Cul Rotterdam

Page 1

Antropologisch Tijdschrift | Jaargang 29 | Nummer 1

cul Rotterdam

De feministische golf van de Maas Dobberende koeien Een kapsalon proeverij

Tijdschrift Cul

1


Hoofdredactioneel

Colofon

Onafhankelijk antropologisch tijdschrift Cul is verbonden aan de afdeling Culturele Antropologie en Ontwikkelingssociologie aan de Universiteit van Amsterdam. Hoofdredacteur: Adjunct-Hoofdredacteur:

Marije Nieuwland Marie Voerman

Aftredend Hoofdredacteur: Roos Metselaar Aftredend Adjunct-Hoofdredacteur: Lucca de Ruiter Vormgeving: Beeldredactie: Eindredactie: Reis- en eventcoördinator: Penningmeester en acquisitie: Webredacteur: Multimediaredactie: Cover:

Daniëlle Kronenburg Jolin Ordelman Cosima Bas Floor van der Wulp Tess Zondervan Wineke Brans Eva Frijns Hannah Visser Manpreet Brar Jolin Ordelman

Met speciale dank aan: Pascalle Billekens Stephen Leander Marcel Pothof Leslie Voerman Tijdschrijft Cul is altijd op zoek naar nieuw schrijftalent. De redactie heeft het recht bijdragen in te korten of te weigeren. Voor informatie over bijdragen of advertentiemogelijkheden, mail naar: redactie@tijdschriftcul.nl Drukkerij Ziezoprint Oplage: 300 ISSN: 18760309 Tijdschrift Cul Nieuwe Achtergracht 166 1018 WV Amsterdam redactie@tijdschriftcul.nl Volg ons nu ook op Facebook en Instagram en bekijk onze Website! @tijdschriftcul http://tijdschriftcul.nl/

2

Tijdschrift Cul

Rotterdam: de stad met een haven waar

men U tegen zegt en waar de architectuur het voor het zeggen heeft. Afgelopen zomer heeft een deel van de redactie een reis mogen maken naar deze wereldstad in Nederland. Velen van ons waren niet bekend met de stad en hebben het voorrecht gehad om kennis te mogen maken met alles dat Rotterdam ‘Rotterdam’ maakt. Deze Cul staat dan ook in teken van deze bijzondere ontmoeting. Zoals u gewend bent van de Cul, hebben de redactieleden zichzelf in allerlei verschillende soorten artikelen uitgedaagd om te schrijven over onze reis. Zo neemt Wineke Brans u mee in de drag-wereld van Rotterdamse drag queen Vanity Kip, geeft Jolin Ordelman u een les over vogelspotten in de stadsjungle van nieuwe gebouwen, brengt Titus Scholten u de onmiskenbare Amsterdamse arrogantie jegens de Rotterdammers in zijn Amsterdamse polemiek en vraagt Eva Frijns uw aandacht voor de waardering van ‘lelijke’ architectuur in een stad vol chique nieuwbouw. Met veel dank aan iedereen van redactie 2020-2021 die dit jaar aan de Cul hebben gewerkt trappen wij dit nieuwe redactiejaar af met deze nieuwe, gerse editie.


Type 4

Achtergrond Rotterdam in vuur en vlam Tess Zondervan

6

Essay Een stad in leven Marie Voerman

8

Column Vreemde vogel Jolin Ordelman

9

Reportage Dobberboer op dreef Lucca de Ruiter

Inhoud

Column 11 Kapsones Manpreet Brar 12

Column Lelijk kan ook mooi zijn Eva Frijns

18

Interview

14

Achtergrond Het Grootste van het Grootste: een portret van Abraham Tuschinski Hannah Visser

20

Column Een Amsterdamse polemiek Titus Scholten

16

Recensie Rimpels wegdrinken Cosima Bas

21

Beeldreportage Nafluiten is voor losers Floor van der Wulp

24

Reportage Van havenplaats naar rijkeluisstad Roos Metselaar

26

Reportage Wandeling door het groen Marije Nieuwland

28

Beeldreportage Onkruid vergaat niet Marije Nieuwland

All about the fun Wineke Brans

Tijdschrift Cul

3


Rotterdam in vuur en vlam Van puinvlakte tot architectuurstad Waar de één rust en regelmaat vindt in de strakke, rechte lijnen van de Rotterdamse architectuur, vindt een ander het kil en sober. Waar echter niet over te twisten valt, is dat de stad er ooit anders uit heeft gezien. Panden vol historie sierden de binnenstad en mysterieuze straatjes kronkelden door de stad. De inwoners leefden een prettig bestaan in hun Rotterdam. Tot aan die ene dag. Rotterdam kleurde rood oranje en geel. Daarna werd het zwart. Donker.

Tekst Tess zondervan Beeld Marije Nieuwland

N

og voor zonsondergang werden de eerste parachutisten uit een vliegtuig gedropt. Tien mei 1940 zal in Rotterdam nooit vergeten worden. Watervliegtuigjes landden op de Maas en het Noordereiland werd veroverd. In eerste instantie vonden de Rotterdammers het nog wel ‘een leuk verzetje’ om soldaatjes te kijken na het boodschappen doen, zolang er maar geen doden vielen aan de Hollandse zijde. Maar al snel vielen de eerste bommen. Daarna meer. En nog meer. Binnen een kwartier tijd stond Rotterdam in vuur en vlam. Alles wat de stad ooit geweest was, was nu in één oogopslag verdwenen. De vooroorlogse binnenstad van Rotterdam veranderde in een dikke laag as. Dagenlang woekerden de vlammen boven de Rotterdamse daken uit. Daken die geen daken meer waren, van gebouwen die geen gebouwen meer konden zijn. Alles waar zo hard voor gewerkt was, verloor plotseling zijn betekenis. De Nederlandse band Doe Maar schreef een lied dat het gevoel van de Rotterdammers maar al te goed beschrijft: Carrière maken Voordat de bom valt Werken aan mijn toekomst Voordat de bom valt Ik ren door mijn agenda Voordat de bom valt Veilig in het ziekenfonds Voordat de bom valt En als de bom valt Lig ik in mijn nette pak Diploma’s en mijn cheques op zak Mijn polis en mijn woordenschat Onder de flatgebouwen van de stad Laat maar vallen dan, het komt er toch wel van Het geeft niet of je rent

4

Tijdschrift Cul


Achtergrond Als vrienden gekomen De branden die direct na het bombardement overal rond het Rotterdamse centrum uitbraken, werden door een harde wind aangewakkerd. Deze wind gaf de vuurzee de ruimte om zich verder te verspreiden over de stad. Doordat de wind ‘s nachts draaide, vielen ook andere stadsdelen aan de vlammen ten prooi. Waterbronnen waren onbereikbaar en de brandweer kon weinig doen. Bijna tachtigduizend Rotterdammers raakten van het ene op het andere moment al hun bezittingen kwijt en werden dakloos. Toen op zestien mei de grootste branden geblust waren, werd duidelijk dat een gebied van 258 hectare, zo’n 361 voetbalvelden, verloren was gegaan. Van de 36.479 woningen en andere gebouwen die op deze grond stonden, was niets meer over. Nog dagenlang werden slachtoffers onder het puin vandaan gehaald. De Rotterdammers wisten niet eens waar ze al het puin moesten laten. Zo’n 850 tot 950 mensen lieten het leven. De vraag of het bombardement voorkomen had kunnen worden, blijft nog altijd boven de oppervlakte zweven. Het Duitse leger was vastberaden de stad Rotterdam te veroveren vanwege de strategische ligging van de Rotterdamse haven. Daarom stelden ze een ultimatum: als Nederland zich niet op tijd zou overgeven, zou Rotterdam gebombardeerd worden. Maar terwijl de onderhandelingen over de Nederlandse capitulatie nog in volle gang waren, verschenen de eerste bombardementsvliegtuigen al boven de stad. Het verhaal gaat dat het Duitse leger heeft geprobeerd de vliegtuigen te laten keren, maar dat 57 daarvan de boodschap niet hebben meegekregen en hun bommen boven Rotterdam hebben geloosd. Of dit miscommunicatie of opzet was, dat zal altijd in de lucht blijven hangen. Voor de Nederlandse kolonel Scharroo zat er niet veel anders op dan de stad over te geven. Direct werden de Duitse eisen ingewilligd en moest toenmalig burgemeester P.J. Oud van de Duitsers het bericht verspreiden dat hij met zijn leven borg zou staan voor de rust in de stad. In zijn proclamatie zei Oud onder andere: ‘Laat ieder dit toch goed begrijpen. Iedere daad van vijandelijkheid tegenover deze troepen is in strijd met de overeenkomst, die de commandant van Rotterdam met den Duitschen commandant heeft gesloten. Het is onze plicht die overeenkomst in alle opzichten eerlijk na te komen.’ Ook schreef hij: ‘Laat ieder zoveel [als] mogelijk is, aan zijn gewone werk gaan.’ Wat de burgemeester ook werd geëist te vermelden, was dat de Duitsers ‘als vrienden’ waren gekomen. Maar dat deel kon hij niet over zijn hart verkrijgen en liet hij achterwege. De proclamatie werd met de handpers gedrukt, want de stroom had het in Rotterdam laten afweten.

Alles waar zo hard voor gewerkt was, verloor plotseling zijn betekenis Geheime praktijken en schaarse koffie Ondanks alle ellende gaven de Rotterdammers niet op en waren ze vastberaden hun stad weer op te bouwen; beter dan ooit. Ze konden immers, zogezegd, met een ‘schone lei’ beginnen. Direct de dag na het bombardement begonnen de Rotterdammers met het ruimen van puin en het inventariseren van de schade. In de volksmond werd het rampgebied al snel ‘de Puin’ genoemd. Op 18 mei 1940, slechts twee dagen na het doven van de grootste branden, kreeg stadsarchitect Willem Gerrit Witteveen opdracht om een plan op te stellen voor het heropbouwen van het

stadscentrum. Deze dag werd uitgeroepen tot ‘Wederopbouwdag’ en is nog vele jaren gevierd in Rotterdam. Witteveen wilde de essentie van het oude Rotterdam teruggeven aan de Rotterdammers, en ontwierp daarom een stad met brede straten en veel ruimte voor water en groen. De woningen moesten sanitaire voorzieningen hebben maar ook gevelwanden in historische stijl. Er moest harmonie spreken uit de architectuur.

