Rijnboutt Magazine #14 Stad en welzijn

Page 1

Stad en welzijn Ruimte voor gezonde keuzes

“Het succes van een gezonde wijk valt of staat met hoe zaken op stadsniveau geregeld zijn”
Mark Hendriks
“Of een project slaagt, is ook afhankelijk van het samen doen. Alleen het gezondheidsverhaal vertellen is niet genoeg”
Anne Koning
“Gezondheid gaat over deelname, over toegang tot werk, een inkomen, gezien worden en aanhaken”
Aline Muylaert

Inhoud

P.03

Voorwoord

P.04

Maak gezondheid weer speerpunt bij stadsontwerp

Essay: Mark Hendriks

P.11

De rol van de provincie: verbinden, uitzoeken, inspireren en aanjagen Anne Koning, gedeputeerde Wonen, Ruimtelijke ordening, Recreatie en Sport bij provincie Zuid-Holland en Emile Revier, partner bij PosadMaxwan strategy x design

Tekst: Vincent Kompier

P.16

De gezonde stad als wenkend perspectief voor de woningbouwopgave

Essay: Marieke Berkers

P.21

De derde weg naar gezond en veilig Jannemarie de Jonge, Rijksadviseur voor de Fysieke Leefomgeving, landschapsarchitect en partner bij adviesbureau Wing en Karo van Dongen, lid Raad van Bestuur bij woningcorporatie Alwel en voorzitter bij Groene Huisvesters

Tekst: Catja Edens

P.26

Van Ring naar Park Beeldessay: Rufus de Vries

P.36

De positie van de architect

Essay: Rijnboutt (Jan van Grunsven)

P.42

Casestudy Venserpolder of hoe een wijk zichzelf voorziet van betaalbare gezonde voeding Rijnboutt en Aouaki Concepts

P.55

De kracht van prikkelen: “Iedereen is beïnvloedbaar”

Eva van den Broek, gedragseconoom en oprichter van Stichting Behavioural Insights

Tekst: Jorinde Seijdel

P.59 “Het begint met betrokken burgers” Aline Muylaert, medeoprichter en COO bij CitizenLab en Lot Schuringa, Government Success Manager Nederland bij CitizenLab

Tekst: Kirsten Hannema

2 Rijnboutt magazine
Coverfoto: Rufus de Vries

Stad en welzijn Ruimte

voor gezonde keuzes

Als samenleving staan we de komende decennia voor grote maatschappelijke vraagstukken in relatie tot gezondheid. Zo neemt de vergrijzing toe, stijgen de zorgkosten, groeien de verschillen tussen de sociaaleconomische groepen en ondervinden we steeds meer de gevolgen van klimaatverandering. In de stedelijke leefomgeving komen al deze vraagstukken bij elkaar. En juist de stad zelf is ook volop in ontwikkeling. Naar verwachting zal in 2050 ongeveer 70 procent van de wereldbevolking in de stad wonen, tegen 55 procent nu. Ook in Nederland blijven steden zich de komende jaren uitbreiden en verdichten. De maatschappelijke uitdagingen vallen daarmee samen met de stedelijke groei. Hoe houden we de stad op de lange termijn leefbaar voor haar inwoners, hoe werken we aan gezonde stedelijkheid?

Dat kan op verschillende manieren. Maar één, nee, twee kwesties staan daarbij voorop. Behalve klimaatadaptatie (de grootste, meest overkoepelende opgave) vraagt het welzijn van de bevolking om onze nadrukkelijke aandacht. Te lang is gestuurd op kostenefficiëntie ten koste van maatschappelijke waarden. Onderzoek laat zien dat de plek waar je woont samenhangt met hoe gezond je bent. De levensverwachting kan per buurt zelfs tot tien jaar verschillen, een kwestie die ook voor beleidsmakers van groot belang is. Te weinig lichaamsbeweging, een gebrekkige sociale structuur, te veel fijnstof, geluidsoverlast, vuile lucht en de verleiding van ongezond voedsel (overal verkrijgbaar en goedkoper dan gezonde producten) leiden ertoe dat de steeds ouder wordende Nederlander steeds meer zorgbehoeftes heeft.

Stedenbouw, architectuur en landschapsarchitectuur kunnen een belangrijke basis bieden voor een gezondere manier van leven. De kracht van een integrale ontwerpbenadering is doorslaggevend, maar ook het realiseren van nieuwe samenwerkingen, nieuwe coalities. Met opdrachtgevers die letterlijk en figuurlijk meer ruimte laten dan waar het financiële kader om vraagt.

Dit magazine gaat over onze bijdrage aan gezonde stedelijkheid. Met vergroening van de stad kan de stress van opwarming in de stedelijke ruimte worden beperkt. Beplanting bevordert de kwaliteit van de lucht die we inademen. Met groenstructuren, fietspaden en parken, en informele speel- en sportplekken worden mensen uitgenodigd om zelf of met elkaar in beweging te zijn. Met stadslandbouw komt gezonde voedselproductie weer dicht bij de stadsbewoner.

We kijken naar de mogelijkheden voor gezonde stedelijkheid vanuit het ontwerp, en concreet naar welke kansen het verduurzamen van woningen biedt. We onderschrijven het belang van participatie en vragen deskundigen hoe een actieve betrokkenheid bij de leefomgeving kan worden gestimuleerd. Ook het operationele vermogen van de eigen beroepsgroep komt aan de orde. Ten slotte toetsen we aan de hand van een casestudy de haalbaarheid van het streven om tot een verhoogd welzijn te komen. Alles met de intentie om naar een bewuste ontwerppraktijk te groeien, waarin de aandacht voor gezondheid en welzijn centraal staat.

Rijnboutt november 2022

3 Rijnboutt magazine

Maak gezondheid weer speerpunt bij stadsontwerp

Vitruvius wees er al op: gezondheid, stadsontwerp en architectuur zijn nauw met elkaar verweven. En gezondheid is daarvan het belangrijkst. Om complexe welvaartziektes te lijf te gaan is een gezondere levensstijl nodig en stedelijk ontwerp kan hieraan een positieve bijdrage leveren. Wat zijn de belangrijkste inzichten?

4 Rijnboutt magazine

Een verhaal over gezonde stedenbouw, over de gezonde stad of gezonde wijken voelt wat onnatuurlijk aan. Want gaat stedenbouw niet altijd over gezondheid, of zou het daar niet altijd over moeten gaan? Als voorzitter van de selectiecommissie van het Blauwe Kamer Jaarboek, merkte de Tilburgse hoogleraar Joks Janssen enige jaren geleden terloops op “niet zoveel op te hebben met al die plannen die pronken met labels als gezond ontwerp, gezonde stad of healthy urban living”. Het gedweep met gezondheid kwam op hem dubbel over, overbodig zelfs, omdat stedenbouw in essentie draait om het ontwerp van gezonde en leefbare wijken en steden.

Janssen heeft natuurlijk gelijk. Het vak stedenbouw ontleent zijn bestaansrecht voor een deel aan de plannen en ontwerpingrepen waarmee in de negentiende eeuw een einde moest worden gemaakt aan de erbarmelijke omstandigheden waaronder stadsbewoners toen leefden. Mensen die, veelal op zoek naar werk, naar de steden togen, kwamen terecht in sloppenwijken zonder stromend water en riolering, omringd door bergen afval, en waar ziektes als tyfus, cholera en tuberculose welig tierden. Planologen en ingenieurs van het eerste uur maakten in die jaren stedenbouwkundige vernieuwingsplannen om de leefomstandigheden en hygiëne drastisch te verbeteren. Fameus is het Rotterdamse Coolpolderplan 1, met daarin onder meer het slaan van drinkwaterputten, het dempen van de stinkende grachten en een verbod op openbare slachtplaatsen. Cruciaal in het streven naar heilzame steden was de Woningwet van 1901, waarmee het recht op een gezonde woning in ons bestel werd verankerd 2 .

Wie verder terugkijkt ziet dat gezondheid, stadsontwerp en architectuur sinds mensenheugenis nauw met elkaar verweven zijn. In zijn standaardwerk De architectura schreef de Romeinse architect Vitruvius in de eerste eeuw voor Christus al dat gezondheid het hoofddoel van architecten moet zijn. Die opvatting bleek wel in de afgelopen 150 jaar, waarin niet alleen uiteenlopende gezondheidskwesties, maar ook verschillende zienswijzen op hoe daarmee moest worden omgegaan, hun stempel drukten op de architectuur en stedenbouw van de moderne tijd. In het interbellum kwamen de tuinsteden op, en lanceerden de voorvechters van het

Nieuwe Bouwen de welbekende speerpunten ‘licht, lucht en ruimte’. De Zwitsers-Franse architect Le Corbusier leek geobsedeerd door het gezondheidsthema. In zijn in 1925 gepubliceerde boek Urbanisme spreekt hij van een “operatie” om de stad te genezen van de “kanker veroorzaakt door ontaarde straatontwerpen en verrotte oude huizen vol tuberculose”. In de film L’architecture d’aujourd’hui houdt Le Corbusier een vurig pleidooi voor sport, beweging en zonnebaden – manieren om vermoeidheid en stress onder stadsbewoners tegen te gaan.

Tot in de jaren zeventig van de vorige eeuw vervulde de gezondheid van de mens dan ook een sleutelrol in de verschillende verschijningsvormen die nieuwe steden en wijken kregen toebedeeld. Enerzijds door blootstelling aan luchtvervuiling, schadelijke stoffen en geluidhinder zoveel mogelijk te beperken – denk aan de ‘functionele stad’ waarin woonwijken, werkgebieden en industriezones van elkaar gescheiden werden –, anderzijds door wijken als dorpen te benaderen om het buurtgevoel en de gemeenschapszin te bevorderen (in overeenstemming met de ontwerpfilosofie van de wijkgedachte). Daarna begint het accent te verschuiven. De nadruk komt – zeker na het rapport van de Club van Rome 3, over de grenzen die we zouden moeten stellen aan onze economische groei – te liggen op duurzaamheid en ecologie. Nu valt te verdedigen dat dit in zekere zin ook over gezondheid gaat, maar in de praktijk was er sprake van een subtiel verschil: het draaide niet langer om de gezondheid van mensen, maar om de gezondheid van de gehele planeet. Het verklaart voor een deel waarom binnen de stedenbouw gezondheid als expliciet aandachtsveld naar de achtergrond verdween. Daartegenover stond de opkomst van duurzaam bouwen en de realisatie van ecologische wijken, zoals Eva Lanxmeer in Culemborg 4

Stedenbouw en de publieke zaak Maar er zijn meer verklaringen, voor zowel de tanende aandacht voor het onderwerp als de recente opleving. Allereerst de vraag waarom een maatschappelijk vraagstuk als gezondheid vanaf de jaren tachtig langzaamaan uit het stedenbouwkundige blikveld verdwijnt. Simpel gezegd: omdat het vakgebied de afgelopen dertig jaar is afgedreven van zijn publieke taak.

5 Rijnboutt magazine

Onder een neoliberale wind is de voedingsbodem waarop de stedenbouw decennialang kon floreren grotendeels verdwenen. In het politieke discours is het sociaaldemocratische fundament onder de ruimtelijke ordening gemarginaliseerd, en op institutioneel niveau zijn publieke diensten vervangen door markt en individu. Tegen deze politieke, economische en culturele achtergronden, gekenmerkt door een hardnekkig gebrek aan coherente visies op de samenleving, zijn juist stedelijke verdichtingsprojecten – en het ontwerp en de vernieuwing van wijken in het algemeen – kwetsbaar gebleken. De borging van publieke doelen, zoals betaalbare woningen, een goede openbare ruimte, klimaatambities en toegang tot openbaar vervoer, staan onder druk, niet in de laatste plaats omdat ze het afleggen tegen private en commerciële aspiraties als winstmaximalisatie en particulier woongenot. Sociale doelen als gemeenschapszin, kansengelijkheid en gezondheid delven dan al snel het onderspit.

En toch is er sinds enige tijd sprake van een opleving in de aandacht voor gezondheid – het begrip is zelfs een populaire beleidsterm. Dit heeft alles te maken met de enorme impact die de gezondheidszorg heeft op onze samenleving. Ging het anderhalve eeuw geleden om het verbeteren van de hygiëne en het voorkomen van tuberculose, tegenwoordig vragen complexe welvaartsziektes om een andere aanpak. Denk aan de zorgwekkende toename van obesitas (de NOS repte eerder dit jaar zelfs van een “beweegcrisis”), de hausse aan mentale aandoeningen als burn-out, eenzaamheid en depressie, en de groeiende ongelijkheid, waardoor meer en meer mensen aan de zijlijn staan en niet in staat zijn ‘om mee te doen’. Tel daarbij op de talloze zorgvragen die de vergrijzing met zich meebrengt, inclusief volksziekte nummer één: alzheimer. De coronapandemie deed een laatste duit in het zakje en bracht het denken over gezondheid in een stroomversnelling.

Het heeft ertoe geleid dat – in de slipstream van een collectief verlangen naar brede welvaart – het belang van een gezonde leefomgeving steeds hoger op de agenda is komen te staan. En dat niet alleen. Ook de veronderstelling dat ruimtelijke ordening, stedenbouw en architectuur daar een fundamentele bijdrage aan kunnen leveren, vat post onder steeds meer politici, beleidsmakers en experts. Er is evenwel sprake van een trendbreuk.

In de slipstream van een collectief verlangen naar brede welvaart is het belang van een gezonde leefomgeving steeds hoger op de agenda komen te staan. Ook de veronderstelling dat ruimtelijke ordening, stedenbouw en architectuur daar een fundamentele bijdrage aan kunnen leveren, vat post onder steeds meer politici, beleidsmakers en experts.

6 Rijnboutt magazine

Waar het voorheen ging om het voorkomen van ziektes en kwalen – de bescherming tegen schadelijke stoffen en effecten is via planologisch beleid en wet- en regelgeving overigens altijd blijven bestaan – draait stadsontwerp tegenwoordig om het beïnvloeden van ons gedrag. Zeg maar het bevorderen van andere levensstijlen, iets waar de GGD en het RIVM begin deze eeuw al om riepen. Stedenbouwkundige ontwerpen moeten ervoor zorgen dat bewoners (langer) gezond blijven omdat ze tot goed gedrag leiden, zoals gezonder eten, meer bewegen, elkaar ontmoeten. Maar ook: toegang hebben tot (zorg)voorzieningen, kansen hebben op werk en onderwijs, zingeving vinden in het leven. Kortom, omdat goede stedenbouw gemeenschapszin, geluk en algeheel welbevinden in de hand werkt.

Van regio tot buurt

De vraag rijst hoe we dat dan doen – hoe we met stads- en wijkontwerpen gezond gedrag en gezonde levensstijlen stimuleren. Of fundamenteler geformuleerd: hoe zorgt stedenbouwkundig ontwerp dat gezond leven voor iedereen mogelijk is? De antwoorden hangen samen met de verschillende schaalniveaus waarop stedenbouwkundigen en planologen opereren. Voor we inzoomen op het niveau van de buurt (de schaal waarop veel verdichtingsprojecten spelen) en de sleutelrol die de inrichting van de openbare ruimte speelt, mogen we niet voorbijgaan aan het schaalniveau van de stad en de regio. Sterker nog, als op die niveaus de condities onvoldoende zijn, zal van een gezonde stad nooit sprake zijn. Dat beweert althans Wouter Vanstiphout in zijn essay Therapie voor de ongezonde stad 5 De architectuurhistoricus stelt vast dat de aanleg van meer groen, meer fietspaden en meer ontmoetingsplekken pas zin heeft als op regionaal en stedelijk niveau enkele wezenlijke weeffouten zijn weggenomen. Zoals de overlast die de vele rijkswegen veroorzaken, vaak in de naastgelegen armere wijken waar het aantal gezondheidsklachten dan ook relatief hoog is. Deze wegen vormen bovendien barrières die de bewoners van zulke wijken ‘op afstand zetten’. Ontwerp kan daarin verandering brengen, zo blijkt in Maastricht, waar de A2 ondergronds is gebracht en op het tunneldak een park en woningbouw verrijzen. De ‘goede’ en ‘slechte’ wijken die ooit gescheiden waren, zijn weer met elkaar verbonden,

de toegang tot stedelijke voorzieningen ligt voor iedereen weer binnen handbereik.

Een andere weeffout bepaalt momenteel het nieuws: het tekort aan goede en betaalbare woningen. In plaats van de sociale woningvoorraad kleiner te maken, zoals in veel steden gebeurt, is het beter om deze juist aan te vullen. Betaalbare huur- en koopwoningen kunnen vergrijzende wijken tot leven brengen, leeglopende kantoorwijken van nieuw elan voorzien en volkswijken op peil houden. Tot slot onderwijs en werk, in de woorden van Vanstiphout cruciaal voor het welbevinden van stadsbewoners. Hij roept stedenbouwkundigen en planologen op te investeren in een nieuwe generatie scholen en campussen en in nieuwe werklocaties, bijvoorbeeld door het terugbrengen van de maakindustrie 6 In feite gaan de onderwerpen die Vanstiphout aansnijdt over de kwaliteit van het stadsleven. In het Duitse tijdschrift Topos beschreef redacteur Anja Koller in 2021 hoe de toegang tot alles wat steden te bieden hebben – huisvesting, werk, onderwijs en cultuur, maar ook gemeenschapszin, innovatie en ideeënuitwisseling – onder grote druk is komen te staan. Verwijzend naar de door de Franse socioloog Henri Lefebvre gemunte theorie van ‘right to the city’ – over het existentiële recht van eenieder om gebruik te kunnen maken van de voordelen, kansen en geneugten die steden met hun parken, pleinen, infrastructuren en gebouwen te bieden hebben – schrijft ze: “Politieke onrust en migratie, het tekort aan woningen, de toenemende commercialisering en privatisering van stedelijke ruimten, en het uiteendrijven van niet alleen rijk en arm, maar ook van etnische en culturele groepen, onthullen stuk voor stuk de onrechtvaardige en ongelijke verdeling van stedelijke middelen, en de kansen om deel te nemen.”

Ook stedenbouwkundige Ad de Bont, die zich al jaren bezighoudt met gezond ontwerp, stelt desgevraagd vast dat het succes van een gezonde wijk valt of staat met hoe zaken op stadsniveau geregeld zijn – al vliegt hij dit vanuit een meer praktische invalshoek aan. Hij doelt vooral op hoe we onze mobiliteitsbehoefte (oftewel: de rol die we de auto toebedelen) afstemmen op de gewenste verstedelijking. De Bont pleit voor het creëren van nabijheid, door bijvoorbeeld rond openbaar vervoersknooppunten woningbouw te combineren

7 Rijnboutt magazine

met andere functies, zodat afstanden te voet, met de fiets of per openbaar vervoer overbrugbaar zijn – zeg maar het principe van de inmiddels populaire ‘10- of 15-minutenstad’. Een substantiële afname van het aantal auto’s, zowel rijdend als stilstaand, maakt de weg vrij om op wijk-, buurt- en straatniveau gezonde omgevingen te creëren.

