
Anna
Anna
welzijn
Molenbeek Rebels Basketball is een dynamische en diverse basketbalclub die meisjes in een kwetsbare positie een multidisciplinaire begeleiding op maat biedt. Er gaat veel aandacht naar persoonlijke groei, welzijn, plezier, verbinding, gelijkwaardigheid en ownership. Dat is in elk geval wat de club uitdraagt en waar de staf zich samen met de speelsters sinds de oprichting voor inzet. Omdat Molenbeek Rebels Basketball zich vijf jaar geleden als sociaal-sportieve werking binnen een organisatie voor maatschappelijk werk (Foyer) heeft verzelfstandigd tot een club die ook competitief hoog wil scoren, leek het des te meer interessant om de impact van het beleid via een extern onderzoek te bevragen bij de leden zelf. In deze bijdrage presenteren we enkele resultaten uit het masterproefonderzoek van Anna Malfliet. Het is meteen ook een pleidooi voor nog meer ‘geconnecteerd’ wetenschappelijk onderzoek, afgestemd op de noden in het veld.
“Het kind heeft een naam: Molenbeek Rebels Basketball! Hoewel de jonge meisjes die het project dragen al lang geleden voor zichzelf uitmaakten dat ze sterk genoeg waren om hun eigen weg te gaan, ook zonder steun, maakte het feit dat er sinds 2019 een zekere openheid ontstond om organisaties op het kruispunt tussen sport en welzijn te erkennen, heel wat los. Want het is een nobel doel, meisjes die opgroeien in kwetsbare situaties ‘empoweren’, maar de weg is lang en hard, en vaak eenzaam. En een beetje erkenning doet toch wat met een mens. Ook met sterke, jonge meisjes die weten wie ze zijn en waar ze voor staan, en vechten om iets te bereiken in hun leven. Voor zichzelf, en voor alle anderen die na hen komen. Want ze dromen ervan om de clubvisie nog breder uit te kunnen dragen en nog meer jonge meisjes te bereiken” (Thewis, 2021, p. 400).
Foyer, een vzw met verschillende Brusselse deelwerkingen, bouwt al meer dan vijftig jaar aan een (meer) interculturele samenleving. Het aanbod omvat onder meer interculturele bemiddeling, advies rond meertaligheid en opvoeding en een waaier aan activiteiten voor zowel jongeren als volwassenen, gericht op ontplooiing en empowerment. Na zich
tien jaar onder de vleugels van Foyer te hebben kunnen ontwikkelen (onder de naam BC Foyer Molenbeek), verzelfstandigde de deelwerking in 2019 tot Molenbeek Rebels Basketball, de eerste Brusselse basketbalclub met een expliciete sociaal-sportieve missie. We profileerden ons binnen de basketbalwereld met een sterke pedagogische visie, met individuele aandacht voor elke jongere, met het accent op persoonlijke ontwikkeling via een traject op maat, met oog voor het behalen van een diploma of het verwerven van competenties buiten het onderwijs. Geen dwangmatige trajectbegeleiding met een paardenbril op, maar een authentieke persoonlijke begeleiding verankerd in een sterk collectief en gelinkt aan de voor ons belangrijke waarden plezier, gelijkwaardigheid, communicatie, gedeeld leiderschap en eigenaarschap. Waarden die geen dode letter blijven, maar waar actief rond gewerkt wordt, elk kamp, elke training en elke wedstrijd opnieuw.
De naam ‘Rebels’ was en is niet toevallig gekozen. We hebben met ons allen moeten knokken voor onze werking en doen dat nog steeds. Molenbeek Rebels Basketball droomt van een samenleving waarin alle meisjes en vrouwen hun rechten mogen, kunnen en durven opeisen. Omdat alleen meisjes zich als lid kunnen aansluiten, kregen we soms de naam dat we een “exclusieve club” waren voor “migrantenmeisjes”. Hoewel we maximaal streven naar een inclusieve samenleving zijn we van oordeel dat meisjes nood hebben aan een safer space om zich persoonlijk te ontwikkelen, zolang die samenleving als geheel geen safe space is. Vanuit onze eigen missie en visie proberen we ook zelf de lijnen uit te zetten. De club is niet ontstaan als een vertakking van een mannelijke club, maar als een club van meisjes voor meisjes. Bovendien willen we het klassieke top-downbestuur en -beleid doorbreken en laten we de meisjes hun eigen beleid maken. Ze nemen daarbij als speelster ook diverse andere verantwoordelijkheden of rollen op binnen de club (bestuurslid, trainer, sportanimator, logistiek medewerker, etc.).
De club is op vijf jaar tijd sterk gegroeid. Anno 2024 zijn er in totaal bijna 300 speelsters (en meer dan 30 coaches en assistent-coaches) verdeeld over drie spelniveaus: Play, Shoot en Score. Play is het meest laagdrempelige niveau en overkoepelt onder meer Multiskillz (voor meisjes tot 8 jaar), Academy (voor vrouwen van 20 tot 65 jaar, inclusief mama’s van speelsters) en Fun Basketball (voor meisjes en jongens met een lichte tot matige verstandelijke beperking of ASS). In Shoot spelen meisjes die (nog) niet klaar zijn voor competitie. De focus ligt naast plezier ook op bijleren. Score is het competitieve niveau. Terwijl de leeftijd vroeger per ploeg soms sterk uiteen liep, komen er nu per leeftijdscategorie telkens twee ploegen in actie binnen Score. Dat meisjes kunnen worden ingedeeld op basis van hun basketbalniveau, zorgt voor een grotere succesbeleving en biedt ook de mogelijkheid om doorheen de competitie de technische en tactische skills nog verder op te krikken. Voor onze sportief sterkere speelsters en coaches zijn die competitieve aspiraties dan ook van groot belang (zie ook Figuur 1).
Anna Malfliet, een trotse Gentenaar, besloot twee jaar geleden haar vleugels uit te slaan en nieuwe uitdagingen op te zoeken in Brussel. “Na een bacheloropleiding Sociaal Werk aan de Arteveldehogeschool startte ik met de interuniversitaire masteropleiding Gender en Diversiteit. Ik spreidde mijn schakeljaar en masterjaar over drie jaar in plaats van twee, zodat ik tussendoor nog wat kon jobben als student. Tijdens de opleiding Gender en Diversiteit deed ik stage bij Rebelle, een organisatie die bouwt aan een samenleving waarin alle vrouwen zich goed in hun vel voelen en onbeschaamd zichzelf kunnen zijn. In mijn masterproefonderzoek wilde ik graag mijn beide opleidingen thematisch combineren door te focussen op participatie, welzijn en empowerment via een sociaalsportieve meisjeswerking. Ik vroeg aan prof. Pascal Delheye of hij promotor wilde zijn en hij bracht mij in contact met Wenke Thewis, algemeen coördinator van Molenbeek Rebels Basketball. Het thema van mijn masterproef sluit perfect aan bij mijn missie: werken aan een samenleving die sociaal rechtvaardig is en waarin iedereen zichzelf kan zijn, zich goed voelt en alle kansen krijgt om zich te ontplooien.
Tijdens haar jeugdjaren deed Anna graag en veel aan sport. Ze koos voor de richting Sportwetenschappen, turnde bij Turnclub Atletika Gent en was ook even aangesloten bij de Koninklijke Racing Club Gent Atletiek. Inmiddels ruilde ze de Gentse atletiekpiste in voor de Brusselse straten. “Hardlopen doorheen Brussel is fantastisch. Niet alleen om fysiek fit te blijven, maar ook om mijn gedachten te ordenen en mentaal tot rust te komen na drukke studie- of werkgerelateerde dagtaken.”
Van 2007 tot 2022 was Anna lid van de HDB-Scouts in Gentbrugge. “Na een termijn met vier mannen als groepsleiding was het tijd voor girlpower. Deze uitdaging kwam in 2020 op mijn pad en ik greep ze met beide handen. Groepsleiding met drie andere vrouwen, zalig!”
Sociaal-maatschappelijke
Competitieve aspiraties
Sociaal-maatschappelijk: de samenleving als geheel betreffend
Competitief: in wedstrijdverband
Professioneel: beroepsmatig (= niet-recreatief!)
Aspiratie: het streven naar iets
Figuur 1. Concrete illustratie van een integrale dynamische werking (Delheye et. al, 2023, p. 19): Molenbeek Rebels Basketball zet generiek hoog in op sociaal-maatschappelijke aspiraties, maar differentieert op het vlak van competitieve aspiraties via Play, Shoot en Score.
De evolutie vanuit een ‘welzijnsorganisatie’ (met name Foyer) richting een ‘competitieve sportclub’ bracht dus ook andere accenten in de club. Want, zoals hierboven geschetst, het is niet omdat er een sociale insteek is, dat je daarom niet wilt winnen. Omdat we onze sociaal-maatschappelijke aspiraties maximaal wilden blijven combineren met onze competitieve aspiraties, breidden we het team uit met een welzijnscoach. Een man! We kiezen er immers bewust voor om niet in een exclusieve women-only setting te werken maar ook mannelijke rolmodellen te integreren als coach of begeleider. Deze keuze brengt kansen, maar ook uitdagingen met zich mee. Het is voor een mannelijke welzijnscoach een moeilijke tot zelfs onmogelijke opdracht om uit te groeien tot dé vertrouwenspersoon voor álle meisjes, maar dat zou ook zo zijn moest de welzijnscoach een vrouw zijn. Net daarom vinden we een netwerkbenadering enorm belangrijk. Gezien alle coaches en begeleiders meegegroeid zijn samen met de club en dus ook goed vertrouwd zijn met de sociale ins en outs, hebben ze niet alleen meer oog voor het detecteren van probleemsituaties, maar kunnen ze zelf ook individuele en collectieve begeleidingsgesprekken voeren. Vanuit deze ecosystemische benadering heeft elke speelster in de club één of meerdere vertrouwenspersonen. Binnen het project Iedereen Welzijnscoach bestaat de taak van de welzijnscoach er vooral in om welzijn bespreekbaar
Wenke Thewis (°1978) begon op haar vijftiende te basketten bij BC GrootBijgaarden, waar ze al snel ook trainster werd van de meisjesploeg. Op haar zestiende zette ze haar eerste stappen in het jeugdwerk, namelijk als vrijwilliger in de jongerenwerking van Foyer in Brussel. Toen ze voor haar studies Oost-Europakunde op kot ging in Leuven, pendelde ze minstens twee keer per week heen en weer voor haar twee grote passies: het Brusselse jeugdwerk en het basketbal. Na een jaar vrijwilligerswerk in Guatemala, nam ze in 2006 afscheid van BC Groot-Bijgaarden en zette ze als vrijwilliger een basketbalproject voor meisjes op bij Foyer, waar ze nadien ook betaald aan de slag ging als jeugdwerker. In de meer dan tien jaar onder de koepel van Foyer, begeleidde ze de transitie van het basketbalproject naar een grote club binnen Basketbal Vlaanderen, met name BC Foyer Molenbeek. Toen bleek dat het basketbal en de jeugdwerking niet meer te combineren waren, en de meisjes die mee aan de wieg stonden van het basketbalproject er klaar voor waren, startte ze samen met hen de vzw Molenbeek Rebels Basketball op, waar ze sinds september 2019 professioneel aan de slag is als algemeen coördinator.
