SoMo 2012-2013 nummer 1

Page 1

sociologisch mokum • jaargang 2012 - 2013 • nr. 1 thema

De toekomst interview Paul Teule:

‘Ik zie eigenlijk dat we allemaal flink rijker gaan worden’ column

Een pleidooi voor kortzichtigheid


in deze somo Thema: de toekomst 6

Interview: econoom-filosoof Paul Teule ∙ Lisa Bontenbal & Misha Melita

12

So you think you can predict ∙ Poul Holleman

14

Wonen in de toekomst ∙ Clemens de Olde

16

Dromen of doemdenken ∙ Harm Wilzing

19

Een hoopvolle toekomst ∙ Shiva Shazad

20 Amsterdam in beeld ∙ Misha Melita 25

Een rubber boot op zolder ∙ Eva van Gemert

28 De winkelwagenmuntjesmaffia ∙ Uğur Ümit Üngör 34 Als de was maar schoon is ∙ Laura Weijers En verder... 5

Een pleidooi voor kortzichtigheid ∙ Olav Velthuis

31

Tijd voor een goed gesprek ∙ Joram Pach

37

Afscheid ∙ Bart van Heerikhuizen

38 De sociaal-wetenschappelijke kant van wiet ∙ Jens van den Berg 39 Sociologische agenda


colofon Sociologisch Mokum verschijnt viermaal per jaar. Het tijdschrift wordt verzorgd door studenten van de opleiding sociologie aan de Universiteit van Amsterdam, samen met bijdragen van medewerkers van deze opleiding en gastredacteuren. contact Oudezijds Achterburgwal 185 ∙ 1012 DK Amsterdam sociologischmokum-fmg ∙uva.nl Somo is online! Gaat dat zien: www.sociologischmokum.nl hoofdredactie Lisa Bontenbal chef redactie Harm Wilzing eindredactie Steffan Konings ∙ Poul Holleman ∙ Jens van den Berg redactie Jens van den Berg ∙ Eva van Gemert ∙ Poul Holleman ∙ Misha Melita ∙ Laura Weijers ∙ Shiva Shazad beeldredactie Baharan Andishmand ∙ Eva van Barneveld ∙ Jasper van den Berg ∙ Misha Melita ∙ Noémi van de Pol ∙ Marten Reinstra ∙ Shiva Shazad ∙ Elske Verdoorn cover Elske Verdoorn vormgeving Andrea Vendrik bijdragen Bart van Heerikhuizen ∙ Niels Huijbregts ∙ Clemens de Olde ∙ Joram Pach ∙ Uğur Ümit Üngör ∙ Olav Velthuis


Lisa Bontenbal

Redactioneel

column: Olav Velthuis

Als het over de toekomst gaat doemen al snel beelden op van futuristische gebouwen, vliegende auto’s en nanorobots. De toekomst is altijd extreem en sneller, beter en geavanceerder dan het heden. Veel van onze toekomstbeelden zijn echter al lang onderdeel van de realiteit. De eerste proefvluchten met vliegende auto’s liggen niet voor maar achter ons en nanotechnologie speelt inmiddels een succesvolle rol in het onderzoek naar kankerbestrijding. Geen Star Trek- taferelen dus, maar dagelijkse realiteit. Wat ligt er dan wel in het verre verschiet? Al zolang de mensheid bestaat proberen we hier antwoord op te vinden. Waarzegsters kijken in hun glazen bol, economen doen voorspellingen aan de hand van hun modellen en de futuroloog heeft zijn beroep gemaakt van voorspellen door middel van trendwatchen. Allen proberen zij de wereld die ons te wachten staat in kaart te brengen zodat wij de huidige realiteit kunnen afstemmen op die mysterieuze, onontkoombare toekomst. In een tijd waarin zo veel dingen meetbaar zijn en waarin we beschikken over een oneindige reikwijdte aan kennis, lijkt de toekomst een stuk tastbaarder dan voorheen. We kunnen voorspellen hoe oud we ongeveer zullen worden, de peilingen geven een indicatie van de verkiezingsuitslag en op buienradar zien we wat voor weer het over een uur zal zijn. Hebben we met al onze meetapparatuur, kennis en vaardigheden een manier gevonden om in de toekomst te kijken? Niets is minder waar. Keer op keer worden we weer verrast, is het niet door onszelf of onze medemens dan wel door moeder natuur. En toch blijven we maar krampachtig proberen grip te krijgen op iets dat juist ongrijpbaar is. De vraag lijkt mij: willen we eigenlijk wel echt weten wat de toekomst ons brengen zal? Is het niet veel leuker om verrast te worden, als een tabula rasa door het raam van het futurum te staren? Na de zoveelste ongelukkige besluitvorming in de politiek of elders kunnen we ons keer op keer afvragen: met de kennis van nu, hadden we het dan anders gedaan? Maar de kennis van nu hadden we gisteren niet. We kunnen niet in de toekomst kijken! En dat is misschien maar goed ook. Dus laten we de zware deken van verwachtingen en voorspellingen van ons af schudden en een sprong in het diepe nemen in plaats van het heden met gecontroleerde, aarzelende stapjes tegemoet te treden. Want een voorspelbare toekomst is eigenlijk maar saai. En uiteindelijk zal alleen de tijd het leren.

4

sociologisch mokum

I

k heb een tijdje mateloze bewondering gehad voor politici. Zij vormen mijn betere ik. Zelf ben ik namelijk vreselijk kortzichtig. Ik steek mijn kop in het zand voor narigheid in de toekomst die door daadkrachtig ingrijpen in het heden voorkomen kan worden. De toekomst hoeft daarbij niet eens zo ver weg te liggen. Zo betaal ik al zes jaar contributie aan de Kamer van Koophandel voor een stichting waarvan ik ooit bestuurslid was. Die stichting bestaat al lang niet meer, maar ik stel het al zes jaar uit om de KvK daarvan op de hoogte te stellen (kwestie van een formulier invullen en de notulen van de opheffingsvergadering uitwerken). Vrijwel dagelijks word ik aan die stichting herinnerd, want op weg naar het werk fiets ik langs het huis van een van de voormalige bestuursleden. Maar ik ben dat huis nog niet gepasseerd of ik ban de gedachte eraan weer uit mijn hoofd. Ieder jaar in januari (ook in januari 2013, ben ik bang) valt de nieuwe acceptgiro van de KvK dan weer op de deurmat, die ik vervolgens met een lang gezicht betaal. Ik zou vele andere voorbeelden kunnen geven van mijn kortzichtigheid, maar zo is het al pijnlijk genoeg. Politici worden doorgaans verweten dat ze net zo zijn als ik, of misschien nog wel erger. Ze zouden niet verder kijken dan hun neus lang is, alleen maar bezorgd zijn over hun eigen populariteit en daarom pijnlijke ingrepen mijden. Dat beeld is volkomen achterhaald. Ze hebben hun leven collectief gebeterd. Lees


Een pleidooi voor kortzichtigheid

de partijprogramma’s van de lente er nog maar eens op na, denk terug aan de verkiezingsdebatten afgelopen zomer, of volg de kabinetsformatie in de herfst: alles draait om de toekomst. De toekomst van Europa, bijvoorbeeld, of die van het zorgstelsel, het pensioensysteem, de huizenmarkt, en natuurlijk de toekomst van de overheidsfinanciën. Dat zijn natuurlijk allemaal zeer belangrijke zaken, maar om onmiddellijk ingrijpen vragen ze niet. De Europese Unie zal van vandaag op morgen immers niet uit elkaar vallen, artsen krijgen hun rekeningen tijdig uitbetaald door de verzekeraars, de bodem van de pensioenkas is nog lang niet in zicht, en de financiële markten hebben voorlopig wel wat andere kluiven klaarliggen in Europa. Dus ook als begrotingsevenwicht pas een regeringstermijn later wordt bereikt, zullen de speculanten Nederland met rust laten. Ik zou het wel weten, in zo’n geval. Voor politici ligt dat anders. Ze refereren aan jaartallen als 2030 of 2040 alsof ze het over overmorgen hebben. Ze buitelen over elkaar heen met impopulaire maatregelen die het systeem op termijn weer ‘gezond’ moeten maken. Bewonderenswaardig natuurlijk, ware het niet dat zij wel erg ver zijn doorgeschoten in hun obsessie met de toekomst. Over problemen in het hier en nu (om er eens een paar te noemen: de verloedering van het onderwijs, de vele tienduizenden Nederlanders die gevangen zitten in hun eigen huis omdat ze bij verkoop met een restschuld zouden

komen te zitten, de malaise op het spoor, het aan banden leggen van de financiële markten, de files op de snelwegen, de honderdduizenden zzp’ers die door de recessie geen brood meer op de plank hebben) hoor je in Den Haag vrijwel niemand. Sterker nog, om de problemen van de toekomst op te lossen, wordt een zware hypotheek gelegd op het heden. Denk maar aan de overheidsfinanciën: om die straks op orde te krijgen, zijn volgens Den Haag nu zware bezuinigingen nodig. Het debat dat in Europa woedt tussen de Keynesianen enerzijds en de aanhangers van austerity anderzijds is met andere woorden een debat dat draait om korte termijn versus lange termijn-politiek: moeten de problemen in het hier en nu - lees: de recessie en haar maatschappelijke gevolgen – direct worden aangepakt en zijn bezuinigingen dus uit den boze, zoals de Keynesianen betogen? Of moeten we de austerity-denkers geloven en is begrotingsevenwicht op lange termijn zo belangrijk dat we op korte termijn maar door de zure appel heen moeten bijten? Terwijl in de rest van Europa het debat allerminst is beslist, en ook invloedrijke bladen als The Economist (toch niet echt een links intellectueel bolwerk)

thema: de toekomst

waarschuwen voor forse bezuinigingen, kiezen Nederlandse politici (de SP uitgezonderd) massaal voor austerity. De lange termijn krijgt daarmee veel te veel gewicht in Den Haag. Riskant, want die toekomst is zo onzeker en onvoorspelbaar dat het volstrekt onduidelijk is of de lange termijnmaatregelen die nu over tafel gaan, hun doel wel zullen bereiken. Onduidelijk is ook of datzelfde doel (‘gezonde overheidsfinanciën’) niet bereikt kan worden door slimme overheidsuitgaven in plaats van domme bezuinigingen. Zeker is daarentegen dat problemen in het hier en nu worden veronachtzaamd. Het is tijd voor meer kortzichtigheid in Den Haag.

5


tekst door Lisa Bontenbal & Misha Melita beeld door Misha Melita

Een eeuwig groeiende machine In tijden van crisis vallen heilige huisjes uit elkaar en kan aan alles worden getwijfeld. Een uitgelezen kans dus om alles eens drastisch te veranderen. Er zijn kritische geluiden te horen over het kapitalistische systeem. Kan het niet anders, vragen veel mensen zich af. Paul Teule is econoom en filosoof en doceert aan de UvA, daarnaast onderzoekt hij de mogelijkheden van een duurzame economie. We praten met hem over de toekomst van het kapitalisme.

