Bart Lodewijks - Nieuwe buren Deel 2 (Nederlands)

Page 1

Deel 2

Bart Lodewijks Nieuwe buren
Nederlands

Bart Lodewijks

Nieuwe buren

Krijttekeningen in en rondom een nieuwe

gevangenis in Brussel

Deel 2

De gedetineerden bewaken mijn krijttekeningen om te voorkomen dat de cipiers er met hun handen aan zitten.

‘Wij leiden hen op’, zegt een forse kerel van in de dertig die sinds twee jaar vastzit voor afpersing. Onder zijn bescherming bereik ik een zeldzaam hoog concentratieniveau.

2

De benden van de witte verf

De directeuren Henk en Christoff wachten met de rondleiding door de gevangenis tot mijn waterpas, portefeuille en riem uit de scanmachine komen. Ik rijg de riem door de lussen van mijn broek en sjor hem stevig vast. De portefeuille stop ik in mijn kontzak. ‘Niet slim’, wijst Christoff naar mijn broek. ‘Het is solliciteren naar diefstal’, valt Henk hem bij. Beschaamd verplaats ik de portefeuille naar mijn jaszak en knik dat ik gereed ben. Achter ons sluit de deur van de detectieruimte zich met een zachte klik. We zijn binnen, maar staan in de buitenlucht. Een bende mussen pikt zaadjes uit een vers aangeplante groenstrook. Het zijn grappige beestjes met hun kraalogen en wandelgangetjes. Een brede trap leidt ons naar een tien meter hoog gelegen plateau met een overkapping die ondersteund wordt door een rits pilaren. Het lijkt wel een Griekse tempel. Beneden tjilpen mijn gevleugelde vrienden vreedzaam in het gras. Er is veel meer ruimte dan ik had verwacht, de wind heeft vrij spel, maar van de gedetineerden ontbreekt ieder spoor. In totaal moeten er zeker zo’n zevenhonderd zijn. De eerste lichting arriveerde vorige week in busjes met gepantserd glas, niet allemaal tegelijk, maar groepsgewijs. Vijf weken lang mag ik in hun gezelschap tekenen, maar ’s nachts ben ik thuis, zo is met de directie overeengekomen.

Het is een mooie zomermiddag, nergens hangt scheermesprikkeldraad of zijn er kabels gespannen die onder stroom staan. Wel zijn er op de buitenste muur bolle, aaneengeschakelde vaal-roze compartimenten van kunststof aangebracht. Het lijken wel opgeklopte slaapkussens, speeltuigen uit een vervlogen tijd waar weinig plezier aan te beleven valt. Voor gedetineerden die over de muur willen klimmen, biedt zo’n zachte aura van kleuren geen soelaas. De vorm is te rond en te groot om grip op te krijgen, hooguit buigt het een beetje mee. Elke poging tot uitbraak zal aan de binnenkant van de muur

3

eindigen. Er komen niet eens bewakers aan te pas. Het verzachtende regime komt meedogenloos en wreed op mij over.

Op het plateau blazen we uit. In de verte liggen de Witloofstraat en de Haachtsesteenweg, die Brussel met Aarschot verbindt. Een camera aan een van de pilaren richt zich als een vals kattenoog op ons.

‘Zijn hier nog plekken die aan de technologie ontsnappen?’, vraag ik.

‘Alles is hightech, maar hoe je het ook wendt of keert, opsluiting blijft opsluiting, daar is in de loop van de eeuwen niets aan veranderd’, zegt Christoff.

‘Met het verleden is wel erg drastisch afgerekend’, zeg ik.

Hij grinnikt. ‘We brengen je naar het Atelier. Daar zul je een dwarsdoorsnede van onze bevolking aantreffen. Fraudeurs, zedendelinquenten, moordenaars, tasjesdieven en inbrekers, ze werken hier in alle soorten en maten.’ Ik kijk ernaar uit om ze te zien, ongeacht wat ze in het verleden uitgespookt hebben.

Achteloos houdt Christoff een badge tegen een plat zwart kastje ter grootte van mijn portefeuille. Een rood knipperlicht springt na enkele seconden op groen. Vrijwel onmiddellijk klinkt er een klik en is de deur ontgrendeld. We lopen een kokervormige en volledig van de buitenwereld afgesloten ruimte in. Er hangt een droge geur van uitgehard cement. Hier stonden in de oudheid de vechtdieren, stel ik mij voor. In die tijd werden de gedetineerden voor de leeuwen geworpen. Op mijn netvlies verschijnen bloederige beelden van om genade smekende strijders en leeuwen. Hun kattenogen zijn in de muren verwerkt, vrijwel onzichtbaar en dus gevaarlijker dan vroeger. Ik doe alsof het mij koud laat.