Omwille van de voortrekkersrol van Molenbeek Rebels Basketball in Brussel en Vlaanderen werd Wenke op 11 juli 2024 gehuldigd als één van de vijf nieuwe Brusselambassadeurs. “De Brusselambassadeurs bewijzen aan heel het land het bruisende en dynamische potentieel van onze stad. Het zijn bekende en minder bekende mensen die het positieve gevoel rond Brussel doen groeien en die vanuit hun rol en hun impact zorgen voor waardering in Brussel zelf en in Vlaanderen” (Vlaams minister van Brussel Benjamin Dalle).
te maken bij de meisjes en hun context, de meisjes op te leiden en hun competenties te versterken en het brede netwerk aan vertrouwenspersonen dat er al is verder te structureren en te verrijken met extra tools om expliciet rond welzijn aan de slag te gaan. Hoewel onze werking radicaal participatief is – en we samen denken dat we samen de goede stappen zetten – leek het ons toch interessant om via een extern wetenschappelijk onderzoek te polsen naar de ervaringen, gevoelens en reflecties bij de speelsters zelf. Het masterproefonderzoek van Anna Malfliet, student Gender en Diversiteit, kwam als geroepen.
Van ‘safer space’ in de werking tot ‘safer space’ in het onderzoek?
Een safe space (veilige ruimte) biedt de mogelijkheid om zich te onttrekken aan de directe controle van dominante groepen (Amari et al., 2022). Met de term safer space (veiliger ruimte) wordt een extra nuance aangebracht, gezien ‘absolute veiligheid’ in de realiteit niet zo eenvoudig te garanderen is (Moris et al., 2020). Sociaal-sportieve meisjeswerkingen – zoals bijvoorbeeld ook BRAVE, Da Jim (AjKo), Football Girls Leuven, Niña Skates, RWDM Girls – proberen een safer space te bieden voor meisjes en vrouwen binnen een door mannen gedomineerd sportsysteem.** Ondanks de steeds stijgende sportparticipatie van meisjes en vrouwen blijkt immers uit onderzoek dat de sportsector qua ‘bestuur en cultuur’ nog steeds een mannenbastion is (zie bijvoorbeeld Nols, 2019; Schaillée et al., 2015, 2021; Vandermeerschen et al., 2016). De afwezigheid van jongens in een sportomgeving kan voor meisjes dan ook een belangrijke factor zijn om meer veiligheid te ervaren (Boomkens et al., 2018). Of anders gezegd: het creëren van een ‘meisjesomgeving’ kan ervoor zorgen dat uitsluiting of discriminatie ten aanzien van meisjes en vrouwen beperkt wordt (Maxwell & Taylor, 2014; Uit De Marge, 2021).
Onderzoek naar de ervaringen van de meisjes zelf in een sociaal-sportieve doelgroepspecifieke setting is echter nog steeds schaars in Vlaanderen. De hypothese is dat een meisjeswerking die een safer space biedt met het oog op persoonlijke groei, zelfontplooing en welzijn, ook zo wordt ervaren door de speelsters zelf. Het is van belang om die hypothese te toetsen, want het is niet omdat een werking zichzelf ‘sociaalsportief’ noemt en zich expliciet tot meisjes richt dat die meisjes daardoor ‘automatisch’ meer welzijn, persoonlijke groei en zelfontplooiing ervaren. Het is ook niet omdat een sociaal-sportieve werking zich daar dagdagelijks voor inzet dat die inzet ook zo wordt gepercipieerd door de meisjes zelf. Misschien denken sommigen er anders over, maar durven ze die (eventueel kritische en minder ‘sociaal wenselijke’) mening binnen de club niet expliciteren. Vandaar dat een ‘extern’ wetenschappelijke onderzoek ook interessant kan zijn voor de sociaal-sportieve werking zelf: er kan dan ook op dat vlak een safer space worden geboden zodat de speelsters ‘vrijuit’ kunnen praten. Alle belanghebbenden kunnen daar vervolgens uit leren.
Een dergelijke academische safer space creëren is echter gemakkelijker gezegd dan gedaan. Hoewel er onder statistici en sportwetenschappers ‘gemiddeld gezien’ wordt neergekeken op ‘kwalitatief onderzoek’ (= meestal een veel kleiner aantal respondenten, minder cijfers en meer taal en verhaal ten opzichte van ‘kwantitatief onderzoek’), is een persoonlijke bevraging via diepte-interviews complex in het kwadraat. Hoe zet je als onderzoeker volop in op connectie (zodat potentiële respondenten je niet als een academische alien beschouwen waar ze niets aan kwijt willen), maar word je toch niet té betrokken bij de werking, zodat je voor de respondenten een echte safer space kan creëren om vijuit te spreken. En hoe kan je transparant de resultaten van het onderzoek terugkoppelen naar de werking, zonder de identiteit van de respondenten te ‘verraden’ als zij zich niet kenbaar willen maken? Dat vergt een bijzonder zorgzame aanpak. Je hebt er als onderzoeker ook andere skills voor nodig dan die van een statistische cijferboer die
Pascal Delheye (°1978) is een flandrien, een West-Vlaamse boerenzoon die werk maakt van sport. Hij leerde de stieren letterlijk bij de horens te vatten op de historische wederopbouwhoeve ’t Jagershof te Houthulst. Vooraleer zijn ouders er eigenaar van werden, was ze eigendom van Cyrille Van Overbergh (18661959), pleitbezorger van het algemeen stemrecht voor mannen en vrouwen, schaduwkopman binnen de Belgische Volksbond en het Algemeen Christelijk Werknemersverbond en – als algemeen directeur van het Hoger Onderwijs, de Kunsten en de Wetenschappen – ook oprichter van het Hoger Instituut voor Lichamelijke Opvoeding aan de Rijksuniversiteit te Gent (het eerste ter wereld waar studenten ook de graad van doctor in de lichamelijke opvoeding konden behalen, zoals zou blijken uit Pascals doctoraatsproefschrift). Pascal volgde de klassieke humaniora aan het Klein Seminarie te Roeselare en werd er gelauwerd tot meest verdienstelijke leerling. Hij kreeg er les van bijzonder enthousiasmerende LO-leerkrachten en ging in hun spoor – en tegen het advies van de andere leerkrachten in – Lichamelijke Opvoeding studeren aan de KU Leuven. Hij zwom tergend traag (zijn meest performante slag is nog steeds baksteenslag), maar dat weerhield hem er niet van om af te studeren met Grootste Onderscheiding. Tegelijk behaalde hij het aggregaatsdiploma en het European University Diploma Sport Management. Zijn licentiaatsverhandeling werd door de Vlaamse Studentensportfederatie (VSSF) bekroond met de KBC-prijs voor beste eindverhandeling. In 2001 werd hij Aspirant van het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek - Vlaanderen (en volgde hij deeltijds de Aanvullende Opleiding Geschiedenis). Met een presentatie over zijn doctoraatsonderzoek verwierf hij in 2003 de Young Investigators Award van het European College of Sport Science. Na postdoctoraal onderzoek aan de KU Leuven en de University of California - Berkeley (UCB) werd hij hoofd van de Afdeling Historische Kinesiologie en Sportgeschiedenis van de KU Leuven. Hij publiceerde breed over de geschiedenis van de sport en de lichamelijke opvoeding en redigeerde in 2014 Making sport history: Disciplines, identities and the historiography of sport (Routledge, Londen & New York).
Van 2003 tot 2008 was hij hoofdredacteur van Sportimonium en vanaf 2014 werd hij coredacteur van het NederlandsVlaamse tijdschrift de Sportwereld. Als literair zijsprongetje publiceerde hij in 2005, samen met Willie Verhegghe, Ook wij
aan de lopende band data verzamelt en uitmelkt. Dat het masterproefonderzoek wordt uitgevoerd door een student Gender en Diversiteit die al een diploma Sociaal Werk op zak heeft, is een grote troef om het onderzoek zorgzaam te kunnen uitrollen. Om dit zorgzame karakter van het onderzoek verder te duiden, lichten we hieronder kort enkele aspecten en aandachtspunten toe.
Kritisch kijken naar de eigen positie als onderzoeker (positionaliteit)
Als witte, heteroseksuele cisvrouw uit de middenklasse, zonder fysieke of mentale beperking, bevind ik mij in een geprivilegieerde positie. Het is belangrijk om die positie als onderzoeker kritisch te benaderen om vooringenomenheid en vertekeningen door eigen verwachtingspatronen te vermijden (Gigengack, 2023). Zaken die vanzelfsprekend lijken voor iemand in een bevoorrechte positie zijn dat vaak helemaal niet voor iemand in een kwetsbare situatie. Door mijn vooropleiding in het Sociaal Werk en mijn huidige masteropleiding Gender en Diversiteit ben ik mij bewuster geworden van de positie die ik als persoon inneem (sociaal, cultureel, politiek, etc.). Doorheen die twee opleidingen werden machtsstructuren (incl. onderdrukking van en geweld tegen vrouwen en andere minderheidsgroepen, patriarchaat, stereotypering, seksisme en seksuele intimidatie) bovendien ook meer zichtbaar voor mij.
Omdat Molenbeek Rebels Basketball een superdiverse club is, val ik er des te meer op als witte, Vlaamse onderzoeker. Respondenten met een migratieachtergrond zouden mij kunnen percipiëren als ‘anders’, wat het onderzoek kan inhiberen. Het feit dat ik een vrouw ben, zorgt er wel voor dat ik ervaringen in een door mannen gedomineerde sportwereld deel met de respondenten, wat het onderzoek kan faciliteren.