6

sociologisch mokum


7


V

olgens de Engelse filosoof Walter Bryce Gallie is het kapitalisme een essentially contested concept: een begrip dat eindeloze discussie met zich meebrengt. Wij sociologen denken bij de term vanzelfsprekend aan Marx en de revolutie van de arbeidersklasse, of aan de protestantse ethiek van Weber. Teule ziet het kapitalisme vanuit zijn achtergrond als een set van principes, zoals eigendomsrechten en vrije markten, met als belangrijkste kenmerk dat arbeid en kapitaal vrij moeten kunnen bewegen. Ieder individu moet daarbinnen de kans krijgen om zoveel mogelijk winst te maken. Het is bovendien een systeem dat altijd uitdijt, “want we worden steeds efficiënter in dingen, dus we kunnen met minder mensen hetzelfde maken.” Een eeuwig groeiende machine dus, die de basis vormt van onze huidige samenleving. Maar het gaat verder dan dat. “Kapitalisme is ook een ideologie, in die zin dat het bepaalde aannames bevat over een werkelijkheid die we niet meteen kunnen kennen.” De meest elementaire aanname is dat mensen keuzes maken op rationele basis. Dat is volgens Teule niet waar: “Mensen zijn enorm beïnvloedbaar en kunnen hun eigen belang vaak niet goed inschatten. Het verbaast

8

me altijd dat mensen hele grote beslissingen kunnen nemen terwijl ze gewoon niet weten wat goed voor hen is. Zo worden domme beslissingen gemaakt.” De rationeel beslissende burger bestaat niet, maar de rationele keuze theorie ligt wel ten grondslag aan veel economische modellen, aan de hand waarvan we onze economische toekomst voorspellen. Volgens Teule moeten we veel bescheidener zijn in de uitkomsten van deze modellen, omdat ze uitgaan van een versimpeling van de werkelijkheid. Vooruitgang Een bijkomend probleem van economische voorspellingen is dat ze zelf ook invloed hebben op de toekomst. “Een rating-agency of een andere voorspeller, zoals de minister van financiën, kan nooit zeggen wat hij echt denkt, omdat zijn voorspelling onderdeel wordt van de werkelijkheid”, aldus Teule. Terwijl voorspellende berichten de media wel domineren. We worden dag in dag uit geconfronteerd met negatieve cijfers en pessimistische economische verwachtingen. Het consumentenvertrouwen wordt er niet beter op en zo zinken we steeds dieper weg in de economische malaise. Teule ziet het echter niet zo somber, hij meent

sociologisch mokum

dat we de situatie over het algemeen te negatief inschatten. Want we zijn nog steeds ongelofelijk rijk. Over de hele linie gaat het goed. “Laatst zei iemand in een debat: ja maar we zijn nu helemaal terug op het niveau van 2006. Toen dacht ik, waar was ik in 2006? Dat ging volgens mij prima.” Teule ontkent niet dat er sociale ellende is, maar die manifesteert zich vooral aan de onderkant van de samenleving. Er zijn zo’n vijfhonderdduizend mensen in Nederland die graag willen werken maar dat niet kunnen. “Dat is verschrikkelijk, dat zijn vijfhonderdduizend drama’s.” Het gat tussen arm en rijk is bovendien alleen maar groter geworden. De onderlaag van de samenleving heeft het te verduren gehad. Toch vindt Teule dat we dit leed enigszins kunnen relativeren. Ook de onderlaag is er in de afgelopen honderd jaar op vooruitgegaan. Misschien niet in reëel inkomen, maar relatief gezien zijn de minderbedeelden geklommen op de economische ladder. Sociale uitkeringen zijn bijvoorbeeld flink omhooggegaan. Een keer per jaar op vakantie en een flatscreen horen tegenwoordig tot de basisbehoeften. Dat is vooruitgang. Dat neemt echter niet weg dat de verschillen tussen rijk en


interview arm niet zijn teruggedrongen, maar juist zijn vergroot. Met name tussen de flinterdunne bovenlaag, die er met de winst van door lijkt te zijn gegaan, en de onderste tien procent van de bevolking. Klassenstrijd Wordt de huidige maatschappij dan nog steeds gedomineerd door klassenstrijd, zoals Marx die beschrijft? Volgens Teule brengt de markteconomie zeker een klassen-dimensie met zich mee. Dit uit zich volgens hem met name in crony capatalism; vriendjespolitiek op het hoogste niveau. De hogere klasse, bijvoorbeeld bankiers, hoge ambtenaren en de medewerkers van rating agencies, vormen een kliek waarbinnen de verantwoordelijkheden niet meer goed gescheiden worden. Er wordt moeiteloos ‘gejobhopt’ van de bank naar de overheid en weer terug, wat zorgt voor een verlies aan scherpte en concurrentie. “In een échte markteconomie zouden bankiers die falen gewoon failliet gaan. Dan draait de belastingbetaler daar niet voor op. Dat zou al een veel eerlijker systeem zijn.” De vraag is of het niet intrinsiek aan het kapitalisme is dat er zoiets ontstaat als een dominante klasse. Is een eerlijke kapitalistische economie wel realistisch? Teule is van mening dat dit sterk afhangt van instituties die in een samenleving functioneren. Hij noemt als voorbeeld Amerika, vaak wordt gezegd dat mensen daar meer vrijheid hebben dan in Nederland. Toch blijkt ook daar dat wat je ouders doen de beste voorspeller is van jouw toekomst. Toekomstperspectief reproduceert zich. Voor een

“ Ik denk dat er enerzijds niet genoeg armoede is, en anderzijds te veel”

thema: de toekomst

deel komt dat doordat mensen die aan de top zitten ook veel makkelijker toegang hebben tot de macht, ook de politieke macht. Dit is een onderdeel van crony capitalism. Deze mensen kunnen invloed op de wetgeving uitoefenen zodat hun eigen positie en die van hun nageslacht in stand wordt gehouden. Hiermee blijven de klassen bestaan. Revolutie? Ondanks de steeds groter wordende verschillen tussen arm en rijk en de getroffen onderlaag ontstaat er geen opstand. Is de crisis niet hevig genoeg om een Marxistische revolutie uit te lokken? “Ik denk dat er enerzijds niet genoeg armoede is, en anderzijds te veel armoede.” Er zou te weinig boosheid bestaan om daadwerkelijk iets te doen en tegelijkertijd zouden mensen die echt lijden onder armoede, echt wanhopig zijn, de middelen niet hebben om iets te doen. Er rest hen niets dan hun situatie maar gewoon te accepteren. Er is een soort revolutieparadox ontstaan. Ook benadrukt Teule dat er in deze tijd al veel organisaties zijn die opkomen voor de belangen van werknemers. Die had je niet in de tijd van Marx. Een revolutie lijkt daarom ver weg: “Ik zie het niet gebeuren.” Ondanks de schreeuw om aandacht van Occupy en de groeiende twijfel onder veel mensen over het systeem, geen revolutie à la Marx. Paul Teule voorspelt geen omslag door de financiële crisis. Er gebeurt wel steeds meer op lokaal niveau, geeft hij aan, en het is duidelijk dat er bij veel mensen dezelfde onvrede heerst. Echter weten weinig mensen een oplossing voor de huidige

9


"In een échte markteconomie zouden bankiers die falen gewoon failliet gaan."

situatie. Occupy werd daar ook hevig om bekritiseerd. Dat vindt Teule onterecht. “Het is heel legitiem dat je boos bent als jij je baan verliest, door medeverantwoordelijkheid van bankiers, terwijl zij zelf een bonus ontvangen.” Er is wel boosheid, maar door het ontbreken van een antwoord of alternatief verandert er niets. De Franse historicus Fernand Braudel gaf aan dat kapitalisme oorspronkelijk een politiek en economisch systeem was waarbij het kapitaal eigendom is van enkelen. Deze betekenis lijkt nog steeds gedeeltelijk te gelden. Of is het kapitalisme verbeterd in de loop der jaren, en bestaat er welvaart voor iedereen? Groei Teule is verrassend positief als het om de toekomst gaat. “Ik zie eigenlijk dat we allemaal flink rijker gaan worden.” Het klinkt te mooi om waar te zijn: een stijging van het welvaartsniveau voor iedereen. Kunnen we oneindig doorgroeien? Nee, zegt Paul Teule. De groeidruk van het systeem heeft grote consequenties, bijvoorbeeld voor het milieu. De natuur is in die zin een begrenzing. Hij tekent voor ons een schematische weergave van de economie: een vierkant binnen de aardbol.

10

Dat vierkant wordt steeds groter en groter. Met de huidige populatiegroei zouden er in 2050 negen miljard mensen op de aarde rondlopen. Hun welvaart neemt toe, en daarmee ook hun energieverbruik. “Als de economie de komende honderd jaar drie procent per jaar zou groeien, en dat is nog voorzichtig geschat, dan is de economie twintig keer groter dan nu. Dat is dus twintig keer meer goederen en diensten!” Dat kan met het huidige verbruik van energie niet gerealiseerd worden. Volgens Teule zijn er twee mogelijkheden om dit probleem op te lossen. De eerste is een vrij controversieel alternatief: het verkorten van de werkweek. “Dan stop je als het ware de problematische groei.” Omdat we steeds efficiënter worden hebben we steeds minder arbeidskracht nodig. Zo komen steeds meer mensen buiten de economie te staan. “Als we hetzelfde werk blijven doen, met dezelfde mensen, maar allemaal iets minder uren werken, is dat een oplossing.” Die oplossing kwam van een denktank in Engeland, de New Economics Foundation. Zij deden een voorstel voor de 21-urige werkweek. Bijkomend voordeel is dat mensen dan weer meer tijd zouden hebben om te investeren in de maatschappij. Meer tijd voor vrijwilli-

sociologisch mokum

gerswerk en politieke activiteiten bijvoorbeeld. Een mooi idee, vindt Teule maar erg realistisch is het niet. Er is niet een bepaalde hoeveelheid werk die je kunt opdelen onder iedereen. En een socialistische verdeling van het beschikbare werk zou een te grote belasting zijn van de overheid. “Uiteindelijk moet je dat toch aan de markt overlaten.” Groen De toekomst ligt voor Teule daarom in een andere oplossing. “Het grootste probleem in de toekomst van het kapitalisme is hoe je met ecologische grenzen omgaat. Nu teren we al zo lang op het natuurlijk kapitaal dat we hebben, op een gegeven moment houdt dat op.” Hij vergelijkt de huidige situatie met een gewoon bedrijf, waarmee je geld kan verdienen met kapitaal, een gebouw en een machine. Als dat gebouw en die machine kapot worden gemaakt houdt het inkomen ook op. Als grote verandering ziet hij dat we het groener gaan aanpakken in de toekomst. Veel grondstoffen zullen op raken en het lijkt Teule dan ook waarschijnlijk dat daar een tijdelijke crisis uit zal ontstaan. De mens zal functies van de aarde over moeten nemen, bijvoorbeeld het zuiveren van water, het leveren van brandstoffen of het opnemen van CO2. Zodat het economi-


sche vierkant wat hij eerder tekende niet groter wordt dan de aarde zelf. Hoe we dat gaan doen blijft een moeilijke vraag. “Misschien dat we wel vertrekken naar een andere planeet, om daar ons heil te zoeken, ja waarom niet? In 1800 konden we ook niet voorspellen wat er nu gebeurt.” Maar een oplossing komt er zeker, en wat betreft Teule is de groene economie de enige weg. Helaas, Teule voorspelt geen spannende revoluties. Het kapitalisme blijft volgens hem in stand, niet alleen omdat het een gedegen systeem is gebleken om op een redelijk eerlijke manier in ieders behoeften te voorzien, ook omdat het ontzettend moeilijk is om buiten het systeem te denken. De meeste systeemalternatieven vergen een te grote omslag van cultuur en regering. Voor een echte omslag zou er bijvoorbeeld iets aan eigendom moeten veranderen. “Dat betekent: een hoop individuele vrijheid opgeven en de economie opbouwen in kleinere coöperaties, die intern democratischer werken.” Want het vrije marktsysteem is misschien uit de hand gelopen, het is ook nauw verbonden met andere waarden waar buiten we niet meer zouden willen leven. We hechten veel waarde aan de vrijheid die de markteconomie biedt en hier buiten, terug naar ruilhandel of naar communisme, verliezen we waarschijnlijk deze vrijheden. Realistische alternatieven worden dan ook gevormd binnen het huidige kapitalistisch systeem. Teule zou ook simpelweg niet weten hoe hier buiten te denken. “Maar ik sta er wel voor open hoor, alles dat beter werkt, graag!”

thema: de toekomst

11


Is het niet de droom van elke socioloog om de toekomst te kunnen voorspellen? Hoe vinden we deze potentiële wereldverbeteraar? Dat is heel eenvoudig: we organiseren een talentenjacht! We gaan onderzoeken welke sociologiestudent aan de UvA het best de toekomst kan voorzien. De winnaar dopen we tot Professor Predictus. Deze sociaal wetenschapper zal gehuldigd worden, immers, hij of zij zal crises kunnen voorspellen en misschien zelfs voorkomen. Politiek zal overbodig worden met Professor Predictus aan het roer.