Teruggrijpen op het landschap

Over het eigenlijke ontwerp van wijken, buurten en straten en hoe zij gezond gedrag in de hand werken, bestaan al best wat ideeën. Arcadis bijvoorbeeld bracht in 2020 een speciale index uit die onder meer gaat over de kwaliteit van gebouwen (ruim, schoon), de aanwezigheid van zorgvoorzieningen, de inrichting van de buitenruimte (ontmoeting, veiligheid) en de staat van het milieu (luchtkwaliteit, geluid, hittestress) 7 Er zijn ook nieuwe concepten, zoals de zogenoemde ‘superblokken’, met een gemengd programma en uiteenlopende woningtypen, waar het snelverkeer omheen wordt geleid en waarbinnen collectieve binnenhoven en voedseltuinen liggen, ontsloten door fijnmazige wandel- en fietsroutes. Of het plan voor de Cartesiusdriehoek in Utrecht, waar het gedachtegoed van de zogenoemde ‘blauwe zones’ (plekken op de wereld waar mensen aantoonbaar langer leven) is vertaald naar stedenbouwkundige principes. Dan gaat het om de programmering van met name de plinten – levendigheid, de interactie tussen binnen en buiten, de introductie van stadslandbouw, de omgang met mobiliteit en de inrichting van de openbare ruimte. In het boek Buitenkansen voor een uitnodigende buitenruimte 8 wordt een radicaal andere omgang met onze straten en pleinen bepleit. Door heilige huisjes als parkeren omver te werpen en met een andere bril naar de klassieke straat te kijken – “maak er een tuinpad van” – wordt de openbare ruimte pas echt een plek voor sport en spel, ontmoeting en activiteiten, en het verbouwen van gezond voedsel.

Hoewel dit stuk voor stuk bruikbare toevoegingen zijn aan het stedenbouwkundig ontwerprepertoire, rijst de vraag of het genoeg is. Voor een waarachtig gezond stadsdeel waar, en laten we de lat hoog leggen, het welbevinden en het geluk van bewoners vooropstaat, moet het stedenbouwkundig ontwerp wellicht op een ietwat andere leest gestoeld zijn.

Want laten we wel wezen, het streven naar duurzame en gezonde steden wordt nog te vaak aangevlogen vanuit de bebouwde omgeving, met oplossingen die tegen het ecomodernisme aanschuren – het geloof dat we met technologische oplossingen veelal ecologische problemen kunnen wegnemen. Terwijl we beter kunnen teruggrijpen op het landschap zelf, of in ieder geval gebruikmaken van de wijze waarop landschapsarchitecten doorgaans naar stedelijke gebieden kijken. Zij vervullen, aldus de Duitse professor en criticus Lisa Diedrich, een sleutelrol in de vormgeving van een verstedelijkende planeet, omdat hun ideeën en benaderingen stedelijke vernieuwing van een ongekende kwaliteit kunnen voorzien.

Dat zit ’m vooral in het (her)introduceren van natuurlijke en landschappelijke systemen waarmee de naderende milieu- en klimaatramp echt kan worden afgewend. Juist aaneengesloten stukken volle grond, grondwaterstromen en uitgestrekte waterpartijen, en een rijk planten- en dierenleven zijn nodig om hevige regenval en langdurige hitte het hoofd te bieden, en gehoor te geven aan de luide roep om stadslandbouw en duurzame vormen van energiewinning. Deze ‘re-naturalisatie’ zou een vanzelfsprekende strategie moeten zijn in het gezond maken en houden van nieuwe stadswijken. Zoals in Hamburg, waar voor het splinternieuwe stadsdeel Oberbillwerder 9 de natuurlijke dynamiek van het landschap – ooit een uitgestrekt moerasland in een wirwar van rivieren – is gebruikt als onderlegger voor het stedenbouwkundig plan. Het bestaat uit waterrijke buurten in de lagere delen en beboste buurten op de hogere gronden. Een meander die zich door de wijk slingert, biedt ruimte aan waterretentie, verkoeling, flora en fauna, sport- en speelplekken en recreatie. De mogelijkheden voor sociale interactie en gemeenschapsvorming zijn talloos: in deze landschappelijke ruimte liggen plaza’s en boulevards, maar ook buurtpleintjes, pocket parks en beschutte plekjes.

Dit plan laat zien dat een landschappelijke (of landschapsarchitectonische) vorm van stedenbouw ook bijdraagt aan de opbouw van een levendig, inclusief, sociaal en veilig stadsleven. Waarom? Omdat in de woorden van de Deense landschapsarchitect Rasmus Astrup 10 natuur en landschap niet kijken naar seksuele geaardheid,

8 Rijnboutt magazine

opleidingsniveau of religie, en daarom uitermate geschikt zijn om groepen te verbinden en de publieke ruimte te democratiseren.

Andere rekenmethodes

Nu we weten wat nodig is om een gezonde nieuwe stad te ontwerpen, rest de vraag hoe we die gebouwd krijgen. Want het tij mag dan aan het keren zijn, vastgoed- en projectontwikkeling volgen nogal altijd het traditionele spel van kosten en baten. Daarin ligt dan ook de grootste uitdaging – om in stedelijke ontwikkeling tot andersoortige businesscases te komen die niet gestoeld zijn op de snelle revenuen uit gebouwen (floor space index, huurinkomsten, verkoop, speculatie), maar op de baten die de openbare ruimte, collectieve voorzieningen of nieuwe mobiliteitssystemen op de lange termijn opleveren. Omdat de eenzaamheid onder ouderen afneemt, omdat bewoners gezonder eten, omdat ziektes worden voorkomen, omdat het algehele geluksgevoel toeneemt. Omdat het succes van vastgoedontwikkeling niet langer draait om hoeveel geld het in het laatje brengt, maar of het gezond stedelijk leven in de hand werkt. Dat vergt andere rekenmethodes – waarin een groen park niet als kostenpost wordt gezien, maar als een manier om gezond leven te bevorderen – en de betrokkenheid van andere partijen. Veel beleggers zijn pensioen- of private equity fondsen en voor hen zullen rendementen altijd belangrijke drijfveren blijven. Maar voor zorgverzekeraars kunnen investeringen in gezonde stadswijken uitermate interessant zijn. Zo had Menzis korte tijd een fonds voor stedelijke vernieuwing (dat overigens niet echt van de grond kwam), en afficheert ONVZ zich graag met het blauwe zonesverhaal. Dat geldt ook voor bedrijven die zich bezighouden met duurzame mobiliteit, gezond voedsel of sport.

De hamvraag ligt evenwel bij de samenleving: blijven we inzetten op genezen achteraf, of kiezen we voor voorkomen? Het eerste lijkt steeds meer onhoudbaar te worden, zo bleek onlangs uit een onheilspellend filmpje van het Zorginstituut over ons zorgsysteem in 2040 – dat dan gebukt gaat onder overvolle wachtkamers, een tekort aan zorgverleners en materiaal, rondzwervende mensen met psychische problemen en kwetsbaren die aan hun lot worden overgelaten. Toch is een omslag naar preventie, en hoe we dat met stedenbouw en ruimtelijke

ordening voor
9 Rijnboutt magazine
Het streven naar duurzame en gezonde steden wordt nog te vaak aangevlogen vanuit de bebouwde omgeving, met oplossingen die tegen het ecomodernisme aanschuren – het geloof dat we met technologische oplossingen veelal ecologische problemen kunnen wegnemen. Terwijl we beter kunnen teruggrijpen op het landschap zelf.

elkaar krijgen, niet zomaar gemaakt. Dat blijkt ook uit de nog altijd sectorale handelswijze en de constatering dat sociale domeinen niet of nauwelijks bij stadsontwikkeling zijn aangehaakt. Laat staan dat vanuit zorgpotjes in wijk- en stadsontwikkeling geïnvesteerd wordt. Dit kan doorbroken worden als gemeenten de touwtjes weer in handen nemen – en stedenbouw weer als een publieke taak wordt opgevat. In Utrecht, dat de slogan ‘healthy urban living’ hanteert, probeert het stadsbestuur hier invulling aan te geven met de invoering van de zogenoemde barcode. Het is een instrument om bij elke gebiedsontwikkeling (en daar hoort ook de herstructurering van bestaande wijken bij) na te gaan of alle (publieke) onderdelen die voor gezond leven nodig zijn, ook bediend worden. Dat kan gaan om een klimaatbestendige inrichting van de openbare ruimte en de realisatie van maatschappelijke voorzieningen, zoals scholen en buurthuizen, maar ook om parkonderhoud, de zorg voor ontmoetingsplekken en de aanleg van veilige fiets- en wandelpaden. De barcode is bedoeld om de gemeenteraad, beleggers en ontwikkelaars vooraf duidelijk te maken wat in een gebied de bedoeling is. Bovendien gaat het gepaard met investeringsstrategieën waarin nieuwe wegen niet geschuwd worden. Gebouweigenaren, werkgevers en zorgpartijen zijn in beeld als potentiële investeerders, constructies waarin ontwikkelaars meebetalen aan ‘bovenwijkse’ voorzieningen liggen op tafel. Nieuwe potjes om de openbare ruimte anders in te richten – parkeergelden, budgetten uit het sociale domein – zijn in het vizier.

Dit essay kwam mede tot stand op basis van gesprekken met Ad de Bont (partner bij Urhahn), Ben van de Ven (conceptontwikkelaar bij Urban Sync) en Bart van der Vossen (directeur Ruimte bij de gemeente Utrecht).

1 Coolpolderplan (1858) door W.N. Rose

Het tij mag dan aan het keren zijn, vastgoed- en projectontwikkeling volgen nogal altijd het traditionele spel van kosten en baten. Daarin ligt dan ook de grootste uitdaging – om in stedelijke ontwikkeling tot andersoortige businesscases te komen die niet gestoeld zijn op de snelle revenuen uit gebouwen, maar op de baten die de openbare ruimte, collectieve voorzieningen of nieuwe mobiliteitssystemen op de lange termijn opleveren.

2 Zie Rijnboutt Magazine #10 (Wonen): ‘De chronologie van de woningplattegrond’

3 In 1968 opgericht door Europese wetenschappers en ondernemers. In 1972 publiceerden zij het spraakmakende rapport De grenzen aan de groei

4 www.eva-lanxmeer.nl

5 Wouter Vanstiphout, ‘Therapie voor de gezonde stad’, Blauwe Kamer 3-2016

6 Zie Rijnboutt Magazine #13 (Werk.)

7 Arcadis, Gezonde stad index, 2020. de Bont en W. van Kessel, Buitenkansen voor een uitnodigende buitenruimte, 2021

9 Dit plan is van de bureaus Karres en Brands en Adept, in samenwerking met Transsolar, Büro Happold en Kraft

10 Zie Landscape Architecture Europe – deel 5, Uitgeverij Blauwdruk, 2019

10 Rijnboutt magazine

De rol van de provincie: verbinden, uitzoeken, inspireren en aanjagen

11 Rijnboutt magazine
Anne Koning gedeputeerde Wonen, Ruimtelijke ordening, Recreatie en Sport bij provincie Zuid-Holland

Zuid-Holland is de meest ongezonde provincie van Nederland. Dat bleek uit onderzoek van de provincie in samenwerking met PosadMaxwan strategy x design en TNO (2018). En dus kwam er een plan van aanpak. Daarmee liepen ze vooruit op de invoering van de Omgevingswet, die gezondheid als een wettelijke taak van de provincie ziet. Anne Koning, gedeputeerde provincie Zuid-Holland, en Emile Revier, partner bij PosadMaxwan, over de rol en betekenis van de ontwerppraktijk voor het maatschappelijk streven naar de gezonde stad.

Tekst Vincent Kompier Deelnemer gesprek Richard Koek / Fotografie Paul Voorham
12 Rijnboutt magazine
Emile Revier partner bij PosadMaxwan strategy x design

In 2018 presenteerde de provincie de Gezond Zuid-Holland 2040; Toekomstagenda onderzoek gezondheid en verstedelijking. Wat waren de belangrijkste aanbevelingen? En hoe staat het met de implementatie ervan?

Gedeputeerde Anne Koning windt er geen doekjes om: “De provincie Zuid-Holland is nog steeds de meest ongezonde provincie van Nederland. Binnen deze provincie zijn de gezondheidsverschillen heel groot. Onze vraag was: hoe gaan we verbetering van gezondheid inpassen in beleid? We werken aan heel veel vraagstukken en doen dat nooit alleen.” De aanstaande invoering van de Omgevingswet voorziet in gezondheid als wettelijke taak van de provincie. Er bestaat grote betrokkenheid van partijen waar de provincie mee samenwerkt, zoals de 52 gemeenten in de provincie Zuid-Holland, het Rijk, Omgevingsdiensten en de Gemeentelijke Gezondheidsdiensten, de GGD’s. Koning: “We hebben goedlopende projecten in De Binckhorst hier in Den Haag, werken in Alphen aan de Rijn, Zoetermeer, Rijswijk, Rotterdam, Dordrecht. Het project Positieve Gezondheid ligt op de tekentafel1 en we hebben een healthy society map opgesteld. We hebben in veel aspecten waar de provincie invloed op heeft de afgelopen vier jaar stappen gezet: kennisdeling, kennisontwikkeling, met projecten meedoen. Daarmee zijn we nog lang niet de meest gezonde provincie, maar we blijven eraan werken.”

kennisoverdracht is te smal. Of een project slaagt is afhankelijk van leiderschap, maar ook van het samen doen. Alleen het gezondheidsverhaal vertellen is niet genoeg.”

Maatschappelijke opgave

De Toekomstagenda was het eindproduct van het onderzoek dat PosadMaxwan (voorheen Posad) in samenwerking met TNO voor en met de provincie Zuid-Holland heeft uitgevoerd. Het lijvige boekwerk somt in bijna honderd pagina’s veel op: van de definitie van het begrip via hoe de provincie scoort op gezondheid tot aanbevelingen welke rol de provincie tot uitvoer zou moeten brengen. De provincie wilde meer grip krijgen op gezondheid en verstedelijking en ziet een ‘gezonde leefomgeving’ als belangrijke maatschappelijke opgave. Ook wilde zij verkennen of en hoe zij van meerwaarde kan zijn op het dossier gezonde leefomgeving.

Niet dwingen Heeft ontwerp een rol bij het centraler stellen van het begrip gezondheid? Koning: “Ik ben opgeleid als bosbouwer en stedenbouwkundige, maar ik ben geen ontwerper. Ik zie dat ontwerp verschillende elementen van een programma van eisen bij elkaar kan brengen. De afgelopen jaren is er meer aandacht gekomen voor deze rol van ontwerp. Niet op de wijze van ‘Zo moet het!’ maar juist agenderend.”

Het leggen van verbindingen met partijen en gebieden heeft meerwaarde en is verrijkend; dat heeft de Toekomstagenda laten zien. Een van de aanbevelingen aan de provincie was om de rol binnen haar netwerk te bestendigen door middel van verbinden, uitzoeken, inspireren, aanjagen en agenderen. Koning: “Feitelijk ligt de gezondheidsboodschap al veel langer dan de afgelopen jaren op tafel. Alleen bijdragen aan

Emile Revier beaamt dat: “Wij zoeken vanuit gezondheid naar de raakvlakken met ruimte, met economie. Dat zijn sectoren die vaak hardere agenda’s hebben. Waar geldstromen op een andere manier verlopen dan in het gezondheidsdomein. We merkten – niet alleen door deze opdracht van de provincie, maar ook bij andere opdrachten – dat gezondheid als thema verbindend kan werken. Plat gezegd: als je het over gezondheid hebt – en helemaal als je het over gezondheid van kinderen hebt – is daar nooit iemand tegen. Als je vertrekpunt is: ‘Hier willen we de gezondheid verbeteren’ dan krijg je alle partijen bij elkaar: de afdeling gezondheid, de GGD, maar ook mensen die bezig zijn met de economische verbetering en met de bereikbaarheidsopgave van een stad. Iedereen komt bij elkaar.” Revier ziet het maken van gezonde omgevingen als het bestaansrecht van stedenbouw. Hij merkt dat gezondheid

“Of een project slaagt, is ook afhankelijk van het samen doen. Alleen het gezondheidsverhaal vertellen is niet genoeg”
Anne Koning
“Het maken van gezonde omgevingen zien wij als het bestaansrecht van stedenbouw”
13 Rijnboutt magazine
Emile Revier

gekoppeld wordt aan het begrip brede welvaart. “De provincie was hierin voorloper door haar verantwoordelijkheid te nemen. Het is niet zo dat mensen zaten te wachten op een toekomstagenda voor gezondheid van de provincie Zuid-Holland.” Koning nuanceert: “De taak om aan gezondheid te werken lag er al op provinciaal niveau. Dit huidige kabinet ziet gezondheid als belangrijk beleidsdoel en neemt hier regie op. En vraagt provincies om daadwerkelijk actie te ondernemen.”

Verbeteringsparadox

“Dat Zuid-Holland de minst gezonde provincie is, was een snoeiharde conclusie uit ons onderzoek.” Daarbij speelt Revier de verbeteringsparadox parten. “Voor emissiezones kun je doelen en mijlpalen vaststellen. Voor het abstractere begrip gezondheid is dat lastiger. Uit de analyse voor de Toekomstagenda bleek dat een aantal gebieden in Zuid-Holland negatief scoren op gezondheid.” Die gebieden aanpakken, is dat niet gewoon het meest logische om te doen? “Als de algehele gezondheid

verbetert, wordt het contrast tussen mensen waar het goed mee gaat en degenen die een lange levensverwachting hebben groter. Maar de situatie voor mensen met een lage levensverwachting verbetert maar een klein beetje. Daarmee worden de algemene verschillen dus veel groter.” Hij haalt Den Haag Zuidwest als voorbeeldwijk aan om deze gezondheidsparadox te illustreren. “Als je daar inzet op gezondheidsverbetering laten de cijfers zien dat de mensen waar het beter mee gaat, dan uit de buurt vertrekken. Zo kwamen we op de interessante beeldspraak: wijken waar veel kansarme mensen bij elkaar wonen functioneren als een ziekenhuis. Daar ga je met een ziekte naar binnen en kom je gezond weer uit. Het is en blijft

Doordenken

Revier: “We merken dat het thema bij opdrachtgevers op tafel komt te liggen. Gezondheid komt steeds meer terug in het narratief.” Zowel Revier als Koning zien dit als

een doorstroomplek.”
“Ik verzet me tegen de gedachte dat er maar één bestuurslaag verantwoordelijk is”
14 Rijnboutt magazine
Anne Koning

winst. Verantwoordelijkheid nemen op het vlak van gezondheid en onder de aandacht van veel partijen brengen, is onderdeel van de werkwijze van PosadMaxwan geweest. “Het opstellen van de Toekomstagenda was geen traditioneel onderzoek met een eindrapport als resultaat, maar eerder een proces, waarbij we veel gemeenten en afdelingen binnen de provincie hebben betrokken bij het gesprek. Dat is een minstens zo groot resultaat als het uiteindelijke rapport: dat meer mensen over het onderwerp zijn gaan nadenken, en het internaliseren in hun eigen werk. Koning: “Na een succesvol afgesloten project kun je tegen een gemeente zeggen: ‘Hier heb je een mooi voorbeeld’. Het gaat erom de projecten en denkwijze te herhalen binnen een gemeente, en zeker ook op andere plekken, met weer andere stakeholders. Daarbij gaat het niet alleen om het eindplaatje, maar ook om de vraag: hoe doe je het nu eigenlijk? Dat doordenken, dat is al heel wezenlijk.”

Langetermijnblik

Ruimtelijke vraagstukken oplossen gaat niet van de ene op de andere dag. Dat vereist een langetermijnvisie en vasthouden aan het einddoel. Hoe verdraagt zich dat met politiek, waar de wisseling van de wacht kan leiden tot een draai van 180 graden in beleid? Koning: “Ik ben Eerste Kamerlid en wethouder geweest. Als er één overheidslaag is die een langetermijnblik heeft, dan is dat de provincie. Het helpt dat veel mensen niet exact weten wat we als provincie doen. Daardoor kunnen we focussen op vraagstukken die over een langere termijn gaan.”

