Calcutta Drawings 6 Nederlands

Page 1

Bart Lodewijks Calcutta Drawings 6

Roma

6 november 15 november 2018

Nederlands



Bart Lodewijks Calcutta Drawings 6 6 november - 15 november 2018



DE OVERWINNING VAN HET LICHT OP DE DUISTERNIS I wish you a very good future and hope you will become the new chief minister Dagelijks keer ik terug naar de mensen die onder het viaduct Maa Flyover wonen. Het is een ochtendwandeling van ongeveer een uur, dwars door nauwe stegen waar kooplui kippen en geiten aan de man brengen en je tussen het geslachte vee de geur van uitwerpselen, urine, vlees en bloed opvangt, en zo nu en dan een vleug synthetische spuitlak van geïmproviseerde autowerkplaatsen die op dit vroege uur al in bedrijf zijn. De tocht voert ook langs kleurrijke fruitkramen en een bedwelmende hindoestaanse bloemenmarkt, waar vrouwen goudsbloemen ‒ prachtige oranje ruikers die op doeken uitgestald zijn als koningskronen ‒ tot kralensnoeren en guirlandes rijgen. Een hart wordt in het Sanskriet een ‘geur’ genoemd en


ik begrijp dat wel. Het hart klopt op straat, alles ligt open en bloot en is doordrongen van geur. Het hindoestaanse feest Divali staat op stapel. Het wordt gevierd als de overwinning van het goede op het kwade, de triomf van het licht over de duisternis. Het wordt tijd, mompel ik in mezelf als ik aankom bij Maa Flyover. Wanneer de schemering valt en ik na een dag tekenen dezelfde wandeling in omgekeerde volgorde onderneem, dragen veel vrouwen de goudsbloemen om hun hals, en ook mannen lopen kleurrijk rond. Een drietal travestieten deelt kushandjes uit, als de hoeders van de beide geslachten. In het gele schijnsel van lantaarns en flakkerende waxinelichtjes werpen de marktkramen lange schaduwen op het wegdek en de muren. Die schaduwen zijn er natuurlijk elke avond, maar de sfeer van Divali maakt het tot een beladen schimmenspel. Ik ben aangeland in een wereld waarvan ik niet wist dat ze bestond. Het is allemaal echt, voor de mensen is Divali een diepgewortelde religieuze werkelijkheid. Ik loop daar met mijn nuchtere hoofd doorheen, ik ben gevormd door het idee dat de wereld verklaarbaar moet zijn. Het is geen droom wat ik zie, kijk maar: de mensen groeten me met dezelfde ontkennende hoofdknik als ik al twee maanden ontvang. Ik ben inmiddels zo aan die groet gewend dat ik mee


beweeg alsof het de normaalste zaak van de wereld is, er is toch niemand die de waarheid in pacht heeft. Ik voel me een kind dat zich de grotemensentaal toeëigent, met alle verwarring en verwondering die daarbij komt kijken. Toen ik na een week afwezigheid mijn gezicht weer liet zien in de zandstraat, was iedereen blij, de riksjabestuurder voorop. Ze dachten dat de vogel gevlogen was. De bejaarde vrouw schotelde me een warme maaltijd voor in haar kleine woning, die zo volgestapeld is met potten, plastic teiltjes en kledingstukken dat er niets meer bij kan. Ik moest plaatsnemen op de rand van haar bed en daar, op de enige vrijgehouden strook in het vertrek, moest ik blijven zitten totdat ik de laatste rijstkorrel op mijn bord had opgegeten. De straat zag er schoon uit. De gedachte kwam bij me op dat mijn gestructureerde tekeningen de bewoners tot een opruimactie hadden aangezet, ook al zou ik ze daar nooit toe willen aansporen. Ik wil mensen in hun waarde laten en geen levens overhoop halen. De straat verkeerde in prima staat, een beetje zoals ik hem in september aantrof, sterker nog, het was alsof de rommeligheid mij toen uitnodigde. Nu zou ik aan de zandstraat voorbij zijn gelopen.


