Het Volkspark – Biografie van het eerste volkspark van Nederland

Page 1

VOLKSPARK Het

Biografie van het eerste volkspark van Nederland Enschede

Gerrit van Oosterom

Het VOLKSPARK

Biografie

van het eerste volkspark

van Nederland

Enschede

Gerrit van Oosterom

met een prelude van Jaap Scholten

Waanders Uitgevers, Zwolle

Inhoud

Voorwoord 6

WIM PIJBES

Little England: een prelude 9

JAAP SCHOLTEN

I Het Volkspark van Enschede 23

Spiegel van de stad 25

Wat is een volkspark? 25

Enschede schrijft geschiedenis 29

Navolging 31

Een biografie 35

Leeswijzer 37

II Het geschenk (1872-1874) 39

De stichter: Hendrik Jan van Heek 40

‘Uit liefde en ter eere mijner overleden vrouw’ 42

Locatiekeus 45

Een verleidelijk voorstel 49

De ontwerpers en het ontwerp 50

De aanleg 58

> Tuinbazen, tuinmannen en tuinjongens 60

De kosten 65

Heel Enschede loopt uit 67

III Sociaal experiment (1874-1910) 71

Een zondag in 1875 72

‘Een ontzagchelijke hoeveelheid drank’ 73

Zoeken naar de juiste toon 77

> De opgezette flamingo 78

De komst van de ‘paasweide’ 80

Fabrieksfeesten 82

Kritische geluiden 83

De sport komt naar Enschede 84

Uitbreiding van het park 89

Eindelijk een notariële schenkingsakte 91

IV Sieraad van de stad (1910-1930) 93

De stad komt dichterbij 95

De ontwikkeling van de Stadsmaten 95

Het ambitieuze Singelplan 99

Twente toont zich aan de wereld 100

Grote sportmanifestaties 102

> Een protestant, een katholiek, een joodse penningmeester, een socialist en een Van Heek? 104

Verfraaiing van het park 106

Het nooit gebouwde museum 109

Tijd voor een nieuw totaalplan 110

Een mooi afscheid 117

V Crisis en oorlogsjaren (1930-1950) 119

Het tij keert 121

Bezuinigen! 121

De zwanenzang van het parkgebouw 123

Sloop van de toren 124

Worstelen met het waterpeil 126

Park in oorlogstijd 127

Oorlogsschade 128

Herstel 132

Het oorlogsmonument 137

Voorbode van een nieuwe tijd 139

VI Hervonden zelfvertrouwen (1950-1970) 141

Nieuwe idealen 142

Modernisatie van het aanbod 145

Concurreren om sport en kermis 147

> Abe Lenstra komt! 150

De wereld komt naar het Volkspark 152

Einde van een tijdperk 157

VII Baken van rust (1970-2000) 161

Stad in onbalans 162

Op zoek naar een nieuw publiek 163

De slag om het park 165

Het eeuwfeest 167

> De woudreuzen van Wattez 168

Grenzen aan de groei 173

Herprogrammering 178

Renovatierondes 183

Dromen over later 184

VIII Verder met Wattez (>2000) 187

Een wreed begin 189

Nieuwe buren 189

Een nieuw stuk park erbij 190

Modernisatie 198

Een nieuw begin 199

> De kat met negen levens 202

Uitdagingen voor de toekomst 205

Houvast aan het verleden 208

Een monument? 212

Dankwoord 215

Noten 216

Register 226

Leden commissie van beheer (1874-2024) 228

Gebruikte literatuur 229

Tijdlijn 230

Met de verkoop in 1901 van zijn staalimperium werd Andrew Carnegie, die in 1848 als dertienjarig immigrantenkind naar de Verenigde Staten vertrok, in een klap de rijkste man op aarde. In zijn The Gospel of Wealth kijkt hij terug op zijn carrière en houdt een vurig pleidooi om al het verdiende geld dat iemand in zijn leven vergaard terug te geven aan de samenleving. Zo danken we bijvoorbeeld het Vredespaleis in Den Haag aan Carnegie, naast tientallen andere goede doelen die tot op de dag van vandaag actief zijn. The Gospel of Wealth leert ons hoe vermogende particulieren zich hebben te gedragen wanneer op enig moment in hun leven de balans wordt opgemaakt. Rijk sterven is geen optie volgens Carnegie en hij stelt onomwonden radicale belastingmaatregelen voor om dat te ontmoedigen. Beter is te geven bij leven en naast het stichten van een bibliotheek of universiteit is het beste doel een park.

“No more useful or more beautiful monument can be left by any man than a park for the city in which he was born or in which he has long lived, nor can the community pay a more graceful tribute to the citizen who presents it than to give his name to the gift.”

Wie tegenwoordig het Volkspark in Enschede bezoekt ontwaart vanzelf de bescheiden erezuil gewijd aan de stichter Hendrik Jan van Heek. De feestelijke opening op 2 mei 1874, twee jaar na zijn overlijden, moet een gebeurtenis van belang zijn geweest zoals beschreven in Jaap Scholtens bijdrage in dit boek. Van Heek toont zich een kind van zijn tijd en een van de aartsvaders van het Nederlandse bedrijfsleven die naast het opzetten van succesvolle industrieën tegelijk de meest uiteenlopende “werken van liefdadigheid” voor de

6
Voorwoord

gemeenschap nalieten zoals ook het Volkspark. Het Amsterdamse Sarphatipark, vernoemd naar de weldoener Samuel Sarphati, het Zaandamse Volkspark, gesticht door de houthandelaar Cornelis Corver van Wessem of het Stadspark in Groningen, geschonken door Jan Evert Scholten zijn andere voorbeelden. Het Volkspark is in 1874 de eerste van een lange reeks en Enschede neemt daarmee een bijzondere plaats in. In de periferie en niet in een van de Hollandse steden, wat meer voor de hand zou liggen.