Dat herkent Revier: “De directe invloed van de pers op vraagstukken is op nationaal en gemeentelijk niveau enorm toegenomen. Die zit overal bovenop.

Tel daarbij de steeds kortere houdbaarheid van politieke macht op bepaalde overheidslagen op. Daar heeft het provinciale niveau veel minder last van. Dat maakt het mogelijk gedegener, rustiger en op inhoud gebaseerde gesprekken te hebben met provincies. Die pakken thema’s als duurzaamheid en gezondheid op. Zij kunnen dat goed en vormen daarmee een continue en verbindende factor tussen overheidslagen.”

Koning: “Feit is dat we een aantal medewerkers hebben die al heel lang met deze maatschappelijke vraagstukken bezig zijn en die dat zeer gedreven

en gepassioneerd oppakken.” Dat klinkt alsof het provinciale niveau de meest ideale bestuurslaag is om het aspect gezondheid onder de aandacht te brengen. Koning: “Ik verzet me tegen de gedachte dat er maar één bestuurslaag verantwoordelijk is. Mag iets niet van meerdere partijen zijn? Het is echt belangrijk dat gezondheid vanuit meerdere overheidslagen wordt bezien. En ook in relatie tot scholen, tot bedrijven, tot GGD’s.”

Verdiepen in de inhoud

De samen-gedachte is de basis onder de Omgevingswet, waar (vooraf) overleg tussen de partijen moet helpen om projecten sneller en beter voor elkaar te krijgen. Revier: “Samenwerken is óók in ieders eigen belang. Ik merk dat er meer gebiedsagenda’s komen waaraan overheden zich committeren om daar gezamenlijk aan te werken, bijvoorbeeld in regiodeals. Daar ervaar ik dat niet één overheidslaag in de lead is, maar dat problemen gezamenlijk worden opgepakt.” Koning: “Daarbij is het belangrijk om in de taakopvatting en de rolneming diversiteit van toegevoegde waarde te laten zijn. Het gaat er niet alleen om welke belangen je verenigt, maar ook om welke rol je neemt, en welke rol tot het beste resultaat leidt.” Hoe krijg je resultaten verder dan papieren afspraken? Revier: “Het afspraak-isafspraakmodel werkt goed. Nu zie ik dat minister De Jonge doen bij projecten die zijn vastgelopen. Als je er niet uitkomt, moet je eerst afspreken dát je eruit gaat komen en dat daarna ook doen, vanuit het algemeen belang. Dan wordt de aanpak vanzelf integraal en merk je dat er resultaten geboekt worden.”

Is dat in Zuid-Holland het geval? Koning: “Ja. Vliegbasis Valkenburg wordt nu woonwijk Valkenhorst; er komt een vijfde dorp in de Zuidplaspolder – daar is voorheen vijftien jaar over gepraat. Ook in De Binckhorst worden stappen gezet.” Is er een verklaring waarom dit nu lukt? Koning: “Je moet bereid zijn om je te verdiepen in de inhoud. En je dus ook sámen verdiepen in die inhoud, om tot een oplossing te komen. Dat is het eigenlijk.”

1 www.zuid-holland.nl/onderwerpen/gezonde-veiligeleefomgeving/projecten-gezonde-veilige-leefomgeving/ positieve-gezondheid/

“Als je het over gezondheid hebt – en helemaal als je het over gezondheid van kinderen hebt –is daar nooit iemand tegen”
15 Rijnboutt magazine
Emile Revier

De gezonde stad als wenkend perspectief voor de woningbouwopgave

Door de relatie tussen gezondheid en ruimte centraal te stellen bij het denken over de stad van morgen, ontstaan kansen voor het bouwen aan weerbare en gezonde steden. Met deze invalshoek kom je tot andere oplossingsrichtingen dan nu door de overheid worden geboden; richtingen die een gezondere samenleving als resultaat hebben. In de huidige grootschalige woningbouwopgave geldt kwaliteit als belangrijke leidraad. Wat als we die kwaliteit duiden in termen van gezondheid en daarbij de bestaande voorraad in de groeiambitie meenemen?

16 Rijnboutt magazine

De afgelopen anderhalve eeuw zijn steden en hun bewoners er gezonder op geworden en tegelijkertijd staat de stad van nu er weinig blakend bij. Dat lijkt een paradox, maar is het niet. Gezondheid is geen statisch gegeven. Elke tijd kent zijn eigen plagen. Die plagen verraden vaak iets over zowel de staat van de maatschappij als die van de gebouwde stad. Eind negentiende eeuw leidden de slechte hygiënische omstandigheden tot uitbraken van infectieziektes als cholera en dysenterie. Een aantal maatregelen, veelal met een ruimtelijke component zoals krotopruiming, redelijke arbeidsomstandigheden, veilig verkeer en schoon drinkwater, zorgden ervoor dat de hygiënische omstandigheden in de woning, buurten en op werkplekken verbeterden. Ontwerpers hadden hier een belangrijk aandeel in. Zo was bijvoorbeeld de Amerikaanse landschapsarchitect Frederick Law Olmsted (ontwerper van onder meer het Central Park in Manhattan) pleitbezorger van groene parken in

het hart van de stad als democratische plekken om elkaar te ontmoeten en tevens om de waterafvoer goed te regelen. Architecten zoals Jan van der Pek namen de gezondheid van de arbeider als uitgangspunt bij het ontwerp van hun tuindorpen. Ideologisch gedreven maakten ze weloverwogen keuzes op alle schalen, van de stedenbouwkundige opzet en aard en het gebruik van groen tot en met het architectonisch detail.

De groeiende welvaart en een gemiddeld langere levensduur zorgen voor een plaag aan chronische ziektes, bijvoorbeeld diabetes en obesitas. Ook groeit het aantal mensen met psychosociale problemen als eenzaamheid, stress en agressie. Corona stak de kop op. En door de vergrijzing worden steeds meer mensen getroffen door ouderdomsaandoeningen als dementie. Hoe kunnen ontwerpers vandaag, net als de Olmsteds of Van der Peks uit de negentiende en begin twintigste eeuw, een bijdrage leveren om weerbare, gezonde steden te maken met dito inwoners?

In de huidige woningbouwopgave van het bouwen van 900.000 woningen tot 2030 wordt in het aangescherpte programma kwaliteit als belangrijke leidraad genoemd. Wat als we die kwaliteit duiden in termen van gezondheid? En wat als we het bouwen tussen aanhalingstekens plaatsen en ook de bestaande voorraad in de groeiambitie meenemen?

Bouwen tussen aanhalingstekens Langzaam sijpelt het thema van de gezonde stad door in de opdrachtverschaffing van projecten op de stedenbouwkundige schaal. Geholpen door overheden die gezondheid vaak als belangrijk thema opnemen in hun omgevingsvisie, vertaald naar doelstellingen die de grote transities bedienen, zoals een stad die uitnodigt tot meer bewegen, waar bewoners schone lucht kunnen inademen, waar de openbare ruimte groen biedt en hittestress tegengaat. Gezondheid is politiek gezien een doelmatig thema. Niemand is tegen een gezonde stad en het voelt ook grijpbaar, een thema dat mensen gemakkelijk kunnen omarmen. Bovendien kan ander urgent beleid, zoals klimaatadaptatie, de energietransitie of biodiversiteit, met het aansprekende narratief van de gezonde stad gebundeld worden. Opvallend is dat in het gezondestaddenken de architectonische schaal er in beleid en opdrachtomschrijvingen bekaaid vanaf komt. Het narratief is dan vaak teruggebracht tot af te vinken normen, zoals de Bijna Energieneutraal Gebouw (BENG) voor het terugdringen van de CO2-uitstoot van nieuwe gebouwen. Om een echt doortimmerd idee over wat een gezonde woning behoeft, wordt nooit gevraagd. Zo’n opgave is ook lastig, want wat maakt een huis gezond en hoe onderbouw en waardeer je keuzes? Bewijzen dat een huis met veel daglicht gezond is, kan nog wel met wetenschappelijk verkregen kennis, maar vaststellen wat de meerwaarde hiervan is in euro’s, is lastig. Bij het uitblijven van harde cijfers is “te duur” dan vaak het antwoord van een opdrachtgevende partij. Met als gevolg dat het in de praktijk hoogst haalbare veelal de wettelijke ondergrens blijkt te zijn. Waarom meer of beter als het niet per se moet?

17 Rijnboutt magazine

In de huidige woningbouwopgave van het bouwen van 900.000 woningen tot 2030 wordt in het aangescherpte programma kwaliteit als belangrijke leidraad genoemd. Wat als we die kwaliteit duiden in termen van gezondheid? En wat als we het bouwen tussen aanhalingstekens plaatsen en ook de bestaande voorraad in de groeiambitie meenemen? De overheid doet al een eerste aanzet door het transformeren van kantoren en winkels in woningen onderdeel te maken van haar programma. Maar een slimme transformatie van de huidige woonvoorraad zou veel gerichter naar de gewenste uitkomst leiden. Bovendien laat stadsvernieuwing in plaats van stadsuitbreiding (of -inbreiding) veel meer mensen profiteren van de mogelijkheden die de woonopgave biedt om de stad een stap weerbaarder te maken.

Van groot naar beter Zo liggen er grote kansen voor een betere herverdeling van woningen. Met name voor de woningen die tijdens de bouwboom in de jaren zeventig en tachtig zijn gebouwd. Van de momenteel acht miljoen woningen die Nederland telt, stamt meer dan een vierde deel uit deze periode. Deze huizen zijn bouwtechnisch in redelijke staat, maar vaak slecht geïsoleerd, niet duurzaam en soms ook voorzien van asbest. Het zijn ook precies deze woningen die nu toe zijn aan een grootschalige renovatie. 1973 staat bijvoorbeeld in de boeken als recordjaar wanneer het gaat om bouwen. Per saldo kwamen er toen in een jaar bijna 143.000 woningen bij, aldus het Centraal Bureau voor Statistiek. De kinderen van de naoorlogse geboortegolf waren rond 1973 volwassen, wilden gezinnen stichten en zochten dus massaal naar passende gezinswoningen. Hoe ironisch is het dat juist deze babyboomers die woningen nu vaak bezet houden voor de nieuwe generatie jonge gezinnen. De kinderen zijn allang uitgevlogen, de woningen vaak voor twee ouderen of alleenstaanden te groot, maar passende kleinere woningen in de buurt zijn er niet. Wie huurt, heeft vaak zulke lage maandlasten dat een nieuw, kleiner appartement per maand meer zou kosten. Wie samen wil gaan wonen, wordt gekort op AOW. En de buurten verlaten, waar gezinnen jarenlang hun netwerken opbouwden, willen ze niet. Dat is ook te begrijpen, want voor een steeds minder mobiel wordende oudere is een sociaal netwerk op buurtniveau goud waard. Bovendien helpt het wonen in een bekende omgeving bij het behouden van zelfredzaamheid, wat volgens onderzoek een belangrijk voorwaarde is om gelukkig oud te worden. Ouderen zitten in hun grote huizen net zo vast als de starters voor wie geen betaalbare woningen beschikbaar zijn. In een onderzoek van de NOS en de regionale

een slimme herverdeling krijg je vraag en aanbod beter georganiseerd en breng je een gezonde doorbloeding op gang in de wijken van de stad. Het is een kans om op buurtniveau een betere bewonersmix voor elkaar te krijgen; jong en oud, economisch sterk en minder sterk, cultureel divers.

omroepen uit 2021 wezen 191 van de 352 Nederlandse gemeenten precies dit probleem aan als het grootste obstakel op de woningmarkt.

Het deed de Eindhovense woningbouwcorporatie Trudo in april van dit jaar besluiten duizend huishoudens van 55 jaar en ouder, die in een eengezinswoning met ten minste drie slaapkamers wonen, aan te schrijven. In de brief gaf Trudo aan senioren voorrang te geven bij het doorstromen naar seniorenwoningen in eigen bezit. Dit alles onder het motto ‘van groot naar beter wonen’. Een stimulans om binnen de eigen voorraad voor beweging te zorgen. Ook vinden op verschillende plekken in Nederland experimenten plaats met het aanwenden van de noodzakelijke verduurzamingsslag van eengezinswoningen, door deze te splitsen naar twee of meerdere woningen voor alleenstaanden. De Eindhovense Woningcorporatie Woonbedrijf doet in 2022 een pilot met het splitsen van tien woningen en bepaalt na evaluatie of het experiment

18 Rijnboutt magazine
Met

navolging krijgt. Hoe doe je dat op zo’n wijze dat de gesplitste huizen in de toekomst eventueel weer samengevoegd kunnen worden? We willen uiteindelijk niet over vijftig jaar – wanneer de vergrijzing afvlakt – met een overschot aan kleine alleenstaandenwoningen opgescheept zitten. Ook de stad heeft immers per tijdperk specifieke klachten. Een weerbare stad vraagt om gebouwen die zonder hoge kosten of grote duurzaamheidsgevolgen te transformeren zijn. Een ander interessant project waarbij meer woonruimte ontstaat binnen de bestaande voorraad en omkijken naar de ander een rol speelt, is ‘Onder de Pannen’. Bewoners die een kamer kunnen missen in hun huis – zowel bij koop, huur als sociale huur – mogen die legaal verhuren aan een stadgenoot die dringend op zoek is naar woonruimte. Het gaat om mensen die bijvoorbeeld na een echtscheiding op straat dreigen te komen staan of op andere wijze dakloos zijn geraakt. De verhuurder verdient een zakcentje bij en de huurder kan een jaar lang goedkoop wonen en zich vanuit een stabiele woonsituatie richten op het vinden van een baan of duurzame woonruimte. Met een slimme herverdeling krijg je vraag en aanbod beter georganiseerd en breng je een gezonde doorbloeding op gang in de wijken van de stad. Het is een kans om op buurtniveau een betere bewonersmix voor elkaar te krijgen; jong en oud, economisch sterk en minder sterk, cultureel divers. Een gestage, continue doorstroom van de stad vergroot de economische en sociale kansen van alle bewoners van een buurt, zo wijst onderzoek uit.

Zorg als gedeelde verantwoordelijkheid Er is nog een reden waarom het zinvol is gezondheid te koppelen aan de huidige woningbouwopgave. Gezondheid gaat hoe dan ook een belangrijke rol spelen in onze directe leefomgeving. Door de vergrijzing verdubbelt het aantal 75-plussers tot 2040 ten opzichte van nu. Met zulke cijfers zijn de zorgkosten niet meer te dragen door de maatschappij. Een belangrijke reden voor de regering om haar beleid zo te sturen dat mensen met een zorgbehoefte langer thuis kunnen wonen. Dat geldt overigens niet alleen voor ouderen, maar ook voor andere kwetsbare groepen, zoals mensen met psychische aandoeningen. De politie ziet de laatste jaren al een stijgende lijn van het aantal incidenten rond mensen met verward gedrag. De eenzaamheid onder bewoners die vanwege mobiliteits- of andere problemen moeilijk een netwerk kunnen opbouwen of onderhouden, zal stijgen. Er is niet enkel sprake meer van de zorg, die weggestopt zit in zorgvastgoed op bestemmingen waar zorg planmatig een plek kreeg. Plekken waar mensen in witte jassen met patiënten werken. Zorg van nu is steeds meer midden in de wijken nodig, als

een onderdeel van het samen leven. Een helpende hand om een door dementie dwalende buurvrouw terug naar huis te brengen, opmerkzaamheid als een oude buurman zich plotseling niet meer op straat vertoont, omarming als een groep autisten een veilige plek in de wijk zoekt, een potje voetbal met een schuchtere buurjongen die slecht contact kan maken buiten zijn beeldscherm. Het is een gedeelde maatschappelijke verantwoordelijkheid om naar hen om te kijken. Niet elke wijk is even veerkrachtig om kwetsbare personen op te nemen. Momenteel is het een groot probleem in wijken met veel sociale woningbouw, waar mensen met een zorgindicatie die langer thuis moeten wonen voorrang krijgen. Deze doelgroep heeft baat bij een omgeving met bewoners die juist brede schouders hebben. Ontwerpers kunnen de woningbouwopgave van expertise voorzien hoe kwetsbare doelgroepen een geborgen plek kan worden gegeven in de harten van onze buurten.

Verkokerde wereld Daar waar de functies zorg en wonen elkaar in werkelijkheid steeds meer overlappen, kunnen ze dat op het gebied van regelgeving of financiering nadrukkelijk niet. Pioniers van ontwerpen van nieuwe woonzorgconcepten lopen hier nu vaak op stuk. Een voorbeeld dat illustreert hoe die verkokering vernieuwing in de weg zit, is het concept carebnb. Carebnb is een soort Airbnb, maar dan voor iemand die tijdelijk zorg biedt aan iemand op buurtniveau. Met carebnb hoef je je woning niet te verlaten als je tijdelijk zorg nodig hebt, maar komt specifieke zorg naar jou toe. Je bezet dus geen duur bed in een zorginstelling. Voor de maatschappij betekent dat een besparing aan zorgkosten. Het is vaak bovendien gezonder voor iemand met klachten om niet te veel te reizen en in de vertrouwde omgeving te blijven. Wat nu als we de kosten die we maatschappelijk uitsparen, of een gedeelte daarvan, investeren in het vrijhouden van een woning voor verkoop of verhuur om deze te bestemmen als carebnb? Lastig, want het toewijzen van zorgbudget aan een ruimtelijk project kan niet. Zorg en ruimte hebben immers keurig hun eigen kokertje toebedeeld gekregen. Een onhoudbare zaak als je ziet hoezeer zorg steeds meer doorsijpelt in onze woonomgevingen. Ook de landelijke branchevereniging voor wooncorporaties Aedes pleit voor extra budget voor corporaties om experimenten met nieuwe woonvormen die de sociale interactie en samenhang stimuleren te kunnen bekostigen. Het voorstel is de verhuurdersheffing af te schaffen en het geld dat vrijkomt te investeren in goede woningen. De inkomsten die de overheid zo misloopt, verdient ze op termijn terug door besparingen op het gebied van zorg en welzijn.

19 Rijnboutt magazine

Nieuwe rekenmodellen

Grote winst valt ook te behalen in het herontwerpen van de wijze waarop we onze ruimtelijke projecten doorrekenen. Rekenmodellen volgen nu meestal de logica van grondexploitaties. Zo’n grondexploitatie heeft gemiddeld een looptijd van tien tot twintig jaar. Aan de mogelijke voordelen die buiten deze afschrijftermijn vallen wordt in onze huidige modellen geen waarde toegekend. Werken aan een gezonde, weerbare stad heeft baat bij langetermijndenken. Winsten op het gebied van gezondheid of welzijn zijn ook lastig in cijfers te duiden. Wat als je een appartementenblok bouwt dat modulair mee kan groeien met veranderende behoeften van doelgroepen? Wat is de gezondheidswinst van het tegengaan van hittestress? Wat als je woonomgevingen ontwerpt die bewoners de kans geven gezonder oud te worden? Wat is de gezondheidswaarde van daglichttoetreding? Welke zorgkosten bespaar je met het investeren in een gedeelde huiskamer in een project? Als je nadenkt over het oplossen van eenzaamheid kan samen eten heel waardevol zijn. Maar hoe kun je deze investering omzetten in cijfers en op welke termijn heb je welke winst?