‘Er komen nog vier van dit soort sluizen,’ zegt Christoff, ‘en bij elke deur moeten we wachten tot de vorige gesloten is. Iedereen die hier werkt loopt tegen een digitale muur aan, verliest een uur per dag aan wachttijd,

4

het is ingecalculeerd in het rooster, al moet je er een beetje tegen kunnen. Met geduld en goede bedoelingen kun je ver komen, zeiden wij vroeger thuis.’ ‘Dat je dan uitgerekend hier terecht bent gekomen’, laat ik mij ontvallen. ‘Het is zinvoller om het goede te doen in een slechte wereld dan goed doen in een wereld die toch al marcheert’, zegt hij.

Gedrieën wandelen we door een lange gang. De muren zijn afgewerkt met epoxy. Onze contouren spiegelen zich in de laag als wazige spoken. Niets hecht erop, weet ik, ook krijt niet. Bijna een jaar geleden, in de container-unit, waarschuwde Henk daar al voor. Ik overwoog toen om op het plafond te tekenen, maar die wordt in beslag genomen door buizen en een sprinklerinstallatie.

Het is stil in de gang, op het geluid van onze voetstappen na en een raar getik dat zo nu en dan uit de buizen opklinkt. Zou er een muis zitten? De enige gedetineerde die zich vrijelijk door het gebouw beweegt. In de Witloofstraat stikt het van de kleine knagers. De woning van Fred staat vol vallen. De beestjes zijn hun heil bij de buren gaan zoeken, met alle gevolgen van dien. Volgens Freds dochter Laurence vinden er muizenvergaderingen plaats in de bouwval aan de rand van het berkenbos. Een rilling loopt over mijn rug als ik aan de stoïcijnse bewaker met de rode snorharen denk. Hoe komt het toch dat Laurence hem zo lief vindt?

Het is een klein wonder dat ik zonder beperkende maatregelen de gevangenis in mag. De waterpas houd ik losjes en niet al te opvallend vast.

5

Christoff opent de deur van het Atelier, een betonnen hal ter grootte van een half Olympisch zwembad. Aan langwerpige tafels is een zestigtal gedetineerden aan het werk. ‘Op doordeweekse dagen van half negen ’s ochtends tot half drie ’s middags wordt er productie gedraaid.

Het is de enige plek in het land waar mannelijke en vrouwelijke gevangenen niet van elkaar gescheiden zijn’, zegt hij. Hij drukt een badge in mijn hand waarmee ik zelfstandig naar buiten kan. ‘Gewoon de bordjes volgen waarop een tempel staat, dan kom je vanzelf bij de uitgang’, zegt hij en stelt mij in één adem voor aan een pezige bewaakster. Ze heeft kortgeknipt wit haar, een doorleefd gezicht en een snor. Om haar heen hangt een sterke pepermuntgeur. Ze heet Nicole en ik mag haar meteen. De directeuren zeggen op gedempte toon iets tegen haar en verlaten vervolgens in alle stilte het Atelier. ‘Neus eerst maar een beetje rond, alles wordt gemonitord’, zegt ze vriendelijk. Ze neemt plaats achter een raam van dik glas in een kamer met beeldschermen. De muren hier zijn niet afgewerkt met epoxy, dus ik kan er lustig op los tekenen. Voor een muur staat weliswaar een stellingkast met doorzichtige plastic bakken vol felgekleurde ringmappen en stickervellen, maar die is zo aan de kant geschoven. Een boomlange vent met stekeltjeshaar en staalblauwe ogen, gekleed in een effen wit T-shirt en een spijkerbroek, verplaatst de bakken met een pompwagen. Hij zal ergens in de zestig zijn, maar oogt jeugdig. In het voorbijgaan knoopt hij een praatje aan met een jonge vrouw. Ze heeft een mager gezicht dat glimt als olie en kijkt mijn kant uit, een slang die op een muis loert.

Een man met een getrimde baard en een leesbril op zijn neus zit afgewend van alle anderen aan een tafel midden in de hal. Handmatig en met engelengeduld stempelt hij paginanummers in schoolschriften. Hij wekt de indruk niet gestoord te willen worden. Ik ruik

6

pepermunt. De stempels belanden niet precies in het centrum onder aan de pagina’s, zie ik. Ze wijken af, staan scheef, zijn afwisselend te dun of te dik, wat ze tot een persoonlijk handschrift maakt. Met een vaag gevoel van collegialiteit kijk ik toe, maar weet niets te zeggen.

