenen. Goede onderlinge banden, aandacht voor elkaar en het bieden van hulp hoorden bij de joodse cultuur. Men ontmoette de dorpsgenoten vooral op de vee- en jaarmarkten en op joodse bruiloften en begrafenissen.

Het ging goed met Benjamin Simons slagerij. Door de geringe koelmogelijkheden werd er in kleine hoeveelheden geslacht. Dit slachten vond ritueel plaats door de shochet, een rondreizende slachter die onder rabbinaal toezicht was opgeleid. De joodse wetten voor het eten van vlees waren streng. In een periode waarin veelvuldig runderpest voorkwam, was het van levensbelang dat de koosjere joodse slagers hygiënisch en netjes werkten. Het koosjere vlees dat aan al die wetten voldeed was dan ook in trek en veel niet-joden kochten bij joodse slagers. De zaak van Benjamin Simon floreerde en zijn zoon Joseph Benjamin kwam in de zaak. Joseph trouwde Meintje Hertz van Bingen, die zelf ook uit een joodse slagersfamilie kwam. Het echtpaar nam de Doesburgse zaak over. Vader Benjamin Simon overleed in 1827 en werd begraven op de joodse begraafplaats in Doesburg.

Joseph Benjamin en zijn vrouw kregen acht kinderen. Een van hen was de in 1828 geboren Benjamin. Hij had het ondernemersbloed van zijn opa en vader geërfd, maar omdat hij drie oudere broers had kwam hij niet in aanmerking voor het slagersbedrijf. Slagers kwamen voor de aankoop van slachtvee regelmatig langs bij de boeren op hun boerderijen. Als kind ging Benjamin vaak mee en hij zag dat de boeren veel oude meubels en servies bezaten waar ze weinig waarde aan hechtten. Hij bood aan deze voor hen te vervangen door moderne nieuwe exemplaren en hen van de oude spullen te verlossen. De belangstelling voor oude historische goederen groeide. Benjamin kon zijn vondsten, in de volksmond boerenantiek genoemd, dan ook gemakkelijk doorverkopen. Zo ontstond zijn handel in antiquiteiten. De zoektocht naar handelswaar bracht hem niet alleen naar oude boerderijen in de Achterhoek, maar ook naar havezaten en kastelen waar de adel en patricische families hun bezittingen te gelde probeerden te maken. Benjamin trouwde de uit Nijmegen afkomstige Sybilla Philipson.

Zij kregen elf kinderen. Hun eerste kind David werd op 15 februari 1858 geboren. Deze zoon ging meewerken in de zaak van zijn vader.

Doesburg was net als de andere IJsselsteden in de middeleeuwen tot bloei gekomen dankzij de verbindingsmogelijkheden van de rivier, maar toen de IJssel verzandde, was het gedaan met de trotse Hanzesteden. Door haar geringe bereikbaarheid en toegankelijkheid verkeerde de Achterhoek in de achterhoede van de Nederlandse economische vooruitgang. De landbouw en de industrie worstelden met de slechte bereikbaarheid. Het tijdperk van de trein markeerde echter het begin van grote veranderingen. In 1865 werden de spoorlijnen Arnhem-Zutphen en Zutphen-Hengelo (O) geopend, waardoor Twente bereikbaar werd. Meer spoorverbindingen volgden, zoals ArnhemApeldoorn en Zevenaar-Doetinchem. De trein kwam overal en dat stimuleerde de economische groei op een geweldige manier. In 1865 werd in Dieren station Dieren-Doesburg gebouwd.2

Het werkterrein van Benjamin en David breidde zich door de groeiende populariteit van boerenantiek langzamerhand uit van Zutphen tot Arnhem en van

16
1 ONTSTAAN

Zevenaar tot Doetinchem. Zij moesten veel reizen voor hun handel en steeds meer bezoekers kwamen naar Doesburg om hun voorraad te bekijken. De trein werd in die periode een steeds belangrijker vervoermiddel. Om optimaal gebruik te kunnen maken van deze nieuwe mogelijkheden besloot David een eigen bedrijf te beginnen in Dieren, dat enkele kilometers verderop lag.