Een van de oplossingen is om met behulp van bestaand of nieuw onderzoek meer grip te krijgen op het thema gezonde stad in relatie tot ontwerp. Daarbij is het belangrijk ontwerpers in onderzoeksteams te laten samenwerken met wetenschappers uit het sociale domein of de ecologie. Zo krijgt van meet af aan de vertaalslag naar ruimtelijke plannen aandacht. Met het beter in beeld brengen en het door opdrachtgevers, ontwikkelaars, beleggers, overheden en bewoners herkennen van de maatschappelijk baten van een gezonde stad is het gemakkelijker experimentele projecten uit te voeren en op te schalen. Partijen met een gedeeld belang voor langetermijndenken, zoals beleggers en verzekeraars, kunnen interessante coalitiepartners zijn bij het pionieren met nieuwe rekenmodellen. Zij hebben namelijk direct baat bij langetermijnopbrengsten.

Ten slotte helpt een geëngageerder gepositioneerde vakgemeenschap van ontwerpers. Vaker denken vanuit de dubbelrol van architect/ stedenbouwkundige en burger helpt daarbij. Als samen leven zorgen voor betekent, moet je dat ook in de ontwerphouding terugzien. Ontwerp alsof je leven ervan afhangt! Want misschien is dat ook wel zo. In het grijze 2040 zijn de sterksten van nu de kwetsbaren geworden. Hoe noodzakelijk is het daarom niet dat de ruimtelijk ontwerpers van nu daarop voorsorteren?

Het is belangrijk ontwerpers in onderzoeksteams te laten samenwerken met wetenschappers uit het sociale domein of de ecologie. Partijen met een gedeeld belang voor langetermijndenken, zoals beleggers en verzekeraars, kunnen interessante coalitiepartners zijn bij het pionieren met nieuwe rekenmodellen.

20 Rijnboutt magazine

De derde weg naar gezond en veilig

Tekst Catja Edens Deelnemer gesprek Frederik Vermeesch Fotografie Ineke Oostveen
21 Rijnboutt magazine
Jannemarie de Jonge Rijksadviseur voor de Fysieke Leefomgeving, landschapsarchitect en partner bij adviesbureau Wing

In de gezonde stad draait het om solidariteit en andere dan financiële waarden. In gesprek met Catja Edens verkennen Rijksadviseur voor het landschap Jannemarie de Jonge en corporatiebestuurder Karo van Dongen de kansen voor de gezonde stad. Nemen we afscheid van het individualisme en neoliberalisme?

Wat betekent de gezonde stad voor jullie? Karo van Dongen: “Als lid van de Raad van Bestuur van Alwel, een corporatie met bezit in verschillende steden in Noord-Brabant, stel ik mijzelf telkens de vraag: waar doen we het voor? Het antwoord is dat we woningen bouwen en beheren om mensen goed te kunnen laten wonen. En goed wonen gaat niet alleen over onderdak, maar ook over welzijn en gezondheid. De ongelijkheid is in sommige steden behoorlijk groot. Breda bijvoorbeeld is een welvarende stad, maar slechts de helft van de bevolking profiteert van die welvaart. Uit onderzoek is gebleken dat mensen die horen bij de andere helft van Breda, waar wij veel bezit hebben, gemiddeld ongezonder zijn en zelfs jaren korter leven. Als corporatie zijn we ons sterk bewust van die relatie tussen woonomstandigheden en gezondheid.”

Jannemarie de Jonge: “Voor mij als landschapsarchitect is de link tussen ruimtelijk ontwerp en gezondheid evident. Zo weten we bijvoorbeeld dat er een direct verband bestaat tussen het aantal bomen in de omgeving en de hoeveelheid antidepressiva die gebruikt wordt. Dit soort relaties zijn razend interessant. De gezonde stad biedt een kwaliteit van leven die voor iedereen bereikbaar moet zijn.”

Is gezondheid ook je missie als Rijksadviseur voor het landschap?

De Jonge: “Gezondheid gaat over voorwaarden scheppen en vooruitkijken. Dat hoort ook bij het werk van ontwerpers en planners. De opgave van het Nationaal Programma Landelijk Gebied raakt ook op heel veel plekken aan gezondheid: luchtkwaliteit, de productie van gezond voedsel en de ruimte om gezond te leven. Met het tot stand

brengen van zo’n gezonde, groene leefomgeving kunnen we die 24 miljard die nu voor de transitie van de landbouw is gereserveerd ook weer terugverdienen. 1 “Daarvoor moeten we natuurlijk wel anders aan plannen gaan rekenen. De medicijnen en apparaten die mensen nodig hebben als hun gezondheid verslechtert, tellen we nu op bij het Bruto Nationaal Product. Zo levert ziekte dus geld op terwijl de echte winst, voor de lange termijn, natuurlijk zit in gezondheid.”

Van Dongen: “Het werkt goed om het effect van preventieve maatregelen om te rekenen in geld. Dat is gebeurd met een voorstel van Surplus, één van onze zorgpartners. Zij wilden de wijkzuster terugbrengen als een vorm van laagdrempelige, preventieve dienstverlening. De verzekeraar geloofde er niet in, maar Surplus voerde het plan uit en een onderzoeksbureau berekende dat met aftrek van kosten 100.000 euro per jaar bespaard werd. Toen zagen de verzekeraars wel de waarde.”

We spreken over de gezonde stad, maar moeten we die niet altijd zien in een nationale en internationale context?

Van Dongen: “Zeker nu zijn er duidelijke verbindingen te leggen tussen internationale ontwikkelingen en de leefomstandigheden van de huurder. Twee jaar geleden was het nog moeilijk om bewoners mee te krijgen in duurzaamheidsprojecten, maar nu door de oorlog in Oekraïne de prijzen stijgen, wordt het voelbaar en vragen onze huurders er zelf om.”

De Jonge: “Het zijn altijd de maatschappelijke schokken die veranderingen teweegbrengen. Na de Tweede Wereldoorlog was het credo van Sicco Mansholt, minister van Landbouw,

22 Rijnboutt magazine

Visserij en Voedselvoorziening: ‘Nooit meer honger’. Hij zette daarvoor grootschalige Nederlandse landbouwhervormingen in gang met ruilverkaveling en industrialisatie. Inmiddels is de samenleving veranderd en hebben we niet meer te maken met honger maar met obesitas. Er zijn allerlei nieuwe uitdagingen die wij het hoofd moeten bieden die betrekking hebben op gezondheid. Mijn voorstel voor een nieuw motto is: ‘Nederland gezond en veilig’. De Omgevingswet benoemt het ook als hoofddoel: ‘Een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit.’”

Van Dongen: “Toch zitten we nog altijd in de sfeer van bouwen, bouwen, bouwen en wordt er vooral over aantallen gesproken. Er zijn zoveel prioriteiten die door elkaar lopen – de wooncrisis, CO2-reductie, klimaatadaptatie, mobiliteit – dat gezondheid al snel het kind van de rekening wordt.”

Zien jullie mogelijkheden om de gezondheidswinst die in woonprojecten te behalen valt, tastbaar te maken?

Van Dongen: “Bij Alwel proberen we dat. We hebben laten onderzoeken wat er gebeurde met mensen nadat zij door ons waren ontruimd – uit hun huis gezet omdat ze bijvoorbeeld overlast veroorzaakten of een huurschuld hadden. De verhalen waren schokkend. Met een ontruiming sla je letterlijk de bodem onder het bestaan vandaan, waardoor mensen op straat terechtkomen. Met het neoliberale uitgangspunt dat iedereen verantwoordelijk is voor zijn eigen succes en falen, kom je er dan niet. Op straat gaat de gezondheid van mensen keihard achteruit. Dan zijn de lasten in maatschappelijk en persoonlijk opzicht

nog veel groter. Het was bij ons aanleiding om huurders niet meer te ontruimen op basis van een huurachterstand maar naar andere mogelijkheden te blijven zoeken.”

De Jonge: “Het draait allemaal om vooruitdenken en preventie. Dat begint ook bij jonge kinderen die soms opgroeien in een omgeving waar ze geen onderscheid leren maken tussen wat gezond en ongezond is. Ze raken vervreemd van de natuurlijke elementen en hebben geen kans om een ‘naturalistische intelligentie’ op te bouwen. Mijn droom is dat er in elke woonbuurt een bosje te vinden is waar kinderen hutten kunnen bouwen, kuilen graven en zien hoe planten groeien. Dat ze weten dat het soms regent en dat soms de zon schijnt omdat ze niet altijd maar binnen zitten achter hun scherm.”

Karo van Dongen

Maar hoe kom je tot een ander waardesysteem en andere berekeningen om dit soort voorzieningen een plek te geven in projectontwikkeling?

Van Dongen: “Er bestaan wel instrumenten als de maatschappelijke kosten-batenanalyse of wat in het Engels social return on investment heet. Die maken het mogelijk om met andere dan puur financiële waarden te werken en bijvoorbeeld

“Gezondheid gaat over voorwaarden scheppen en vooruitkijken. Dat hoort ook bij het werk van ontwerpers en planners”
Jannemarie de Jonge
“Het werkt goed om het effect van preventieve maatregelen om te rekenen in geld”
23 Rijnboutt magazine

de effecten van maatschappelijk vastgoed mee te wegen. Ik vind het belangrijk om te blijven redeneren vanuit goed en betaalbaar wonen. Vroeger kregen woningbouwverenigingen klinkende namen als ‘Licht & Lucht’ en ‘Zomers Buiten’, waarin die doelstelling van woonkwaliteit besloten lag. Tegenwoordig lijkt het vooral om aantallen en budgetten te gaan.”

De Jonge: “We zouden die gewenste kwaliteiten in een bouwverordening kunnen verwerken, bijvoorbeeld met regels over de hoeveelheid groen per bewoner. Maar misschien is het effectiever om labels en ambitieniveaus in te zetten. De ondergrens van de regels moet immers niet de standaard worden. Daar wordt nu binnen het Rijk over gesproken.”

Om de leefomgeving groener en gezonder te maken hebben we dus vooral stimulerende maatregelen nodig, maar misschien ook andere regels.

De Jonge: “Dat is zeker belangrijk. Coöperatieve woonprojecten bestaan in Nederland al sinds de jaren tachtig maar het blijft tot op de dag van vandaag moeilijk om ze van de grond te krijgen. Dat verbaast me, want daar is zoveel winst te behalen, bijvoorbeeld voor de mentale gezondheid. Samen leven is een voorwaarde voor mentale gezondheid, zeker nu eenzaamheid een groeiend gezondheidsprobleem wordt. In dit soort woonomgevingen hebben mensen vanzelf contact met elkaar, helpen ze elkaar en blijven ouderen bijvoorbeeld langer actief. Het is belangrijk om daarvoor nieuwe vormen en tradities te ontwikkelen.”

Van Dongen: “Corporaties zouden daarin de professionele partner kunnen zijn als ondersteuner en facilitator, maar de regelgeving zit nog in de weg. Wij mogen als corporaties niet ‘bankieren’ zoals dat heet. Dat is jammer want als we in financiële zin kunnen ondersteunen bij de start, verdient het geld zich later weer terug omdat initiatiefnemers veel zelf doen en regelen.”

De Jonge: “De tijd is rijp om die periode van neoliberalisme en individualisme af te sluiten en

een derde weg te vinden. Ik zie veel perspectief in combinaties van privaat en collectief. Vanuit het College van Rijksadviseurs zijn we ook bezig om projecten te starten volgens het principe van de commons. Daar draait het om nieuwe vormen van gemeenschappelijkheid en principes van wederkerigheid. Je draagt samen de verantwoordelijkheid en plukt samen de vruchten. Zo kom je los van een cultuur waarin alles financieel wordt afgerekend.”

Werken aan de gezonde stad vraagt dus een politieke, bestuurlijke en economische herbezinning?

Van Dongen: “Aan de basis ligt het grote verhaal waarin we echt zijn losgezongen van onze natuurlijke omgeving. Als de biodiversiteit verslechtert, dan raakt ons dat allemaal. Dat besef is nodig en zal uiteindelijk moeten leiden naar een herziening van het systeem: wie investeert er en wat levert het op? Niet ziek worden levert inderdaad veel meer op dan wat er verdiend wordt met medicijnen en medische apparatuur. Op die manier moeten we gaan kijken naar de weeffouten in onze samenleving. Dat betekent misschien wel dat de medicijnfabrikanten en energiebedrijven die nu gigantisch veel geld verdienen, (weer) nutsbedrijven moeten worden.”

De Jonge: “De samenleving neemt nu zelf het voortouw. Het is interessant om te zien dat coöperatieve initiatieven altijd opkomen in tijden van grote maatschappelijke veranderingen

als
“Met het neoliberale uitgangspunt dat iedereen verantwoordelijk is voor zijn eigen succes en falen, kom je er niet”
Karo van Dongen
“Met coöperatieve woonprojecten is zoveel winst te behalen, bijvoorbeeld voor de mentale gezondheid”
24 Rijnboutt magazine
Jannemarie de Jonge

noch de overheid noch het bedrijfsleven met nieuwe oplossingen komt. Vroeger waren dat de Boerenleenbank en woningbouwverenigingen. In onze tijd zijn er initiatieven als de Herenboeren, boerenbedrijven waarin mensen individueel kunnen deelnemen door financieel bij te dragen of arbeid in te brengen.”

Van Dongen: “Ecowijk in Boekel is ook een interessant voorbeeld. Daar hebben mensen samen een volledig duurzame wijk gebouwd tegen zeer lage bouwkosten. Corporaties gaan er allemaal kijken. Maar de grote vraag blijft welke mogelijkheden er zijn om dit op te schalen, zodat het voor meer mensen bereikbaar wordt.”

De Jonge: “Ik geloof hoe dan ook in een

gebiedsgerichte benadering waarin zaken als wonen, groen, voedsel- en energieproductie, verkeer en klimaatadaptatie in samenhang worden aangepakt. Als we daarbij meer ruimte bieden aan maatschappelijk initiatief, zijn we goed op weg van ‘nooit meer honger’ naar ‘gezond en veilig.’”

1 Het landelijke doel: driekwart van de stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden op een gezond niveau in 2030. Het kabinet heeft voor de gehele aanpak 24,3 miljard euro beschikbaar gesteld, bovenop bestaande middelen (7 miljard euro) > www.rijksoverheid.nl/actueel/nieuws/2022/06/10/ onontkoombare-transitie-naar-een-vitaal-landelijk-gebied

25 Rijnboutt magazine
Karo van Dongen lid Raad van Bestuur bij woningcorporatie Alwel en voorzitter bij Groene Huisvesters

Van Ring naar Park Beeldessay

In 2012 kwamen LOLA Landscape Architects en de gemeente Leiden met een masterplan voor de aanpak van het Leidse Singelpark. Het plan voorzag in een verbinding tussen de historische groenstructuur en de singels met een rondje om de binnenstad (6,5 km) – een enorme meerwaarde voor de stad.

Het Singelpark wordt opvallend goed gebruikt. Het is een oase voor wandelaars, sporters en spelende kinderen. Een plek voor ontmoeting, om te verblijven, voor rust en natuurbeleving. Tijdens de coronapandemie bleek het park onmisbaar als gezonde buitenruimte.

Zo beschouwd heeft de historische structuur van een voormalig vestingwerk betekenis in twee richtingen. Er is de culturele waarde die wijst op het verleden en verhaalt over de ontwikkeling van de stad door de eeuwen heen. En er is de toekomstwaarde die ligt in de mogelijkheid voor het vergroenen van de binnenstad, van betekenis voor het streven naar een gezonde stad.

Amersfoort is een van de steden waar dit ook speelt. Het historische weefsel van de binnenstad kent twee groene ringen. De eerste ring, in feite een aaneenschakeling van binnentuinen, grenzend aan de zogeheten Muurhuizen (gebouwd op de funderingen van de voormalige eerste stadsmuur), heeft een louter private bestemming. De tweede ring, gevormd langs de tweede stadsmuur, is vooral publiek.

Het Amersfoortse Burgerinitiatief ‘Van Ring naar Park’ probeert de tweede ring tot stadspark te veranderen. Echter, die ring is incompleet en niet sluitend. Het park bestaat nu voor driekwart; aan de zuidkant is een vierde deel in gebruik als onderdeel van een vierbaansweg (Stadsring). Aan de noordzijde van de binnenstad biedt de ring tal van historische groene ruimtes en fraaie ontmoetingsplekken. Door ook de verkeersweg aan de zuidkant aan te pakken kan een groene, autoluwe, parkachtige stadsring ontstaan, gericht op een gezonde, duurzame, inclusieve en leefbaarder toekomst, aldus het initiatief.

Op 17 en 18 september 2022 organiseerde het Burgerinitiatief in samenwerking met de gemeente Amersfoort het festival PITSTOP. Ter gelegenheid hiervan werd de Stadsring gesloten voor gemotoriseerd verkeer. Rufus de Vries, fotograaf en inwoner van Amersfoort, greep deze praktische casus aan voor een wandeling langs de ring. Het resultaat is een beeldessay met bijschriften van zijn hand, waarin De Vries de historische stadsmuur als leitmotiv opvoert.

26 Rijnboutt magazine
27 Rijnboutt magazine
17
18 september 2022 28 Rijnboutt magazine
Festival PITSTOP
en

Een ‘silent disco’ is in feite net zo vervreemdend als een ‘silent city’. De vraag is of je dat laatste moet willen. Zonder de drukte van gemotoriseerd verkeer loopt een stad het risico zijn rafelranden te verliezen.

Zorg als gemeente voor betaalbare vervoersalternatieven voor de auto. Een fijnmazig openbaar vervoernetwerk bijvoorbeeld. Denk daarbij ook aan mkb’ers die hun werk doen met busjes en caddies. Blijft de binnenstad ook voor hen bereikbaar? Een deel van de stedelingen wil zich blijven verplaatsen. Naar welke plekken gaan zij en wie ondervindt daarvan de gevolgen?

29 Rijnboutt magazine

“Een stad die goed is ingericht voor ouderen en kwetsbaren, levert een betere stad op voor iedereen.” Van dit citaat hoorde ik toen ik betrokken was bij de prijsvraag Who Cares onder auspiciën van Rijksbouwmeester Floris Alkemade.

Ik moest eraan denken tijdens mijn wandelingen en ontmoetingen in Amersfoort. Want publieke ruimte werkt wanneer een dame onbelemmerd met haar rollator kan wandelen, als een man in een rolstoel jou probleemloos kan passeren en wanneer verderop een jongere zijn hond kan uitlaten. Dan blijkt ook dat details als omhoogkomende boomwortels irritant zijn voor kwetsbaren.

30 Rijnboutt magazine

Amersfoort experimenteert met deelvervoer als een van de oplossingen voor minder autoverkeer. Overal in de stad kom je deelfietsen en -scooters tegen en worden mobiliteitsplannen met deelauto’s uitgerold. Of het echt bijdraagt aan een gezondere stad? Feit is dat alternatieven voor de auto zo comfortabel mogelijk moeten worden gemaakt. Overigens komen rondslingerende deelstepjes niet voor in het straatbeeld.

Amersfoort geeft veel ruimte aan de fiets. Door de binnenstad nog meer autoluw te maken en de Stadsring te sluiten, worden auto’s verder naar buiten geleid. Er zijn plannen gemaakt voor een alternatief: de Westelijke Rondweg. In het coalitieakkoord van juli 2022 stelt het Amersfoortse College dat het alleen door wil gaan met verbeteringen voor fietsers, voetgangers en hulpdiensten, die passen bij ‘een nieuwe manier van denken over mobiliteit’.

31 Rijnboutt magazine

Ontmoeting en gemeenschapsvorming dragen bij aan de gezonde stad. In de Sint Annastraat kom je bij mooi weer vaak dit tafereel tegen. De gepensioneerde Christine en haar man Rico zetten koffie en vrijwel altijd schuift er iemand bij hen aan.