Zonder acht op mij te slaan zegt hij in zangerig Limburgs: ‘Let op want er zitten hier dieven.’

Door de getraliede ramen in de muren en het plafond valt zonlicht naar binnen. De spijlen in het plafond zijn zo dik als die van een olifantenkooi. De mannen en vrouwen houden er een moordend werktempo op na. De vlijtige stempelaar spant de kroon, ik heb hem sinds zijn waarschuwing niet meer op of om zien kijken. Het is voor het eerst dat ik het regime in werking zie. Verschillende stemmen en talen weergalmen door de hal, en de radio staat zacht aan. Ik vang flarden op over de oorlog in Oekraïne, inclusief het nieuws dat Russische gedetineerden naar het front zijn gestuurd en in ruil daarvoor hun vrijheid terugkrijgen. Ik krijg het er koud van.

Het lijkt wel alsof er geen tijd verloren mag gaan. Tijd is geld, zal dat de heersende gedachte zijn? Daar is wel het een en het ander op af te dingen, net zoals de akoestiek te wensen overlaat. Maar laat ik mijn commentaar voor me houden, ik ben allang dankbaar dat de terreur van de epoxy niet tot in het Atelier is doorgedrongen.

De gedetineerden treden Nicole met respect tegemoet. ‘Ze staan op de loonlijst van de gevangenis, net als ik’, zegt ze. ‘Ik doe dit werk al veertig jaar, van jongs af aan ben ik voorbestemd om cipier te worden.’ Hoewel de groep eenvoudige arbeid verricht, zoals het labelen van farmaceutische producten en het stempelen, hangt er geen slechte sfeer. ‘Werken in het Atelier voorkomt dat mensen doordraaien’, zegt ze. ‘De dagen passeren gewoon sneller, daar komt het op neer. Het is een legitieme manier om het gevangenisleven dragelijk te maken, zo zijn ze beter voorbereid op de vrijheid.’

7

Haar woorden werpen een ander licht op de gedrevenheid van de mensen om me heen. De boomlange vent stapelt dozen met ringmappen op de pompwagen en veegt het zweet van zijn voorhoofd. Zijn verlangen naar vrijheid is in het hele Atelier voelbaar.

Om hier te functioneren zal ik mij het werktempo eigen moeten maken. Het vergt een andere aanpak dan tekenen op straat, waar de acceptatie door de bewoners veelal tot stand komt met dralen en buurten.

Veel tijd om na te denken over wat ik ga tekenen zal mij niet gegund zijn. Uit mijn tas haal ik een paars krijtje, een kleur die mij niet ligt, waardoor mislukking dreigt. Het voor mezelf opwerpen van een eerste horde is een truc om keuzes af te dwingen, om het werk in eigen hand te houden en op spanning te brengen. Algauw heb ik een zeldzaam hoog concentratieniveau te pakken, van afleiding is in het geheel geen sprake. Ik teken als een bezetene en heb nauwelijks oog voor wat er om mij heen gebeurt.

8

De gevangenis is tot de nok toe gevuld met verhalen.

9

Omdat een verblijf in de gevangenis voor niemand makkelijk is, maak ik de eerste tekening in een kleur die mij niet ligt.

10

Verdeeld in groepjes van zes wikkelen de gedetineerden stickers rondom transparante capsules die de omvang hebben van een pink. Hun werktempo ligt hoog, ik doe niet voor hen onder. De voertalen zijn Frans en Arabisch. Het Frans gaat mij beter af dan het Arabisch, maar toch zal ik een tandje moeten bijzetten.

11
12

‘Alles oké?’, vraagt Nicole in de pauze. Ik vat het op als een terechtwijzing voor mijn gestaar naar de dynamiek op de werkvloer, maar ze bedoelt het goed en nodigt mij uit voor een kop koffie. Het is waterige prut, maar ik laat het mij smaken. ‘Waar komt die pepermuntgeur eigenlijk vandaan?’, vraag ik. ‘In de capsules zitten bolletjes, gevuld met een vloeistof die bij inname de smaak van sigaretten of koffie verdrijft. Je ruikt de bolletjes die op de vloer geplet zijn, en natuurlijk onze frisse adem’, zegt ze. ‘Begin dit jaar zijn de werkvergoedingen voor de gedetineerden opgetrokken van vijfenzeventig cent tot vier euro per uur, om de moraal op te krikken. Sindsdien komt er meer volk naar het Atelier en is de productie gestegen. Hoe meer volk, hoe meer pepermuntgeur, hoe aangenamer het hier is.’ Ze lacht. ‘Vier euro voor dat eenvoudige werk, is dat niet een beetje veel?’, vraag ik. ‘Als een gedetineerde vrijkomt, verkleint zo’n bedrag de kans op recidive. En ze kunnen er schadevergoedingen mee betalen’, zegt ze.

