
11 minute read
STRATÉGIES DE LECTURE POUR L’EXAMEN
A STRATÉGIES
STRATÉGIES DE LECTURE POUR L’EXAMEN
Hoe je een tekst moet lezen, heb je de afgelopen jaren waarschijnlijk vaak geoefend. Je kijkt naar het uiterlijk en de opbouw van een tekst en je bedenkt met welk doel je een tekst leest, bijvoorbeeld een samenvatting maken, kernzinnen aanwijzen of vragen over de inhoud beantwoorden. Je gebruikt ook je voorkennis of je kennis van de wereld. Hiermee kun je voorspellen waar een tekst over gaat en zit je vaak al goed in de richting.
Is het op het examen dan anders? Ja, want op het examen krijg je te maken met veel teksten in relatief weinig tijd. Gelukkig is de aard van die teksten redelijk voorspelbaar: er zijn interviews, beschouwende teksten – soms als gatentekst – en korte teksten in de vorm van advertenties, oproepen, meningen of wetenswaardigheden. Bovendien zijn de vragen bij het examen vaak op dezelfde manier opgebouwd. Als je bij het maken van je examen steeds de juiste aanpak kiest, maak je het examen niet alleen sneller maar ook beter! Hier vind je de belangrijkste strategieën voor examenteksten.
1 HOOFDGEDACHTE
A GLOBAAL LEZEN
Een vraag over de hoofdgedachte is redelijk algemeen gesteld, bijvoorbeeld: ‘Wat zegt de auteur hier?’ of ‘Waar gaat alinea 1 over?’ Als je weet wat het onderwerp is van de tekst – dus waar de tekst in grote lijnen over gaat – kun je veel vragen al beantwoorden. Je komt te weten wat de hoofdgedachte is door de tekst globaal te lezen. Je kijkt dan naar de lay-out, titel, (vetgedrukte) kopjes, inleiding, etc. Dit wordt ook wel skimmen genoemd.
B W-VRAGEN
Daarnaast kun je de W-vragen beantwoorden: Wie doet Wat en Waarom of Waardoor? Het belangrijkst zijn de titel, de inleiding en de afbeelding. Deze informatie kun je vaak gebruiken om vragen over de hoofdgedachte te beantwoorden.
In beschouwende teksten, en daar krijg je er veel van in het examen, gaat de eerste vraag vaak over de hoofdgedachte. Je kunt de hoofdgedachte van een tekst ook gebruiken als je ergens het antwoord echt niet weet of als je twijfelt tussen twee opties. Je kiest in zo’n geval voor het antwoord dat het best past bij de hoofdgedachte van de hele tekst.
2 TEKSTVERBANDEN
In het examen wordt getoetst of je voorbeelden, redenen, tegenstellingen en andere tekstfuncties kunt herkennen. Daarom is het belangrijk om verbanden tussen delen van een tekst te kunnen zien. Een belangrijk hulpmiddel hiervoor zijn signaalwoorden en leestekens (vooral komma’s, dubbele punten en uitroeptekens) waarvan je de betekenis en de functie moet kennen. De antwoorden staan namelijk vaak in de buurt van signaalwoorden en leestekens.
Het antwoord op een examenvraag staat trouwens ook vaak in de buurt van woorden met een sterke positieve of negatieve betekenis (zoals important en fâché). Maak er dus een vaste gewoonte van dat je leestekens, signaalwoorden en andere woorden met een sterke betekenis markeert of aanstreept in de tekst. Je krijgt hierdoor meer grip op de tekst en je baseert je antwoord vaker op de juiste delen van de tekst.
Belangrijke (signaal)woorden en leestekens om goed te onthouden vind je in het volgende schema.
BELANGRIJ KE (SIGNAAL)WOORDEN EN LEESTEKENS
Functie
toevoeging, uitbreiding Signaalwoord
aussi, également en outre, de plus de même or voire ook bovendien evenals welnu, echter en zelfs
opsomming d’abord ensuite enfi n, fi nalement premièrement eerst vervolgens uiteindelijk ten eerste
tegenstelling
tijdsvolgorde mais cependant par contre, en revanche d’un côté …, de l’autre … tandis que même si contredire quand même, toutefois, pourtant bien que quoique maar echter daarentegen aan de ene kant …, aan de andere kant … terwijl zelfs als tegenspreken toch hoewel hoewel, ofschoon
alors puis ensuite lorsque, pendant que avant que après que jusqu’à ce que toen daarna vervolgens terwijl voordat nadat totdat
reden, oorzaak, verklaring parce que car puisque c’est que comme (aan het begin van de zin) la cause
gevolg
voorwaarde donc par conséquent c’est pourquoi aussi (aan het begin van de zin) de sorte que
si pourvu que Betekenis
omdat want aangezien dat komt doordat omdat de oorzaak
dus als gevolg daarvan daarom daarom zodat
als mits
voorbeeld, toelichting par exemple comme entre autres à savoir notamment ainsi illustrer appuyer renforcer bijvoorbeeld zoals onder andere namelijk vooral zo illustreren ondersteunen versterken
vergelijking
doel
conclusie
positieve woorden
negatieve woorden
nadruk comme, ainsi que de même que plus … que moins … que aussi … que zoals evenals meer … dan minder … dan even … als
pour pour que, afi n que le but, l’objectif il faut il vaut mieux om te opdat het doel men moet men kan beter
bref enfi n en somme kortom ten slotte alles bij elkaar genomen
meilleur, mieux favoriser améliorer l’avantage principal + woorden als: triomphe spectaculaire … beter bevorderen verbeteren het voordeel belangrijkste
overwinning spectaculair …
le préjugé dur peu de grave + woorden als : l’inconvénient gênant …
attention opgelet
Leestekens , Komma’s kunnen wijzen op een opsomming. Een opsomming bestaat vaak uit voorbeelden die je buiten beschouwing moet laten of juist moet interpreteren. : Een dubbele punt betekent meestal dat er een verklaring volgt. In examens wordt heel vaak gevraagd naar verklaringen. ! Met een uitroepteken kan de schrijver iets belangrijks benadrukken. En als het belangrijk is, dan gaat er meestal wel een vraag over en heeft het goede antwoord ermee te maken.
het vooroordeel moeilijk weinig ernstig
het nadeel, ongemak vervelend, hinderlijk …
3 WOORDEN KENNEN
In het examen wordt getoetst of je belangrijke elementen – woorden en zinsdelen – begrijpt. Het is dus belangrijk om veel woorden te kennen en te herkennen. Daar heb je vooral bij de beweringen-vraag (vrai/faux) veel profi jt van: hiervoor moet je heel precies lezen en de betekenis van veel woorden paraat hebben. En omdat die beweringen vaak in het Frans gegeven worden, moet je dus ook Franse synoniemen of gelijkwaardige woorden kennen.
De beweringenvraag werkt als volgt: als je veel woorden (of synoniemen van woorden) uit een bewering terugvindt in de tekst, dan kan dat betekenen dat de bewering juist is. Let wel op ontkenningen en andere woorden die iets ontkennen of afzwakken (bijvoorbeeld éviter). Woorden leren Het is dus heel belangrijk dat je de betekenis van veel woorden paraat hebt. Het loont daarom de moeite om de woorden uit Libre Service te leren, maar ook om veel woorden te herhalen. Je kunt daarvoor een vocabulaireschrift aanleggen of een account aanmaken op WRTS of Quizlet om je eigen woordenlijsten te maken.
Woorden raden Ken je een woord niet, grijp dan niet te snel naar je woordenboek, want door de context of de gelijkenis met een andere taal kun je vaak wel raden wat de betekenis ongeveer is. Als je woorden gaat raden, is het handig om iets van prefi xen en suffi xen te weten.
A PREFIXEN
Prefi xen staan vóór woorden die je vaak al kent en geven er net een andere betekenis aan, bijvoorbeeld:
dé-/désà-/antimalin-/imil-/irprédésagréable anormal maladroit imprudent illimité prévoir onaangenaam abnormaal onhandig onvoorzichtig onbeperkt voorzien reinter-/entresou-/soustransco-/combi-/triremonter intermédiaire souligner transmettre compassion triangle opnieuw beklimmen tussenpersoon onderstrepen overbrengen mededogen driehoek
B SUFFIXEN
Suffi xen staan achter woorden die je vaak al kent en geven er net een andere betekenis aan, bijvoorbeeld:
-té -age -eur/-euse/-iste
-ette -able stupide monter chanter / économie
maison boire stupidité montage chanteur, chanteuse, économiste maisonnette buvable stompzinnigheid opbouw zanger, zangeres, econoom huisje drinkbaar eigenschap handeling beroep
verkleinwoord mogelijkheid
Woorden opzoeken Lukt het je niet om het woord te raden? Pak dan alleen je woordenboek als je denkt dat het woord echt heel belangrijk is voor het beantwoorden van een vraag. Denk aan het volgende: • werkwoorden zoek je op bij de infi nitief; • zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden zoek je op bij de vorm voor mannelijk enkelvoud; • in een vaste uitdrukking met een zelfstandig naamwoord zoek je eerst bij het zelfstandig naamwoord; • controleer of je de goede betekenis gekozen hebt: de betekenis moet passen bij de tekst. Het woord jumelle kan ‘verrekijker’ of ‘tweeling(zus)’ betekenen, maar als de tekst gaat over vogels spotten, heeft het waarschijnlijk niets met tweelingen te maken!
4 VOORBEELDEN
Je herkent voorbeelden gemakkelijk als je ainsi, comme of par exemple tegenkomt. Maar ook als er namen, plaatsen, data, tijden en getallen genoemd worden of als je opsommingen ziet, gaat het vaak om een voorbeeld. In eindexamenteksten kom je twee soorten voorbeelden tegen: voorbeelden die de hoofdgedachte ondersteunen en voorbeelden die je moet interpreteren of waaruit je iets moet concluderen.
Voorbeelden bij de hoofdgedachte Veel vragen bij examenteksten zijn vrij algemeen gesteld, bijvoorbeeld ‘Waar gaat het over in regel 15-28?’ Dan gaat het over de hoofdgedachte van een bepaald tekstdeel en laat je de voorbeelden buiten beschouwing bij het beantwoorden van de vraag. Je komt ook detailvragen tegen, bijvoorbeeld ‘Wat is de reden?’ of ‘Wat vinden zij hier positief aan?’ Zoek dan naar signaalwoorden en leestekens die je op weg helpen en laat ook hier de voorbeelden buiten beschouwing als je de vraag beantwoordt.
Voorbeelden waaruit je conclusies kunt trekken Door voorbeelden te herkennen kun je er ook conclusies uit trekken, bijvoorbeeld: Wat voor soort voorbeelden zijn dit? Zijn ze positief of negatief? Wat geven deze voorbeelden dus aan? Als je deze laatste vraag beantwoordt, kom je vaak vanzelf bij het antwoord uit.
Met al die voorbeelden bestaat het gevaar dat je er zelf dingen bij gaat bedenken, dus let erop dat je het antwoord moet kunnen terugvinden in de tekst. Let ook op kleine woordjes of ontkenningen die zijn toegevoegd om antwoorden alsnog fout te maken.
5 SPECIALIST OF (ERVARINGS)DESKUNDIGE AAN HET WOORD
In veel beschouwende teksten kom je specialisten tegen die verstand hebben van het onderwerp van de tekst. Je leest dan ook op welk gebied iemand specialist is: iemand is bijvoorbeeld délégué de parents d’élèves of expert en bioénergies. Met deze gegevens over de functie van de persoon hoef je bij het beantwoorden van een vraag niets te doen. Wat de specialist zegt en vindt staat tussen aanhalingstekens. Dus als er gevraagd wordt naar de mening van een specialist, kijk je naar wat er tussen de aanhalingstekens staat. In het antwoord bij de vraag kom je vaak woorden tegen die een mening weergeven, bijvoorbeeld: il est d’avis que …, il ne voit pas …, il trouve que …, il veut … Let ook weer goed op de signaalwoorden.
6 GATENTEKST
In ieder examen kom je ook ‘gaten’ tegen, en vaak zitten ze allemaal in één tekst. Bedenk dan dat de eerste vraag vaak gaat over de hoofdgedachte van de tekst: kijk naar de titel, inleiding en afbeelding. Je leest niet alleen de zin waar het gat in zit, maar de hele tekst ervoor, en ook de zin erna. Let extra goed op signaalwoorden en woorden die positief of negatief zijn: is een tekstdeel positief, kies daarbij dan ook een positief woord als antwoord, en andersom. Er is maar één antwoord goed, en bedenk dat de foute antwoorden ‘erbij verzonnen’ zijn door de makers van het examen. Dat levert vaak twee tegengestelde antwoorden op, waarvan één het goede antwoord is. Lukt het echt niet om tot een antwoord te komen, dan moet je slim gokken: kies het antwoord dat past bij de hoofdgedachte van de tekst, of kies voor het signaalwoord dat een tegenstelling aangeeft. Maar daar begin je natuurlijk niet mee!
7 MENINGEN SCANNEN
Naast langere teksten vind je in het examen ook verschillende korte tekstjes die allemaal over één onderwerp gaan. Vaak zijn dat meningen over een bepaald onderwerp die je dan op een bepaalde manier moet ‘scannen’. Meestal is de vraag: wie is ervoor, wie is ertegen? Lees dan van iedere mening de laatste zin. Hiermee kun je vaak al de conclusie trekken of deze persoon positief of negatief is. Vooral bij uitgebreidere meningen kun je hiermee tijd winnen. Soms komt het voor dat meningen genuanceerder zijn, dus niet alleen maar positief of negatief. De vraag kan dan zijn: ‘Wie is er alleen maar positief?’ of ‘Wie is het meest negatief?’ In zo’n geval maak je een voorselectie: je leest van iedere mening de laatste zin en streept de meningen door die zeker fout zijn. De meningen die overblijven lees je vervolgens zo precies mogelijk door. Let ook weer op signaalwoorden, opvallende leestekens, woorden met een sterke betekenis en ontkenningen.
8 SCANNEN MET ZOEKTERMEN
Soms bestaat een examentekst uit één of meer korte tekstjes die geen mening zijn, bijvoorbeeld één of meer oproepen of advertenties. Dan moet je op zoek gaan naar de tekst die het best bij je past, bijvoorbeeld: ‘Stel, je wilt graag vrijwilligerswerk gaan doen om je Frans te verbeteren in een Franstalige omgeving.’ Je moet je dan verplaatsen in de beschreven situatie en de juiste zoektermen bepalen. Hier zijn dat: vrijwilligerswerk, Frans verbeteren. Probeer eerst te voorspellen wat je in het juiste tekstje kunt aantreffen, en ga daarna pas scannen. Bij commerciele advertenties kun je met de zoekterm(en) sneller zoeken naar de plek waar het antwoord staat.
9 TOON VAN DE TEKST
Er wordt regelmatig gevraagd naar de toon van een tekst of naar de mening (of het gevoel) van de schrijver. Vaak is dat de laatste vraag. In het betreffende tekstdeel laat de schrijver direct of indirect weten wat hij van een bepaald onderwerp vindt. In de vraag kom je woorden tegen die de toon of het gevoel van de schrijver samenvatten. Deze woorden moet je dus goed kennen:
Le ton de du texte ou du passage :
amusé approbateur étonné frustré incertain indifférent indigné inquiet moralisateur
moqueur neutre rassurant geamuseerd instemmend verbaasd gefrustreerd onzeker onverschillig verontwaardigd ongerust moraliserend, de les lezend spottend neutraal geruststellend l’admiration l’angoisse l’appréciation la déception la désapprobation l’espoir l’étonnement la méfi ance la moquerie le regret la résignation de bewondering de angst de waardering de teleurstelling de afkeuring de hoop de verbazing het wantrouwen de spot de spijt de berusting
Le sentiment dont fait preuve l’auteur :