‘Zodra de sirenes ophouden verschijnen planologen als gieren boven de vlaktes’ ‘Bommen zijn eigenlijk de beste vrienden van planologen’, stelt historicus Hans van der Pouw. ‘Zodra de sirenes ophouden verschijnen ze als gieren boven de vlaktes’. Dat bleek zeker het geval. In 1942 kondigden de bezetters een algemene bouwstop af, en pas na de oorlog kon de wederopbouw voortgezet worden. Deze bouwstop bood ruimte aan een groep vooraanstaande industriëlen om na te denken over de toekomst van Rotterdam. Ze ontmoetten elkaar in het geheim in het theehuis van de Van Nellefabriek om over een schaars geworden kopje ‘echte’ koffie de Wederopbouw te bespreken. Rotterdam moest een functionele stad worden, waarin verschillende soorten verkeer van elkaar gescheiden werden en de historische bouwstijl plaats moest maken voor een moderne vormentaal. Van de vooroorlogse provinciale uitstraling van de stad wilden de industriëlen niets weten, en daarom probeerden ze het historiserende plan van Witteveen omver te werpen. Witteveen voelde zich verraden door zijn voormalige architectenvrienden, raakte hierdoor overspannen en was genoodzaakt af te treden van zijn taak als stadsarchitect. De industriëlen kregen hiermee hun zin, en de nieuwe stadsarchitect Cornelis van Traa bracht de plannen tot werkelijkheid. Tegen het einde van de vorige eeuw was de kale vlakte, die de Rotterdammers maar al te goed hadden leren kennen, weer helemaal volgebouwd. De eerste panden die tijdens de Wederopbouw waren gebouwd werden zelfs alweer gesloopt om plaats te maken voor nog modernere exemplaren. De verschillende bouwkundige ingrepen in de stad hebben geleid tot gelaagdheid en een steeds verder ontwikkelend architectonisch beeld. Een van de belangrijkste punten uit het Basisplan van Witteveen is daarbij nog altijd terug te zien: Rotterdam kent geen afgerond stadsbeeld, maar biedt altijd ruimte voor toekomstige ontwikkelingen. Rotterdam ontwikkelde zich in de afgelopen decennia tot de stad met de modernste architectuur van Nederland. Met instituten als het Berlage Instituut, AIR en de Academie van Bouwkunst levert de stad een enorme bijdrage aan het Nederlandse architectuurklimaat. Zo vormen bijvoorbeeld de Markthal, de Erasmusbrug, de Kubuswoningen, het Depot van Boijmans van Beuningen en het Centraal Station een inspiratie voor menig architect. Deze iconen zijn niet meer uit de stad weg te denken. De architectonische hoogstandjes vormen niet alleen de handtekening van de stad vandaag de dag, maar ook de handtekening van de Rotterdammers van de afgelopen eeuw. Hun wilskracht en doorzettingsvermogen hebben geleid tot een stad die beter werd dan ooit. De lege as-vlakte van 1940 heeft hen het hoofd niet doen laten hangen, maar juist laten heffen, en dat staat gegrift in de reflectie van de Rotterdamse architectuur.

Tijdschrift Cul

5


Essay

Een stad in leven De band tussen gezin en stad

Tekst Marie Voerman Beeld Loes Huybers

Ik kom uit een écht Rotterdams gezin. Dat kan ik met zekerheid zeggen, ondanks dat maar één gezinslid daadwerkelijk is geboren in Rotterdam en twee van ons er niet meer wonen. Het Rotterdamse aan mijn gezin zit namelijk niet in waar wij vandaan komen of waar wij nu wonen, wij zijn Rotterdams omdat de stad in ons allen leeft.

L

ange tijd ben ik in conflict geweest over hoe het kan dat mijn gezin zo intens Rotterdams aanvoelt. Vaak heb ik namelijk het gevoel dat wij het recht niet hebben onszelf Rotterdammers te noemen. Mijn vader is immers de enige échte Rotterdammer onder ons, geboren en getogen op de Groene Hilledijk, in Rotterdam-Zuid. De rest van het gezin is bij elkaar geraapt uit Sevenum, Sliedrecht, Spijkenisse en Heeg; niet bepaald Rotterdams. Daarbij zijn wij pas in 2007 in Rotterdam gaan wonen. Dus waarom voelt ons gezin zo verbonden met Rotterdam? Een uitgebreid gesprek met mijn vader en moeder over onze band met Rotterdam liet mij nadenken over wat Rotterdam voor mij betekent. Rotterdam is een stad die zich uit de verdrietige chaos van het bombardement, die niet te herstellen leek, heeft herpakt. Niet alleen dat, maar ook heeft Rotterdam een nieuwe pracht van een stad gemaakt uit deze chaos. De stad is nooit af en waar andere steden soms verandering lijken te vermijden, is Rotterdam constant bezig met het zoeken naar verbeteringen in alle

6

Tijdschrift Cul


Essay

soorten en maten. Nieuwe ontwikkelingen en projecten worden altijd omarmd. Het is een plek waar men geen blad voor de mond neemt en niet bang is om te zeggen waar het op staat. Je kunt er comfortabel zijn met wie je bent en wat je denkt. Er is altijd muziek, kunst en goed eten, waar in de stad je ook gaat. En bovenal is het een stad die zich aanpast. Wat er ook op het pad komt van Rotterdam, de stad pakt het op en pakt het aan.

Wij zijn Rotterdams omdat de stad in ons allen leeft Hoe meer ik dacht aan Rotterdam, hoe meer ik besefte dat ik niet alleen mijn gezin zag in de stad maar ook de stad zag in mijn gezin. Net als Rotterdam, heeft mijn gezin zich uit de verdrietige chaos van een echtscheiding, die even niet te repareren leek, herpakt en een ontzettend mooi, sterk gezin opgebouwd. Dit deden wij, net als de stad, niet door het oude te repareren maar door in een nieuwe samenstelling verder te gaan. Ons gezin is nooit af en waar sommige gezinnen verandering lijken te vermijden, zijn wij constant bezig met zoeken naar hoe wij onszelf kunnen verbeteren. Dit zowel op persoonlijk vlak, zoals dat wij altijd maar nieuwe dingen willen leren, maar ook op gebied van ons gezin, zoals de nieuwe toevoegingen van mijn stiefvader en zwager, die ons gezin ontzettend hebben verrijkt. Nieuwe ontwikkelingen in de gezinssamenstelling, in meningen, in doelen en in

passies worden altijd met open armen ontvangen. Wij nemen geen blad voor de mond en zijn niet bang om te zeggen waar het op staat. Wij hebben goede discussies aan de eettafel, en wij kunnen bij elkaar altijd comfortabel zijn en rekenen op steun en liefde. In onze huizen is altijd muziek, kunst en goed eten, of dit nou in een van de woningen in Rotterdam is met soulfood van mijn moeder of stiefvader, of met een uitgebreide lunch van horeca-experts zoals mijn zus en zwager in hun appartement in Zwolle. En bovenal is ons gezin een gezin dat zich aanpast. Wat er ook op ons pad komt; een echtscheiding, zware periodes, een bruiloft, intense momenten van blijdschap, momenten weg van elkaar of momenten samen: wij pakken het op en wij pakken het aan.

Wij blijven waar dan ook, met wie dan ook, een trots, Rotterdams gezin Zoals de Rotterdamse stadsdichter Dean Bowen zei: ‘We laten achter om vooruit gestuwd te worden. Ontwaren nieuwe versies van onszelf achter de onrust van een horizon’. Ook ons gezin zal blijven voortbewegen en ontwikkelen, met onze stad achter ons. Toekomstige plannen laten zelfs zien dat wij misschien niet allemaal in Nederland zullen blijven en misschien komen er nog een hele hoop gezinsleden en herinneringen bij ver buiten Rotterdam. Desondanks blijven wij waar dan ook, met wie dan ook, een trots, Rotterdams gezin. Ja toch, niet dan?

Tijdschrift Cul

7


Column

Vreemde vogel Rara avis

Het weiland is druk. Het staat vol met verrekijkers en telelenzen. Daarachter staan hun baasjes op hun beurt te wachten om de zwarte stern te zien. Vogelspotten is een hot topic. Er wordt zelfs gewaarschuwd voor een nieuwe soort: beginnelingen die lomp van het pad afstappen. Wil je toch meedoen? Dan volgen hier de fijne kneepjes van het vak, om jezelf feilloos te camoufleren als ervaren vogelspotter.

S

tap 1: surf naar www.waarneming.nl. Deze site werkt als gezamenlijk archief van gespotte soorten – denk aan: libellen, mossen, vogels, eencelligen en vissen. Ik vul in: ‘Rotterdam’, ‘vogels’, ‘straal van vijf kilometer’. Direct een hit! Maar schijn bedriegt. Als ik inzoom, blijkt het stippencluster een verzameling zeldzame vogels in Diergaarde Blijdorp te zijn. Dat is valsspelen. Poging twee brengt me naar de zwarte roodstaart op het eiland van Brienenoord. Stap 2: rust jezelf uit. Een verrekijker – niks niet hoe groter hoe beter – zoals mijn oranje kindermonoculair van de Decathlon voor €9,99. En een vogelgids, ik heb ‘Capitool Natuurgids Vogels, 1e druk, 2005’, verkrijgbaar op www.boekwinkeltjes.nl. Onmisbaar zijn jouw ogen en oren. Zelf kan ik geen ene ruk onthouden van al dat getjirp, maar op het eiland van Brienenoord overkomt mij een wonder. Ik hoor: ‘tsjeuw tju tju tju tsjeuw’, en noteer het twijfelachtig als vink. Tot mijn verbazing vindt mijn gids het ‘tsjip tsjip tsjiritsjiri tsjiep tsjewieoe’. Dat vind ik tellen. Mochten er nou toch blikken jouw kant op komen die betwijfelen of jij wel écht een vogelspotter bent; zorg dan voor afleiding. Speel op je telefoon het geluid af van een zeldzame vogel en wijs naar een willekeurige kant. Spotters weten niet hoe snel ze zich uit de voeten moeten maken. Stap 3: Wees aandachtig voor biotopen, vluchtpatronen, migratiegebieden, voedselbronnen en ingestudeerde riedeltjes. Ik zoek in boomtoppen naar de felgele wielewaal en tussen het riet naar glurende baardmannetjes. Uit ervaring kan ik vertellen dat een spreeuw zich gemakkelijk

Tijdschrift Cul

Tekst & Beeld Jolin Ordelman

voordoet als een slechtvalk om jou de stuipen op het lijf te jagen. En dat de stadsduif, als afstammeling van de rotsduif, razend succesvol is geworden in de stad doordat huizen praktisch grote stenen zijn. Terug in het veld hoor ik weinig van het krakerige getril van de zwarte roodstaart, ‘tuk tuk tik tik’. Mijn gids adviseert me te zoeken naar rotshellingen met puin en spleten of diepe ravijnen. Die zijn in Rotterdam niet te vinden. De laatste stap is dat vogelspotters zich áltijd laten verwonderen. Als een roodborstje dat even komt kijken wat jij, als indringende soort, in zijn achtertuin komt doen. Terwijl in het buitengebied mensen in de file staan, is er wildernis in de stad. Pareltjes zijn overal te vinden. Een spreeuw die op het perron een gesprekje aanknoopt over het weer. Het schouwspel van meeuw versus frietje versus mens. En boven alles de zonovergoten flierefluiters die samen met de stedelingen spotten.

Geluid zacht gebabbel, met uitroepen als: ‘Luister!’, ‘Kijk!’ en ‘Ik zie ze vliegen!’, afgewisseld met fluisterende beschrijvingen als: ‘tussen díe en díe boom op het twee derde van de stam.’ Nest op de voet, altijd in beweging. En dan plots een houding met een uitgestrekte wijzende arm. Voedsel zolang het maar in het broodtrommeltje past. Lijkt op een wereldvreemde kleuter, die zich constant verbaasd over de wonderlijkheden van de natuur of uw alledaagse ANWB-koppel op excursie.