De man in het witte T-shirt komt naar haar toe gebanjerd. ‘Wat wil je weten?’, vraagt ze. Ze recht haar rug. ‘Wij willen op zondagen onze kleren wassen. Anders kunnen wij hier maandag niet schoon verschijnen, dan blijven we op cel.’ Hij spreekt ingehouden, alsof hij het gewicht van de hele afdeling draagt. ‘Ik ga niet met vuile kleren naar het werk, ik ben netjes opgevoed.’ ‘Had het tegen Henk gezegd, die was hier net’, zegt ze. ‘De jongens die de hele dag op cel blijven, kunnen hun kleren wassen wanneer ze willen, en wij die werken krijgen die mogelijkheid niet. Dat is toch de omgekeerde wereld!’ Hij wendt zich van haar af en loopt terug naar zijn plek. ‘We noemen hem de Capo omdat hij uit de zware misdaad komt en zich als woordvoerder van de groep opstelt.

Spijtig genoeg zijn gelijk hebben en gelijk krijgen hier twee verschillende dingen.’

Tijdens de middagpauze zit ik schouder aan schouder

13

met de Capo, maar er komt geen woord uit. Twee vrouwen wachten tot hun maaltijd in een magnetron is opgewarmd. Schuin tegenover mij slikt een grofgebouwde kerel in een Kappa-T-shirt een hap lasagne door en laat een harde boer. Triomfantelijk kijkt hij rond. De vrouwen reageren met een geërgerde blik. ‘Doe je dat thuis ook?’, vraagt de Capo, maar het klinkt niet gemeend. ‘Sorry’, verontschuldigt de kerel zich en onderdrukt een tweede opborreling. De ruimte vult zich met de geuren van gesmolten kaas, tonijn en koffie en het geroezemoes van de gedetineerden.

De Capo snijdt een boterham met tonijn in vier gelijkmatige stukken en verwijdert de visgraten met een plastic vork. Het paarse krijt heb ik zo goed mogelijk van mijn handen gewassen, maar het pigment heeft zich vastgezet onder mijn nagels en ik kan niet nalaten eraan te peuteren. ‘Word je per lijntje betaald?’, wendt hij zich tot mij. De vraag kan net zo goed grappig bedoeld zijn als serieus. Ik denk aan de financiële prikkel die recent is ingevoerd om de arbeidsmoraal van de gevangenen op te vijzelen. ‘Rijk worden we hier geen van tweeën’, zeg ik. ‘Werd ik maar betaald per lijntje, dan had naast jou een gefortuneerd man gezeten.’ Hij glimlacht niet. ‘Die paarse tekening lijkt op een ondergaande zon. Waarom teken je er eigenlijk geen vogeltjes in?’, zegt hij. ‘Daar zouden we allemaal van opknappen.’

Ik denk aan Henk, die zo ambitieus over het nieuwe humane regime sprak. ‘De verzachting zal haar werk doen, er is onderzoek naar gedaan.’ In het verzoek van de Capo om vogeltjes te tekenen en de vraag om zijn kleren op zondag te mogen wassen, ziet hij wellicht een teken daarvan.

14

Om op gang te komen begin ik met het tekenen van een cirkel. Hoewel ik geconcentreerd te werk ga, verraden de negen hoeken mijn ongemak. De priemende blikken van de gedetineerden maken het er niet gemakkelijker op.

15

De Capo zegt: ‘Als het een gat moet voorstellen hebben we er niets aan.’ Hij wijst naar de tegenovergelegen muur, waarachter de graslanden van Diegem liggen. ‘Daar lonkt de vrijheid en daar moet het gat komen.’

16

Om half drie verzamelt de meute zich bij de uitgang van het Atelier. Ik voeg me bij hen, met achterlating van de onaffe tekening. Dicht tegen elkaar aan, loom als kinderen na een zwemles, sjokken we met z’n zestigen door het gangenstelsel. Voor en achter ons lopen de cipiers. Het trage tempo inspireert de Stempelaar tot spreken. ‘Ik groeide op in Diegem, toen het hier nog een drassige vlakte was met bomen en struiken waarin we ons verstopten en kattenkwaad uithaalden.’ Ik geloof mijn oren niet. Stel je voor dat hij de bewoners van de Witloofstraat kent. ‘Mag ik vragen waarom je hier zit, heb je witlof gestolen of zo?’ vraag ik. ‘In 2010 kreeg ik een voorwaardelijke straf van vier jaar in verband met een hele zwik verkeersovertredingen. Die zit ik nu uit. De overtredingen waren van dertien jaar geleden, copain.’