32 Rijnboutt magazine

Meer ruimte voor groen betekent meer ruimte voor wandelaars en fietsers. Door gemotoriseerd verkeer te beperken nemen geluidshinder en uitstoot van schadelijke stoffen af. De binnenstad wordt veiliger en comfortabeler en bereikbaar met slimme, stille en schone vormen van mobiliteit. Dit zorgt voor een aangenamer woon- en werkklimaat met meer mogelijkheden voor informele ontmoetingen.

33 Rijnboutt magazine

Dit complex uit de jaren tachtig biedt sociale woningbouw op een van de mooiste locaties aan de tweede ring van Amersfoort. Je ziet hier het complex (gebouwd op de plaats van de oude stadsmuur en daarmee de verbeelding daarvan) vanuit de binnenzijde van de ring. De omgeving kent een rijke variëteit, lees diversiteit, aan bewoners en passanten.

34 Rijnboutt magazine
35 Rijnboutt magazine

De positie van de architect

Nadenken over een gezonde leefomgeving is historisch verbonden met de stedenbouw. Gaandeweg is de aandacht voor gezondheid bij opdrachtgevers en architecten uit beeld geraakt. Mark Hendriks verhaalt over die geschiedenis (zie pag. 4-10), waarbij hij het belang van ‘gezond ontwerp’ onderstreept en nieuwe uitdagingen verkent. In dit essay nemen we een andere afslag. We vragen ons af wat de professie belet om verantwoordelijkheid te nemen en haar historische positie te herwinnen. Want als architecten, stedenbouwkundigen en landschapsarchitecten zich niet hardmaken voor de omgevingskwaliteit, wie dan wel? Hoe staat het eigenlijk met de maatschappelijke betrokkenheid van de beroepsgroep? Tijd voor introspectie.

36 Rijnboutt magazine
Tekst Rijnboutt (Jan van Grunsven)

Sociale en maatschappelijke agenda

“Wat architecten 1 doen, en dan met name het uiteindelijke resultaat van hun werkzaamheden, heeft in bijna alle gevallen een dusdanige ingrijpende en langdurige impact op de sociale en fysieke leefomgeving, dat dit niet losgekoppeld kan worden van het ontwerpproces. Het denken en reflecteren over deze impact vormt de kern van architectuurcultuur. Of zoals Joachim Declerck (Architecture Workroom Brussels) het omschreef: “Architectuurcultuur bouwt letterlijk en figuurlijk aan een sociale en maatschappelijke agenda.” 2

Het citaat is afkomstig uit deel 4 van het doorlopende project The Persistence of Questioning, een kritisch zelfonderzoek van het architectuurplatform Archined naar zijn bestaansgrond in turbulente tijden. Met pregnante vragen en grondige analyses wil het platform “de architectuurpraktijk en -cultuur stimuleren”.

Op heldere wijze legt bovenstaand citaat met de drie dingen die het verknoopt –‘architect’, ‘ontwerpproces’ en ‘een sociale en maatschappelijke agenda’ – de vinger op de zere plek. Het is voor niemand een vraag of architecten een verantwoordelijkheid hebben voor “het uiteindelijke resultaat van hun werkzaamheden” (dat hebben ze), en ook niet of dat resultaat “een impact op de sociale en fysieke leefomgeving” heeft (dat heeft het). Des te opmerkelijker is het dat sommige architecten die impact niet als een onlosmakelijk deel van het ontwerpproces beschouwen, en van mening zijn dat het bouwen aan een sociale en maatschappelijke agenda niet behoort tot de kern van hun vakgebied.

Of die houding vandaag de dag is vol te houden, valt zeer te betwijfelen. In een tijd waarin de ene crisis over de andere heen buitelt, is terughoudendheid een luxe. Maatschappelijke urgentie is alom voelbaar. Ondanks (of juist dankzij) het schrijnend gebrek aan overkoepelend en richtinggevend beleid, wordt de bereidheid onder architecten om tot actie over te gaan met de dag groter. Peter Pelzer en Maarten Hajer reppen op Archined 3 over “de visualisatie- en ontwerpstorm die over de toekomst van Nederland is opgestoken.” 4 Het is bemoedigend te noemen dat er recentelijk zoveel initiatieven zijn genomen, sectorbreed zijn het vooralsnog de uitzonderingen die de regel bevestigen. Het fond is in beweging, zogezegd, de bulk blijft (nog) achter.

Deze terughoudendheid van de architect kent grofweg twee oorzaken. De eerste oorzaak betreft

de voorgeschiedenis van zijn maatschappelijke positie, de tweede het uitvloeisel van een interne strijd die gaat over de vraag wat wel en wat niet onder ‘de verantwoordelijkheid van de architect’ moet worden verstaan.

Verantwoordelijkheid van de architect Voor die voorgeschiedenis moeten we terug naar de late jaren tachtig van de vorige eeuw, wanneer politieke besluitvorming leidt tot een privatiseringsgolf waarbij de overheid haar publieke taken afstoot en toevertrouwt aan vrije marktwerking 5

De markt, een aanbodgestuurd systeem dat wordt belast met de uitvoering van de volkshuisvesting, gezondheidszorg, energievoorziening, openbaar vervoer en de posterijen, heeft naar aard en wezen één overkoepelend doel: het streven naar rendement op basis van kostenefficiëntie. Ecologische en maatschappelijke waarden zijn ondergeschikt.

Conjunctuurgevoelig als de architectuursector is, deint hij mee op de golven van maatschappelijke verandering. Met het terugtrekken van de overheid wordt de centraal gestuurde volkshuisvesting afhankelijk van het particuliere initiatief van beleggers en ontwikkelaars voor wie het financiële kader leidend is. Het kan niemand verbazen dat dit kader maar één bouwpraktijk heeft voortgebracht. Waar dorpen en steden voorheen van elkaar verschilden door een lokale bouwcultuur met een eigen identiteit (en een – regionale – diversiteit als het gevolg daarvan) wordt vandaag de dag alle nieuwbouw bediend vanuit eenzelfde perspectief.

1 Noot van de auteur: Uit oogpunt van leesbaarheid is in deze tekst bij de verwijzende vorm van ‘architect’ gekozen voor ‘hij’, waarbij ‘hij’ staat voor ‘hij/zij/hen’. Om dezelfde reden geldt ‘architect’ (of ‘architecten’) als de verzamelnaam voor ‘architect/stedenbouwkundige/landschapsarchitect’.

2 Marina van den Bergen, Paul van den Bergh, Leonieke van Dipten (red.), The Persistence of Questioning. Kritische reflecties voor de toekomst, over architectuur en meer / Deel 4: Waar staat de architectuurcultuur?, Stichting Archined, Rotterdam 2022

3 Peter Pelzer, Maarten Hajer, ‘De toekomst vraagt om meer dan plaatjes’, Archined, 18 oktober 2022

4 Genoemd worden (institutionele) initiatieven als Kaart voor een natuurlijk Nederland in 2120 (Wageningen University), Randstad en de Kantstad in 2122 (Kuiper Compagnons en Jan Rotmans), Platform Ontwerp NL (Dag van de Ontwerpkracht 2022) en Ministerie van Maak (IABR en partners).

5 Met deze overdracht worden drie belangrijke pijlers van het overheidsbeleid ‘on hold’ gezet: het sturing geven aan maatschappelijke zaken die in het algemeen de welvaart en het welzijn betreffen, het streven naar gelijkwaardige kansen voor iedereen (onderwijs, arbeidsmarkt) en het publiekelijk afleggen van verantwoording.

37 Rijnboutt magazine

En de architect? In de loop van die dertig jaar is zijn positie in een vrije val geraakt. Het keurslijf van steeds beperktere budgetten, complexer wordende regelgeving, de nadruk op logistieke processen, BIM-modellen, het leger aan adviseurs en nieuwe vormen van (burger-)participatie heeft zijn invloed op proces en eindresultaat aanzienlijk verkleind. Maatschappelijke waarde boven financieel rendement willen stellen, is binnen dit stelsel een welhaast onmogelijke opgave 6. De principiële (en tegelijk cynische) conclusie onder architecten kan dan zijn: wat niet wordt gevraagd, wordt ook niet gemaakt. Voor echte veranderingen moet de politiek in actie komen 7,8

De tweede oorzaak voor terughoudendheid van architecten is ideologisch van aard en komt voort uit verschillen van inzicht tussen architecten onderling. Nimmer zijn die verschillen scherper gearticuleerd dan in de discussie tussen de Forum-beweging (met coryfeeën Aldo van Eyck en Herman Hertzberger) en Carel Weeber c.s., eind jaren zeventig van de vorige eeuw. Forum was van mening dat de eerste zorg van de architect de samenleving en het menselijk welzijn betreft. Reagerend op het door hun verfoeide modernisme en geïnspireerd door denkbeelden uit de antropologie en de sociologie, propageerde Forum – in lijn met de heersende opvattingen uit die tijd – het afbreken van de grote structuur (lees: de macht) in steeds kleinere substructuren, ideologisch gerelateerd aan de menselijke schaal. Begrippen als ‘identiteit’ en ‘herbergzaamheid’ dienden als bezwering van een alomtegenwoordige technocratie die, in de ogen van Forum, zowel de stedenbouw als de architectuur betrof. Woonerf en zitkuil deden hun intrede. Daartegenover stond Weeber c.s., die Forum verweet zich te verliezen in een praktijk van louter goede bedoelingen. In zijn tekst Formele objectiviteit in stedebouw en architectuur 9 plaatste hij tegenover wat hij las als de truttigheid en versnippering van Forum, een stedenbouwkundig repertoire van historische bewijskracht en het grote gebaar. In dezelfde tekst voert Weeber de architect Wim van Tijen op, die Forum “onduidelijkheid” verwijt en “het door elkaar halen van dingen die in essentie verschillend zijn.” Van Tijen: “De architect is niet verantwoordelijk voor de maatschappij. Hij is verantwoordelijk voor de architectuur, ten dele voor het bouwen en volledig voor zijn eigen werk.” 10

Vóór Forum pleit hun maatschappelijk engagement met de ander: een architect bouwt niet voor zichzelf. Tégen Forum pleit een verregaande

Architecten zijn geen sociologen of maatschappelijk werkers. Dat een architect kan worden aangesproken op zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid (vanuit een persoonlijk engagement, beroepsopvatting of opdrachtverlening), betekent niet dat hij verantwoordelijk is voor het oplossen van maatschappelijke problemen. Dit zijn essentiële verschillen die maar al te gemakkelijk verward worden.

38 Rijnboutt magazine

6 Carlijn Kingma, Martijn Jeroen van der Linden, Thomas Bollen, ‘De ontrafeling van ons geldstelsel’, in: Van wie is ons geld?, Follow The Money 2022 / zie: www.ftm.nl/watermerk

7 Ibidem

8 Vergelijk de publicatie Een beter milieu begint niet bij jezelf (Jaap Tielbeke, Das Mag Uitgevers, Amsterdam 2020). Daarin stelt de auteur dat het tijd wordt om het huidige “misleidende klimaatdebat” door te prikken: “We staren ons blind op persoonlijke gedragsverandering (het scheiden van afval, korter douchen) en technologische innovaties, terwijl echte verandering begint bij de politiek. Niet bij de aanschaf van een Tesla, maar bij het investeren in het openbaar vervoer. Niet bij een bekering tot veganisme, maar bij het afschaffen van intensieve veehouderij.”

9 Carel Weeber, Formele objectiviteit in stedebouw en architectuur als onderdeel van rationele planning, PLAN 1979/11 / zie ook: Casestudy Venserpolder, elders in het magazine

10 Ibidem

11 Ibidem

12 Floris Alkemade, Rijksbouwmeester 2015-2021

13 www.prijsvraagwhocares.nl

14 www.panoramalokaal.nl/prijsvraag/ Zie ook Rijnboutt Magazine #12 (Een ander klimaat): ‘De Zoete enclave. Panorama Julianadorp’

15 Rosa Koetsenruijter, Robert Kloosterman, Ruimte voor de architect. Een onderzoek naar de veranderingen in de positie van architecten in Nederland 2008-2018, Universiteit van Amsterdam, Amsterdam 2019

bemoeienis met kwesties waar architecten niet voor zijn opgeleid. Vóór Weeber c.s. pleit een betrokkenheid met het vakgebied dat dient te zijn gevrijwaard van zaken die er niet toe behoren. Tégen Weeber c.s. pleit een rationalisering die zich – op het eerste gezicht – maar weinig ‘ontvankelijk’ toont 11

Samenvattend: architecten zijn geen sociologen of maatschappelijk werkers. Dat een architect kan worden aangesproken op zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid (vanuit een persoonlijk engagement, beroepsopvatting of opdrachtverlening), betekent niet dat hij verantwoordelijk is voor het oplossen van maatschappelijke problemen. Dit zijn essentiële verschillen die maar al te gemakkelijk verward worden.

Het was Rijksbouwmeester Floris Alkemade 12 die de ideologische verschillen wist te verenigen. Met ontwerpprijsvragen als Who Cares? 13 en Panorama Lokaal 14 wees hij op “de relevantie van architectuur voor maatschappelijke vraagstukken” door voor het oplossen van ingewikkelde maatschappelijke kwesties de kennis en kunde van architecten in te zetten. Architecten: toon je maatschappelijke betrokkenheid, was zijn boodschap. Maak de verdiensten van het vakgebied onmiskenbaar. Draag als sector bij aan de oplossing van waar wij als samenleving tegenaan lopen. In het synthetiserend vermogen van de architect, het kunnen denken in fysiek-ruimtelijke oplossingen en in de verbeelding, zit een sturende kracht, aldus Alkemade. Het vermogen om te dromen, het kunnen aanzetten tot verandering. Maar een zwaluw maakt nog geen zomer. Alle architecten die de Rijksbouwmeester ondersteunden ten spijt: ‘de architect’ is er vooralsnog niet in geslaagd zijn maatschappelijke meerwaarde aan de samenleving te tonen. Sectorbreed komt hij onvoldoende in beweging.

Misschien moet de situatie daarvoor nóg nijpender worden. De coronapandemie heeft laten zien dat we in staat zijn tot radicale verandering wanneer de situatie ernstig genoeg is. Getuige de eerdergenoemde “visualisatie- en ontwerpstorm die over de toekomst van Nederland is opgestoken” heeft volgens sommigen dat kantelpunt zich reeds aangediend.

Nieuwe coalities

“We zien in de beleidstukken dat ten aanzien van de maatschappelijke opgaven juist ook aan architecten een belangrijke rol wordt toegekend. Vanwege hun vaardigheden om complexe

39 Rijnboutt magazine
Het ontwerpen van architectuur en het realiseren van gebouwen gaan hand in hand met het denken over die architectuur en over het bouwen. Functioneel gezien is architectuur dienstbaar en dienstverlenend, maar als (culturele) uitspraak is het ook iets van zichzelf.

programma’s van eisen om te zetten in concrete ontwerpen,” aldus het onderzoeksrapport Ruimte voor de architect over de veranderende positie van architecten 15, in opdracht van het Bureau Architectenregister, de Branchevereniging Nederlandse Architectenbureaus (BNA) en het Atelier Rijksbouwmeester.

Van de architect worden creatieve en innovatieve ontwerpen (op verschillende ruimtelijke schaalniveaus) verwacht, stelt het rapport, maar ook een zekere bescheidenheid in het presenteren van de ontwerpresultaten. Het gaat eerder om “vragen oproepen” en “discussies uitlokken”, dan om het “bieden van oplossingen”. Een visionaire blik ‘aan de troepen vooruit’? Een koersvaste stem die bepaalt hoe het moet? Het is niet de essentie waar deze tijd om vraagt, aldus het rapport. De architect wordt geacht “om een brug te slaan tussen ontwerp en samenleving” en “om urgente stedelijke thema’s omtrent mobiliteit, milieu of macht publiekelijk te bevragen en te bekritiseren.” Het rapport noemt de bestaande bouwpraktijk als het grootste struikelblok en de intolerantie voor nieuwe ideeën de belangrijkste reden. Afwijken van standaardprocedures betekent risico en risico kost geld, is grofweg de redenering. Bijkomend probleem is ons inziens het ego van de architect, het geloof in zijn reputatie 16. Waar de architect ooit om zijn autoriteit en leiding werd gevraagd, wordt hij nu aangesproken op zijn vermogen om samen te werken. De transformatie van spin in het web naar teamplayer is geen vanzelfsprekend gegeven.

De samenleving vraagt om ‘zachte waarden’. Om samen leven. Dat is niet alleen een opdracht aan de architect, ook opdrachtgevers moeten zich dit aantrekken. Te lang is ‘een sociale en maatschappelijke agenda’ moedwillig buiten beeld gehouden. De negatieve gevolgen zijn merkbaar op alle vlakken van het maatschappelijk leven. Het wordt tijd voor alternatieven. Minder markt, meer welzijn. Veel zal afhangen van de bereidwilligheid bij opdrachtgevers om die ‘zachte waarden’ in hun doelen te betrekken. Te sturen op een meervoudige bouwpraktijk. Niet alles op voorhand willen dichttimmeren, maar sommige zaken durven openlaten.

Met wie gaan we de problemen aanpakken? En hoe gaan we dat doen? De vraag naar nieuwe coalities dringt zich op. Er zijn kansen genoeg.

Neem de gezondheidszorg. Van de huidige rijksbegroting is een derde bestemd voor zorg en gezondheid 17. Volgens de prognoses kan dat over twintig jaar de helft zijn. Nu genoegzaam bekend is

dat een gezonde leefomgeving leidt tot een betere mentale en fysieke gezondheid, lijkt het legitiem een deel van de zorgkosten te besteden aan de inrichting van de stedelijke buitenruimte. Vanuit die gedachte kan een nieuwe coalitie tot stand komen, met de zorgverzekeraar als partner.

Of neem de woningbouwopgave, waarbij we kijken naar mogelijkheden om tot een kwalitatiever en rechtvaardiger woningaanbod te komen, met plaats voor de midden- en lage inkomens. Hoe vaak de slogan bouwen-bouwen-bouwen ook wordt gebezigd, de oplossing voor de wooncrisis ligt niet in de aantallen. In de publicatie operatie wooncoöperatie. uit de wooncrisis door gemeenschappelijk bezit 18 (let op het ontbreken van kapitalen) pleiten auteurs Arie Lengkeek en Peter Kuenzli voor een ‘derde weg’ als alternatief tussen huur en koop. “Niet de individuele vraag ‘hoe wil ik wonen’, maar het gezamenlijk vormgeven aan de vraag ‘hoe willen wij samenleven’ is daarin leidend. (-) Daar kunnen burgers samen vorm aan geven”, aldus de auteurs.

Hier liggen kansen voor de architect. Want wensen en behoeften zijn één, de fysiek-ruimtelijke vertaling daarvan iets heel anders. De integrale benadering binnen het vakgebied en zijn synthetiserende eigenschappen als verbinder, maken de architect tot de juiste persoon om hierin te stappen. Al is een kanttekening op zijn plaats. Pelzer en Hajer (zie noot 3) wijzen erop dat voor “veel van de meest pregnante ruimtelijke vraagstukken van deze tijd niet-ruimtelijke oplossingen minstens zo belangrijk zijn.” Als voorbeeld noemen ze de wooncrisis, waarvan het gebrek aan nieuwe woningen maar één van de oorzaken is. Minstens zo belangrijk zijn “de actieve subsidiëring van eigen woningbezit, de lage rente, lange tijd een bevoogdende houding ten opzichte van woningbouwcorporaties en de doorgeslagen liberalisatie van de huurmarkt.” Behalve aan architecten is er behoefte aan institutionele kennis, betogen de auteurs. De behoefte aan nieuwe coalities wordt er niet minder om 19. Integendeel: “Nu is het tijd voor bredere ateliers waarin we burgers kunnen betrekken, en ontwerpers samen met antropologen, geografen, sociologen, filosofen, economen, juristen en andere disciplines nadenken over de toekomst van Nederland.”

