8 minute read

De chemiesector staat voor de klas

‘Onze fout? We denken in te grote stappen. En we polariseren.’

Aan het hoofd van het derde meest duurzame bedrijf ter wereld staat een Belg: Peter Vanacker kreeg grote schoenen te vullen als nieuwe CEO van Neste, wereldleider in de raffinage van hernieuwbare brandstoffen. Daarvoor hoefde hij geen wollen sokken aan.

Advertisement

Het zingende West-Vlaams van Peter Vanacker verraadt de tongval van iemand die lang in het buitenland heeft verbleven. De 53-jarige ingenieur bouwde een internationale topcarrière uit bij Bayer en leidde nadien twee vooraanstaande chemiebedrijven in Duitsland. In 2018 werd hij aangesteld als nieuwe CEO bij Neste. Het Finse olieraffinagebedrijf is wereldwijd marktleider in de productie van hernieuwbare dieselbrandstoffen. “Uit afval en reststoffen halen we nieuwe, koolstofarme grondstoffen. We produceren in Finland, op de Maasvlakte in Nederland en in Singapore. Onze brandstoffen verkopen we op dit moment voornamelijk aan steden en aan bus- en transportbedrijven in Scandinavië en de VS. Maar ook in België rijden er bijvoorbeeld al huisvuilwagens rond op onze hernieuwbare diesel.”

Neste staat al jaren aan de top van de meest duurzame bedrijven. Wat bracht jullie daar? “Onze filosofie is heel duidelijk gearticuleerd. We willen een betere wereld scheppen voor de generatie van morgen, door elke dag verantwoordelijke keuzes te maken. Dat devies inspireert onze medewerkers; het heeft ook mij overtuigd. Een halve eeuw geleden was Neste nog een traditionele olieraffinaderij die in directe competitie stond met een aantal massieve olie- en gasbedrijven. De keuze om te investeren in hernieuwbare brandstoffen hebben we iets meer dan tien jaar geleden gemaakt. Die markt hebben we volledig zelf moeten creëren. Moeilijke tijden waren dat voor het bedrijf. Vernieuwing was onze stuwkracht: bijna 30 procent van onze mensen werkt in de innovatie. Algemeen ligt dat percentage bij bedrijven tussen de 5 à 10 procent. Die passie voor innovatie en creativiteit zit in het DNA van onze onderneming.” Is duurzaamheid economisch interessant? “Dat hebben we de afgelopen tien jaar wel bewezen. Op dit moment komt 70 procent van onze bedrijfsresultaten uit het domein van de duurzame producten. Neste is in feite een toonvoorbeeld dat een onderneming tot een topbedrijf kan uitgroeien, precies vanuit een focus op duurzaamheid – in een sector waar dat allesbehalve evident is. Wie een duidelijk doel vooropstelt, kan – met vallen en opstaan – die kritische massa creëren. Met

Neste is een toonvoorbeeld dat een onderneming tot een topbedrijf kan uitgroeien, precies vanuit een focus op duurzaamheid.

onze visie bezielen we ook andere bedrijven en organisaties: we hebben een netwerk van startups, universiteiten en ontwikkelingscentra met wie we samenwerken. En niet onbelangrijk, er beginnen ook dingen te bewegen vanuit politieke hoek.”

Op welke manier zijn, volgens jou, de verantwoordelijkheden verdeeld? “Bedrijven, maar uiteraard ook politici, moeten hun klont boter in de pan doen. In België rijdt op dit moment nog ongeveer 60 procent van de wagens rond op diesel. We kunnen aan de kant zitten toekijken tot er uiteindelijk voldoende elektrische wagens beschikbaar zijn en iedereen het geld heeft om er een te kopen. Of de overheid kan, zoals dat nu al gebeurt in Scandinavië of Californië, bepaalde kredieten of taksen vastleggen die ervoor zorgen dat het bestaande wagenpark gaat tanken met hernieuwbare brandstof. Naar mijn idee moet de politiek de omgeving scheppen zodat duurzame bedrijven zich verder kunnen ontwikkelen, door innovatie te stimuleren of via een gedragssturende regelgeving.”