Hij laat een stilte vallen. Ik maak van de gelegenheid gebruik en vraag: ‘Ken je mensen uit de Witloofstraat?’

‘In feite zijn wij dat zelf, wij zijn hun buren, toch?’ Om zijn mond plooit zich een flauw lachje. ‘Ik heb geen hekel aan cipiers of aan de rechter die mij veroordeelde, maar wel aan de agent die mij twee jaar geleden arresteerde. Hij wist dat er een hennepkwekerij op zolder was, ik niet. Toen ik zei dat mijn voorwaardelijke straf er bijna op zat, had hij mij moeten laten lopen. Er zijn mannen die er mentaal aan onderdoor gaan, omdat ze er zo in geluisd zijn.’

‘We weten niet hoelang onze straffen duren,’ bromt de Capo achter ons. ‘Als er een cellen- of cipierstekort is, kunnen ze je opeens vervroegd vrijlaten, of misschien vanwege goed gedrag. Of gewoon als ze daar zin in hebben. In Nederland, Duitsland of Zweden weet je precies hoe lang je vastzit, daar gaat in principe niets vanaf, waardoor je ergens naartoe kunt werken, maar dit is een apenland.’ ‘Het is als wachten op een bus die niet afkomt’, valt de Stempelaar hem bij. ‘Ze leren je hier niet om over je eigen schaduw heen te stappen.’ Zijn stem

17

klinkt hees. ‘Toen ik vastgezet werd, was mijn zoon een kind, nu heeft hij een snor.’

In de buitenlucht worden de mannen en de vrouwen gescheiden. De hemel is hardblauw. De Capo en de magere vrouw met het glimmende gezicht treuzelen en worden gemaand door te lopen. Drie dienders begeleiden hem, de Stempelaar, de man in het Kappa-shirt en mij naar het Mountain House alsof het een militaire exercitie is. ‘Kijk, daar heb je de vogels’, zeg ik.

Mountain House bestaat uit drie verdiepingen van elk tien cellen. De kamers, zoals ze officieel worden genoemd, zijn bereikbaar via een trappenhuis van gegalvaniseerd staal. Achter een glazen wand op de eerste verdieping houden de cipiers toezicht. Mannen van diverse pluimage leunen tegen de balustrades en praten met elkaar, lopen rond of hangen in hun deuropening. ‘Koffie?’ roept de Capo boven het lawaai uit en neemt de trap zonder mijn antwoord af te wachten. De cipier, een broekie van nog geen twintig, heeft zo te zien geen benul wie ik ben. Onderweg naar mijn koffieafspraak knik ik zo vriendelijk mogelijk naar de mannen, die een weinig uiteenwijken.

‘Neem plaats’, gebaart hij naar de enige stoel in het vertrek. ‘Veel van die jonge gasten verblijven hier zo goed als permanent. Ze zitten vast, zijn even in de maatschappij en keren dan weer terug. Ze hebben het binnen kennelijk beter dan buiten. Voor hen is dit het Rijkshotel.’ Op een ingebouwde tafel staan een televisietoestel en een verchroomd espressoapparaat dat aan het opwarmen is. Door een groot raam is in de verte de ring van Brussel zichtbaar. ‘Alle cellen zijn in wezen hetzelfde, maar deze heeft het weidste uitzicht. Het is een verworvenheid, die cellenruil, het duurt een paar jaar eer je op stand zit, maar dan heb je ook wat’, zegt hij trots. Het is er krap en karig, een soort caravan, maar dan ontdaan van alle gemakken. Ik neem mij voor om het woord ‘kamer’ niet te gebruiken, al maakt het uitzicht veel goed.

18

‘Ik weet niet wat ze jou betalen, maar bij mij verdien je dubbel zoveel’, zegt hij. Wijselijk houd ik mijn mond. Dat ik mij laat uitbetalen in verhalen en die het liefst cash incasseer, zoals op dit moment, houd ik voor me. ‘Hoe lang moet je nog?’ vraag ik. ‘Ze kunnen mij elke dag ontslaan, maar misschien hebben ze me nog nodig, er is niet meteen een vervanger. Volgende week krijg ik twee dagen verlof, dan ga ik een wafelijzer halen en mijn zaakjes op orde brengen.’ ‘Een wat?’