Het was de vooruitziende geest en ondernemerschap van deze Hendrik Jan van Heek om de bewoners en vooral de nieuwe arbeidersklasse een park te schenken. Van Heek gaf met zijn park invulling aan het verheffingsideaal de Twentse bevolking onderwijs, beschaving en volkswelvaart mee te geven, precies zoals nog altijd te lezen staat op de aan hem gewijde erezuil. Zo bood het Volkspark “(…) een geschikte gelegenheid tot ontspanning te verschaffen en het bezoek aan kroegen en het gebruik van sterke drank tegen te gaan”.

Eind negentiende eeuw neigde filantropie nog weleens naar paternalisme en gingen de Hollandse dominee en koopman spreekwoordelijk hand in hand. Zo zouden nuttig tijdverdrijf, frisse lucht en geen alcohol niet alleen betere mensen opleveren maar ook betere arbeidskrachten. Het was zoals de Delftse sociaal ondernemer, tijdgenoot van Van Heek en stichter van het Agnetapark, Jacques van Marken voorstond: “de fabriek voor allen, allen voor de fabriek”.

In de loop der tijd is de oorspronkelijke aanleg van het Volkspark door Dirk Wattez herhaaldelijk aangepast wat het geheel niet ten goede is gekomen. En ook al zijn de stichtende negentiende eeuwse idealen niet meer van onze tijd, stadsparken zijn nog altijd nodig en voorzien in nieuwe behoeftes van een groei-

ende groep gebruikers. En hier ligt de opgave voor de beheerders van nu. Hoe om te gaan met historisch groen erfgoed, want dat is het Volkspark, en tegelijk ruimte scheppen voor nieuwe functies. Ondanks dat het Volkspark tegenwoordig niet een eenduidig ensemble vormt zijn er nog steeds sterke elementen uit het verleden terug te vinden die een goed aanknopingspunt bieden om het ontwerp van Wattez naar de 21 eeuw te vertalen. De rijkdom aan bomen, de padenstructuur, de waterpartij en ook de beeldengroepen zijn van hoge kwaliteit. Zoals met veel stadsparken in ons land ontbreekt de ziel. Want wie is er verantwoordelijk? Vaak zijn dat verschillende gemeentelijke diensten, groenvoorziening, verlichting, veiligheid, evenementen, parkeerbeheer. Vaak ontbreekt een integrale visie. Wellicht zou het daarom, net als in de negentiende eeuw, goed zijn de blik weer eens op het buitenland te richten. Zoals Van Heek zijn inspiratie vond op de Wereldtentoonstelling in Hyde Park Londen, kan tegenwoordig inspiratie gevonden worden in New York waar de private Central Park Conservancy samen met de stad New York het lange tijd onveilige en verloederde Central Park op voorbeeldige wijze onderhoud en programmeert. Dit voorbeeld vindt inmiddels navolging in eigen land met de restauratie en invulling van het Park in Rotterdam, in 1854 ontworpen door vader en zoon Zocher. Hier wordt naar New Yorks voorbeeld gewerkt met 21e eeuws filantropisch geld, in samenwerking met de gemeente. Het Volkspark in Enschede zou het waard zijn dit voorbeeld te volgen: verder met Wattez.

WIM PIJBES

DIRECTEUR STICHTING DROOM EN DAAD

ROTTERDAM

7

Little England

De wereld waarin Het Volkspark werd geboren

De naam Volkspark mag Duits klinken, het onderliggende gedachtegoed was Engels. Na de Franse tijd, halverwege de negentiende eeuw, veranderde Twente in een soort Little England. De initiatiefnemers van nobele projecten als het Volkspark waren sterk geïnspireerd door Engeland. Wanneer je foto’s van de Twentse fabrikanten in hun werkende en familiare leven uit de periode 1850-1930 bekijkt, dan waan je je in victoriaans Engeland.

De opening van The Great exhibition, Hyde Park 1 mei 1851. Koningin Victoria werd door een 600 man groot koor toegezongen, het Hallelujah van Händel. Zij beschreef de opening als een van de meest glorieuze dagen uit haar leven.

PRELUDE

Tuindorpen van baksteen, een zee van rokende schoorstenen, fabrieken naar het Lancaster-model, weefzalen met getande daken, spinnerijen naar het ontwerp van Sidney Stott, zwoegende stoommachines van Bracewell & Griffiths, spinmachines van Fairbairn, arbeiders met platte pet, chauffeurs in uniform, dienstmeisjes met witte schorten voor, Engelse setters en pointers bij de jacht, plusfours, Purdeys, football teams in gestreepte shirts, cricket, gelaagde jurken met tuttige strikken, Ascotwaardige hoeden, landhuizen met erkers en tientallen schoorstenen, tennisbanen verscholen achter rozentuinen, lage houten tuinhekken, vaste borders volgens de school van William Robinson, parken met zwierige paden en waterpartijen die op een natuurlijke wijze in het coulisselandschap overgaan. Alsof niet Dirk Wattez uit Naarden, maar Capability Brown uit Northumberland zelf in Twente was neergestreken.

De krekels van PW (Prinses Wilhelmina) voor het Crickethotel (Hotel de Graaf) staand v.l.n.r Jur Haak, J.D Blijveld, Jan v.d. Berg, de piccolo van het hotel, de oude heer de Graaf, G. Demmink, A.A. v.d Berg en Klaas v Orden.

The Great Exhibition

Een periode van Engelse hegemonie en ongekende modernisering werd ingeluid en bejubeld door een zeshonderd man groot koor dat koningin Victoria en prins Albert het ‘Hallelujah’ van Händel toezong op The Great Exhibition, mei 1851. Konigin Victoria, met prins Albert aan haar zijde, opende de wereldtentoonstelling in het Crystal Palace, een happening zoals er niet eerder was vertoond. De bedenker en schenker van het Volkspark, Hendrik Jan van Heek (1814-1872), bezocht in 1851 deze overweldigende tentoonstelling in het Hyde Park in Londen. Ik kan mij niet onttrekken aan het idee dat het een levensbepalend bezoek moet zijn geweest.

In de centrale langwerpige hal van het Crystal Palace stonden, tussen grote oude bomen waar men het tijdelijke paleis omheen gebouwd had, de topstukken opgesteld: kunstwerken, ruwe materialen uit alle hoeken van de wereld, stampende machines. In aparte

De tennisbanen van de in 1897 opgerichte en nog immer bestaande Enschede Lawn Tennis Club in het Volkspark, tweede van links Anna Scholten en uiterst rechts Bertha van Heek. Foto uit 1902.

10

Het Crystal Palace was een tijdelijk bouwwerk, 563 meter lang en 138 meter breed, van gietijzer en glas, en diende als bewijs van de triomf van de mens over de natuur. Het werd in 1854 verplaatst van het Hyde Park naar Sydenham Hill in zuid Londen en door brand vernietigd op 30 november 1936.

zijruimtes waren wetenschappelijke hoogstandjes te bewonderen: barometers, horlogewerken, microscopen, chirurgische instrumenten. Naast een overvloed aan spullen uit de koloniën van Groot-Brittannië toonden 44 deelnemende landen wat zij in huis hadden, van stoommachines, nieuwe landbouwmachines en keukenapparatuur tot goud en zilver en een enveloppenmachine, wat dat ook moge zijn. In de Indiase kraam schitterde de Koh-i-Noor, de grootste diamant ter wereld. Er waren vallen van de Maori’s om beesten te vangen, vuurwapens van de firma Colt, standbeelden van naakte godinnen, levensgrote olifanten, een reusachtige telescoop, een gietijzeren piano, manshoge draaiende tandraderen en ratelende, door stoommachines aangedreven machines. Te midden van dat alles de

In aparte zijruimtes waren wetenschappelijke hoogstandjes te bewonderen: barometers, horlogewerken, microscopen, chirurgische instrumenten.
11
PRELUDE

37-jarige vrijgezel Hendrik Jan van Heek uit Enschede, een stadje te midden van eindeloze heidevelden in een uithoek van Nederland. De wonderen en schatten van de wereld, het heden, het verleden en de toekomst verzameld in een glazen paleis: een reusachtige, hypermoderne Wunderkammer.

Hendrik Jan van Heek is de oudere broer van mijn betovergrootvader aan vaders zijde. Een van zijn beste vrienden, Charles Theodorus Stork, meestal aangesproken als C.T. Stork en mijn betovergrootvader aan moeders zijde, reisde ook naar de tentoonstelling met een groep Twentse fabrikanten. Ik koester de gedachte dat twee van de grondleggers van de Nederlandse industrie en verre familieleden bijna tegelijkertijd The Great Exhibition bezochten, met grote ogen rondkeken en geïnspireerd raakten.

Voor de 29-jarige C.T. Stork was het de allereerste reis naar Engeland. Hij leerde speciaal Engels (op het gymnasium had hij geen Engels gehad, wel Frans) om de Britse nieuwigheden te kunnen volgen. Vanuit Engeland schrijft hij dagelijks aan zijn vrouw Jans:

‘Door de exhibition of al nations, die wij vandaag voor het eerst bezochten, of het zien van het tooverpaleis (zoo kan het werkelijk genoemd worden) werd ons aller gespannen verwachting verre overtroffen. De stoutste verbeelding kan zich zóóiets niet voorstellen. Ik zal niet trachten er u een beschrijving van te geven, dat is mij niet mogelijk en ofschoon ik er geweest ben van 12 tot 7 uur kan ik U niet zeggen wat ik gezien heb “alles en niets”.’

Veel Nederlanders gingen naar Londen. Thorbecke ontbrak; hij wilde als minister naar de tentoonstelling, maar kreeg geen toestemming van Willem III, die niet erg dol op Thorbecke was – to put it mildly Hendrik Jan van Heek en C.T. Stork kenden Johan Rudolf Thorbecke nog niet. Ze zouden hem drie jaar later ontmoeten en beiden bevriend raken met de staatsman. Onder de bezoekers van The Great Exhibition waren wel Charles Dickens, Lewis Carroll, Charlotte Brönte, George Eliot, Charles Darwin en Karl Marx. De kans dat de gründers van de Twentse industrie een van deze beroemdheden tegen het lijf liepen was uiterst gering, want maar liefst zes miljoen mensen bezochten de tentoonstelling.

De hele onderneming was ongetwijfeld mede bedoeld om te tonen dat Engeland superieur aan Frankrijk was – iets waar de Engelsen nooit genoeg van kunnen krijgen. In Parijs was sinds 1798 al elf keer een tentoonstelling voor de Franse industrie georganiseerd, Exposition des produits de l’industrie française. De volledige naam van de Engelse tentoonstelling The Great Exhibition of the Works of

Een periode van Engelse hegemonie en ongekende modernisering werd ingeluid en bejubeld door een 600 man groot koor dat koningin Victoria en prins Albert het Hallelujah van Händel toezong op The Great Exhibition.

Industry of All Nations was waarschijnlijk gekozen om de Fransen tot provincialen te degraderen. Daarnaast probeerde Engeland – dat op dat moment over de halve planeet heerste – hoop en stabiliteit te brengen, zo kort na het revolutiejaar 1848 en de tientallen desastreuze oorlogen en opstanden die Europa de afgelopen eeuw geteisterd hadden. Een lange periode van relatieve vrede (de Krimoorlog en de Frans-Duitse oorlog uitgezonderd) werd symbolisch gestart met The Great Exhibition .