Hoe dringend is dat regelgevend kader? “Het IPCC (Intergovernmental Panel on Climat Change, nvdr.) stelt dat we twaalf jaar de tijd hebben om de klimaatcrisis aan te pakken. Er zijn enorm veel oplossingen, maar geen gemakkelijke antwoorden. We willen vaak te grote stappen nemen. En we polariseren. We maken een opdeling tussen goede en minder goede opties, om dan te kiezen voor die ene zaligmakende uitkomst. Terwijl ik denk: we moeten én onze huizen goed isoleren, én gebruik maken van winden zonne-energie, én hernieuwbare diesel aanwenden voor ons grondtransport en onze luchtvaartenergie, én ons wagenpark elektrificeren… Het is niet zo dat we geen oplossingen hebben voor de volgende generaties, integendeel. Je hoeft echt geen grasgroene jongen te zijn om te geloven dat het kan. Maar de voorwaarde is wel dat onze bedrijven en overheden gaan samenwerken en de juiste regels maken.”

Waar ligt de toekomst voor hernieuwbare brandstoffen? “Ongeveer een vijfde van de Europese CO2-emissies komt van het transport op de weg. Dat is een aandeel dat nog altijd groeit. Hernieuwbare brandstof heeft een CO2- reductiepotentieel van bij de 90 procent. Ter illustratie: vorig jaar hebben we onze klanten geholpen om 8 miljoen ton aan CO2-emissies te reduceren. Dat is bijna tweemaal het aantal emissies van een stad als Berlijn. Tegen 2030 willen we gaan naar 20 miljoen ton CO2. Een andere grote uitstoter is de luchtvaartindustrie. Daar zetten we nu onze renewable jet fuel in de markt. Die kunnen we voor de helft mengen met kerosine. We hebben intussen een duizendtal binnenlandse testvluchten achter de rug in Duitsland. Nu zijn we bezig te onderhandelen met de verschillende luchtvaartmaatschappijen.”

Jullie werken nu ook met plastic als grondstof. “Daarover hebben we vorig jaar nog een publicatie gelanceerd. In samenwerking met

Het is niet zo dat we geen oplossingen hebben voor de volgende generaties, wel integendeel.

chemiepartner LyondellBassell hebben we als eerste op industriële schaal een polymeer op basis van afval gemaakt. Plastic bestaat uit koolstof, zoals wij allemaal, trouwens. Dat koolstof willen we via chemische recycling gaan onttrekken uit het polymeer, om er dan een brandstof of een nieuw product mee te maken. Dat is een van de processen waarin we grote mogelijkheden zien. Of we er ook de plasticsoep mee helpen oplossen? Eerst en vooral moet plastic afval natuurlijk niet in onze zeeën en rivieren belanden, het moet verzameld en gerecycleerd worden voor het zover komt. Maar als bedrijf maak je natuurlijk wel deel uit van een waardeketen. Het vergt moed en samenwerking om die keten te doen bewegen, bij ieder van ons.”

De steile opmars van biotechnologie

Vlaanderen: pionier in de biotechnologie. Je leest het, je hoort het, maar ondertussen is het ook gewoon bewezen. Ons kleine landsdeeltje verricht baanbrekend onderzoek binnen de biotechnologie, waardoor wetenschappelijk onderzoek bijdraagt tot toepassingen in de geneeskunde, landbouw en industrie.

Biotechnologie. Het woord zegt het eigenlijk zelf al, maar we hebben hier – inderdaad – te maken met technologische ontwikkelingen gebaseerd op biologie. Biotechnologie maakt gebruik van dieren, bacteriën en planten voor de ontwikkeling van medicijnen, voedsel of nieuwe stoffen. Dat gaat van het maken van kaas tot het kweken van bacteriën die uiteindelijk leiden tot vaccins.