Opmaken van een DMP en een ethisch reflectiedossier
Een Data Management Plan (DMP) zet de onderzoeker ertoe aan om goed na te denken over het onderzoeksdesign, de gegevensverwerving en -bewaring, en het eventueel delen van de resultaten voor de bredere onderzoeksgemeenschap of samenleving. Het opmaken van een DMP doet ook stilstaan bij de veiligheid van het onderzoek en de ethische aspecten ervan (Corti et al., 2019). In het ethisch reflectiedossier wordt daar nog dieper op ingegaan. Het onderzoek is uiteraard ook goedgekeurd door de Ethische Commissie van de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte van de Universiteit Gent.
Van gedachten wisselen over de selectie en rekrutering van deelnemers
Ter voorbereiding van het onderzoek werd uitvoerig van gedachten gewisseld met Wenke Thewis, algemeen coördinator van Molenbeek Rebels Basketball. We bespraken de ethische en praktische aspecten en ook de laagdrempeligheid van het onderzoek (om ook stillere meisjes te kunnen includeren en niet enkel de extraverte meisjes). We bekeken of er zich mogelijke taalbarrières konden voordoen, welke invloed die zouden hebben op het onderzoek en hoe ze eventueel weggewerkt konden worden. Er werd beslist om enkel speelsters te selecteren die het Nederlands machtig zijn omdat het belang van een veilige
waren winnaars: 150 sportgedichten uit Nederland en Vlaanderen (De Geus - Poëziecentrum Gent) en bouwde hij samen met Mart Buekers en Bart Vanreusel een permanent sportpoëzieparcours uit aan de KU Leuven. Sinds 1 januari 2017 is hij verbonden aan de Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen van de Universiteit Gent, waar zijn sportpoliticologische onderzoeksinteresses en zijn sociaalmaatschappelijk engagement van 22 oktober 2018 tot 30 september 2024 werden geconcretiseerd via de UGent-Leerstoel Frans Verheeke en momenteel worden gecontinueerd via de UGent-Leerstoel De Toekomst van de Sport.
omgeving opweegt tegen de meertalige diversiteit (nochtans heel interessant vanuit wetenschappelijk perspectief). Het is van fundamenteel belang dat de respondenten zich veilig voelen om een kwalitatief diepte-interview af te nemen. Een interview in een andere taal (bijvoorbeeld in het Frans) zou ervoor zorgen dat deze veilige omgeving niet gegarandeerd zou kunnen worden (omdat ik als onderzoeker het Frans onvoldoende machtig ben om adequaat te reageren mocht een vraag tot een bepaalde emotionaliteit leiden bij een respondent).
Voorbereiden van de diepte-interviews
Ter voorbereiding van de diepte-interviews werd een semigestructureerde vragenlijst opgesteld op basis van de inzichten uit de literatuur met betrekking tot safer space, participatie, welzijn en empowerment binnen een meisjeswerking. De vragen werden gegroepeerd per thema en in een volgorde geplaatst die voor ons zo natuurlijk mogelijk aanvoelde, zoals bij een gewoon gesprek (Savin-Baden & Howell Major, 2013). Tijdens het interview zelf werd er flexibel omgegaan met deze volgorde. De respondent kon doorheen het interview ook nieuwe thema’s aanreiken en als onderzoeker speelde ik ook zelf in op de antwoorden van de respectieve respondenten door bijvoorbeeld verdere bijvragen te stellen.
Dit eerste ontwerp werd verder besproken met Wenke tijdens een persoonlijk overleg. Een ‘persoonlijke’ bespreking is een must om de bevraging maximaal af te stemmen op de specifieke doelgroep en setting. Gezien het gaat om thema’s die niet altijd gemakkelijk onder woorden te brengen zijn, hebben we extra aandacht besteed aan de formulering van de vragen. Formuleringen die wellicht te complex of te onduidelijk zouden zijn, werden helderder verwoord.
Vervolgens bespraken we hoe een veilige omgeving gecreëerd kon worden tijdens de afname van het diepte-interview. Omwille van de vertrouwdheid (‘safer space van de werking’) en ook om praktische redenen werd beslist om de respectieve interviews ‘binnen de muren van de club’ af te nemen. We zijn er ons van bewust dat hierdoor de
‘safer space van het onderzoek’ misschien wel wat afnam (omdat anderen eventueel zouden kunnen zien met wie er diepte-interviews werden afgenomen), maar we besloten dat de warme omkadering van de clubwerking opwoog tegen een meer neutrale locatie die misschien onwennig zou aanvoelen voor de deelnemers.
Conform de ethische en deontologische codes werd een formulier opgemaakt in functie van geïnformeerde toestemming (informed consent). Het formulier werd met elke deelnemer overlopen en er werd nogmaals onderstreept dat deelname volledig vrijwillig was en dat elke deelnemer op om het even welk moment uit het onderzoek kon stappen zonder enig nadelig gevolg. Het onderzoek zelf werd op een zo helder mogelijke manier toegelicht. Ik benadrukte dat geen enkel antwoord juist of fout is, dat het interview zou worden opgenomen als audiobestand en dat de gegevens zouden worden geanalyseerd, maar dat niemand anders van de club te weten zou komen wie juist wat gezegd had.
In totaal namen dertien speelsters/trainsters deel aan het onderzoek. Tien van hen hadden een migratieachtergrond uit Afrika (overwegend uit Marokko) en allemaal waren ze al minstens vier jaar actief binnen de club. Omwille van de ‘safer space van het onderzoek’ delen we geen verdere gegevens over de deelnemers. Het zogenaamde ‘small cell risico’ is immers te groot. Wanneer verschillende persoonsgegevens gecombineerd worden, zouden deze kunnen leiden tot indirecte identificatie.
Transcriberen, pseudonimiseren, coderen en rapporteren van de gegevens
Na afloop van de bevraging werden de audiobestanden getranscribeerd. De transcripties omvatten enkel de verbale communicatie (de non-verbale communicatie werd niet vermeld). Persoonsgegevens die zouden kunnen leiden tot directe identificatie werden weggelaten. Elke respondent kreeg een uniek, toevallig gekozen identificatienummer in functie van pseudonimisering (Stevens, 2022). Op een beveiligde OneDrive-account van de Universiteit Gent werden vervolgens drie mapjes aangemaakt: eentje met de audiobestanden, eentje met de transcripties en eentje met de link tussen de identiteit van de respondenten en de pseudoniemen. Enkel ikzelf, als onderzoeker, heb toegang tot deze account.
De getranscribeerde interviews werden open, axiaal en selectief gecodeerd. Citaten uit de verzamelde data worden gebruikt ter illustratie en ondersteuning van de bevindingen. Transparantie over mijn rol als onderzoeker en de intenties van het onderzoek stonden altijd centraal. Wetenschappelijke integriteit werd hoog in het vaandel gedragen en de belangen van de deelnemers werden ten allen tijde beschermd. Zelfs Wenke weet als coauteur van deze bijdrage niet wie wat heeft gezegd.
Binnen het bestek van deze beperkte bijdrage hebben we slechts enkele thema’s uit het masterproefonderzoek geselecteerd.
Molenbeek Rebels Basketball als safer space?
Alle respondenten geven aan dat ze zich veilig voelen binnen de club. Er is een gevoel van eenheid in diversiteit, waarbij iedereen zich begrepen en geaccepteerd voelt:
“We respecteren letterlijk de diversiteit. We zorgen ervoor dat iedereen elkaar verstaat, welke taal we daar ook voor moeten spreken. Ook verschillende geloven, er zijn christenen, moslims en niet-gelovigen. […] Het feit dat iedereen anders is, maar dat we toch allemaal in dezelfde club zijn” (Respondent 13).
De respondenten benadrukken dat de club een plek is die vertrouwen uitstraalt en waar alles gezegd kan worden. Ze hoeven niet bang te zijn om beoordeeld te worden, ze voelen zich niet anders bekeken en ze kunnen volledig zichzelf zijn. De cultuur van respect, vertrouwen en open communicatie draagt bij aan een veilige en ondersteunende omgeving voor alle leden. De langdurige relatie met coaches en teamleden versterkt het gevoel van veiligheid en vertrouwen binnen de club en faciliteert ook een snelle en open integratie van nieuwe leden:
“Ik voel me hier echt veilig. […] Als je ziet dat andere meisjes helemaal open zijn, dan wil je gewoon zoals hen zijn, je laten gaan, geen remmingen of zo. De oudere meisjes helpen ons daar ook bij. Als we allemaal in een groep zijn en er is iemand apart, dan gaan die grote direct bij die persoon komen. En die dan in de groep integreren” (Respondent 11).
De club wordt door meerdere respondenten omschreven als “een thuis” of “een tweede thuis”, als een plek waar ze altijd terecht kunnen ongeacht het probleem. Deze hechte sfeer wordt gekarakteriseerd door een familiaal gevoel van onderlinge nabijheid, waarin iedereen dezelfde vibes deelt en elkaar ondersteunt. Het belang van een specifieke meisjeswerking wordt sterk benadrukt:
“Dat zorgt ervoor dat de basketbalclub voor vele meisjes als een thuis wordt gezien. Een club met enkel meisjes is net hetgeen dat de club maakt. Een vertrouwde zone voor iedereen” (Respondent 5);
“Misschien, als je met jongens bent, ben je bang van wat ze gaan denken. En als je met allemaal meisjes bent, ben je niet bang dat iemand je gaat veroordelen” (Respondent 6).
Molenbeek Rebels Basketball wordt dus omwille van verschillende redenen als een safer space beschouwd en alle facetten van de werking dragen daartoe bij. Respondent 5 typeert de club als “een veilige haven te midden van de problematieken in de buurt.”
Gezien veel gezinnen het financieel wat moeilijker hebben in Molenbeek is er ook veel appreciatie voor de financiële solidariteit:
“In het begin was ik ook iemand van een familie die het minder goed had op financieel vlak. En ik werd... Allee, ik was niet de enige in de club. Dus ik voelde me wel goed. Omdat ik hulp kreeg” (Respondent 8);
“En ook dat we elkaar helpen en steunen. Een klein voorbeeld is bijvoorbeeld als we op kamp gaan en diegene die kunnen betalen gaan iets meer betalen en diegenen die niet kunnen betalen, iets minder. […] Dat zijn dingen waarvan ik denk dat ze niet bestaan in andere clubs. En het feit dat we al zo denken en dat wij dat normaal vinden… Op geen iemand van een familie die het minder goed had moment zegt iemand dat dat niet normaal is. Iedereen vindt dat normaal. Iedereen is daarmee akkoord. Iedereen geeft gewoon. Wie kan geven, geeft” (Respondent 13).