H.R.H. Prince Albert, de echtgenoot van koningin Victoria, presideerde over de wereldtentoonstelling. Zijn speech bij The Lord Mayor’s Banquet voorafgaande aan de wereldtentoonstelling geeft de verwachtingen en idealen van het tijdperk aan:

‘Ik beschouw het als de plicht van ieder ontwikkeld persoon om de tijd waarin hij leeft nauwkeurig te bestuderen en in de gaten te houden; en voor zover het in hem ligt, om zijn individuele inspanning toe te voegen om de voltooiing te bevorderen van wat hij gelooft dat de Voorzienigheid heeft verordend. Niemand echter, die eenige aandacht heeft geschonken aan de kenmerken van onze tegenwoordige tijd, zal er ook maar een oogenblik aan twijfelen, dat wij in een periode van de wonderbaarlijkste overgang leven, die spoedig neigt naar de voltooiing van dat grote doel waarnaar inderdaad de hele geschiedenis wijst: de verwezenlijking van de eenheid van de mensheid ...’

In hoeverre prins Albert zelf in deze hooggestemde woorden geloofde is niet te peilen, maar de idee dat de industrialisatie, alle uitvindingen en de handel van de wereld een betere, vrediger plek zouden maken en dat daar een gemeenschappelijk doel en verantwoording lag, was een breedgedragen overtuiging in dat tijdperk. In de brieven en geschriften van de Twentse fabrikanten in de negentiende eeuw, zeker bij Hendrik Jan van Heek en C.T. Stork, is een echo van deze bevlogenheid te herkennen.

De opening van the Great Exhibition op 1 mei 1851. Onder de baldakijn koningin Victoria en, op de rug gezien, prins Albert aan het hoofd van het organiserend comité, rapporterend aan de koningin.

12

Nederlandsch Manchester

Gevoelsmatig was Twente eeuwenlang een eiland, geïsoleerd van het westen van Nederland, de Veluwe was groot en drassig en gevaarlijk om te doorkruisen. Amsterdam lag ‘over zee’: de veiligste weg om er met kostbaarheden te komen was per schip over de Zuiderzee. Het contact met de oosterburen was van oudsher eenvoudiger.

De ontwikkeling in de negentiende eeuw van Saksisch naar Angelsaksisch ging geruisloos en was eigenlijk onvermijdelijk. De Franse tijd had Europa uitgeput, moegestreden, futloos, in zichzelf gekeerd achtergelaten. De periode van 1815 tot 1850 wordt wel de Biedermeier tijd genoemd, jaren van comateuze huiselijkheid, eenvoud en armoede. Men moest op adem komen na tientallen jaren napoleontische oorlogen.

Na de onafhankelijkheid van België in 1830 werd er een plek gezocht om de katoentjes te maken die nodig waren als ruilmiddel in Indië en die voorheen vooral in Gent werden geproduceerd. In 1833 koos de Nederlandsche Handel Maatschappij (NHM) Twente als productieplek. Thomas Ainsworth, een Engelse technicus, startte in samenwerking met de NHM een weefschool in Twente. Daarnaast garandeerde de Nederlandsche Handel Maatschappij een vaste afnameprijs aan een selectie van gevestigde en nieuwbakken fabriceurs. De fabriceurs die er vervolgens in slaagden te mechaniseren, zorgden

Huwelijk 6 juni 1913 J.H van Heek en A. van Wulfften Palthe. Op de foto v.l.n.r Arnold van Heek, Gerrit Jan van Heek Sr, zijn tweede echtgenote Cristine Frederike van Heek-Meier en Arnold Albert Willem Palthe.

dat het Algemeen Dagblad in augustus 1859 Enschede betitelde als het ‘Nederlandsch Manchester’.

In het boek Industrial Retardation in the Netherlands 1830-1850 onderzoekt Richard T. Griffiths de economische geschiedenis in Nederland van 1830 tot 1850, die meestal wordt geïnterpreteerd als een periode van stagnatie, gemiste kansen en achteruitgang. Voor zijn boek reisde Griffiths uitgebreid door het land. Er was eigenlijk maar één streek en haar bewoners waar hij over te spreken was: Twente en de Twentenaren:

‘Wat je meteen opvalt, al bij de eerste ontmoeting met de ijverige en ondernemende Twentse industrieel, is een grote mate van vitaliteit en levenslust die enigszins aanstekelijk is en je wakker schudt uit de lethargie die je meebracht uit je Hollandse leven. Daar heb ik een zekere energie en een gevoel van zelfvertrouwen gekregen bij die mensen, die meestal met weinig of niets begonnen, door hun inspanningen steeds meer productief kapitaal verwierven en dus alleen aan zichzelf te danken hebben wat ze bezitten.’

Tot die groep energieke mannen behoorden Hendrik Jan van Heek en C.T. Stork. De acht jaar oudere Hendrik Jan was een goede vriend en belangrijk raadgever voor C.T.. Hij was de oudste zoon in een gezin van dertien kinderen, van wie er vijf jong stierven, het merendeel als tiener. Hun moeder overleed in 1837 kort na de geboorte van nakomertje Gerrit Jan. De vader van het gezin stierf tien jaar later. Hendrik Jan, 32 jaar oud, nam vanaf dat moment de vaderrol op zich over Gerrit Jan (1837-1915). Hij vatte die taak uiterst serieus op wat betreft zijn 23 jaar jongere broertje. Ondanks het enorme leeftijdsverschil was de band tussen de oudste en de jongste sterk. Hendrik Jan huwde laat, op zijn 41ste, nadat zijn jongste broertje achttien was geworden, met Lida (Christina Alida) Blijdenstein (1823-1859). De doopsgezinde Blijdensteins waren in de begintijd van de textielnijverheid in Twente onbetwist de voornaamste fabriceursfamilie. In de negentiende eeuw namen de Van Heeks deze positie over. De broers huwden alledrie een Blijdenstein.