12

sociologisch mokum

Aan onze universiteit studeren zo’n duizend studenten sociologie. We verzamelen ons in de grote collegezaal van de Oude Manhuispoort en iedereen krijgt een muntje. Per ronde wordt dit geworpen nadat ieder voor zichzelf heeft voorspeld of het kop of munt wordt. Wie het goed heeft blijft in de race, wie het fout heeft valt af. Degene die als laatste overblijft heeft gewonnen want kan blijkbaar het beste voorspellen van allemaal. Deze show noemen we So you think you can predict?! en wordt natuurlijk gepresenteerd door Jomanda. Ze verkoopt ook wijwater voor 5 euro per flesje maar slijt er geen. Echte wetenschappers zoals wij geloven daar natuurlijk niet in, die bereiden zich liever goed voor. Hersencellen kraken. Zullen externe factoren zoals luchtverplaatsingen van belang zijn? Of zijn interne eigenschappen zoals de temperatuur van de munt bepalend? Bestaat er een wederkerig effect? Er zijn veel theorieën mogelijk, maar wie heeft er gelijk? De eerste ronde is meteen spannend. Van de duizend deelnemers voorspellen 532 het goed en 468 het fout, dus ongeveer de helft gaat door. Van deze 532 voorspellen 260 studenten het ook de tweede keer goed. In ronde 3 delven 140 het onderspit, in ronde 4 mogen er zeventig alweer naar huis en na ronde 5 zijn er nog maar 32 van de duizend over die hun worp telkens goed hadden voorspeld. De meesten zijn kennelijk helemaal niet goed in voorspellen, het aantal deelnemers dunt snel uit. Nu valt het de 32 overgeblevenen op dat er relatief al erg veel zijn afgevallen, ze worden daardoor strijdlustiger. Helaas worden zeventien van


hen in ronde 6 teleurgesteld. Van de resulterende vijftien vallen er vervolgens zeven af en blijven er nog maar acht over. Nu het er nog maar zo weinig zijn stijgt de spanning en om deze nog verder op te voeren wordt de overgebleven groep verzocht op het podium te komen staan. Acht deelnemers voorspellen en werpen, drie hebben het fout. Ronde 9, van de vijf daaropvolgende voorspellingen zijn er twee correct: Koert en Daniëlle staan in de finale. Jomanda verlaagt haar stem en verzoekt de finalisten langzaam sprekend te voorspellen en het muntje op te gooien. Koert zegt kop en Daniëlle ook. Koert gooit munt maar Daniëlle heeft het goed en wint. Zij is als laatste overgebleven en heeft van de duizend studenten als enige een reeks van tien (!) juiste voorspellingen gedaan. Ze is maar liefst tien ronden ongeslagen en voelt zich terecht speciaal en uitverkoren. Jomanda roept haar uit tot Professor Predictus. De prijs is een miljoen euro voor het succesvol voltooien van een academische carrière die eigenlijk toch al niet meer kan mislukken. Wanneer Daniëlle wordt gevraagd naar haar methode vertelt ze dat ze al snel een patroon zag in de resultaten per ronde: ze voorspelde telkens de zijde die de ronde ervoor het meest voorkwam. Overigens vergistte ze zich hierin één keer maar toch kreeg ze gelijk. Voorspellen blijkt een gave. De moraal van het verhaal voor wie het nog niet doorheeft: de uitkomst van een situatie volgt altijd een bepaalde kansberekening (in dit geval 50/50). Als er maar genoeg voorspellingen over worden gedaan

door Poul Holleman

beschouwing

krijgt er altijd wel iemand gelijk. En zo bepaalt kans ook wie er herhaaldelijk gelijk krijgt, zoals in het geval van Daniëlle. Vanuit haar oogpunt is het zeer wonderlijk dat ze tien juiste voorspellingen op rij doet. Wanneer we naar het geheel kijken is het helemaal niet zo bijzonder. Niemand verdient de naam Professor Predictus. Natuurlijk is het werpen van een muntje geen sociaal fenomeen en daarom misschien een zwakke analogie met de sociale wetenschappen. Het punt is dat ‘verborgen toeval’ het kan doen lijken dat mensen goed zijn in gelijk hebben. Profetische gaven over bijvoorbeeld de financiële crisis zullen sommige economen worden toegedicht, maar daarnaast hebben vooral heel veel anderen het fout. Raakt Griekenland uit de financiële malaise? Laten we zeggen dat de helft van de politici denkt van wel, en de andere van niet. Wie gelijk krijgt zal er garen bij spinnen, maar in het verleden behaalde resultaten bieden geen garantie voor de toekomst. Dit helikopterperspectief ‘deromantiseert’ spijtig genoeg ook een boel. Wanneer bijvoorbeeld twee vrienden die, na elkaar járen niet gezien te hebben, elkaar op exact hetzelfde moment bellen. Het voelt alsof het door het lot bepaald is maar er zijn vooral héél veel vrienden die elkaar niet op hetzelfde moment bellen. Een liefdesrelatie kan meant to be lijken doordat jullie elkaar hebben ontmoet op dat ene feest waar jullie beiden in eerste instantie niet eens heen zouden gaan. Dit principe komt dusdanig vaak voor dat de kans dat een bijzondere situatie ontstaat relatief groot is. Overigens, we vinden bepaalde situaties bijzonder. Maar

de kans tien keer kop op rij te gooien (k-k-k-k-k-k-k-k-k-k) is net zo groot als die voor de reeks k-k-m-k-m-mm-k-m-k. Natuurlijk bestaat er ook iets als kunde. Het is evident dat Messi niet ’s werelds topscorer is door toevalstreffers. Maar voetbaltalent is niet te vergelijken met de sociale werkelijkheid en haar oneindig aantal dimensies. De geschiedenis kent geen wetten. Analyses vinden altijd achteraf plaats. Ik hoop dat het concept toeval je anders naar (sociale) fenomenen laat kijken. Waarom vindt fenomeen x plaats? Door een toevallige samenloop van omstandigheden: de juiste persoon, op het juiste moment, op de juiste plaats. Klinkt flauw, maar het is niet anders. Het is geen verdienste van een enkele factor, ze zijn juist van elkaar afhankelijk, en niemand die dit kan voorspellen. Wat is dan het nut van de sociale wetenschappen? Begrip, leren van fouten, het boerenverstand overstijgen door eigenlijke problemen te kunnen herkennen, een maatschappelijk debat aan kunnen gaan, kunnen reflecteren op grotere structuren. Men kennis te laten nemen van plaats en moment, en inzichtgeven in juist die afhankelijke, bepalende relaties daartussen. Sterk relativeren en toeval veel invloed toekennen lijkt levensarmoede maar dat is het niet. Abram de Swaan beweerde ooit: hoe we aan elkaar zitten bepaalt hoe we in elkaar zitten. Wat mij betreft is het helemaal niet erg als dit (deels) op toeval berust. Structuren bestaan en die kunnen bestudeerd worden. En dat vind ik toevallig heel erg interessant!

thema: de toekomst

13


tekst door Clemens de Olde beeld door Noémi van de Pol

Wonen in de toekomst Toen ik een jaar of 10 was bezocht ik het Huis van de Toekomst. Dat was een modelhuis met als doel te laten zien wat techniek kon betekenen voor het wonen in de nabije toekomst. Van dat bezoek herinner ik me vooral de robotstofzuiger en dat je door hard ‘open’ te roepen het dak kon openen, terwijl je in een bad zat dat werd verwarmd met zonnepanelen. Het huis zag er uit zoals we ons de toekomst voorstelden, veel wit en veel glas. Ook aan de ligging was aandacht besteed, het stond op een klein eiland midden in het groen, als in zo’n sciencefictionfilm waarin alles perfect lijkt, maar er toch onder de oppervlakte iets niet klopt. Dat is twintig jaar geleden en inmiddels is een aantal van die innovaties gemeengoed geworden. De robotstofzuiger is nu goed te betalen en jaarlijks lezen we over zonnepanelen die weer meer energie opwekken dan de vorige generatie. De visionairs die in 1989 het Huis van de Toekomst ontwierpen hadden een aantal zaken goed ingeschat, maar op één gebied hadden ze het echt helemaal mis: we leven nog steeds niet in witte villa’s met veel ramen, gelegen op eilanden in het bos. Het beeld van de huizen van de toekomst als witte gebouwen met veel ramen in een groene omgeving is erg futuristisch, maar niet erg origineel.

14

Het is te herleiden naar de opkomst van de modernistische architectuur aan het begin van de vorige eeuw. In 1923 publiceerde de modernistische Franse architect Le Corbusier een boek getiteld Vers un Architecture. Hij vond dat de mensheid toe was aan een radicaal andere manier van wonen. Metselwerk, bedompte kamertjes, vochtige kelders en ruimte slurpende onpraktische schuine daken waren hem een doorn in het oog. Geïllustreerd met afbeeldingen van stoomschepen en fabrieken en gewapend met een meesterlijk gevoel voor retoriek, probeerde Le Corbusier zijn lezers ervan te overtuigen

sociologisch mokum

dat huizen niets anders waren dan ‘machines om in te wonen’. Ze konden er dan ook maar beter zo uit zien vond hij, dat was wel zo eerlijk. Zo ontstond het beeld van het Huis van de Toekomst als een witte villa met grote ramen gelegen in het groen. Le Corbusier zelf heeft dat een paar keer kunnen realiseren, waaronder in Poissy, een voorstad van Parijs. Het is grappig om je te realiseren dat dit ideaalbeeld van de toekomst al bijna honderd jaar oud is, maar daarmee wordt de vraag waarom er nog steeds niet op grote schaal naar dat ideaal gebouwd is wel erg belangrijk. Er is wel heel wat gebouwd naar de ideeën van de modernisten, met als bekendste Nederlandse voorbeeld de Bijlmer, maar vaak is in die projecten water bij de wijn gedaan. Zo moest voor grootschalige woningbouw de dichtheid drastisch omhoog, anders was een bouwproject niet te betalen en zo kreeg je grote flatgebouwen. Bij andere projecten vonden architecten dat huizen toch nog een beetje moesten lijken op wat mensen al kenden, wat leidde tot de flats van vier verdiepingen met een puntdak die je ziet in Amsterdam Nieuw-West. Er werd in die twintigste-eeuwse projec-


reflectie

ten gebruik gemaakt van industriële productiemethoden en de huizen werden ruimer met grotere ramen en betere ventilatie, maar de stijl bleef daarbij achter. Echt futurisme is nauwelijks op grote schaal gebouwd en het is nooit een succes geweest. De afgelopen 10 jaar kunnen mensen in Nederland iets meer invloed uitoefenen op hoe hun eigen huis eruit komt te zien. In elke grote stad is tegenwoordig wel een wijk te vinden met zogenaamde zelfbouwkavels waar mensen hun eigen huis kunnen laten bouwen. Veel mensen

kiezen dan een woning die lijkt op iets dat in de jaren ’30 van de vorige eeuw gebouwd had kunnen zijn, ook al is de productiewijze revolutionair ontwikkeld, het beeld van een bakstenen huis met een pannendak blijft populair. Voor mensen die niet hun eigen huis kunnen bouwen springt de markt in op de vraag. Waar projectontwikkelaars de afgelopen jaren op grote schaal hebben gebouwd in de nieuwbouwwijken van Almere, Amersfoort en Utrecht, is het metselwerk en het schuine dak weer helemaal terug. En nu ook de ver-

thema: de toekomst

nieuwing van de Bijlmer zo goed als klaar is, is er daar van het modernistische idee weinig meer over. Als ze mogen kiezen lijken veel mensen geen voorkeur te hebben voor witte villa’s met grote ramen. Daar ligt dan ook de misrekening van Le Corbusier en zijn vakgenoten. Net als Marx en Engels, die een goed idee voor een maatschappijinrichting hadden maar de bereidheid van de mens om eerlijk te delen verkeerd inschatten, hebben de modernistische architecten zich misrekend op het gebied van de smaak van mensen. Het blijkt dat het mensen niet zo veel uitmaakt of het uiterlijk van hun woning het interieur reflecteert en of dat wel of niet ‘eerlijk’ is. Formuleerde Louis Sullivan, de voorloper van het modernisme in 1896 nog het credo form follows function, tegenwoordig is dat niet meer nodig. Met de toename van technische mogelijkheden raken vorm en functie voor woonhuizen weer steeds meer losgekoppeld. Is daarmee het modernistische gedachtengoed verleden tijd? Absoluut niet! Kijk goed naar een wijk in aanbouw en je ziet betonconstructies die voor een hele straat hetzelfde zijn. Het variërende uiterlijk van de huizen in die straat komt dan door prefab metselwerk dat in grote panelen van 4x4 meter uit de fabriek komt en met haakjes aan het beton wordt opgehangen. Praktisch alle nieuwe huizen hebben mechanische ventilatie en hi-tech faciliteiten om te koken en je te wassen. Le Corbusier heeft dus ook gelijk gekregen: het huis is een machine om in te wonen, nu meer dan ooit. Maar voor de meeste bewoners wel graag met een sausje geschiedenis er overheen.