Meerdere respondenten leggen expliciet de link tussen de open, solidaire en leuke sfeer en het mogelijk maken van persoonlijke groei en zelfontplooiing:
“Een veilig gevoel door de sfeer, je kan iedereen vertrouwen. Iedereen is goed bevriend met elkaar. […] Je kan groeien doordat er zo veel amusement is, iedereen spreekt met elkaar, de trainingen toonden me dat ik ook iemand ben, dat ik ook inspraak had, dat ik ook kon spreken, dat ik vriendinnen kon maken en zo verder. Dat toonde me dat je iemand bent. Dat je ook een stem hebt en daardoor is er ruimte om te groeien” (Respondent 6).
Doordat iedereen voortdurend aan het leren en het groeien is – en dus eigenlijk in een proces zit – zorgt dit voor collectieve groei die op zich weer de individuele groei stimuleert. Deze positieve spiraal brengt ons meteen tot het volgende thema.
Inzetten op persoonlijke groei
Alle respondenten geven aan dat ze op persoonlijk vlak gegroeid zijn sinds ze lid geworden zijn van Molenbeek Rebels Basketball. Iedereen wordt op verschillende manieren uitgedaagd, waardoor je veel bijleert, groeit en meer zelfvertrouwen krijgt. De respondenten reflecteren ook over hun eigen verleden en geven aan dat sommige dingen vroeger niet lukten net door een gebrek aan zelfvertrouwen. Doordat de coaches vanuit een warme omkadering de meisjes pushen, krijgen ze gaandeweg meer vertrouwen in zichzelf. Zeker het ‘leren praten’ en het ‘opkomen voor je eigen mening’ wordt heel vaak aangehaald in de interviews:
“Vroeger ging ik zelf nooit naar mensen toe, maar doorheen de tijd heb ik dat aangeleerd. Het is belangrijk om te kunnen discussiëren, om de visies van anderen te zien en daarop ook te kunnen groeien om zelf je visie te verbreden” (Respondent 7);
“Ze tonen mij dat ik een leider kan worden in mijn ploeg. Omdat ik durf praten zien ze mij als een leider. Ik ben daar ook in gegroeid. [...] Vroeger was ik niet zo open om gewoon te spelen voor iedereen, om te praten voor iedereen enzo. En door basket kon ik dat beter, want ik deed dingen met meisjes, interviews enzo. Dat heeft gemaakt dat ik een beetje meer open ben” (Respondent 9);
“Ik was vroeger heel... Heel verlegen bijvoorbeeld. En door deze club heb ik mijn vertrouwen een beetje gekregen. Om meer dingen te zeggen. En te zeggen wat ik vind en zo. Dus niet alleen naar anderen te luisteren, maar ook wat ik vind zeggen. Bijvoorbeeld als iemand niet zo leuke dingen tegen mij zegt, dan durf ik mij te verdedigen. En iets terug te zeggen om mijzelf te verdedigen. Bijvoorbeeld als iemand zegt dat mijn haar lelijk is, dan zeg ik dat ik het mooi vind. Ze hebben mij daar echt wel in geholpen” (Respondent 12).
De club stimuleert individuele groei ook door middel van cursussen en uitdagingen, wat bijdraagt aan empowerment van de leden:
“Voor ik hier startte, was ik eigenlijk heel verlegen. Ik hou van dingen aanleren aan meisjes, maar ik voelde me niet snel in mijn comfortzone in het begin. Maar eigenlijk heb ik geleerd om buiten mijn comfortzone te stappen door die cursus. En nu leer ik aan kleine meisjes om niet meer verlegen te zijn. En voor zichzelf te spreken.” (Respondent 8)
De meisjes worden ook zelfzekerder doordat ze beter worden op basketbalvlak. Ze spelen samen met anderen die soms beter zijn, waardoor fouten zichtbaarder worden en er vervolgens aan gewerkt kan worden. Respondent 9 licht uitvoerig toe dat de coaches veel aandacht hebben voor individuele begeleiding. Als een meisje onzeker is, onderzoeken de coaches samen met haar de oorzaken van deze onzekerheid. De coaches blijven de meisjes volgen en moedigen hen aan om stappen te zetten. Ze laten zien dat het oké is om fouten te maken, omdat dat een onderdeel is van het leerproces. Er wordt gekeken naar werkpunten en de club stimuleert de meisjes om deze om te zetten in kwaliteiten. Leden krijgen de kans om verschillende rollen uit te proberen, zoals coach of scheidsrechter, wat hen helpt hun vaardigheden te ontwikkelen en zelfvertrouwen op te bouwen. Dit streven naar voortdurende verbetering en zelfkennis gaat verder dan alleen sport en beïnvloedt ook het dagelijks leven van de leden positief. Andere speelsters verwoorden het als volgt:
“We krijgen veel vertrouwen, ze ondersteunen ons, moedigen ons aan en geloven in ons. We kunnen dat voelen dat ze in ons geloven, ze volgen jou echt op in het parcours dat je aflegt” (Respondent 6);
“De club heeft mij echt geholpen om mijn zelfvertrouwen op te bouwen. Niet alleen op het veld, maar ook in mijn dagelijks leven. Ik durf nu meer voor mezelf op te komen. […] Ik was vroeger heel verlegen, en het was moeilijk voor mij om mezelf open te stellen voor anderen. Maar door mijn tijd bij de Molenbeek Rebels voelde ik me al snel comfortabeler” (Respondent 2).
De ontwikkeling wordt besproken aan de hand van evaluaties, waarbij coaches samen met de meisjes bekijken hoe hun ontwikkeling het afgelopen jaar is verlopen. Op deze manier kunnen ze zien of er progressie is gemaakt (zie ook de citaten onder ‘Scoren met welzijn’).
Enkele respondenten die al wat langer in de club actief zijn, geven aan dat ze aan de club te danken hebben tot wie ze geworden zijn:
“Ik ben hier opgegroeid tot de vrouw die ik vandaag ben” (Respondent 1);
“Eigenlijk heb ik alles geleerd om eerlijk te zijn. Ik heb hier echt… dat is heel mijn karakter, heel mijn manier van denken komt van Molenbeek Rebels. Als je hier je hele leven bent, en vroeger was ik hier veel langer. […] Dat is zo een gewoonte geworden. Na school kom je direct naar hier en je lacht met de meisjes, je doet je leven met de meisjes […]. Dus, allee… dat is moeilijk voor mij om een voorbeeld te geven, want ik vind het super… alles voor mij.” (Respondent 13)
Respondent 13 merkt wel op dat ze haar vertrouwen, opgebouwd in de club, niet altijd doortrekt naar het dagelijkse leven. Toch zorgt de goede basis die de club biedt er voor dat ze weet dat ze vertrouwen mag hebben in zichzelf. Ook andere respondenten geven aan dat het zelfvertrouwen dat ze in de club ontwikkelden soms een knauw krijgt buiten de club omwille van de andere setting. Respondenten 4 en 5 beklemtonen dat de personen met wie ze in de club trainen toch wel verschillend zijn van diegenen met wie ze in het dagelijkse leven contact hebben.
Scoren met welzijn
Uit de interviews blijkt dat er binnen de club veel aandacht is voor welzijn. Er heerst een open sfeer waarin iedereen, zowel speelsters als coaches, bij elkaar terecht kan met problemen. Elke speelster/coach heeft een of meerdere vertrouwenspersonen binnen de club. Dat netwerk van vertrouwen wordt gewaardeerd:
“Dat is een van de belangrijkste punten van Molenbeek Rebels: elk meisje heeft iemand waarbij ze zich goed voelt, zelfs de coaches hebben iemand waarbij ze zich goed voelen” (Respondent 12).
Bovenop deze globale, dagdagelijkse aandacht, worden welzijnsaspecten ook expliciet door de coaches bevraagd tijdens de persoonlijke evaluatiegesprekken:
“Coachings en evaluaties twee à drie keer per jaar helpen bij het krijgen van vertrouwen. Je kan daar ook zeggen wat je wil als er een probleem is. Ze staan altijd open om een gesprek aan te gaan. Ze gaan dan ook echt een oplossing proberen te vinden. Ze zeggen niet dat ze zullen zien wat er gebeurt. Ze gaan direct een oplossing proberen te vinden. Het is heel makkelijk om contact met hen op te nemen omdat ze daar heel vaak zijn. Ze zeggen ook duidelijk dat ze altijd open staan om te spreken” (Respondent 6);
“Om de drie maanden gaat de coach met elke speelster praten over hoe ze zich voelt in de club om te zien wat ze kunnen verbeteren” (Respondent 7).
Respondent 9 geeft aan dat het werken rond welzijn wel afhangt van coach tot coach. Ze licht toe dat niet elke coach gaat vragen wat er aan de hand is, als die ziet dat er iets is. Ze heeft daar begrip voor omdat niet elke coach tijd heeft om daar dieper op in te gaan. Ze geeft aan dat het netwerk van vertrouwenspersonen om die reden heel belangrijk is.
Wat de specifieke rol van Arthur als professionele welzijnscoach betreft, geven de respondenten aan dat hij als aanspreekpunt ook effectief aanwezig en toegankelijk is:
“Ouders kunnen op zaterdag altijd langsgaan bij Arthur om vragen te stellen of met hem te praten dus je weet dat hij er is en je moet geen afspraak maken. Hij loopt hier ook veel rond dus je kan hem altijd iets vragen” (Respondent 5);
“Hij laat echt blijken dat we bij hem terecht kunnen. Elke zaterdag is hij er om elf uur als we vragen hebben. Dus we weten echt dat als we het nodig hebben, dan kunnen we bij hem gaan” (Respondent 11).
Respondent 7 vindt dat Arthur een grote meerwaarde is voor de club omdat hij gerichte en specifieke hulp kan bieden. Hij weet al welk aanbod er is en daardoor kan hij snel helpen. Ook respondent 2 heeft dezelfde mening. Ze ziet Arthur als een extra persoon die specifieke hulp kan bieden, hij kan meer gedetailleerd helpen op bepaalde vlakken.