Samenvattend komen we voorzichtig aan bij de contouren van een ‘programma’.

De architect dient het verschil te kennen tussen de disciplinaire voortzetting van een

40 Rijnboutt magazine

De ontwerpende rol van de architect is boven alles die van conditionerend schepper. Die voorwaarden creëert voor wat er moet gebeuren binnen een gedeeld kader. Niet ‘het eigen gelijk’ staat daarbij voorop, maar het willen voeren van een dialoog. Routine moet plaatsmaken voor meer onderzoek en experiment. Meer lef, meer uitproberen en meer samen doen.

vakgebied (historisch, esthetisch, kwalitatief) en het tegemoetkomen aan een van buitenaf gestelde vraag (opdrachtgever, maatschappelijk engagement). Het ontwerpen van architectuur en het realiseren van gebouwen gaan hand in hand met het denken over die architectuur en over het bouwen. Functioneel gezien is architectuur dienstbaar en dienstverlenend, maar als (culturele) uitspraak is het ook iets van zichzelf.

De ontwerpende rol van de architect is boven alles die van conditionerend schepper. Die voorwaarden creëert voor wat er moet gebeuren binnen een gedeeld kader. Die actief op zoek gaat naar nieuwe coalities. Die ruimte laat aan nog oningevuld en veranderbaar gebruik. Die eigenaarschap stimuleert. Die verbindt. Die ontwerpt met de ander in plaats van voor de ander.

Niet ‘het eigen gelijk’ staat daarbij voorop, maar het willen voeren van een dialoog.

Routine moet plaatsmaken voor meer onderzoek en experiment. Meer lef, meer uitproberen en meer samen doen. Dat vooral.

Nawoord

Ter voorbereiding op dit essay spraken we met branchevoorzitters Jolijn Valk (voorzitter van de BNA 20) en Stefan Bödecker (voorzitter van de BNSP 21). Bij het schrijven is er vervolgens voor gekozen geen gesprekscitaten op te nemen. Wat in het gesprek aan de orde kwam, is verweven in het geheel. Twee noties verdienen het om expliciet te worden genoemd.

16 Aan het einde van een discussie tussen Peter Eisenman en Rem Koolhaas op de Architectural Association in Londen in 2006, vroeg moderator Brett Steele of de heren elkaar tot slot in één zin van repliek wilden dienen. Eisenman: “Rem, your problem is you don’t know anything about form.” Koolhaas: “Peter, you certainly believe your reputation.” In: Brett Steele (red.), SUPERCRITICAL. Peter Eisenman & Rem Koolhaas with Jeffrey Kipnis & Robert Somol / Architecture Words Series #1, Architectural Association, Londen 2009

17 26,5 procent gaat naar zorg en van de post sociale zekerheid is een kwart gerelateerd aan gezondheid (armoedebestrijding, kindregelingen, et cetera). Opgeteld is dat 35 procent.

18 Arie Lengkeek, Peter Kuenzli, operatie wooncoöperatie. uit de wooncrisis door gemeenschappelijk bezit, TrancityxValiz, Amsterdam 2022

19 Zie ook Rijnboutt Magazine #13 (Werk.): ‘Gebiedsontwikkeling begint bij de burger’, een vraaggesprek met Esther Fleers en Frans Soeterbroek

20 Branchevereniging Nederlandse Architectenbureaus

21 Beroepsvereniging van Nederlandse Stedenbouwkundigen en Planologen

Van Stefan Bödecker was de uitspraak “De professie valt of staat met het kunnen smeden van coalities”. In een tijdperk van inclusiviteit is de rol van verbinder alleen maar groter geworden, aldus Bödecker. Het is de architect op het lijf geschreven: “De planvorming van het geheel kun je toch niet overlaten aan de individuele experts en adviseurs?” Daarbij wordt er te sectoraal gedacht, stelt Bödecker, ook door de beroepsverenigingen. “Dat verzuilen, dat hebben we te lang volgehouden.”

Jolijn Valk benadrukte het belang van ontwerpkwaliteit en experiment en hield een pleidooi voor een geregisseerd durven openlaten, een niet-benoemen. “Waar het om gaat is het vormgeven van wat juist niet vormgegeven moet worden. Waar creëren we nog ruimte om te ademen?” Ook haalde ze schrijver en filosoof Maxim Februari aan: “Schoonheid is een mensenrecht”. De enige manier om werkelijk iets bij te dragen is door te luisteren naar de samenleving als geheel, aldus Valk. Afstand nemen van je ego. Voor wie bouw je?

41 Rijnboutt magazine

Casestudy Venserpolder of hoe een wijk zichzelf voorziet van betaalbare gezonde voeding

Casestudy Venserpolder, een initiatief van Rijnboutt en Aouaki Concepts kwam mede tot stand op basis van gesprekken met Gilma Laurence (oprichter Stichting South East Stars en initiatiefnemer Voedselbank Venserpolder) over de coöperatieve supermarkt, leertrajecten en zelfredzaamheid; Jessica Dikmoet (mede-auteur onderzoeksrapport Venserpolder Groeit en Leeft, Louis Bolk Instituut 2019) over sociaal-maatschappelijke achtergronden van de bewoners van Venserpolder en Hans van der Heijden (architect en stedenbouwkundige) over het stedenbouwkundig plan voor Venserpolder van architect en stedenbouwkundige Carel Weeber. Citaten uit elk van de gesprekken zijn opgenomen in de noten.

Onderzoeksdata Venserpolder: Louis Bolk Instituut en Aouaki Concepts Onderzoek en ontwerp Casestudy Venserpolder: Rijnboutt (Klara Mitlenerova, Mees Temmink)  Tekst: Rijnboutt (Jan van Grunsven)

42 Rijnboutt magazine

Als maatschappelijke veranderingen beginnen met het nemen van maatschappelijke verantwoordelijkheid, dan wil Casestudy Venserpolder daarvan getuigen. Het vertrekpunt in deze studie is de economische realiteit van een ontwikkelwijk in Amsterdam Zuidoost en heeft de behoefte van de wijk aan betaalbare gezonde voeding als focus. Gezocht is naar een route die mogelijkheden en kansen van onderaf faciliteert en duurzaam verankert.

Het begint met een gesprek met econoom en stadsstrateeg Najah Aouaki in het vorige Rijnboutt magazine 1 Daarin ontvouwt Aouaki een economisch alternatief dat oproept tot een systeemverandering. Wat volgt is een pleidooi voor een brede waardebenadering, waarbij niet langer het financiële kader (winstmaximalisatie) leidend is, maar de behoefte van een wijk. “Anders in de keten gaan zitten,” noemt Aouaki dat, “het accent vooraf leggen, niet achteraf.” 2 De vraag komt op tafel: hoe bouw je een consortium om op een andere manier te ontwikkelen?

Het gesprek leidt tot een tweede ontmoeting waarin verschillende casussen de revue passeren, concrete projecten waaraan Aouaki momenteel werkt. We bespreken andere vormen van ‘stad ontwikkelen’, andere routes om te komen tot een beter (lees: rechtvaardiger, duurzamer, inclusiever, gezonder) resultaat. Ook Venserpolder komt ter sprake, een ontwikkelbuurt 3 in Amsterdam Zuidoost waar veel onderzoek naar is gedaan 4.

1 Jan van Grunsven, ‘Niet in simpele structuren te vatten. Een pleidooi voor een lokaal verankerde economie’, Rijnboutt Magazine #13 (Werk.)

2 “Veel van onze economie is aanbodgestuurd. Een ontwikkelaar die woningen wil bouwen of een winkelcentrum, heeft daarvoor startkapitaal nodig. Voor het startkapitaal zoekt hij een investeerder, en voor het aanbod potentiële afnemers via voorlichting, reclame, placemaking of een participatietraject. De met de onderneming gecreëerde waarde (het verschil tussen kosten en baten ofwel winst) is hierbij sturend voor het proces. Het financiële oogmerk (de investering moet lonen) houdt andere waarden buiten beeld.

“Start je aan de vraagkant, bijvoorbeeld vanuit de behoeften van een lokale gemeenschap, dan vraagt dat om een integrale aanpak. Dan komt het implementatievraagstuk op tafel: hoe past wat je wil bijdragen in het ecosysteem van de wijk? Hoe richt je je organisatiemodel in om het voor elkaar te krijgen en hoe kom je van daaruit tot financiering? Wanneer het financiële kader niet leidend is, ontstaan er nieuwe kansen. Aansluiten bij reeds bestaande initiatieven in de wijk is zo’n kans, het bundelen van (beleids-)voornemens ook.” (Najah Aouaki)

3 De gemeente Amsterdam investeert in zogeheten ontwikkelbuurten in Noord, Zuidoost en Nieuw-West. “Per buurt wordt er met de bewoners, corporaties en overige partijen gekeken naar wat de prioriteiten zijn en hoe deze het beste aangepakt kunnen worden. Door te investeren in de woningen, maatschappelijke accommodaties, basisvoorzieningen, buurteconomie en leefomgeving, ontstaan toekomstbestendige en evenwichtige buurten.” (www.amsterdam.nl)

4 Najah Aouaki, Economische Kansen Verkenning Venserpolder, 2019; Louis Bolk Instituut, Venserpolder Groeit en Leeft, 2019; Louis Bolk Instituut, Positieve Gezondheid en Leefomgeving, 2022; Gemeente Amsterdam, Principenota Venserpolder. Verkenning van de kansen, 2020

Charlotte Brontéstraat, Daniel Defoelaan, Chestonlaan / Foto Peter Elenbaas
43 Rijnboutt magazine

De wijk mist een aantal basisvoorwaarden, weet Aouaki. De toegang tot gezonde voeding en andere essentiële producten is voor veel bewoners niet vanzelfsprekend. Een aanzienlijk deel van de populatie is arm en aangewezen op de voedselbank. De wijk heeft behoefte aan een supermarkt. De vorige is vanwege de vele berovingen gesloten, de huidige betreft een outlet en biedt geen volledig assortiment. Waar koop je nu je paracetamol? Wasmiddel? Surinaamse groente als amsoi of sopropo?

Een coöperatieve supermarkt

Vanuit de gedachte ‘eerlijk eten voor een eerlijke prijs’ komen we tot het gezamenlijke voorstel om de mogelijkheden voor een coöperatieve supermarkt te onderzoeken 5. Een coöperatieve supermarkt biedt twee aanmerkelijke voordelen.

Aan de voorkant betreft het een niet-winstgedreven initiatief, dat in collectief eigendom en zeggenschap is. Op die manier legt de coöperatie de controle op gezonde voeding in handen van de bewoners zelf, organisatie en uitvoering is onafhankelijk van derden. De coöperatie staat borg voor een gedifferentieerd aanbod (inkomensafhankelijke prijs). Klandizie is verzekerd door te werken met abonnementen, en met voldoende afnemers kunnen lagere inkoopprijzen worden bedongen en producten worden voorgefinancierd (voorraad). In principe is er weinig tussenhandel, waardoor de winst niet wordt afgeroomd. Opbrengsten worden weer geïnvesteerd in de coöperatie 6

Aan de achterkant draagt de coöperatieve supermarkt bij aan preventieve gezondheidszorg. Zo heeft de gemeente in het kader van Amsterdam Vitaal bij Zilveren Kruis een collectieve ziektekostenverzekering afgesloten voor alle uitkeringsgerechtigden. Aanvullend zou Zilveren Kruis kunnen worden benaderd voor een bijdrage in het streven naar gezonde voeding.

Daarnaast stimuleert de coöperatieve supermarkt de zelfredzaamheid en het zelfbewustzijn van bewoners, van onschatbare waarde voor mensen die in meerdere opzichten als ‘kansarm’ worden getypeerd, iets waar ook het Louis Bolk Instituut op wijst 7

Opschaling van het initiatief

Starten vanuit de behoefte van een wijk betekent dat je niet vanaf nul hoeft te beginnen. Sterker: het initiatief is vooral succesvol als het aansluit bij de (kleinschalige) initiatieven die er al zijn (Stichting SES, het Boeninhuis, Bloei en Groei, BernadetteZorg, ’t Spinnewiel) 8. Hoe bouw je uit wat er al is? Hoe maak je kleinschalige initiatieven ‘grootstedelijk’ binnen de culturele context van Zuidoost? Wat is daarvoor de meest geëigende schaal?

We besluiten om het voorstel voor een coöperatieve supermarkt uit te breiden met de optie voor het zelf produceren van voedsel, een vorm van stadslandbouw waar meerdere wijkinitiatieven al goede resultaten mee boeken (zie ook noot 8). De vervolgvraag luidt dan: kunnen we de wijk zelfvoorzienend maken in de toegang tot betaalbare en gezonde voeding? Wat zijn hiervoor de fysiek-ruimtelijke voorwaarden? Biedt Venserpolder

5 Het voorstel sluit aan bij het zogeheten ‘Right to Challenge’, een onderdeel van de nieuwe Omgevingswet, wat staat voor ‘het recht om uit te dagen’. De kern van de aanpak is dat een groep (georganiseerde) bewoners taken van gemeenten kunnen overnemen als zij denken dat het anders, beter, slimmer en/of goedkoper kan. (www.vng.nl)

Nu de gemeente heeft laten weten voor een supermarkt in Amsterdam Zuidoost alleen te willen investeren in het winkelcentrum Amsterdamse Poort en de markt geen interesse toont (te onveilig, te risicovol), is dat voor de bewoners van Venserpolder aanleiding het heft in eigen handen te nemen.

6 “Een systeem bedenken waarbinnen iedereen kan winkelen, ook zij die er niet voor (kunnen) betalen (zonder dat dat direct zichtbaar is voor anderen), dat doet wat met het zelfbeeld. Dit is een wijk waar al tientallen jaren veel onderzoekers zijn –waaronder ikzelf – waarvan de bewoners maar weinig merken wat hen dat nou oplevert.” (Jessica Dikmoet)

7 “Op basis van de interviews kan worden geconcludeerd dat het project Venserpolder Groeit en Leeft heeft bijgedragen aan een toegenomen bewustzijn en zelfregie over positieve gezondheid onder bewoners én een toegenomen bewustzijn over de relatie tussen gezondheid en de leefomgeving bij bewoners en professionals. Daarnaast zijn er indicatoren voor toegenomen veerkracht van de gemeenschap bij specifieke groepen bewoners; zoals meer creativiteit en assertiviteit, een versterkt sociaal netwerk, meer kennis en betere kennisuitwisseling.” (Onderzoeksrapport Louis Bolk Instituut, Venserpolder Groeit en Leeft. Een kwalitatief onderzoek naar de effecten van een integrale gezondheidsaanpak gericht op Positieve Gezondheid in de wijk Venserpolder, 2019)

8 Er is de Stichting SES (South East Stars) die jeugd en ouderen uit Venserpolder en Strandvliet actief ondersteunt in waar zij (dagelijks) tegenaan lopen – met naschoolse activiteiten, huiswerkbegeleiding, leertrajecten en sport en spel. De Stichting beheert tevens de Boenintuin achter buurthuis Boeninhuis, een plek waar bewoners met elkaar groente en fruit verbouwen. SES organiseert hier laagdrempelige ‘groene’ workshops waarbij het belang van gezond eten centraal staat. “Het kweken van groenten en fruit draagt bij aan een betaalbare gezondere leefstijl,” aldus SES. “Het is belangrijk om toekomstige generaties daarover te onderwijzen, dus SES laat ook kinderen eten en leren in de tuin. Door samen in de tuin te werken raken bewoners ook betrokken bij elkaars leven. Een goede manier om eenzaamheid tegen te gaan.” Ook vormt SES het centrale punt voor de voedseluitgifte in Venserpolder. Aanvullend is er het initiatief Bloei en Groei, een project speciaal voor vrouwen uit Venserpolder die samen voedsel verbouwen

44
Bloei en Groei, Venserpolder / Foto Jakob van Vliet

voldoende mogelijkheden voor stadslandbouw op schaal van de wijk?

Het stedenbouwkundig plan

We gaan terug naar de uitgangspunten voor de ruimtelijke opzet van Venserpolder, gebouwd naar een voor die tijd controversieel stedenbouwkundig plan 9 van architect en stedenbouwkundige Carel Weeber. Met zijn plan voor Venserpolder (1980-1982) – nagenoeg de een-opeenvertaling van zijn roemruchte tekst Formele objectiviteit in stedebouw en architectuur 10 – keert Weeber zich tegen de toenmalige truttigheid van woonerven en verzinkte stalen hekjes, voorgeschreven en gecoördineerd door een naar zijn maatstaf bemoeizieke overheid. Weebers stedenbouwkundige opzet – één kwartrond en zestien rechthoekig gesloten en op de hoeken afgeschuinde woningblokken, geplaatst in een rechthoekig grid van brede straten; de groene binnenhoven zijn publiek toegankelijk – is een reactie op de “door veelvormigheid en angst voor het grote gebaar gekarakteriseerde stedenbouw van de jaren zeventig.” 11

De stedenbouw van Weeber staat los van de architectuur 12 Het is een stedenbouw ‘zonder bedoelingen’ en ten principale plat; de tweedimensionale compositie van een blokkenstad 13. De stedenbouwkundige bepaalt de rooilijnen, de architect vult die in. Het driedimensionale resultaat (eindbeeld) bepaal je als stedenbouwkundige niet vooraf, stelt Weeber. Typerend voor zijn opvatting is de term ‘smaakloos’ (niet ‘smakeloos’) die hij gebruikt en waarmee hij benadrukt subjectiviteit te willen vermijden. Herhaaldelijk legt Weeber een parallel met landmeetkunde als voorwaardenscheppend document: alleen zo maak je stad.

en dat verkopen op de maandelijkse Moestuinmarkt. Er is de organisatie BernadettaZorg die (thuis)zorgdiensten aanbiedt waaronder Tafeltje-dek-je, dat maaltijden aanbiedt vanaf 1 euro. Buurtsalon ’t Spinnewiel biedt ruimte aan bewonersinitiatieven en community based organisaties; bewoners dragen zelf zorg voor de wijkactiviteiten en het beheer van de accommodatie.

9 Niet alleen zorgde het plan zelf voor de nodige controverse, ook de opdrachtverlening deed daarvoor een duit in het zakje. Voor het ontwerp van Venserpolder werd Weeber direct door het toenmalige gemeente aangesteld, waarbij de eigen Dienst Ruimtelijke Ordening werd gepasseerd.