‘Twee dames tegelijkertijd. Ik draag dan niets anders dan een enkelband, vinden ze machtig.’ Op zijn gezicht verschijnt een vette lach. ‘Ik heb gezien dat je je werk serieus neemt. Hoelang ben je hier al mee bezig?’ vraagt hij. Ik kijk naar het opzichtige krijt onder mijn nagels. ‘Drieëntwintig jaar’, zeg ik. Hij fluit tussen zijn tanden.

‘Ze hebben er langer over gedaan om mij op te sporen.’ Opeens zwaait de deur open. Een geblokte cipier met een gebleekte halvemaansbaard en rode vlekken in zijn nek stapt naar binnen. ‘Je mag nooit een kamer ingaan en al helemaal geen koffie of iets eetbaars aannemen van een gevangene’, brult hij tegen mij. ‘Ik heb hem uitgenodigd’, zegt de Capo. ‘Het gaat om het principe. Ik zeg niet dat ú een idioot bent, maar die zitten hier wel’, snauwt de baardman hem toe.

Het trappenhuis is inmiddels leeg. De twee dienders hebben alle celdeuren vergrendeld, alleen die van de Capo staat nog open, die heb ik op een kier laten staan. ‘Duw maar dicht, valt automatisch in het slot’, hoor ik hem zeggen. ‘Ik doe dat niet graag’, zeg ik. ‘Trek het je niet aan’, zegt hij.

19

Zodra de Capo en de Stempelaar achter slot en grendel zitten, begin ik met tekenen rondom de ingang van Mountain House, een naam die moeilijk te rijmen valt met de werkelijkheid.

20
21

De gedetineerden zijn veroordeeld voor moord, geweldpleging, drugshandel, zedendelicten, fraude en werkzaamheden in de witwascarrousel. Ze zitten straffen uit variërend van vier tot acht jaar.

22

Afgezien van het zoemende geluid van de zwarte waterfilter is het doodstil. Het is onwerkelijk dat achter de celdeuren mensen van vlees en bloed zitten.

23
24

De oppervlaktestructuur van de muur is ideaal om de tekening stevig aan te zetten. Het witte krijtvlak heeft de zachtheid van een wandtapijt.

Als de gedetineerden uit hun cellen komen, weten ze niet wat ze met de tekening aan moeten. Onverwachts doet de man in het Kappa-shirt een stap naar voren en biedt aan om de tekening te beschermen. Het verbaast mij dat uitgerekend hij deze verantwoordelijke taak op zich neemt, de bruutste van het stel, degene die, zo stel ik me voor, het minst met bewaking heeft. Hij ziet mij twijfelen en zegt: ‘Ik zorg ervoor dat de cipiers er met hun handen afblijven.’ Ik steek mijn duim omhoog ten teken dat hij is aangenomen. Hij kijkt net zo triomfantelijk rond als na de oprisping in de keuken en wijkt niet meer van mijn zijde.

25

‘Voor ons is er niets om trots op te zijn. Jij kunt trots op je werk zijn, wij niet’, zegt hij.

26
27

Twee dagen teken ik in het Ocean House, nog zo’n fantasierijke naam. De tekening stelt niets voor, maar een aantal gedetineerden ziet er een gezicht in, compleet met een neus en een kin. Een van hen herkent de vorm van Afrika.

28

Niemand haalt het in zijn hoofd om de tekening aan te raken, wat bescherming in principe overbodig maakt.

30

Op de muur tegenover de paarse tekening in het Atelier breng ik een tweede krijtvlak aan. Volgens de Capo stelt het een ontsnappingsgat van de Daltons voor. De vrouw met het glimmende gezicht heeft veel onderonsjes met hem, maar van mij moet ze niets hebben. Ze veraangenaamt de sfeer door mee te neuriën met de deuntjes op de radio. Hij zegt waarschuwend dat ze in een vorig leven haar vriend en haar echtgenoot om zeep heeft geholpen.

31

De man in het Kappa-shirt speurt de etherfrequentie af op zoek naar reggae en Caribische muziek. Hij zit, zoals de meesten hier, een jarenlange straf uit voor drugshandel. ‘Het is een publiek geheim dat wij de cipiers opleiden’, zegt hij.

32

Hij legt een dienstbaarheid aan de dag die het tekenen ten goede komt.

33

‘Waarom teken je opeens met wit krijt en niet meer met paars?

Wij denken dat je kleurkrijt op is’, zegt hij.

34

‘Als de tekening op de Daltons slaat, kun je het spannender maken’, zegt de Stempelaar. ‘De vlek onder het raam moet je rood inkleuren om aan te geven dat ettertje Joe zijn kop heeft gestoten.’