Elf van de dertien respondenten ervaren geen drempel om bij Arthur langs te gaan ook al is hij een man. Zijn aanwezigheid wordt door hen globaal als positief ervaren en ze benadrukken dat hij echt zijn best doet. Het helpt ook dat Arthur niet de enige man is in de club. Respondent 2 ondervindt geen drempel om bij Arthur te gaan, al begrijpt ze dat sommige meisjes zich misschien niet direct aangesproken voelen om bij een man te gaan. Maar volgens haar draait het toch meer om het vertrouwen dan om het geslacht. En vooral om de openheid binnen de club om problemen bespreekbaar te maken.
Toch zijn er enkele respondenten die aangeven dat het feit dat Arthur een man is een barrière kan vormen. Respondenten 4, 5 en 9 denken dat vooral meer moeders van speelsters naar de welzijnscoach zouden stappen mocht die een vrouw zijn. Respondent 9 specifieert dat dit ook te maken heeft met religieuze redenen. Ze legt uit dat het voor moslima’s moeilijker is om met een man te spreken. Ze voegt wel onmiddellijk toe “dat
Arthur vertrouwen wekt en dat hij echt zijn best doet om ons vertrouwen te winnen.”
Alle respondenten beamen dat de activiteiten die door Arthur worden georganiseerd, zoals welzijnsspelen en specifieke trainingen, bijdragen aan het welzijn binnen de club. Zo helpt een emotiespel speelsters over hun gevoelens te praten, een teamrollenspel helpt speelsters verschillende rollen te begrijpen en op te nemen en een complimentenspel bevordert wederzijds begrip en waardering binnen het team. Respondent 11 vindt de spelletjes echt leuk. Ze vertelt dat ze door de spelletjes echt haar rol kon vinden in het team. Andere respondenten drukken hun positief gevoel als volgt uit:
“De welzijnsactiviteiten zoals het teamrollenspel en het complimentenspel helpen echt om de band tussen de teamleden te versterken en ons zelfvertrouwen te vergroten” (Respondent 2);
“Hij heeft al meerdere speciale trainingen gegeven waar we onze rol konden zien binnen ons team. Hij toont dat iedereen nuttig is. En dat niemand aan de kant moet worden gezet. Ook als je niet direct je doel ziet in je team. Dat je wel een bepaalde rol hebt. En dat je wel iets bijbrengt aan het team” (Respondent 6);
“Die spelletjes zijn leuk omdat je dan niet denkt van ik ben verdrietig ofzo, het is een spel. Het is niet.. Ik weet het niet. Je gaat daar niet serieus over praten. En als je ook met andere meisjes bent, dan ga je je niet geviseerd voelen Want je bent met andere meisjes en je zal dan denken: het is goed, ik ben hier niet alleen” (Respondent 9).
Ondanks de globale positieve appreciatie heerst er onder sommige respondenten enige terughoudendheid om hun persoonlijke problemen met Arthur te delen. Als ik vraag aan respondent 9 of ze bij Arthur langs zou gaan om een probleem te delen antwoordt ze:
“Nee nee, ja ik weet niet. Nee. Het is… Ik zou dat nooit zeggen” (Respondent 9).
De uiteenlopende meningen illustreren dat de rol van Arthur zich eerder op het netwerkniveau bevindt dan op het puur individuele niveau van ‘persoonlijke vertrouwenspersoon’.
Leren uit onderzoek?
De resultaten van het masterproefonderzoek liggen in de lijn van de missie en visie van Molenbeek Rebels Basketball. De club wordt als een safer space beschouwd waarin volop wordt ingezet op persoonlijke groei en welzijn van speelsters/trainers. Het veilige klimaat zorgt voor een groeiklimaat en op die manier wordt een positieve spiraal gecreëerd. Toch is er onder de respondenten ook alertheid voor het feit dat de club een
beschermde omgeving is. Hoewel je binnen de club individueel wordt getriggerd om uit je comfortzone te stappen, is de club op zich een gemeenschappelijke comfortzone. Pas als je die verlaat, en in de buitenwereld stapt, treed je ‘helemaal’ buiten je comfortzone. Ook de ervaringen met betrekking tot de welzijnscoach zijn positief, maar genuanceerd. Ze liggen in de lijn van de verwachtingen van het project Iedereen Welzijnscoach en bevestigen het belang van een netwerkbenadering.
Beoogden we met het masterproefonderzoek een volledige ‘impactmeting’ van de werking van Molenbeek Rebels Basketball? Zeker niet, want dat is onmogelijk, zelfs al mochten we dat willen. Wel probeerden we ‘vanuit de universiteit’ de werking van Wenke & Team gericht te bevragen, zodat we samen kunnen bijleren. Dat co-educatieve aspect is misschien tout court wel het meest waardevolle van een ‘impactevaluatie’. Ook in de auteursvolgorde van deze bijdrage hebben we Wenke vanuit academisch perspectief omarmd, want zonder haar openheid en inzet was dit onderzoek niet mogelijk geweest. Het geconnecteerde onderzoek komt in elk geval tegemoet aan de noden en de wensen die in 2019 werden geuit (en in 2024 werden herhaald) door het Sociaal-Sportief Platform:
“Ondersteun onderzoek dat vertrekt vanuit de noden en prioriteiten van sociaal-sportieve praktijken. We willen vanuit een ‘academische werkplek’ samen met onderzoekers aan de tafel zitten om praktijkgericht en sterk theoretisch onderzoek te formuleren. Onderzoek moet finaal leiden tot praktisch bruikbare inzichten. Onderzoekers hebben vanuit hun bevoorrechte positie tot het beleidsmakingsproces een belangrijke rol. Deze rol moeten ze vanuit gelijkwaardigheid met ons delen” (Sociaal-Sportief Platform, 2024).
Toch zijn er zeker ook kanttekeningen te maken bij het masterproefonderzoek en bij deze bijdrage. Zo is het onderzoek zeker geen oproep om d’office beroep te doen op onbezoldigde bachelor- of masterstudenten, want zonder goede match is dit zinloos. Niet elke student of onderzoeker heeft het profiel én de skills om dergelijk onderzoek op een zorgzame manier vorm te geven. Niet elke algemeen coödinator biedt de openheid om het maximaal te faciliteren en zelfs ongecensureerd naar buiten te brengen. Wanneer die match er wel is, kan het wel voor iedereen een bijzonder leerzaam proces zijn. Het zou interessant zijn om hier meer experimenteerruimte voor te voorzien, zowel vanuit academisch als vanuit beleidsmatig perspectief. De vraag vanuit het Sociaal-Sportief Platform is zeker legitiem.
Als beleidsvoerders gekoppeld aan projectfinanciering ook authentieke impactevaluatie verwachten, lijkt het in elk geval logisch dat ze daar ruimte (tijd en capaciteit) voor voorzien. Als organisatie kan je dat immers niet zomaar zelf even snel doen bovenop al de rest (zie ook de bijdrage van Aïlan Iriks-Bickx op pp. 224-227). Niet alleen ontbreekt meestal de tijd, maar zelfs als die er is, is het – zoals toegelicht – niet evident om binnen de eigen werking een safer space voor een ‘persoonlijke en diepgaande bevraging’ te voorzien. Softwarematig kan je via fancy applicaties (apps) wel tonnen data genereren, maar die output blijft meestal nogal oppervlakkig, omdat de app zelf meestal niet werd
geprogrammeerd in functie van een diepere of kritische reflectie op langere termijn. Die massa’s cijfers zeggen meestal wel iets over de globale performantie volgens een neoliberale template (vandaar ook dat er meestal goed mee gescoord kan worden binnen een soms letterlijk kortzichtig neoliberaal model), maar weinig over duurzame persoonlijke groei en zelfontplooiing binnen een complexe samenleving. Voor een sociaal-sportieve werking die oprecht hoog wil inzetten op sociaal-maatschappelijke aspiraties is dat laatste het ultieme doel.
Misschien is er daaraan gekoppeld ook nood aan meer ‘longitudinaal kwalitatief onderzoek’? Deze bijdrage is in elk geval een pleidooi voor meer driepunters.
Foto naar aanleiding van de eerste workshop (op 24 februari 2024) rond gedeeld leiderschap, met het definiëren van ‘Wij’ als centraal thema (in eerste instantie ‘Wie zijn de Rebels?’ en vervolgens een opbouw naar ‘Wie zijn wij in de U14 A?’). De meisjes moesten aanduiden welke waarden zij het belangrijkst vonden op het niveau van de club, de trainers en de speelsters (en aangeven wat ze geleerd hadden in de club). Op deze manier kwamen we tot de gemeenschappelijke kernwaarden. Het project werd inmiddels verankerd binnen een aantal teams. Het traject wordt begeleid door Karen Wouters.
• Ammari, T., Nofal, M., Naseem, M., & Mustafa, M. (2022). Moderation as empowerment: Creating and managing women-only digital safe spaces. Proceedings of the ACM on Human-Computer Interaction, 6(CSCW2), 1-36. https://doi.org/10.1145/3555204
• Bevan, N., Drummond, C., Abery, L., Elliott, S., Pennesi, J. L., Prichard, I., ... & Drummond, M. (2021). More opportunities, same challenges: adolescent girls in sports that are traditionally constructed as masculine. Sport, Education and Society, 26(6), 592-605.
• Boomkens, C., Rauwerdink-Nijland, E., van der Grient, H., van Trijp, K., Metz, J. (2018). Kracht van meiden! Meidenwerk als specifieke methodiek van het jongerenwerk. SWP.
• Burton, L. J. (2015). Underrepresentation of women in sport leadership: A review of research. Sport Management Review, 18(2), 155-165.
• Corti, L., Woollard, M., Bishop, L., & Van den Eynden, V. (2019). Managing and sharing research data: A guide to good practice. Sage.
• Delheye, P., Sabbe, S., & Reynaert, H. (2021). Praktijkgids sociaal-sportief werk #1: 125 protagonisten over visies, noden en dromen. Uitgeverij die Keure.
• Delheye, P., Sabbe, S., & Reynaert, H. (2023). Sociaal-sportief werk kan evengoed topsport zijn: Een pleidooi voor een integraal dynamisch model. VIEWZ: Visie en expertise in welzijn en zorg, 8(1), 18-20.