Oprichting Kunsthandel D. Katz

Dieren had rond 1870 bijna 10.000 inwoners. De plaats vormt onderdeel van de gemeente Rheden en ligt twintig kilometer ten noordoosten van Arnhem aan de IJssel in de Zuidelijke Veluwezoom. De ruim veertig joden die in die tijd in Dieren woonden, maakten aanvankelijk deel uit van de joodse gemeente Doesburg, die slechts uit zestig personen op een inwonertal van 4.000 bestond. In 1882 werd Dieren echter erkend als zelfstandige joodse gemeente. In 1884 vond de feestelijke inwijding plaats van de synagoge aan de Spoorstraat, later werd deze uitgebreid met een leslokaal en een ritueel bad en rond 1893 kwam er in Dieren een joodse begraafplaats. Van 1884 tot 1942 werden in de synagoge regelmatig godsdienstlessen gegeven. Het joodse leven in Dieren telde vier actieve verenigingen. In 1900 woonden in Dieren 70 joden op een bevolkingsaantal van zo’n 16.000 personen; in 1901 was een kwart van hen aangewezen op steun. In 1930 woonden er 114 joden op een bevolking van bijna 25.000. Van 1910 tot aan zijn overlijden in 1935 was David Katz vicevoorzitter van het bestuur van de Nederlands-Israëlitische Gemeente Dieren.3

David vestigde zich aan de Zutphensestraatweg. Hij leerde Eva Franken kennen, dochter van een veearts uit het Twentse Haaksbergen. Zij trouwden in 1887 en vonden een huis aan de Spoorstraat in Dieren. Het bedrijf verhuisde mee naar dit adres, recht tegenover de synagoge. David schreef zich in bij de Kamer van Koophandel als koopman in ‘meubilaire goederen’. De keuze van de achttienjarige om los van zijn vader een eigen onderneming op te zetten pakte goed uit: het bedrijf ontwikkelde zich voorspoedig. Geleidelijk verbreedde David zijn assortiment tot een handel in antiek en oude kunst. David en Eva kregen negen kinderen.

In het begin maakte hij dankbaar gebruik van de in Doesburg opgebouwde klantenkring. Steeds meer ging heel Nederland tot zijn klantenkring behoren. De handel bestond aanvankelijk uit boerenantiek, kasten en meubelen, maar het assortiment breidde zich geleidelijk uit met schilderijen, porselein en antiquiteiten. In 1926 leende David het Gemeentemuseum Arnhem een schilderij voor de Oranje-Nassautentoonstelling ter gelegenheid van het zilveren huwelijksfeest van koningin Wilhelmina. De handel van David floreerde en bleek voor zijn zoons zo inspirerend dat alle vier actief werden in de kunsthandel. De oudste, de in 1891 geboren Benjamin ging vanaf zijn zestiende in de zaak van zijn vader werken en specialiseerde zich in meubelen en porselein. Zijn twee jaar jongere broer Nathan opende in 1924, dertig jaar oud, een eigen antiekzaak op zijn woonadres in Arnhem. De in 1897 geboren Abraham startte een zaak in Dieren die hij na zijn huwelijk verplaatste naar zijn nieuwe woonplaats Apeldoorn. Hij handelde in antiquiteiten en nieuwe en tweedehands meubelen. Samen met zijn jongste broer Simon richtte Abraham in 1935 Schilderijenhandel Gebroeders Katz op aan de Zutphensestraatweg in Dieren met een filiaal in Den Haag. Deze samenwerking was maar van korte duur, eind

17
1 ONTSTAAN

1936 beëindigden de broers hun onderneming. Simon zette het bedrijf voort vanuit de woning in Nijmegen waar hij ondertussen woonde. Abraham ging in Apeldoorn verder met kunsthandel A. Katz en hield onder dezelfde bedrijfs-

naam het Haagse filiaal in stand. Benjamins in 1915 geboren zoon David begon een handel in schilderijen vanuit zijn woonadres in Den Haag. David zou erg jong overlijden, in 1937.4