8

Zit op bankjes en kijkt altijd naar boven. Beweegt zich door diverse vegetatie. Hopelijk struikelt de vogelspotter niet.

Tip Train je oren voordat je eropuit trekt door het luisteren van vogelgeluiden op YouTube. Het helpt om een eigen ezelsbruggetje te verzinnen. Zo vind ik de groenling klinken als een vallende bom (‘pfieeeuw’) en de tjiftjaf probeert tevergeefs zijn eigen naam te spellen (‘tjif tijf tjaf tjaf tjif ’).


Reportage

Dobberboer op dreef Tussen de koeien in de haven Een wadi vol kleurrijke wilde bloemen, zacht kabbelend water, het geloei van koeien op de achtergrond; het klinkt alsof je op het platteland van Frankrijk rondloopt. Dat is precies het gevoel dat de Floating Farm moet oproepen. s’ Werelds eerste drijvende boerderij, gelegen in de Merwe-Vierhaven te Rotterdam, stelt een radicaal andere manier van boeren voor. Koeien kunnen er ‘flaneren’ en producent en consument zijn niet langer ver van elkaar verwijderd. Maar dieren op het water, is dat eigenlijk wel een goed idee?

Tekst Lucca de Ruiter Beeld Jolin Ordelman

M

idden in de industriële haven van Rotterdam beland je als bezoeker van de Floating Farm in een oase. Hoewel de hijskranen van een snelgroeiende stad op de achtergrond nog zichtbaar zijn, zorgen het rustieke winkeltje waar verse melk verkocht wordt en de groene weide waar de koeien uit liggen te rusten ervoor dat de stedelijke gejaagdheid vrijwel verdwenen lijkt. Uit een smal gebouw van twee verdiepingen hoog, dat eruit ziet alsof iemand het zelf met veel ijver in elkaar heeft getimmerd, stapt Marcel Pothof, een van de initiatiefnemers van de Floating Farm. Vol trots begint hij te vertellen over wat de drijvende boerderij zo bijzonder maakt: ‘Wij willen gezond voedsel produceren in de stad, waar de consument zit. Doordat we circulair bouwen doen we dat op een zo duurzaam mogelijke manier.’ Circulair boeren, ook wel bekend als kringlooplandbouw, is een buzzwoord dat de laatste jaren steeds populairder is geworden binnen het debat over de verduurzaming van de landbouw. Het doel van deze methode is om alle biomassa optimaal te gebruiken. De reststromen van de ene keten zijn de grondstoffen voor een andere keten. Zo verzamelt de Floating Farm gras van sportvelden uit de buurt om als voer te dienen voor de koeien. De mest van de koeien kan vervolgens weer gebruikt worden om te tuinieren in de stad. Op die manier wordt er minder CO2 uitgestoten en staan stad en land meer met elkaar in verbinding. Ondanks het aantrekkelijke logo van de Floating Farm en haar idealistische imago, stap ik het terrein op met een gezonde dosis scepticisme. Uit diverse nieuwsberichten blijkt dat er zorgen bestaan over het welzijn van de koeien op de drijvende boerderij. Zo zijn er meerdere malen koeien in het water gevallen, die vervolgens door de brandweer terug het land op getakeld moesten worden. Ook heeft een Duitse dierenwelzijnsorganisatie opgeroepen tot een boycot

van de Farm, omdat deze van mening is dat de koeien te weinig leefruimte hebben. Dergelijke geluiden zijn er eigenlijk al sinds het begin van het initiatief. Voordat de Floating Farm van start kon gaan, dwong de lokale afdeling van de Partij voor de Dieren af dat een onafhankelijke instantie onderzoek zou doen naar de vraag of koeien zeeziek konden worden. ‘Het antwoord daarop was natuurlijk nee’, grinnikt Marcel, die deze zorgen nogal absurd lijkt te vinden. ‘Kijk om je heen; de koeien hebben het hier goed’. Maar niet iedereen neemt dat zomaar aan; Youp van ’t Hek schreef in een column in het NRC: ‘Welke randdebiele stoethaspel verzint nou toch een drijvend vlot waar koeien en kippen hun verschrikkelijke martelleven op moeten slijten?’. En ook onder Rotterdammers doen nog altijd geruchten de ronde over kotsende koeien in de haven. De boer zonder kiespijn In de drijvende stal wonen zo’n veertig koeien, die door middel van een loopbrug van en naar de wei op het land kunnen lopen wanneer ze dat zelf willen. In de stal staat een speciale melkrobot waar de koeien ook zelf heen kunnen wandelen om gemolken te worden. Binnen de beperkte ruimte die er is,

Tijdschrift Cul

9


Reportage hebben de koeien dus een redelijke mate van vrijheid. En ook de mensen die de boerderij runnen hebben meer speelruimte. Doordat de Floating Farm een opzichzelfstaand initiatief is, onafhankelijk van grote bedrijven als FrieslandCampina, kan een hogere opbrengst voor de melk per liter rechtstreeks terug het project in gaan. Op den duur is de wens van de initiatiefnemers om een heuse ‘food strip’ aan te leggen in de haven, met naast de huidige koeienstal een verticale kas op het water voor gewassen en een drijvende kippenstal. Naar de vraag of kippen zeeziek kunnen worden is tot op heden nog geen onderzoek gedaan. Inmiddels is er veel interesse om het project internationaal uit te breiden. Met name in grote wereldsteden waar ruimtetekort is, zoals in Singapore, kan landbouw op het water een uitkomst bieden.

Onder Rotterdammers doen nog altijd geruchten de ronde over kotsende koeien in de haven Toch gaat niet alles van een leien dakje. ‘We merken dat de Nederlandse wetgeving achterloopt. Zo worden wij verplicht om een ammoniakvergunning aan te vragen, wat erg prijzig is. Maar door onze manier van boeren stoten we helemaal geen ammoniak uit. En toch moeten we zo’n vergunning hebben. Voor een beginnende onderneming kunnen dat soort ouderwetse regels een doodsteek zijn’, vertelt Marcel terwijl we afdalen van de loopbrug. Voorlopig is het, mede vanwege dit soort bureaucratische verwikkelingen, moeilijk om de Floating Farm te beschouwen als iets wat de Nederlandse manier van landbouw significant zal veranderen. Maar Marcel brengt daar tegenin: ‘Het hoeft niet of-of te zijn. De traditionele manier van boeren moet duurzamer worden. Als je dat op grote schaal wil realiseren hoeft dat niet op de manier van de Floating Farm. Maar wij laten wel een manier zien waarop het kan. En het werkt.’ Voor nu lijkt de Farm daarom met name een educatief doeleinde te vervullen. Door de boerderij naar de stad te brengen kunnen mensen die in een flat op drie hoog wonen precies leren hoe de yoghurt die in hun koelkast staat wordt gemaakt. Inmiddels is de Farm ook een toeristische trekpleister aan het worden. De lokale VVV promoot het project als iets typisch Rotterdams: een

10

Tijdschrift Cul

idee dat eerst een hoop wenkbrauwen doet optrekken maar haar innovatieve kracht al doende bewijst.

‘We merken dat de Nederlandse wetgeving op het gebied van landbouw achterloopt’ Of de Floating Farm een ‘idioot idee, een gimmick, een soort marketingtrucje om Rotterdam quasi-innovatief af te schilderen’ is, zoals het Duits Bureau voor Dierenwelzijn het noemde tegen het Algemeen Dagblad? Dat denk ik niet. Het gaat misschien om een prestigeproject dat op dit moment per saldo nog geen groot verschil maakt in de verduurzaming van de landbouw, maar is dat erg? De Floating Farm heeft haar educatieve waarde al wel bewezen en laat zien hoe landbouw anders kan. De initiatiefnemers van de Floating Farm, de gemeente en dierenwelzijnsorganisaties staan volgens mij eigenlijk allemaal aan dezelfde kant; op de kade, genietend van het uitzicht op een stad die zij allen zo mooi mogelijk willen maken.


Kapsones

Column

De eigenaar van kapsalon Tati op de Schiedamseweg in Rotterdam liep bij een shoarmazaak naar binnen en vroeg om wat vlees, kaas, sla en van alles een beetje. De medewerker gooide het bij elkaar in een bakje, en zo werd het gerecht ‘Kapsalon’ in 2003 geboren. Dit is het verhaal dat rondgaat en ondertussen behoort de kapsalon volgens velen tot het cultureel erfgoed van Rotterdam.

I

n de late avonduren struin ik op de Witte de Withstraat van het café Wunderbar naar de shoarmatent JAFFA, waar ik volgens mijn nicht, een rasechte Rotterdammer, de beste kapsalon kan proeven. Even twijfel ik of ik haar advies wel moet opvolgen; mijn Bumble match verwees mij immers naar de zaak ernaast, Cocosnoot. Als een man met glinsterende ogen me verwelkomt en met een soepele handbeweging een plek aanwijst op het terras van JAFFA, is de keuze gemaakt. Onder de grote geelkleurige verlichte letters JAFFA SHOARMA zie ik door de ramen die niet van glas lijken te zijn, twee personen al lachend en pratend eten bereiden. De damp van het eten vliegt omhoog en ik kan niet meer wachten. Knorrend vraagt mijn maag naar voedsel. Waar ik gewend ben om een kapsalon over de toonbank te ontvangen in een doos van aluminium met een ietwat vettige kartonnen deksel, serveert die ene man met zijn mooie ogen het iconische gerecht op een bord. Hoewel ik blufte dat ik na jaren geen vlees te eten wel een échte kapsalon zou eten, op de plaats waar het is uitgevonden, voel ik mijn spieren ontspannen. Het voelt alsof ik een valium achter de kiezen heb nu ik bij JAFFA op het menu lees dat ik ook een kapsalon

Tekst Manpreet Brar Beeld Manpreet Brar & Laura Huygen met falafel kan bestellen. Opgelucht dat ik mijn principes niet achterwege hoef te laten, kijk ik naar de vegetarische kapsalon die voor mij op een bord ligt geserveerd. Als de geur van het voedsel mijn neus bereikt, loopt het water me in de mond. Onder de met jong belegen kaas overgoten piramide van patat, sla, komkommer en tomaat herken ik de kleine stukjes ovaal van falafel. De patat heeft tot mijn verbazing een knapperige in plaats van zompige uitstraling. Op tafel staan, zoals het hoort, een rode fles met sambal en een witte fles met knoflooksaus die ik als een kind met twee handen tegelijk rijkelijk verdeel over de piramide. De falafel valt uiteen op mijn tong als ik een hapje neem. Elk korreltje waaruit het ovaaltje is samengesteld meen ik te proeven. Misschien is de falafel wel iets te droog voor op een broodje, maar het is perfect voor deze kapsalon. De volgende stap is om een hap te nemen waarbij ik alle ingrediënten op een vork verzamel en naar mijn mond breng. De verschillende ingrediënten, hoe divers ook, passen uitstekend bij elkaar. Een vereniging die twintig jaar geleden op het eerste gezicht niet bij elkaar ‘zou’ passen. Een combinatie die destijds vast opgetrokken wenkbrauwen teweegbracht uit ongemak voor het onbekende, voor dat ‘andere’. Deze kapper bedacht dat ingrediënten elkaar niet hoeven uit te sluiten, maar samen iets nieuws kunnen creëren. Hoe verwarrend en rommelig deze diversiteit ook kan zijn, de ingrediënten zijn verbonden. Die ene kapper van Tati heeft, net als Rotterdam, mijn eeuwige respect.

Tijdschrift Cul

11


Type Type

Lelijk kan ook mooi zijn De lelijke gebouwen moeten niet worden weggemoffeld, maar moeten juist gewaardeerd en gevierd worden.

12

Tijdschrift Cul


Column Tekst Eva Frijns Beeld Jolin Ordelman

‘Rotterdam is echt wel lelijk soms, maar dat mag best zo blijven’, valt te lezen in de beschrijving van de Instagram pagina Keep Rotterdam Ugly. Rotterdam staat bij veel mensen bekend als een stad met (erg) lelijke, naoorlogse gebouwen. De gebouwen die nu uit de grond worden gestampt in Rotterdam proberen dan ook te breken met deze reputatie. Maar de lelijke gebouwen zouden niet moeten worden weggemoffeld, maar moeten juist gewaardeerd en gevierd worden.

W

anneer wij bij station Rotterdam-Blaak uitstappen, vliegen de iconische gebouwen je om de oren; natuurlijk de nieuwe Markthal, maar ook de Kubuswoningen en de Bibliotheek van Rotterdam vallen gelijk op. Waar waarschijnlijk de hoop was dat de Markthal het flitsende middelpunt van de aandacht zou zijn, werd niet alleen mijn aandacht, maar die

van de hele redactie gelijk getrokken door de gebouwen eromheen. Deze ‘lelijke’ gebouwen, zoals de Kubuswoningen, de Bibliotheek Rotterdam en het ‘potloodgebouw’, laten de toeschouwers even stilstaan en reflecteren op wat ze zien. De niet makkelijk te vergeten gebouwen geven de mogelijkheid tot nadenken en tot interessante gesprekken over wat zogenaamd mooi is. De lelijkheid roept bij iedereen wel iets op en het kan zo al snel het onderwerp van de dag worden. Zo lieten ook wij gelijk onze meningen los op deze gebouwen, wat onder andere resulteerde in onze eigen bijnamen voor de gebouwen, zoals het ‘potloodgebouw’. Ook het ‘aubergine gebouw’ moest eraan geloven en werd door ons met grote aandacht bekeken en verkreeg op basis van onze interpretatie gelijk zijn naam. Het ‘aubergine gebouw’ was voor ons bovendien heel belangrijk voor de oriëntatie in Rotterdam. Door zijn architectuur was het gebouw een makkelijk herkenningspunt voor ons in de stad. Op verschillende manieren dragen de gebouwen zodoende wel degelijk positief bij aan de belevenis van de stad, bijvoorbeeld als makkelijk herkenningspunt bij een dagje uit, maar ook als plek waar de levens van de bewoners plaatsvinden en herinneringen worden gemaakt. Een van de belangrijkste argumenten voor de waardering van deze gebouwen die Matthijs van Burg, de maker van de Instagram pagina Keep Rotterdam Ugly, aanhaalt, is dan ook dat bewoners vaak een heel positieve band hebben met gebouwen die door anderen ‘lelijk’ en daardoor sloopwaardig gevonden worden. De gebeurtenissen die zich hebben voorgedaan in deze gebouwen en de herinneringen die er zijn opgebouwd, kunnen niet zomaar worden weggeveegd op basis van een oppervlakkig en esthetisch oordeel. De schoonheid van het lelijke Rotterdam schuilt onder andere in alle belevingen die de bewoners daar hebben meegemaakt en de indruk die het maakt op de toeschouwer. Ook voor ons was onze reportage reis niet hetzelfde geweest zonder de makkelijke herkenningspunten in de stad en de vele gesprekken over wat zogenaamd mooi is. Als je niet uit de esthetische hoogte, maar gewoon met beide benen op de grond de gebouwen in de stad bekijkt, zal je namelijk veel meer moois zien.

Tijdschrift Cul

13


Achtergrond

Het Grootste van het Grootste: een portret van Abraham Tuschinski Rotterdam in de roaring twenties is bruisend. Populaire cultuur vanuit Amerika vliegt over naar Nederland, waaronder de dansstijl Charleston en de laatste mode, zoals rechte wijde jurken zonder taille, waarin vrouwen flaneren op de Coolsingel in Rotterdam. Daar vindt het uitgaansleven vooral plaats. Rotterdam vormt het decor van een opbloeiend cultureel leven. Nieuwe theaters, bioscopen en danspaleizen verschijnen. Een man die hierin een grote rol heeft gespeeld is de Rotterdammer Abraham Tuschinski.

Tekst Hannah Visser Beeld Jolin Ordelman

A

braham Tuschinski kwam op zijn zeventiende in 1904 vanuit Polen naar Rotterdam als kleermaker. In Rotterdam richtte hij een pension op, waar hij Oost-Europese Joden op doorreis naar de Verenigde Staten opving. Hij kon niet lezen en schrijven, en ook niet goed rekenen, maar hij had een enorme ondernemersdrift en een zucht naar het rijke, hogere en naar alles wat mooi is. Als in 1909 in Rotterdam de eerste bioscoop komt, de Cinéma Parisien, weet Tuschinski dat er een grote toekomst zit in de film. ‘Het publiek snakt naar romantiek en terwijl het toneel realisme en het society-leven brengt van een wereld die ons niet interesseert, biedt de film romantiek en steelt het hart van het volk’, schrijft hij in zijn memoires. Hij ziet voor zichzelf de taak van ‘den tovenaar, die den weg naar hun hart en beurs ontsluit’. Hij opent dan ook in 1911 zijn eerste bioscoop, Thalia. Tuschinski denkt groots; hij wil iets bieden wat nog niet bestaat, en dat wil hij voor iedereen. Bioscopen hadden in die tijd nog een obscuur imago, en Tuschinski wilde de bioscoop ook onder de hogere klassen populair maken. Hij deed alles wat hij kon om publiek te trekken: hij hing reclamebiljetten op, zocht mensen thuis op en deelde kortingskaarten uit. Thalia was even revolutionair en ambitieus als Tuschinski zelf. Tuschinski had namelijk zijn eigen ideeën over hoe zijn bioscoop eruit moest zien en hoe zijn gasten behandeld moesten worden: er waren brede, gemakkelijke stoelen, een hoogpolig tapijt en alles moest altijd glimmen van schoonheid. De portier moest altijd salueren en de inrichting was feestelijk. Hij wilde de mensen in de watten leggen, iets wat nieuw was voor die tijd. Historici Nelleke Manneke en Arie van der Schoor schrijven in hun biografie van Tuschinski: ‘Terwijl elders bioscopen bestonden uit simpele behuizingen met houten banken en zelfs de Rotterdamse schouwburg zijn clientèle over een brandtrap ontving, was het bij Tuschinski niets dan comfort, luxe en eersteklas dienstverlening.’ Tegelijkertijd bleef iedereen gelijk in zijn bioscopen: waar bijvoorbeeld in andere bioscopen er bij de toiletten een onderscheid werd gemaakt tussen ‘heren en dames’ en ‘mannen en vrouwen’, werd in het theater van Tuschinski iedereen consequent ‘dames en heren’ genoemd. Thalia werd een

14

Tijdschrift Cul

Hij deed alles wat hij kon om publiek te trekken groot succes; zo groot zelfs dat het naastgelegen café Boneski gewaarschuwd moest worden wanneer de film bij Thalia begon. Later liet Tuschinski Thalia verbouwen; het moest een variététheater worden. Dit hield in dat er naast films ook live optredens kwamen van populaire artiesten van die tijd.


Achtergrond Niets is onmogelijk Thalia is het begin van een succesvolle periode voor Tuschinski. Wanneer hij in 1914 het Cinema Royal koopt van Jean Desmet, zegt de laatste: ‘Wat jij wil, is onmogelijk!’, waarop Tuschinski zegt: ‘Niets is onmogelijk’, wat zijn motto blijft voor de jaren die volgen. Begin 1914 was Tuschinski eigenaar van twee goedlopende bioscooptheaters. In totaal zou hij in Rotterdam vier bioscopen gaan bezitten, ieder met een Tuschinski-stijl: het interieur, waarin alles - van plint tot plafond - met veel goud, geel en rood op radicaal-expressionistische wijze werd versierd, deed denken aan een sprookjespaleis, aldus Manneke en Van der Schoor. Tuschinski’s ontwerpers gebruikten veel stijlen naast elkaar, ook wel eclecticisme genoemd. Het geheel maakte een oosterse, Russische indruk.

pend. Aan het einde van zijn speech tijdens de opening van het Theater Tuschinski zegt hij: Ieder mensch heeft na een dag van hard werken recht op ontspanning en waar de bioscoop den blik der menschen verruimt en den goeden smaak ontwikkelt, zal het steeds mijn streven zijn den bezoekers het allerbeste wat de cinémawereldmarkt kan aanbieden voor te zetten. Verdere beloften worden op deze plaats niet gegeven. De tijd zal leeren of ik in mijne voornemens zal slagen. Het is mij een groot voorrecht, dat U dezen avond door Uwe tegenwoordigheid opluistert en het zal mij een genoegen zijn, U in mijn nieuw huis rond te leiden. Zijn voornemens slagen. Het theater wordt een groot succes. Bij terugkomst in Rotterdam vindt Tuschinski zelfs dat zijn Thalia in Rotterdam bij het theater in Amsterdam in het niet valt. Hij wil iets doen voor zijn publiek van vrienden dat hij heeft opgebouwd in Rotterdam. Hij wil hen laten zien dat hij iets voor ze over heeft, zo schrijft hij in zijn memoires. Daarom knapt hij Thalia op, met nieuwe bekleding, verlichting en decoratie. Zijn imperium bleef groeien, want in 1923 opende hij zijn meest luxe Rotterdamse bioscoop: het Grand Theâtre met 1500 zitplaatsen. Om de beste films en artiesten te verkrijgen voor zijn theaters reisde hij de wereld rond, soms samen met zijn zwagers, soms alleen. Tijdens deze reizen dineerde hij in luxe restaurants. Thuis had hij een eigen chauffeur en werden zijn kostuums en schoenen op maat gemaakt door hooggeachte herenmodezaken. Tuschinski, die in het begin nog wel eens gek werd aangekeken door zijn grootse ideeën, was een man van gewicht geworden die alom in hoog aanzien stond.