15


Dromen of doemdenken

16

sociologisch mokum


tekst door Harm Wilzing beeld door Elske Verdoorn

reflectie

De sociale wetenschappen lijken geobsedeerd door het rationele individu. Daarnaast zouden zij de toekomst niet kunnen voorspellen. Dit artikel zwemt tegen de stroom in. Met hulp van een moderne Franse denker wordt de emotie van landen en werelddelen bekeken. Welk sentiment kleurt de toekomst van de Westerse samenleving? Mijn gedachten glijden af naar een mistroostig collegezaaltje ergens in de universitaire leerfabriek van Utrecht. We duiken bijna vijf jaar terug in de tijd. Het is de voorlichtingsdag voor de bachelor Sociologie aan de UU. Een waterig winterzonnetje verlicht door de lamellen heen een handjevol, half uitgeslapen scholierenkoppen. Ik bekijk ze en zie ze hetzelfde denken als ik: het is hier te oud, te muf, te klein en te graag wil ik weer terug m’n nest in. ‘China? Wat in hemelsnaam heb je daar te zoeken?’, galmt het door het zaaltje. De docent, die bijna aan zijn oninspirerende voorlichtingsbabbel zou beginnen, bekeek zijn assisterende studente fronsend. Samen met de andere zwevende studiekiezers deed ik alsof ik hen privacy gunde en keek van mijn vingers naar de klok en weer terug naar mijn vingers. Een KGB-spion zou echter jaloers zijn geweest op de geconcentreerde wijze waarop ik hun gesprek in mij opnam. De strekking van de docent in een notendop: China is sociologisch oninteressant want het is een grote grijze massa die toch niet te begrijpen valt, dus beter laat je het uit je hoofd om daar een wetenschappelijke stage te doen. Zoiets. Hoe hard kun je de plank mis slaan? Kan het zijn dat nota bene een docent in de sociologie zo ontzettend weinig voorspellend vermogen

heeft? Had hij niet door dat China op weg is om westerse landen in de wereldlijke pikorde van de troon te stoten? Nee, dat is het niet. Immers, ook vijf jaar geleden was er geen glazen bol voor nodig om deze ontwikkeling in te zien. En naar de oorzaken van dit stormachtige groeiproces en de gevolgen ervan voor de Chinese samenleving valt natuurlijk wel degelijk interessant sociologisch onderzoek te doen. De generaliserende uitspraak van de beste man leek mij daarom eerder emotioneel dan rationeel. Ik kan het mis hebben, maar in zijn stem leek angst voor het onbekende te schuilen. En misschien nog wel meer angst om één van zijn beste studenten aan dat onbekende kwijt te raken. Wie Dominique Moïsi gelezen heeft, zal de anekdote niet vreemd in de oren klinken. Moïsi is een invloedrijke Franse politicoloog, die in Geopolitiek van emoties (2009) de wereldkaart op onalledaagse wijze inkleurt. Sociale wetenschappen lijken tegenwoordig behekst door een misleidende focus op het individu en de ratio, en daarom is deze theorie zo fascinerend en verfrissend. Want de tegendraadse Fransman verlegt de blik juist naar de emoties. En dan niet de emoties van individuen, maar van gehele landen en werelddelen. Het is een ideaaltypisch model waarin bijvoorbeeld opkomende

17


Aziatische landen gekenmerkt worden door een collectief gevoel van hoop. Deze collectieve emotie klinkt misschien ongrijpbaar, maar wordt – als ware het een soort permanente staat van collective effervescence – haast tastbaar wanneer je een voet zet in de daadkrachtige dynamiek van energieke Aziatische steden. Andere delen van de wereld, bijvoorbeeld landen uit het eens zo oppermachtige Ottomaanse Rijk, gaan gebukt onder een gemeenschappelijk gevoel van vernedering. Neem de Egyptenaren: ooit heersten zij over de wereld, en als deel van het Ottomaanse Rijk behoorden ze, mondiaal gezien, tot een economisch sleutelgebied. Die positie is Egypte al lange tijd kwijt, het land is verdreven naar de marge. Hoop en vernedering dus, twee uitersten. En het Westen? Welke emotie kleurt de toekomst van Nederland? Westerse landen lijken gevangen in een kooi van angst, legt Moïsi uit. Bang om verdrongen te worden naar de economische periferie op deze aardbol door de landen waar hoop de dominante emotie is. Maar ook angst om het lot uit eigen handen te geven. Bovendien is er de vrees voor het irrationele terrorisme, dat voortvloeit uit de vernedering die in het Midden-Oosten gevoeld wordt. De toekomst is dus complex en onzeker. Op de theorie van Moïsi valt natuurlijk methodologisch veel af te dingen. En voor verschillende landen, zoals Rusland en verschillende staten op het Amerikaanse continent, geldt dat er geen eenstemmige collectieve emotie is te herkennen, zo geeft

18

Moïsi zelf ook toe. Toch lijkt zijn constatering van het gedeelde gevoel van angst voor de toekomst dat burgers in Westerse samenlevingen ervaren, in Nederland duidelijk vorm te hebben gekregen binnen een belangrijk domein van de samenleving: de politiek. De collectief gedeelde emotiehuishouding in westerse landen wordt zichtbaar in de toegenomen populistische politiek, ook in Nederland. De hang naar oude, betere tijden wordt als troef ingezet en de enge buitenwereld wordt gedemoniseerd. Als lezer zult u vast en zeker een oordeel paraat hebben over deze uitbuiting van emoties door figuren als Wilders. Het is echter geen overbodige luxe om de welbekende onderbuikgevoelens van een bevolking

woorden van Willem Schinkel, eens wat minder focussen op het museum Nederland, met al haar verworven, westerse waarden als tolerantie, vrijheid en gelijkheid. Waarden die heilig zijn wanneer vreemdelingen zich dienen aan te passen, maar iets minder heilig wanneer het ons economisch goed uitkomt. De Canadese filosoof Charles Taylor spreekt in deze context over de keuze voor een

“Westerse landen lijken gevangen in een kooi van angst.” serieus te nemen. Ervan uitgaande dat het gedrag van mensen deels wordt gestuurd door gevoelens, ziet de toekomst van onze samenleving er niet rooskleurig uit. Het populistische antwoord van Wilders lijkt echter een self-fulfilling prophecy: door zijn focus op de verschillen tussen ‘wij’ en het enge ‘onbekende’, versterkt hij de vervreemding die hij zelf beweert waar te nemen. Wanneer hij spreekt over de kloof tussen de normen en waarden van autochtonen en allochtonen, gaat daar een performatieve werking van uit. Misschien moeten we ons, in de

sociologisch mokum

negatieve of een positieve spiraal. De negatieve spiraal is er een van angst, boosheid en haat, en zal leiden tot grotere tegenstellingen en meer vervreemding. De positieve spiraal slaat de weg in van integratie: ‘Je ontdekt dat de vreemdeling niet zo vreemd is, dat je vriendschap met hem kunt sluiten’. Het zijn idealistische woorden, dat zeker, en hadden we onze Grote Verhalen niet te rusten gelaten in de vorige eeuw? Wellicht, maar een kleine portie hoop kan geen kwaad. Het wordt tijd dat de angstige veren worden afgeschud. Iets meer dromen dus, en iets minder doemdenken.


door Shiva Shazad

beschouwing

Een hoopvolle toekomst Er bestaan inmiddels een hoop Nostradamos achtige films over de toekomst van ‘moderne’ westerse samenlevingen. Daarin krijgt de kijker veelal een pessimistische visie voorgeschoteld over zijn toekomst hier op aarde: van totalitaire regimes in Stanley Kubrick’s A Clockwork Orange, naar wereldoorlogen in George Miller’s Mad Max, tot het einde der grenzen van het menselijke bestaan in Andy Wachowski en Larry Wachowski The Matrix. Een film met een minder pessimistische toekomstvisie is The Truman Show van scenarioschrijver Andrew Niccol (1998). Truman Burbank, gespeeld door Jim Carrey, is een verzekeringsagent die samen met zijn vrouw Meryl in het rustige, geordende en jaren vijftig aandoende Amerikaanse plaatsje Seahaven woont. Het burgerlijke leven van Truman doet prettig aan. Hij heeft een vaste baan als verzekeringsagent, vrolijke collega’s, buren die hem iedere ochtend begroeten, en een trouwe vrouw die hem bij thuiskomst opwacht met eten. Toch is Truman diep van binnen ongelukkig. Zijn geordende leven is zo voorspelbaar en overzichtelijk dat ieder spanningselement ontbreekt.

Truman wil liever een reis boeken naar het onbekende, mysterieus klinkende eiland Fiji, om zo zijn dagelijkse leven te kunnen ontsnappen. Wat Truman op dat moment nog niet weet is dat zijn leven zo voorspelbaar en geordend is doordat het geheel in scène is gezet. Truman blijkt de hoofdrolspeler van Amerika’s bestbekeken reality show The Truman Show van regisseur Christof. De wereld waarin Truman woont bestaat enkel uit acteurs die dag in dag uit dezelfde rol spelen. Mensen zijn echter geen robots en zo laat het productieteam van de show geleidelijk steeds meer steken vallen: studiolampen vallen uit de hemel, acteurs schieten uit hun rol, en de autoradio van Truman tuned per ongeluk in op het studiokanaal in plaats van zijn vaste radiozender. Bart van Heerikhuijzen verwees in het vak Sociologische Theorie 3 tijdens een college over The Presentation of Self van Erwin Goffman al naar de film. The Truman Show is het perfecte voorbeeld van een samenleving waarin de identiteit van mensen alleen nog maar bestaat uit de rol die ze moeten spelen. Maar de film is meer dan de dramaturgische

thema: de toekomst

metafoor van Goffman. Andrew Niccol zijn verhaal is een karikatuur op de geïndustrialiseerde massacultuur van ‘moderne’ westerse samenlevingen zoals die van de Verenigde Staten. Zo prijst Meryl op een Tell Selliaanse manier een aantal keer huishoudelijke artikelen aan in haar rol als ideale huisvrouw; een grappige vorm van sluikreclame. Ook wordt Truman verheven tot het nieuwe celebrity icoon van de kijkers. Ten slotte schetst Niccol met zijn verhaal een toekomstbeeld van een samenleving waarin regisseurs de nieuwe Opperwezens zijn die via tv en reality-tv shows de levens van kijkers weten te domineren. Wat The Truman Show nu anders maakt dan de bovengenoemde ‘toekomstfilms’, is de onderliggende hoop die in de film zit. Ondanks dat Truman zijn lot in de handen ligt van regisseur Christof en zijn productieteam, blijft hij uiteindelijk wel een redelijk wezen dat zich nog altijd van zijn gezonde verstand kan bedienen. En dat doet Truman als hij de deur naar het ware, vrije leven weet te vinden. Sapere Aude zei Kant.

