26
7 Tijd van pruiken en revoluties
bron 41
De aanhouding van Prinses Wilhelmina te Goejanverwellesluis.
Frankrijk aan de vooravond van de Revolutie
bron 40
Spotprent op stadhouder Willem V uit 1786.
Goejanverwellesluis in Zuid-Holland door een Patriots regiment onderschept en aangehouden was (bron 40), riep ze haar broer, de koning van Pruisen, te hulp. Een Pruisisch leger van ruim 20.000 soldaten sloeg de opstand van de Patriotse milities neer. Patriotten die in Frankrijk een toevluchtsoord gevonden hadden, maakten er de Franse Revolutie mee. In 1795 keerden ze met de Franse revolutionaire troepen die de revolutieideeën over Europa verspreidden, terug naar de Republiek. Joan Derk Van der Capellen tot den Pol maakte dat niet meer mee. Hij overleed in 1784. De haat van de Prinsgezinden was zo groot dat ze na de mislukte Patriottenopstand zijn grafmonument met buskruit opbliezen.
Met economische maatregelen hadden de Franse koningen de handel en nijverheid versterkt, maar dat leidde tot grotere verschillen tussen arm en rijk. Vooral de handelaren en ondernemers in de steden profiteerden van de stijgende prijzen. Door de oorlogen en dure hofhouding was de staatschuld gigantisch toegenomen. Elk jaar was de helft van de staatsuitgaven nodig om de rente van de oude schulden te betalen. De belastingen rustten op de schouders van de boeren en de armste mensen in de steden. De ontevredenheid nam extra toe toen in 1787 en 1788 de oogst mislukte en de graanprijzen enorm stegen. Doordat adel en geestelijkheid vrijheid van belastingen genoten, vloeiden er jaarlijks maar 500 miljoen Livres in de staatskas. De staatsuitgaven bedroegen echter 620 miljoen Livres. Door de steeds maar groeiende staatsschuld moest Lodewijk XVI de StatenGeneraal bij elkaar roepen om toestemming te vragen voor belastingverhoging. Standen, dorpen en steden mochten verzoekschriften indienen, de ‘Cahiers de doléances’. De verwachtingen waren hooggestemd: de koning en de StatenGeneraal zouden eindelijk maatregelen nemen en de situatie verbeteren. In de Cahiers de doléances van dorpelingen stond de eis dat iedereen belasting moest betalen, ook adel en geestelijkheid. Ze wensten de afschaffing van de rechtspraak door de adellijke heren en van de herendiensten die de adel aan de boeren kon opleggen. Door de financiële crisis kwam het maatschappelijke ongenoegen naar boven, ook van de stedelingen.