10 Carel Weeber, ‘Formele objectiviteit in stedebouw en architectuur als onderdeel van rationele planning’, Plan 1979-11

11 www.architectuurgids.nl

12 De toenmalige stedenbouwkundige methodiek van verbale omschrijvingen en beeldkwaliteitsplannen, was Weeber een doorn in het oog: “Deze methode is weinig operationeel. (-) Betekenissen in woorden blijken los te staan van, zijn althans niet direct vertaalbaar in, betekenissen in ruimtelijke vormen. De methodiek berust op een subjectief principe en heeft de stedebouw haar objectieve kern ontnomen. Objectief is het plan indien het plankarakter, als gevolg van een eigen interne (formele) evidentie, door het gebouw zelf kan worden overgenomen en zich hierin ook reproduceert.” (Carel Weeber, ‘Formele objectiviteit in stedebouw en architectuur als onderdeel van rationele planning’, Plan 1979-11)

13 “Het plan is primair een formele objectieve tweedimensionale compositie, gericht op het ordenen van openbare stedelijke ruimten; de ontworpen stedelijke morfologie anticipeert op typologieën van toekomstige bebouwing; het plan is indifferent ten aanzien van toekomstige functiepatronen.” (Ibidem)

Albert Camuslaan / Stadsarchief Amsterdam Foto Martin Alberts
45 Rijnboutt magazine
Döblinstraat / Stadsarchief Amsterdam Foto Martin Alberts

Voedselproductie daken Totale oppervlak 80.800 m2

Transformatie-diagram

1 Programma van binnentuin naar straat

2 Kijk- en verblijfsgroen van binnentuin naar straat / straat openstellen voor meervoudig programma

3 Productielandschap binnentuin aanleggen

46 Rijnboutt magazine

Les

Weeber krijgt veel kritiek op zijn plan dat als ‘kaal’ en ‘onbarmhartig’ wordt beschouwd. Hij verdedigt de soberheid vanuit het beschikbare budget en de politieke besluitvorming, ‘realiteiten’ waar hij niet voor wegloopt. Van groter belang is Weebers uitspraak dat het plan in staat is om wat als een (functioneel) tekort wordt aangemerkt, alsnog daarin op te nemen 14 De planopzet voor Venserpolder met zijn scheiding tussen stedenbouw en architectuur ademt overmaat en een grote tolerantie voor verandering 15. Met deze casestudy stellen we Weebers claim op de proef.

Stadslandbouw op wijkschaal

Er is veel ruimte in Venserpolder. De openbare ruimte kent duidelijke typologische verschillen. Er zijn binnentuinen (groot en groen) en straten (breed en hard). De straten zijn er voor de auto’s en looproutes gaan door de binnentuinen. De overmaat heeft veel potentie. Straten bevatten spaarzaam groen en zien er ‘leeg’ uit, ondanks (of dankzij) de aanwezigheid van geparkeerde auto’s, containers en zwerfafval. Er zijn meer parkeerplekken dan auto’s.

Voor de stadslandbouw valt ons oog op de binnentuinen. Wat is het oppervlak van een binnentuin, en welke opbrengst kun je daar verwachten? Opbrengst is afhankelijk van de landbouwmethodiek die je toepast, die weer afhankelijk is van de ondergrond en het klimaat. Dan is er de vraag wat je wilt verbouwen, want elk product vereist zijn eigen oppervlak. We kiezen voor twee vormen van voedselproductie waar al ruime ervaring mee is opgedaan. Er is de kleinschalige, intensieve en duurzame landbouwvorm die is ontwikkeld door JeanMartin Fortier 16. Daarnaast is er de stadslandbouw van FOODMET Brussel 17 met een toepassing voor daken. Nemen we de daken mee, dan biedt de wijk meer ruimte voor kassen (voor een grotere diversiteit in het aanbod en voedselproductie, ook in de winter) en voldoende water voor de voedselproductie.

Als de binnentuin in zijn geheel (de privétuinen rekenen we niet mee) wordt gebruikt voor de voedselproductie van groente en fruit, dan is de opbrengst van een binnentuin grosso modo voldoende voor het hele blok 18. Elk blok is in aanzet dus zelfvoorzienend.

Door de binnentuin te gebruiken voor voedselproductie, verandert het karakter ervan aanzienlijk. De aanblik van kijk- en verblijfsgroen is anders dan die van een akker of moestuin. Om de kwaliteit van het kijk- en verblijfsgroen voor Venserpolder te behouden, verplaatsen we het naar de straat.

14 “In mijn opvatting is het werk van de stedebouwer het ontwerpen van stedelijke morfologie door middel van formele concepten, waarvan bekend is of verondersteld wordt dat deze stedelijke betekenissen, waarden en functies kunnen opnemen. De heersende opvatting gaat ervan uit, dat men vooral via de (stedelijke) functies tot een stadsplan kan komen, waarbij dan vaak de verkeersfuncties domineren. Zo langzamerhand beseffen we echter dat dit slechts in zeer beperkte mate lukt.” (Ibidem)

15 “Wat er knap is aan het plan voor Venserpolder? Je moet beginnen met het waarderen van de splitsing van stedenbouw en architectuur. Als je het dan hebt over een thema als gezondheid, duurzaamheid, zelfs verschijningsvorm, weet je meteen wat je als architect moet doen wanneer je voor zo’n gebouw staat. Weebers eigen blok, opgetrokken uit de destijds voorgeschreven baksteen, is recent wit geschilderd. Zo kan het dus ook, dacht ik toen ik het zag. Je kunt al die blokken naar je hand zetten. Het plan biedt die vrijheid.” (Hans van der Heijden)

16 www.permacultureapprentice.com/ how-to-make-a-living-from-a-1-5-acre-market-garden/

17 www.abattoir.be/nl/foodmet-een-markthal-vol-smaak

18 Het betreft hier de door het Voedingscentrum aanbevolen dagelijkse hoeveelheid groente en fruit. Vlees, vis of graan vallen buiten de productie.

Foto PAKT, Antwerpen
Rijnboutt magazine

Stadslandbouw binnentuinen en daken / vergroening straten met meervoudig programma

48 Rijnboutt magazine

Community-plein met coöperatieve supermarkt, horeca en buurtkantine

Kruispunt van straten met wijkbrede activiteiten (schoonmaakstation, dagmarkt, et cetera)

49 Rijnboutt magazine

Wijkontsluiting huidige situatie

Wijkontsluiting na vergroening van de straten / parkeren in hoofdzaak aan de randen

Iets soortgelijks geldt voor het programma in de binnentuin dat niet aan die plek is gebonden, zoals speeltuintjes en sportvoorzieningen. Ook dat gaat naar de straat, de rust keert terug in de binnentuin. Straat en binnentuin zijn aan veranderingen onderhevig, maar behouden elk een onderscheidende cohesie en locatiespecifiek programma.

Vergroening en mobiliteit

In het vergroenen van de straten wordt rekening gehouden met de toegankelijkheid van de wijk. Het ontsluitingsdiagram onderkent een hiërarchie in het stratenpatroon en elk type straat krijgt een eigen type beplanting. Bijzondere bomen markeren de kruispunten; het aantal parkeerplekken wordt teruggebracht en georganiseerd aan de randen van de toegangswegen. Parkeren bij de supermarkt en in de bestaande winkelstraat blijft mogelijk, woningen zijn bereikbaar voor hulpdiensten. Hoewel de ambitie is de wijk meer autoluw te maken, is hierbij een kanttekening op zijn plaats. Venserpolder is opgespannen tussen drie metrostations, maar het openbaar vervoer is ontoereikend. Veel bewoners draaien avond- en nachtdiensten, vaak ver uit de buurt. De auto is voor velen onmisbaar. Ook voor de mobiliteit van ouderen, waarvan er veel in Venserpolder wonen 19

Een shuttlebus is een goed aanvullend alternatief. Een andere mogelijkheid is het al bestaande informele vervoerssysteem van Zuidoost, het legioen aan snorders. Met de juiste papieren kunnen zij hun diensten legaal aanbieden. Dit kan de start zijn van de ontwikkeling van

een (intern) opleidingstraject dat jongeren de kans geeft een baan te vinden binnen voorzieningen die de wijk nodig heeft. In de leertrajecten die Stichting SES aanbiedt, is reeds de nodige ervaring opgedaan. BernadetteZorg heeft lokaal opgeleide chauffeurs in dienst en wil investeren in fietskoeriers, Bloei en Groei beschikt over tuincoaches die bewoners begeleiden in het tuinieren 20

Op de kruispunten wordt ruimte vrijgemaakt voor wijkbrede activiteiten als een markt of een ‘schoonmaakstation’, een wasplaats waar de geteelde groente en fruit worden schoongemaakt en verzameld voordat ze worden gedistribueerd. Ook zijn voortuinen toegevoegd aan het straatprofiel. Deze creëren afstand tot de gevels en bieden de mogelijkheid om ‘beschermd’ buiten te zitten. De huidige situatie ontbeert zo’n kwaliteit. Gordijnen zijn gesloten.

19 “Mensen met de laagste inkomens hebben doorgaans de grootste woon-werkafstand. Radicale vergroening bedreigt de bestaanszekerheid van mensen. De auto hoeft niet voor de deur, maar moet wel binnen bereik blijven.” (Najah Aouaki)

20 “Er is een plek nodig die ervoor zorgt dat mensen, in welke vorm dan ook, díe ondersteuning krijgen om kansen en mogelijkheden die vrijkomen, ook te benutten. Juist mensen in een kwetsbare positie verdienen mogelijkheden om te groeien. Voordat je potentieel kunt zien, zul je het moeten voeden.” (Najah Aouaki)

50 Rijnboutt magazine
51 Rijnboutt magazine

Het community-plein Venserpolder wordt gepositioneerd op de kruising tussen het orthogonale stratenpatroon en de groenstructuur, waar het Venserpolder Noord en Zuid met elkaar verbindt. De luifel geldt als de verbijzondering van een nieuw ‘binnenplein’ en wordt, net als de andere binnenkruisingen in het stedenbouwkundig plan, aan vier zijden afgeschuind.

De luifel is een herkenbaar oriëntatiepunt, waarvan de hoeken zijn opgetild ten behoeve van zonne-energie. De wateropvang op het dak maakt deel uit van een grijs watersysteem voor de horeca.

52 Rijnboutt magazine

De bestaande horecaondernemers krijgen een nieuw onderkomen, gelegen aan het nieuwe binnenplein. Met de verplaatsing wordt een zicht-as gecreërd vanuit de bestaande winkelstraat. De transformatie is gefaseerd; de horeca blijft open gedurende de bouwwerkzaamheden.

Onder de luifel bieden drie losjes gearrangeerde modulaire volumes ruimte aan de coöperatieve supermarkt, horeca en buurtkantine. Tussen de kolommen en sparingen bevinden zich terrassen en buitenruimtes voor eten en drinken, verblijf en ontspanning, aan of nabij het water.

53 Rijnboutt magazine

De slagingskans van het voorstel is afhankelijk van het beschikbare arbeidspotentieel. Arbeid is immers nodig voor het verbouwen van het voedsel. Hebben mensen daar voldoende tijd voor? Wel als er bijvoorbeeld kinderopvang komt. De straten zijn breed genoeg: ze bieden ruimte aan groen, sportvelden, speelvoorzieningen voor de kinderen, maar ook aan kinderopvang, horecapaviljoens, bedrijvenpaviljoens, een opleidingshub 21. Wie gaan er in die kinderopvang werken? Ook hiervoor geldt: leidt jongeren op, en biedt daarnaast mogelijkheden voor deeltijdwerk of het reïntegreren in de arbeidsmarkt door volwassenen.

De supermarkt als stepping stone

Tot slot de supermarkt. De voordelen van de coöperatie zijn al uit de doeken gedaan. Wat resteert is de (interne) organisatie van de onderdelen en de aansluiting op de wijk.  De supermarkt komt op de plek waar nu ‘de Foodstrip’ is. Een nieuwe locatie, een nieuwe identiteit die voortbouwt op het DNA van de plek 22. De culinaire reputatie van Boston Catering en Annie’s Place lokt mensen van buiten de stad naar Venserpolder. Gesigneerde shirts van Ajaxspelers aan de muur bij Annie’s Place spreken voor zich.

In de huidige situatie wordt het patroon van lange zichtlijnen ter hoogte van de Foodstrip onderbroken. Hier botst de winkelstraat-as onverbiddelijk tegen het middelste van de drie gebouwtjes, op de plaats waar een waterloop het noordelijke deel scheidt van het zuidelijke deel van de wijk. Dat die gebouwtjes met hun rug naar het water staan, maakt de plek niet aantrekkelijker.

Herprogrammeren en -lokaliseren is het devies. De bestaande gebouwtjes verdwijnen. Een grote luifel markeert de nieuwe plek. Gedeeltelijk over het water gepositioneerd, verbindt de luifel Venserpolder Noord met Zuid. Onder de luifel drie volumes, losjes gearrangeerd aan de randen van het denkbeeldige plein, met hun publieksentree naar het midden gericht. De zichtas blijft open. Eén volume betreft de coöperatieve supermarkt. Een ander omvat de bestaande horeca en afhaalkeukens (New Fook Long, Annie’s Place, Boston Catering, Shanta’s Roti). Als onderdeel van het ecosysteem is de horeca afnemer van in de wijk verbouwd voedsel. Het derde volume is een buurtkantine/keuken/ruimte die kan worden gehuurd voor uiteenlopende activiteiten. Het volume bouwt voort op de bescheiden keuken van buurtsalon ’t Spinnewiel waar kleine cateraars reeds gebruik van maken.

Een plein dat over het water heen reikt, dat verbindt, waar je buiten en binnen kunt zitten, samen kunt eten op meerdere terrassen. Iets iconisch, herkenbaar vanuit de verte, een ankerpunt voor beide kanten van de buurt. Waar het water onder de luifel doorstroomt.

Het geheel is gedacht als een plek voor ontmoeting: een community-plein dat Venserpolder nu ontbeert. De buurtkantine kan kookklassen onderdak bieden of cursussen geven in gezond koken. Het kan de catering verzorgen voor grotere evenementen als een scholensportdag, of de verzamelplaats vormen van kleinere cateraars in de wijk (in de trant van World of Food). Maar ook andere activiteiten kunnen er een plek vinden. Een naaicursus om zelf kleding te maken. Een repairshop voor huishoudelijke apparatuur of computers. Een fietsenmaker. Een muziekstudio. 23

De coöperatieve supermarkt is de stepping stone waarbij veel andere initiatieven kunnen aanhaken. Zo groeit de hoeveelheid en de variatie aan economische activiteiten waaraan (met name) jongeren kunnen deelnemen. Denk bijvoorbeeld aan een eendagszaak (pop-up) waar kan worden geëxperimenteerd met nieuwe formules. De buurtkantine is hiervoor de eerste aanzet, de straten bieden ruimte voor tal van alternatieven. Voor meer dan functionaliteit alleen.

21 “Er moet een doorstroom op gang worden gebracht, met trainingen, workshops, noem maar op. Jongeren moet de weg worden gewezen naar die ene vacature die ergens ontstaat. Een opleidingshub die nodig is om een pop-up plek bestaanszekerheid te bieden. Je administratie, je finance. Wat heb je nodig? Wat moet je weten?” (Gilma Laurence)

22 “In de volksmond heet de plek waar de horeca zich nu bevindt ‘de Foodstrip’. Door de nieuwe plek ook die naam te geven, bouw je voort op wat er in de wijk al leeft.” (Najah Aouaki)

23 “Een plek als dit kan een diversiteit aan economische activiteiten huisvesten die, ieder op zich, niet van de grond zouden komen. Bijvoorbeeld omdat de deelnemers elk een (klein) deel van het oppervlak voor een dag kunnen huren. Ook dat is efficiency. Efficiency omdat de basiskosten worden gedeeld. Efficiency omdat de ruimte in tijd optimaal wordt benut, wat de basiskosten nog verder kan verlagen. Een dagactiviteit wordt afgewisseld met iets wat alleen ’s avonds kan.” (Najah Aouaki)

54 Rijnboutt magazine

De kracht van prikkelen: “Iedereen is beïnvloedbaar”

Tekst Jorinde Seijdel Deelnemer gesprek Jan van Grunsven Fotografie Ineke Oostveen

55 Rijnboutt magazine
Eva van den Broek gedragseconoom en oprichter van Stichting Behavioural Insights

Het werk van gedragseconoom Eva van den Broek bestaat uit het ontwerpen van prikkels die mensen stimuleren om al dan niet bewust gezondere keuzes te maken. Dit kunnen bijvoorbeeld keuzes zijn binnen een woonwijk, een collectieve ruimte of supermarkt. Dat lijkt hard nodig in een tijd waarin zowel onze eigen gezondheid als die van de omgeving onder druk staat, maar roept ook ethische vragen op. Hoever kun je gaan in het sturen van gedrag? En wiens belang wordt daarmee gediend?

Eva van den Broek beweegt zich op verschillende terreinen. Ze heeft een achtergrond in experimentele economie en een deeltijdaanstelling bij de Universiteit Utrecht. Ze is tevens oprichter van Stichting Behavioural Insights1, die organisaties helpt bij het ontwikkelen van praktische oplossingen voor maatschappelijke problemen door gedragswetenschappers te verbinden met de praktijk. In Café-Restaurant Amsterdam weidt Van den Broek uit over deze praktijk en de morele en maatschappelijke dilemma’s ervan.

“Gedragseconomen kijken naar kleine veranderingen in de fysieke of sociale omgeving en naar wat die voor effecten teweegbrengen in het gedrag. Meestal zijn mensen zich er niet of nauwelijks van bewust hoezeer hun handelen

wordt gestuurd door de omgeving. Vaak is dat in hun eigen belang – als je iedereen zonnepanelen ziet kopen, doe jij het ook. In tegenstelling tot psychologen ben ik daarbij niet primair geïnteresseerd in innerlijke beweegredenen. Er is genoeg overlap tussen psychologie en gedragseconomie, maar wij gebruiken andere testmethodes en observatietechnieken. Psychologen blijven vaker in het lab, terwijl economen juist kijken naar wat er buiten in het echt plaatsvindt. Ik bedenk van daaruit met wetenschappers, ontwerpers en opdrachtgevers prikkels of ontwerp situaties en probeer zo om keuzes te sturen. Er zijn veel situaties waarin mensen net iets anders doen dan je zou verwachten. Precies daar kijk ik graag naar. Experimenteren is in mijn praktijk sowieso heel belangrijk, zodat de omgeving op basis van feitelijk

56 Rijnboutt magazine

onderzoek wordt ontworpen en niet louter ontstaat vanuit commerciële, esthetische of persoonlijke overwegingen.”

Nudging

Met organisatiepsycholoog Tim den Heijer publiceerde ze vorig jaar Het bromvliegeffect. Alledaagse fenomenen die stiekem je gedrag sturen 2. Met het bromvliegeffect wordt hier bedoeld dat iets schijnbaar kleins ongemerkt grote invloed heeft op ons gedrag. Het verhaal erachter: mannen plasten vaak naast de urinoirs in de toiletruimtes van Schiphol. Dit veroorzaakte ergernissen én extra schoonmaakkosten. De oplossing: een in het porselein van de pot meegebakken afbeelding van een vlieg waar mannen als vanzelf op blijken te richten, met als resultaat minder ergernissen en afgenomen kosten. Dit is een typisch voorbeeld van ‘nudging’, een gedragseconomische techniek waardoor mensen subtiel worden gestimuleerd om zich op een gewenste wijze te gedragen3

“Er zijn allerhande voorbeelden van nudging, van ‘bromvliegjes’ die je kunt inzetten om de keuzes van mensen te beïnvloeden. Je kunt het gedrag dat je nastreeft, zoals het gebruik van de trap, aantrekkelijker maken, bijvoorbeeld met een comfortabel uitziende trap die in het oog springt, met de lift om de hoek. Of je kunt een extra optie toevoegen; twee trappen waarbij de een steiler is dan de ander. Je kunt ook gebruik maken van de sociale component door rolmodellen te tonen met wie mensen zich makkelijk kunnen identificeren. Wanneer een vrouw met hoofddoek op de foto van het buurtkrantje het gemeentelijke moestuintje bewerkt, ziet de lokale moslimgemeenschap dat dit geaccepteerd is. Een andere manier om te beïnvloeden is door het beslismoment te verplaatsen. Uit experimenten is gebleken dat mensen als ze iets voor zichzelf in de toekomst moeten beslissen, bijvoorbeeld over eten, vaak veel verstandiger kiezen. Als een ongezonde beloning nu voor je neus ligt, is het veel lastiger die te weerstaan.”