Tijdens de maaltijd vertelt de oude vrouw dat iedereen in de straat naar de achternaam Sheikh luistert, uitgezonderd de bewoners van het vermeende sprookjespaleis en Tayock, de Bengalees met wie ik tijdens Durga Puja een geitje soldaat maakte. De Sheikhs wonen al tachtig jaar in de zandstraat. De oude vrouw vertelt dat ze nog een huis bezit, op ongeveer veertig minuten loopafstand hiervandaan, maar ze woont liever ‘op het zand’, bij haar familie, bij haar vier zonen, onder wie de riksjabestuurder met zijn malle zoontje. Het lijkt erop dat ze een nederig leven verkiest boven weelde. Waarom zou ze haar tweede huis hebben afgewezen als verblijfplaats? Ik maak me er een voorstelling van: blinkende geglazuurde vloertegels en met houtreliëf versierde meubelen, en er hangt vast ook een verchroomde spiegel aan de wand: de potsierlijkheid maakte haar zo eenzaam en ongelukkig dat ze terugkeerde naar de vertrouwde zandstraat. Ik probeer erachter te komen of mijn gedachten geen verzinsels zijn, maar krijg niet echt antwoord, wat als effect heeft dat mijn verbeelding op hol slaat. Ik stel me bij het huis Engelse koloniale luiken voor, met van die horizonaal geplaatste, balsahouten latjes die al klepperen bij het minste of geringste zuchtje wind. Ik verbeeld me dat er in de tuin een banyanboom staat, een


boomsoort met luchtwortels die zo geliefd is omdat Boeddha onder zo’n boom verlichting bereikte. Op zo’n plek, waar weelde met nederigheid wordt gedragen, zou ik willen tekenen. Ik zou er neer willen strijken om het interieur te voorzien van krijtlijnen en daarmee de duisternis uit het leven van de familie Sheikh verbannen, want die is er vast. Die nacht slaap ik rustig, gelukkig en met een vreedzaam gevoel in mijn hart. Ik droom dat de kushandjes die de travestieten me hebben toegeworpen, betekenen dat het tijd wordt om de zweep eraf te halen en mezelf ontspanning te gunnen. Als ik ontwaak, dringt tot me door hoe groot mijn verlangen is om terug te keren naar een wereld die ik ken. De armoede is onder mijn huid gaan zitten en bij elke beweging die ik maak, lijd ik ietsje meer mee met de mensen die op straat leven. Of ben ik hier de enige die lijdt? Want het lijkt erop dat de meesten in hun toestand berusten en er maar het beste van maken. Als je vraagt of ze gelukkig zijn, dan is het antwoord een eensluidend ‘ja’ en vervolgens bezingen ze Calcutta als de beste plek op aarde, ook als ze de stad nog nooit hebben verlaten. Wij hebben uitzicht, zeggen de mensen onder de Maa Flyover, en het is inderdaad waar dat ze ondanks hun penibele situatie minder opeengepakt zitten dan de gemiddelde


stadsbewoner. De samenleving lijkt zo ingericht dat de mensen een redelijk stabiel en gelukkig leven leiden. Ze zullen het niet gauw slechter krijgen, maar zicht op een beter leven of verdere ontwikkeling is pertinent uitgesloten. Of ze nou arm of rijk zijn of iets daartussenin, doet niet terzake. Ik denk dat je, als je in de zandstraat geboren bent, daar voor de rest van je leven vastzit, je kunt niet voor- of achteruit. De machthebbers worden in de hoogste kringen geboren en het voetvolk komt daar niet binnen. In de lagere klasse moet de morele druk immens zijn, waardoor het bij de meesten niet eens meer in hun hoofd opkomt om een stap voortwaarts te zetten. Ondanks dit alles heerst er een opgewekte sfeer van pluk de dag, waarin men elkaar steunt, claimt en klein houdt. Men heeft de handen vol aan elkaar en er is nauwelijks tijd en ruimte om buiten de dagelijkse werkelijkheid te kijken. Het is een volledig gecompartimenteerde samenleving, niet alleen het verkeer staat vast, maar werkelijk alles zit op slot. Het lijkt erop dat het gros van de mensen niets over hun eigen leven te zeggen heeft. Ik balanceer nu al drie weken tussen ziek zijn en misselijkheid en schrik als ik zie hoeveel producten in mijn koelkast over de datum zijn, variërend van een


paar dagen tot een maand. Ook in de winkels liggen producten die niet goed meer zijn. Op de voedingswaren staat weliswaar de dag waarop het artikel werd verpakt, maar de uiterste houdbaarheidsdatum ontbreekt: die wordt overgelaten aan het gezonde verstand. Bedorven voedsel is sluipmoordenaar nummer één voor de volksgezondheid, lijkt me. Ik heb geen idee wat ik voorgeschoteld krijg als ik buitenshuis eet. Elke dag word ik een beetje zieker en het is uitgesloten dat ik herstel; ik moet immers blijven eten. Net als de bewoners moet ik verder en ik kan me niet permitteren om kritisch te zijn. Echt slechter zal het niet gauw gaan met mijn spijsvertering en de illusie dat ik beter word laat ik varen: een rationeel besluit om er het beste van te maken. Er is deze ochtend veel bedrijvigheid onder de Maa Flyover. Verspreid over de zanderige vlakte, bij de staander waar ik de eerste tekening aanbracht, liggen zeer magere mensen onbeschermd op de grond, slechts gekleed in een lendendoek. Tussen hen door lopen straathonden en zijn bookmakers en gokkers op weg naar de paardenraces. Een riksjabestuurder heeft een twintigtal nog levende kippen met hun poten vastgebonden aan zijn stuur en fietst vrolijk naar de


markt. Zwerfkinderen klampen me aan en bedelen om krijt. Ik kijk uit naar Praveen Upadnaya, de Nepalese jockey die mij vorige week bescherming bood, maar zie hem niet. Aanvankelijk boezemde zijn piraatachtige rode kledij, zijn magerte en de wilde flikkering in zijn ogen me angst in. Hij sprak zeer luid tegen me en ik moest hem ‘brother’ noemen. Maar wat een geluk dat ik Praveen tegen het lijf liep. Als jockey geniet hij aanzien in de stadsjungle onder de brug. ‘Our Nepali guy’, riep een sympathiek ogende jongeman trots die zich later voorstelde als Akram de paardenverzorger. Toen ik de tekening op de betonnen staander voltooid had, stond Praveen erop dat we getweeën het hippodroom zouden bezoeken, zijn werkterrein. Ik wilde niets liever dan die enorme vlakte betreden, een soort mega-atletiekbaan, een groot contrast met de dichtbevolkte stad. Ik sloeg het krijtpoeder van mijn kleding om er enigszins toonbaar uit te zien. De laatste keer dat ik me op het terrein van een club begaf, had ik mijn werkplunje aan en werd ik weggestuurd. Was het omdat ik niet de juiste kledij aan had dat de directeur sportief mij niet wilde introduceren bij de club? Toen Praveen en ik in het wuivende gras stonden, dook er een in het wit gekleed heerschap op. De consul!,


schoot er door me heen: mijn beschermheilige uit het koninkrijk der Nederlanden. Hij liep rechtstreeks op me af, maar zijn gezicht stond op onweer, hij was duidelijk niet gecharmeerd van ons spontane bezoek. Maar de consul is te hoog in rang om zich druk te maken over een bezoek aan het hippodroom, flitste het door me heen. Het moet een amiable man zijn, anders had hij me in onze correspondentie wel afgescheept. Waarom wil ik toch zo graag die enige andere Nederlander ontmoeten? Lijd ik soms aan heimwee? In tweede instantie meende ik in de inmiddels tot stilstand gekomen man de directeur sportief van de Calcutta Cricket and Football Club te herkennen, de man die mij op de alleereerste dag van mijn verblijf genadeloos de toegang had geweigerd. Zo’n zelfde autoritair type, maar dan met snor. Maar de man bleek een omhooggevallen security guard die zijn macht kwam laten gelden, een echte machtswellusteling. Er volgde een woordenwisseling tussen de ‘hoogwaardigheidsbekleder’ en Praveen. Ik probeerde me ermee te bemoeien, maar kreeg geen inspraak. ‘He says he is my employee but I don’t know him’, zei de snordrager kort en snauwde dat ik moest maken dat ik wegkwam. Praveen werd door twee inderhaast erbijgehaalde securitymannen vastgegrepen. Ik mocht in


mijn handen klappen dat ik er zonder kleerscheuren vanaf kwam, zoveel was wel duidelijk. Toen ik omkeek, zag ik dat Praveen een van de bewakers met zijn vlakke hand afweerde, en daarna werd hij afgevoerd. ‘This is India’, riep hij mij toe en verdween uit het zicht. Divali zindert nog na als het zoveelste feest zich alweer aankondigt. Deze keer betreft het echter mijn eigen verjaardag: die is uitgelekt in de zandstraat. Ook de dochter van het gezin dat in het roze huis woont, is jarig. Ze heet Afra Sheikh. We vieren het feest gezamelijk, zij wordt 18 en ik 46 jaar. De bewoners hebben de straat versierd en geluidsboxen geïnstalleerd. De hele avond worden er hapjes uitgedeeld en wordt er stevig gedanst. Ik geef haar het boek cadeau dat ik drie jaar geleden over Rio de Janeiro maakte, en ik schrijf erin: Dear Afra, Congratulations with your 18th birthday on the eleventh of the eleventh. I wish you a very good future and hope you will become the new chief minister. It is a great honour to draw in the street of your family. This book is about another dirt road where I made drawings. I spent one summer and two winters in this street in Rio de Janeiro. It pleases me to give this story to you and your family.


De riksjabestuurder is uitgelaten dat ik eindelijk op zijn huis teken, al verdenk ik hem ervan dat hij mijn eerdere tekenpoging in een van zijn woeste buien met een emmer water heeft vernietigd. Onder het toeziend oog van zijn moeder ga ik aan de slag. Gisteren heb ik haar tweede huis bezocht, dat er hetzelfde uitziet als de woning in de zandstraat, maar minder goed gelegen is. Niks geen banyanboom, verchroomde spiegel en balsahouten latjes die klapperen in de sponning. Het huis grenst aan een kanaal en spiegelt zich in het water, dat inktzwart is.