35

De tekening ondermijnt de rechthoekigheid van de muren en de ramen.

36
37
38

In de gevangenis heerst een omgangsvorm die een grote mate van verfijning en weinig grote bewegingen toelaat.

Ik begin me hier thuis te voelen en veroorloof mij steeds meer vrijheden.

39

Helemaal achter in het Atelier breng ik een kleine tekening aan. Vaak staan er verrijdbare stellingkasten voor en is ze slecht zichtbaar, maar dat maakt haar niet minder belangrijk dan de andere tekeningen.

40
41

‘Een leven zonder koffie en sigaretten is zinloos’, zegt de Capo.

42

Als ik aan de Stempelaar vraag wat hij op zijn kerfstok heeft, zegt hij: ‘Laten we het maar op witwassen houden.’

43
44
Tumult wordt steevast gevolgd door gedempte stilte.

Het begint routine te worden om tot half drie ’s middags in het Atelier te tekenen en de rest van de dag in de leefunits van Mountain House. Zo nu en dan knoop ik een gesprek aan met de Capo, maar sinds ik uit zijn cel gevist ben, houdt hij het kort. Er is een flirt gaande tussen hem en de vrouw die twee mannen heeft omgelegd. ‘Ze valt op criminelen, hoe meer ze hebben uitgevreten hoe beter’, zegt de Stempelaar. ‘Mij ziet ze nauwelijks staan’, zeg ik. ‘Je bent te licht, te braaf, niet fout genoeg.’ Het is niet mijn bedoeling om de uitstraling van een crimineel te hebben, maar die van een braverik stuit mij nog meer tegen de borst. Het tekenen met krijt heeft mij de afgelopen jaren in heel wat penibele situaties gebracht. Het heeft mij gevormd en gehard, maar niet afgestompt. In één keer sla ik een teug koffie achterover en probeer de tweespalt in mezelf weg te spoelen. Tot mijn schrik ontsnapt mij een vreselijke boer. Hij klinkt zo metaalachtig en hard dat alle gezichten tegelijkertijd mijn kant op draaien, alleen de vrouw negeert mij. ‘Sorry’, zeg ik. Mijn keizerlijke borreling was ongetwijfeld luider dan die van de man in het Kappa-shirt en heeft mij op de kaart gezet. Waardig schrijd ik naar mijn plek en vervolg het tekenen als een van hen.

Later op de dag spreekt de Capo mij erop aan. ‘Doe je dat thuis ook?’ Ik doe niet anders, wil ik zeggen, maar houd me in. Het zou van mij een bespottelijk persoon maken en bovendien is het onwaar. Daarom zeg ik: ‘Ik mag thuis bijna niks.’ Hij knikt instemmend.

45

Van de directie mag ik niet in de cellen komen, maar ik doe het toch. De cipiers rouleren en zijn niet allemaal even streng. Als het broekie de wacht houdt, vraag ik aan de Capo of ik op zijn celmuur mag tekenen.

46

‘Een celmuur mag niet bevuild worden, dus er mogen geen krijtstrepen op getrokken worden. Wettelijk ben jij nu in overtreding. Je bent gemakkelijk te traceren. Te gemakkelijk, als je het mij vraagt’, zegt hij.

Tijdens het tekenen ligt hij languit op zijn brits. ‘Er is hier niemand die geduld heeft. Iedereen denkt dat hij het centrum van de wereld is. Er zitten mannen tussen die op de deur bonken. Wij hebben er last van, maar ze worden er niet voor gestraft.’

47
48

‘Knap dat het zolang heeft geduurd voordat je werd gepakt’, zeg ik tijdens het tekenen in de cel. Ik werk in hoog tempo, niet helemaal op mijn gemak, omdat ik niet weet hoelang het kan duren. ‘Het verhaal erachter zal je aanspreken. Het heeft alles met krijt, of met kalk te maken.’ Hij gaat ervoor zitten. ‘Ik stond bekend als de leider van de bende van de witte verf. Telkens als ik er lucht van kreeg dat de politie mij op het spoor was, liet ik de muren, de deuren, de vloer en het meubilair van mijn gehuurde kantoor wit kalken. Ik legde een envelop met duizend euro neer voor de poetsploeg. Vervolgens zegde ik de huur op. De verhuurder liet de verf natuurlijk zo snel mogelijk verwijderen. Mijn sporen waren al gewist, maar dat werd door de poetsploeg nog eens keurig overgedaan. Omdat waarschijnlijk de helft van het geld in de zak van de verhuurder verdween, is er nooit aangifte gedaan. Gedurende dertig jaar was het een waterdicht recept.’