Tuschinski was een man van gewicht geworden die alom in hoog aanzien stond De beurskrach in 1929 en de daarop volgende economische crisis gooit roet in het eten. Ook tijdens deze onzekere tijden blijft Tuschinski zijn mentaliteit behouden. Hij ziet optimistisch blijven als enige oplossing en hij gaat juist extra investeren. Maar het gaat snel bergafwaarts, en tegen het eind van de jaren dertig verkeert het voorheen imperium van theaters in financiële moeilijkheden. Tijdens de bombardementen op Rotterdam op veertien mei 1940 werden alle theaters in Rotterdam verwoest. Twee jaar later, in 1942, wordt Tuschinski in Auschwitz vermoord.

Op verzoek van Tuschinski werden ook Poolse motieven, zoals de adelaar, in decoraties verwerkt en kwamen er tapijten, kleden en kroonluchters in zijn theaters. Na de succesvolle theaters in Rotterdam begint Tuschinski te denken aan een bioscooptheater in Amsterdam. Voor de bouw van het theater van zijn dromen aan de Reguliersbreestraat moest een heel huizenblok tegen de vlakte, en de totale bouw kostte hem vijf miljoen gulden. Het moest een luxeoord worden, een oase van luxe en genot. In 1921 wordt Theater Tuschinski geo-

Het is eeuwig zonde dat de theaters in Rotterdam, die Tuschinski zelf beschreef als de meest weelderige ter wereld, nooit meer te bewonderen zijn. Alleen het Tuschinski in Amsterdam straalt nog aan de Reguliersbreestraat. Er worden vandaag de dag nog steeds veel nationale en internationale premières gehouden. Het verhaal van Tuschinski is een bijzondere en vaak vergeten geschiedenis, met veel verborgen interessante verhalen. Tuschinski gaf zijn leven om de mensen te laten zien wat hij mooi vond. Hij wilde het grootste van het grootste, en daarvoor zouden we hem eeuwig dankbaar moeten zijn.

Tijdschrift Cul

15


Recensie

Rimpels wegdrinken De queeste naar eeuwige jeugd ‘Wat zie je wanneer je in de spiegel kijkt? Vind je jezelf mooi? Is je zelfbeeld verwrongen?’ De ene na de andere confronterende vraag galmt door de donkere gang. Aan het einde zie ik een lichtpunt. Daar komt het geluid vandaan. Ik loop door totdat twee grote witte doeken me insluiten. Paradijselijke beelden en geluiden wisselen kritische vragen en onheilspellende landschappen af. Ik word één met de videoinstallatie, daar in de Kunsthal in Rotterdam. Lonkt het verlangen naar eeuwige jeugd nu al naar mij?

Tekst & Beeld Cosima Bas

F

ountain of Youth; zo heet de installatie van Robert Fox, het eerste werk en meteen ook het pièce de résistance van de tentoonstelling ‘Youthquake’. Bezoekers die de cirkel durven te betreden, worden ondergedompeld in een digitale vorm van de fontein der eeuwige jeugd. Fox is niet de eerste die geïnspireerd raakte door deze mythische waterbron. Jong, aantrekkelijk, onaanraakbaar door de tand des tijds, genezen van ouderdom, dat zou een bad en een slok uit deze bron bewerkstelligen. Legendes over de helende fontein doen al duizenden jaren de ronde over de hele wereld. Het intrigeerde zowel schrijvers, kunstenaars als avonturiers. Allen gingen op zoek naar de magie die verhalen over de genezende en verjongende wateren beloofden. Men trachtte grip te krijgen op iets ongrijpbaars. Op de fantasie die eeuwige jeugd is. Dat dit louter een fantasie is, tracht deze tentoonstelling me duidelijk te maken.

Ons verlangen naar onkwetsbaarheid is van alle tijden Achilleshiel Achilles, een figuur uit de Griekse mythologie en de held in Homerus’ epos ‘Ilias’, werd volgens de overlevering bij zijn geboorte ondergedompeld in een fontein van de in de onderwereld gelegen rivier Styx. In een poging hem onkwetsbaar te maken pakte zijn moeder, de zeenimf Thetis, Achilles bij de hiel vast en doopte hem in het water. Zijn hiel, die door de grip van zijn moeder het water niet raakte, werd zijn enige zwakke plek en uiteindelijk ook zijn dood. Ons verlangen naar onkwetsbaarheid is van alle tijden. Nog steeds trachten we hopeloos ons tijdelijk bestaan te verlengen en de tekenen van onze vergankelijkheid als mens te vervagen. Onsterfelijk is niemand, maar de tijd terugdraaien lijkt steeds beter haalbaar. Althans, de opties om er zo lang mogelijk jong uit te zien zijn aanzienlijk toegenomen. De multimediale tentoonstelling ‘Youthquake’ in de Kunsthal in Rotterdam werpt een kritische blik op dit tijdlo-

16

Tijdschrift Cul

ze verlangen naar eeuwige jeugd. Op onze obsessie en queeste naar blijvende schoonheid die, volgens velen, rijmt met de jeugd. Aan de hand van fotografie, video en mode brengt de tentoonstelling de visies van verschillende kunstenaars samen in een poging een overzicht te bieden van de rol die jeugdigheid speelt in onze samenleving en waarom we schoonheid gelijkstellen aan jong zijn.


Recensie Wilde jaren Terwijl ik een vader en zijn zoon hoor discussiëren over de invloed die sociale media heeft op de manier waarop we ons kleden, loop ik een zaal vol met aangeklede kinderpoppen binnen. Een paar grijze koppen staren ernaar en blijven lang bij de bordjes staan. Pas vanaf de Verlichting werden kinderen beschouwd als individuen. Daarvoor waren kinderen meer een soort miniversie van hun ouders. Ze droegen dezelfde soort kleren en spiegelden op die manier de socio-economische positie van hun ouders af. Wie bekend is met Kim Kardashian en haar dochter North West, zal reeds hebben opgemerkt dat het creëren van een ‘mini-me’ weer helemaal in is. Kinderen en jongeren beginnen steeds vroeger aan het uitbouwen van hun eigen mode-identiteit. Ze zijn belangrijke consumenten geworden en de rol die sociale media hierin spelen is enorm.

We houden vast aan een jongere schim De wisselwerking tussen jeugd en mode begon in de roerige Jaren 20, de tien uitzinnige jaren na het einde van de Eerste Wereldoorlog. Het was in deze periode dat kinderarbeid werd afgeschaft en de leerplicht ingevoerd. Jongeren brachten plots veel tijd door samen en vierden hun vrijheid. Ze waren veerkrachtig en voerden verzet tegen het beperkende klassensysteem van die tijd. Het was ook met name de jeugd die zich gedurende de roaring twenties enthousiast stortte op de Amerikaanse populaire cultuur die heel Europa in haar greep hield. Haren en rokken werden kortgeknipt, armen werden ontbloot, en overal danste men vol overgave de Charleston. Volgens sommigen onverantwoord en zinnenprikkelend vermaak, volgens anderen vrijheid. In de Jaren 60 gebeurde er iets gelijkaardigs; opnieuw barstte er een heuse jeugd revolutie los die de wereld deed trillen en beven. Diana Vreeland, voormalig hoofdredactrice van het Amerikaanse modetijdschrift Vogue, muntte toen de term ‘Youthquake’ en doelde op een significante culturele, politieke of sociale verandering als gevolg van de acties of invloed van jongeren. De jeugd rebelleerde, kleurde buiten de lijntjes en eiste verandering. Net zoals jazz en Charleston jongeren in de jaren twintig hadden bevrijd, was het nu rock-’n-roll die jonge mensen tot rebellie aanzette. Hun ideeën werden verspreid via bladen en gelijkgezinden vonden elkaar in muziek, mode en dans. Jongeren bouwden hun eigen invloedrijke cultuur uit. Het wilde en ruwe karakter van wat men jeugdig noemt, blijft modeontwerpers tot op de dag van vandaag

inspireren. De Amerikaanse designer Virgil Abloh bijvoorbeeld, debuteerde in 2018 met een menswear show voor Louis Vuitton waarin de streetstyle van jongeren zijn belangrijkste inspiratiebron was. Alles was op zo’n manier geënsceneerd dat het ‘instagram waardig’ zou zijn. Het gebruik van bekende modellen, een exclusieve gastenlijst en een fotogenieke scenografie droegen er allemaal aan bij dat de show een ware internetsensatie werd. Jongeren bepalen en kleuren tot op het heden het straatbeeld met hun excentrieke smaak, en Instagram is het medium geworden waarmee ze elkaar inspireren.

De jeugd rebelleerde, kleurde buiten de lijntjes en eiste verandering Een schim in de spiegel Ouder worden, wordt steeds moeilijker. We stribbelen tegen, houden vast aan een schim van het verleden, een jongere schim die we niet meer kunnen zijn. Een ideaal dat niet langer past bij de persoon die de tijd van ons maakt en blijft maken. Er wordt ons constant een spiegel voorgehouden, en daarnaast een beeld van waar we naar moeten streven. Jeugdigheid domineert en heerst. Niet alleen de mode-industrie is hieraan schuldig, ook de schoonheidsindustrie heeft hier een groot aandeel in. Door standaarden te promoten die in strijd zijn met onze biologie wordt zelfacceptatie steeds moeilijker. ‘Schoonheid zit in het oog van de toeschouwer’ zeggen ze wel eens. Toch is de laatste ruimte van de tentoonstelling hoopvol. Een buitengewoon grote foto van het 99-jarige mode-icoon Iris Apfel prijkt aan de muur. Waarschuwend staart ze ons toeschouwers aan; jeugd heeft niets met leeftijd te maken. Jeugd zit vanbinnen en het zit in ons allemaal. Net op dat moment rijdt er een bejaarde vrouw met haar elektrische step de ruimte binnen. Zij is het perfecte voorbeeld van hoe mensen het gezegde ‘jong van geest’ omarmen.

Tijdschrift Cul

17


Interview

All about the fun

Wat de wereld moet leren van Vanity Kip Tekst Wineke Brans Beeld Stephen Leander Een vriendelijk gezicht, twee grote bruine ogen, een stoppelbaardje. Opgeschoren haar aan de zijkanten en een bos zwarte krullen op de bovenkant van zijn hoofd. Hetzelfde vriendelijke gezicht, een volle bos zwarte en bruine krullen van twee in elkaar genaaide pruiken, dezelfde grote bruine ogen, ditmaal beplakt met nepwimpers. Onder de pruiken en nepwimpers zit dezelfde persoon, met dezelfde gelaatstrekken, dezelfde allure en dezelfde wens voor een zorgeloos bestaan.