De zaken van de broers bleven zelfstandig. Wel deden ze soms onderling zaken, maar dat ging niet altijd goed. In 1929 had Abraham in Engeland schilderijen op de kop getikt en met 1100 gulden winst doorverkocht aan zijn broers in Dieren. De broers verwachtten de schilderijen met veel winst te kunnen verkopen en beloofden Abraham een deel van de winst. Er zou echter maar 2000 gulden winst worden gemaakt. Daar kwam bij dat de koper kort na aankoop de echtheid van de werken betwistte. De broers reageerden ontdaan en verweten Abraham dat hij hen inferieure kwaliteit had geleverd en te veel in rekening had gebracht. Abraham ontving hierover tijdens een reis naar Engeland en Ierland maar liefst drie telegrammen en een expresbrief van zijn broers uit Dieren. Hij schreef hen niet te begrijpen waar al die drukte voor nodig was. ‘Kerel ik schrok me dood; ik dacht dat er een ongeluk gebeurd was.’ Abraham vond het belachelijk dat zijn broers twijfelden aan zijn kosten voor de aankoop van deze werken. Broer Nathan had volgens hem geen idee hoe de schilderijenhandel in het buitenland verliep: ‘als jij ze maar koopt in de buurt bij een baron of jonkheer, dan geef je graag het dubbele er voor en die kan je geen brieven en telegrammen zenden, wat een flauwe kul om daar zo’n drukte van te maken …’.5

Overname door Benjamin en Nathan

Eind jaren twintig kreeg vader David gezondheidsklachten, waardoor hij niet meer in staat was te werken. Oudste zoon Benjamin werd bewindvoerder. In 1930 trad David volledig terug als eigenaar, al bleef hij zich op afstand wel met de bedrijfsvoering bemoeien. Benjamin en Nathan besloten het bedrijf gezamenlijk voort te zetten. Nathan beëindigde zijn eigen bedrijf. Benjamin verklaarde bij de inschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel dat David sinds een aantal jaren niet meer in staat was handel te drijven en er geen bezwaar tegen had dat Benjamin en Nathan handeldreven onder de naam van de firma D. Katz.6

Al bleef de bedrijfsnaam dezelfde, de juridische structuur van het bedrijf veranderde in een vennootschap onder firma. Bij deze rechtsvorm zijn de firmanten gezamenlijk verantwoordelijk voor de bedrijfsvoering. Benjamin stak 200.000 gulden in het bedrijf, Nathan 150.000. Vader David nam voor 30.000 gulden deel, broer Abraham participeerde met 100.000 gulden en Simon met 10.000.

In 1935 overleed David. Zijn begrafenis trok grote belangstelling. Vanaf zijn huis aan de Spoorstraat reed een koets gevolgd door een lange stoet rijtuigen en auto’s naar de joodse begraafplaats in Dieren. Rond de begraafplaats stonden vele honderden toeschouwers. Na een sobere plechtigheid bedankte

Benjamin de aanwezigen voor de aan zijn vader bewezen laatste eer.7

Benjamin en Nathan stonden er nu alleen voor, maar dat hield ze niet tegen.

Vol energie gingen zij de kunsthandel uitbreiden. Een collega-kunsthandelaar

18
1 ONTSTAAN

Begraafplaats Dieren. Op zijn

grafsteen stond in het Hebreeuws:

De kroon is van ons hoofd gevallen

Hier ligt begraven

De eerwaarde David zoon van de eerwaarde Pesach Kats

26 jaar leidde hij onze gemeente

En de naam van zijn moeder is Beile

Overleden op de heilige Sabbat 29

Tisjrie 5696

Moge zijn ziel gebundeld zijn in de bundel van het eeuwige leven. Foto auteurs

omschreef hen ooit als: ‘rare mensen, reusachtige boeren, die verstand hebben van boerenantiek en al generaties lang gevoel hebben voor antiek en schilderijen’. Een ander memoreerde hun gebrekkige gebruik van de Nederlandse taal. Ook werden ze getypeerd als stoere mannen van de streek, inclusief Gelderse tongval. Beiden waren praktijkmannen die na hun lagere school meteen bij vader in de zaak aan de slag waren gegaan. Zo kregen ze veel contacten en leerden ze in de praktijk over de talloze kunstvoorwerpen die ze in handen kregen. Ze raakten vertrouwd met het opkopen van kunstwerken om deze vervolgens door te verkopen. Deze praktijkervaring was een prima leerschool voor de handel in kunst.