Stork, Van Heek en Thorbecke

Stork en Van Heek raakten in 1854 bevriend met de staatsman Rudolf Thorbecke toen deze Twente bezocht. De twee, behorend tot de eerste grootindustriëlen van het land, reisden daarna regelmatig samen naar Den Haag om met Thorbecke te lunchen en te overleggen. Thorbecke kwam af en toe naar Twente, tweemaal voor langere tijd en logeerde dan bij Hendrik Jan in het Huis met de Hoge Stoep,

14

Ik koester de gedachte dat twee grondleggers van de Nederlandse industrie en verre familieleden The Great Exhibition bezochten en geinspireerd raakten.

in Enschede. De kamer met hemelbed waar Thorbecke in 1866 een maand logeerde, werd nog decennialang in stand gehouden. Mietje, zusje van Hendrik Jan en weduwe die met haar kinderen inwoonde bij Hendrik Jan, beschrijft in een brief hoe hij de ideeën van de ‘groot staatsman’ overbracht op de horde pleegkinderen die hij onder zijn hoede had.

Thorbeckes gedachtegoed stond dicht bij John Stuart Mill, met een grote rol voor de intellectuele voorhoede. Thorbecke verwachtte meer van particuliere initiatieven dan van logge semi-overheidinstellingen, zo is te lezen in zijn biografie:

‘A view of Manchester from Kersal Moor’ gemaakt door William Wyld in 1852 in opdracht van koningin Victoria na een koninklijk bezoek aan Manchester. De industriestad was overbevolkt en vervuild en Kersal Moor een acht hectare grote oase aan de rand van de stad, als het Volkspark, een favoriete plek om te recreëren voor de inwoners van `Cottonpolis’, The Royal Collection, Londen.
PRELUDE

‘Al in de begrotingsdebatten van december 1854 klonk het effect van de Twentse ervaringen door. Geïnformeerd door een rapport van Stork en de Rotterdamse ondernemer Hendrik Muller (...). Met een belastinghervorming die de arbeid goedkoper maakte, met meer kennis van Indië en met goede spoorwegverbindingen zou de nijverheid in Overijssel, Gelderland en Noord-Brabant internationaal kunnen concurreren zonder kunstmatige bescherming.’

Thorbecke verweet de regering dat het praktische monopolie van de Nederlandsche Handel Maatschappij de ontwikkeling van de nijverheid remde. Exact het standpunt van Stork en Van Heek. De twee industriëlen deelden een sociaal betrokken, liberale kijk op de wereld. Beiden hebben veel gedaan voor Twente en voor hun werknemers. Hun familieleden volgden in hun voetsporen: van het oprichten van grote bedrijven, het stimuleren van spoorlijnen, het stichten van weduwen- en wezenpensioenen tot het oprichten van badhuizen, het in het leven roepen van sociale voorzieningen en verenigingen, het beschermen van natuur, het bouwen van tuindorpen en het schenken van parken.

Stork had, op aanraden van de Rotterdamse ondernemer Muller, fabrieken in Zwitserland en Saksen bezocht:

‘Na mijn terugkomst luchtte ik mijn hart, deed aan onze Staatsman Thorbecke, die ik kort tevoren had leren kennen, een kort verhaal van mijn reis en stelde de vraag: “Wat helpt ons de protectie, als wij er zo op inslapen: wij zijn veel te eenzijdig gebleven met onze katoennijverheid, wij zijn blijven hangen aan de grove en minst waardige artikelen en laten de betere over aan de vreemden. Zou het niet verstandiger zijn de protectie geleidelijk af te schaffen, opdat wij genoodzaakt werden ons in te spannen?”’

Hendrik Muller schreef na een introductie van Stork een tien pagina’s lange brief aan Hendrik Jan van Heek met een soortgelijke strekking. Hij zette uiteen wat er allemaal schortte aan de textielnijverheid in Twente: eenzijdig, technische achterstand ten opzichte van het buitenland, gebrek aan vernieuwing en ontwikkeling. Hendrik Jan van Heek liet de kritiek bezinken, besefte dat Muller gelijk had dat het de hoogste tijd werd om te moderniseren en verzocht zijn vriend Henry Bazley een stageplaats in Lancaster te zoeken voor zijn broertje Gerrit Jan.

Op 19 juni 1857 reageerde Bazley dat hij een stageplaats in het bedrijf van Harrison uit Blackburn had gevonden. Twee maanden

later reisden de 19-jarige Gerrit Jan van Heek en zijn 18-jarige schoolvriend Willem Blijdenstein naar Lancashire. Manchester was – net als Enschede – in de middeleeuwen een onbenullig provinciestadje geweest, maar was in 1857 uitgegroeid tot dé industriestad van Groot-Brittannië met een machtige metaalindustrie, 108 katoenspinnerijen, 1.724 pakhuizen en 300.000 inwoners. De jongens arriveerden in augustus.

Gerrit Jan en Willem waren de allereersten uit Twente die naar Lancashire gingen om stage te lopen. Na hen zou het een standaard onderdeel worden van de opleiding van de Twentse fabrikantenzonen. In 1858 schreef Gerrit Jan:

‘Wij zijn hier met verscheiden Hollanders, Willem Blijdenstein is in Rochdale in een spinnerij, Nico ter Kuile is een half uur van Manchester in een weverij, terwijl de jonge Salomonson en mijn persoon in Manchester wonen. Bovendien komen Stork en Gelderman spoedig terug, zodat wij een hele compagnie Twenthenaars vormen.’

Onmiddelijk na terugkomst uit Manchester werd de 20-jarige Gerrit Jan bij Koninklijk Besluit van 16 augustus 1858 meerderjarig verklaard. Daardoor kon hij een aantal maanden later toetreden tot de nieuw opgerichte firma Van Heek & Co.