W

anneer Vanity Kip bij Drag Dinnershow Rotterdam wordt aangekondigd, wordt ze bekroond met de titel van meest komische drag van Rotterdam en omstreken. Vervolgens komt ze parmantig het podium oplopen met een gigantische pruik, een kleurrijke jurk met allerlei soorten prints én - inderdaad - met zo’n komische manier van doen dat iedereen zich kostelijk vermaakt. ‘Een goede drag is iemand die mensen een leuke avond kan bezorgen en met een goed gevoel naar huis kan laten gaan’, vertelt Stephen me, de fysieke wederhelft van Vanity Kip. ‘Drag is all about the fun.’ Ondanks dat Vanity Kip aangeeft wel een beetje uit de hoogte te kunnen zijn, is ze er ook altijd voor anderen. Als er iemand nieuw is neemt ze diegene graag bij de hand, net zoals zij zelf door andere Rotterdamse drags opgevangen is toen ze nieuw was in de scene. Vanity Kip is er niet alleen voor anderen op het gebied van emotionele steun en praktische tips over make-up, maar ook op het gebied van eten. Ze noemt zichzelf een soulfoodmama en staat op familiefeesten graag klaar met de kippenvleugeltjes. Maar, zowel Stephen als Vanity Kip zijn praktisch ingesteld, koken gebeurt niet helemaal in outfit en make-up maar gewoon als Stephen een simpel shirtje draagt, want ‘anders gaat alles stinken, dan gaan mijn jurken stinken, dan gaan mijn pruiken stinken’. ‘Plat en spicy’, zo vat hij zichzelf én Vanity Kip samen.

18

Tijdschrift Cul

De grote transformatie Op de uiterlijke metamorfose na geeft Stephen aan eigenlijk helemaal niet zoveel te verschillen van zijn drag persona Vanity Kip. Dit staat haaks op het narratief dat vaak in de media geschetst wordt over mannen die compleet opbloeien op het podium, een totaal ander karakter aannemen of op zijn minst een explosievere, aangedikte versie van zichzelf zijn. ‘Het is eigenlijk gewoon hetzelfde. Ik kan zeker ook uit de hoogte doen. Er zijn echter wel kleine verschillen, bijvoorbeeld dat je als artiest meer aanwezig bent en altijd op aan staat.’ Voor me zit een amicale en goedlachse man met Rotterdams accent, die het net als Vanity Kip vooral belangrijk vindt dat het leven voor iedereen gewoon leuk is. In plaats van een ‘doe maar normaal, dan doe je al gek genoeg’ heeft Stephen een ‘doe maar niet zo serieus, dan doe je al moeilijk genoeg’ houding. In het gesprek met Stephen wordt snel duidelijk dat hij leeft naar dit motto. Dat is ook wat hij zo belangrijk en leuk vindt aan drag: de gezelligheid en de community. ‘Het brengt lol, en je leert ontzettend veel mensen kennen.’ De samenkomst van mensen die creatieve ideeën uitwisselen, het samen zoeken naar jurken en pruiken, de open armen waarmee je wordt ontvangen; dit alles maakt dat Stephen zo’n fan is van wat hij zijn hobby noemt. Maar boven dat alles staat voor hem de compagnie, het groepsgevoel. ‘Het is ook puur dat ik er zo ingerold ben, het had ook een breiclub kunnen zijn, of een schaakclub. Of nou ja, schaken dat kan ik niet.’ Het feit dat Vanity Kip werd verwelkomd in een wereld waarin ze een liefdevolle en creatieve gemeenschap vond, maakte dat Stephen zijn nieuwe hobby vond in de drag wereld.


Interview van zelfverzekerdheid aan, want dat heeft ze al. Haar nepwimpers doen haar niet boven anderen uitstijgen, dat is de sassy energie die Stephen van zichzelf al heeft. De laag make-up verbergt geen trauma en de weg naar het podium van de Vinn in Rotterdam was er geen van ellende en miserie. Stephen was al wie hij was, en kreeg Vanity Kip er toen als cadeautje bij.

Ik had ook bij een brei- of schaakclub kunnen zitten

Ondanks dat hij er soms luchtig over praat heeft hij wel een hele kamer gewijd aan zijn ‘hobby’, waar hij zijn jurken naait en zijn pruiken bewaart. In dit kamertje aan de rand van Rotterdam staat de muziek vaak hard aan, gaan er scharen door nieuw gekochte stoffen en draait de naaimachine overuren. Een creatief proces dat veel toewijding vergt, want, zoals Stephen’s vader het eens zei, ‘als je drag bent, moet álles goed zitten, en álles moet kloppen’. De drijfveer om uren in dit kamertje door te brengen komt deels uit de voldoening die het artistieke proces van zichzelf al meebrengt en deels vanuit de missie om de uiterlijke metamorfose er tot in de puntjes goed uit te laten zien.

Drag komt niet altijd voort uit een uitvlucht van miserie

Stephen laat zien dat er scheurtjes zitten in het narratief waarin ongelukkigheden de hoofdrol spelen, maar hij erkent dat de wereld niet altijd een fijne en makkelijke plek is voor drags. Ondanks dat Stephen zo graag wil dat drag alleen over plezier maken gaat, kan dat in de wereld waarin we nu leven lang niet altijd even zorgeloos. Verhalen over drags die worden vernederd, bespuugd en belaagd bereiken ook zijn oren en gaan hem aan het hart. Ook hijzelf wordt begrensd door de intolerantie van anderen en moet voor elke show nadenken op welke plek hij het best zijn auto kan neerzetten als hij in drag over straat gaat. Een ideale wereld voor drags zou er volgens hem grenzelozer uitzien, waarin dingen makkelijker zouden gaan en er meer acceptatie en respect is, ongeacht geloof, geslacht of geaardheid. Als ik hem vraag wat hij zou zeggen als hij een toespraak zou mogen houden voor heel Rotterdam, waar iedereen naar zou luisteren, dan zegt hij: ‘accepteer elkaar’. Zo simpel en praktisch als zowel Stephen en Vanity Kip zijn, doet hij dat in twee woorden. Desalniettemin een belangrijke boodschap, zodat er hopelijk ooit een wereld is die voor drags alleen maar all about the fun is.

Vanity Kip als burgemeester Beweegredenen als die van Vanity Kip om drag te gaan doen worden niet altijd evenveel uitgelicht. Vaak wordt er in de vertelling over drag queens aandacht geschonken aan de lange weg die is afgelegd om acceptatie te verkrijgen van zichzelf en van hun omgeving, met het podium en de gayclub als enige plek om zichzelf te kunnen zijn. Het heersende narratief is er een waarin trauma een grote rol speelt. In Drag Race Holland, een televisieprogramma over de zoektocht naar Nederlands beste drag queen, wordt er in ongeveer elke aflevering ingezoomd op een van de kandidaten en de tragiek van hun levens als drag. Terugkomende thema´s zijn: ontkennen en daarna het vinden van jezelf in drag, drag als ontsnapping aan een realiteit die hard kan zijn en de strijd om (zelf )acceptatie. Stephen breekt dit narratief en laat zien dat drag niet alleen het resultaat is van onderdrukt trauma en een uitvlucht van miserie. Vanity Kip is niet voortgekomen uit zwaarbeladen motieven. Haar kaftan bloemenjurken bemantelen geen schuw en onzeker type, ze trekt geen jas

Tijdschrift Cul

19


Column

Een Amsterdamse polemiek Tekst Titus Scholten Beeld Daniëlle Kronenburg

A

ls Amsterdammer ben je gewend om te horen dat Rotterdammers een godgloeiende hekel aan je hebben. Haat, of zijn zachtere metgezel ‘een hekel hebben aan’, is een irrationele emotie die voortkomt uit een gebrek aan eigenliefde. Daarmee zegt haat meer over diegenen die haten dan diens object van haat. Zo ook met die typische poldervete tussen Amsterdam en Rotterdam. Eigenlijk gaat het helemaal nergens over. De grootste bron van onenigheid lijkt dat Feyenoord niet zo goed speelt (of heeft gespeeld) als Ajax. En dat de oude binnenstad van Amsterdam de Tweede Wereldoorlog heeft overleefd, in tegenstelling tot de tragedie van mei ’40. Of dat Rotterdam in cultureel opzicht een achtergebleven kindje is. En, misschien, dat Rotterdammers zich dit dondersgoed beseffen maar te kleinzielig zijn om het te erkennen. Natuurlijk gaat dat voor ergernis en jaloezie zorgen. De Rotterdammer heeft zelfs niet het voordeel van de underdog te zijn, want Rotterdam heeft genoeg hoogtepunten uit haar eigen geschiedenis dat het als een redelijke tegenstander voelt. Als je aan een Amsterdamse gracht zit en vrolijk Sonneveld’s deuntje neuriet, met een bakkie pleur en een peukie, weet je het zeker: niemand kan zich beter wensen, dan een Amsterdammer te zijn. Nu moet gezegd worden dat Rotterdam nog geen vervelende plek is om te vertoeven. Een trotse arbeidersstad die zichzelf uit het puin van mei ‘40 heeft gehesen en door haar internationale haven Nederland heeft helpen herbou-

wen. De Rotterdamse haven is de grootste inkomstenbron van Nederland en daar mogen Rotterdammers dan ook terecht trots op zijn. De Rotterdammer heeft zichzelf als een internationaal icoon van Nederlandse innovativiteit neergezet en daar mogen zij de vruchten van plukken.

De internationale allure van Amsterdam overstijgt de Rotterdamse rancune tegenover haar Jules Deelder, Ahmed Aboutaleb, Pim Fortuyn; zo een greep uit de rijke meningentrommel die Rotterdam rijk is. Jules Deelder was een maniakaal poëtisch genie van de hoogste plank, de enige goede beat-poëet die Nederland heeft gekend. Met een handvol cocaïne in de zak schreef hij op weergaloze wijze de pracht van de Rotterdamse geest op papier. Ik citeer uit Anti-Amsterdam: ‘Krijg ze een vet hart metter Amsterdam! Je zal der maar wone an zo’n stinkgrach, waar de hele dag van die platboomde schuite vol Moffe en Amerikane voorbij kome drijve die je je vrete uit je bek zitte te kijke. Ben je lekker mee! Ik gaat liever gewoon dood! Wat stellet nou helemaal voor dan, dat Amsterdam?’ Of Pim Fortuyn, de meest relevante politicus van de 21ste eeuw tot nog toe, die de spreekwoordelijke vinger op de zere plekken legde en dat met zijn leven moest bekopen. Rotterdammers zijn strijders, bouwers van een grootse triomf in het Rotterdam na ’45. De Rotterdamse skyline is een ademende overwinning van Rotterdams doorzettingsvermogen en figuren zoals Deelder en Fortuyn geven blijk dat Rotterdam zich ook op cultureel gebied niet onder hoeft te doen aan Amsterdam. Maar laten we eerlijk zijn: het is allemaal geen Amsterdam. In Amsterdam kan je binnen tien minuten vijftig verschillende nationaliteiten passeren door simpelweg een ommetje te maken in een willekeurige buurt. Alleen in Amsterdam kan je je in zowel Venetië, Parijs en Berlijn wanen. De internationale allure van Amsterdam overstijgt de Rotterdamse rancune tegenover haar. Een Amsterdammer zal nooit een Anti-Rotterdam schrijven. Dat is beneden onze waardigheid.