• Duffey, K., Barbosa, A., Whiting, S., Mendes, R., Yordi Aguirre, I., Tcymbal, A., ... & Breda, J. (2021). Barriers and facilitators of physical activity participation in adolescent girls: a systematic review of systematic reviews. Frontiers in Public Health, 9, 743935.
• Elling, A., & Van Ginneken, Z. (2016). Sekse(on)gelijkheid in de sport - Een inventariserende studie naar deelname en waardering. Mulier Instituut.
• Gigengack, R. (2023). Positionaliteit in kwalitatief onderzoek. KWALON, 28(1), 1-5.
• Jeanes, R., Spaaij, R., Farquharson, K., McGrath, G., Magee, J., Lusher, D., & Gorman, S. (2021). Gender relations, gender equity, and community sports spaces. Journal of Sport and Social Issues, 45(6), 545-567.
• Knoppers, A., & Elling, A. (2017). Gender. In T. Byers (Ed.), Contemporary issues in sport management: A critical introduction (pp. 231–244). Sage.
• Lim, H., Jung, E., Jodoin, K., Du, X., Airton, L., & Lee, E. Y. (2021). Operationalization of intersectionality in physical activity and sport research: A systematic scoping review. SSM-Population Health, 14, 100808.
• Maxwell, H., & Taylor, T. (2014). A culture of trust: Engaging Muslim women in community sport organizations. In Sport Management Cultures (pp. 69-87). Routledge.
• Messner, M. (1988). Sports and male domination: The female athlete as contested ideological terrain. Sociology of Sport Journal, 5(3), 197-211.
• Moris, M., Pan, X., Loopmans, M., Speijer, L., Bussels, M.,. (2020). ‘Ik zie, ik zie, wat jij niet ziet’: Gender- en seksuele identiteit in het jeugdwerk. Departement Cultuur, Jeugd, Media (Vlaamse Overheid).
• Nols, Z. (2019). Genderongelijkheid en heteronormativiteit in de sport: Een verkennende analyse van de Vlaamse context. ICES.
• Pavlidis A. (2018). Making “space” for women and girls in sport: An agenda for Australian geography. Geographical Research, 56(4), 343–352.
• Savin-Baden, M., & Major, C. (2023). Qualitative research: The essential guide to theory and practice. Routledge.
• Schaillée, H., Derom, I., Solenes, O., Straume, S., Burgess, B., Jones, V., & Renfree, G. (2021). Gender inequality in sport: Perceptions and experiences of generation Z. Sport, Education and Society, 26(9), 10111025.
• Schaillée, H., Theeboom, M., & Van Cauwenberg, J. (2015). What makes a difference for disadvantaged girls? Investigating the interplay between group composition and positive youth development in sport. Social Inclusion, 3(3), 51-66.
• Stevens, P. A. (2022). Qualitative data analysis: Key approaches. Qualitative Data Analysis, 1-100.
• Taylor, E., Smith, A., Welch, N., & Hardin, R. (2018). You should be flattered! Female sport management faculty experiences of sexual harassment and sexism. Women in Sport and Physical Activity Journal, 26(1), 43–53. https://doi.org/10. 1123/wspaj.2017-0038
• Thewis, W. (2021). Een zoektocht naar identiteit op het kruispunt van sport en welzijn. In P. Delheye, S. Sabbe & H. Reynaert (Red.). Praktijkgids sociaal-sportief werk #1: 125 protagonisten over visies, noden en dromen (pp. 400-402). Uitgeverij die Keure.
• Tjønndal, A. (2019). ‘I don’t think they realise how good we are’: Innovation, inclusion and exclusion in women’s Olympic boxing. International review for the sociology of sport, 54(2), 131-150.
• Vandermeerschen, H., Vos, S., & Scheerder, J. (2016). Towards level playing fields? A time trend analysis of young people’s participation in club-organised sports. International Review for the Sociology of Sport, 51(4), 468-484.
• Vertinsky, P. (2014). Mixed fortunes in an academic environment: The institutional gendering of sport history. In P. Delheye (Ed.), Making sport history: Disciplines, identities and the historiography of sport (pp. 151-169). Routlegde.
• Wæraas, A. (2022). Thematic analysis: Making values emerge from texts. In G. Espedal, B. Jelstad Løvaas, S. Sirris,& A. Wæraas. (Eds.), Researching values: Methodological approaches for understanding values work in organisations and leadership (pp. 153-170). Springer.
• Walseth, K. (2016). Sport within Muslim organizations in Norway: Ethnic segregated activities as arena for integration. Leisure Studies, 35(1), 78-99.
* Rolverdeling binnen het 3x3-auteursteam: Wenke Thewis schreef het eerste stuk over de identiteit van Molenbeek Rebels Basketball op het kruispunt van sport en welzijn; Anna Malfliet, student Gender en Diversiteit, schreef de rest van de bijdrage; Pascal Delheye speelde een verbindende rol en ondersteunde het onderzoek als promotor.
** Zie ook de bijdrage van Lieve Lamberts en Marnix Beyen in dit boekdeel (pp. 228-240) en die van Sara Baptist (pp. 44-47) en Wenke Thewis (pp. 400-402) in het eerste boekdeel van de Praktijkgids sociaal-sportief werk. Wat de internationale literatuur betreft, zijn er de voorbije decennia tal van studies aan dit thema gewijd (zie onder meer Burton, 2015; Duffey et al., 2021; Elling & Van Ginneken, 2016; Knoppers & Elling, 2017; Messner, 1988; Vertinsky, 2014).
Deze publicatie werd mede mogelijk gemaakt dankzij financiële ondersteuning door Stad Antwerpen, Stad Gent, Stad Kortrijk, Stad Lommel, Stad Roeselare en Stad Tongeren, door de financierende partners van de UGent-Leerstoel Frans Verheeke en door iedereen die een of meerdere exemplaren van het eerste boekdeel van de Praktijkgids sociaal-sportief werk heeft aangekocht.
Visies, oriëntaties en reflecties met betrekking tot impactevaluatie
Pascal Delheye, Shana Sabbe, Herwig Reynaert, Lore Cuypers, An Keppens, Hannelore Sys & Dimitri Vrancken (Redactie) met portretschetsen van Tom De Geeter
met veel dank aan iedereen die een bijdrage heeft ingestuurd
Inleiding
Pascal Delheye, Shana Sabbe, Herwig Reynaert, Lore Cuypers, An Keppens, Hannelore Sys & Dimitri Vrancken
Deel 1. Ter oriëntering
Sociale impactevaluatie: kwelgeest of kans voor sociaal-sportieve werkingen 20
Pieter Cools & Didier Boost
Let op je woorden! 40
De (on)zin van evaluatie en impactmeting in het sociaal-sportieve veld
Rein Haudenhuyse
Impact: het belang van (ook) te kijken naar wat niet werkt 54
Rudi Roose
Verantwoorden, leren of promoten? 59
Een blik op de redenen voor en de effecten van sociale impactmetingen
Ben Suykens
Meer dan tien jaar Sportaround: de impact van een droom
Bashir Abdi, Dries Gysels & Bert Misplon
Over de impact van een sociaal-sportieve werking op een lokaal bestuur 88 Jasper Balcaen, Bert Dusselier, Maarten François, Bert Nauwynck, Leslie Ramboer & Tom Verhelst
De zoektocht naar een eerlijke impactmeting 105
Jidske Bax & Evelyne Van Hecke
Werk integraal en zorg voor diepgang 115 Jens Beresole
Fietslessen met impact: 121 sociaal-sportief werk vanuit Gentse wijkgezondheidscentra
Anna Buyssens
20 jaar BOAS: begrensde structuren, beperkte middelen, onbeperkte impact 129
Dries Christiaens & Wim Auwerx
Al twintig jaar dezelfde missie, maar wel met een andere visie 142
Vicky Coryn
Impact is een circus
Julian Cottenie
Impactevaluatie in Sportclub Boezjeern 158
Lien De Bruycker
Een spelletje met serieuze impact: 166 kubben verbindt en verankert jonge nieuwkomers
Seppe De Bruyn
Impact loopt soms op wieltjes (wanneer sport niét als middel wordt gezien) 174
Wim Delabie
Bewegen Op Verwijzing: een zoveelste gezondheidsbevorderende methodiek? 181
Dempsey Demeyer & Luc Lipkens
Van tandem tot team: onmetelijke impact genereren over de sectoren heen 193
Tessa De Schepper & Carmen Leenknecht
Samen voor meer impact 209
Kevin De Smedt
15 jaar KV Kortrijk Younited: de impact van “een thuis” 217
Klaas Devos
Impactevaluatie, wie b(et)aa(l)t dat? 224
Aïlan Iriks-Bickx
Football Girls Leuven: evaluatie van een inclusieve exclusieve meisjeswerking 228
Lieve Lamberts & Marnix Beyen
Een zorgzaam verandertraject met impact: hoe een hobbelig bochtenparcours 241 naar een pumptrack in Lommel-Kolonie kon leiden
Peter Maes
Inzetten op persoonlijke groei, scoren met welzijn en leren uit onderzoek? 257
Een mogelijke driepunter bij Molenbeek Rebels Basketball
Anna Malfliet, Wenke Thewis & Pascal Delheye
Leven en ondernemen met maatschappelijke impact:
over engagement en Trividend Frederik Matthijs
Over de Grote impact van de G-sportcoaches
Elien Moerman & Dieter Dellaert
Met jongeren naar de top: 292 over de impact van meer dan 30 jaar Buurtsport Mechelen Roel Noukens & Mohamed Meftah
Er beweegt iets in de buurt: 296 gezondheidsimpact realiseren vanuit een ecosysteem Herman Peeters & Hanne Lewyllie
Second Serve… always an ace
Alain Simon
Meet de duurzame kwaliteit in plaats van de kortstondige kwantiteit… (bis) 318 Maryline Thiry
We brengen de maatschappij aan het rollen: 323 een dagboek over jonge mensen met impact! Dieter Truyen
Xtra Time: te duur geworden verduurzaming
Sander Van den Hende & Paul De Neve
10 jaar Ghent Basketball: meer dan cijfers
Jasper Vandorpe
Impact met GRINTA: ‘Elk Telt’ binnen KSV De Ruiter
Aaron Verbiest, Steven Debruyne & Greet Claeys Deel
Aan de slag met impactevaluatie bij Younited Belgium
Bert Ballegeer, Koen Hermans & Kenny Van Houcke
Driedimensionale impactmeting
Filip Balthau, Oscar Coppieters, Annelies De Mey, Michiel De Visschere & Pia Plasmans
Impact bepalen door middel van proces: het IncluPAS-model als kompas 418
Lore Cuypers, Sophia Harith & Mathieu Marlier
Hoe maken we zichtbaar wat we zelf waarderen? 436
Ann Decorte & Maarten Doise
Momenten van impact: van effect naar affect 450 Siebren Nachtergaele, Griet Verschelden, An De bisschop & Tine Vanthuyne
Niets zo praktisch als een goede theorie
David Nassen
De verandering die we willen: 476 over impactmeting en hoe Rising You ermee omgaat
Kaat Peeters & Benjamin Gérard
De waarde van ‘realist evaluation’ voor sociaal-sportieve praktijken 490
Kirsten Verkooijen & Annemarie Wagemakers
Pro ‘anti-pasti’ als impactmeter
507
508 Pol Coussement
Impactevaluatie als participatieve praktijk van kennisdeling en -productie 511 Jan Depauw, Els De Waele, Peter Raeymaeckers, Koen Hermans & Kristel Driessens
Impactevaluatie in het sociaal-sportief werk: transversale groeikansen
Jasper De Swarte
Wat niet telt, telt
Fons Leroy
530
544
Naar een gemeenschappelijk referentiekader 552 voor sociaal-sportieve impactevaluatie: drie aanbevelingen voor de toekomst
Zeno Nols
Sporen naar lokaal sociaal sportief beleid: een ecosystemisch perspectief 559
Shana Sabbe, Luc De Droogh, Carmen Leenknecht & Annick Verstraete
Is het voeren van impactstudies zelf wel de meest succesvolle strategie 576 om impact te meten?
Pieter Smets
585
In het eerste boekdeel van de Praktijkgids sociaal-sportief werk hebben we samen met het veld de aandacht gevestigd op het vele warme werk dat dagdagelijks wordt verricht, maar ook op de noden en de dromen van de protagonisten (Delheye et al., 2021). De vraag naar hoe impact nog meer zichtbaar kan worden gemaakt (veelal ook met het oog op verduurzaming van tijdelijke projectfinanciering), liep als een rode draad doorheen de 125 getuigenissen. Daarom presenteren we in het tweede boekdeel een brede waaier aan verdiepende inzichten met betrekking tot het evalueren van impact. Ondanks de uiteenlopende visies over waarom en hoe je dat zou moeten doen, miskomt het nooit om kennis te maken met de mogelijkheden om de impact van de eigen werking te evalueren. Als de inzichten of instrumenten ontbreken om te weten welke koers je eigenlijk vaart en welke afstand je al hebt afgelegd sinds je van wal stak, bestaat de kans dat je ook niet kan uitleggen waar je eigenlijk naartoe vaart en dat je mogelijks daardoor anderen ook niet mee aan boord krijgt. Let wel: een werking kan ook als doel hebben om gewoon te blijven varen, zonder daarom een eindbestemming te willen bereiken, maar dan lijkt het nog belangrijker om kennis te hebben van wat je aan het doen bent en wat dit teweeg brengt, zeker als je voor dat rondvaren financiering verwacht van een externe partner.
De gepercipieerde ‘urgentie’ om kennis te delen over het evalueren van impact in het sociaal-sportieve veld hangt effectief nauw samen met neoliberale maatschappelijke tendensen. Zo verwachten investeerders, sponsors en subsidievertrekkers harde cijfers over de Return on Investment (ROI). Dat geldt ook meer en meer binnen het sociale domein, waarbij wordt verwacht om de Social Return on Investment (SROI) in kaart te brengen (Herman De Dijn bestempelde dit in 2007 als de managerial colonisation in de ‘non-profitsector’). Hoewel het zeker legitiem is om tegengas te geven, kan het in een dergelijk neoliberaal klimaat opportuun zijn om mee te kunnen praten met ‘de grote jongens’ en hen desgewenst van antwoord te kunnen dienen in hun eigen taal. Met een knipoog naar de financiële sector is de kleur van dit tweede boekdeel dan ook donkergroen. Dat is immers de kleur van het toplabel als het over duurzame impact gaat (cfr. Art. 9 van de Sustainable Finance Disclosure Regulation van de EU). Idealiter leiden de inzichten die worden aangereikt in dit tweede boekdeel tot de ‘impactinvesteringen’ die nodig zijn om de warme oranjerode gloed van de sociaal-sportieve protagonisten donkergroen te verduurzamen zodat de wereld uiteindelijk één grote post-neoliberale ‘blauwe zone’ wordt. Wie nu alle kleuren van de regenboog ziet, verwijzen we graag al door naar het derde boekdeel van de Praktijkgids sociaal-sportief werk.*
“Sport has the power to change the world”, mits een oprechte sociaal-maatschappelijke aanpak
Net zoals bij het eerste boekdeel hebben we als redactie maximaal proberen te rekruteren en minimaal proberen te sturen tijdens het schrijfproces zelf, kwestie van de bijdragen al niet bij voorbaat in een keurslijf te stoppen. Terwijl die heterogeniteit van de bijdragen – met vanzelfsprekend ook overlap – vanuit een rechtlijnig perspectief als een zwakte zou kunnen worden beschouwd, zien we het zelf opnieuw als een sterkte. We ambieerden immers om de diversiteit op een participatieve manier in beeld te brengen en een licht te werpen op de diverse toepassingen, complexiteiten, kansen en uitdagingen met betrekking tot impactevaluatie, zonder daarbij zelf een waardeoordeel te vellen. Met die visualisatie en waardering van de heterogeniteit zetten we ons ook af tegen een discours dat impact tracht te framen als een eenduidig en lineair gegeven. Ook dit tweede volume is dus geen ‘handboek’ of ‘manual’ (over hoe je moet te werk gaan), maar een echte praktijkgids (over hoe anderen te werk gaan en hoe je dat zelf eventueel kan doen). Elk hoofdstuk gidst je op een of andere manier doorheen de praktijk van evaluatie. Sommige hoofdstukken bevatten ook wegwijzers naar ander werk (voor wie nog verder op pad wil gaan in een of andere richting).
Als we het profiel bekijken van de auteurs die zijn ingegaan op onze vraag, valt het op dat het merendeel is afgestudeerd binnen een opleiding met een sterk sociaalpedagogische inslag. Dat is ook niet onlogisch gezien het accent binnen een dergelijke opleiding juist ligt op het verbinden van sociaal-maatschappelijke, agogische en pedagogische aspecten om vervolgens vanuit die verbinding te handelen (ageren). Slechts een minderheid van de auteurs studeerde ‘Sportwetenschappen’ (of correcter in de Vlaamse context: Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen). Dat hoeft evenmin te verwonderen. Binnen de in België gebiomedicaliseerde academische wereld van de Lichamelijke Opvoeding en de Bewegingswetenschappen heeft het onderzoek op cel-, spier- en bewegingsniveau lange tijd geprimeerd op het onderzoek op maatschappijniveau en vanuit een puur biomedisch perspectief is dat ook logisch en legitiem (al was een sterk pedagogisch perspectief minstens even logisch en legitiem geweest, zeker gezien de term ‘opvoeding’ in de naam). Die biomedische dominantie heeft zich dan ook vertaald in de universitaire curricula waardoor een master in de Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen relatief gezien weinig sociaalmaatschappelijke en agogische expertise opdoet doorheen de opleiding. Als die expertise er op persoonlijk vlak wel is, werd die meestal parallel, aanvullend of elders opgedaan (wat onder meer wordt geïllustreerd in de bijdrage van Rein Haudenhuyse op pp. 40-53).
Ironisch genoeg worden er vanuit de sportsector wel geregeld straffe sociaalmaatschappelijke claims de wereld ingestuurd. Zeker FIFA-voorzitters zijn daar heel sterk in als ze bijvoorbeeld in Rusland of Qatar te gast zijn. Net omdat bobo’s de ‘sportwereld’ effectief als een eigen wereld hebben vormgegeven om er zelf baas van te zijn en te blijven, is enige alertheid op zijn plaats als er grootsprakerige uitspraken worden gedaan over “de wereld verbeteren via sport”. Hoe meer wordt benadrukt dat sport ‘apolitiek’ is, hoe waakzamer men moet zijn voor ‘sportswashing’. Net zoals bij greenwashing –
de donkergroene kleur van dit boek indachtig – zijn er ook in de sportsector immers organisaties die zich ‘socialer’ en ‘impactvoller’ voordoen dan ze in werkelijkheid zijn. Het is niet omdat je een bal laat rollen in een sloppenwijk dat alle problemen daarom verdwenen zijn (zie ook het oriënterende artikel van Bert Meulders uit 2006). Daarom is het des te meer van belang om binnen een sociaal-sportieve werking het sociaalmaatschappelijke aspect zo helder mogelijk te expliciteren.
Sociaal-maatschappelijke aspiraties
SOCIAAL-SPORTIEF WERK
niet in wedstrijdverband
SPORT ALS WERELD OP ZICH
Competitieve aspiraties
Sociaal-maatschappelijk: de samenleving als geheel betreffend
Competitief: in wedstrijdverband
Professioneel: beroepsmatig (= niet-recreatief!)
Aspiratie: het streven naar iets
We illustreerden eerder al dat sociaal-maatschappelijke, competitieve en professionele aspiraties desgewenst perfect samen kunnen gaan en niet in afzonderlijke hokjes moeten worden gestopt (zie Figuur 1). Dit integraal model is geen ‘uitvinding’ maar visualiseert een diverse werking als die van bijvoorbeeld de Brussels Brazilian Jiu-Jitsu Academy (BJJA). Terwijl Florian Bayili zich als sociaal-sportief werker én wereldkampioen jiujitsu rechtsboven in het model zou kunnen plaatsen, organiseert de BBJJA daarnaast ook minder competitieve, speelse activiteiten (zoals bijvoorbeeld grapplinginitiaties voor kleuters), soms in combinatie met leuke taallessen. Molenbeek Rebels Basketball scoort via persoonlijke groei en aandacht voor welzijn zowel op het basketbalveld als daarbuiten (zie ook pp. 257-277). Terwijl sommige sportclubs en sporttakken zodanig gefocust zijn op hun speelveld dat ze niet in de gaten hebben dat de samenleving hen voorbij snelt en ze witte dino’s dreigen te worden, zijn dynamische sociaal-sportieve werkingen qua concept intrinsiek futureproof. De werking evolueert mee met de superdiverse
samenleving en de competitieve aspiraties kunnen waar wenselijk en mogelijk ook leiden tot schitterende topsportprestaties.
Kortom, dit tweede boekdeel is een pleidooi om de sociaal-maatschappelijke aspecten nog meer te benoemen als het over de impact van sociaal-sportief werk gaat, met voldoende aandacht voor het complexe karakter van de samenleving. “Sport has the power to change the world”, klonk heel krachtig en authentiek uit de mond van Nelson Mandela net omdat hij ook wel iets te vertellen had over de samenleving…
Toen we alle bijdragen hadden ontvangen, bleek het opnieuw om een grote brok tekst te gaan die verdiende om wat meer behapbaar te worden gemaakt voor die lezers die wat minder vertrouwd zijn met het hybride karakter van sociaal-sportief werk. Daarom hebben we als redactie een lichte structuur aangebracht. We zijn vertrokken vanuit de inhoud en de kracht van de bijdragen zelf en kwamen tot vier grote categorieën: 4 bijdragen zijn eerder oriënterend geschreven vanuit een rijke en diverse expertise, 29 bijdragen zijn diep geworteld in het veld en gerelateerd aan de eigen praktijk of praktijkervaring, 8 bijdragen laten theorie en praktijk met elkaar interageren en presenteren tips, handvatten en methodieken om mee aan de slag te gaan en 7 bijdragen reflecteren over het verleden en overschouwen de horizon. Deze categorieën zijn uiteraard niet ‘absoluut’. Enkele bijdragen hadden ook in een andere categorie kunnen worden ondergebracht, al hebben we vanuit de redactie steeds afgewogen welk aspect het overwicht haalt.
Deze vier categorieën vormden de basis voor de opdeling van het boek. Doorheen de oriënterende hoofdstukken in het eerste deel wordt de lezer via een bepaalde invalshoek (sociaal werk, sport, bestuurskunde…) op een bevattelijke en genuanceerde manier geïntroduceerd in de praktijk van impactevaluatie. De respectieve bijdragen doen zin krijgen om verder te lezen en geven meteen ook een aantal aandachtspunten mee. Ze illustreren bijvoorbeeld dat impactevaluatie niet noodzakelijk om geld hoeft te draaien. Naast verantwoording van de middelen, kan nadenken over de impact van de werking ook leiden tot meer zelfkennis, transparantie, betrokkenheid van alle stakeholders en in het beste geval tot een collectief leerproces. In lijn met bijvoorbeeld Clark et al. (2004), Chen (2015) en Ebrahim (2019) wordt impact niet beschouwd als een eindpunt dat bereikt wordt door toedoen van één initiatief (attributie) maar wordt geïllustreerd dat impact gaat om een duurzame bijdrage tot een grotere maatschappelijke verandering (contributie). Impactevaluatie kan dan worden omschreven als “leren uit wat verandert” (Serrien, 2021).
In het tweede deel hebben we de bijdragen ondergebracht die geschreven zijn vanuit de eigen werking (of een werking waar de auteur in een niet zo ver verleden zelf in heeft meegedraaid). Soms is de sociaal-sportieve werking onderdeel van een grotere overkoepelende organisatie (zoals bijvoorbeeld een welzijnsorganisatie of een sportclub),
soms valt de sociaal-sportieve werking samen met de rechtsvorm (meestal een vzw), ofwel na verzelfstandiging (als voormalige deelwerking binnen een overkoepelende organisatie), ofwel als nieuw initiatief. Enkele bijdragen focussen niet specifiek op sociaal-sportief werk, maar zijn daarom zeker niet minder inspirerend vanuit een transversaal perspectief. Stuk voor stuk stralen de bijdragen een grote drive en goesting uit, soms ‘ondanks’ de bestuursniveaus, soms vanuit het lokaal bestuur zelf.
De hoofdstukken in het derde deel zijn gestoeld op de praktijk maar laten de praktijkervaring ook interageren met de theorie met betrekking tot impactevaluatie. In veel gevallen gaat het ook om een een-tweetje tussen praktijkwerkers en docenten uit het hoger onderwijs. Het valt op dat er vaak wordt verwezen naar een ‘verandertheorie’, ‘veranderingstheorie’ of ‘Theory of Change’ (TOC). Dat is een ‘methode’ die heel populair geworden is om sociale impact te evalueren, in die mate zelfs dat het Center for Theory of Change er munt uit slaat. Je kan voor $99 per jaar partner worden, terwijl de voordelen blijkbaar een veelvoud waard zijn: “All of the benefits are valued at over $1000 of services!” (Center for Theory of Change, 2024). Hoewel dit wat de wenkbrauwen doet fronsen – in academische kringen zijn we altijd wat oldskool sceptisch al een ‘theorie’ wordt vermarkt – is een veranderingstheorie een interessant instrument om meer inzicht te krijgen in de verandering die wordt gegenereerd. Via figuren uit de literatuur en/of voorbeelden uit de eigen praktijk wordt in meerdere bijdragen uitgelegd hoe je een verandermodel op een ethisch verantwoorde manier kan inzetten als praktisch concept. Hoewel de bijdragen over de toepassing van een TOC in de meerderheid zijn binnen Deel 3, passeren ook andere kaders en methodes de revue.
Tot slot resoneren de overschouwende hoofdstukken in het vierde deel met de oriënterende bijdragen in Deel 1. Met kennis van het verleden doorgronden ze het heden en tekenen ze toekomstperspectieven uit. Soms vanuit een bepaalde sector, soms integraal. Soms heel omstandig in een exhaustieve rapporterende stijl, soms heel aforistisch.
Binnen elk deel werden de bijdragen alfabetisch geordend op basis van de familienaam van de eerste (of enige) auteur. Hoewel Pieter Smets dus op basis van zijn familienaam als laatste het woord voert in dit tweede boekdeel van de Praktijkgids sociaal-sportief werk is het tegelijkertijd ook bijzonder symbolisch. Gezien zijn jarenlange inzet om vanuit Demos ‘sociaal-sportief’ op de kaart te zetten, is het ook legitiem dat hij het laatste woord krijgt.
Het van oorsprong Afrikaanse spreekwoord “Alleen ga je sneller, samen kom je verder” is zeker van toepassing op dit boek. Net zoals bij het eerste boekdeel kan de totstandkoming vergeleken worden met een olifantendracht en kan het resultaat ‘gewichtig’ worden genoemd. Omdat we zelf veel belang hechten aan een netwerkbenadering (integraal, transdisciplinair en verbindend) hebben we eerst de
redactie verder uitgebreid met sociaal-sportieve praktijkonderzoekers die actief zijn binnen de Associatie Universiteit Gent. Vervolgens hebben we zo breed mogelijk geënthousiasmeerd om zo divers mogelijk te kunnen rekruteren. Gaandeweg hebben we ons tempo zorgzaam aangepast aan de traagste stappers in de groep. Vanuit een integrale sociaal-maatschappelijke benadering is dat een fundamentele vereiste en tegelijk is ‘traag leren’ ook een duurzaam pedagogisch concept. Of zoals Hanne Lewyllie het formuleerde: “Ubuntu! Sowieso! Want wat lang moet leven, moet traag geboren worden. Zo zie ik het met RAKastan ook.” Graag willen we iedereen uitdrukkelijk bedanken voor de inzet en het doorzettingsvermogen.
Deze publicatie was ook niet mogelijk geweest zonder de financiële ondersteuning van de partners van de UGent-Leerstoel Frans Verheeke en iedereen die een exemplaar van het eerste boekdeel heeft aangekocht. Specifiek voor dit boekdeel hebben we ook ondersteuning gevraagd aan de lokale besturen die sociaal-sportieve werkingen herbergen. We zijn bijzonder verheugd dat Antwerpen, Gent, Kortrijk, Lommel, Roeselare en Tongeren op onze vraag zijn ingegaan. Het is een krachtig statement. Met hun ondersteuning onderstrepen ze niet alleen dat ze als lokaal bestuur het warme werk waarderen binnen het eigen grondgebied, maar dat ze er ook trots kunnen mee uitpakken op Vlaams niveau. Op deze manier wordt het ook authentieke en geëngageerde ‘citymarketing’ die rendeert in het kwadraat.
Nogmaals dank en proficiat vanwege de redactie! Gent, 11 juli 2024
* Blauwe zones zijn gebieden waar mensen beter en langer leven. In het derde boekdeel van de Praktijkgids sociaal-sportief werk zullen we focussen op de buurt/wijk/gemeente als ecosysteem.
• Center for Theory of Change (2024). What is Theory of Change? https://www.theoryofchange.org/what-is-theory-of-change/
• Chen, H.T. (2015). Practical program evaluation: Theory-driven evaluation and the integrated evaluation perspective. Sage.
• Clark, C., Rozenzweig, W., Long, D., & Olsen S. (2004). Double bottom line project report: Assessing social impact in double bottom line ventures. Methods Catalog. https://escholarship.org/uc/item/80n4f1mf
• De Dijn, H. (2007). Het beheersingssyndroom: Vragen bij de obsessie met evaluaties. In: P. Develtere, I. Nicaise, J. Pacolet & T. Vandenbrande (Red.), Werk & wereld in de weegschaal: Confronterende visies op onderzoek en samenleving (pp. 40-48). LannooCampus.
• Delheye, P., Sabbe, S., & Reynaert, H. (2021). Praktijkgids sociaal-sportief werk #1: 125 protagonisten over visies, noden en dromen. Uitgeverij die Keure.
• Delheye, P., Sabbe, S., & Reynaert, H. (2023). Sociaal-sportief werk kan evengoed topsport zijn: Een pleidooi voor een integraal dynamisch model. VIEWZ: Visie en expertise in welzijn en zorg, 8(1), 18-20.
• Ebrahim, A. (2019). Measuring social change: Performance and accountability in a complex world. Stanford University Press.
• EU (2024). Sustainability-related disclosure in the financial services sector. https://finance.ec.europa.eu/ sustainable-finance/disclosures/sustainability-related-disclosure-financial-services-sector_en
• Meulders, B. (2006). Moderne missionarissen of avonturiers ad interim? Vrijwilligers in de sportontwikkelingssamenwerking. Sportimonium, (3/4), 98-106.
• Serrien, L. (2021). Impactevaluatie: Leren uit wat verandert. Sociaal.Net. https://sociaal.net/achtergrond/ impactevaluatie-sociaal-werk/