Na de overname van de zaak ontdekten de broers dat het besturen van een bedrijf meer inhield dan het op- en verkopen van handelswaar. De administratieve en financiële rompslomp dreigde hen boven het hoofd te groeien. Ze schakelden een accountant in om hen te helpen bij het beheer van de financiën. Tot dan toe werd er helemaal niets vastgelegd of geadministreerd. De accountant adviseerde de

19
1 ONTSTAAN
Grafsteen David Joodse Kunsthandel aan de Spoorstraat Dieren circa 1955, foto GPD

broers een boekhouding te gaan voeren. Hiervoor werd een boekhoudster aangesteld, maar omdat er geen enkel systeem was, werd het haar al vrij snel te veel. Omdat alle aankopen contant werden betaald, waren er geen inkoopfacturen. Ook de magazijnvoorraad en de uitgaven werden niet gedocumenteerd. Volgens de broers was dit in de branche ook niet gebruikelijk. De accountant besloot de administratie zelf dan maar ter hand te nemen. Aan de hand van de wel beschikbare bonnetjes en de informatie die de broers hem verstrekten, legde hij de basis voor een administratief systeem.8

Bij het terugtreden van vader David in 1930 beschikte het bedrijf over een handelsvoorraad van 150.000 gulden, vergelijkbaar met ruim 1,3 miljoen euro in onze tijd. Deze bevatte ongeveer negentig schilderijen ter waarde van 60.000 gulden, meubelen van 30.000 gulden, 10.000 gulden aan porselein en aardewerk en voor 30.000 gulden zilver, goud, miniaturen, klokken, pendules, glaswerk, kristal, koper, tin, beelden en vazen. In hun eerste jaar behaalden de broers een winst van ruim 30.000 gulden.9

Volgens de statuten van de vennootschap konden beide broers maandelijks een bedrag van achthonderd gulden uit de kas opnemen. Samen met een winstuitkering mocht elke vennoot per jaar niet meer dan 15.000 gulden onttrekken aan de firma. De accountant constateerde dat de in het openingsjaar opgenomen bedragen veel hoger waren. Dit werd mede veroorzaakt door een belastingschuld die de broers moesten afbetalen en een oude vordering die ze van de accountant niet op de firma mochten boeken. Het opnemen van gelden voor privédoelen zou een terugkerend probleem blijken, ondanks herhaaldelijk aandringen van de accountant dit tot een minimum te beperken. Gezien de moeilijke tijden moest het bedrijf over voldoende liquide middelen beschikken om te voorkomen dat er uit geldgebrek gedwongen verkopen moesten worden gedaan. Bovendien hadden zij schulden aan hun vader en twee broers.

De debiteurenlijst van dit openingsjaar geeft een goed beeld van de nog openstaande rekeningen van klanten. De hoogte van deze bedragen zegt iets over de omvang van hun aankopen. De grootste bedragen betroffen S.J. graaf van Limburg Stirum uit Olst met 102.000 gulden, chirurg L.D.F. van Hengel uit Arnhem met 91.000 gulden, de heren P. Smidt van Gelder uit Overveen met 45.000 gulden, A.J. de Jong Schouwenburg uit Gorssel met 42.000 gulden, J. Breukink uit Dieren met 30.000 gulden, jhr. E.H. van Loon uit Ellecom met 16.000 gulden, J.G. baron van Voorst tot Voorst uit Vierakker met 15.000 gulden en jhr. P.B.J. Vegelin van Klaerbergen met 10.000 gulden. Uit de debiteurenlijst blijkt dat een groot deel van de klanten van adel was.

De broers waren regelmatig betrokken bij privéveilingen van kunst en inboedels. Ze organiseerden ze zelf, maar werkten bijvoorbeeld ook mee aan een veiling in 1932 van de Nederlandse oud-gezant Maurits van Vollenhoven op zijn landgoed Sparrendaal in Driebergen-Rijsenburg en in 1935 aan die van de verzameling van A.J. de Jong Schouwenburg op Huize Ravensweerd te Gorssel.10

Hofleverancier

In het eerste jaar dat Benjamin en Nathan het bedrijf runden, bracht prins Hendrik een bezoek aan de antiekzaak ‘alwaar hij de collecties fraaie schilderijen met belangstelling in oogenschouw nam’. Een foto van de aankomst van

20
1 ONTSTAAN
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.