20

Tijdschrift Cul


Beeldreportage

Nafluiten is voor

losers

Tekst & beeld Floor van der Wulp

A

ls geboren en getogen Amsterdammer die maar al te bekend is met ‘buiten de ring’-grappen, kom ik niet zo vaak in Rotterdam. Maar voor deze editie van de Cul moest ik me toch echt op onbekend gebied begeven. Gedurende mijn gewaagde reis in het land van 010, spiedde ik als echte antropoloog de straten af naar de mensen in de gebouwen en de omgeving. Achter de kolossale gebouwen in brede straten en de strakke onpersoonlijke lijnen moesten toch ook wel sporen van de Rotterdammers zelf te vinden zijn? Pas toen ik op een gegeven moment verder afdwaalde van het centrum en een geel geverfde steeg in dook, kwam ik dichter bij de kritische meningen en gedachten van Rotterdammers. Door middel van stickers en teksten op muren ontpopte voor mijn ogen een feministisch gedachtegoed.

De steeg kwam uit bij een grote binnenplaats met een hipster-restaurantje waar niemand zat. Elke omliggende muur was volbestickerd. Toen ik beter keek, zag ik dat sommige stickers afgebladderd of bestoft waren, en op sommige plekken rook je de zure penetrante geur van pis. De zon scheen fel en ik inspecteerde aandachtig de verschillende stickers en teksten. Dit was mijn pot goud aan het einde van de regenboog, wat een jackpot! Naast antifascisme, Black Lives Matter en sneren naar de VVD, viel mijn oog op een plakkaat over verkrachtingscultuur waarvan leek dat iemand het met grof geweld van de muur had proberen te trekken. Verkrachtingscultuur duidt onder andere op de manier waarop vrouwen zich aanpassen om te proberen te voorkomen verkracht te worden. Verkrachtingscultuur is nooit een drankje

Tijdschrift Cul

21


Beeldreportage van een vreemde aannemen en je eigen drankje continu in de gaten houden. Het is omfietsen na middernacht of met kloppend hart door het park fietsen. Het is twee keer nadenken over wat je aandoet. Het is jongens aan meiden koppelen bij een liftwedstrijd. En nog zoveel meer. Dit plakkaat deed me denken aan iets anders wat direct mijn aandacht trok toen ik bij aankomst nog fris en fruitig Rotterdam Centraal uitliep: een buitenexpositie over seksuele straatintimidatie in Rotterdam en de daarbij horende reclame voor de StopApp, een app tegen seksuele straatintimidatie. Op de website www.rotterdam. nl is te lezen dat slachtoffers via de StopApp kunnen melden dat ze (seksueel) geïntimideerd worden op straat. Het idee is volgens de website dat de gemeente deze meldingen gebruikt om daders te lokaliseren, actief aan te spreken en in een later stadium te beboeten. In de expositie komen verschillende vrouwen aan het woord over hun ervaringen met seksuele straatintimidatie in Rotterdam en wat dat met hen doet in het dagelijks leven. Op borden is te lezen hoe vrouwen niet meer alleen boodschappen durven te doen, hun kleding aanpassen en worden achtervolgd. Zelf heb ik ook (gelukkig beperkte) ervaring met seksuele straatintimidatie: achterna gelopen worden, vriendinnen die in mijn bijzijn seksueel objectiverende opmerkingen naar hun hoofd geslingerd krijgen door vreemden op straat, overduidelijk langdurig aangestaard worden als je een strakke jurk aan hebt. De emancipatiestrijd voor vrouwen is in volle gang, maar het ongemak, onveilige gevoel en de frustratie die ik op zulke momenten voel, doen me er aan herinneren hoe ver we nog te gaan hebben. Ik ben blij om te zien dat er Rotterdammers zijn die mee willen werken aan deze strijd, zodat verkrachting en de angst daarvoor niemands leven meer beheerst. Ondanks mijn focus op vrouwenemancipatie is het belangrijk te erkennen dat verkrachting iets is wat iedereen, ongeacht gender, kan overkomen. Stigma en taboe op verkrachting van mannen bijvoorbeeld voorkomt hun zichtbaarheid binnen deze problematiek. In plaats van kleine Amsterdamse zijstraatjes en huizen met karakter, zag ik in Rotterdam vooral grote straten met brede imposante gebouwen, strakke lijnen en grote ketens. Desondanks heb ik toch de menselijkheid en het persoonlijke in de gebouwen weten terug te vinden. De stickers en plakkaten spreken boekdelen. Nu wij nog.

22

Tijdschrift Cul


Tijdschrift Cul

23


Reportage

Van havenplaats naar rijkeluisstad Rotterdam verliest haar rafelranden In de afgelopen tien jaar is het aantal goedkope woningen in Rotterdam in drastisch tempo afgenomen. Geboren en getogen Rotterdammers moeten hun huis verlaten om plaats te maken voor nieuwe ‘kapitaalkrachtige bewoners’. De sloopplannen staan in schril contrast met de citymarketing van de stad, waarin Rotterdam wordt neergezet als een rauwe stad van harde werkers. Hoelang zal het nog duren voor de stad dusdanig gepolijst is dat het ruige karakter compleet verdwenen is?

Tekst Roos Metselaar Beeld Jolin Ordelman

R

otterdam is niet romantisch Heeft geen tijd voor flauwekul Is niet vatbaar voor suggesties Luistert niet naar slap gelul Rotterdam is geen illusie Door de camera gewekt Rotterdam is niet te filmen Rotterdam is vééls te écht

Menig Rotterdammer zal bij het horen van deze dichtregels van de inmiddels overleden Rotterdamse ‘nachtburgemeester’ Jules Deelder even moeten slikken. Dit is wat Rotterdam is. Het is de stad die niet gekenmerkt wordt door oude sfeervolle straten, maar door architectuur met strakke lijnen. De stad waar stoere havenarbeiders met een klein hartje op een bankje zitten en de hele omgeving verblijden met hun bulderlach. En waar de naam ‘Beurstraverse’ bij niemand meer bekend is, omdat de winkelstraat simpelweg is omgedoopt tot ‘de Koopgoot’. Rotterdammers zijn goudeerlijk en winden er geen doekjes om. Ze leven volgens het motto ‘niet lullen, maar poetsen’. Kortom: Rotterdam is grof, plat en écht. Iemand die precies aan dit ruwe imago lijkt te voldoen is de afgekeurde havenarbeider Edwin Dobber, één van de bewoners van de Tweebosbuurt, een volksbuurt in de Rotterdamse Afrikaanderwijk. Vrijwel altijd als Nederlandse media over deze buurt schrijven, komt Edwin aan het woord. Al meer dan vijftig jaar woont hij in de buurt, waar hij te herkennen is aan het Feyenoord-shirt dat hij zeven dagen per week draagt en zijn plat Rotterdamse uitspraken. Een typische trotse Rotterdammer die je als stad moet koesteren, zou je denken. Maar de gemeente heeft andere plannen: Edwin moet zijn geliefde buurt verlaten. En hij is niet de enige.

24

Tijdschrift Cul

Een thuis tegen de grond gewerkt Als een boswachter op zoek naar een bijna uitgestorven soort loop ik door de straten van de Tweebosbuurt. In eerste instantie lijkt er weinig aan de hand: winkeliers staan buiten hun klanten op te wachten en een groep kinderen speelt een potje voetbal. De sfeer is gezellig en ik merk zelfs op dat ik het gevoel krijg dat ik mensen moet begroeten, een gevoel dat ik enkel herken uit mijn geboortedorp en niet uit de grote stad. De sfeer slaat snel om als ik een hoek omloop; een joekel van een sloopkraan scheurt grote stukken van een huis af. Vol verwondering kijk ik toe. Tot mijn verbazing merk ik dat het me iets doet, zo’n huis dat tot de grond wordt afgebroken. Het behang hangt nog aan de muren. Ik ben niet de enige: de ene na de andere voorbijganger blijft even staan om te kijken hoe het huis dat de bombardementen in de Tweede Wereldoorlog heeft overleefd nu door de gemeente tegen de grond wordt gewerkt. In juli 2018 begon de nachtmerrie voor de bewoners van vier huizenblokken in de Tweebosbuurt. Bij bewoners van 535 huizen, waaronder Edwin, viel een envelop op de mat met een harde boodschap: uw huis wordt gesloopt. Woningcorporatie Vestia laat weten al deze bewoners ‘terugkeergarantie’ te bieden, maar in werkelijkheid is die belofte weinig waard.


Reportage Waar de vier blokken nu nog volledig bestaan uit sociale huurwoningen, zal de huur in de toekomst hoger uitvallen: er worden driehonderdvijftig nieuwe woningen gebouwd, waarvan ongeveer de helft sociale huur. Vanzelfsprekend leidde dit bij de oorspronkelijke bewoners tot verzet; al in september 2018 verzamelden de bewoners handtekeningen om de sloop tegen te houden. Meer dan twee jaar later, in april 2021, leek het verzet resultaat te boeken: vijf mensenrechtenrapporteurs van de Verenigde Naties spraken zich uit tegen het woonbeleid van de gemeente Rotterdam dat mogelijk in strijd zou zijn met het recht op huisvesting. De reactie van de gemeente: oorverdovende stilte. Toen ik in

stellingen van de gemeente Rotterdam. Op haar website omschrijft de gemeente het gewenste ‘DNA van de stad’ in drie begrippen: rauw, ondernemend en internationaal. Tegelijkertijd geeft ze de voorkeur aan nieuwbouwhuizen met nette voortuintjes. In een film bij Rotterdam Tourist Information (VVV) vertelt burgemeester Aboutaleb over het hardwerkende karakter van Rotterdammers dat heeft bijgedragen aan de Wederopbouw, maar voor de arbeidersklasse blijft geen betaalbaar huis over. De souvenirs in de VVV-winkel zouden gebaseerd kunnen zijn op uitspraken van Edwin: een theedoek met de tekst ‘niet lullen maar poetsen’ en een zakje drop waar groot ‘tebbie nou in je muil’ op staat. Het zijn echter niet de Rotterdammers zoals Edwin die met een linnen tasje met ‘pleurt ’t in me tassie’ naar buiten lopen, net zoals het niet deze Rotterdammers zijn waar de gemeente huizen voor bouwt. De gemeente is met een bewuste reclamecampagne bezig om ‘kapitaalkrachtige’ yuppen, toeristen en grote bedrijven naar de stad te trekken.

Het huis heeft bombardementen overleefd, maar wordt nu door de gemeente tegen de grond gewerkt

juli 2021, precies drie jaar na het eerste bericht over de sloop en drie maanden na de kritiek van de Verenigde Naties, door de buurt liep, waren de meeste bewoners al vertrokken, de ramen afgeplakt en was de sloop begonnen. Alleen activistische posters op de ramen verraadden het aanhoudende verzet. Helaas staat de sloop van de Tweebosbuurt niet op zichzelf. Tussen 2017 en 2019 zijn in Rotterdam al 4100 sociale woningen verdwenen, met als uiteindelijke doel om het aantal goedkope woningen vóór 2030 met zestienduizend te laten afnemen. Wethouder Bas Kurvers houdt nog steeds aan dat plan vast: ‘Een inclusieve stad is ook voor penthousebewoners.’ Hij lijkt te vergeten dat de komst van de één het vertrek van de ander betekent.