Enkele maanden daarvoor, na ruim twee jaar huwelijk, had de echtgenote van Hendrik Jan, Lida, gemeld zwanger te zijn. In het familiale Twentse textielbedrijf was dit een mededeling van kolossaal belang. Het aanstaande vaderschap deed Hendrik Jan besluiten het familiebedrijf rigoreus aan te pakken. Twee weken na de geboorte van dochter Christina Alida stapten na lang overleg twee neven als firmant uit het bedrijf en werd Van Heek & Co opgericht.

Kort daarop, in april, stierven moeder en dochter. Hendrik Jan zou niet hertrouwen en kinderloos blijven.

Anglomanie

De door een aantal families, de NHM en koning Willem III in 1833 gestarte stoomspinnerij Een Groote Stoom vond nauwelijks navolging. Pas na de komst van spoorlijnen en na de stadsbrand in 1862, waarbij vrijwel de gehele stad afbrandde, inclusief veel achterhaalde spinnerijen en weverijen, kickstartte de textielindustrie in Enschede. De benodigde steenkolen voor Twente kwamen uit Engeland, het Ruhrgebied en Ibbenbüren en moesten per paard en wagen en met kleine schuiten over de kronkelende Regge worden aangevoerd. In 1866 werd de spoorverbinding naar Enschede gelegd.

Vanaf 1860 werden enorme oppervlaktes in en rond Enschede

16

Houtgravure met het zicht op

met stoomweverijen volgebouwd. Net als in de huidige tijd de kassen in het Westland, maar dan van baksteen: sheds in laagbouw met zaagtandkappen en raamloze muren. Britse vindingen bepaalden het stadsbeeld. Engelse monteurs woonden semipermanent in Enschede – heel symbolisch – in Hotel Modern, vlakbij waar nu het Volkspark is. Schotse spinsters volgden, omdat zij goed met de looms konden werken en het aan de Twentse werknemers moesten voordoen. Een Engels bedrijf uit Burnley richtte in 1876 een onderafdeling op in Enschede: Tattersall & Holdsworth.

In 1859 bouwden de drie broers Van Heek buiten de gracht van Enschede een stoomweverij met driehonderd weefgetouwen van de firma John Pilling uit Colne bij Manchester. De gehele fabrieksinrichting werd geadviseerd en geïmporteerd vanuit Engeland. Ze ontvingen, waarschijnlijk als douceurtje, een gietijzeren tuinbank van een van de Engelse leveranciers. Hij stond lange tijd voor het Huis met de Hoge Stoep. Uit de erfenis van mijn grootmoeder kreeg ik dit onverwoestbare ding met de in ijzer gegoten woorden ‘Robert Hall & Sons Bury’ erop.

In 1864 werd de weverij uitgebreid naar zeshonderd getouwen. De gietijzeren kolommen voor de shedbouw werden op 22 april 1864 geleverd door C.T. Stork. Hij was naast de katoenweverij een machinefabriekje begonnen: Stork, Meyling en Co. De gebroeders Van Heek schaften verder alles aan in Engeland. Dankzij de in Manchester opgedane kennis van Gerrit Jan moderniseerde Van Heek & Co in hoog tempo en groeide rond 1910 uit tot het grootste bedrijf van Nederland.

De anglomanie was alom. Engeland bepaalde de toon in de wereld en in Twente in het bijzonder. Met de bouw van fabrieken en het importeren van stoommachines en looms volgden de smaak, de mode, mores en gebruiken, sports & passtime, huizenbouw inclusief tuinen parkontwerp. De naam die de firmanten van Van Heek & Co aan de grote moderne weverij gaven die zij in 1884 in Enschede deden verrijzen, is veelzeggend: Nieuw Engeland.

Een koud hoofd en een warm hart

Hendrik Jan van Heek, C.T. Stork en Rudolf Thorbecke waren tegenstanders van protectie en trokken daartegen gezamelijk ten strijde. Daarnaast koesterden zij alle drie een grote liefde voor hun respectievelijke echtgenotes. Alle drie verloren zij hun vrouw en een of meerdere kinderen voordat ze zelf heengingen, wat anderhalve eeuw geleden eerder regel dan uitzondering was.

In 1859 bouwden de drie broers van Heek buiten de gracht van Enschede een stoomweverij met 300 weefgetouwen van de firma John Pilling uit Colne bij Manchester.

Enschede vanaf het Volkspark in 1870. Eenzelfde romantisch beeld van stad en land als in het schilderij van William Wyld op pagina 15. De drie schoorstenen en het hoge gebouw (de spinnerij) links naast de kerktoren zijn onderdeel van de fabrieken van Van Heek & Co.
PRELUDE

In de negentiende eeuw stierf een op de vier vrouwen in het kraambed. Het moet onverschrokken vrouwen hebben opgeleverd. De Hongaarse arts Ignaz Semmelweis ontdekte rond 1860 dat de sterfte door kraamkoorts in zijn ziekenhuis van meer dan 25 procent naar 1 procent kon worden teruggebracht als artsen en vroedvrouwen hun handen wasten. Het duurde nog dertig jaar voordat dit in de praktijk zou worden omgezet. Hendrik Jan verloor zowel zijn moeder als zijn echtgenote Lida Blijdenstein aan kraamkoorts. Hij overleefde Lida dertien jaar en gaf de opdracht tot het stichten van het Volkspark ter harer nagedachtenis.

C.T. Stork schrijft op 5 januari 1872 in zijn dagboek:

‘Ik ontving een telegram, mij berigtend het overlijden van Hendrik van Heek. Ik schreef aan zijn broer: “Ik kan met de familie treuren, want weinig menschen schatte ik hooger dan de afgestorvene. Hij had een koud hoofd en een warm hart! Hij was een van die Menschen, van wie men nooit ongetroost heengaat als men raad en bijstand nodig heeft.”’

