Om een spinningfiets in beweging te krijgen, is een grote kracht nodig. De man rechts op de foto oefent kracht omlaag uit. Hoe zorgt die kracht voor een draaiende beweging?
Figuur 4.36
4.5
Momenten
Kracht en draaiing In figuur 4.37 zie je tweemaal een pedaal van de spinningfiets. In beide figuren oefent een sporter dezelfde kracht uit op het pedaal. Toch komt het pedaal in figuur 4.37a in beweging, maar het pedaal in figuur 4.37b niet. Een pedaal draait om de trapas. Het midden van die as noem je het draaipunt . In figuur 4.37a loopt de werklijn van de spierkracht niet door het draaipunt. Het pedaal beweegt tegengesteld aan de richting van de wijzers van een klok. In figuur 4.37b is de kracht gericht op het draaipunt. De werklijn van de kracht loopt door het draaipunt. Het pedaal komt dan niet in beweging. Een pedaal gaat alleen om de as draaien als het draaipunt niet op de werklijn van de kracht ligt.
werklijn
werklijn
trapas
a
b
Figuur 4.37
De kleinste afstand tussen de werklijn van de kracht en het draaipunt noem je de arm van de kracht. Als het draaipunt op de werklijn ligt, is de arm gelijk aan nul. Om
een draaibeweging te laten ontstaan, moeten zowel de kracht als de arm groter zijn dan nul. Er is dan een moment . Momenten spelen een rol als een voorwerp een draaibeweging kan uitvoeren. Dat is bijvoorbeeld het geval als een ophaalbrug omhoog of omlaag gaat. Als de brug open is, wil je niet dat hij dichtvalt. Ook dan zijn momenten van belang. 15 2
h o ofdstuk 4