19


20


amsterdam in beeld

Het internet is de toekomst. Altijd toegankelijk en overal om ons heen, schijnbaar onzichtbaar. Maar hoe ziet bijvoorbeeld 'de cloud' er echt uit? We bezochten een datacentrum van XS4all in Amsterdam. door Misha Melita & Niels Huijbregts (XS4all)

21


22


thema: de toekomst

23


24

sociologisch mokum


tekst door Eva van Gemert beeld door Marten Reinstra

essay

WAAROM HET RATIONEEL IS OM TE GELOVEN IN HET EINDE VAN DE WERELD

Een rubberboot op zolder Verhalen over een naderend einde van de wereld zijn zo oud als de wereld zelf. Hoe valt te verklaren dat ook – of misschien juist – in de moderne tijd mensen keer op keer het einde van de wereld voorspellen?

Het is 21 mei 2011. John Ramsey zit met zijn familie in de woonkamer van zijn kleine appartement. Ze hebben de armen om elkaar heen geslagen; de Bijbel ligt opengeslagen op tafel. Terwijl de klok de alsmaar wegtikkende tijd tastbaar maakt, houden zijn nichtjes angstvallig in de gaten of CNN al melding maakt van een mondiale aaneenschakeling van aardbevingen. “They cried. They hugged. They argued. But mostly, they waited. Nothing happened.” De dag van de Apocalyps kwam en ging in stilte.

Ramsey en zijn familie waren niet de enigen die de bewuste dag niet konden slapen. Maandenlang hadden de volgelingen van Harold Camping, een Amerikaanse radiopredikant, toegeleefd naar dit moment. Na een numerologische bestudering van de Bijbel was Camping tot de conclusie gekomen dat niet alleen het begin van de aarde exact te dateren was, maar ook het einde. Zijn eerste voorspelling van het einde van de wereld deed hij reeds in 1998. Nadat pogingen in 1994, mei 2011 en uiteindelijk oktober 2011 opnieuw mislukten, verklaarde hij het volgende: “We realize that many people are hoping they will know the date of Christ’s return. In fact for a time Family Radio fell into that kind of thinking. […] We have learned the very painful lesson that all of creation is in God’s hands and he will end time in his time, not ours!”. Hoe kunnen we het succes van profetieën als die van Camping verklaren? Waarom vertrouwden mensen

thema: de toekomst

25


als John Ramsey een man die twee keer eerder aantoonbaar fout zat? Hun overtuiging was zelfs zo stellig dat ze hun baan opzegden en al hun spaargeld staken in billboards die waarschuwden voor “Doomsday 2011”. Het is te eenvoudig om Camping en zijn aanhangers af te doen als gek, of niet van deze tijd. De Volkskrant berichtte onlangs dat één op de zeven mensen gelooft dat ze tijdens hun leven het einde van de wereld zullen meemaken, al dan niet als het gevolg van een goddelijke ingreep, natuurramp of politieke gebeurtenis. Mijn stelling is dat voorspellingen van het einde van de wereld raken aan een dieper gevoel van onzekerheid, typerend voor de moderniteit zoals beschreven door Giddens en Beck. De paradox van de risicosamenleving is dat het rationeel is om te geloven in irrationaliteiten. In de woorden van journalist Tom Bartlett, die de aanhangers van Camping volgde tot een jaar na het voorspelde einde: “You don’t have to be crazy to believe something nuts”. De moderniteit: de oorsprong van het einde Het voorspellen van het einde van de wereld is geen nieuw fenomeen, maar al zo oud als het bestaan van de wereld zelf. Waar we ons eenvoudig kunnen indenken dat in premoderne samenlevingen mensen behoefte hadden aan een dergelijke verklarende zekerheid, is het moeilijker voor te stellen dat er in de moderne maatschappij nog steeds mensen zijn die in deze ogenschijnlijk irrationele voorspellingen geloven. In de moderne, door wetenschap gedomineerde, rationele wereld heeft het verschijnsel echter een nieuwe vorm aangenomen. Om dit te kunnen begrijpen richten we ons tot theorieën over moderniteit en moderniseringsprocessen; een centraal thema in de sociologie. Paradigmatisch is de theorie van Max Weber. Hij stelt dat de moderne, westerse samenleving wordt gekenmerkt door processen van rationalisering. In dit proces is doelrationaliteit het dominante motief van sociaal handelen, boven affectiviteit, traditie of waarden. Door de beheersing van onzekerheden wordt de werkelijkheid in toenemende mate berekenbaar en voorspelbaar. De wereld verliest haar mystiek en de mens raakt gevangen in de ijzeren kooi van de moderniteit. Weber schrijft:

26

“Het is het lot van onze tijd, met de voor hem kenmerkende rationalisering en intellectualisering en vooral: de onttovering van de wereld, dat juist de fundamentele en verheven waarden uit de openbaarheid zijn teruggetreden.” De gerationaliseerde en onttoverde moderniteit biedt geen ruimte voor sociaal handelen gebaseerd op een bewust geloof, zoals religie en het voorspellen van een naderend einde van de wereld. Om vervolgens doelrationeel te kunnen handelen, moet het individu in staat worden gesteld een inschatting te maken van het doel en de geschikte middelen. Op dit punt wordt het dynamische karakter van de moderniteit echter problematisch. In plaats van voorspelbare en berekenbare informatie, is de kennis die het individu via moderne communicatiemiddelen bereikt losgeraakt van tijd en plaats. Zo dringt een nucleaire ramp in Japan even eenvoudig de leefwereld

“De paradox van de risicosamenleving is dat het rationeel is om te geloven in irrationaliteiten” binnen als een beroving van de buurtsuper. Het individu is gevangen tussen enerzijds de kennis over mogelijke rampen, die ook hem kunnen raken, en anderzijds het onvermogen om daar persoonlijk invloed op uit te oefenen. De beschreven problematiek is volgens Anthony Giddens kenmerkend voor een nieuw stadium in de moderniteit, dat hij aanduidt als late of hoogmoderniteit. De laatmoderne samenleving is, in de woorden van Beck, een ‘risicosamenleving’ geworden, gericht op het voorkomen, minimaliseren en kanaliseren van risico’s inherent aan de abstracte systemen. Om rationeel te kunnen anticiperen op een mogelijk einde, heeft het individu informatie daaromtrent nodig. De kennis in de laatmoderne samenleving is echter zo complex en gefragmenteerd, dat het individu geen andere mogelijkheid rest dan te vertrouwen op abstracte systemen van experts, die delen van de gefragmenteerde kennis beheersen. Het gevolg is een algeheel relativisme ten aanzien van kennis.

sociologisch mokum


Alle ideologieën, wetenschap of religie, worden als even waar (of onwaar) beschouwd. De stap om te vertrouwen op ‘expert’ Camping die het einde van de wereld voorspelt, is hierdoor niet moeilijk meer. Het einde van de wereld is het ultieme risico, en Camping biedt de middelen om een doelrationele afweging te maken, in de vorm van een voorspelling. “I can’t afford to doubt”, zegt een volgeling van Dorothy Martin, die voorzag dat een enorme zondvloed Noord-Amerika zou overspoelen. Slechts een select gezelschap aanhangers zou worden gered door een vliegende schotel. Geloven maakt het mogelijk om te anticiperen op het naderend einde, een vorm van verzekering. Als de aarde openbarst, vulkanen hun vuur spuwen en orkanen het land verwoesten, is daar God, een ufo, en anders altijd nog die rubberboot op zolder.

zijn bestaan. Sociale en materiële realiteiten, die in het licht van het naderend einde irrelevant zijn geworden, worden hiertoe ingezet. De volgelingen van Camping spendeerden honderdduizenden dollars aan het ophangen van immense advertenties in grote steden als New York. “Dit ben ik!” schreeuwen de posters; “Geloof met me mee en erken mijn bestaan!”. Het lijkt overbodig om te zeggen dat het einde niet kwam. Voor John Ramsey en de andere volgelingen van Harold Camping begint het leven weer van voren af aan. Misschien kan hun heroriëntatie op het authentieke zelf beginnen met een nieuwe boodschap: “I survived Doomsday, and all I got was this lousy t-shirt”.

Het einde als reflexief zelf-project Het geloof in de Apocalyps voorziet in meer dan een doelrationeel middel. De bewuste beslissing om te vertrouwen op experts vloeit voort uit de reflexiviteit die tevens inherent is aan de hoogmoderne samenleving. Niet alleen de samenleving en haar risico’s worden bevraagd, “the reflexivity of modernity extends into the core of the self ”, schrijft Giddens. Losgeraakt van het institutionele kader dat hem traditioneel verbond met zijn omgeving, moet het individu zich persoonlijk verhouden tot de sociale veranderingen. Dit leidt tot de zoektocht naar een authentiek zelf, onafhankelijk van de sociale omgeving. De wetenschap dat het einde van de wereld binnenkort zal plaatsvinden, maakt alle materialiteiten van het dagelijks leven triviaal en biedt individuen een reflexieve uitdaging. Wie heeft een auto nodig als het einde nadert, laat staan een levensverzekering? Wat overblijft is het zelf: de ware persoon die het einde van de wereld zal overleven. Het geloof biedt het individu de mogelijkheid om dit zelf te ontdekken en te manifesteren. Het authentieke zelf eist tegelijkertijd erkenning van

thema: de toekomst

27


tekst door Uğur Ümit Üngör beeld door Jasper van den Berg

Plaats: de Aldi Datum: donderdag 23 september Tijd: 14.20 uur Nog maar een week terug uit het buitenland en ik sta alweer voor de poorten van de Aldi. Aldi is een van oorsprong Duitse supermarktketen die zich ermee roemt de goederenleverancier te zijn voor behoeftig Europa. Van alle supermarkten heeft deze koopschuur als laatste de mogelijkheid tot betalen met pinpas ingevoerd en claimt het producten “in bester Qualität zu niedrigsten Preisen anzubieten” (www.aldi.de). Bovendien leer je van een half uur in een willekeurige Aldi staan meer Arabisch, Turks of Perzisch dan van alle LOI-cursussen bij elkaar. (Blijf bijvoorbeeld een kwartier bij het vlees staan: je ziet clusters seksueel gefrustreerd om zich heen kijkende moslimvrouwen driftig gebaren naar het “lahm”, “et”, of “gosht”. Je vraagt je af over welk vlees ze het eigenlijk hebben.) Kortom: de Aldi is een puik winkelske. De dorpsmentaliteit van mijn familie uit zich als we elke keer boodschappen doen voor een half legerkorps. Kratten frisdrank, brie, krabsalade, chips, macaroni, toastjes, krentenbollen, pindakaas, yoghurt, het kan niet op. “Want”, heft mijn tante haar behaarde worstvinger, “stel dat we weer in een hongersnood terechtkomen, zoals die van 1918!” Ik schaam me altijd diep als ik, me verschuilend achter de berg boodschappen, met veel moeite de winkelwagentjes de winkel uit duw. Bij het zien van onze drie tjokvolle winkelwagentjes vol vreetmateriaal kijken mensen altijd vreemd op. Zoals veel supermarkten gebruikt de Aldi winkelwagentjes die van elkaar worden losgekoppeld middels een euromuntje van vijftig cent. Als we de parkeerplaats uitlopen flipt mijn moeder me een plastic muntje toe, je kent ze wel. Deze in eerste opzicht nutteloos lijkende muntjes dienen als surrogaatmuntje van € 0,50. Ze zijn gratis verkrijgbaar bij veel bedrijven en supermarkten. Je drukt ze

simpelweg in de verschuifbare opening voor het muntje, en klik, consumeren maar. Terwijl ik verveeld hangend achter het winkelwagentje de eenheidsworst aan worst in de winkel bekijk, worden de boodschappen afgerekend en vervolgens in de auto geladen. Als ik terugloop om het wagentje te retourneren spreekt een man me aan en reikt me een muntje van vijftig cent voor het karretje. Zonder na te denken geef ik hem het wagentje en draai me om. Na twee stappen denk ik: “Shit, het muntje!” In een split-second neemt een onweerstaanbare diabolische macht controle over mijn geest, versmallen mijn duistere kraaloogjes zich, en vormt mijn mond zich tot een duivelse grijns. Ik ben bezeten door een afgrijselijke betovering en kan deze verstikkende verleiding maar niet bezweren. Mijn geweten sterft een eerloze dood in de donkere krochten van mijn meedogenloze psyche. Ik denk: “Hee, dit kan ik vaker doen! Ik kan me vaker ‘vergissen’, dat is menselijk, toch? Sterker nog, ik kan het massaal gaan organiseren! Elke dag tien supermarkten, gemiddeld 100 afgezette klanten, dat is, eh... €500 euro per dag! Later kan ik op nationaal niveau onschuldig ogende kleuters betalen om het werk op te knappen! Kassa!!” Vergenoegd over deze boekhouding der ondeugd loop ik snel weg met mijn buit voordat de onnozele schmuck iets in de smiezen krijgt. Je moet als genetisch geprogrammeerde fraudeur inderdaad inventief en ziek zijn als je zelfs iets onschuldigs als een winkelwagenmuntje weet te transformeren in een nationaal trauma. De gezagsgetrouwe lezer zal nu walgen van me, een godvergeten schepsel dat onschuldige mensen van hun eerlijk verdiende centen berooft en hiermee niets dan weerzin opwekt. Dat hoeft niet. Nog voordat mijn criminele brein op volle toeren begon te calculeren, had ouderwets boerenpessimisme mijn illegale ambities overschaduwd. Ik raakte namelijk gedeprimeerd van de toekomst. De verwachte reacties van de bevolking

EEN KIJKJE IN DE TOEKOMST:

de winkelwagen 28

sociologisch mokum


prognose

muntjesmaffia thema: de toekomst

29


begonnen zich als een film voor me af te spelen. Nederland is namelijk een klein land met een wijdverspreide cultuur van kneuterige en overbodige overconcentratie op kleine, volslagen irrelevante details. En vooral de bureaucratische omgang daarmee, zoals de volgende enquête (Van Kooten en De Bie) weergeeft: V: Hoe vaak laat u per dag een scheet? A: 0-5 / 6-10 / 11-15 / 16-20 / 21 of meer V: Bent u van plan om in de toekomst weer scheten te laten? A: weet niet / ja / nee Tja, consequent is het niet, maar als parttime Nederlander denk ik immers ook vaak: spreekt de Hakkelaar eigenlijk vloeiend Nederlands? Ik zal u een beeld schetsen van de ernstige crisis waar de Nederlandse samenleving in zou geraken als ik het sinistere muntjesplan had uitgevoerd. Een kijkje in de toekomst. Fase 1 In haar eindeloze speurtocht om de pagina’s te vullen met sensationele maar inhoudelijk nutteloze nieuwtjes, bericht de Telegraaf een maand later over oplichting gepleegd door een ongrijpbare [ik citeer] “Marokkaan met mediterraan uiterlijk” die de supermarkten onveilig maakt door fraude met winkelwagenmuntjes. De schade loopt in de tienduizenden euro’s, mensen raken hun pensioengeld kwijt en moeten ‘hun huis opeten’. De krant spreekt zelfs van de (galgje-liefhebbers opgelet) ‘winkelwagenmuntjesmaffia’. Fase 2 Peter R. de Vries, misdadig verslaggever, staat voor mijn huis. “De crimineel Oemoet U., capo di tutti cappi van de winkelwagenmuntjesmaffia, zou zich ophouden in dit pand. We weten nog niet of hij banden heeft met AlQaeda, maar we hebben zijn oud-leraar getraceerd.” Mijn leraar van de basisschool, een imbeciel van het eerste uur, trekt een sip gezicht en kraamt op het NOS-journaal de meest banale platituden uit: “Dit hadd’n we helemaal nie ve’wacht, da was soo’n aardige jong’n die Oemoet [pieep]. O kats, ik mag s’n achte’naam niet seng’n ensoo he?” Fase 3 De criminoloog prof. Frank Bovenkerk claimt tijdens de presentatie van zijn nieuwste onderzoek dat ‘enkele tientallen procenten’ van de allochtonen in de Randstad

30

op de een of andere wijze in zee is met de winkelwagenmuntjesmaffia. Prompt wordt de onfortuinlijke Bovenkerk aangevallen vanuit briesende Turkse en Marokkaanse kringen, die zich primordiaal in hun ‘nationale eer’ voelen aangevallen. Een golf van wantrouwen teistert de samenleving; mensen willen van elkaar geen winkelwagens meer overnemen bij supermarkten. Er ontstaat EU-wetgeving over winkelwagentjes, die moet worden vertaald naar de 23 officiële talen van de unie: in Helsinki circuleert het begrip ostoskorikolikotmafia en de Zweden spreken van de kundvagnenmyntmaffian. Later volgt ook een polarisatie langs nationale lijnen, waarbij speciale winkelwagens zonder muntjes worden ingericht voor burgers van nietSchengenlanden. Roemenië beklaagt zich bij de EU. Fase 4 Tegenlicht onthult het schandaal dat in de Tweede Kamer de nota “Winkelwagenmuntjesmaffia II” in een la is weggemoffeld door de PvdA. Hierdoor worden gedupeerden van de winkelwagenmuntjesmaffia niet gecompenseerd en ontloop ik als hoofddader mijn taakstraf in de winkelwagenmuntjesfabriek. Nederland is onthutst. Verontwaardigd! Verbijsterd!! De PVV organiseert een stille tocht voor alle slachtoffers van de winkelwagenmuntjesmaffia. Een sombere stoet trekt traag door de grijze Haagse straten. “Nooit meer winkelwagenmuntjesmaffia” luiden de spandoeken, waarbij “muntjesmaffia” niet meer op het spandoek past en een hoek is ingekrabbeld. Het kabinet valt. Fase 5 Terwijl de sociale cohesie in Nederland uiteenvalt deelt Job Cohen gratis halal winkelwagenmuntjes uit in een moskee in Oud-Zuid. Daar preekt hij over “de supermarkten bij elkaar houden,” terwijl hij over de Albert Heijnhoofddoek van een besnorde Fatima aait. GENOEG! Dit wil ik allemaal niet op mijn geweten hebben! Op dat moment trek ik wit weg, breekt het koude zweet me uit, en struikel ik hyperventilerend terug de Aldi in, waar ik de man aan de kassa vind. Met een brok in mijn keel overhandig ik vijftig eurocent aan de verblufte man. Op zoek naar vergiffenis en verlossing werp ik een vergeefse en wanhopige blik in zijn ogen en ren huilend weg. Mijn kortstondige carrière als baas van de winkelwagenmuntjesmaffia is definitief voorbij.

sociologisch mokum


tekst door Joram Pach beeld door Shiva Shazad

TIJD VOOR EEN GOED GESPREK

Na acht jaar lesgeven aan de UvA heb ik onlangs afscheid genomen, om te beginnen aan een promotieonderzoek aan de Universiteit van Tilburg. Een moment van weemoed, maar ook een goede gelegenheid om de balans op te maken: hoe staat onze (of nu dus eigenlijk: ‘jullie’) opleiding er voor?

I

n de eerste plaats kijk ik terug met trots. Alhoewel de opleiding altijd al goed was, denk ik dat we er de afgelopen jaren in geslaagd zijn het onderwijs in veel opzichten nog beter te maken. Ondanks de over ons uitgestorte hervormingen als de bachelor-masterstructuur en het 8-8-4-systeem, hebben we steeds weer een degelijk programma neer kunnen zetten, met een goede balans tussen de verschillende onderdelen die van belang zijn voor de vorming van nieuwe sociologen, tussen verschillende methoden en tussen verschillende theoretische benaderingen. Daar kunnen sommige andere sociologie-opleidingen nog een voorbeeld aan nemen, heb

ik inmiddels kunnen vaststellen. Juist omdat die combinatie onze kracht is, is het overigens wel van belang om niet te verzanden in valse tegenstellingen tussen bijvoorbeeld ‘theorie’ en ‘empirie’, en zeker geen eilandjes te creëren waarop met uitsluiting van het ander het één wordt verheerlijkt. Een theoreticus met afkeer van empirisch onderzoek bouwt een fundament waar nooit een bewoonbaar huis op zal komen te staan. En een empiricus zonder oog voor theorie bouwt wellicht een prachtig huis, dat echter bij gebrek aan fundering al snel aan alle kanten zal verzakken. Iets waar studenten misschien niet altijd bij stilstaan is dat zij met dit mooie programma onderwijs

thema: de toekomst

31


krijgen van een niveau en intensiteit dat waarschijnlijk niet alleen historisch ongekend is, maar bovendien op geen enkele manier in verhouding staat tot wat de samenleving bereid is om hiervoor te betalen. We geven aanzienlijk meer onderwijs dan waar budget voor is. De opleiding kan dit alleen maar volhouden doordat docenten, en dan in het bijzonder de juniordocenten, bereid zijn structureel veel meer uren te werken dan waarvoor zij worden betaald. Ook al doen zij dit over het algemeen met plezier, dit is een vorm van roofbouw die niet veel langer vol te houden is. Dit betekent dat er pijnlijke keuzes gemaakt moeten worden die tot nu toe uit de weg zijn gegaan. Het is van tweeën één: als studenten bijvoorbeeld willen dat hun werk altijd op tijd nagekeken is (en zelfs nog kortere nakijktermijnen willen) zal dat ten koste moeten gaan van het onderwijs. Simpelweg betekent dat: minder contacturen, minder opdrachten en minder feedback. Voor sommige studenten klinkt dit misschien wel aantrekkelijk, toch schat ik in dat de meeste studenten dit helemaal niet willen. Maar hoe problematisch de situatie ten aanzien van de werkdruk van docenten ook is, hieronder speelt een kwestie die mij nog veel meer zorgen baart. Een ontwikkeling die, als die doorzet, het broeikasgas vormt voor het academisch klimaat. Het akelige aan deze ontwikkeling is dat, hoewel de uitkomst daarvan door niemand

32

zo is bedoeld, deze wel voortkomt uit ons eigen gedrag. De uitkomst is dat studenten en docenten steeds minder samen invulling geven aan het onderwijs, en steeds meer tegenover elkaar komen te staan. Docenten worden steeds strenger en schoolser. Onder druk van rendementseisen trachten zij studenten meer en harder te laten werken, terwijl zij als gevolg van de werkdruk en de grote werkgroepen te weinig tijd hebben om hen hierbij individueel te begeleiden. Daarom nemen zij hun toevlucht tot steeds strakkere programma’s, regels en deadlines. Hoewel ik mij daar aan het begin van mijn docentencarrière nog regelmatig tegen verzette, merkte ik tot mijn eigen schrik dat ook ik daar in de loop van de jaren steeds meer in ben meegegaan. Studenten op hun beurt worden steeds berekender en veeleisender. Zij kunnen zich geen enkele vertraging meer permitteren en worden zenuwachtig als die wel dreigt te ontstaan. Ironisch genoeg eisen ze daardoor ook – wellicht tot hun eigen verbazing – steeds preciezere regels en deadlines. Daarnaast kunnen ze steeds minder begrip opbrengen voor alles dat hun studievoortgang in gevaar brengt en gaan ze steeds meer strategische keuzes maken. Opmerkelijk genoeg worden zijn hier door de overheid en de universiteit ook actief toe aangezet. Geheel in lijn met de retoriek van ‘eigen