Hendrik Jan was enkele dagen eerder ziek geworden, op 27 december 1871. Ook Thorbecke had juist een gemene griep opgelopen. De families waren van plan geweest de feestdagen tezamen te vieren, maar daar kwam het niet meer van. Enkele maanden na Hendrik Jan, op 4 juni 1872, overleed ook Rudolf Thorbecke.

Hendrik Jan had zijn jongste broer tot erfgenaam van zijn aanzienlijke vermogen en tot de belangrijkste uitvoerder van zijn wilsbeschikking benoemd. In een speciaal fonds was 150.000 gulden ondergebracht, een substantieel bedrag in 1872 (ergens tussen 5 en 10 miljoen euro nu), voor ‘goede doelen’ waaronder het Volkspark. De broers Herman en Gerrit Jan hadden samen met zwager Albert Jan Blijdenstein, die toezag op het plantbeleid, de leiding bij het verwezenlijken van het Volkspark. Gerrit Jan volgde het voorbeeld van zijn oudste broer en schonk, bij zijn dood in 1915, het G.J. van Heekpark aan de gemeente Enschede.

Ik denk dat mijn betovergrootvader Gerrit Jan werd verkozen tot enig erfgenaam vanwege zijn relatieve jeugdigheid (35 jaar oud), technische kennis, talent – maar ook vanwege het feit dat hij op dat moment al zeven kinderen had, vijf uit zijn eerste huwelijk – zijn eerste echtgenote, Julia Blijdenstein stierf na de geboorte van het vijfde kind – en twee uit zijn tweede huwelijk. Het zouden uiteindelijk dertien kinderen worden, die allemaal het kraambed, tuberculose, cholera en de Spaanse griep overleefden.

Dat Semmelweis’ ontdekking vertraagd in de praktijk werd

gebracht, kwam deels doordat hij een liberaal was en daarom uit zijn ziekenhuis ontslagen werd. In Hongarije was er net als in Twente een overlap tussen anglomanie en liberale opvattingen (in Hongarije kon je liberalen herkennen aan de Engelse volbloeden waarop ze reden, terwijl de conservatieven op de steviger Habsburgse Lippizaner bleven zitten). De studies en liefhebberijen van de kinderen van Gerrit

Jan illustreren de anglomanie in het afgelegen Twente.

Het zesde kind van Gerrit Jan, mijn overgrootvader Ludwig, studeerde in 1890 aan de technical school in Leeds en ging daarna praktijkervaring opdoen in Engeland. Hij was in 1885 mede-oprichter van Footballclub PW en naamgever van die club: Prinses Wilhelmina (hij gaf jaren later zijn dochter, mijn grootmoeder, ook de naam Wilhelmina). Jan Bernard, de oudste broer van Ludwig, ontving een deel van zijn opleiding in Manchester en staat bekend als de man die in 1885 de eerste leren voetbal naar Nederland bracht en zo de voetbalsport introduceerde. Hij richtte de allereerste voetbalclub van Nederland op: de Enschedese Football Club (EFC). Hij kocht later samen met Gelderman een steenkolenmijn in Engeland om zich te verzekeren van de toevoer van steenkolen. Ludwig en Jan Bernard hadden beiden prachtige boten. Jan Bernards schip heette Spunky, Britser kan het haast niet. Broer Henny was een groot liefhebber van de paardensport, hindernisrijder in Engeland, Ierland en Nederland. In het foto-album dat ik inzag van een Van Heek van de generatie na hem (begin twintigste eeuw) staan bij de groepsfoto’s niet de namen van de mensen, maar de namen van de paarden vermeld. Dan weet je hoe laat het is. Ik zie Top Hat, Isolde en Irony – geen typisch Twentse namen. Henny bracht de militairy en de jacht te paard naar Twente. Broer Helmich ging naar de Hoogeschool in Manchester. Zusje Tini

18
Fabriek Rigtersbleek die in 1897, vijftien jaar na het overlijden van Hendrik Jan van Heek, in opdracht van Gerrit Jan van Heek naar Engels model van de architect Sidney Stott gebouwd werd voor Van Heek & Co. Foto uit 1902.

werd enige tijd ondergebracht bij de familie Nutt in Windsor Castle, binnen de wallen van het oude kasteel waar koningin Victoria op dat moment nog resideerde. Zusje Lida huwde met Willem Benjamin Blijdenstein die aan het hoofd van de bank B.W. Blijdenstein & Co stond, de Londense dochter van de Twentsche Bank, kantoor houdend in Threadneedle Street, vlak bij de Bank of England.

Dat veel kinderen van Gerrit Jan van Heek maanden of jaren in Engeland doorbrachten, geeft aan hoe zeer de anglomanie ook rond de eeuwwisseling nog leefde. Het is met name opmerkelijk dat hij zijn dochters naar Engeland stuurde. De scheiding tussen de mannelijke en vrouwelijke taken en sferen werd strikt nageleefd bij de textielfamilies. Sociologe Tina Hammer-Stroeve schrijft hierover:

‘De ethische component van het liberalisme, overgewaaid uit Victoriaans Engeland, kende daarbij aan vrouwen een specifieke taak toe. Zij behoorden het persoonlijk besef van rechtschapenheid, zelfbeheersing, gematigheid en zuinigheid aan te wakkeren en ervoor te zorgen dat deze waarden in het openbare leven werden hooggehouden.’

En hoe werd die zelfbeheersing en zuinigheid over het algemeen versterkt? Door de dochters van de Twentse textielfamilies als completering van de opvoeding na de Franse school naar een Duitse familie te sturen. Die usance strekte zich uit tot ver na het Biedermeier tijdperk. Duitsland gold tot aan de Eerste Wereldoorlog als hét

In het midden Jan Bernard van Heek, de oudste zoon van Gerrit Jan en de man die in 1878 voor studie naar Manchester ging en de eerste leren voetbal uit Burnley naar Nederland bracht. In 1885 richtte hij de Enschedese Football Club op, een van de allereerste voetbalclubs van Nederland. Foto uit 1894 in Wijk aan Zee.

voorbeeld van degelijkheid en eenvoud. Dit ondergraaft uiteraard een beetje mijn Little England-theorie en introduceert een onderwerp dat ik tot nu toe op John Cleese-achtige wijze heb getracht te omzeilen: de Duitsers.