Ik moet het tekenen om de haverklap onderbreken omdat het autistische zoontje van de riksjabestuurder zich aan mijn benen vastklampt. Met zijn handen wrijft hij de krijtlijnen uit en het heeft geen effect als ik hem op de vingers tik. Op geen enkele manier krijg ik grip op het joch, het enige wat misschien wél werkt is negeren. Het lijkt uit te lopen op een wedstrijd in autistisch gedrag: ik teken stug door en hij stelt alles in het werk om mij te dwarsbomen. De tekening is inmiddels opgesierd met afdrukken van zijn kinderhand en ik laat hem begaan, alsof het me niet deert, maar mijn hart bloedt. Opeens stopt hij, even abrupt als hij


begon. Met een idiote blik zit hij me op een halve meter afstand de rest van de middag aan te staren, de zwaarst mogelijke sanctie die binnen zijn bereik ligt. Zijn oma aait hem over zijn bol, maar zodra ik zijn kant op kijk rent hij naar me toe en slaat opnieuw zijn armen om mijn benen heen. Omdat ik bang ben dat hij gaat bijten, duw ik hem van me af, voorzichtig, want ik wil hem niets aandoen. Hij herneemt de veilige halve meter afstand, slaat zijn hand tegen zijn mond en lacht me uit met kreten die ik niet thuis kan brengen.


De betonnen staander waarop ik teken, maakt deel uit van een woning waar een gerimpelde dame met felblauwe ogen de dienst uitmaakt. Ze woont al vijftig jaar op deze plek en heeft in die zin meer recht van spreken dan de hele Maa Flyover bij elkaar, die pas in 2015 in gebruik werd genomen. Jan en alleman banjert sindsdien door haar woonkamer, onder hen nu dus ook een kunstenaar. Ze lijkt er geen moeite mee te hebben. De grenzen tussen de gedeelde ruimte en de privéruimte zijn onder de brug nog diffuser dan elders in de stad het geval is. Nergens is een duidelijke streep getrokken.



‘They are all gangsters’, zegt Akram, die wijzer lijkt en beter gekleed is dan de andere mannen onder de brug. ‘Die dikke daar is de baas, hij is een kidnapper. En hij daar is verloren.’ Akram wijst naar een stevig gebouwde vent die op zijn benen waggelt en niet goed snik lijkt. ‘Hij was soldaat en kooivechter en heeft zijn spraakvermogen en hersens verloren.’ De ex-vechtjas begint meteen een liedje te neuriën en te dansen alsof hij een kind is. ‘De oude man met de baard was zeeman en spreekt alle talen. Hij rookt, slikt, naait en drinkt alles wat los en vast zit.’ ‘I am an allrounder’, glundert de zeeman met een vuurrode mond van het kauwen op


betelnoten, wat een licht euforische werking heeft en hongergevoel tegengaat.


‘En die reus daar heet Raja, hij was de bewaker van de chief minister. Als je Raja’s telefoonnummer hebt, is je veiligheid gegarandeerd.’ Niet echt op mijn gemak kijk ik naar de boeventronies en de kerels knikken bevestigend. Ze zijn niet voor niets onder de brug beland, ze hebben het verdiend. Raja krabbelt zijn telefoonnummer op een papiertje en overhandigt dat aan mij. Hij toont een foto op zijn telefoon waarop hij naast Mamata Banerjee staat, de chief minister van WestBengalen. ‘Problems’, zegt hij tegen me en gebaart dat ik hem dan moet bellen. Ik begrijp het en pak meteen mijn telefoon en bel hem op om te zeggen dat ik


omgeven ben door gangsters. Raja toont mijn nummer lachend aan de gangsters en allemaal beginnen ze te schuddebuiken. Ze maken ruimte voor mij, alsof ik met het belletje mijn plek heb veroverd en van nu af aan rustig kan tekenen.




Colofon Bart Lodewijks - Calcutta Drawings Tekeningen, tekst en foto’s: Bart Lodewijks Redactie: Danielle van Zuijlen Eindredactie: Lucy Klaassen Beeldbewerking: Huig Bartels Ontwerp: Roger Willems en Dongyoung Lee Uitgever: Roma Publications, Amsterdam Dit project is mede mogelijk gemaakt met steun van CARF, Calcutta; Mondriaan Fonds, Amsterdam Speciale dank aan Praneet Soi en Sumantra Mukherjee © Bart Lodewijks, 2018




Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.