49

Nadat de man in het Kappa-shirt mij verzekerd heeft dat hij niet aan cellenruil doet, teken ik ook bij hem.

50

De tekeningen in de twee cellen worden door de cipiers ontdekt. Er volgt een reprimande van hogerhand. Bijna word ik uit de gevangenis gezet. Door het incident stijg ik een trede in de pikorde van de gedetineerden.

51

Mijn vraag om een stelling tegen de blauwe wand te mogen plaatsen, stuit op weerstand bij cipier Nicole. Ze maakt indruk met haar kleine, pezige gestalte en kordate optreden.

‘Er is zo’n grote vraag naar stellingen en ladders dat we ze maar beter niet in huis hebben’, zegt ze.

52
53

‘Ik zou de tekening meer naar beneden afronden’, bekritiseert de Stempelaar mijn werk.

54
55

De brievenbussen in de cellencomplexen stellen de gedetineerden in de gelegenheid om een woordje te richten tot de commissie van toezicht, de klachtencommissie of de medische dienst.

56

Op de muur boven de brievenbussen breng ik een lege tekstballon aan: een projectievlak voor de verhalen van gedetineerden.

57

Als ik ’s avonds in de Witloofstraat op weg naar huis ben, loop ik huisjesmelker Jean-Pierre tegen het lijf. Hij is nog aan het klussen en vraagt sacherijnig wanneer ik de krijtlijnen eindelijk van de huizen haal. ‘Mensen denken dat het schimmel is.’ ‘Wees maar blij dat het dat niet is, maar ik zal de gevels schoonmaken zodra ik klaar ben in de gevangenis’, zeg ik. ‘Hoe is het daar eigenlijk?’ informeert hij. ‘Het zal je bevallen. Allemaal dubbel glas, goede isolatie, goede doorluchting en geen last van vocht en ongedierte, geen overstromingen en het ruikt er lekker. Ik krijg koffie en mijn tekeningen worden bewaakt.’

58

Overmoedig begin ik aan een gigantische tekening op de muur boven de keuken van het Atelier. Ik heb een metalen tafel enkele meters verplaatst en gebruik die om gemakkelijker bij de hoger gelegen delen van de tekening te komen. Uit het niets duikt de vrouw op voor wie de Capo mij gewaarschuwd heeft, en valt tegen mij uit. Het was mij volledig ontgaan dat zij zorgdraagt voor de tafel bij de wasbak. Er staan een pompflacon vloeibare zeep en een papieren handdoekrol op, bedoeld voor gemeenschappelijk gebruik. Ze is in alle staten. Snel spring ik naar beneden en schuif de tafel terug naar zijn plek. De pompflacon en de papieren handdoekrol leg ik haastig op hun plaats alsof er niets is gebeurd, maar het kwaad is al geschied. ‘Blijf voorlopig maar uit haar buurt, ze is niet in staat om te vergeven,’ adviseert de Capo, die op de commotie is afgekomen.

59

Na lang aandringen speelt Nicole mij de enige ladder toe die het Atelier rijk is.

60

Mijn spullen liggen op de grond, keurig naast de pootjes van de ladder. Op een onbewaakt moment verdwijnt mijn notitieblok. Ineens ben ik alles wat ik over het gevangenisleven schreef kwijt. Om de gedetineerden niet in een kwaad daglicht

te plaatsen wijt ik de verdwijning aan mijn eigen slordigheid en doe er geen melding van. Ik volg de ongeschreven wet dat niemand hier elkaar verraadt.

61
62
63

Schrijf je hier in voor de mailing lijst: www.romapublications.org/Bart_Lodewijks_Library

64
Wordt vervolgd...

Colofon

Tekeningen en tekst: Bart Lodewijks

Fotografie: Bart Lodewijks

Redactie: Bep van Muilekom

Eindredactie: Lucy Klaassen

Beeldbewerking: Huig Bartels

Ontwerp: Roger Willems

Uitgever: Roma Publications, Amsterdam

Productie: Vlaamse overheid en Cafasso

Dit project werd mogelijk gemaakt door: Gevangenis van Haren, Brussel

Quasi Museum

Met dank aan: Anouk Focquier, Ief Spincemaille, Henk Mortier

Deze publicatie maakt deel uit van Quasi Museum, een project van Ief Spincemaille in samenwerking met Berserk Art Agency / Anouk Focquier.

© Bart Lodewijks, 2024

www.romapublications.org/Bart_Lodewijks_Library

Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.