Om het huidige woonbeleid van de gemeente Rotterdam te begrijpen moet je niet denken als politicus, die denkt aan de belangen van stemmers, maar als CEO van een groot bedrijf, die vooral op zoek is naar het grote geld. Dat blijkt al snel bij het lezen van de ‘Stadsvisie’ op de website van de gemeente: ‘De ontwikkeling van de stad moet versnellen om haar concurrentiepositie te versterken. In hoog tempo volgt Rotterdam de koers om nog aantrekkelijker te worden voor bewoners, bedrijven en bezoekers.’ Voor dit doel heeft de gemeente zelfs een ‘bestemmingsmarketingorganisatie’ ingehuurd. De ironie zit hem in het feit dat die marketingorganisatie juist dat deel van de stad gebruikt om haar te verkopen, dat door dezelfde campagne ook verdwijnt. ‘Aantrekkelijk’ betekent voor de gemeente Rotterdam vooral ‘minder arm’, maar daarmee verdwijnen ook de ruwe randen van de stad. Het imago van Rotterdam wordt gekaapt voor economische doeleinden en maakt daarmee een einde aan de echte ruigheid van de stad. De havenarbeider Edwin, met zijn plat Rotterdamse uitspraken, zal op den duur hoogstwaarschijnlijk vervangen worden door een consultant die met een bekakt accent bellend langskomt op zijn bakfiets. Die brengt namelijk veel meer geld in het laatje.

‘Aantrekkelijk’ betekent voor de gemeente Rotterdam vooral ‘minder arm’ De CEO van Rotterdam Er is een gek contrast tussen de sloop van goedkope woningen, zoals in de Tweebosbuurt, en de ogenschijnlijke doel-

Het behang hangt nog aan de muren

Tijdschrift Cul

25


Reportage

Wandeling door het groen Contrasten van stadsnatuur Maak een wandeling door Rotterdam en de immense diversiteit aan architectonische stijlen springt direct in het oog. Het is een stad waar sinds jaar en dag gesloopt en gebouwd wordt. Maar, ook een stad waar continu gesnoeid en geplant wordt. De variatie aan groen is minstens zo groot als de verscheidenheid aan gebouwen. Op een zonnige donderdag in juli trek ik mijn wandelschoenen aan en probeer ik niet omhoog te kijken naar de hoge bouwwerken, maar omlaag naar de grassprieten.

H

et gekortwiekte grasveld aan de Provenierssingel is bedekt met dorre bladeren. Ze zijn uit de bomen gevallen die keurig in een rij langs de weg staan. Het zal hard hebben gewaaid, denk ik. Maar lang zullen de bladeren niet blijven liggen want even verderop harkt een tuinman ze op een bult. Zijn fluorescerende, oranje pak steekt af tussen het groen van het gras en de bomen. Met elke harkbeweging maakt hij het daaronder perfect gemaaide grasveld zichtbaarder. Hoveniers maken van de stedelijke wildernis een welgeordend geheel. In opdracht van de overheid wordt gezaaid, geplant en onderhouden. Niks wordt aan het toeval

Tekst & beeld Marije Nieuwland overgelaten. Elke plant past binnen een door politici en landschapsarchitecten uitgedacht groenbeleid. En als een ongewenst plantje of pakket bladeren niet in het perfecte plaatje past, wordt dit weggewerkt of verdelgd. Tuinieren wordt op deze wijze een manier van strenge overheidscontrole op de wil van de natuur. Toch valt me op dat het groen in Rotterdam nergens hetzelfde is. Wanneer ik mijn wandeltocht vervolg, loop ik langs strak aangelegde tuinen en rond geknipte struiken, maar ook langs wilde bloemenvelden en ‘onkruid’ dat tussen tegels door groeit. Rotterdam heeft een rijk pallet aan groentinten. Snoeicultuur Door de stroming van de Maas te volgen kom ik uit bij een park dat heel treffend ‘Het Park’ heet. Het Park is eigenlijk alles wat je van een park in een grote stad verwacht: velden waar je languit in de zon kan liggen, speciale barbecue-zones, uitgestippelde wandelroutes en een vijver met eendjes waar je oud brood aan kan slijten. Dit soort ‘stadsnatuur’ wordt door de gemeente ontworpen, gecreëerd en tot in de puntjes verzorgd zodat Rotterdammers ervan kunnen genieten op aller-

Een imperfecte groene perfectie

26

Tijdschrift Cul

Het Park


Reportage bieden die zich zonder menselijke inmenging spontaan mogen ontwikkelen.

De Westerkade lei verschillende manieren. Kortom, het groen staat nagenoeg volledig in dienst van de mens. ‘Cultuurlijk groen’ is de term die haast op iedere pagina van het protocol Beheeraanpak Openbaar Groen Rotterdam terugkomt. Met deze term wordt bedoeld dat de natuur van de stad moet passen bij een intensief gebruik van de buitenruimte. Bij cultuurlijk groenbeheer horen volledig afgemaaide gazons, botanische rozenperken en een veelvoud aan struiken die nauwkeurig gesnoeid zijn. In Het Park vallen vooral de vormen van de struiken me op. Zo wordt de Engelse landschapstuin van het monumentale Heerenhuys gekenmerkt door een labyrint aan vierkante heesters. En even verderop op een heuvel tref ik een rij ovale Buxus-struiken, waarbij de vorm van elke struik nét wat afwijkt van de ander, waarschijnlijk tot frustratie van de hoveniers. Een imperfecte groene perfectie.

Het groen in Rotterdam mag niet zomaar aangeraakt worden Al snel wordt mij duidelijk dat het groen in Rotterdam niet zomaar aangeraakt mag worden. Precieze beleidsplannen, gedragscodes en toolkits worden door de gemeente als leidraad gebruikt. Daarbij is er een beheerkaart die de gehele stad onderverdeelt in de categorieën ‘cultuurlijk groen’, ‘natuurlijk groen’ en ‘exclusief groen’. Want hoewel het centrum vooral uit cultuurlijke stadsnatuur bestaat, is er aan de randen van de stad ook natuurlijk groen te vinden. Hierbij plaatst de gemeente wel de kanttekening dat natuurlijk groen niet écht natuurlijk is, maar een zogenoemde ‘natuurlijke uitstraling’ heeft. Nergens in de stad lijkt sprake van natuurge-

Filosofie van wildgroei Ondanks alle soorten cultuurlijk en natuurlijk - maar altijd getemd - groen die Rotterdam rijk is, houdt de gemeente kleine stroken groen over voor creativiteit. Het ‘exclusief groen’ wordt ingevuld door innovatieve landschapsarchitecten zoals de wereldberoemde Piet Oudolf. Oudolf staat bekend als de vader van The New Perennial Movement: een groenbeweging die ernaar streeft om meer spontaniteit in stadsnatuur aan te brengen. ‘Natuurinclusief ontwerpen’, dat is waar we volgens Oudolf meer oog voor moeten krijgen. En hij lijkt zijn zin te krijgen, want de verzoeken blijven binnenstromen. Steden als Londen, Toronto en Chicago moeten genoegen nemen met een plek op de wachtlijst. Ondertussen staan miljoenen toeristen in de rij voor een bezoekje aan de al gerealiseerde tuinen, waarvan de High Line in New York misschien wel de grootste trekpleister is: een wild-ogende tuin die over een oud spoor dwars door Manhattan loopt. Toch is er geen stad zo verknocht aan Oudolf ’s ontwerpen als Rotterdam. De stad aan de Maas telt maar liefst drie authentieke Oudolf tuinen. Het is dan ook niet lang zoeken. Wanneer ik Het Park verlaat en richting de Westerkade wandel, word ik na enkele stappen al omringd door de hoge siergrassen die typerend zijn voor Oudolf ’s werk. De zomerse zon schijnt op allerlei soorten bloemen en laat zo de kleuren nog mooier uitkomen. Op het eerste gezicht is de tuin aan de Westerkade een oase van wildgroei en staat daarmee in schril contrast met de strakke, formele uitstraling van het groen dat ik tot dusver in Rotterdam tegenkwam. Maar wanneer ik van een afstandje naar het geheel kijk, valt me op dat er duidelijke patronen zijn. Doordat de planten in vakken gekaderd zijn die om de zoveel meter weer terugkeren lijkt de tuin haast op een schaakbord. En terwijl ik me te midden van dat schaakbord bevind, aanschouw ik een gestructureerde wildernis die frequent en precies onderhoud behoeft. De prairie-achtige planten geven de Westerkade ieder seizoen een ander karakter. Maar juist een tuin die steeds verandert, heeft deskundige hoveniers nodig. Kennis van de behoeften van alle verschillende planten is essentieel. Hoeveel zon hebben ze nodig en hoeveel water? Bij wie kunnen ze in de buurt groeien en bij wie niet? Soms kan een plant agressief worden naar zijn buren en deze vervolgens overwoekeren. Dat moet je voor zijn als je een tuin in balans wil houden. Volgens Oudolf zijn planten net mensen: ‘je hebt veel ervaring nodig om ze te kunnen sturen.’ De vraag rijst of Oudolf niet het wilde uit de wildernis haalt. In Rotterdam wordt zichtbaar dat meer wildgroei niet vanzelfsprekend minder inmenging van de mens betekent. De stad wordt gekenmerkt door een uitzonderlijk groenpallet, waarbij iedere unieke tint zorgvuldig is uitgekozen. Toch hebben de verschillende groentinten van Rotterdam één ding gemeen: de hovenier kan zijn handen er niet van afhouden. Met veel stof tot nadenken loop ik terug richting het station. Opnieuw passeer ik de Provenierssingel. Voordat ik de trein pak, wil ik nog even een blik werpen op het grasveld dat eerder die dag werd ontdaan van dorre bladeren. Nu is er geen blaadje of takje meer te bekennen.

Tijdschrift Cul

27


Beeldreportage

Onkruid vergaat niet De ware wildgroei van Rotterdam Tekst & beeld Marije Nieuwland

P

lanten zijn net mensen. En de tuin is als een samenleving, waarin de overheid tuiniert. Een oordeel over elk stukje groen. De ene plant siert, de ander verstiert.

Het knopkruid, dat de stad versiert, is omgedoopt tot ‘onkruid’. En de klaprozen vechten voor hun bestaan. In een stad waar ze niet mogen floreren, maar toch ook niet vergaan.

28

Tijdschrift Cul


Beeldreportage

Tijdschrift Cul

29


Beeldreportage

Onbeminde planten: waarom snoeien, als we ze kunnen laten bloeien?

30

Tijdschrift Cul


Inhoud Type Podcast

‘Dat zijn mantra’s’

‘Waarom luisteren we naar varkens?’

‘Aliens in de supermarkt’

De Cul krijgt stem!

‘De leefbarometer schiet omhoog in de cularo’

Antropologisch Podium Met Manpreet en Marije Luister via Slim Radio op Soundcloud, iTunes of Spotify Prikkelende interviews en spraakmakende artikelen. Kortom: een podcast waar nieuwsgierigheid de vrije loop krijgt.

Tijdschrift Cul

31


Type

Word abonnee! Ga naar www.tijdschriftcul.nl

@tijdschriftcul

32

Tijdschrift Cul


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.