sociologisch mokum

verantwoordelijkheid’, worden studenten steeds meer als consumenten aangesproken. Het feit dat zij bij het inschrijven voor vakken in SIS gebruik moeten maken van een boodschappenwagentje is veelzeggend. Geen wonder dat studenten zich dan ook gaan opstellen als klanten in een supermarkt en eisen dat alles precies verloopt volgens de vooraf vastgestelde regeltjes. Zo staat het immers in het 'contract' dat met hen is aangegaan. Laat ik een voorbeeld geven van hoe dit proces in de praktijk uitwerkt. Een docent wil graag dat studenten aanwezig zijn bij werkgroepen en vooraf de literatuur lezen. Daarom bedenkt hij een paar regels en opdrachten. Die deelt hij mee in de werkgroep, maar studenten willen precies weten waar ze aan toe zijn en vinden dat de regels op papier moeten komen te staan. De docent werkt de regels vervolgens uit in een modulehandleiding. Daarbij willen studenten natuurlijk ook weten wat er gebeurt als ze zich niet aan de regels houden. Zodoende bedenkt de docent weer allerhande straffen, zoals extra opdrachten. Maar al snel blijkt dat bijvoorbeeld een strenge deadline er toe leidt dat sommige studenten dingen helemaal niet inleveren. En dat is ook weer niet de bedoeling, want dan komen de rendementen in gevaar. Om deze ongewenste reactie te ondervangen komt er weer een nieuwe regel. En dan, met een beetje


pech, gaat een student die is uitgesloten vanwege een te laat ingeleverde opdracht naar de examencommissie omdat hij vindt dat de regel toch nog niet precies genoeg was geformuleerd. (Gelukkig gebeurt dit niet vaak, maar als het wel gebeurt kost dit een hoop tijd en gedoe.) Daar heeft een docent ook geen zin in, dus timmert hij de regels nog verder dicht. Ondertussen is de kans groot dat het oorspronkelijke didactische doel van regels en opdrachten al lang uit zicht is verdwenen. En zo, terwijl het er aanvankelijk om ging te zorgen voor inhoudelijk zinvolle werkgroepen, is de uitkomst vooral dat we elkaar hebben opgezadeld met modulehandleidingen die lezen als wetboeken en grote stapels samenvattingen, extra opdrachten en straf-KAVVs, met alle bijbehorende administratie. Dit proces wordt nog verder versterkt doordat strenge regels er inderdaad wel toe leiden dat studenten harder gaan werken voor een vak, maar vaak ten koste van andere vakken. Zij gaan prioriteiten stellen binnen de studie: vakken met minder strikte regels krijgen dan al snel minder aandacht. Wat docenten van die vakken er weer toe aanzet om ook strenger te worden. En zo ontstaat er een race tussen docenten om de aandacht van de studenten: wie het strengste is die wint. Terwijl we allemaal als doel hebben om het onderwijs beter te maken, trekken we elkaar zo – vaak zonder dat we het zelf in de gaten hebben – steeds verder naar beneden in een spiraal die vooral afbreuk doet aan de fundamenten daarvan. Goed onderwijs moet in mijn ogen in de eerste plaats een samenwerking tussen studenten en docenten zijn. Dat vereist juist vertrouwen, een open dialoog en ruimte voor maatwerk. Dit brengen we steeds meer in gevaar. Dat we het zelf doen, betekent

niet direct dat we het ook zelf kunnen oplossen, dat weet ik als socioloog natuurlijk ook. Maar we kunnen in elk geval proberen de spiraal te doorbreken. Laten we ophouden ons tegen elkaar te laten uitspelen. Laten we op zoek gaan naar manieren waarop we samen vorm kunnen geven aan een studieregime dat aansluit bij de eisen van deze tijd, maar ook bij de aloude acade-

opinie

“Geen wonder dat studenten zich dan ook gaan opstellen als klanten in een supermarkt” mische omgangsvormen. Daarvoor moeten we in gesprek gaan. Niet via boze mails, maar gewoon in de collegezaal, in de Common Room en in de gangen van het Spinhuis. Dat lijkt me een mooie opdracht voor de komende periode. Zonder deadline, maar des te belangrijker. PS: Omwille van de retoriek heb ik het hierboven vooral gehad over grote kwesties en fundamentele keuzes. Maar daarnaast zijn er natuurlijk ook allerlei eenvoudige oplossingen om de werkdruk dragelijk te houden. Bijvoorbeeld als het gaat om het nakijken van opdrachten. Het geven van goede feedback kost veel tijd. Dat is op zich niet erg, want het is een belangrijk onderdeel van het leerproces. Maar als ik dan een blik werp op mijn postvakje, dat tot de rand toe vol zit met nagekeken opdrachten die nooit zijn opgehaald, lijkt het soms wel alsof al dat werk voor niks is geweest. En dat is natuurlijk niet echt motiverend … Dus, beste studenten, haal die nagekeken opdrachten op. Altijd. Onmiddellijk. (Voor wie dat toch nog niet heeft gedaan: ik laat mijn bakje ook na mijn afscheid nog even staan. Ik ga er van uit dat het na het verschijnen van deze SOMO snel leeg is.)

thema: de toekomst

33


Als de was maar schoon is Onlangs viel mijn mond open tijdens het televisie kijken. In het reclameblok werd een wasmiddelreclame uitgezonden. Over het algemeen is daarin een perfecte, goed uitziende huisvrouw te zien die graag de was doet voor haar man en kinderen. Het product lijkt haar erg gelukkig te maken, aangezien zij er altijd op kan rekenen. Dit in tegenstelling tot op haar man, die in principe al leen maar dingen vies maakt en niks schoon.

34

sociologisch mokum


tekst door Laura Weijers beeld door flickr.com/photos/justbcuz

Maar deze keer liep de reclame niet zoals verwacht. Tot mijn grote verbazing deed de man de wascapsule in de wasmachine! Reflecteert deze reclame een verschuiving in genderverhoudingen? Is er eindelijk gelijkheid tussen mannen en vrouwen in Nederland? Voor de Nederlandse wet werd de gehuwde vrouw pas vijfenvijftig jaar geleden handelingsbekwaam. Hoewel ze toen wel haar eigen wasmachine kon kopen zonder de hulp van haar man, bleef deze tot 1971 gezien als 'hoofd der echtvereniging'. Negen jaar later, in 1980, kwamen er gelijke rechten voor het bepalen van de plaats om samen te wonen en het uitoefenen van ouderlijk gezag. Ondanks de gelijke rechten qua ouderlijke autoriteit konden ouders voor hun kroost pas vanaf 1998 ook kiezen voor de achternaam van de vrouw. De geschiedenis laat zien dat er sprake is van vooruitgang op gebied van gelijke rechten. Toch blijkt een ongelijke positie van de vrouw voort te bestaan, met name op de arbeidsmarkt, maar ook bij deelname aan politieke partijen. Steeds meer vrouwen werken en veel gezinnen leven daardoor niet meer volgens het traditionele kostwinnersmodel. Maar omdat vrouwen voornamelijk in deeltijd werken, zorgt de man nog steeds voor het primaire inkomen. Rooskleurig geredeneerd betekent deze groei van arbeidsdeelname dat de vrouwenemancipatie doorzet. Echter, mannen steken niet veel

meer tijd in het huishouden en de zorg voor kinderen. Daarnaast is uitbesteding aan derden nog niet heel dominant in Nederland. Een voorbeeld hiervan is de tussenschoolse opvang. Uit onderzoek van Rineke van Daalen blijkt dat de organisatie van het overblijven niet goed genoeg is ingespeeld op de huidige trends, maar zich nog altijd richt op het traditionele kostwinnersmodel. Dit betekent een dubbele belasting voor de vrouw. Volgens econoom Gary Becker is taakspecialisatie belangrijk binnen het huwelijk. Door ervoor te zorgen dat de ene partner zich bezig houdt met betaald werk en de ander verantwoordelijk is voor het huishou-

opinie

gedachte die niet nuttig lijkt te zijn als men kijkt naar de huidige echtscheiding cijfers. Uiteindelijk strandt 1 op de 3 huwelijken. Wat hebben de ex-partners dan nog aan hun specialisatie? De vrouw, die hoogstwaarschijnlijk thuis bleef, heeft geen ervaring op de arbeidsmarkt en de man zit met zijn handen in het haar, want hij schort aan vaardigheden omtrent zorg en huishouden. Uit onderzoek van Taskforce Deeltijdplus, een overheidsorganisatie die vrouwen wil stimuleren om meer uren te werken, blijkt dat mannen met een hoogopgeleide echtgenote het toch belangrijk vinden dat zij zoveel mogelijk bij de kinderen is. Hebben vrouwen dan minder recht

“Is er een eindstation; halte ‘totale gelijkheid voor mannen en vrouwen’?” den en zorgtaken, oftewel onbetaald werk, ontstaat er een stabiel huwelijk. Op deze manier is er sprake van wederzijdse afhankelijkheid. Ook is er sprake van efficiëntie. Becker is van mening dat de vrouw zich bezig moet houden met het huishouden, omdat ze hier een “intrinsic comparative advantage” voor heeft. Oftewel, in verhouding tot de man heeft de vrouw een wezenlijk voordeel met betrekking tot de productie van kinderen, maar ook het huishouden en de zorg voor kinderen, aldus Becker. Een normatieve en traditionele

thema: de toekomst

om hun ambities waar te maken? Of zijn vrouwen minder ambitieus dan mannen? Zijn zij inderdaad beter in het huishouden, zoals Becker stelt en weten mannen niet wat ze aan moeten met de afwas en een huilbaby? Simone de Beauvoir lijkt op deze vragen antwoord te geven met één zin. “Je wordt niet als vrouw geboren, je wordt tot vrouw gemaakt.” Zij gelooft duidelijk niet in de ‘intrinsic comparitive advantage’. Haar uitspraak doet vermoeden dat er een cultuurverandering nodig is om er voor te zorgen dat vrouwen

35


gelijk zullen zijn aan de man. Taskforce Deeltijdplus stelt ook dat deze verandering essentieel is en dat alle betrokken partijen: de overheid, de sociale partners, bedrijven én mannen en vrouwen, hiervoor verantwoordelijk zijn.

“Hebben vrouwen dan minder recht om hun ambities waar te maken?” Er zijn meerdere organisaties, zoals Taskforce Deeltijdplus, die zich inzetten om de arbeidsmarkt positie van vrouwen te verbeteren en uiteindelijk gelijk te stellen aan die van de man. Anders geformuleerd: er is vraag naar vooruitgang in de verhouding tussen mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt. Vooruitgang betekent hier streven naar gelijke posities, zodat in de toekomst mannen en vrouwen de taken gelijk verdelen. Maar betekent dat werkelijk vooruitgang? En wanneer is die dan bereikt? Is er een eindstation; halte ‘totale gelijkheid voor mannen en vrouwen’? Om gelijkheid te meten op macro niveau zou de arbeidsparticipatie van vrouwen gelijk moeten zijn aan die van mannen en op micro niveau zouden alle bedrijven evenveel vrouwen als mannen moeten hebben van top tot down. Maar cultuurveranderingen zijn niet of nau-

36

welijks te plannen. Als er al sprake is van een verandering blijken niet alle gevolgen te overzien. Toch geloven we in de maakbaarheid van de samenleving, zoals de overheid die maatschappelijke arrangementen inzet om de samenleving te sturen. Maar dit soort arrangementen kunnen ook onbedoelde gevolgen hebben. Stel dat werkgevers verplicht worden om 50/50 mannen en vrouwen aan te nemen, verdeeld over alle functies. Wat gebeurt er dan met het vruchtbaarheidscijfer in Nederland? Een mogelijk gevolg zou een daling kunnen zijn, want uit onderzoek is gebleken dat vrouwen die geen kinderen hebben een hogere arbeidsparticipatie hebben en vrouwen met veel kinderen een lagere participatie. Een daling van het vruchtbaarheidscijfer is een consequentie die absoluut niet wenselijk is met de vergrijzing waar we nu in Nederland mee kampen. In hoeverre is er dan nog sprake van vooruitgang? Kortom, het eindstation is nog lang niet in zicht. Om door te gaan op de trein metafoor lijkt ‘bestemming onbekend’ toepasselijker te zijn. Tot die tijd kunnen wij vrouwen er maar beter voor zorgen dat de was schoon is.

sociologisch mokum


column: Bart van Heerikhuizen

Afscheid Op 1 juli 2012 verliet Rineke van Daalen de afdeling sociologie, vanwege het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Ze werkte hier veertig jaar. Er werd een feestelijk afscheid georganiseerd in de Piramidezaal van het Atrium op vrijdag, 21 september. Daar werden lezingen gegeven, onder andere door Rineke zelf, over het onderwerp: ‘De last van het verleden’. Rineke werd er ook toegezongen… En er waren ook een paar meer persoonlijke toespraakjes. Hier onder volgt de tekst die ik uitsprak bij dit afscheid van mijn zeergeleerde en zeer lieve collega: Beste allemaal, lieve Rineke, Een groep Amsterdamse sociologen neemt afscheid van een andere groep UvA-sociologen. Een netwerk scheurt in tweeën, de 65-plussers verlaten degenen die tussen de 35 en 55 zijn. In gesloten formatie wandelt een generatiecohort naar de uitgang: het begon, vijftien jaar geleden alweer, met Joop Goudsblom en Piet Nijhoff, toen volgden Paul ten H, Paul K., Ruud, Johannes en Leon, daarna Ali, Anneke, Emiel, Frits, Bert, Bram, Nico, en nu komen de hekkensluiters, onder wie Rineke, Gert, Ineke en ook ikzelf. Wij leefden in de tijd van de zeer lange universiteits-aanstellingen. Misschien dat die tijd nu achter de rug is, misschien ook niet; dat kunnen we nog niet voorzien. Eind jaren zestig wisten wij ook niet dat het zo zou lopen, dat we ons leven lang op deze plek zouden doorbrengen, ononderbroken in elkaars nabij-

heid, maar ja, zo is het dus gelopen. Het is misschien wel een beetje bijzonder, zo’n collectief van leeftijdsgenoten, dat met zijn allen door het leven wandelt, geluk en narigheid met elkaar deelt, binnen het werk en daarbuiten. Rineke kende ik al in 1967, ik eerstejaars, zij tweedejaars. We hebben in 1970, met Christien en anderen, nog een projectgroepje opgericht, waarin we Mills en Marcuse lazen. We werden wetenschappelijk medewerker. We kochten allebei een huis, we stelden verbaasd vast dat we niet langer meer kinderen waren, maar volwassen mensen, van die lui met een hypotheek. We lieten elkaar stukken lezen, we werkten aan een proefschrift, we werkten aan een leerboek. En dan… ik zie ons nog zitten, Rineke en ik, in een café aan de Vijzelstraat en Rineke zei: Bart, ik ben zwanger. En die keer dat ik tegen Rineke zei: Lucas ligt in het ziekenhuis. En nu zijn de leden van dit netwerkje oud en ze hebben het over hun ziektes. We wisselen nieuws uit over onze moeders, die ineens zo sterfelijk blijken te zijn. Zo ontrollen zich levenslopen onder elkaars ogen en soms verwarren die zich zelfs eventjes in elkaar, als de geweien van vechtende elanden. Je kunt je eigen leven alleen maar beoordelen door het te vergelijken met de levens van anderen, je zoekt referentiegroepen. De leden van deze groep waren elkáárs referenten; in de afgelopen 45 jaar was ons hele léven peer reviewed. We bezochten elkaars huwelijken en later de huwelijksjubilea, maar vaak

thema: de toekomst

ook niet, omdat sommigen trouwen maar onzin vonden; de ene kreeg kinderen, de andere niet; de ene bleef levenslang bij de partner uit de studentenjaren, de andere trof zich aan in een pijnlijke scheiding. En zo zijn we door dit aardse bestaan heen gelopen, elkaar soms even ondersteunend als de weg oneffen was. Dan zei Rineke: er is nu toch zo’n prachtig liedje op de radio, Denis Denis van een zangeres die Blondie heet, nou, als dát punk is, dan ben ik ook punk! En als beloning voor die geweldige tip gaf ik Rineke in de winkel van Concerto een CD van Randy Newman, vanwege dat liedje over Karl Marx, waar je geweldig van opkikkert. TEn tussen deze twee momenten zitten dertig jaren. Zo hebben we, 45 jaar lang, over dit, ons levenspad gelopen als een soort wandelclubje, voortdurend aanwezig in elkaars blikveld. Het beeld dat zich opdringt is dat van ons afdelingsuitje, waarbij we ieder jaar in juni door de duinen of over het strand wandelen. We wisten niet dat het zo zou lopen, maar zo zijn we dus gelopen. En als we nu, aan het einde van de dag, omzien, dan moet ons van het hart: wat was dát een móóie wandeling. Wat is het uiteindelijk toch eigenlijk wonderbaarlijk goed gelopen; wat hebben we geboft. En wat ging het snel. Het pad is gelopen, het pad is afgelopen. Het is afgelopen. Nou ja, voor vandaag dan, alleen maar voor vandaag, Rineke... Morgen is er weer een dag.

37


in de praktijk

tekst door Jens van den Berg beeld door Eva van Barneveld

De sociaal­ wetenschappelijke kant van wiet Met de invoering van de wietpas probeert demissionair minister Ivo Opstelten een eind te maken aan het drugstoerisme en de daarmee gepaard gaande overlast die Nederland kent. Dit houdt in dat enkel inwoners van Nederland nog naar de coffeeshop mogen gaan en dat zij zich moeten registreren bij een coffeeshop om daar hun gram te halen. Tijdens mijn stage bij het Bonger Instituut assisteer ik bij een onderzoek waarin de effecten van de wietpas op de illegale cannabismarkt worden onderzocht. Het organiseren en uitvoeren van veldwerk behoort tot een van mijn taken. De organisatie is in mindere mate sociologisch relevant; de uitvoering ervan des te meer. In de praktijk word je je bewust van de toepasbaarheid van de kennis die je hebt opgedaan. Bij de coffeeshops vind je een hoge concentratie cannabisgebruikers, maar de coffeeshopbezoeker is niet gelijk aan de doorsnee cannabisgebruiker. Als je deels verantwoordelijk bent voor de resultaten, worden ‘collegebankkwesties’ opeens harde werkelijkheid. In hoeverre is het bijvoorbeeld mogelijk om een representatieve doorsnede van de cannabisgebrui-

38

ker te vinden? Zo'n vraag begint te leven en krijgt een zwaardere lading, terwijl een soortgelijke vraag wellicht heel oninteressant zou klinken als het bij een vak als methodologie wordt gesteld. Deze concrete momenten doen je nadenken over je eigen kunnen. Op abstract niveau is de invoering van de wietpas ook erg interessant voer voor de socioloog. Het zou een naïeve gedachte zijn om te denken dat de cannabisgebruikers die geen lid willen worden van een coffeeshop, bijvoorbeeld om privacy redenen, massaal stoppen met blowen. Als zij niet langer bij de coffeeshop terecht kunnen, zijn zij aangewezen op de illegale cannabismarkt. Het is een reële mogelijkheid dat de neveneffecten van deze beleidsmaatregel voor meer in plaats van minder overlast zorgen. Met de sociologische bril op kan ook worden getheoretiseerd over de invloed van dit beleid op de internationale positionering van Nederland omtrent drugsbeleid. Wat betekent het dat in het o zo vrije Nederland, waar blowen ‘legaal’ is, de regels zo worden aangescherpt, terwijl in landen zoals Portugal een omgekeerde

sociologisch mokum

trend waar te nemen is? Hoewel deze vraag zich niet direct bezighoudt met de effecten van de wietpas op de illegale markt, is het wel een vraag die bij mij opkomt dankzij mijn stage. Als je de tijd hebt is het een aanrader om stage te lopen. Jezelf forceren om actief na te denken over concrete en abstracte sociologisch relevante zaken is een absolute meerwaarde. Daarnaast ontmoet je interessante mensen, doe je nieuwe kennis op en kun je erachter komen of je in een bepaald vakgebied later werkzaam zou willen zijn. Ook is het prettig om niet het gehele weekend in de bibliotheek te moeten doorbrengen omdat je te laat bent begonnen aan dat ene paper.


sociologische agenda 8

SEC

De Andere Blik nov Op 6 november vinden de verkiezingen in de Verenigde Staten plaats en aan deze belangrijke gebeurtenis willen we graag aandacht geven. Peter van Rooden en Walter Nicholls zullen de verkiezingen voor ons duiden, Bowen Paulle is moderator van de avond.

9

Excursie naar redactie Trouw nov Dat de media een rol spelen in de samenleving, dat weten we allemaal wel. Maar wat voor rol? En hoe gaan zij hier mee om? Om antwoord te krijgen op al je vragen organiseren we een excursie naar de redactie van Trouw. Schrijf je hiervoor in via de SEC-site!

18

Uitreiking Banningprijs door nov Wouter Bos ∙ de rode hoed Journalist en historicus Rob Hartmans en Eerste Kamerlid Ruud Koole spreken op deze zondagmiddag over het jaarthema van de Banning Werkgemeenschap ‘wat is een goede samenleving?’. Gratis, maar wel even aanmelden via secretariaat@zingeving.net.

19 22 nov

22

Filmfestival over identiteit Vier dagen lang vertonen SEC en Kwakiutl films en documentaires in de Common Room van het Spinhuis, rondom het thema: Identiteit. Kom gezellig meekijken, popcorn eten en sociologisch napraten!

Feest 1: CUT nov Met het motto geen sjon-

nies maar champagne zal de filmfestival afterparty gevierd worden! Iedereen is welkom om in Akhnaton na een gratis welkomst drankje helemaal los te gaan op te gekke muziek van onder andere Apenstreken!

maar aan kerstsfeer zal het niet ontbreken! De CommonRoom wordt omgetoverd tot een sfeervol restaurant en samen met Kwakiutl zullen we er weer voor zorgen dat we een heerlijk feestmaal op tafel zetten.

29

Lezing/college: nov wat werkt nu werkelijk? In het boek Wat nu werkelijk? Politiek en praktijk van sociale interventies onderzoeken prominente auteurs, waaronder Paul Schnabel, Hans Boutellier en Godfried Engbersen, de beste en slechtste interventies op het gebied van criminaliteit, jeugd, gezondheid, arbeidsreïntegratie en sociaal beleid. Wat vertellen de databanken ons hierover? Presentatie met interviews met de auteurs. In Spui25. Gratis, maar wel even aanmelden via hun website.

6

De Andere Blik dec Ook in deze koude decembermaand gaan sociologen en antropologen het debat met elkaar aan! Kijk tegen die tijd op de website en facebook voor meer informatie.

6

Themaborrel dec De goedheiligman is net het land uit dus het is weer tijd voor het volgende feestje, niet voor kinderen maar voor studenten! Dat gaat er hopelijk iets minder heilig aan toe.

13

Kerstdiner dec Zoals elk jaar hebben we dit jaar ook weer een kerstdiner, het is een beetje vroeg in het jaar,

5 11

ALGEMEEN

Amsterdam Film Week De beste Nederlandse films nov worden deze week bekroond, en worden hierom ook in veel bioscopen gedraaid. Bekijk ‘s lands beste films deze week!

14 25

IDFA Elf dagen lang kijk je de beste nov documentaires in veel bioscopen in het centrum van Amsterdam. Kijk op idfa.nl voor het complete programma en laat je sociologische blik gaan over de wonderlijkheden der actualiteit.

14

Kunst & samenleving Debat ∙ nov de rode hoed ∙ 20:00 ∙ 10 euro De cultuurbezuinigingen hebben de discussie rond cultuur in de Nederlandse samenleving flink doen oplaaien. Op 14 november buigt Professor Henk van Os zich over het cultuurbeleid in Nederland.

19

ADHD Debat ∙ 20:00 ∙ 6 euro nov Modeziekte of genetische afwijking? Hoe komt het dat het aantal mensen met ADHD de afgelopen jaren zo hard is gestegen? Een interessant fenomeen dat nader wordt bekeken door experts in een debat in De Balie.

39


cultureel Studentencentrum

40

sociologisch mokum

NIEUWE ACHTERGRACHT 170 | WWW.CREA.UVA.NL


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.