“Nog een andere vorm van sturen: met het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselveiligheid heb ik een serie experimenten rond het beprijzen van milieu-effecten van voedsel opgezet. In samenwerking met een commerciële cateraar wordt nu in bedrijfskantines bij de maaltijden ook de schaduwprijs aangegeven4 Die prijs is vervolgens echt doorgevoerd. Klanten maken daardoor duurzamere keuzes. En de extra inkomsten worden in een apart potje verzameld ten gunste van de boeren die het voedsel hebben geleverd, zodat zij op hun beurt milieubesparende maatregelen kunnen treffen.”

Het stimuleren van gezond gedrag “Bij opdrachten voor overheden gaat het om het publieke belang, en om dingen die op de lange termijn impact hebben op het welbevinden van mensen. Voor de opdrachten die we voor bedrijven doen geldt dat ook. Voor gebiedsontwikkelaar AM en de gemeente Breda heb ik in 2020, als lid van een team met onder meer een gezondheidswetenschapper en een marketeer, een concept ontwikkeld voor gezond leven in een nieuwe wijk in wording op het terrein van de voormalige Hero-fabriek5. Welke condities in het straatbeeld en de ruimtelijke omgeving zijn er nodig om gezond gedrag te stimuleren? Hoe reageren bewoners als de parkeerplaatsen verder van hun voordeur gesitueerd worden? Gaan ze dan ook minder vaak met de auto? We hebben geprobeerd om gezonde gedragingen, zoals sporten, spelen, fietsen en gemeenschapsvorming

“Mensen zijn zich er niet of nauwelijks van bewust hoezeer hun handelen wordt gestuurd door de omgeving”
57 Rijnboutt magazine
“Als mensen iets voor zichzelf in de toekomst moeten beslissen, kiezen ze vaak veel verstandiger”

(bijvoorbeeld moestuinprojecten) zoveel mogelijk zichtbaarheid te geven. Om iets specifieks in menselijk gedrag te activeren, werkt het het beste om anderen dit te zien doen.”

“Deze opdracht maakt duidelijk hoe moeilijk het is om dergelijke plannen in de praktijk te brengen. Opdrachtgevers willen namelijk graag dat iets bewezen effectief is. Zo worden normeringen opgelegd, bijvoorbeeld minimaal 1,8 parkeerplaatsen per woning. Wil je werkelijk iets veranderen, dan zou de parkeernorm veel lager moeten zijn – anders blijft de auto de standaardoptie om naar de supermarkt te gaan. Overheden en bedrijven zijn vaak risicomijdend en willen alleen kleine veranderingen. Maar voor het bestrijden van obesitas bijvoorbeeld, moet je op veel fronten tegelijk iets doen en heb je eerder een allesomvattende aanpak nodig. Dat maakt de kans groter dat je iets bereikt.”

“Ontwerpers en beleidsmakers sturen bij nieuwe wijken vaak aan op het mengen van mensen met een lage en hoge sociaal-economische status. Er zijn veel aanwijzingen dat vooral die eerste groep baat heeft bij een goede buurt. Als onderdeel van een armoedebestrijdingsprogramma in Amerika zijn experimenten gedaan met de woonomgeving van lagere inkomensgroepen. De ene helft kreeg huursubsidie als ze zouden verhuizen naar van tevoren geselecteerde betere wijken, terwijl de andere helft traditionele huursubsidie kreeg. Tien jaar later bleken de verhuisde mensen vijf procent minder vaak overgewicht te hebben. In hun nieuwe woonomgeving kwamen ze minder fastfood tegen, waren er betere scholen, was er meer groen en meer speelruimte. Dus vanuit de overheid en het algemeen belang begrijp ik die drang tot mengen. Vanuit het individu gedacht is verhuizen en mengen niet per se een bewuste wens. Uit ander onderzoek weten we dat mensen van nature een voorkeur hebben om in de buurt te wonen van mensen die op hen lijken.”

De ethische dimensie

“Je moet heel goed nadenken over de doelgroep voor wie je een bepaalde omgeving ontwerpt. Hoe pak je het zo aan dat het bij de normen en waarden van die groep aansluit? Gaat het niet in tegen de eigen culturele voorkeuren? Is het voorbeeld van die moslima opportuun? Deze ethische overwegingen maken deel uit van al het werk dat ik doe. Mag je mensen in hun eigen belang een kant op sturen die ze zelf niet hadden gekozen?

Bestaat er überhaupt iets als een neutrale omgeving waarbinnen iedereen zijn natuurlijke of ‘normale’ gedrag kan vertonen?”

“In principe is iedereen beïnvloedbaar – we laten ons best makkelijk verleiden – maar er zijn in toenemende mate ‘afhakers’, mensen die de overheid wantrouwen en niet wensen mee te doen. Het COVID-19-beleid van de overheid maakte veel mensen boos. Hoe bereik je die? Hoe prikkel je die groep tot gedrag dat niet alleen gunstig is voor henzelf, maar ook voor het algemeen welzijn?”

“Deze mensen manifesteren zich uitbundig op sociale media. Hoe makkelijk daar onzin-informatie wordt verspreid, hangt in grote mate af van de opmaak van Twitter, Facebook of YouTube. Er wordt binnen mijn vakgebied veel onderzoek gedaan naar gedrag in online omgevingen, bijvoorbeeld naar het moment waarop mensen besluiten op een knop te klikken om (nep)nieuws door te sturen. Om het klakkeloos vermenigvuldigen van informatie moeilijker te maken, wordt er nu soms een ‘pop-up’ toegevoegd met de vraag ‘Heeft u dit artikel zelf gelezen?’ Maar misschien worden mensen daar nog dwarser van.

Dat zie je vaker. Dat gedrag door middel van bewustwording wordt aangepakt, maar dat zoiets juist weerstand oproept. In Amerika wordt er acht miljard per jaar uitgegeven aan antibiastrainingen, waarin werknemers wordt duidelijk gemaakt hoezeer ze zelf aan vooroordelen lijden. Onderzoek laat zien dat zulke trainingen het tegenovergestelde effect hebben: mensen voelen zich gesterkt in hun vooroordelen, omdat ze nu weten dat de baas die ook heeft. Een verandering in de omgeving is vaak veel effectiever. Bijvoorbeeld door vacatures langer open te stellen, waardoor er meer vrouwen solliciteren. Zo stuurt de omgeving ons gedrag, zonder dat we het doorhebben.”

1 www.behaviouralinsights.nl

2 Eva van den Broek en Tim den Heijer, Het bromvliegeffect. Alledaagse fenomenen die stiekem je gedrag sturen, Uitgeverij Spectrum, 2021

3 De publicatie Nudge: Improving Decisions about Health, Wealth, and Happiness van Richard H. Thaler en Cass R. Sunstein uit 2008 is op dit gebied hét handboek waarnaar ook Van den Broek regelmatig verwijst. De term keuzearchitectuur wordt erin opgevoerd.

4 Schaduwkosten zijn de kosten van een gebouw, product of project op het milieu, uitgedrukt in een geldwaarde.

5 www.nieuwbouwherobreda.nl/nl/het-plan/

58 Rijnboutt magazine
“Mag je mensen in hun eigen belang een kant op sturen die ze zelf niet hadden gekozen?”

“Het begint met betrokken burgers”

59 Rijnboutt magazine
Aline Muylaert mede-oprichter en COO bij CitizenLab

“Wij geloven in collectieve intelligentie: dat gebruikers en bewoners kennis over hun leefomgeving hebben die experts ontberen”

Betrek bewoners bij de vormgeving van hun leefomgeving, zeggen Aline Muylaert en Lot Schuringa van CitizenLab uit Brussel, gespecialiseerd in (burger)participatie. Want met participatie win je niet alleen kennis, ideeën en draagvlak; de ervaring van betrokkenheid draagt ook direct bij aan de gezondheid.

Samen beslissen, samen bouwen – polderen; het zit in de Nederlandse democratie, in onze (bouw)cultuur ingebakken. Maar werkt die democratie nog wel? Niet voor iedereen even goed, concludeerde de staatscommissie onder leiding van Johan Remkes in het rapport Lage drempels, hoge dijken (2018): kijk naar de toename van ‘protestpartijen’ en dalende opkomsten bij verkiezingen. In hun Atlas van Afgehaakt Nederland (2021) onderzochten Josse de Voogd en René Cuperus hoe dat komt. Zij ontdekten dat gezondheid samenhangt met verkiezingsopkomsten en stemgedrag, en dat zowel opleiding, inkomen en leeftijd als maatschappelijke factoren zoals sociale samenhang, eenzaamheid, vertrouwen en burgerschap een rol spelen bij de ervaring van gezondheid.

In de klimaatplannen van het kabinet speelt de burger op zijn beurt een grote rol: gedragsverandering zou 40 tot 70 procent minder uitstoot tot gevolg kunnen hebben. “Hier ligt een kans om gezondheid als invalshoek te gebruiken in de aanpak van klimaatverandering en dit potentieel te benutten,” schreef Henk Jans, voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Medische Milieukunde in Het Parool (13 juli 2022). Eva Rovers pleit in haar publicatie Nu is het aan ons. Oproep tot echte democratie (2022) voor burgerberaden waarin ingelote burgers zélf klimaatplannen maken.

Tegen deze achtergrond spreken we met Aline Muylaert en Lot Schuringa van CitizenLab uit Brussel over hun ervaring met (burger)participatie en de mogelijkheden die zij daarbij zien voor het bouwen aan een gezonde stad.

De kruispuntkwestie

Het idee voor CitizenLab ontstond in 2015, toen Muylaert economie studeerde in Brussel. Zij woonde in de buurt van een kruispunt, waarover ze zich opwond. “Het vormde een gevaarlijke verkeerssituatie – en was ook nog lelijk. Ik wilde iets doen, meedenken over een oplossing, maar dat bleek lastig. Brussel kent een complexe overheidsstructuur als het erover gaat wie verantwoordelijkheid draagt en hoe je inspraak organiseert.” Samen met Wietse van Ransbeeck en Koen Gremmelprez bedacht ze om hiervoor technologie in te zetten en zo begon CitizenLab, dat over de hele wereld online participatieplatforms aan overheden, bedrijven en ngo’s verkoopt. Het bedrijf telt inmiddels zestig medewerkers en is onder meer betrokken bij de verbouwing van het Europees Parlement in Brussel en het Palace of Westminster in het Verenigd Koninkrijk. Daarbij worden alle mensen die in de gebouwen werken, van parlementsleden tot schoonmakers, uitgenodigd om mee te denken.

De kruispuntkwestie toont in het klein hoe participatie kan bijdragen aan een gezonde stad. “Maar gezondheid is een breed, misschien toch subjectief begrip, dat reikt van mobiliteit tot voeding, van duurzaamheid tot zorg,” zegt Muylaert. “Onze missie is een sociale. We helpen om burgers te betrekken bij de besluitvorming over de publieke ruimte, en de uitkomsten te vertalen naar een inclusieve, gezonde stad. Wij geloven in collectieve intelligentie: dat gebruikers en bewoners kennis over hun leefomgeving hebben die experts ontberen. Als je je als inwoner meer betrokken voelt bij je buurt, heeft dat ook direct impact op gezondheid. Onderzoek toont aan dat

Tekst Kirsten Hannema Deelnemer gesprek Maarten Castelijns / Fotografie CitizenLab
60 Rijnboutt magazine

mensen dan bijvoorbeeld minder vaak naar de apotheek gaan.” Dit sluit aan bij de definitie in de Atlas van Afgehaakt Nederland: “Gezondheid gaat over deelname, over toegang tot werk, een inkomen, gezien worden en aanhaken.”

Constructieve toon

Eva Rovers schrijft over democratie op nationaal niveau, CitizenLab richt zich meer op de (lokale) praktijk: hoe betrek je mensen bij een bouwproject op een braakliggend terrein, of bij de opgave om van het gas af te gaan? “Concreet gebeurt dit op een website die inzetbaar is voor verschillende projecten,” vertelt Schuringa, Government Success Manager Nederland – met zo’n vijftig gemeenten en een ontwikkelaar een belangrijke afzetmarkt. Zo vraagt de gemeente Schagen aan bewoners

om op een kaart aan te geven waar zich onveilige verkeerssituaties bevinden. Leiden nodigt burgers uit om mee te denken over de vernieuwing van winkelcentrum De Kopermolen, Amstelveen over de verlevendiging van het Stadsplein. Per project bepaalt Schuringa met de opdrachtgever de aanpak; van vragenlijsten en punaises pinnen op kaarten tot een ‘budgetspel’ om beschikbare geldpotjes te verdelen.

Wat levert zo’n proces op? “In het algemeen hangt dat af van de vraagstelling,” antwoordt Muylaert. “Geef ons jullie ideeën over vergroening, levert meer creatieve input op dan de vraag: wat vind je hiervan? Vaak is men verrast door de constructieve toon; onze website zorgt voor een beschaafde discussie, meer dan op sociale media.” Op de vraag wat een goed participatieproces is – moet je mensen alleen horen, of de input ook verwerken? – pakt Schuringa de zogenoemde participatieladder erbij. Dit overzicht laat zien hoe je mensen minder of meer kunt engageren: van informeren, consulteren en betrekken tot cocreëren en meebeslissen. “Hiermee help ik opdrachtgevers allereerst om te bepalen hoe ze burgers

willen betrekken.”
“Gezondheid gaat over deelname, over toegang tot werk, een inkomen, gezien worden en aanhaken”
61 Rijnboutt magazine
Lot Schuringa Government Success Manager Nederland bij CitizenLab

Burgerinitiatieven

“Het gaat erom de juiste verwachtingen te scheppen,” vult Muylaert aan. “Om mensen happy te houden tijdens een bouwproces, is informeren doorgaans genoeg. Bij grote kwesties als klimaat – die om gedragsverandering vragen – is het zaak om inwoners mee te laten beslissen. Daarom werken we ook mee aan burgerinitiatieven om zaken op de gemeente-agenda te krijgen, denk aan een 30km-zone of meer groen. Toen Belgische jongeren onder de naam Youth for Climate in 2019 op straat protesteerden, kwam er kritiek vanuit de politiek: wat willen jullie? Wij hebben toen met hen een platform opgezet waarop zij ideeën kunnen delen. We beschikken over een backoffice waarin we tweeduizend ideeën of stemmen kunnen verwerken en daar vervolgens de prioriteiten uithalen. Bij de verkiezingen konden we het resultaat presenteren. We geloven dat deze technologie kan helpen om een concrete aanpak voor de klimaatverandering op te stellen.”

Hoe vind je de balans tussen wat de meesten vinden en het streven naar een goed werkende, gezonde stad? Muylaert: “Je moet als gemeente checks and balances inbouwen: thema’s kaderen, de haalbaarheid toetsen. Bewoners kunnen vanuit hun eigen ervaring meedenken over de woonomgeving, maar klimaatverandering is supercomplex. Om daarover mee te kunnen beslissen, moet je mensen heel goed informeren, of wellicht bijscholen.” Een uitdaging is om ook de groep mensen die niet spontaan van zich laat horen te activeren. “Daarom combineren wij altijd online en offline onderzoek, en bepalen we per project de communicatiestrategie.” Muylaert moedigt aan om daarbij te experimenteren. “Er zijn zoveel nieuwe technologieën, denk aan VR-brillen waarmee je mensen kunt meenemen in een plan. Daarnaast adviseer ik aan ontwerpers en ontwikkelaars om niet alleen op georganiseerde momenten aan participatie te doen, maar via allerlei vormen interactie te zoeken met de betrokkenen. En: ga vooral naar buiten.”

Schijnparticipatie

CitizenLab stimuleert gemeenten om burgers te betrekken, maar waakt voor ‘schijnparticipatie’. “Als mensen zien dat er met een enquête niets gebeurt werkt dat averechts, dan haken ze af,” weet Muylaert. Tijdgebrek, waarbij aan het eind van de planvorming een ontwerp nog vlug even wordt voorgelegd aan bewoners – die daarop dan feitelijk geen invloed meer kunnen uitoefenen – is een andere valkuil.

Door de woningnood, de klimaatcrisis en protesten van burgers en boeren neemt de noodzaak om als overheid snel te handelen toe. Schuringa: “Ik vind het jammer om participatie vanuit het negatieve te benaderen, zo van: anders komen de mensen in opstand. Bij gemeenten die het als meer dan een verplicht nummer benaderen, zie ik dat het vertrouwen onder bewoners groeit. Daar gaat men vaak verder dan enquêtes, er worden interessante ideeën opgehaald waarop je reacties krijgt. Zo groeit de betrokkenheid van inwoners – en bouw je echt aan die gezonde stad.”

“Wat ik positief vind in Nederland, is dat participatie nu meer in wetten wordt ingebakken, zoals de Omgevingswet,” zegt Muylaert. “Anderzijds hebben gemeenten door vergaande decentralisatie inmiddels zoveel taken, dat er soms te weinig tijd en mensen zijn voor participatieprocessen.”

Ze benadrukt dat je “onder druk geen democratische stappen mag overslaan”. “In tijden van crisis moeten we niet per se even snel de knoop doorhakken, maar ook draagvlak creëren voor beleid. Dat hebben we wel geleerd tijdens de COVID-19-pandemie. Toen de overheid voor onze gezondheid besloot dat we niet naar buiten mochten, bleek dat op de lange termijn niet altijd het beste. Bij actuele kwesties als klimaatverandering en de hoge energieprijzen kan participatie een oplossing zijn. Bijvoorbeeld om energiebesparende maatregelen te vinden.”

62 Rijnboutt magazine
“Bij kwesties als de hoge energieprijzen kan participatie een oplossing zijn om energiebesparende maatregelen te vinden”

Colofon

Rijnboutt Magazine no. 14

Redactie Jan van Grunsven (hoofdredacteur), Carlijn Bosch, Janneke Griep, Richard Koek

Tekst Marieke Berkers, Catja Edens, Kirsten Hannema, Mark Hendriks, Vincent Kompier, Jorinde Seijdel, Rufus de Vries en Rijnboutt (Jan van Grunsven, Richard Koek)

Casestudy Venserpolder Najah Aouaki, Jessica Dikmoet, Hans van der Heijden, Gilma Laurence, Rijnboutt (Jan van Grunsven, Richard Koek, Klara Mitlenerova, Mees Temmink, Frederik Vermeesch)

Eindredactie Monique Montanus

Fotografie Alex Chabot (Les Jardins de la Grelinette), CitizenLab (portretten Aline Muylaert en Lot Schuringa), Peter Elenbaas (luchtfoto Venserpolder), Ineke Oostveen (portretten Eva van den Broek, Karo van Dongen en Jannemarie de Jonge), PAKT Antwerpen, Stadsarchief Amsterdam / Martin Alberts (straten Venserpolder), Jakob van Vliet (Bloei & Groei), Paul Voorham (portretten Emile Revier en Anne Koning) en Rufus de Vries (beeldessay en coverfoto)

We hebben alle moeite gedaan om de eigenaren van beeldrecht te achterhalen. Eigenaren van beeldrecht die we niet hebben bereikt, vragen we contact op te nemen met press@rijnboutt.nl.

NPN Drukkers
Illustraties en visuals Rijnboutt Vormgeving Thonik Druk
Oplage 2.300
Copyright Rijnboutt / november 2022
Rijnboutt Moermanskkade 317 1013 BC Amsterdam +31 (0)20 530 48 10 of ce@rijnboutt.nl www.rijnboutt.nl /rijnboutt @rijnboutt @rijnbouttnl
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.