De waarheid is dat de Duitse invloed in Twente immens was, te allen tijde. Er bestond nauwelijks een grens tussen de twee landen, het dialect aan de Nederlandse en de Duitse kant van de grens is identiek, duizenden Twentenaren waren of zijn getrouwd met een man of een vrouw uit Duitsland. Mijn bloedeigen betovergrootmoeder, de tweede echtgenote van Gerrit Jan van Heek, kwam uit Bentheim en waakte over het tot goede Bildungsbürger maken van alle dertien kinderen. Misschien stuurde Gerrit Jan ze daarom wel naar Engeland, om wat tegenwicht te bieden.

Zeker de helft van de Twentse fabrikantenfamilies is van Duitse origine – maar, moet ik erbij zeggen, hetzelfde geldt voor de Britse koninklijke familie. Juist die Duitse afkomst dwingt een mens Britser dan de Britten te zijn. Misschien gaat hetzelfde op voor de Van Heeks en al die andere Twentenaren: juist het Duitse bloed deed hen des

De Anglomanie was alom. Engeland bepaalde de toon in de wereld en in Twente in het bijzonder.

Het elftal van de in 1885 opgerichte Football club PW (Prinses Wilhelmina) voor de uitwedstrijd tegen Vitesse, die met 3-2 werd verloren. In 1888 fuseerden de voetbalclubs EFC en PW. Foto 20 november 1898.

PRELUDE
19

te sterker het Britse omarmen. Een eeuwige innerlijke strijd tussen Duitse Pünktlichkeit en Britse flegma. Laten we tot deze conclusie komen: de Twentenaren combineerden en combineren, in de goede gevallen, best of both worlds: het betrouwbare, hardwerkende en gedisciplineerde van de Duitsers en het flegmatische, de tongue in cheek-humor en de hang naar nieuwigheid van de Britten.

Tempel van matigheid

Nadat in Twente de industrialisatie had ingezet en er in de tweede helft van de negentiende eeuw op grote schaal in dure nieuwe machines was geïnvesteerd, konden de fabrikanten aan het eind van de eeuw de vruchten plukken terwijl de mechanische weefgetouwen doorratelden: kunst en grond aanschaffen, landgoederen aanleggen en buitens bouwen. Net zoals de industriëlen in Groot-Brittannië dat eerder deden om aan de steden, de stinkende schoorstenen en de steenkooldamp te ontsnappen. De werknemers in de fabrieken hadden die mogelijkheid niet, die waren gebonden aan de stad en moesten bij voorkeur dicht bij de fabrieken wonen.

De generatie van Hendrik Jan van Heek woonde in de stad niet ver van de arbeiders en de fabrieken waren ook nog niet zo groot, vrijwel iedereen kende elkaar. Met het groeien van de fabrieken nam het aantal werknemers explosief toe en de vaderlijke band tussen fabrikant en werknemers verdween. De generatie na Hendrik Jan importeerde niet alleen football, cricket en de militairy uit Groot-Brittannië, maar ook een Angelsaksisch patent dat de fabrikanten beter achterwege hadden kunnen laten. Namelijk het systeem dat wanneer er in één fabriek gestaakt werd, alle fabrieken dichtgingen, zodat de stakers niet gesteund konden worden door de arbeiders uit andere fabrieken. Deze werkwijze werd in Nederland bekend als ‘het Twentse stelsel’, hoewel het alleen in Enschede is toegepast. Dit was echter geen Twentse vondst, maar een Britse: het lock out-systeem Mijn betovergrootvader Stork noteerde in 1851, vlak voor het bezoek aan The Great Exhibition in Londen:

‘Jammer dat het steeds zo mistig en vol rook is en dat men niet ver zien kan, maar de geheele stad en hare environs zijn steeds als in één dikke nevel gehuld. Die kolendamp bederft alles.’

De Franse historicus en schrijver Alexis de Tocqueville bezocht Manchester zestien jaar eerder en schreef:

‘Een soort zwarte rook bedekt de stad. Uit dit smerige riool stroomt puur goud.’

Het ‘Nederlandsche Manchester’ ontwikkelde zich in dezelfde richting.

Hendrik Jan, Herman en Gerrit Jan van Heek in Enschede beseften, net als C.T. en zijn zoon C.F. Stork in Hengelo, goed dat je ervoor moest zorgen dat je werknemers in redelijke omstandigheden en gezondheid verkeerden, enerzijds uit oprechte empathie en humane overwegingen, maar ook uit eigenbelang. De industrialisatie en het gegeven dat mensen in fabrieken en niet op het land werkten en in metropolen (Manchester had als bijnaam: Cottonpolis) leefden, waren betrekkelijk nieuw. Bij de aanleg van het Peel Park in Manchester speelde de in die tijd opkomende idee mee dat insluiting, als binnen de muren van een fabriek, ongezond was en dat openbare wandelingen en tuinen daartoe het tegengif boden. Het Volkspark was niet alleen een monument dat Hendrik Jan na zijn dood ter herinnering aan zijn beminde Lida naliet, het was ook een toekomstige groene long met slingerende wandelpaden voor de werknemers van Van Heek & Co en de inwoners van het snel uitbreidende Enschede.

Hendrik Jan zag het restauratiegebouw als de sleutel tot het

Uit het programmaboekje van de opening van het Volkspark mei 1874. De beschrijving van het vuurwerk van de heer

Hendrickx uit Antwerpen beslaat de helft van het programmaboekje.

20
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.