Waarom Vlaanderen de voorbije decennia steeds Champions League speelde binnen dit segment, legt Philippe Muyters uit, voormalig Vlaams minister van Werk, Economie, Sport en Innovatie: “Vlaanderen heeft een aantal bijzondere troeven. Op een kleine oppervlakte, op een kruispunt in Europa, vind je hier een dichte concentratie aan hooggeschoold personeel, innovatieve kmo’s, multinationals en sterke kennisinstellingen. Met het Vlaams Instituut voor Biotechnologie (VIB) als belangrijke motor zijn we erin geslaagd om een ecosysteem rond biotechnologie te creëren waar bedrijven graag deel van willen uitmaken.”

Johan Cardoen is managing director van dat Vlaams Instituut voor Biotechnologie en vertelt dat er in de jaren 80 slechts twee biotechbedrijven in Vlaanderen waren. Ondertussen is dat aantal gestegen tot boven de 200. “Daarmee stellen we ruim 20.000 mensen tewerk, en met de toeleveranciers loopt dit aantal zelfs op tot 75.000. Dat bewijst de economische impact van de biotechnologie.” Er zijn verschillende redenen die deze explosieve groei verklaren: “De biotechsector is kennisgedreven. Succesvolle clusters worden rond kenniscentra gebouwd. We hebben hier in Vlaanderen uitstekende kenniscentra – VIB en universiteiten – die een bron zijn van innovaties en talent. De sector werkt nauw samen met de expertise van VIB en de universiteiten, wat zich vertaalt in een dynamisch ecosysteem met kernen in Gent en Leuven. De voorbije jaren werd er gewerkt rond de uitbouw van een biotechnologisch kenniscentrum dat wereldwijd naam en faam verkreeg.”

Cardoen prijst ook de financiële slagkracht van de sector. “Enerzijds is er de steun van de overheid geweest, over de legislaturen heen, en anderzijds is er heel wat durfkapitaal. Dat moet je hebben om innoverende projecten te kunnen uitbouwen.” Die fondsen komen vaak ook uit Amerika. Ze komen hier kijken omdat we wereldwijd op de kaart staan. “Vlaanderen is een steengoede grond voor biotech.”

Blijven investeren in innovatie is de boodschap. Op die manier moeten we onze wereldwijde status vasthouden.

— JOHAN CARDOEN, VIB

Het is een open deur intrappen, maar innovatie gaat vandaag razendsnel. Muyters: “We staan met Vlaanderen op Europees vlak mee aan de top qua innovatie. Maar het is uiteraard ook een uitdaging om daar te blijven.” Vanuit de overheid werd de voorbije jaren vooral ingezet op samenwerking tussen biotechbedrijven, -sectoren en kennisinstellingen. “Die innovatieve samenwerking is voor een groot stuk onze Vlaamse kracht. Met initiatieven zoals het Flanders Future Techfund willen we er bovendien voor zorgen dat innovaties vanuit onze strategische onderzoekscentra versneld naar de markt kunnen stromen.” De grootste uitdaging blijft dan ook om die positie op zijn minst te kunnen handhaven. Geen sinecure. Cardoen: “Blijven investeren in innovatie is de boodschap. Op die manier moeten we onze wereldwijde status vasthouden.”

De wereld wordt echter steeds kleiner, waardoor de competitie naar talent zal aanhouden. Opleidingscentra worden daarin onmisbaar. “We moeten het talent van de toekomst klaarstomen zodat bedrijven én geschoolde werknemers naar hier komen. Momenteel is er per jaar 1.000 vierkante meter ruimte nodig voor groei-infrastructuur rond Leuven en Gent”, aldus Cardoen. Inderdaad, rond die steden, want investeerders willen echt in die kenniscluster zitten. Investeren op een afstand van dat ‘episch centrum’, doen ze namelijk minder graag. “Daar gebeurt het, daar willen ze bij zijn. Niet onlogisch. Samen met de aanwezigheid van groeikapitaalfondsen moeten we bedrijven ook in de toekomst financieel ondersteunen en financieel verankeren, om stabiliteit te kunnen garanderen. Zo moeten we ook de komende decennia een speerpunt blijven inzake biotechnologie.”

This article is from: