Francine Giskes: ‘Evalueer faciliteiten om geloofwaardig te blijven’

Page 1

HET

Register Vakblad van het Register Belastingadviseurs augustus 2019 | nummer 4

Francine Giskes: ‘Evalueer faciliteiten om geloofwaardig te blijven’ Rb-dag 2019: Mag ik u voorstellen: de Belastingdienst Tien jaar onzakelijke lening: waar staan we nu? Wwft en AVG zitten elkaar in de weg


Meer duiding. Meer creativiteit.

Voor fiscalisten die meer willen. Peter Hofman

Financial Boardroom Amsterdam

Ga voor meer informatie naar ndfr.nl/welkom


DE

n n n

Inhoud

Colofon Het Register is een uitgave van het Register Belastingadviseurs (RB), Brenkmanweg 6 4105 DH Culemborg, telefoon (0345) 54 70 00 Het Register verschijnt zes keer per jaar en vormt een belangrijke informatiebron voor de leden van het Register Belastingadviseurs. Leden en relaties van het RB ontvangen Het Register uit hoofde van hun lidmaatschap/ betrokkenheid bij het RB. Informatie over (het lidmaatschap van) het RB vindt u op www.rb.nl; informatie over het opzeggen van het lidmaatschap vindt u op www.rb.nl/lidmaatschapopzeggen.

Redactieraad Mr. S.F.J.J. (Sylvester) Schenk RB (hoofd­ redacteur) Prof. mr. dr. G.J.M.E. (Guido) de Bont Mr. E.E.J.C. (Eli) Hendriks RB Mr. dr. M.J. (Mascha) Hoogeveen Mr. W.J.M. (Wil) Vennix RB

Eindredactie Kamminga Publicaties, Ton Kamminga E-mail: ton@kammingapublicaties.nl

6

Mag ik u voorstellen: de Belastingdienst Verslag RB-dag 2019

18

‘Evalueer faciliteiten om geloofwaardig te blijven’ Interview met drs. F.C. Giskes

Uitgever Register Belastingadviseurs E-mail: communicatie@rb.nl

Rubriek Jurisprudentie en Wetgeving Fiscaal up to Date, onderdeel van Rendement Uitgeverij BV

Advertenties Tel.: (0345) 54 70 00 E-mail: communicatie@rb.nl

De redactie - ‘Wat boven deze is, dat is uit den boze’ Kort & bondig

n

17

Jurisprudentie en wetgeving

n

23

Wwft en AVG zitten elkaar in de weg

n

28

n

32

n

36

n

41

Vormgeving Twinmedia BV

Citeertitel: Het Register 2019/nr.

5

12

Mr. H.J.M. Scholman

‘Het Register’ bevat informatie die met de meeste zorgvuldigheid is samengesteld. Het Register Belastingadviseurs en de bij deze uitgave betrokken redactie en medewerkers aanvaarden geen aansprakelijkheid voor mogelijke gevolgen die zouden kunnen voortvloeien uit het gebruik van de in deze uitgave opgenomen informatie.

n n

Tien jaar onzakelijke lening: waar staan we nu?

Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd door middel van boekdruk, fotooffset, fotokopie, microfilm of welke andere methode dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het Register Belastingadviseurs.

4

Mr. S.F.J.J. Schenk RB

Negende jaargang, oplage 7500

© Register Belastingadviseurs

n

Dubbel pech Column - Prof. dr. H. Vermeulen

Mr. drs. W.K.M. Faassen RB

Muziekverenigingen en hun worsteling met de btw J.P.F. Fiolet RBc en mr. A.F.L. Fiolet

Reinout van Haperen: ‘Menselijke maat tussen de miljarden’ Het kantoor

Het Verenigingsnieuws

www.rb.nl/het-register augustus 2019 | nummer 4 | Het Register

3


DE

Redactie

‘Wat boven deze is, dat is uit den boze’ Ik had het volkomen gemist. Maar gelukkig werd onlangs in een bekend jurisprudentietijdschrift – voor de liefhebbers: V-N 2019/20.3.27 – melding gemaakt van de toezegging dat ‘bezien zal worden hoe een eed voor belastingadviseurs kan worden vormgegeven’. Als het allemaal doorgaat zult u dus binnenkort een eed gaan afleggen waarbij ‘ook het nut en de noodzaak van (zelf)regulering en maatschappelijke betamelijkheid in de beroepsgroep van belastingadviseurs aan de orde komen’. Een heuse eed dus. Hoe dat precies in zijn werk zal gaan, zullen we moeten afwachten, maar bekijk vooral eens op Wikipedia het schilderij ‘De Ridderslag’ van Edmund Leighton. In wiens handen u de eed zult gaan afleggen is nog de vraag, maar onze voorzitter, respectievelijk vicevoorzitter lijken me daarvoor de aangewezen personen. Misschien mandateren ze de directie wel, dat lijkt me ook wel geinig. En dan heb ik het natuurlijk alleen maar over de leden van het Register Belastingadviseurs; samen met de leden van de NOB zijn die de meest voor de hand liggende doelgroep voor zo’n eed. Maar hoe regel je dit soort verplichtingen verder voor een doelgroep die geen wettelijke status heeft? Misschien moeten we de eed daarom zien als eerste opstap naar een verdere regulering van het beroep. Of krijgt u pas een Beconnummer na een eed te hebben afgelegd, dat kan natuurlijk ook. Een eed afleggen is één, wat we daarbij zullen gaan beloven is twee. Advocaten beloven onder (veel) meer geen zaak ‘te zullen aanraden of verdedigen, die ik in gemoede niet gelove rechtvaardig te zijn’. Daar kun je alle kanten mee uit, zo leert de praktijk. Bij notarissen ligt het accent van de eed vooral op de eerlijkheid, nauwgezetheid, onpartijdigheid en geheimhouding. Rechtvaardigheid is blijkbaar geen notarisdingetje. En accountants doen het met een professioneel-kritische instelling. Tsja. Maar voor u en voor mij zal het dus ook gaan om zelfregulering en maatschappelijke betamelijkheid. Dat klinkt dreigend, maar toch ben ik er eerlijk gezegd niet zo bang voor. Met die zelfregulering zit het wel goed. U is namelijk lid van een toonaangevende beroepsvereniging, de nec-plus-ultra van zelfregulering als ik zo vrij mag zijn. En op grond van artikel 1 van het Reglement Beroepsuitoefening Register Belastingadviseurs is een lid nu al gehouden ‘zijn of haar werkzaamheden op een eerlijke, zorgvuldige en behoorlijke wijze te verrichten, zich te houden aan wet- en regelgeving en zich verder te onthouden van al wat overigens in strijd is met de eer en waardigheid van het beroep’. Reuze betamelijk allemaal. En we handhaven! Als vereniging besteden we jaarlijks een klein vermogen aan onze tuchtrechtspraak. Nee, dat zit allemaal wel goed. Ergerlijker vind ik de Haagse neiging om alles en iedereen tegenwoordig een eed of belofte te laten afleggen. Ambtenaren, bankiers, makelaars, accountants en artsen: het zweert en belooft erop los. Maar lossen we daarmee alle problemen op of is het pure symboolwetgeving, bedoeld voor de bühne? Ik ben ervan overtuigd dat een eed voor iemand die bewust en vrijwillig kiest voor het RB-lidmaatschap, met alle gevolgen van dien – tuchtrechtspraak, opleiding, PE, contributie – niets toevoegt. Het Bijbelwoord Mattheüs 5, 33-37 – voor Doopsgezinden reden het afleggen van een eed te weigeren – zou ervoor geschreven kunnen zijn: ‘Maar laat zijn uw woord ja, ja; neen, neen; wat boven deze is, dat is uit den boze.’ En zo is het. Of zoals een bekend Nederlands premier het waarschijnlijk richting overheid zou verwoorden: ‘Pleur op en ga boeven vangen.’

Mr. S.F.J.J. (Sylvester) Schenk RB Hoofdredacteur Het Register en directeur fiscale zaken Register Belastingadviseurs

4

Het Register | augustus 2019 | nummer 4


n n n

Kort & Bondig Meeste mkb-klanten hebben compensatie of voorschot voor rentederivaten

Intermediairs moeten grensoverschrijdende constructies gaan melden Intermediairs, zoals belastingadviseurs, accountants en financiële instellingen, zijn vanaf 1 juli 2020 verplicht om de Belastingdienst grensoverschrijdende constructies te melden die kunnen worden gebruikt om belasting te ontwijken. Bij de Tweede Kamer is een daartoe strekkend wetsvoorstel ingediend. De te melden informatie gaat terug tot 25 juni 2018 en moet uiterlijk 31 augus­ tus 2020 aan de Belastingdienst worden verstrekt. Dit vloeit voort uit een vorig jaar aange­nomen Europese richtlijn. Wie zich niet aan de verplichting houdt, staat een boete of zelfs strafrechtelijke vervolging te wachten.

Vrijwel alle mkb-klanten die onder het Uniform Herstelkader vallen, hebben een compensatie of een voorschot aangeboden gekregen voor hun rentederivaten. Dat staat in de vijfde voortgangsrapportage van de Autoriteit Financiële Markten die minister Hoekstra van Financiën aan de Tweede Kamer heeft aangeboden. Eind mei hebben ruim veertienduizend klanten het compensatieaanbod van hun bank geaccepteerd, ten opzichte van de achtduizend op 31 december 2018. Daarmee wordt het overgrote deel van de ruim 16.000 aangeboden compensaties geaccepteerd. In totaal hebben banken ruim een miljard uitgekeerd aan hun klanten, in de vorm van compensatie of voorschotten. In 2016 is een onafhankelijke derivatencommissie ingesteld om te bepalen hoe deelnemende banken beoordelingen moeten uitvoeren en welke herstelacties nodig waren om mkb’ers te compenseren die rentederivatencontracten hadden afgesloten. n Ministerie van Financiën, 5 juli 2019

n Ministerie van Financiën, 12 juli 2019

‘Cultuur’ als vierde pijler van ‘Beheerst vernieuwen’ In zijn aanbiedingsbrief bij de eerste voortgangsrapportage over het jaarplan van de Belastingdienst heeft staatssecretaris Snel voorgesteld om ‘cultuur’ als vierde pijler aan de aanpak ‘Beheerst vernieuwen’ toe te voegen. Volgens hem zijn op de eerste drie pijlers van Beheerst vernieuwen – personeel, ICT en sturing en beheersing – al de nodige stappen gezet. Zo loopt bij de Belastingdienst sinds maart 2019 een omvangrijk leiderschaps- en cultuurprogramma: ‘Wij zijn de Belastingdienst’. Daarin staan begrippen als openheid, resultaat, samenwerken en integriteit centraal. Maar Snel wil nu een stap extra zetten. Met ‘cultuur’ als vierde pijler beoogt hij binnen de Belastingdienst een open en veilig klimaat te creëren waar ‘medewerkers in hun kracht worden gezet, zich veilig voelen en fouten kunnen worden gemaakt. Een klimaat waar fouten op het juiste niveau worden gemeld, nadrukkelijk van die fouten wordt geleerd, dilemma’s worden besproken en moreel leiderschap en rechtstatelijk handelen de mores zijn. En waarbij in de relatie met burgers en bedrijven oog is voor de menselijke maat’. De ambitie is er dus, nu nog waarmaken. n Ministerie van Financiën, 3 juli 2019

augustus 2019 | nummer 4 | Het Register

5


n n n n n n

Counterpart te gast op RB-dag 2019:

Mag ik u voorstellen: de Belastingdienst Zoals veel leden moeite hebben met de bereikbaarheid van de Belastingdienst, strandden de afgelopen jaren ook diverse pogingen van de redactie van Het Register om iemand van deze overheidsdienst voor het voetlicht te krijgen. Dat laatste is inmiddels geschiedenis. Want op de RB-dag van 21 juni jl. in Nieuwegein kwamen maar liefst drie ‘hoge pieten’ van de Belastingdienst – dg Uijlenbroek en de directeuren Blankenstijn en Van den Hauten – het complete middagprogramma verzorgen, samen met dg Fiscale Zaken Hasekamp, die in het vorige nummer ook al een gastcolumn had verzorgd. Niet zozeer kost voor de fiscale fijnproever, wel een verhelderend kijkje in de keuken van de ‘backbone’ van de overheidsfinanciën. Verslag: Ton Kamminga | foto’s: Raphaël Drent

D

e middag wordt vanzelfsprekend geopend door RB-voorzitter Fons Overwater, die om te beginnen een kort overzicht geeft van wat er die ochtend allemaal op de ALV is besproken en beslist. Dan hebben we het natuurlijk over de ontwikkelingen rond het strategisch plan en de vereniging 3.0, de verhuizing van het bureau naar Den Haag en de goedkeuring van de jaarrekening. Daarover echter meer in het katern Verenigingsnieuws elders in dit nummer. Voor dit verslag meer van belang is het statement dat Overwater wil afgeven over de relatie tussen de belastingadviseur en de Belastingdienst. Daartoe brengt hij het kort daarvoor gepresenteerde onderzoek van RB en NOB ter sprake waarin bijna drieduizend belastingadviseurs de dienstverlening van de Belastingdienst met een heel mager zesje beoordeelden, minder dan bij soortgelijke onderzoeken in eerdere jaren. Niet zo verwonderlijk vindt Overwater de constatering dat de waardering veel groter wordt naarmate de adviseur een vaste contactpersoon bij de Belastingdienst heeft. Wel verwonderlijk vindt hij het feit dat daar dan niets aan wordt gedaan. Maar daarvoor moeten we bij de politiek zijn, riposteert de Belastingdienst; die moet daarvoor de middelen vrijmaken. Daar sluit Overwater

6

Het Register | augustus 2019 | nummer 4

zich graag bij aan: ‘Geef de Belastingdienst voldoende middelen om te investeren in communicatiesoftware en personeel!’ Ander punt is dat Overwater bij de Belastingdienst een soort verharding signaleert, die de relatie er niet beter op maakt. Hij legt nog maar eens uit dat de overheid voor het grootste deel van haar inkomsten bij wijze van spreken slechts een rekeningnummer hoeft te openen en dat ze dat voor een belangrijk deel te danken heeft aan de financieel dienstverlener. Overwater rekent voor dat alleen al het RB model staat voor tien miljoen aangiften per jaar en dus een maatschappelijke rol van betekenis vervult. Een cadeautje op zijn tijd De interesse van Overwater in geschiedkundige zaken zien we terug in de presentjes die de sprekers uit zijn handen mogen ontvangen, en waarop we hier maar even vooruitlopen. Het betreft telkens een ingelijste foto van een geschrift dat verband houdt met de inhoud van de voordracht. Zoals een afschrift van een loonzakje uit de jaren zestig, een toegangsbewijs voor het 40-jarig jubileum van de Bond van administratief personeel bij ’s Rijksbelastingen uit 1929, een ‘sommatie’ uit 1681 bij gebreke


n n n n n n

waarvan paratelijke executie zou plaatsvinden, een reisbelastingzegel uit 1931 die nooit werd ingevoerd – met subtiele hint naar de voorgenomen vliegtax – en ten slotte een boeteregeling uit 1732 waarin ook de inspecteur een deel van de opbrengst kreeg. Op het podium staat intussen bestuurslid Martin Hommersom al enige tijd gereed om nieuws over de RB Jongerencommissie te brengen. Dat is om te beginnen dat Daniël van Meijgaarden – helaas verhinderd – de nieuwe voorzitter van genoemde commissie is geworden. Hij zal ook als speciaal adviseur aan het bestuur worden verbonden. Het betekent dus ook afscheid nemen van de vorige voorzitter, Ralph Rijnders. Vanaf de oprichting was hij het gezicht van de ‘jongerenafdeling’ van het RB en mag hij terugkijken op een reeks geslaagde activiteiten, waaronder inmiddels alweer drie RB-Jongeren­ congressen. Trots is hij vooral op het TaxY-rapport, een visie­document waarin de RB Jongeren aangeven hoe een toekomstig belastingstelsel volgens hen eruit moet zien. Rijnders memoreert voorts het pionierskarakter van die beginperiode, die hij als bijzonder leerzaam heeft ervaren. Hij wenst zijn opvolger en diens medebestuursleden veel succes met het vervolg. Buzzmaster Over naar het eigenlijke werk, waarvoor dagvoorzitter Sylvester Schenk, tevens directeur fiscale zaken van het RB, de hulp van Buzzmaster inroept. Want het wordt natuurlijk weer een interactieve middag. Eerst willen we weten wat voor vlees we in de kuip hebben. Dat blijkt voor 70% mannelijk, en dus voor 30% vrouwelijk te zijn. In de gauwigheid weten we ook te noteren dat 40% bij

Fons Overwater bedankt Ralph Rijnders voor zijn inzet met een ingelijst afschrift van een loonzakje uit de jaren zestig

Dagvoorzitter Sylvester Schenk en Jaap Uijlenbroek buigen zich over enkele Buzzmaster-vragen

augustus 2019 | nummer 4 | Het Register

7


n n n n n n

RB-dag 2019

Uijlenbroek toont vervolgens de personele inzet op de onderdelen mkb en grote ondernemingen. Daarbij valt het verschil op tussen het totaal aantal fte’s voor het mkb in dit overzicht en wat het organogram vermeldt. Dat is het gevolg van het feit dat van buiten de Directie MKB ook nog de nodige mankracht voor dit onderdeel wordt gevraagd. Voor het toezicht op het mkb staan 4620 fte’s. Dat lijkt veel, maar ‘jullie zijn met veel meer’, zegt Uijlenbroek. Waarmee hij maar wil zeggen dat individueel contact het kind van de rekening is; hij heeft nu eenmaal rekening te houden met de praktische haalbaarheid ervan. Hij geeft nogmaals aan dat de Belastingdienst nu eenmaal een politiek gestuurde organisatie is, waardoor hij afhankelijk is van wat men hem aan ruimte biedt. Daarbij gaat het om een bredere afhankelijkheid dan alleen van zijn eigen dienst, wat hij illustreert met de rond DigiD spelende machtigingsproblematiek. Jaap Uijlenbroek: ‘De Belastingdienst is nu eenmaal een politiek gestuurde organisatie, waardoor ik afhankelijk ben van wat men mij aan ruimte biedt’

Gerard Blankenstijn: ‘Samenwerking met financieel dienstverleners is een speerpunt. Zo komen er FD-teams die zich richten op lokale contacten’

een klein kantoor werkzaam is en dat een kwart ‘helemaal alleen’ is. En op de vraag of men de Belastingdienst een soort ‘black box’ vindt, antwoordt 55% bevestigend. Daar gaan we dus wat aan doen.

Politiek gestuurde organisatie Als eerste introduceert Schenk de hoogste baas van de Belastingdienst, directeur-generaal Jaap Uijlenbroek, met het plaagstootje dat zijn Italiaanse evenknie de toch wat indrukwekkender klinkende titel Comandante Generale della Guardia di Finanza draagt. Uijlenbroek begint zijn verhaal met een organogram waarin de diverse werkvelden – zoals douane, FIOD, toeslagen, particulieren, mkb, grote ondernemingen – en de uitvoerende negen directies worden toegelicht, inclusief ondersteunende diensten en services. Dwarsverbanden zijn er ook, in de vorm van dertien zogenoemde ketens.

8

Het Register | augustus 2019 | nummer 4

Missie, visie en strategie Na nog wat cijfers over de belastingopbrengsten te hebben getoond, komt Uijlenbroek te spreken over missie, visie en strategie van de Belastingdienst. De laatste is het meest interessant: er wordt gestreefd naar een situatie waarin: ■■ fouten zo veel mogelijk worden voorkomen; ■■ burgers en bedrijven zo goed mogelijk worden gefaciliteerd; ■■ toezicht wordt afgestemd op iemands gedrag; ■■ streng wordt opgetreden tegen overtredingen en fraude. Dit alles in samenwerking met publieke en private partners, waarmee we geruisloos zijn aangekomen bij het onderwerp horizontaal toezicht (HT). Uijlenbroek vertelt dat de Belastingdienst bezig is met een heroriëntatie op dit fenomeen, en wel in het project doorontwikkeling HT (DHT). Bedoeling daarvan is dat meer duidelijkheid ontstaat voor de eigen medewerkers, ondernemingen en adviseurs over de plaats van HT in de handhavingsstrategie van de Belastingdienst. Verder streeft men naar meer transparantie over de manier van werken en inzicht in het effect van HT. Ook het RB is betrokken bij dit project; na de zomer komt hier naar verwachting meer duidelijkheid over. Per 1 januari 2020 hoopt de Belastingdienst met dit DHT te gaan werken. Laatste punt dat Uijlenbroek aansnijdt, is de kwestie van de uitvoeringstoetsen. Die zijn opgezet om in kaart te brengen wat wetswijzingen voor gevolgen hebben voor de Belastingdienst. Elke keer wordt aan de hand van een vaste set vragen getoetst wat dit betekent voor het toezicht, de ICT, de dienstverlening, communicatie en wat dat kost. Uijlenbroek wijst in dit verband ook op de brief aan de Tweede kamer waarin zijn politieke baas, Menno Snel, heeft gepleit voor een beleidsluwe periode, zodat de Belastingdienst een beetje op adem kan komen. In het buzz-vragenrondje komt onder meer de kwaliteit van de Belastingtelefoon aan de orde. Uijlenbroek legt uit dat men zich daar echt wel voor inspant. Zo wordt er steekproefsgewijs meegeluisterd met de beantwoorders en krijgen deze ook uitgebreide ict-ondersteuning. Maar


n n n n n n

met 900 fte’s, gelijk aan ongeveer 1500 medewerkers, waar de beste medewerkers ook elders nodig zijn, kun je nu eenmaal geen wonderen verwachten.

teit, zo’n 6 tot 8%, wordt ingezet tegen ondermijning, want dat is wel het laatste dat de Belastingdienst zich kan laten welgevallen.

Achter de schermen van het mkb

Samenwerken Samenwerken wordt steeds belangrijker, benadrukt Blankenstijn, zowel intern als extern. Hij schetst een ononderbroken keten van ‘werkelijkheid’ tot aangifte, aanslag en betalen. Zijn ontwikkelagenda houdt onder meer in dat er wordt gewerkt aan een automatische winstaangifte, samenwerking met financieel dienstverleners, het goed kunnen verantwoorden en het werven van nieuwe medewerkers. Er zijn er al 800 bij gekomen, maar voor het mkb wil hij er nog eens 200 bij. Blankenstijn herhaalt dat samenwerking met financieel dienstverleners een speerpunt is. Zo komen er FD-teams die zich richten op lokale contacten. En daarnaast is er natuurlijk het becon-overleg. Ook Blankenstijn zegt naar aanleiding van het recente tevredenheidsonderzoek van RB en NOB naar verbeteringen te willen zoeken. In het kader van eerdergenoemde ononderbroken keten past zoals gezegd ook de automatische winstaangifte (AWA). Die levert de ondernemer meer gebruiksgemak op en helpt onbewust gemaakte fouten te voorkomen. Voor die AWA stelt de Belastingdienst ‘boekhoudhulpen’ beschikbaar en kan er aan het eind van de keten direct via bijvoorbeeld Ideal worden betaald. Vorig jaar is een pilot gestart onder 500 zzp’ers, in samenwerking met gecertificeerde softwareleveranciers. Betrof het aanvankelijk alleen de OB-aangifte, nu is ook het voorinvullen van het winstdeel vanuit het boekhoudpakket mogelijk gemaakt. Waarom krijgen we nauwelijks gelegenheid tot vooroverleg, luidt een van de buzz-vragen aan Blankenstijn. Die geeft het antwoord dat we zo langzamerhand wel kennen, namelijk dat het simpelweg een capaciteitspro-

Gerard Blankenstijn, algemeen directeur MKB van de Belastingdienst, begint zijn voordracht met een spiksplinternieuwe infographic over Belastingdienst en mkb. De aanwezigen hebben de primeur hier als eersten kennis van te nemen, zij het dat het voorlopig nog een model zonder exacte invulling van het aantal fte’s betreft. Blankenstijn zoomt allereerst in op het keuzeproces: wat handel je massaal af en wat individueel? Hij maakt voorts onderscheid tussen proactief handelen, het reguliere proces en reactief handelen. Bij proactief handelen ligt de nadruk op het stimuleren van vrijwillige medewerking, het bieden van service in de vorm van een website, telefonische ondersteuning, startersvoorlichting en voorlichting aan financieel dienstverleners. Sturen op gedrag is daarbij het devies, en waar nodig hard optreden. Maar sturen op gedrag kan onmogelijk individueel; er zijn immers 2 miljoen mkb’ers, onder wie maar liefst 1,2 miljoen zzp’ers. Blankenstijn verzet zich tegen het beeld als zou bij de Belastingdienst sprake zijn van een ‘kelderproces’, wat erop neerkomt dat alle aangiften ongezien richting afdoening worden gesluisd en dat dus niemand ernaar omkijkt. Volgens hem gaan alle aangiften door een systeem van risicoselectie, zoals uitgebreid aan de Tweede Kamer is uitgelegd na een kritisch verhaal in dagblad Trouw. Waar de grens wordt gelegd, is dan wel weer afhankelijk van de beschikbare capaciteit. Verder legt Blankenstijn uit waarom ondanks HT toch wel eens een boekenonderzoek plaatsvindt: via random steekproeven worden de keuzes voor het mogen toepassen van HT gevalideerd. Dat zal wel altijd zo blijven. Een flink deel van de capaci-

augustus 2019 | nummer 4 | Het Register

9


n n n n n n

Michiel van den Hauten: ‘Via een verbeteringspad willen we werken aan het verbeteren van vandaag, het vernieuwen van morgen en het veranderen van overmorgen’

Pieter Hasekamp: ‘Geen enkel stelsel is bestand tegen amoreel gedrag. Ik pleit daarom voor een tax governance code; belasting betalen is namelijk een teken van beschaving’

bleem is: het is een schaars goed. Het zou volgens Blankenstijn al helpen als er geen vragen werden gesteld over zaken waarvan duidelijk is dat ze een pleitbaar standpunt opleveren. Hij wijst in dat verband op de landbouwsector, waarmee hele goede afspraken zijn gemaakt.

De voelsprieten van de Belastingdienst Mijn directie verkent de buitenwereld, en daartoe werken we onder meer met gedragsdeskundigen, ict’ers en dergelijke. Aan het woord is Michiel van den Hauten, directeur Innovatie & Strategie van de Belastingdienst. Op een hoog abstractieniveau schetst hij hoe zijn directie het management van de Belastingdienst ondersteunt bij het signaleren van interne en externe ontwikkelingen die van belang zijn voor de strategie van de dienst. Bij de

10

Het Register | augustus 2019 | nummer 4

RB-dag 2019

tijd blijven en alert reageren op veranderende omstandigheden zijn ook voor de Belastingdienst een must. De voeding voor de Belastingdienst van de toekomst komt uit externe trends, interne analyses, ervaringen van een breed palet aan organisaties en het ‘ophalen van beelden’. Dat alles op continue basis. Onder meer de volgende trends komen van buiten op de Belastingdienst af: versnippering en internationalisering van wet- en regelgeving, een enorme toename van het aantal zzp’ers en flexwerkers, privacykwesties, blockchain en kunstmatige intelligentie. Het is aan de directie van Van den Hauten om innovatieve mogelijkheden te verkennen en er zo mogelijk mee te experimenteren. Via een verbeteringspad wil Van den Hauten werken aan het verbeteren van vandaag, het vernieuwen van morgen en het veranderen van overmorgen, waarbij het de bedoeling is om probleem- en vraagstukgericht te innoveren. Dus niet omgekeerd: we hebben hier iets leuks, wat kunnen we daarmee doen? Blockchain en AI Over blockchain – de reeks van transacties die door iedereen moet worden gevalideerd en daardoor hoogst betrouwbaar is – werd gezegd dat het de wereld snel zou veranderen. Het aan deze werkwijze gekoppelde betaalmiddel, de bitcoin, is echter in een kwade reuk komen te staan en dat heeft de blockchain als methode geen goed gedaan. Van den Hauten laat in een grafiekje zien hoe het vaak met zulke innovaties gaat: er ontstaat een snelle piek, dan volgt een diepe terugval en daarna een langzaam, bescheiden herstel. Blockchain is wellicht een mogelijkheid om er de btw-carrouselfraude mee in te dammen en de teruggave van dividendbelasting te regelen. AI – artificial intelligence – is zelfs nog wat verder weg. Daar spelen bovendien allerlei ethische vraagstukken: hoe ver kun of wil je gaan? Er zijn kansen, maar ook dilemma’s waarover een maatschappelijk debat zal moeten worden gevoerd. Maar er zou bijvoorbeeld al eens kunnen worden geëxperimenteerd met een chatbot – een robot die je vragen automatisch beantwoordt – voor contact met de Belastingdienst. Als Van den Hauten vervolgens via buzzmaster aan de aanwezigen vraagt wat zij zelf nooit aan een robot zouden overlaten, noemen zij echter massaal het klantcontact.

Belasting betalen is teken van beschaving Met Pieter Hasekamp, directeur-generaal Fiscale Zaken van het ministerie van Financiën hebben we de baas van het ‘zusterbedrijf’ van de Belastingdienst op het podium. Belastingadviseurs hebben eigenlijk nooit te maken met zijn directoraat-generaal; vergeleken met het zwarte gat van de Belastingdienst bevindt Fiscale Zaken zich in een sterrenstelsel op grote afstand, luidt zijn plastische voorstelling. Hij noemt het bijzonder dat beide onderdelen onder één dak zitten; bij andere ministeries staan uitvoeringsorganisaties veelal op afstand, zoals het UWV bij SZW.


n n n n n n

Met 150 mensen heeft Hasekamp een drietal hoofdtaken: beleid en uitvoering, de fiscale beleidsagenda en uitdagingen aan het stelsel. Bij de eerste is natuurlijk een hoofdrol weggelegd voor het jaarlijkse belastingplan, dat overigens vergezeld gaat van een of meer wetgevingsonderdelen die men liever separaat houdt. Hasekamp noemt dit machowetgeving: het pakket moet ‘met stoom en water door het parlement worden gesleurd’. Als hij zich vervolgens verontschuldigt voor de onleesbare tekst op de sheet van het belastingplan, heeft hij de lachers op zijn hand. Voor het belastingplan ligt het zwaartepunt in augustus, en vervolgens richting Prinsjesdag. Hasekamp probeert in te zetten op meer spreiding, waarbij ook over een aantal jaren vooruit wordt gekeken. Dat maakt het mogelijk om te investeren in de kwaliteit van wetgeving. Randvoorwaarde daarvoor is een wetgevingskalender. Elementen daarvan zijn inzicht en overzicht, en ruimte voor een dialoog met de Belastingdienst. Daarnaast dienen de gevolgen van wetsvoorstellen aan een uitvoeringstoets te worden onderworpen; denk aan budgettering en lastenraming. In dat kader is een commissie in het leven geroepen waarbij de Belastingdienst opdrachtnemer en Fiscale Zaken opdrachtgever is. Bij wetgeving is inzicht nodig over de gang van zaken bij de Belastingdienst; op ketenniveau wordt bekeken of die wetgeving uitvoerbaar is of niet. En wat voor effecten je kunt verwachten. Dan gaat het om vragen als: hoe pakken we de problematiek rond de Wet DBA aan, hoe gaan we om met e-commerce? Beleidsagenda Tweede poot is de fiscale beleidsagenda, feitelijk de fiscale beleidsvoornemens voor de huidige kabinetsperiode. Op 27 mei jl. is een tussentijds overzicht naar de Tweede Kamer gestuurd. Specifiek voor het mkb is er al een aantal zaken gerealiseerd; die mogen genoegzaam bekend worden verondersteld. In het vat zitten nog de volgende: ■■ het wetsvoorstel excessief lenen uit de eigen bv; ■■ de vervanging van de Wet DBA; ■■ aanpassing van de WKR; en ■■ regeling e-commerce en btw-verlaging op elektronische uitgaven, als uitvloeisel van een nieuwe richtlijn. De toekomst Aan onderzoeken over de toekomst van ons belastingstelsel geen gebrek: Hasekamp toont een hele lijst aan bijna vergeten, lopende en nog uit te voeren onderzoeken. Zo wordt nog steeds onderzoek gedaan naar de vermogensrendementsheffing, komt er een evaluatie van de eigenwoningregeling, gaat de ab-heffing onderzocht worden en legt men ook de toeslagen onder het vergrootglas. Vergroening en grondslagerosie is eveneens een breinkraker: wat als op enig moment de meeste ­auto’s elektrisch zijn? Hasekamp is voorstander van een stelsel waarin maatschappelijk verantwoord ondernemen de boventoon voert, met mooie initiatieven op het terrein van de fiscaliteit, transparante jaarverslaglegging en een rol voor de

Patrick Nederkoorn: prijsschieten op de vertrekregeling en de zeshonderd krakkemikkige ict-systemen van de Belastingdienst

belastingadviseur als vertegenwoordiger van een grote groep burgers en bedrijven. Best een romantisch plaatje, waarbij Hasekamp terdege beseft dat geen enkel stelsel bestand is tegen amoreel gedrag op uitgebreide schaal. In navolging van zijn politieke baas pleit hij daarom voor een tax governance code; belasting betalen vindt hij namelijk een teken van beschaving. Ten slotte nog een uitsmijter naar aanleiding van de vraag of het gehannes met de heffingskortingen een ­ondermijning van de belastingmoraal veroorzaakt. Doorgeslagen instrumentalisme, antwoordt hij zonder aarzelen en krijgt daarvoor van de zaal, onder aanvoering van nestor Leo Stevens, een stevig en welgemeend applaus.

Leuker kan hij het echt wel maken De afsluiting van de middag kan met een gerust hart aan Patrick Nederkoorn worden toevertrouwd. Deze cabaretier maakte samen met collega Jan Beuving de theatervoorstelling ‘Leuker kunnen we het niet maken’, waarin beiden de Belastingdienst tot voorwerp van hun milde spot maken. Zij het uitsluitend in de twee maanden van de aangiftetijd, al had Nederkoorn zelf nog wel tot augustus willen doorspelen; hij vraagt namelijk altijd om uitstel. Daarom kan hij er deze middag ook zijn; in zijn eentje, maar ook daar draait hij zijn hand niet voor om. We horen dat we het ontstaan van Nederland te danken hebben aan de tiende penning, dat we witlof eten dankzij een boer die de belasting op cichorei wilde ontduiken en dat in Noorwegen alle aangiften openbaar zijn. Uiteraard is het prijsschieten op de vertrekregeling en de zeshonderd krakkemikkige ict-systemen van de Belastingdienst. Maar daar kunnen ze wel tegen een stootje; staatssecretaris Snel had de voorstelling ook gezien en zou na afloop hebben gezegd: ‘Ach meneer Nederkoorn, in werkelijkheid is het nog véél erger.’ Dixit Nederkoorn, voor de goede orde. Waarmee we er nu maar eens een punt achter moeten zetten.   <<< augustus 2019 | nummer 4 | Het Register

11


n n n n n

Tien jaar onzakelijke lening: waar staan we nu? Het in 2008 gewezen arrest BNB 2008/191 bleek achteraf het begin te zijn van een uitgebreide jurisprudentie van de Hoge Raad inzake het leerstuk van de onzakelijke lening. Na ruim tien jaar is het goed om deze jurisprudentie eens in kaart te brengen. In dit artikel is tevens een stroomschema opgenomen dat zich richt op de kernvraag wanneer sprake is van een onzakelijke lening. Vervolgens wordt de wetgevende arbeid van de Hoge Raad geëvalueerd en ten slotte getoetst op praktische toepasbaarheid.

V Henk Scholman Mr. H.J.M. Scholman is eigenaar van DGA Tax Center te Almere en tevens verbonden aan Lentink De Jonge Belastingadviseurs te Harderwijk

12

oordat we toekomen aan het leerstuk van de onzakelijke lening moet eerst worden bepaald of wellicht sprake is van een situatie als bedoeld in het zogeheten Paraplukrediet­ arrest ((HR 1 maart 2013, BNB 2013/109). De Hoge Raad heeft namelijk voor die situatie een ‘bijzondere rechtsregel’ gegeven die afwijkt van de algemene leer inzake de onzakelijke lening ex BNB 2012/37. De reden hiervoor is dat bij een paraplukrediet de deelnemende concernvennootschappen risico’s lopen in functie van het groepsbelang en een aansprakelijkheid aanvaarden die groter is dan die bij het zelfstandig aantrekken van vreemd vermogen. Het debiteurenrisico ligt daardoor per definitie in de aandeelhouderssfeer. De ‘at arm’s length’ toets hoeft zelfs niet te worden uitgevoerd. Van een paraplukrediet is sprake wanneer: ■■ een vennootschap deelneemt aan een kredietarrangement met een derde financier waarin tevens wordt deelgenomen door andere concernvennootschappen; ■■ die vennootschap zich hoofdelijk aansprakelijk stelt voor vorderingen van de financier uit hoofde van het kredietarrangement op andere concernvennootschappen; ■■ en voorts de regresvordering ter zake van die hoofdelijke aansprakelijkheid is achtergesteld op de vorderingen van de financier van het kredietarrangement. Ook wanneer het kredietarrangement is beperkt tot een rentecompensatie- en saldoverrekeningsovereenkomst (cashpooling) is de bijzondere rechtsregel van het

Het Register | augustus 2019 | nummer 4

­ araplukrediet van toepassing (HR 10 mei 2019, p nr. 17/05713, V-N 2019/23.10). Het Paraplukredietarrest is daarentegen niet van toepassing in geval van alleen een hoofdelijke aansprakelijkstelling binnen concern (HR 10 mei 2019, nr. 17/04930, V-N 2019/23.9).

De onzakelijke lening Wanneer de bijzondere rechtsregel van het Paraplukredietarrest kan worden uitgesloten, komen we vervolgens toe aan het algemene leerstuk van de onzakelijke lening. Hierna volgt het toetsingsschema of sprake is van een onzakelijke lening. Voor een handzaam overzicht verwijs ik voorts naar het stroomschema op pagina 15. HR 13 januari 2012, BNB 2012/79: is sprake van een redelijke verwachting op terugbetaling? Hoewel het hierna te behandelen arrest BNB 2012/37 vaak wordt gezien als het standaardarrest over de onzakelijke lening, is het in de praktijk van belang om het arrest van amper twee maanden later voorop te stellen: BNB 2012/79 is een correctie, c.q. aanvulling op BNB 2012/37. In BNB 2012/79 bepaalde de Hoge Raad dat een lening geen onzakelijk debiteurenrisico bevat wanneer de geldverstrekker ten tijde van de geldverstrekking kennelijk van mening was en redelijkerwijs van mening kon zijn dat er voldoende zekerheid bestond dat de lening zou worden terugbetaald, ook zonder dat er zekerheden zijn


n n n n n

gesteld, de rente – die werd bijgeschreven – niet ‘at arm’s length’ is en er geen aflossingsschema is overeengekomen. Voorts was in deze zaak de desbetreffende rekening-courantovereenkomst pas later op schrift gesteld. De inspecteur meende dat deze kenmerken van de lening al voldoende waren voor de kwalificatie als een onzakelijke lening, ook wanneer de debiteur voldoende verhaal biedt. De Hoge Raad maakt met dit arrest echter duidelijk dat niet de kenmerken van de lening bepalend zijn, maar de financiële kwaliteit van de debiteur. De bewijslast voor de onzakelijkheid ligt bij de inspecteur. Daarbij kan de inspecteur dus niet volstaan met enkel te wijzen op de kenmerken van de overeenkomst, zoals het ontbreken van zekerheden. HR 25 november 2011, BNB 2012/37: maakt een at arm’s length rente de lening ‘in wezen winst­ delend’? In dit standaardarrest van de Hoge Raad wordt de basis gelegd voor het leerstuk van de onzakelijke lening. De Hoge Raad bepaalt het volgende: 1. Of sprake is van een geldlening of een kapitaalvertrekking wordt bepaald door de civielrechtelijke vorm, tenzij de inspecteur bewijst dat eigenlijk sprake is van: ■■ een schijnlening; ■■ een deelnemerschapslening (waarvan de criteria niet materieel worden uitgelegd (BNB 2018/60)); of ■■ een bodemlozeputlening. 2. Wanneer de rente gelet op het debiteurenrisico niet at arm’s length is, dient ze te worden gecorrigeerd naar een zakelijke rente. Wanneer de lening daardoor ‘in wezen winstdelend’ wordt: ■■ ligt, behoudens bijzondere omstandigheden (zie hierna), het debiteurenrisico in de kapitaalsfeer, waardoor een afwaardering niet ten laste van de winst komt, maar blijft ze overigens een lening die in beginsel moet worden terugbetaald; ■■ wel moet de rente worden aangepast met de zogenoemde borgstellingsanalogie of –indien lager – conform de waarde economisch verkeer op het moment dat de rente vervalt (BNB 2013/149). 3. De onzakelijkheid moet worden beoordeeld op het moment van aangaan van de lening, maar door nadien onzakelijk handelen van de geldverstrekker kan de lening alsnog onzakelijk worden. 4. De onzakelijkheid betreft de hele lening, inclusief de bijgeschreven rente. 5. De bewijslast voor de onzakelijkheid ligt bij de inspecteur. Wanneer op basis van het vorenstaande door de inspecteur is aangetoond dat sprake is van een debiteurenrisico dat een onafhankelijke derde niet zou willen lopen – een onzakelijk debiteurenrisico – is daarnaast nog vereist dat dit debiteurenrisico is aanvaard met de bedoeling het belang van de geldverstrekker als aandeelhouder of als anderszins verbonden partij te dienen. Hier is geen sprake van wanneer:

■■ bijzondere omstandigheden van voldoende gewicht aanwezig zijn, of; ■■ sprake is van de zogenoemde simultaanuitzondering. HR 14 oktober 2016, BNB 2017/6 en verwijzingsuit­ spraak Hof Den Bosch 12 oktober 2017, V-N 2018/8.13: is er sprake van een ‘bijzondere omstandigheid’ die het onzakelijke debiteurenrisico kan compenseren? Een bijzondere omstandigheid als bedoeld in BNB 2012/37 doet zich voor als tussen de schuldeiser en de schuldenaar naast de geldverstrekking sprake is van een andere zakelijke relatie die bij afwezigheid van de concernrelatie – of verbondenheid anderszins – voor die schuldeiser van voldoende gewicht zou zijn geweest om een lening onder dezelfde voorwaarden en omstandigheden te verstrekken en het daardoor belopen debiteurenrisico te aanvaarden. De geldverstrekking vindt in dat geval dus niet om (alleen) aandeelhoudersredenen plaats. Voorbeelden van een dergelijke zakelijke relatie zijn: ■■ leveranciers- of afnemersrelatie; ■■ huur/verhuur; ■■ managementdiensten; ■■ uit- of inlenen van personeel; ■■ uitvoeren van opdrachten of (onder)aanneming van werk.

De bijzondere omstandigheid moet van voldoende gewicht zijn om het in beginsel onzakelijke debiteurenrisico toch aan te gaan De bijzondere omstandigheid moet wel van voldoende gewicht zijn om het in beginsel onzakelijke debiteurenrisico toch aan te gaan. Zie hieromtrent Hof Den Bosch, 12 oktober 2017, V-N 2018/8.13. Beide aspecten moeten op het moment van geldverstrekking in evenwicht zijn, maar mathematische precisie bij de inschatting hiervan is niet vereist. De bewijslast ligt wel bij de belanghebbende. In dit verband is overigens ook HR 16 november 2018, nr. 18/00051, V-N 2018/60.7 vermeldenswaard, waaruit volgt dat de onderlinge rechtsbetrekkingen tussen vennoten in een vof per definitie berusten op zakelijke gronden. Een vordering op een uittredende vennoot tot aanzuivering van zijn negatieve kapitaal vloeit rechtstreeks voort uit de (zakelijke) vennootschappelijke verhoudingen, waardoor een bij uittreden opkomend verlies aftrekbaar is. Een verder verlies na uittreden kan wel onzakelijk zijn als aan de voorwaarden daarvoor wordt voldaan. HR 3 mei 2013, BNB 2013 / 170 en 171: werd ten tijde van de geldverstrekking het belang van aandeel­ houder gediend? In deze arresten introduceert de Hoge Raad de zogeheten simultaanuitzondering. Hiermee wordt bedoeld dat

augustus 2019 | nummer 4 | Het Register

13


De onzakelijke lening

n n n n n

Dat men in het kader van de geldverstrekking aandeelhouder wordt, betekent niet dat de geldverstrekking om aandeelhouders­redenen plaatsvindt het aandeelhouderschap en de geldverstrekking min of meer gelijktijdig en in samenhang met elkaar ontstaan. Daardoor kan niet worden gezegd dat met de geldverstrekking het belang als aandeelhouder wordt gediend; voorafgaande aan de geldverstrekking was men immers nog geen aandeelhouder. Dat men in het kader van de geldverstrekking aandeelhouder wordt, betekent dus niet dat de geldverstrekking om aandeelhoudersredenen plaatsvindt. Het is overigens geen probleem wanneer de aandeelhoudersrelatie in de tijd eerder ontstaat dan de geldverstrekking. Belangrijk is dat het besluit om geld te vertrekken samenhangt met het besluit om toe te treden als aandeelhouder.

De simultaanuitzondering geldt weer niet wanneer alle aandeelhouders min of meer in verhouding tot hun aandelenbelang onzakelijke geldleningen aan de vennootschap verstrekken (HR 28 februari 2014, BNB 2014/89). Hiervan is geen sprake wanneer een nieuwe aandeelhouder toetreedt en deze gelden verstrekt, en de bestaande aandeelhouder een reeds aanwezige vordering omzet in een lening (HR 5 januari 2018, BNB 2018/60). HR 1 maart 2013, BNB 2013/148: was de lening van het begin af aan onzakelijk? Wanneer een lening in oorsprong zakelijk was, maar later door onzakelijk handelen van de crediteur alsnog onzakelijk wordt, rust op de inspecteur een verzwaarde bewijslast. Hij zal namelijk feiten en omstandigheden aannemelijk moeten maken waaruit volgt: ■■ op welk moment een zakelijk handelende derde in soortgelijke omstandigheden – waaronder de kennis die de geldverstrekker heeft van de debiteur – welke maatregelen zou hebben genomen om zijn rechten veilig te stellen; ■■ en in hoeverre deze dan daarin zou zijn geslaagd. Als deze analyse ertoe leidt dat ook een derde verlies zou hebben geleden, is het debiteurenrisico in zoverre zakelijk en aftrekbaar. Bij een later onzakelijk worden is het dus wel mogelijk dat de lening slechts voor een deel onzakelijk is.

Praktische toepasbaarheid jurisprudentie Hoge Raad Bij de vraag of sprake is van een onzakelijke lening introduceert de Hoge Raad een drietal normen waaraan moet worden getoetst, te weten: ■■ is sprake van een ‘redelijke verwachting’ op terugbetaling ten tijde van de geldverstrekking? ■■ is de rente ‘at arm’s length’? ■■ zo nee, kan deze alsnog worden vastgesteld zonder dat de lening ‘in wezen winstdelend’ wordt? Deze begrippen zijn in de praktijk moeilijk concreet te maken, hetgeen tot veel rechtsonzekerheid leidt. De Hoge Raad vermoedde waarschijnlijk dat het vaststellen van een at arm’s length rente relatief eenvoudig zou moeten zijn. In de transfer pricing praktijk komt deze vraag toch geregeld aan de orde. In die corporate praktijk wordt gewerkt met credit ratings, gebaseerd op uitvoerige onderzoeken van credit-ratingburo’s. De mkb-praktijk werkt hier echter niet mee. Daarenboven geldt dat de Hoge Raad in BNB 1997/217 heeft bepaald dat de particuliere belegger – en niet de transfer pricing praktijk – de benchmark is voor de vaststelling van een zakelijke rente. In die zaak was een rente 2% lager dan de standaardhypotheekrente nog zakelijk.¹ Uit dit arrest volgt ook dat de bank evenmin het juiste toetsingskader is, ook al een misvatting die we in de praktijk vaak tegenkomen. Kortom, het vaststellen van een at arm’s length rente is in de mkb-praktijk nog niet zo eenvoudig als de Hoge Raad zal hebben gedacht. Maar zelfs als dit wel mogelijk zou zijn, wanneer veroorzaakt een dergelijke rente dan dat de lening ‘in wezen

14

Het Register | augustus 2019 | nummer 4


n n n n n

winstdelend’ is? Een onzakelijke lening blijft een lening en die kan nooit winstdelend zijn, ook niet ‘in wezen’. De Hoge Raad bedoelt waarschijnlijk te zeggen dat het debiteurenrisico van de lening in feite fungeert als informeel kapitaal, hetgeen een mooie studeerkamergedachte is, maar voor de praktijk te abstract blijft. De Hoge Raad verliest zich hier in orakeltaal, door een norm te introduceren waarvan niemand weet hoe deze met feiten is op te vullen.

In de lagere rechtspraak zien we vaak dat rechters braaf de ‘in wezen winstdelend-norm’ van BNB 2012/37 opschrijven, maar vervolgens hun oordeel baseren op de ‘redelijke verwachting-norm’ van BNB 2012/79. Dit moet ook wel, omdat in nog geen enkele uitspraak de Belastingdienst – op wie de bewijslast rust – een serieuze poging heeft gedaan om een at arm’s length rente vast te stellen die zou veroorzaken dat de lening in wezen winstdelend wordt.

Figuur 1. Stroomschema onzakelijke lening

augustus 2019 | nummer 4 | Het Register

15


De onzakelijke lening

n n n n n

In de lagere rechtspraak zien we een veelheid aan factoren waarom in redelijkheid mocht worden verwacht dat de debiteur de lening zou terugbetalen

De redelijkheid is natuurlijk een open norm en in de lagere rechtspraak zien we dan ook een veelheid aan factoren waarom in redelijkheid mocht worden verwacht dat de debiteur de lening zou terugbetalen. Niet alleen typische bedrijfseconomische normen (solvabiliteit, debt/ebitda ratio e.d.), maar ook prognoses en toekomstverwachtingen aangaande bijvoorbeeld een nieuw ontwikkeld product,² toegezegde veelbelovende orders uit Taiwan in combinatie met medefinanciering door een derde,³ of een ‘booming’ huizenmarkt in Spanje op het moment van investering,⁴ zijn al voldoende om de redelijke verwachting op terugbetaling aanwezig te achten, ook wanneer zekerheden en dergelijke ontbreken. In een door het DGA Tax Center uitgevoerd jurisprudentieonderzoek is een veertigtal van dergelijke recente uitspraken uit de lagere rechtspraak verzameld.⁵ De tendens daarin is dat steeds strengere eisen worden gesteld aan de bewijslast van de Belastingdienst en dat een zakelijke lening eerder aanwezig wordt geacht.

Ten slotte De contouren van de onzakelijke lening zijn na tien jaar in hoofdlijnen wel duidelijk, maar juist bij de kernvraag wanneer sprake is van een onzakelijke lening bestaat nog veel rechtsonzekerheid. Ondertussen is het leerstuk van de onzakelijke lening haast niet meer uit te leggen aan de ondernemer. Die dacht een nagenoeg vrije keuze te hebben tussen een investering met vreemd vermogen of via kapitaal. Wanneer echter de investering verkeerd afloopt, kan de fiscus achteraf die keuze nog eens ter discussie stellen, waardoor een verlies fiscaal niet aftrekbaar is terwijl onmiskenbaar bedrijfseconomisch wel een verlies is geleden. Het zou goed zijn als de Hoge Raad wil bepalen dat het leerstuk van de onzakelijke lening echt voor uitzonderingssituaties is bedoeld, zoals de casus in BNB 2008/191 waar alle ellende mee is begonnen.  <<< Noten 1

De obligatiemarkt laat overigens zien dat particuliere beleggers bereid zijn grote risico’s te aanvaarden bij zogeheten unsecured obligaties. Zie bijvoorbeeld de obligaties van Tesla INC (5,3% / creditrating B-) of van Hema Bondco II (rating CCC) of de onderhandse obligaties van Fastned. Het risicoprofiel van die obligaties is naar mijn mening belangrijk hoger dan het risicoprofiel van een gemiddelde investering in een nieuw project door een ondernemer.

2 Hof Amsterdam 29 april 2010, nr. 08/00468, V-N 2010/34.1.1 (bevestigd in cassatie ex art 81 RO). 3 Rechtbank Noord-Nederland, 11 oktober 2017, ECLI:NL:RBNNE:2017:3874. 4 Hof Den Bosch 29 september 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:4151. 5 Zie hieromtrent: www.dgataxcenter.nl.

16

Het Register | augustus 2019 | nummer 4


COL UMN

Dubbel pech Hein Vermeulen Prof. dr. H. Vermeulen is hoogleraar belastingrecht aan de Universiteit van Amsterdam

D

e Chinese taal kent intrigerende karakters om ergens uitdrukking aan te geven. Populaire tekens zijn die in verband met voorspoed, geluk en fortuin. En wil je extra geluk hebben, dan kun je de tekens verdubbelen. Zo kocht ik ooit in Hong Kong een paar manchetknopen die dubbel geluk (‘Double Happiness’) moeten brengen: als ik die draag ben ik volgens de Chinese leer gewapend tegen misfortuin. Voor zover ik weet kun je deze verdubbelaar echter niet inzetten voor negatieve krachten: zou er überhaupt een karakter bestaan voor dubbel pech of dubbel verlies, iets van ‘Double Bad Luck’?

Ik kwam hierop naar aanleiding van de recente aanpassing van de regels voor de verliesverrekening in de vennootschapsbelasting. Sinds 1 januari 2019 kun je verliezen nog maar zes jaar voortwentelen in plaats van negen. Ik vind dit een sprekend voorbeeld van dubbel pech. Eerst wordt een verlies geleden: dat is de eerste pech, want dat zal toch niet de bedoeling zijn geweest. Vervolgens dreigt de situatie dat dit verlies nooit meer kan worden verrekend. Dat is dubbel pech en doet wrang aan. Het is bovendien in strijd met het fiscale uitgangspunt van de totaalwinst: de gehele winst uit onderneming over de levensduur van die onderneming wordt in de heffing betrokken. Dat is ons fiscale dna. We streven naar een juiste winstbepaling en die schonen we van ondernemingsvreemde elementen. Daartoe kennen we de leerstukken van onttrekkingen en stortingen. Die zijn nodig om die ondernemingsvreemde elementen uit de winst te elimineren, zodat de correcte totale winst wordt belast. Om dit uitgangspunt werkbaar te maken, kennen we goedkoopmansgebruik om deze totaalwinst in jaarmootjes te verdelen. Anders zouden we immers voor het belasten van die winst moeten wachten tot de onderneming is beëindigd. In dat licht behoeft het wat mij betreft geen betoog dat de beperking van de verliesverrekening in de tijd – dus ook als die nog negen jaar zou zijn – in strijd is met genoemd uitgangspunt van de totale winst in de (inkomsten- en) vennootschapsbelasting. Het valt, gevallen van handel in verliesvennootschappen daargelaten, eigenlijk niet uit te leggen: waarom zou je een ‘eigen verlies’ niet kunnen verrekenen met een ‘eigen winst’? Er wordt zo een nadeel gecreëerd waar geen directe rechtvaardiging voor bestaat. Als doekje voor het bloeden wordt vervolgens het tarief van de vennootschapsbelasting verlaagd. Want dat is hoe de beperking is verkocht: de tarieven gaan omlaag, maar dat moet worden betaald met onder meer genoemde beperking en de afschrijvingsbeperkingen op vastgoed dat in de onderneming wordt gebruikt. Een duidelijk geval van een sigaar uit eigen doos. Of in macrotermen het veronderstelde voordeel tegen het mogelijke nadeel opweegt, valt moeilijk vast te stellen. Maar een onderneming met zodanige verliezen dat de zesjaarstermijn onvoldoende soelaas biedt, gaat onmiskenbaar het schip in. Los daarvan zie ik ook geen enkel oorzakelijk verband. Ik zou menen dat er in bonafide gevallen geen argument is om de verliesverrekening te beknotten. Pech dient niet te worden bestraft met nog eens pech; het voelt als strijdig met het ne bis in idem-beginsel, als een dubbele bestraffing derhalve. Waarom dient de wetgever hier ­corrigerend op te treden? Ik kan het nog billijken dat het gereedschap van een bankrover – tegenwoordig wellicht meer dat van een plofkraker – van aftrek wordt uitgesloten. Maar voor eigen ­verliezen zie ik geen rechtvaardiging om zo vrekkig te doen. Kortom, ruim baan voor de verlies­ verrekening!   <<<

augustus 2019 | nummer 4 | Het Register

17


n n n n n

18

Het Register | augustus 2019 | nummer 4


HET

Interview

n n n n n

Francine Giskes, Algemene Rekenkamer:

‘Evalueer faciliteiten om geloofwaardig te blijven’ Tesla’s en Outlanders subsidiëren is een hele dure manier om de CO2-uitstoot terug te dringen. Maar er kunnen nog andere beleidsdoelen zijn om elektrisch autorijden fiscaal te faciliteren. Als het maar rechtmatig en doelmatig is, zegt Francine Giskes van de Algemene Rekenkamer. Zo zijn forfaits doelmatig voor de belastingheffing, maar mag de fictie niet te ver afstaan van de werkelijkheid. ‘Als je forfaits en faciliteiten niet tijdig evalueert, verlies je het vertrouwen.’ Door Sylvester Schenk en Lex van Almelo | foto’s Raphaël Drent

D

e subsidie voor de stekkerauto is duurder dan de staatssecretaris van Financiën zegt. En de fiscale forfaits zijn ficties, die bij gebrek aan tijdige evaluatie soms te ver van de werkelijkheid af staan. Dit concludeerde de Algemene Rekenkamer afgelopen juni. De onderzoeken zijn aanleiding om te praten met Francine Giskes, een van de drie leden van dit Hoog College van Staat. Een andere aanleiding is de lof van de Bond voor Belastingbetalers voor de Rekenkamer, die ‘fantastisch werk’ doet door de rechtmatigheid en de doelmatigheid van de rijksuitgaven te onderzoeken.1 Op dat moment moest de kritiek van de Rekenkamer op de fictieve rendementsheffing in box 3 nog komen.

Box 3-heffing Er zijn 48 forfaits in zeventien wetten die de belastingheffing moeten vereenvoudigen met behulp van ficties of vaste percentages. De helft daarvan is niet actueel en staat te ver af van de werkelijkheid. Wij denken dan natuurlijk aan de box 3-heffing. ‘Het doel van forfaits is zo goedkoop mogelijk de echte wereld te benaderen. De vermogensrendementsheffing is in 2001 verzonnen. Als je een beetje rustig deed, was een rendement van 4% heel reëel. Ik heb de heffing indertijd nog helpen verdedigen als Tweede Kamerlid. Toen was het helemaal geen idiote gedachte. Soms moet een forfait mee veranderen als de rente op de markt

l­ ager uitvalt of de gemiddelde leeftijd van mensen stijgt. Maar uit ons onderzoek blijkt dat ministeries zich niet houden aan de wettelijke verplichting om de forfaits te evalueren of monitoren en daarna zo nodig aan te passen. Dat druist niet alleen in tegen de spelregels, maar gaat ook ten koste van de doelmatigheid. Want als veel mensen gaan procederen, is de fiscus nog verder van huis.’ Zou de Rekenkamer kunnen leven met een halvering van het forfait en een verdubbeling van het tarief, waardoor de opbrengst per saldo gelijk blijft? ‘Wij kunnen met alles leven en hebben daar geen mening over. Als de vorm waarin het middel wordt gegoten maar eerlijk is en klopt. De fictie moet zo dicht mogelijk bij de werkelijkheid blijven, want dat pretendeer je te doen. Tenzij je eerlijk zegt dat het je niet kan schelen hoe het echt zit en gewoon een tarief hanteert. Wij hebben geen mening over hoe hoog belastingen moeten zijn of wie wat moet bijdragen. Dat is een politieke keus en dat debat voeren wij hier niet.’

‘De fictie moet zo dicht mogelijk bij de werkelijkheid blijven, tenzij je eerlijk zegt dat het je niet kan schelen hoe het echt zit’ augustus 2019 | nummer 4 | Het Register

19


Interview

n n n n n

Dat deed u toen u nog Kamerlid was? ‘Die tijd heb ik gehad, ja. Bij de Rekenkamer kijken we naar de uitkomst en de uitvoering. Daarbij is mijn ervaring als Kamerlid wel nuttig.’

Tesla Bij de elektrische auto is er veel discussie over de kosten van de fiscale stimulering. Met de Outlanders zou het destijds zijn gegaan om een paar miljard. Wat doen we nu met Tesla’s? ‘Het gaat nu om volledig elektrische auto’s. Eigenaren van met name de duurdere types droegen in 2018 aanzienlijk minder belasting af. Toevallig hadden we vandaag iemand op bezoek die vorig jaar een elektrische Jaguar kocht vanwege het autobelastingregime uit 2018. Dat bewijst toch maar dat fiscale gedragsbeïnvloeding soms werkt. Op verzoek van de Tweede Kamer hebben wij onlangs gekeken naar fiscale regelingen rond elektrische auto’s en naar wat de ministers hebben gedaan met onze aanbevelingen uit 2013 en 2014. Het stimuleren van plug-ins en andere hybride auto’s wordt nu teruggeschroefd, mede vanwege de onderzoeken van toen. Maar elektrische auto’s zijn volgens het kabinet de toekomst en worden daarom gestimuleerd door de overheid. Door de enorme toeloop op hele dure auto’s is de fiscale stimulans in 2018 heel duur geworden. Als je het uitdrukt per ton CO2 is dat zeker 1700 euro per vermeden ton uitstoot en soms zelfs 2000 euro. De subsidie is vanaf 2019 aangepast en geldt nu alleen tot een cataloguswaarde van de elektrische auto van 50 duizend euro.’

‘Het fiscaal stimuleren van elektrische auto’s is verreweg het duurst van alle CO2-besparingsopties’

20

huidige strategie is: inzicht als basis voor vertrouwen. Als mensen het beleid niet meer vertrouwen, is dat heel slecht voor de belastingmoraal, überhaupt voor het geloof in de overheid. Tegelijkertijd weet iedereen ook dat je niet zonder de overheid kunt. Het is toch wel handig dat er wegen liggen en dat je kinderen naar school kunnen. Als overheid heb je de dure plicht om te zorgen dat het geloofwaardig blijft. Daar gaat de autobelasting over, daar gaat het forfait over, daar gaan de fiscale faciliteiten over. Mensen vinden het helemaal niet zo gek, denk ik, dat elektrisch rijden wordt gestimuleerd. Maar als het gaat op een manier dat zij er wellicht nooit voor in aanmerking komen, voelt dat anders.’ Als zij die Tesla nooit kunnen betalen, krijg je scheve ogen? ‘Ja, dat was natuurlijk nooit de bedoeling.’

Hoog College De staatssecretaris reageerde onmiddellijk op uw rapport over de elektrische auto. Is er een zekere spanning tussen de Rekenkamer en de politiek? ‘Men zit niet altijd te wachten op kritisch commentaar. De taak van de Rekenkamer is ook nadrukkelijk terugkijken op wat er is gedaan door het kabinet en de Tweede en Eerste Kamer: wat was volgens hen de bedoeling en wat is ervan terechtgekomen? Het is niet altijd leuk om daarmee te worden geconfronteerd. Maar de kritiek is wel inhoudelijk, hè? Niet dat er een politieke mening achter zit.’ Heeft u het gevoel dat de politiek de Rekenkamer serieus neemt? ‘Zeer, ja. Dat de staatssecretaris per kerende post liet weten dat hij het er niet mee eens was, toont dat wel aan. Ik zeg altijd dat wij de beste vriend van de Tweede Kamer zijn. Wij helpen de volksvertegenwoordiging aan goede, objectieve informatie, zodat Kamerleden hun werk goed kunnen doen.’

Is de subsidie te duur? ‘Waar meet je het aan af? Als het gaat om CO2-reductie sec is het heel duur. Als de staatssecretaris bereikt dat er in 2030 alleen nog maar elektrische auto’s rijden dankzij deze de stimulering in 2018, is het best goedkoop geweest. Maar hoe je het ook bekijkt, welke kostendefinities je ook gebruikt, het fiscaal stimuleren van elektrische auto’s is verreweg het duurst van alle CO2besparingsopties. Dat bleek in 2016 al uit onderzoek van het ministerie zelf. Er kunnen nog andere doelstellingen zijn, maar daar doen wij geen uitspraak over.’

Hoeveel mensen werken er bij de Rekenkamer? ‘Zo’n 250 mensen. En die mogen alles van de rijksoverheid zien, zelfs notulen van de ministerraad. Men mag ons eigenlijk niks weigeren. Dat maakt ons anders dan ieder ander onderzoeksinstituut. Het is trouwens de vraag of je de notulen van de ministerraad moet willen inzien. Er moet altijd een plek zijn waar ministers ongestoord kunnen praten. Maar soms vragen we om inzage, bijvoorbeeld als ministers ons tegengestelde informatie verschaffen. Wij zullen die informatie dan alleen in ons rapport zetten als het nodig is om een punt te maken.’

Kijkt u nog naar andere automaatregelen? ‘Ja, we zijn bezig het hele autopakket te onderzoeken – de accijnzen en alle andere regelingen voor auto’s en hoe die op elkaar inwerken. Niet alleen qua energiedoelstelling, maar meer in het algemeen. Zo hebben taxi’s een vrijstelling van de motorrijtuigenbelasting. Is die nog van deze tijd? En wat is het effect? Het motto van onze

Hoeft u aan niemand verantwoording af te leggen? ‘Wij zij al meer dan 200 jaar een Hoog College van Staat. Net als het parlement, de Raad van State, de Nationale ombudsman en de Kanselarij der Nederlandse Orden. Dat zijn instituten die geen baas boven zich hebben en totaal onafhankelijk zijn om samen de rechtsstatelijke instituten in evenwicht te houden. Wij maken de uitkomsten

Het Register | augustus 2019 | nummer 4


n n n n n

Drs. Francine C. Giskes Voordat ze in 2015 lid werd van het college van de Algemene Rekenkamer was Francine Giskes zes jaar burgemeester van Texel en van 1994 tot 2014 lid van de Tweede Kamer voor D66. Na haar studies economische geografie en planologie werkte ze onder meer zeven jaar bij het ministerie van VROM, was ze hoofd van het Bureau Onderzoek en Statistiek van de gemeente Haarlem en lid van het Advies College Toetsing Administratieve Lasten (ACTAL).

van onze onderzoeken openbaar en verantwoorden ons in ons jaarverslag. Verder leggen we regelmatig rapporten voor aan wetenschappers en doen aan peer review met andere rekenkamers. Onze positie is verankerd in de Grondwet, en de Comptabiliteitswet 2016 regelt hoe wij moeten en mogen functioneren. Daarin staat ook dat de Algemene Rekenkamer de jaarrekening van het Rijk moet goedkeuren. Als wij dat niet doen, kan de Tweede Kamer geen decharge verlenen aan de ministers.’ Dat is een zware bevoegdheid. ‘Dat is het ook. Daarnaast hebben wij dus de wettelijke taak om doelmatigheid en doeltreffendheid te onderzoeken. Wij noemen dat in ons normale jargon: zinnig, zuinig en zorgvuldig. Sinds 1814 is er natuurlijk altijd veel focus geweest op de uitgaven. Maar sinds een jaar of vijf zijn we ons meer gaan richten op de inkomstenkant. Wat wordt er wel en niet geïnd, waarom en hoe is dat allemaal geregeld? De inkomstenkant van de rijksfinanciën is net zo belangrijk als de uitgavenkant. Hoe minder

‘Ik zeg altijd dat wij de beste vriend van de Tweede Kamer zijn’

je binnenhaalt, hoe minder je kunt uitgeven. Dat is een open deur, maar zo is het wel. Vandaar die rapporten over belastingen.’ Kiest u daar zelf voor of krijgt u ook opdrachten? ‘Niemand dicteert wat wij moeten doen. Wij vallen niet onder een minister, zoals het CBS of het CPB. De drie collegeleden worden voor het leven benoemd door de Kroon. Wij moeten letterlijk naar de Koning om te worden ingezworen. Maar de Tweede Kamer kan ons wel vragen om iets uit te zoeken. Wij kunnen dan ja of nee zeggen, maar ook: vooruit, we willen het wel doen, maar dan wel zo of zo. De verzoeken komen vooral van het parlement, maar een minister kan ook een verzoek indienen. Wij kunnen ook suggesties krijgen uit den lande en dat informele verzoek opvolgen. De goedkeuring van de jaarrekening veronderstelt echter wel dat wij een oordeel kunnen geven over de jaarrekening en daar dus ook goed naar hebben gekeken. Daar gaat flink wat van onze capaciteit in zitten natuurlijk.’

augustus 2019 | nummer 4 | Het Register

21


Interview

n n n n n

Vereenvoudiging ‘In de Tweede Kamer had ik ook de fiscale portefeuille. Namens D66 heb ik de hele stelstelherziening van 2001 gedaan, moeten doen, mogen doen. Ik ben zelf geen fiscalist, maar vind het een heel boeiend terrein.’ Waarom lukte een stelselherziening in 2001 wel? ‘Dat is niet van de ene dag op de andere gegaan; er is heel lang aan gewerkt en het is pas in het pak gezet toen het economisch goed ging en er het nodige smeergeld was, zoals dat heet. Er zijn nu ook allerlei rapporten over diverse aspecten die je kunt meenemen bij een eventuele herziening, net als toen.’ Intussen zijn we een kleine twintig jaar verder. Wordt het misschien tijd voor een nieuwe ronde? ‘Ja. Dat zegt ook bijna iedereen, inclusief de staatssecretaris zelf en het kabinet. Maar het moet financieel een beetje mogelijk worden gemaakt. En het apparaat van de Belastingdienst kraakt; dat was toen niet zo. Als je even een paar dingen verandert in de systemen, loop je echt het risico dat het vastloopt op technische belemmeringen.’ Wordt dat niet ook als een gelegenheidsargument gebruikt? ‘Dat risico bestaat. Maar het btw-tarief kan momenteel niet meer worden veranderd, omdat het systeem dat niet aan kan. Als je zou zeggen: we gaan even een flat tax invoeren of de hele IB op zijn kop zetten – dat vergt nogal wat van die systemen. De fiscus doet nu ook pogingen om de data en de heffingen te scheiden en de systemen moderner in te richten. Dat stimuleert ook niet om snel even een totale stelselherziening in te voeren. En dat terwijl er misschien toch weer veel dingen veranderen door de klimaatdiscussie. Dan kan ik me voorstellen dat

‘Aan de stelselherziening van 2001 is heel lang gewerkt; ze is pas in het pak gezet toen er genoeg smeergeld was’

de Belastingdienst even wil wachten en dat wil combineren.’ Moet je één grote klap willen of het in kleine stapjes doen? ‘Dat is de vraag, ja, maar niet voor ons. Wij kijken achteraf wat er van geworden is. Dat is soms ook wel comfortabel. Op basis van onze terugkijkende onderzoeken geven we wel aanbevelingen voor de uitvoering of wetgeving, maar niet gedetailleerd.’ Zouden de inning en de heffing niet veel doelmatiger zijn als je het stelsel zou vereenvoudigen? ‘Er zijn veel regelingen. Als de politiek vindt dat die er allemaal moeten zijn, moeten ze er zijn. Dat maakt de uitvoering niet simpel. Als de belastinginning en handhaving daardoor in gevaar zouden komen en er meer belastingontwijking en -ontduiking gaan optreden, kom je verder van je doel af. Maar er is geen eensluidend antwoord op. Wij hameren er natuurlijk wel steeds op dat je in ieder geval in de gaten houdt dat de ideeën die je vooraf had, zo uitpakken als je wilde. Er komt altijd weer een bal bij in de kerstboom. Bij de herziening in 2001 was het idee ook om alles simpel te houden, maar uiteindelijk zijn er toen toch weer ballen bij gehangen. Ik heb toen zelf de combinatiekorting geïntroduceerd, maar die was heel simpel. Iedere werkende met een jong kind kreeg een aftrek, want je weet gewoon dat die mensen kosten maken. Punt. Nu is die korting inkomensafhankelijk en wordt het op huishoudenniveau veel ingewikkelder gemaakt. Maar dat is natuurlijk wel allemaal met goede bedoelingen gedaan.’

Faciliteiten Hoe doelmatig zijn de fiscale faciliteiten? ‘In 2017 hebben wij gekeken naar 213 maatregelen. Die zouden eens in de vijf jaar moeten worden geëvalueerd, maar dat gebeurt absoluut niet. Van ongeveer 60% weten overheid en parlement niet wat de precieze omvang is en zijn de kosten en/of de opbrengsten niet bekend. Ze vallen onder de verantwoordelijkheid van meerdere ministers, zodat niet duidelijk is wie ze moet evalueren. Het kan ons niet schelen wie het doet, maar het gebeurt dus nergens. Voor sommige klanten van uw lezers zal dat prettig zijn, omdat die een heerlijke aftrek willen behouden. Maar die moeten dan wel beseffen dat er een bepaald bedrag moet blijven binnenkomen bij de staat. Alleen al bij de regelingen waar we wel zicht op hebben, gaat het om 100 miljard.’ Een kwart van de totale belastingopbrengst. ‘Ja, dat is heel veel. Er zijn natuurlijk vaak goede redenen voor, hè? We moeten niet doen alsof dat weggegooid geld is. Maar je moet wel af en toe kijken of het nog steeds een goed idee is.’   <<< Noot 1

Zie het interview met Jurgen de Vries in Het Register nr. 2, april 2019, p. 18-22.

22

Het Register | augustus 2019 | nummer 4


Jurisprudentie en wetgeving Inkomstenbelasting ■

Bewijs hypotheekrente opvraagbaar zolang aftrek loopt ■ Bijtelling voor auto met km-administratie die voor vakanties werd gehuurd ■ Ook vast bedrag KIA voor buitenvennootschappelijk ondernemingsbedrag

Civiel 23 23 24

Twee boetes voor niet indienen suppletie btw ■ Te weinig capaciteit geen excuus: ambtelijk verzuim ■ Geen bezwaar mogelijk tegen voornemen tot opleggen van aanslag

26

schuldsanering

Omzetbelasting ■

Btw over bijtelling aftrekbaar van winst

■ Dga kon voorbelasting op werkkamer in

Formeel belastingrecht ■

■ Btw-schulden verhinderden recht op wettelijke

26 26

nieuwbouwwoning in aftrek brengen 24 25 25

Inkomstenbelasting

2019/32 Bewijs hypotheekrente opvraagbaar zolang aftrek loopt Als een belastingplichtige een aftrekpost opvoert, moet hij die kunnen bewijzen als de inspecteur daarom vraagt. Bij particulieren vormen de financieringskosten van de eigen woning veruit de belangrijkste aftrekpost. Als de inspecteur die bescheiden opvraagt, is een afschrift van de notariële hypotheekakte meestal wel te geven. Moeilijker kan het worden als een niet-hypothecaire lening voor een verbouwing werd afgesloten en de inspecteur pas jaren later om de bewijsstukken vraagt. Hetzelfde geldt als de lening voor de eigen woning werd verstrekt door een niet-financiële instelling, zoals een familielid of de eigen bv. De meeste aanslagen inkomstenbelasting worden geautomatiseerd opgelegd. Dat kan jaren achtereen gebeuren, totdat de aangifte een keer daadwerkelijk door de inspecteur wordt gecontroleerd. Als de belastingplichtige dan het bij de aftrekpost behorende bewijs niet (meer) kan leveren, heeft de inspecteur volgens de Hoge Raad het recht om de rente niet meer in aftrek toe te laten. Hij mag dit zelfs nog weigeren na het verstrijken van de vijfjaarstermijn voor navordering en ook als de aangiften met de desbetreffende aftrekpost in de jaren daarvoor wel zijn gevolgd. Particulieren doen er daarom goed aan om de bewijzen met betrekking tot de schuld voor de eigen woning niet slechts zeven jaar te bewaren, zoals vaak wordt geadviseerd, maar ze te bewaren gedurende de gehele periode waarover ze de aftrek opvoeren. De procedure waarin dit werd beslist, werd gevoerd door een echtpaar dat de hypothecaire lening op hun eigen woning in 2007 met € 93.500 verhoogde. Begin 2013 stelde de inspecteur vragen over de hypotheekschuld. Het echtpaar antwoordde dat de hypotheek in 2007 en 2008 was verhoogd voor een verbouwing, maar dat het de nota’s niet meer had. De inspecteur corrigeerde hierna de aangiften inkomstenbelasting 2010, 2011 en 2012 en stelde de eigenwoningschuld vast op € 374.500, te weten het bedrag zonder de verhoging. Hof Den Bosch besliste dat de inspecteur, door pas zes jaar na de hypotheekverhoging – en daarmee na het verstrijken van de na-

vorderingstermijn voor 2007 – om schriftelijke bescheiden te vragen terwijl de aangiften van voorgaande jaren waren gevolgd, niet meer om de schriftelijke bewijsstukken kon vragen. Daar kwam bij dat de inspecteur ook de aangiften in de jaren daarna, in 2013 tot en met 2015, had gevolgd. Het hof verklaarde het hoger beroep van het echtpaar gegrond. De staatssecretaris ging echter in cassatie. Volgens de Hoge Raad rust de bewijslast op grond van art. 3.123 Wet IB 2001 op de belastingplichtige. Uit genoemd artikel volgt niet dat de inspecteur de schriftelijke bescheiden binnen zes jaren of binnen de navorderingtermijn moet opvragen. Dit geldt ook als de inspecteur in andere jaren de aangiften heeft gevolgd. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie van de staatssecretaris dan ook gegrond. ■■ Hoge Raad 19 april 2019, nr. 18/03134, ECLI:NL:HR:2019:629

2019/33 Bijtelling voor auto met km-administratie die voor vakanties werd gehuurd

Als voor de zakelijke auto een kilometeradministratie wordt gevoerd, is het doorgaans niet mogelijk om met die auto op vakantie te gaan. Zeker niet als die vakantie buiten Nederland wordt doorgebracht. In een vakantie wordt immers al gauw meer dan 500 km gereden. Wat wel kan, is dat een dergelijke auto in de vakantie thuis blijft en voor de vakantiekilometers een andere auto wordt gehuurd. Dat is meestal goedkoper dan een zakelijke auto voor een heel jaar moeten bijtellen. De dga in de volgende procedure deed het iets anders. De bv waarvan hij de helft van de aandelen bezat, had hem een Volvo ter beschikking gesteld waarvoor hij een rittenregistratie voerde. In 2015 ging hij met diezelfde Volvo een keer op vakantie naar Oostenrijk en een keer naar Noorwegen. Voor die vakantieperiodes sloot hij een huurovereenkomst met de bv en vergoedde hij € 1106 voor het gebruik van de auto. Verder betaalde hij zelf de brandstof- en de vignetkosten. Bij elkaar ging het om 5621 vakantiekilometers. De inspecteur ging hier niet mee akkoord en legde de dga een naheffingsaanslag loonheffingen op van € 8402. augustus 2019 | nummer 4 | Het Register

23


n n n n n

Rechtbank Gelderland en Hof Arnhem-Leeuwarden beslisten op het beroep van de dga dat hij de Volvo in de vakantieperioden weliswaar tegen een zakelijke vergoeding had gehuurd van de bv, maar dat deze kortstondige verhuur de terbeschikkingstelling niet doorbrak. De auto stond de dga het gehele jaar 2015 ter beschikking in de zin van de autokostenfictieregeling.

wel het investeringsbedrag binnen de onderneming van de dierenarts als het bedrag van de op grond van art. 3.41, lid 3 Wet IB 2001 samengetelde investeringen, binnen de bandbreedte van de derde rij van de KIA-tabel valt, bestond dan ook recht op een KIA van € 15.470. De Hoge Raad verklaarde het cassatieberoep van de staatssecretaris ongegrond.

■■ Hof Arnhem-Leeuwarden 9 april 2019, nr. 18/00356, ECLI:NL:GHARL:2019:3102

■■ Hoge Raad 24 mei 2019, nr. 18/00135, ECLI:NL:HR:2019:785

2019/34 Ook vast bedrag KIA voor buitenvennootschappelijk ondernemingsbedrag

De kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA) geeft in 2019 voor een bedrag van € 2301 tot en met € 57.321 recht op een investerings­ aftrek van 28%. Voor investeringen tussen € 57.322 tot en met € 106.150 bestaat recht op een vast aftrekbedrag van € 16.051. Dat vaste bedrag geldt ook als er bij investeringen in een maatschap tevens investeringen in buitenvennootschappelijk ondernemings­ vermogen in het spel zijn, zo heeft de Hoge Raad beslist. Een dierenarts participeerde met vijf andere maten in een maatschap. De maatschap investeerde in 2013 voor € 40.517 in bedrijfsmiddelen waarvoor recht bestond op de KIA. Daarnaast investeerde de dierenarts in 2013 zelf voor € 56.515 in een auto die tot zijn buitenvennootschappelijk ondernemingsvermogen behoorde en waarvoor hij ook recht had op de KIA. In zijn aangifte IB 2013 berekende hij de KIA op € 15.470 (het vaste bedrag voor 2013). Het totaal van de investeringen door de maatschap en de dierenarts bedroeg namelijk € 97.032 en daarvoor gold op grond van art. 3.41, lid 2 Wet IB 2001 een KIA van € 15.470. De inspecteur kwam echter tot een andere berekening. De KIA bedroeg 15,94% van de totale investeringen en daarvan viel € 63.268, namelijk € 56.515 plus 1/6e deel van € 40.517, toe te rekenen aan de dierenarts. Volgens die redenering bedroeg de KIA 15,94% van € 63.268, en dus slechts € 10.085. Hof Den Bosch verklaarde het hoger beroep van de dierenarts gegrond, waarop de staatssecretaris in cassatie ging. Volgens de Hoge Raad bracht de samentelling van art. 3.41, lid 3 Wet IB 2001 in dit geval mee dat de van toepassing zijnde rij uit de KIA-tabel moet worden bepaald door de investeringen van het samenwerkingsverband en de buitenvennootschappelijke investeringen van de desbetreffende belastingplichtige samen te tellen. Daarmee kwam het investeringsbedrag op € 97.032 en daarvoor gold het vaste bedrag van € 15.470 van de derde rij van de KIA-tabel. Als een lid van een samenwerkingsverband buitenvennootschappelijke investeringen doet tot een bedrag dat op zichzelf recht zou geven op het in de derde rij van de KIA-tabel genoemde vaste bedrag, kan die KIA worden beïnvloed door de samentelling met het bedrag van de door het samenwerkingsverband gedane investeringen. Die samen­telling brengt echter niet mee dat aan het desbetreffende lid niet het vaste bedrag kan toekomen. De stelling van de staatssecretaris dat de leden van het samenwerkingsverband samen geen aanspraak konden maken op een hogere KIA dan het geval zou zijn geweest wanneer geen buitenvennootschappelijke investeringen waren gedaan of wanneer alle investeringen door één ondernemer waren gedaan, hield er geen rekening mee dat het derde lid alleen een samentelling voorschrijft met het oog op het bepalen van de voor de leden van het samenwerkingsverband toepasselijke rij van de KIA-tabel. In dit geval, waarin zo-

24

Jurisprudentie en wetgeving

Het Register| augustus 2019 | nummer 4

Formeel belastingrecht

2019/35 Twee boetes voor niet indienen suppletie btw Een vergrijpboete wegens het niet of te laat betalen van de verschuldigde btw (art. 67f AWR) en een vergrijpboete wegens het niet (tijdig) indienen van de suppletieaangifte btw (art. 10a AWR jo art. 15 Uitv.besl. OB) kunnen volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant tegelijkertijd worden opgelegd. De inspecteur had in januari 2017 vragen aan een bv gesteld over de verschuldigde btw over 2013. De bv meldde dat ze nog € 59.915 moest voldoen en diende een suppletie in. De inspecteur liet vervolgens weten dat hij op grond van art. 10a AWR een vergrijpboete van 25% van de te weinig betaalde btw zou opleggen en daarnaast op grond van art. 67f AWR een boete van 25% van datzelfde bedrag, in totaal dus € 29.957. Volgens de inspecteur bleek al uit de aangifte vennootschapsbelasting 2013 dat sprake was van een suppletie die de bv niet had ingediend. Verder was de voorbelasting van een dochter-bv die vanaf 1 juli 2013 deel uitmaakte van de fiscale eenheid voor de btw, in de maanden januari tot en met juni 2013 bij zowel de holding als de dochter-bv in aftrek gebracht. Door het niet-suppleren had de bv volgens de inspecteur niet voldaan aan art. 15 Uitv.besl. OB. Het niet of niet tijdig doen van de suppletie wordt aangemerkt als een overtreding. Het niet indienen van de suppletie btw merkte de inspecteur aan als laakbare slordigheid of ernstige nalatigheid en kwalificeerde hij als grove schuld. De bv stelde in bezwaar dat sprake was van miscommunicatie met haar accountant over de vraag wie de balanspost zou gaan uitzoeken. De inspecteur verminderde daarop de boeten tot € 10.000 (2 x € 5000). De bv stelde in beroep dat sprake was van een samenloop van boeten van de artikelen 10a, lid 3 en 67f AWR en dat dit niet was toegestaan. Ten aanzien van de vergrijpboete van art. 67f AWR oordeelde Rechtbank Zeeland-West-Brabant dat de inspecteur aannemelijk had gemaakt dat het aan grove schuld van de bv was te wijten dat btw die op aangifte moest worden voldaan, niet of gedeeltelijk niet binnen de gestelde termijn was voldaan. De rechtbank vond het aan grove schuld of in ieder geval grote onachtzaamheid te wijten dat de aan de dochter-bv toerekenbare voorbelasting ten onrechte ook bij de moeder-bv in aftrek was gebracht. Deze vergrijpboete was terecht aan de bv opgelegd. Ten aanzien van de vergrijpboete ex art. 10a AWR stelde de rechtbank dat de bv niet aan de daarin genoemde informatieverplichting had voldaan. De bv wist volgens haar na het opstellen van de jaarcijfers over 2013 en 2014 dat over 2013 btw moest worden voldaan. De bv had dit niet uit eigen beweging aangegeven, maar had de inspecteur pas ingelicht nadat hij daarom had gevraagd. Volgens de rechtbank was sprake van grove onachtzaamheid en was ook deze vergrijpboete terecht opgelegd. Ze was het ook niet eens met


n n n n n

de bv dat het tegelijk opleggen van beide boetes in strijd was met het ne bis in idem-beginsel. Met de boete van art. 10a, lid 3 AWR wordt het niet (tijdig) informeren bestraft en met art. 67f AWR het niet tijdig volledig betalen. Dat beide normschendingen betrekking hadden op belasting die in één bepaald tijdvak verschuldigd was geworden, was niet van belang. Dat was het echter wel bij het wegen van de strafmaat; het totale boetebedrag moet immers passend en geboden zijn. De rechtbank vond de tot € 10.000 gematigde vergrijpboeten passend en geboden en verklaarde het beroep van de bv ongegrond. ■■ Rechtbank Zeeland-West-Brabant 29 januari 2019, nr. 18/1203, ECLI:NL:RBZWB:2019:326

2019/36 Te weinig capaciteit geen excuus: ambtelijk verzuim Als een belastingplichtige bij navordering stelt dat de inspecteur een ambtelijk verzuim heeft begaan, doorlopen rechtbanken, gerechtshoven en de Hoge Raad altijd dezelfde rechtspraak. Het gaat dan om de vraag of de aangifte al dan niet een verzorgde indruk maakte, om het feit dat de inspecteur bij het vaststellen van de aanslag in het algemeen mag uitgaan van de juistheid van de gegevens die de belastingplichtige in de aangifte heeft verstrekt en om het feit dat hij bij gerechtvaardigde twijfel over gegevens een nader onderzoek moet instellen. De inspecteur heeft geen onderzoeksplicht als hij bij een zorgvuldige kennisname van de inhoud van de aangifte in redelijkheid niet hoefde te twijfelen aan de juistheid van de aangifte. De Hoge Raad besliste op 16 april 2010 dat geen sprake is van een ambtelijk verzuim als er een niet onwaarschijnlijke mogelijkheid bestaat dat de aangifte op een bepaald punt juist is. Tegenwoordig wordt nog maar een zeer gering percentage aangiften handmatig gecontroleerd. Om capaciteitsredenen kiest de Belastingdienst er heel bewust voor om de meeste aangiften alleen door het systeem te laten controleren. Hof Arnhem-Leeuwarden besliste in de volgende zaak dat sprake was van een aangifte die handmatig had moeten worden gecontroleerd. Door dat niet te doen was sprake van een ambtelijk verzuim waardoor de inspecteur geen navorderingsaanslag kon opleggen. Een dga had een rekening-courantschuld (r/c) aan zijn bv. Deze bv bezat 50% van de aandelen in een dochter-bv waarvan de broer van de dga de andere helft bezat. Die broer had een vordering op de dochter-bv. De gemachtigde van de dga gaf in de jaren 2011, 2012 en 2013 de rente die de dga had betaald over de r/c-schuld aan als een negatief bedrag uit de terbeschikkingstellingsregeling in box 1. In de aangifte IB 2014 bracht de gemachtigde de r/c-schuld over naar box 3 en gaf daarbij als uitleg dat er geen verschil was in de fee of salaris tussen de broers en dat ook voor de positie in de aangiften IB 2011 tot en met 2013 voor een gelijkwaardige behandeling was gekozen, maar dat dit in 2014 niet meer werd toegepast. Voor de voorgaande jaren was volgens de gemachtigde sprake van een schuld in box 1. Naar aanleiding van de aangifte 2014 legde de inspecteur de dga navorderingsaanslagen over 2011 tot en met 2013 op, omdat volgens hem ten onrechte rente over de r/c-schuld in box 1 onder de tbs-regeling in aftrek was gebracht. De dga ging in beroep en stelde dat de inspecteur geen nieuw feit had voor de navorderingen. Rechtbank Gelderland was dat met hem eens en vernietigde de navorderingsaanslagen.

Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelde in hoger beroep dat de inspecteur bij een zorgvuldige kennisname van de aangiften een nader onderzoek had moeten instellen. Uit de aangiften volgde dat de schuld niet rechtstreeks kon samenhangen met een vermogensbestanddeel dat rendabel werd gemaakt door het ter beschikking te stellen aan de bv. Een dergelijk vermogensbestanddeel was namelijk niet opgenomen in de aangiften. Een negatief resultaat uit tbs in een situatie waarin er uitsluitend een r/c-schuld is, is volgens het hof onmogelijk. De stelling van de inspecteur – die inhield dat wanneer de in een aangifte opgenomen gegevens zodanig evident onjuist zijn dat juist die evidente onjuistheid op zichzelf weer reden is om aan te nemen dat de gegevens juist (kunnen) zijn en daarom niet hoeven te worden gecontroleerd – was volgens het hof onnavolgbaar. Op de vraag of de inspecteur bij een negatieve tbs niet ging fronsen, had deze geantwoord: ‘Nee, gaan we niet bekijken. Daarvoor is het bedrag te laag en hebben we geen mensen voor.’ Het hof leidde hieruit af dat de controle van een relatief gering negatief tbs-resultaat om doelmatigheidsredenen pas plaatsvond als de tbs eindigde. De gevolgen daarvan moesten volgens het hof voor rekening en risico van de inspecteur blijven. Het verklaarde het hoger beroep van de inspecteur ongegrond. ■■ Hof Arnhem-Leeuwarden 2 april 2019, nr. 18/00176, ECLI:NL:GHARL:2019:2891

2019/37 Geen bezwaar mogelijk tegen voornemen tot opleggen van aanslag

Tegen een naheffingsaanslag kan binnen de gestelde termijn bezwaar worden gemaakt. Het wil nog wel eens voorkomen dat de inspecteur voorafgaand aan het opleggen van een naheffingsaanslag aankondigt dat hij dat gaat doen. Hof Den Haag besliste dat tegen zo’n aankondiging geen bezwaar kan worden gemaakt. Dat gebeurde in een procedure van een vrouw die op 17 februari 2011 haar aangifte btw over 2010 indiende en daar aansluitend bezwaar tegen maakte. In een brief van 5 december 2013 meldde ze de Belastingdienst dat ze over 2012 btw was verschuldigd. De inspecteur merkte de brief aan als een verzoek om een naheffingsaanslag op te leggen, maar voordat hij dat deed besloot hij de uitkomst van de gerechtelijke procedure over het btw-ondernemerschap van de vrouw af te wachten. In een brief van 20 november 2017 meldde hij haar daarom dat hij van plan was om een naheffingsaanslag btw over 2012 op te leggen en op 27 december 2017 gebeurde dat daadwerkelijk. De vrouw ging in beroep en stelde dat de brief van 20 november 2017 moest worden gezien als een (verkapte) uitspraak op bezwaar en dat haar beroep was gericht tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar van 17 februari 2011. Volgens Hof Den Haag was de brief van 20 november 2017 geen (verkapte) uitspraak op bezwaar. In deze brief stond namelijk geen beslissing op een tegen een belastingaanslag of een voor bezwaar vatbare beschikking aangetekend bezwaar. Verder stond er geen rechtsmiddelverwijzing in, maar alleen een termijn waarbinnen kon worden gereageerd op het voornemen om voor het jaar 2012 een naheffingsaanslag btw op te leggen. Tegen deze brief stond geen beroep open door het gesloten stelsel van rechtsbescherming van art. 26 AWR. ■■ Hof Den Haag 22 maart 2019, nr. 18/00845, ECLI:NL:GHDHA:2019:640

augustus 2019 | nummer 4 | Het Register

25


n n n n n

Civiel

Omzetbelasting

2019/38 Btw-schulden verhinderden recht op wettelijke schuldsanering

2019/39 Btw over bijtelling aftrekbaar van winst

Bij structurele financiële problemen kan de wettelijke schuldsanering een oplossing bieden. Om tot die regeling te worden toegelaten, moet een verzoek bij de rechtbank worden ingediend. De rechtbank wijst het verzoek alleen toe als de schuldenaar aannemelijk maakt dat hij zijn schulden niet meer kan betalen. Verder moet hij met betrekking tot de in de laatste vijf jaar ontstane schulden te goeder trouw zijn. Het is vaste rechtspraak dat bij het verwijtbaar laten ontstaan van belastingschulden de wettelijke schuldsanering wordt afgewezen. De volgende uitspraak laat zien dat ondernemers met btw-schulden het gevaar lopen dat ze niet worden toegelaten tot de wettelijke schuldsanering. Een grafisch ontwerpster dreef sinds 2000 een eenmanszaak. Op 1 april 2019 had ze een belastingschuld van € 91.474. Ze vroeg om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsanering, maar de rechtbank was het met de ontvanger eens dat ze niet te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan en het onbetaald laten van haar belastingschulden (art. 288 FW). Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelde dat ze inderdaad niet te goeder trouw was geweest. Tot de belastingschulden behoorden aanzienlijke btw-schulden van ongeveer € 50.000. Van een ondernemer mag worden verwacht dat hij geld reserveert voor zijn belastingschulden. Dit geldt vooral voor de af te dragen btw, omdat dit geld is dat een ondernemer voor de Belastingdienst incasseert. Door hiervoor niet te reserveren en het geld voor andere doeleinden te gebruiken, was de onderneemster voor het ontstaan en onbetaald laten van deze schulden niet te goeder trouw geweest. Hierdoor was de schuldsaneringsregeling niet mogelijk, tenzij nog de hardheidsclausule uit de Faillissementswet kon worden aangeroepen. Dan zou moeten worden aangetoond dat de schuldenaar de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden onder controle heeft gekregen. De schulden waren volgens de onderneemster ook veroorzaakt doordat zij in de jaren 2010 tot en met 2016 geen boekhouder had en daardoor onvoldoende overzicht op haar financiële administratie had. Inmiddels had ze een boekhouder ingeschakeld die haar jaarcijfers vanaf 2013 had opgemaakt. Verder had ze op de zitting erkend dat ze ten onrechte prioriteit had gegeven aan andere uitgaven dan de belastingschulden. Sinds 2018 betaalde ze haar belasting op tijd en had ze op de derdenrekening van een schuldbemiddelaar € 6314 gespaard en bedragen gereserveerd om te voldoen aan haar lopende belastingverplichtingen. Dit alles was volgens het hof zeker positief, maar toch geen reden om de hardheidsclausule toe te passen. De aard en de forse omvang van de belastingschulden wogen zwaar, en ook het feit dat tot de schulden nog relatief recente uit 2017 behoorden, stond daar volgens het hof aan in de weg. Het hof verklaarde het hoger beroep van de vrouw ongegrond.

De ondernemer die een personenauto tot zijn zakelijke vermogen rekent en die ook voor privédoeleinden gebruikt, moet een bijtelling tot zijn winst uit onderneming rekenen. Deze bijtelling wordt als privé-onttrekking in mindering gebracht op de autokosten en verhoogt zo de winst. Ook voor de omzetbelasting heeft dit gevolgen; over het privégebruik moet immers btw worden voldaan. Nu was er een ondernemer die in een situatie als deze voor de btw rekening had gehouden met 2,7% van dit privégebruik en dit bedrag ten laste van de winst uit onderneming bracht. De inspecteur vond dit niet kunnen. De ondernemer beriep zich vervolgens op het vertrouwensbeginsel. Hij wees op een uitspraak van Hof Den Haag van 16 december 1973 waarin het had beslist over de btw die een ondernemer was verschuldigd voor het privégebruik van zijn tot het ondernemingsvermogen behorende auto. In een onderschrift bij deze uitspraak had de staatssecretaris op 17 januari 1975 laten weten dat hij geen beroep in cassatie instelde omdat hij zich uit praktische overwegingen kon verenigen met de uitspraak. Rechtbank Zeeland-West-Brabant was het met de ondernemer eens dat in de brief van 17 januari 1975 het vertrouwen was gewekt dat de btw over het privégebruik auto ten laste van de winst uit onderneming kon worden gebracht. De staatssecretaris had de toezegging die in de brief was gedaan tot op heden niet ingetrokken. De uitspraak van Hof Den Haag bracht mee dat met de toepassing van de bijtelling voor privégebruik volledig rekening was gehouden met de onttrekking wegens privégebruik. Het gevolg hiervan was dat de btw over het privégebruik ten laste van de winst uit onderneming kwam. Ten overvloede besliste de rechtbank dat het feit dat de btw-wetgeving in de loop der tijd was gewijzigd, geen afbreuk deed aan het vertrouwensbeginsel. Zowel wanneer men de btw privégebruik auto als een correctie op de vooraftrek van de btw beschouwde, als wanneer men die btw als door de ondernemer verschuldigde btw ter zake van een (interne) dienst aanmerkte, moest de vraag naar de aftrekbaarheid van die btw voor de winstberekening in de inkomstenbelasting op dezelfde manier worden beantwoord. De rechtbank verklaarde het beroep van de ondernemer gegrond.

■■ Hof Arnhem-Leeuwarden 8 april 2019, nr. 200.255.929/02, ECLI:NL:GHARL:2019:3502

26

Jurisprudentie en wetgeving

Het Register| augustus 2019 | nummer 4

■■ Rechtbank Zeeland-West-Brabant 5 april 2019, nr. 17/7395, ECLI:NL:RBZWB:2019:1515

2019/40 Dga kon voorbelasting op werkkamer in nieuwbouwwoning in aftrek brengen

Een man en zijn echtgenote gingen in 2014 een maatschap aan met als doel een of meer onzelfstandige werkkamers van een in 2015 nieuw te bouwen woning ter beschikking te stellen aan een of meer vennootschappen. In juni 2015 sloot de maatschap een intentieovereenkomst voor de verhuur van de zolderverdieping van de woning met de bv waarvan de echtgenote bestuurder was. De maatschap vroeg over het eerste kwartaal 2015 38% van de voorbelasting terug die in rekening was gebracht voor de bouw van de woning en de levering van de bouwgrond. Dit percentage was gebaseerd op de verhouding tussen de oppervlakte van de tweede


n n n n n

Het hof besliste op grond van de maatschapsovereenkomst, de intentieovereenkomst, een aan de bv gerichte factuur voor het leggen van vloerbedekking op de zolderverdieping, en de huurovereenkomst dat de maatschap van meet af aan de bedoeling had gehad de zolderverdieping belast te gaan verhuren. De maatschap had aangetoond dat de zolderverdieping ook na de oplevering van de woning bestemd en gebruikt was voor (de voorbereiding van) de belaste verhuur aan de bv. Daaraan deed niet af dat de bv met ingang van een later tijdstip huur was verschuldigd. De inspecteur had de voorbelasting ten onrechte nageheven. Er was volgens het hof geen sprake van een wijziging van gebruik of bestemming ten tijde van de oplevering. Het vernietigde daarom de naheffingsaanslagen en verklaarde het hoger beroep van de maatschap gegrond.

Wbm i.v.m. beperking emissies kolencentrales 31 362 Wet spoedreparatie fiscale eenheid 34 959 Wet fiscale arbitrage 35 110

■ Datum inwerkingtreding

■ Staatsblad

■ Aangenomen EK

■ Eindverslag EK

■ Memorie van Antwoord EK

■ Voorlopig verslag EK

■■ Hof Arnhem-Leeuwarden 18 juni 2019, nr. 18/00464, ECLI:NL:GHARL:2019:5043

■ Wetsvoorstel EK

■ Aangenomen TK

■ Eindverslag TK

■ Nota n.a.v. verslag TK

■ Verslag TK

■ Wetsvoorstel +MvT TK

Per 2 juli 2019

De stand van zaken

Wetgeving

verdieping en die van de slaapkamers en de huiskamer. De inspecteur verleende een teruggaaf van 25% van de btw op de bouwkosten en van 4% op de bouwgrond. Het echtpaar verhuisde eind april 2016 naar de woning. Op 15 juni 2016 sloot de maatschap met de bv een schriftelijke huurovereenkomst voor de verhuur van de tweede verdieping, waarbij ook het gemeenschappelijk gebruik werd verleend van de verkeersruimten, keuken/kantine, toiletten, garage en het (parkeer)terrein. De inspecteur legde de maatschap daarop een naheffingsaanslag btw over het tweede kwartaal 2016 op, omdat de woning volgens hem in dat kwartaal geheel privé in gebruik was genomen. De afgetrokken btw moest daarom volgens de inspecteur worden gecorrigeerd met toepassing van art. 15, lid 4 Wet OB. De maatschap ging in beroep. Rechtbank Gelderland was het met de inspecteur eens dat het zakelijk gebruik op 30% moest worden berekend. De rechtbank verklaarde het beroep tegen de naheffingsaanslag ongegrond. De maatschap ging in hoger beroep. Op de zitting bij Hof ArnhemLeeuwarden waren partijen het erover eens dat de woning voor 34% btw-belast werd gebruikt en de teruggaven daarom moesten worden verhoogd.

Bij KB Dag na datum uitgifte Stb 30-6-2019

Implementatiewet UBO-register 35 179

Bij KB

Wet vliegbelasting 35 205

Bij KB

Wet minimum CO2-prijs elektriciteitsopwekking 35 216

1-1-2020

Wet implementatie tweede EU-richtlijn antibelastingontwijking (ATAD2) 35 241

1-1-2020

augustus 2019 | nummer 4 | Het Register

27


n n n n

Wwft en AVG zitten elkaar in de weg Belastingadviseurs kunnen de nodige problemen verwachten als het gaat om het naleven van hun verplichtingen uit hoofde van de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme in relatie tot de bepalingen uit de Algemene verordening gegevensbescherming. Ik schets deze problemen aan de hand van het toezichtarrangement dat het Register Belastingadviseurs met het Bureau Financieel Toezicht heeft afgesloten. De problematiek is echter breder en kan zich dus ook op andere gebieden voordoen.

O Willem Faassen Mr. drs. W.K.M. Faassen RB is belastingadviseur bij Bloemsma+Faassen Accountants en belastingadviseurs en bestuurslid van het Register Belastingadviseurs

28

p 25 mei 2018 is de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) in Nederland van kracht geworden.1 Deze verordening is op 14 april 2016 aangenomen door de Europese Raad en is gebaseerd op art. 16 EU-verdrag.2 Eveneens op 25 mei 2018 trad de Uitvoeringswet Alge­mene verordening gegevensbescherming (UAVG) in werking.3 Kort na de inwerkingtreding van de AVG – om precies te zijn op 10 juli 2018 – stemde de Eerste Kamer in met de voorgestelde wijzigingen in de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme (Wwft). Ook deze wijzigingen vinden hun oorsprong in Europese wetgeving. Ze zijn namelijk een rechtstreeks uitvloeisel van de vierde Europese antiwitwasrichtlijn.4 De aldus herziene Wwft is op 25 juli 2018 in werking getreden.

Toezichtarrangement Het Register Belastingadviseurs heeft met ingang van 1 juli 2015 een toezichtarrangement afgesloten met het Bureau Financieel Toezicht (BFT) over de naleving door zijn leden van de verplichtingen die voor hen voortvloeien uit de Wwft.5 Dit arrangement kende een looptijd van drie jaar en is derhalve op 30 juni 2018 geëindigd. Het RB streeft ernaar een nieuw, vergelijkbaar arrangement met het BFT overeen te komen. Kern van het eerdere arrangement was dat de controle op de naleving van de Wwft niet werd uitgevoerd door het BFT, maar door auditoren die door het RB zijn geselecteerd, aangesteld en (mede) opgeleid. In het arrangement waren afspraken gemaakt over de uitoefening van het toezicht, de verplichtingen van RB-leden, de opleiding van de RB-auditoren, de rapportage aan het BFT, de normering en eventuele handhaving.6

Het Register | augustus 2019 | nummer 4

Zowel het RB als het BFT acht het in hun beider belang een toezichtarrangement te sluiten. De voordelen zijn evident. Het BFT hoeft geen controlecapaciteit vrij te maken voor het toezicht op RB-leden en mag erop vertrouwen dat de controles deugdelijk worden uitgevoerd omdat het RB een groot belang hecht aan integriteit, gedrag, kennis en kunde van zijn leden. Voor (de leden van) het RB kent een dergelijk arrangement meerwaarde omdat de controle door RB-auditors, en dus niet door het BFT, wordt uitgevoerd en omdat de rapportages naar het BFT op anonieme basis geschieden. Dit laatste op voorwaarde dat het desbetreffende lid de Wwft voldoende naleeft. Met de inwerkingtreding van de AVG op 25 mei 2018 zijn de onderzoeken die de RB-auditoren uitvoerden, stopgezet. De reden daarvoor waren de bepalingen in de AVG en de UAVG ten aanzien van het nationale identificatienummer, in Nederland het burgerservicenummer. Naar de mening van het RB staan de desbetreffende bepalingen in de weg aan het toezicht zoals dat met het BFT is overeengekomen. Op dit laatste ga ik in deze bijdrage nader in. Overigens doet de te schetsen problematiek zich waarschijnlijk breder voor dan alleen in het onderhavige toezichtarrangement.

Verwerkingsverantwoordelijke en verwerker De AVG regelt, kort gezegd, hoe moet worden omgegaan met de verwerking van persoonsgegevens. De belastingadviseur zal in veel gevallen, of het nu gaat om fiscale advisering of het opstellen van fiscale aangiften, zijn aan te merken als zogeheten verwerkingsverantwoordelijke. Dat is degene die het doel van de verwerking van per-


n n n n

soonsgegevens vaststelt. De verwerkingsverantwoordelijke moet een zelfstandige grondslag hebben voor de verwerking van persoonsgegevens. De verwerker is degene die ten behoeve van de verwerkingsverantwoordelijke de gegevens feitelijk verwerkt. De verwerker hoeft niet een zelfstandige grondslag te hebben. Veelal is diezelfde belastingadviseur ook de verwerker van de gegevens. Op basis van het toezichtarrangement tussen BFT en RB verstrekt de RB aan de auditor inzage in zijn dossiers. Alleen op die manier kan de auditor immers vaststellen of de verplichtingen uit hoofde van de Wwft – onder andere identificatie en naleving meldplicht ongebruikelijke transactie – door de RB zijn nageleefd. Naar mijn mening én naar die van Bureau Vaktechniek van het RB moet het inzage verstrekken door de RB van zijn dossiers aan een RB-auditor na invoering van de AVG worden gezien als het verwerken van persoonsgegevens. Onder verwerken van persoonsgegevens wordt in art. 4 AVG immers verstaan: ‘verwerking’: een bewerking of een geheel van bewerkingen met betrekking tot persoonsgegevens of een geheel van persoonsgegevens, al dan niet uitgevoerd via geautomatiseerde procedés, zoals het verzamelen, vastleggen, ordenen, structureren, opslaan, bijwerken of wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, verstrekken door middel van doorzending, verspreiden of op andere wijze ter beschikking stellen, aligneren of combineren, afschermen, wissen of vernietigen van gegevens; De AVG, en ook de UAVG, kennen in grote lijnen drie categorieën persoonsgegevens. In de eerste plaats zijn er

de algemene persoonsgegevens. Hierbij wordt gedoeld op gegevens als naam, adres en woonplaats. In de tweede plaats zijn er de zogenoemde bijzondere persoonsgegevens. Dit zijn gegevens waaruit zaken als ras, etnische afkomst, politieke, religieuze en levensbeschouwelijke overtuigingen of seksuele geaardheid blijken. Ook de verwerking van medische gegevens valt hieronder. Als derde categorie, als ware het een lex specialis, geldt het nationale identificatienummer. In Nederland is dit het burgerservicenummer. Verschillende eisen Aan de verwerking van de diverse categorieën persoonsgegevens worden verschillende eisen gesteld. De minst strenge eisen gelden voor de verwerking van algemene persoonsgegevens. De verwerking hiervan lijkt gewaarborgd als deze kan worden gestoeld op art. 6, lid 1, letters e en f AVG. Volgens letter e moet dan sprake zijn van een verwerking die noodzakelijk is voor de vervulling van een taak van algemeen belang of van een taak in het kader van de uitoefening van het openbaar gezag die aan de verwerkingsverantwoordelijke is opgedragen. Letter f bepaalt dat verwerking is toegestaan als dat noodzakelijk is voor de behartiging van gerechtvaardigde belangen van de verwerkingsverantwoordelijke of van een derde,

Met de inwerkingtreding van de AVG op 25 mei 2018 zijn de onderzoeken die de RB-auditoren uitvoerden, stopgezet augustus 2019 | nummer 4 | Het Register

29


Wwft versus AVG

n n n n

Als de klant zijn belastingadviseur uitdrukkelijk toestemming verleent voor verwerking van bijzondere persoonsgegevens, lijkt er geen strijd met de AVG te zijn behalve wanneer de belangen, grondrechten of fundamentele vrijheden van de betrokkene – lees: de klant van de RB – zwaarder wegen. De verwerking van bijzondere persoonsgegevens is geregeld in art. 9 AVG. Dit artikel bepaalt dat ‘de verwerking van persoonsgegevens waaruit ras, of etnische afkomst, politieke opvattingen, religieuze of levensbeschouwelijke overtuigingen, of het lidmaatschap van een vakbond blijken en de verwerking van genetische gegevens, biometrische gegevens met het oog op de unieke identificatie van een persoon, of gegevens over gezondheid, of gegevens met betrekking tot iemands seksueel gedrag of seksuele gerichtheid verboden zijn.’ Op dit verbod geldt

een aantal uitzonderingen. Deze uitzonderingen zijn in Nederland opgenomen in de artikelen 22 tot en met 33 UAVG. In de praktijk van de belastingadviseur kan waarschijnlijk veelal worden teruggegrepen op art. 22, lid 2, letter a waarin is bepaald: overeenkomstig artikel 9, tweede lid, onderdelen a, c, d, e en f, van de verordening is het verbod om bijzondere categorieën van persoonsgegevens niet te verwerken niet van toepassing, indien: a. de betrokkene uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven voor de verwerking van die persoonsgegevens voor een of meer welbepaalde doeleinden; Kortom, wanneer de betrokkene – ook hier weer: de klant – uitdrukkelijk toestemming verleent voor verwerking door de belastingadviseur, lijkt er geen strijd met de bepalingen van de AVG op te treden. Hoe anders lijkt dit echter te zijn als het gaat om de verwerking van het nationale identificatienummer, het burgerservicenummer. Art. 87 AVG zegt hierover: ‘De lidstaten kunnen de specifieke voorwaarden voor de verwerking van een nationaal identificatienummer of enige andere identificator van algemene aard nader vaststellen. In dat geval wordt het nationale identificatienummer of enige andere identificator van algemene aard alleen gebruikt met passende waarborgen voor de rechten en vrijheden van de betrokkene uit hoofde van deze verordening.’ In Nederland is deze bepaling nader uitgewerkt in art. 46 UAVG.7 De tekst daarvan luidt:

1. Een nummer dat ter identificatie van een persoon bij wet is voorgeschreven, wordt bij de verwerking van persoonsgegevens slechts gebruikt ter uitvoering van de desbetreffende wet dan wel voor doeleinden bij de wet bepaald. 2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen andere dan in het eerste lid bedoelde gevallen worden aangewezen waarin een daarbij aan te wijzen nummer als bedoeld in het eerste lid, kan worden gebruikt. Daarbij kunnen nadere regels worden gegeven over het gebruik van een zodanig nummer. In het eerste lid van dit art. 46 wordt met zoveel woorden bepaald dat het verwerken van een burgerservicenummer slechts is toegestaan als die verwerking een directe wettelijke basis heeft. Hiervoor hebben we gezien dat onder verwerken mede moet worden verstaan het ‘op andere wijze ter beschikking stellen’ van gegevens. Als dus een belastingadviseur aan een RB-auditor het fiscale dossier van een klant ter inzage verstrekt, verricht de belastingadviseur een handeling die als verwerken dient te worden aangemerkt. Als het gaat om dossierstukken waarop het burgerservicenummer wordt vermeld – en welk dossierstuk van een belastingadviseur bevat nou niet een burgerservicenummer? – is dit dus alleen toegestaan als die verwerking rechtstreeks is gestoeld op een wettelijke bepaling. Naar mijn mening wordt hieraan niet voldaan als het gaat om de controle

30

Het Register | augustus 2019 | nummer 4


n n n n

van de naleving van de Wwft door de RB-auditors. Er is immers geen wettelijke bepaling die voorschrijft dat aan een RB-auditor inzage wordt verstrekt in een fiscaal dossier. Die verplichting bestaat uiteraard wel als de controle wordt uitgevoerd door BFT-auditors. Het BFT is immers belast met de controle van de Wwft.⁸

Geen delegatiebevoegdheden Het toezichtarrangement is een overeenkomst tussen het BFT en het RB waarop de regels van het civiele recht van toepassing zijn. Nergens in de Wwft is bepaald dat het BFT met betrekking tot de aan deze instelling opgelegde controletaak delegatiebevoegdheden jegens andere (private) partijen heeft. Let wel dat de problematiek zich hier op het niveau van de belastingadviseur voordoet. De adviseur verstrekt inzage in een dossier zonder dat daartoe een wettelijke grondslag aanwezig is. Dat is een niet-toegestane verwerking en kwalificeert daarmee als een datalek dat aan betrokkene en de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) moet worden gemeld. De auditor is niet in overtreding. Bovenstaande problematiek staat niet op zichzelf. In alle gevallen waarin controletaken worden overgedragen aan andere partijen zal door de belastingadviseur moeten worden beoordeeld of het inzage verstrekken van het burgerservicenummer nog valt onder een wettelijke verplichting óf dat de wettelijke verplichting is gebaseerd op een civielrechtelijke overeenkomst. In het laatste geval dient hij zich ervan te vergewissen dat het inzage geven in een burgerservicenummer niet leidt tot een datalek.

Niet in alle gevallen Betekent het voorgaande nu dat in alle gevallen waarin een derde partij vraagt om inzage van de persoonsgegevens als het burgerservicenummer, er sprake is van een niet-toegestane verwerking als daar gevolg aan wordt gegeven? Het antwoord is nee. Uit een onderzoek naar aanleiding van een ingediende klacht dat de voorganger van de AP, het College Bescherming Persoonsgegevens, in 2003 – inderdaad ver voor de inwerkingtreding van de AVG – heeft gepubliceerd, kan worden afgeleid dat onder omstandigheden verwerking is toegestaan.⁹ In die zaak had het UWV externe verzekeringsartsen ingehuurd om verzekerings- en arbeidsgeneeskundige onderzoeken uit te voeren. Met het bedrijf dat de artsen ter beschikking stelde waren afspraken gemaakt over de manier waarop met de persoonsgegevens moest worden omgegaan. Van belang was dat de ingehuurde personen onder leiding en toezicht van het UWV werkzaam waren; er was als het ware een gezagsverhouding. Van uitbesteding was geen sprake, aldus het College Bescherming Persoonsgegevens. Een dergelijke situatie wordt wel aangeduid als intern beheer. Hoewel dit een situatie betrof van vóór de inwerkingtreding van de AVG is deze situatie toch relevant, omdat de desbetreffende wettelijke bepalingen volstrekt identiek zijn. Er mag dus van worden uitgegaan dat ook onder de AVG een situatie van verwerker-

schap of intern beheer is toegestaan. In voorkomende gevallen is het daarom relevant om te weten op welke gronden en onder welke bepalingen de uitbesteding van controletaken heeft plaatsgevonden. Zoals gezegd speelt de problematiek niet alleen rond het toezichtarrangement tussen BFT en RB. In de eerste plaats heeft het BFT meerdere toezichtarrangementen gesloten waarin mogelijk dezelfde problematiek speelt. Daarnaast zijn er echter ook andere partijen, bijvoorbeeld pensioenfondsen, die de looncontrole hebben uitbesteed aan derde partijen. Als een dergelijke uitbesteding op grond van het onderliggende contract niet kan worden aangemerkt als intern beheer, lijkt de conclusie te moeten zijn dat geen inzage in het loondossier kan worden verstrekt zonder in strijd te handelen met de Wwft.

Er mag van worden uitgegaan dat ook onder de AVG een situatie van verwerkerschap of intern beheer is toegestaan Ten slotte Het RB is in gesprek met het Bureau Financieel Toezicht en de Autoriteit Persoonsgegevens om na te gaan hoe het in dit artikel geschetste probleem kan worden opgelost. Eenvoudig is dit niet, niet in de laatste plaats door de voorgeschreven wettelijke procedure die conform de UAVG moet worden gevolgd. Deze procedure is tijdrovend. De verwachting is dan ook dat het nog wel geruime tijd zal duren alvorens er door RB-auditors nieuwe audits kunnen worden uitgevoerd. En dat is jammer. Want hoewel er soms best iets valt af te dingen op de minutieuze verplichtingen die op grond van de Wwft aan belastingadviseurs worden opgelegd, is een goede controle op witwassen en financiering van terrorisme in het belang van onze gehele maatschappij.   <<< Noten 1

Publicatieblad van de Europese Unie d.d. 4 mei 2016, nr. L/1191/1.

2 Publicatieblad van de Europese Unie d.d. 26 oktober 2012, nr. C326/47. 3 Staatsblad 2018, nr. 144. 4 Publicatieblad van de Europese Unie d.d. 5 juni 2015, nr. L 141/73. 5 Dit arrangement geldt niet voor leden die werkzaam zijn bij een kantoor dat is onderworpen aan het toezicht van de NBA, SRA of AFM. 6 Ontleend aan hoofdstuk 3 van het toezichtarrangement. 7 Art. 46 UAVG bevat exact dezelfde tekst als art. 24 Wet bescherming persoonsgegevens. Laatstgenoemde wet is vervallen met ingang van 25 juli 2018. 8 Art. 1a, lid 4, letter a en art. 1d, lid 1, letter c Wwft. 9 Onderzoek d.d. 4 maart 2003, kenmerk Z2002-0230.

augustus 2019 | nummer 4 | Het Register

31


n n n n

Muziekverenigingen en hun worsteling met de btw Nederland heeft de bijna grootste (amateur)koordichtheid ter wereld; menigeen zal in eigen kring wel iemand kennen die bij een zangkoor zit. Hoe gaan zulke muziekverenigingen om met de vaak verschuldigde btw? Dit klemt temeer nu de Belastingdienst in 2017 heeft besloten de handhaving van de belastingplicht voor tot dan toe onbeschreven stichtingen en verenigingen – de zogenoemde stivers – te intensiveren. Voor 2019 staan overigens de sportbranche en de vereniging van eigenaren (vve) op het programma, daarna volgen andere branches. Hierbij wordt samenwerking met koepels, bonden, notariaat en Kamer van Koophandel nagestreefd. Maar hier dus aandacht voor de amateurmuziekinstellingen.

W Hans en Anton Fiolet J.P.F. Fiolet RBc is eigenaar van Administratie­ kantoor Fiolet; mr. A.F.L. Fiolet is eigenaar van Admetos B.V.

32

e stellen voorop dat sprake is van sociaal-culturele activiteiten die plaatsvinden binnen de sfeer van hobby en liefhebberij. Er vindt geen economische activiteit plaats zolang de ledencontributie slechts dient tot het in stand houden van de vereniging. Anders gezegd: het koor ontleent zijn bestaansrecht aan de ledenbijdragen en kan daarmee beantwoorden aan de statutaire doelstelling. Voor de omzetbelasting is dit geen economische activiteit; de vereniging of stichting is geen zangschool, en dus blijven verenigingscontributies en stichtingsdonaties voor de btw onbelast. Dit wordt anders wanneer de vereniging zich gaat inlaten met fondsenwerving: men richt zich dan op meer dan louter het verenigingsleven. Te denken valt aan het genereren van aanvullende inkomsten voor het aantrekken van een zangcoach ter onderricht in stemvorming, het omgaan met ademsteun en solfège, het verstrekken van muziekboeken en lesmateriaal, het vanuit de vereniging organiseren en deelnemen aan workshops, het intern ‘lessen op schema’ aan koorleden, en meer van dat soort activiteiten. Er blijkt dan te worden gewerkt vanuit een professionele omgeving, zoals dat gebeurt bij

Het Register | augustus 2019 | nummer 4

een zangschool of muziekcentrum en onder de professionele begeleiding van een vocal coach of pianist. Leden verkrijgen daarmee rechten; ze zijn dan weliswaar nog niet amateur-af, maar worden wel leerling of cursist en krijgen daarmee aanspraak op een tegenprestatie. En daarmee komt de Wet OB in zicht. Bijzonderheid is, dat wat ledencontributie heet te zijn, voor de btw één ondeelbare prestatie is en daarmee voor de btw-heffing niet splitsbaar is in een belast en onbelast deel. De rechter spreekt Goed voorbeeld van hoe dit mis kan gaan, biedt de uitspraak van Rechtbank Arnhem uit 2008.1 Hierin oordeelt de rechter dat het gelegenheid bieden tot beoefening van de schilderkunst aan (amateur)verenigingsleden en waarbij lesmaterialen ter beschikking worden gesteld, daarbij mét onderricht en begeleiding volgens een lesrooster, alsmede nog wat emolumenten als deelname aan symposia en werkbezoeken aan musea, niet van btw is vrijgesteld, zoals de penningmeester stelde. Er blijkt sprake van met omzetbelasting belaste prestaties waardoor uit de ‘contributies’ btw dient worden afgedragen, met terugwerking en navordering over vijf jaar.


n n n n

Verweer als zou de penningmeester door de belastingtelefoon van de Belastingdienst op het verkeerde been zijn gezet, mocht nog rekenen op instemming van de rechtbank – er zouden (onjuiste) verwachtingen zijn geschapen – maar haalde het niet in hoger beroep bij het hof.

Oude regeling van voor 2012 Niet iedere penningmeester is voldoende geëquipeerd om met btw-perikelen om te gaan, maar in ieder geval tot 2012 was dit ook niet nodig: tot dan gold voor instellingen van sociale of culturele aard een generieke ontheffing voor de omzetbelasting. Dit volgde overigens niet uit de Wet OB; die liet destijds in het midden in hoeverre kerkelijke instellingen en belangenbehartigingsorganisaties als amateurzangkoren en muziekgezelschappen al of niet onder de vrijstelling van art. 11, lid-1, sub-f Wet OB (Bijlage lijst-B) zouden vallen. Ze waren door de wetgever simpelweg overgeslagen, niet aan gedacht... Het was de staatssecretaris die in een besluit uit 2007 bepaalde dat ook deze en overige instellingen van sociaal-culturele aard desgewenst gebruik mochten maken van genoemde btw-vrijstelling, zolang hun aanvullende fondsenwerving maar beperkt bleef tot maximaal € 22.689.2 Bekend zijn de ‘vrienden van’-stichtingen en anderszins ‘goede doelen’-steunstichtingen, die zich inspannen voor fondsenwerving en in verwevenheid met ‘hun’ amateurmuziekinstelling vaak besloten tot aangifteplicht voor de btw, hetgeen dan per saldo neerkwam op teruggave. De staatssecretaris had immers een keuzemogelijkheid ingebouwd: men kon gebruikmaken van de btw-vrijstelling, maar het hoefde niet.

Brussel wil het anders In 2012 ging dit alles veranderen, niet het minst omdat Nederland vanuit Brussel op de vingers werd getikt dat het de btw-vrijstelling voor instellingen van sociaal-culturele aard wel erg ver had opgerekt en daarmee in strijd was gekomen met het Unierecht. En dus werden amateurmuziekgezelschappen, amateurtoneelverenigingen, carnavalsverenigingen en kleindierverenigingen alsnog toegevoegd aan de lijst van instellingen waarvoor de btw-vrijstelling verplicht is.3 Louter verenigingsleven en bescheiden fondsenwerving blijven sindsdien verplicht onbelast voor de btw. Geen economische prestatie wordt verondersteld in situaties waarin de ledencontributie slechts dient tot instandhouding van de vereniging. Het feit dat men wekelijks bij elkaar komt en onder leiding van een dirigent zingt, is niet het gevolg van prestaties verricht aan die leden en niet iets waar zij ‘recht’ op zouden hebben: het is het gevolg van de statutaire verenigingsdoelstellingen. Vindt daarentegen fondsenwerving van enige importantie plaats, dan leidt dit tot btw-plichtige activiteiten en dient aangifte van omzetbelasting plaats te vinden. De vraag is vervolgens wat zoal tot een belaste prestatie onder de btw wordt gerekend, alsmede onder welke omstandigheden sprake is van fondsenwerving van enige importantie.

Niet iedere penningmeester is voldoende geëquipeerd om met btw-perikelen om te gaan, maar in ieder geval tot 2012 was dit ook niet nodig Fondsenwerving Naast contributieopbrengsten ontvangt menig muziekgezelschap een waarderingsbijdrage vanuit de gemeentelijke of provinciale overheid, iets dat nogal eens ten onrechte als subsidie wordt betiteld. Het simpele feit dat een vereniging bestaat, doet een overheid vanuit haar cultuurbeleid besluiten tot financiële ondersteuning. Een dergelijke bijdrage blijft voor amateurgezelschappen onbelast. De Wet OB is er niet op van toepassing; met de toekenning valt immers geen relatie tot enige economische prestatie te herkennen. Hetzelfde geldt voor giften van sociaal-culturele fondsen als het Prins Bernhard Cultuurfonds, het Schipholfonds, het VSBfonds en dergelijke. Zodra er evenwel een tegenprestatie tegenover komt te staan – zoals een naamsvermelding in het programmaboekje, een logo op de entreebiljetten, vermelding in de aftiteling – komt dit anders liggen. Dergelijke fondsen zijn echter gewend om hun naamsvermelding niet als voorwaarde voor toekenning van een bijdrage te verlangen; men spreekt zich uit in termen als ‘wenselijk, maar niet noodzakelijk’. Die vrijblijvendheid brengt met zich mee dat geen economische prestatie in het geding is en dat bijdragen daarmee buiten de btw-heffing blijven. Een (echte) subsidie kent dan ook een ander regime: hier dient onderscheid te worden gemaakt naar prijssubsidie (btw-belast) en waarderingssubsidie (onbelast). Subsidies kunnen van de overheid komen – en dan dienen tot instandhouding van de vereniging – maar ook vanuit het bedrijfsleven. In het laatste geval zijn we gewend te spreken van sponsorschap; dit kan variëren van geldelijke bijdragen tot het verstrekken van gratis materiaal. Alle vormen van prijssubsidie en ondersteuning in de vorm van reclame-uitingen zijn btw-belast als de financiële ondersteuning eerdergenoemde vrijstelling van € 22.689 overstijgt. De staatssecretaris noemt zelf een aantal voorbeelden van fondswervende activiteiten van bijkomstige aard die hiervoor kunnen kwalificeren, nu ze beduidend afwijken van de hoofdactiviteit van de vereniging. Het betreft dan bijvoorbeeld entreegelden voor verenigingsfeesten, wedstrijden, toertochten en opbrengsten uit fancy fairs, dit naast reclame voor lokale ondernemers – vaak als tegenprestatie voor sponsoring – ongeacht of het gaat om geld of om goederen, zoals bühnekleding voor optredens, gilets, opschik, et cetera. Wordt het genereren van entreegelden hoofdzaak omdat de volledige verenigingsactiviteit zich richt op dat ene – het commercieel verantwoord optreden – dan is geen sprake meer van btw-vrijgesteld verenigingsleven, maar

augustus 2019 | nummer 4 | Het Register

33


Muziekvereniging en btw

n n n n

richt men zich in concurrentie met anderen op een commerciële markt van podium- en theaterproducties. In dat geval zijn alle inkomsten belast met het lage btw-tarief en is alle voordruk verrekenbaar. Dit is echter meer uitzondering dan regel; meestal overheerst het verenigingsleven.

Pro rata btw-aftrek Komt een amateurmuziekinstelling toe aan btw-plicht en gaat de penningmeester over tot aangifte onder verrekening van aftrekbare voordruk op de verschuldigde afdracht, dan dient rekening te worden gehouden met het feit dat niet alle inkomsten samenhangen met btwbelaste prestaties. En dat betekent dus ook dat niet alle voordruk voor aftrek in aanmerking komt: er dient te worden verrekend conform wat populair de btw-knip wordt genoemd. In de Europese Btw-richtlijn zijn vijf methoden opgenomen om bij gemengd gebruik de verrekenbare voordruk vast te stellen. Van deze vijf heeft Nederland er slechts twee opgenomen in de nationale wetgeving: de pro rata methode en de werkelijk gebruik methode. In de praktijk wordt bij gemengd gebruik het recht op aftrek veelal vastgesteld op basis van pro rata, wat ook het wettelijke uitgangspunt is. Wie hiervan wil afwijken, moet aantonen dat het werkelijke gebruik wezenlijk afwijkt van de pro rata verhouding. Opmerkelijk genoeg wil de Belastingdienst nog wel eens afwijken van deze enige twee in Nederland toegestane methoden. Hij beroept zich dan op een afwijkend systeem dat wel in het Unierecht is beschreven, maar niet werd opgenomen in Nederlandse fiscale wetgeving. Zoals verrekening volgens een sectoraal pro rata systeem, of volgens afwijkende, naar aftrek specifieke activiteiten waarvoor een afzonderlijke administratie voorhanden is.

34

Het Register | augustus 2019 | nummer 4

Weerbarstige praktijk De verhouding tussen belaste en onbelaste (of vrijgestelde) omzet geeft dus ook de mate aan waarin voordruk mag worden verrekend. Menig penningmeester die bepaalde verenigingsnevenactiviteiten voor btw-belast houdt, weet hier onvoldoende van en is ook volledig onbekend met het fenomeen btw-knip. Gevolg is dat onjuiste aangiften de deur uitgaan en dat naderhand bij controle door de Belastingdienst de te veel geclaimde voordruk wordt teruggevorderd. Iets dergelijks trof nog niet zo lang geleden een tiental ondersteunings- en ‘vrienden van’-stichtingen die sinds 2012 hun btw-voordruk niet meer kunnen verrekenen. Tot 2012 was dit geen probleem, een ondersteunende ‘vrienden van’-stichting deelde in hetzelfde regime als de vereniging of stichting waarvoor men zich inspande tot fondsenwerving. Toen echter de simpel toepasbare goedkeuring van de staatssecretaris werd vervangen door de wettelijke formulering van artt. 34-37, Uitvoeringsbesluit lijst B, was het voorbij met de aftrek van voordruk voor fondsenwerving, ook en met name voor ‘vrienden van’-stichtingen. Dergelijke steunstichtingen genereren uit zichzelf immers geen economische prestaties, zodat de Wet OB op hen niet (meer) van toepassing was. Dat was voordien natuurlijk ook al zo, maar toen kon men nog meeliften op de goedkeuring voor amateurmuziekgezelschappen en andere, soortgelijke belangenorganisaties. Dit was zeker zuur voor de betrokken instellingen en daar was de staatssecretaris ook wel gevoelig voor: een overgangsregeling gaf uitstel tot halverwege 2013, maar daarna was het ook echt over. Helaas ging die informatie voorbij aan het vrijwilligersbestuur van menige steunstichting. Het verklaart in ieder geval waarom vorig jaar media-aandacht ontstond en Kamervragen werden ge-


n n n n

steld als zou groot onrecht zijn gedaan aan verenigingen en stichtingen die bij wijze van spreken moeten zien te leven van opbrengsten uit papier, oude kranten en huisaan-huiscollecten.4 Stichtingsbesturen, niet gehinderd door kennis van de materie, schakelden leden van de Tweede Kamer in vanwege dat vermeende onrecht. In zijn antwoord op vragen van die Kamerleden legde de staatssecretaris het allemaal nog maar eens netjes uit! Het kunnen verrekenen van voordruk op belaste inkomsten kan voor amateurmuziekinstellingen overigens zeer lucratief zijn. De inkomsten vallen gewoonlijk onder het lage btw-tarief: dit geldt voor entreegelden, evenals voor de vergoeding voor het leveren van een artistieke prestatie, zoals gages en artiestenvergoedingen. Nu is het lage btw-tarief wel niet meer wat het geweest is, maar er zit nog genoeg ‘muziek’ in. Tegenover de lage afdracht uit belaste prestaties staat de aftrek uit hoogbelaste inkoop en aanschaf. Enig nadeel is het beperkt verrekenbare karakter van de voordruk (de btw-knip). Globaal gesproken kan worden gezegd dat publieke optredens, alsmede noodzakelijke en onlosmakelijk ermee verbonden repetities belast zijn met het lage tarief. Inkomsten en uitgaven die verbonden zijn aan het verenigingsleven doen niet mee; zoals gezegd is de Wet OB daar niet op van toepassing.

Dan maar professional De beperkingen van de generieke vrijstelling voor amateurmuziekgezelschappen is niet meer van toepassing als de status van amateurgezelschap wordt verlaten en men hiervoor in de plaats uitkomt op een status die gelijk is aan die van een ‘professioneel gezelschap’. Het zijn dan nog steeds dezelfde amateurkoorleden die contributie betalen om te mogen meedoen aan de professionele optredens die ‘hun’ muziekinstelling meerdere keren jaarlijks in publieke uitvoering brengt en waardoor de organisatie zich op voet van gelijkheid stelt met soortgelijke professionals als Reisopera, Opera Zuid, Capella Koor, Concertkoor en nog een aantal andere. Afstand doen van de amateurstatus brengt met zich mee dat nu ook het lage btw-tarief is verschuldigd over contributies. Daar staat tegenover dat de voordruk niet meer door een btw-knip wordt beperkt; alle economische activiteiten zijn dan immers belast. Per saldo zal dit ieder kwartaal resulteren in restituties van enige omvang.

De dirigent In het kader van dit artikel past het om een moment aandacht te besteden aan de positie van de dirigent, repetitor, (co-)assistent of hoe een muzikaal leider ook mag worden genoemd. Zolang sprake is van activiteiten uit liefhebberij en hobby, met hoogstens een jaarlijkse presentatie ‘tussen de schuifdeuren’ (buurthuis, verenigingsgebouw), dienen de wekelijkse koorrepetities uitsluitend tot vrijetijdsvermaak. De financiële vergoeding van de koorleider/ dirigent is dan belast met het hoge btw-tarief. Hiertegenover staat de wekelijkse voorbereiding op een eerstkomend publiekstoegankelijk concert. Menig mu-

Alle vormen van prijssubsidie en ondersteuning in de vorm van reclame-uitingen zijn btw-belast als de financiële ondersteuning de vrijstelling van € 22.689 overstijgt ziekgezelschap is in voortdurende voorbereiding op zodanig optreden omdat er regelmatig wordt opgetreden, of vanwege de ingewikkeldheid van het programma dat op het punt staat te worden uitgevoerd. In dat geval zijn alle muzikale voorbereidingen noodzakelijk voor en onlosmakelijk verbonden met die eerstvolgende publieke uitvoering. In die situatie is de financiële vergoeding van de dirigent voor zowel uitvoering als voorbereiding belast met het lage btw-tarief. Hierover is lang gekrakeeld, totdat Rechtbank Haarlem de knoop doorhakte.5 Daarna heeft de staatssecretaris dit in antwoord op Kamervragen nader uitgewerkt.6 Tot de begripsinhoud van een dirigent wordt sindsdien mede gerekend zijn vervanger, (co-)assistent, repetitor en al degenen die zich inlaten met voorbereidingen van het uitvoerend gezelschap: zij allen delen op voet van gelijkheid met de dirigent in diens lage btw-tarief. Verkeerde invalshoek Opmerkelijk genoeg stond dit op de website van de Belastingdienst lange tijd onjuist weergegeven: daar werd vermeld dat ‘leiden van repetities door een dirigent’ onder het hoge btw-tarief valt. Legio koepels en belangenverenigingen van dirigenten en koorzangers hebben zich hierdoor op het verkeerde been laten zetten, waarbij onder meer een inspecteur de bizarre opvatting verkondigde dat slechts de generale repetitie meedoet voor het lage tarief; alle andere voorbereidingen zouden volgens hem onder het hoge tarief vallen. Inmiddels staat op de website van de Belastingdienst de toevoeging dat ‘repetities die noodzakelijk zijn voor het optreden met uitvoerende kunstenaars’ naar het lage tarief zijn belast. En laat dat nu typisch tot de core business van iedere dirigent behoren. Ergo: het lage tarief is de regel en het hoge tarief behoort tot de uitzonderingen. Voorbeeld van dit laatste: een ouderenkoor dat in het plaatselijke verenigingsgebouw en tot eigen genoegen recreatief invulling geeft aan samenzang.   <<< Noten 1

Rechtbank Arnhem 14 november 2008, nr. AWB08/2120, ECLI:NL:RBARN:2008:BG6100.

2 Besluit van 13 juni 2007, nr. CPP2007/1077. 3 Zie Uitvoeringsbesluit OB, Bijlage-B, artt. 34 t/m 37. 4 Tweede Kamer, vergaderjaar 2018-2019, aanhangsel 438. 5 Rechtbank Haarlem 5 oktober 2011, zaak Cantiamo, nr. 10/583940-41, LJ BU9996. 6 Brief van 11 september 2014, nr. DGB/2014/4751 U.

augustus 2019 | nummer 4 | Het Register

35


HET

Kantoor

In gesprek met drs. Reinout van Haperen RB

‘Menselijke maat tussen de miljarden’ Een klein kantoor met grote klanten. Heel grote klanten zelfs. Want de omvang van het vermogen van de gemiddelde woningcorporatie wordt zonder uitzondering met heel veel nullen voor de komma geschreven. Niet vergeten dus de beroepsaansprakelijkheidsverzekering daarop af te stemmen, mocht u onverhoopt tegen zo’n cliënt aanlopen. Het is juist deze wereld waarin Falter Fiscaal BV, de onderneming van Reinout van Haperen, zijn diensten aanbiedt. Hoe komt een mens in deze wondere wereld van bakstenen, woningen en heel veel geld terecht? Door Sylvester Schenk | foto’s: Raphaël Drent

N

a in Nijmegen aan de Radboud Universiteit bedrijfseconomie te hebben gestudeerd – aangevuld met alle fiscale vakken uit het toenmalige Nijmeegse juridische curriculum – volgde Van Haperen de opleiding tot CBbelastingadviseur. Dat verliep, mede dankzij vrijstellingen voor de reeds gevolgde vakken, allemaal vrij vlot. Die economische vooropleiding stelt hem in staat om verbanden te leggen tussen de commerciële en de fiscale cijfers, en dat is in de wereld van vastgoed een belangrijk iets.

36

Het Register | augustus 2019 | nummer 4

Eerder was Van Haperen werkzaam als bedrijfsfiscalist bij verschillende woningcorporaties. ‘Na mijn studie rolde ik toevallig die sector in, en wel op een hoogst interessant moment. Maar ik miste op den duur de mogelijkheid om voor meerdere klanten tegelijk mijn kennis en ervaring in te zetten. Dat was de reden dat ik in juni 2016 Falter Fiscaal BV heb opgericht.’

Falter Fiscaal In de wereld van het vastgoed is grote behoefte aan fiscalisten voor één dag, aldus Van Haperen. Veel vastgoedbe-


n n n

drijven hebben niet genoeg werk om een fiscalist fulltime aan het werk te houden. Bij woningcorporaties en commerciële bedrijven wordt er dan vaak en veel gebruik gemaakt van externe adviseurs. Tegelijkertijd bestaat net zo veel behoefte aan een adviseur die meer kennis van de organisatie heeft en opereert vanuit de organisatie in plaats vanuit de adviesrol. Vanuit het principe ‘Fiscalist voor een dag’ biedt hij zijn cliënten fiscale ondersteuning aan, variërend van enkele uren per maand tot een aantal uren per week. Hij werkt daarbij bij voorkeur vanuit een langdurige relatie met de klant. De werkzaamheden zijn veelomvattend, van advies tot overleg met de fiscus of andere toezichthouders. Ook compliancewerkzaamheden behoren tot zijn takenpakket. ‘Ik wil klanten helpen fiscaal in control te komen en dat vooral ook te blijven’, zegt Van Haperen. ‘Om fiscaal in control te komen, moeten de fiscale processen in kaart worden gebracht. Daarbij is niet alleen de fiscaal optimale oplossing van belang, maar moet ook worden vastgelegd hoe controle en internal control deel uitmaken van het proces. En om fiscaal in control te blijven, moeten de in kaart gebrachte fiscale processen goed worden nageleefd en periodiek besproken. Het opzetten van een tax control framework kan daarbij een onderdeel van de totale werkzaamheden zijn.’ ‘Ik geloof heel erg in de stelling dat je vanzelf goed wordt in je werk als je het leuk vindt. Vanuit mijn hobby voor vastgoed ben ik vanzelf een beetje een fiscale vraagbaak geworden’, aldus Van Haperen, ‘zowel voor de individuele corporatie als voor de gehele sector. Ik werk dan ook met veel plezier voor Aedes, de koepelorganisatie van woningbouwcorporaties. Want de sector heeft de nodige fiscale belangen die bewaakt en zo nodig beschermd moeten worden, en dat vereist best veel specialistische kennis.’ Vanuit die ‘fiscale hobby’ – zijn gezin denkt er wel eens anders over, verklapt hij – schrijft Van Haperen ook commentaren in het Nederlands Tijdschrift voor Fiscaal Recht op het gebied van de overdrachtsbelasting en verhuurderheffing.

Woning(bouw)corporatie De doorsnee Nederlander – en fiscalisten zijn daar waarschijnlijk geen uitzondering op – heeft maar een vaag beeld van de wondere wereld van de woningcorporaties. Gelet op hun inkomen behoren fiscalisten wellicht ook niet tot de primaire doelgroep van deze instellingen; voor een sociale huurwoning ligt de inkomensgrens op € 38.000 per jaar. En mocht er toch naar het fenomeen van de corporatie worden gevraagd, dan is het haast onvermijdelijk dat het Vestia-schandaal (grootschalige speculatie in valuta’s en rentecontracten) en Rochdale (de kwestie van de bekende Maserati-man, inmiddels veroordeeld tot een celstraf van drie jaar en drie maanden) worden genoemd. Dat is jammer, want het gaat hier om incidenten in een sector die verder voor de Nederlandse volkshuisvesting van het grootste belang is. Om een mogelijk misverstand uit de weg te ruimen: een woningcorporatie (of woningbouwcorporatie) is wat an-

ders dan een coöperatie of een wooncoöperatie. Een woning(bouw)corporatie is een rechtspersoon – doorgaans een stichting – die zich bezighoudt met de bouw, het beheren en verhuren van wat we tegenwoordig kortheidshalve sociale woningbouw noemen. Gelet op de enorme aantallen woningen waar het in dit verband vaak om gaat, mag duidelijk zijn dat de financiële belangen ook reusachtig zijn. In combinatie met het feit dat er voor deze sector een aantal bijzondere fiscale regelingen van toepassing is, kan dat tot interessante vragen aanleiding geven. Veel maar krimpend In Nederland kennen we op dit moment ongeveer 320 corporaties, al moet daarbij worden opgemerkt dat dit aantal – net als bij pensioenfondsen – snel vermindert. De ‘kleintjes’ fuseren of worden overgenomen. Klein is overigens een betrekkelijk begrip: een kleine corporatie heeft toch al snel duizend woningen, en bij een gemiddelde, alleszins realistisch te noemen waarde van honderdduizend euro praat je dan over een bezit van honderd miljoen euro. Met een dergelijke omvang wordt het steeds moeilijker om aan alle wettelijke vereisten te voldoen. ‘Dan moet de directeur bij wijze van spreken zelf de boekhouding gaan verzorgen en blijven voldoen aan alle compliancevereisten’, zegt Van Haperen. ‘En bedenk verder dat corporaties ook nog eens aan een flinke hoeveelheid (fiscale) regels moeten voldoen. Aan de andere kant realiseer ik mij ook dat in minder verstedelijkt gebied juist kleinere corporaties kunnen zorgen voor lokale verankering. Maar uiteindelijk denk ik dat schaalvergroting door verdere professionalisering van de sector, hoe jammer ook, onontkoombaar zal zijn.’

Fiscale specialisatie Wat maakt de fiscale positie van de corporatie nu zo bijzonder? Dat gaan we zien als Van Haperen achtereenvolgens de vennootschapsbelasting, de verhuurderheffing, de overdrachtsbelasting en de omzetbelasting bespreekt. Om te beginnen is de manier waarop corporaties in de heffing van vennootschapsbelasting zijn terechtgekomen, al heel bijzonder. Van feitelijk een volledige vrijstelling – vrijgesteld waren alle activiteiten die onder het Besluit Beheer Sociale Huurwoningen konden worden gebracht, en dat was nagenoeg alles – werden vanuit de gedachte van een level playing field alle marktactiviteiten belast, met als eindresultaat dat corporaties integraal belastingplichtig werden. Hierbij merkt van Haperen op dat dit eigenlijk vreemd is, omdat het ingaat tegen de geldende leer dat de exploitatie van vastgoed wordt gezien als niet meer dan normaal vermogensbeheer en daarom niet als ondernemingsactiviteit wordt aangemerkt. Voor de sector als geheel viel de schade van de integrale Vpb-plicht tot nu toe mee, deels omdat men op het hoogtepunt van de markt in de heffing werd betrokken. Inmiddels wordt dit snel ingehaald en vertoont het aan vennootschapsbelasting te betalen bedrag een snel stijgende lijn. Bij vastgoed en misschien juist wel bij wo-

augustus 2019 | nummer 4 | Het Register

37


Het kantoor

n n n

ningcorporaties in het bijzonder, zie je dat de Vpb-heffing steeds meer het karakter krijgt van een kasstroombelasting. Enkele specifiek op vastgoed betrekking hebbende fiscale regels zijn bijvoorbeeld: de bepaling – daarbuiten namelijk nauwelijks aan de orde – uit art. 3.29c Wet IB 2001, het verbod op aftrek van de zogeheten ‘onrendabele top’ en de afschrijvingsbeperkingen uit art. 3.30a Wet IB 2001. Overigens gold ook voor de corporaties bij het belastingplichtig worden het, van de nutsbedrijven al bekende, goodwillverbod. Het belang van een juiste openingsbalans kan in dit verband maar moeilijk worden overschat.

‘Uiteindelijk denk ik dat schaalvergroting door verdere professionalisering van de sector, hoe jammer ook, onontkoombaar zal zijn’

Een tweede, voor de sector unieke heffing is natuurlijk de verhuurderheffing. Aftrekbaar voor de vennootschapsbelasting, dat dan weer wel. Het is feitelijk een zakelijke heffing op het bezit van de corporaties, gebaseerd op de WOZ-waarde van dat bezit. Bij deze heffing worden alleen de woningen belast die worden verhuurd onder de sociale huurgrens (thans € 720,43 per maand). Weliswaar is het tarief het afgelopen jaar gedaald, maar die daling is meer dan tenietgedaan door de gestegen markt- en meedeinende WOZ-waarden. Het ging in 2017 om 1,7 miljard euro; naar verwachting gaat de opbrengst de komende jaren de twee miljard euro wel aantikken. En gelet op de huidige marktontwikkelingen is een verdere stijging niet ondenkbaar. De vraag of de sector op deze manier toch als een soort van fiscale melkkoe wordt gebruikt, beantwoordt Van Haperen met een voorzichtig ja. ‘Het gaat toch wel om erg veel geld dat op deze manier aan de sector wordt onttrokken, en uiteindelijk kan dit geld niet meer aan de primaire taak van corporaties worden besteed. Met deze kennis begrijp je de stijgende wachtlijsten voor een sociale huurwoning steeds minder.’ Kleiner, maar nog altijd interessant, zijn de fiscale belangen op het gebied van de overdrachtsbelasting en de omzetbelasting. Een bijzondere vrijstelling – opnieuw: bij de gemiddelde fiscalist waarschijnlijk volstrekt onbekend – is die in geval van ‘taakoverdracht’. ‘Ik heb daarover onlangs samen met collega-fiscalist John Seerden een artikel in het tijdschrift Vastgoed: fiscaal en civiel gepubliceerd’, zegt Van Haperen, ‘waarin wij betogen dat dit wetsartikel door de Hoge Raad, gelet op de gestelde voorwaarden, voor de praktijk feitelijk buiten werking is gesteld.’ Tot slot de omzetbelasting en vastgoed. Doordat de verhuur van woningen een vrijgestelde dienst is, is de btw in principe niet in vooraftrek te brengen. Optimalisatie is dus te behalen door de btw-druk zo laag mogelijk te houden. Hoe simpel dit ook klinkt, we weten allemaal dat de combinatie van vastgoed en omzetbelasting vaak tot onlogische regelgeving leidt, waardoor de grenzen van het menselijk bevattingsvermogen soms gevaarlijk dicht worden genaderd.

De toekomst ‘Voor mij is een goede bedrijfsfiscalist als een huisarts’, besluit Van Haperen. ‘In de eerste lijn kunnen de meeste vragen worden opgelost. Maar soms moeten vragen worden doorverwezen. Ik denk dan ook dat een specialist van toegevoegde waarde kan zijn, maar alleen als het nodig is. En nodig is het vaak, alleen al gelet op de enorme belangen en het feit dat de sector met enige regelmaat onder vuur ligt.’ Dat de sector hem na aan het hart ligt, mag na lezing van het voorgaande duidelijk zijn. Van Haperen denkt dat specialismen die meer onderwerp-gerelateerd zijn in plaats van middel-gerelateerd, steeds belangrijker worden. In dat kader kan het idee om twee nieuwe specialistengroepen op te richten – vastgoed en bedrijfsfiscalisten – op zijn warme instemming rekenen.  <<<

38

Het Register | augustus 2019 | nummer 4


Bovenop je vakgebied

Sluit je nu aan bij AOV Collectief voor belastingadviseurs! Geld terug van je AOV als niemand ziek is Een lagere premie voor gelijke dekking

Wie vertelt jou wat over online nascholing?

Na 3 jaar kans op een lagere inleg Beroepsdekking Vanaf dag 1 professionele begeleiding

Zom e

r

€100 actie* ,- k of J BL C orting harg bij e en a e3 bonn emen

t

Kijk op aovcollectief.nl

www.pe-academy.nl/actiefiscalist *actievoorwaarden van toepassing

Register 2019-03 contouren.indd 1

“Ik geef fiscaal advies aan ondernemers die willen groeien.”

9-7-2019 11:22:16

Deskundig en toepasbaar advies op een presenteerblaadje U zoekt snelle antwoorden van hoge kwaliteit. Een enorme uitdaging waar Fiscaal en meer de oplossing voor is. Speciaal afgestemd op de behoeften van mkb-adviseurs en medewerkers. Heldere hulpmiddelen en adviezen die u gemakkelijk kunt inzetten in uw 1-op-1 klantcommunicatie.

Meer weten over Fiscaal en meer? Wij geven u graag een online demo. Bel ons via 070 378 00 22 of stuur een e-mail aan fiscaalenmeer@sdu.nl


MAAK GRATIS KENNIS MET ONZE BLADEN: FISCAAL UP TO DATE

Al 35 jaar de meest actuele en volledige informatiebron voor fiscale professionals.

FISCAAL PRAKTIJKBLAD

Het praktische vakblad voor iedereen die op zoek is naar duiding en achtergronden bij fiscale wet- en regelgeving, straf- en arbeidsrecht en jurisprudentie.

BELONING & BELASTING

Hét vakblad voor professionals die op de hoogte willen blijven van ontwikkelingen met betrekking tot loonbelasting en sociale verzekeringen.

Interactieve fiscale cursussen | Max. 15 dlnrs per groep | PE punten BTW gids, incl. BTWeetjes, online stroomschema’s en pdf’s

FUTD.NL/GRATIS-PROEFNUMMERS

Gratis nieuwsbrief via www.fiscaalvanmorgen.nl

De slimme vooruitgang

Multidisciplinaire nascholing voor de MKB-adviseur (e-learning + tijdschrift)

Avanzer is een set van 3 fiscale business tools:

Avanzer Aangifte: Dé complete cloud-oplossing voor een efficiënte aangiftepraktijk.

Avanzer Advies: Persoonlijk klantadvies op het juiste moment.

Avanzer Antwoord: Direct het juiste antwoord op fiscale vragen.

Gratis proefnummer via www.tijdschriftfamiliebedrijven.nl

www.wolterskluwer.nl/avanzer

WK190170 1907_Adv Avanzer 79x85mm.indd 1

08-07-19 11:34

Fiscaal Vanmorgen en Tijdschrift Familiebedrijven zijn een initiatief van:


HET

Verenigingsnieuws Bestuurszaken

Acht jaar RB-bestuur: never a dull moment Nu ik tijdens de afgelopen Algemene Ledenvergadering/RB-dag in Nieuwegein mijn tweede termijn van vier jaar als bestuurslid van het RB heb afgesloten, kan ik eens rustig terugkijken. Wat mij betreft kan de periode in het RB-bestuur zeker worden omschreven als enerverend en bewogen. Maar in het algemeen overheerst bij mij toch het gevoel dat we grote stappen in de goede richting hebben gezet. ‘We worden genoemd’, zoals prof dr. ing. P. Akkermans in de tijd van Van Kooten en De Bie placht te zeggen. Dank aan de medewerkers

Steeds vaker zien we de vaktechnisch-inhoudelijke mening van het RB in de (fiscale) media doorklinken. En dat is goed, zeker in een tijd waarin de fiscale wetgeving niet meer hoofdzakelijk is gebaseerd op logische fiscale techniek, maar vooral op budgettaire en instrumentele overwegingen. Door de vele reparatiewetgeving die daar het gevolg van is, is de fiscale wetgeving onleesbaar geworden, zeker voor onze belangrijkste doelgroep, het mkb. Een actieve beroepsvereniging die de vinger aan de pols houdt, is dan van groot belang. Maar net zo belangrijk is de RB zelf, die deze regels kan lezen en toepassen voor zijn cliënt, de mkb-ondernemer. Een verdere professionalisering van het vaktechnisch bureau naar een fiscaal kennisen dienstencentrum, met informatie voor zowel leden als andere stakeholders, juich ik dan ook van harte toe. De aanwezigheid van het RB in Den Haag is in het kader van die zichtbaarheid ook een pre!

Fraai opleidingsgebouw Ook op het gebied van de portefeuille opleidingen, waar ik medeverantwoordelijk voor was, zijn stappen gezet. Een fraai en logisch opleidingsgebouw van RB College en RB Academy – met diverse in- en doorstroommogelijkheden die helaas nog onvoldoende door de markt zijn ontdekt – moet in de toekomst zorgen voor voldoende ‘jonge aanwas’ voor de vereniging en ook voor de markt. Tijdens mijn recente presentatie voor tweedejaars studenten fiscale economie op de Saxion

Op het bureau in Culemborg heb ik in acht jaar tijd veel mensen leren kennen. In mijn bestuursperiode is er veel gebeurd, zowel in positieve zin als in negatieve zin. De veerkracht van de medewerkers was opmerkelijk, al kozen sommigen ervoor om een andere stap te zetten. Ook de verhuizing maakt weer veel los bij de medewerkers. Voor sommigen een kans om verder te groeien en deel uit te maken van een Vereniging 3.0, voor anderen een moment om hun geluk toch elders te beproeven. Dat zijn voor mij serieus lastige afwegingen geweest. Ik wil vanaf deze plek alle medewerkers van het bureau hartelijk danken voor alle inzet en hen veel succes wensen in de toekomst, waar deze ook mag liggen.

Terug naar kantoor

Hogeschool Enschede en Deventer werd duidelijk dat hét RB (onze club), maar ook het werk van dé RB (u en ik) nog onvoldoende deel uitmaken van de belevingswereld van de jonge (hbo-)student. Ook binnen het wo zijn we nog onvoldoende bekend. Daar zullen we met zijn allen, als ambassadeur van het RB, nog wel een slag moeten maken. Hoe vaak horen we niet dat we een saai vak hebben en hoe vaak leggen wij dan uit dat niets minder waar is! Deze boodschap kunnen we samen als warme aanbeveling uitdragen.

Mijn professionele toekomst ligt weer op mijn kantoor, De Jong & Laan. Ik ga het bestuurswerk missen, maar gelukkig niet de vele gereden kilometers vanuit het oosten des lands. Het RB blijf ik nadrukkelijk volgen. Natuurlijk door het bijwonen van de LSB’s, ALV’s en andere bijeenkomsten, maar ook als bestuurder van de Studiekring Gelderland Overijssel. Juist alle bijeenkomsten en onderlinge contacten maken deze vereniging tot wat het nu is: een mooie club voor de leden en van de leden. Ik wens u allen een mooie fiscale toekomst toe! Yvo Burkink RB

augustus 2019 | nummer 4 | Het Register

41


HET

Verenigingsnieuws Strategisch plan 2019-2020

Een nieuw strategisch plan en dan... De Algemene Ledenvergadering (ALV) heeft op 21 juni het strategisch plan 2019-2022 geaccordeerd. We zien dat de ontwikkelingen in de wereld om ons heen ervoor zorgen dat onze rol als vereniging fundamenteel verandert. Technologische, sociaal-maatschappelijke en fiscale ontwikkelingen brengen de nodige dilemma’s met zich mee die van invloed zijn op onze kerntaken belangenbehartiging, kwaliteitsontwikkeling en individuele dienstverlening. Ook hebben deze ontwikkelingen impact op het werk van de belastingadviseur en de ondersteuning vanuit het bureau. Voor de komende zes maanden is daarom een stappen- en actieplan opgesteld, waarin de eerste actiepunten uit het strategisch plan zijn uitgewerkt. Wat gaan we doen en wat kunt u van ons verwachten?

Public Affairs Na de zomer starten we met het opstellen van een public affairs plan. Public affairs (PA) is het strategische proces van inspelen op de politiek-bestuurlijke besluitvorming, op veranderingen in de maatschappij en op de publieke opinie, die allemaal van invloed zijn op het functioneren van de vereniging. Dit plan omvat de doelstellingen die voortvloeien uit het strategisch plan en heeft als doel om ervoor te zorgen dat het RB niet alleen een proactieve rol in het wetgevingsproces claimt, maar ook krijgt. Het hart van het plan wordt gevormd door de onderwerpen/thema’s waarop het RB actief wil zijn. Denk aan mkb-ondernemingsklimaat, evenwichtige belastingheffing, de organisatie van de Belastingdienst in relatie tot de adviseur (bereikbaarheid en communicatie) en herziening van het belastingstelsel. Per onderwerp wordt bepaald of de vereniging daarop haar zichtbaarheid wil vergroten en/of verandering wil bewerkstelligen. Het PA-plan vormt de basis voor het lobbyplan. Hierin worden vervolgens gedetailleerd per onderwerp de strategie en implementatie (inclusief standpunten) weergegeven. Beide plannen worden in de ALV van januari 2020 gepresenteerd.

Kwaliteit De uitdagingen waarmee de RB van de toekomst te maken krijgt, zijn het kompas voor de koers van de vereniging. Het stra-

42

Het Register | augustus 2019 | nummer 4

tegisch plan laat zien dat wie je bent, wat je doet en waar je werkt, in grote mate bepaalt wat je van de vereniging verwacht. In het verlengde hiervan wil de vereniging de discussie aangaan over het kwaliteitsniveau van de belastingadviseur. In 2020 start de Visiegroep Kwaliteit. Om het opdrachtkader te bepalen worden de komende maanden leden geconsulteerd. Daarbij staat het beroepsprofiel in relatie tot onze beroepsopleiding RB Academy en ook onze permanente educatie (PE) centraal. Voor dat laatste punt wordt feedback gevraagd op zowel het PE-aanbod als het PEbeleid.

Verenigingsorganisatie De opzet van de laatste ALV was anders dan u gewend bent. De catwalk nam de plaats in van de traditionele bestuurstafel op het podium en bestuursleden en directie presenteerden hun portefeuilles aan de leden. De komende maanden gaat de ­visiegroep Vereniging 3.0 verder met het concretiseren en uitrollen van een veranderagenda voor de ALV. We zien graag dat de ALV het start- en eindpunt wordt van een continue dialoog met leden over strategische thema’s binnen de beroepsgroep. Dit vergt een aanpassing van de agenda, waarbij het vak en de ontwikkelingen centraal komen te staan en er daarnaast voldoende ruimte blijft voor de vereniging. Deze visie gaat gepaard met het tussentijds informeren en consulteren van de

l­eden over onderwerpen die worden geagendeerd.

Contributie Uit het strategisch plan en gehouden onderzoek blijkt dat er binnen de RB-leden verschillende behoeften en verwachtingen bestaan richting de dienstverlening van de vereniging. De huidige contributievorm sluit niet (in alle gevallen) aan bij deze gedifferentieerde behoefte. Daarnaast biedt het huidige contributiemodel geen ruimte voor een collectief lidmaatschap vanuit de kantoren. Ook bij dit onderwerp is het van belang wat de leden willen. Daarom bereiden we een discussiedocument voor dat dient als vertrekpunt voor een uitgebreide ledenconsultatie dit najaar. De opbrengst van deze consultatie komt terug in de ALV van januari 2020.

Communicatie Communicatie tussen bestuur, bureau en de leden is essentieel. Om die reden zijn directie en bestuur de laatste maanden van dit jaar ook actief in het land. In overleg met de Kringen wordt gekeken of tijdens de Kringbijeenkomsten ruimte op de agenda kan worden vrijgemaakt om periodiek de dialoog met leden aan te gaan en informatie te geven over de voortgang van activiteiten. Daarnaast willen we onze leden ook inhoudelijk consulteren tijdens online ledenconsultaties en sessies in het land. Waar de visiegroepen Vereniging 3.0 en RB2030 hun werk dit najaar continueren, starten de werkzaamheden voor de ­visiegroep Herziening belastingstelsel en wordt het kader voor de visiegroep Kwaliteit bepaald. Visiegroepen waar u, als lid of stakeholder, een rol in kunt hebben. Het zijn flinke ambities waar we voor gaan, maar met elkaar kunnen we heel ver komen. Uiteindelijk doen we dit met maar een doel, namelijk de positie van u als RB nog verder versterken in de markt. Want: Dé RB. Daar begint elk fiscaal antwoord mee. Bouwt u mee met ons?


Europese zaken

Verslag bijeenkomsten CFE Tax Advisers Europe In juni 2019 hebben Sylvester Schenk, Frank van Merrienboer, Paul Cramer en Adjay Pahladsingh namens het RB verschillende bijeenkomsten van CFE Tax Advisers Europe (CFE) bijgewoond. Hierbij een kort verslag van het symposium en de verschillende vergaderingen. Op RB-plaza is een uitgebreider verslag geplaatst.

steeds verder worden verzwaard, maar er andersom nauwelijks feedback wordt verstrekt over de resultaten van de aangeleverde input. CFE is benieuwd tot welke concrete effecten de inspanningen van al die belastingadviseurs leiden.

Symposium

Professional Affairs Committee (PAC)

General Assembly

Op donderdag 6 juni 2019 vond in Brussel het jaarlijkse symposium van CFE plaats. Thema was Creating Tax Certainty in an Uncertain World: Double Taxation, Tax Rulings & Dispute Resolution Processes, met als sprekers (hoge) ambtenaren van de Europese Commissie, de Belastingdienst en de OECD, wetenschappers, rechters, advocaten en belastingadviseurs. Een belangrijk onderwerp, ook omdat fiscale onzekerheid de grensoverschrijdende handel in sterke mate bemoeilijkt, terwijl het aantal grensoverschrijdende fiscale conflicten juist sterk toeneemt. De praktijk heeft er behoefte aan om bij een (grensoverschrijdend) geschil via een onafhankelijke rechter tot een snelle oplossing te komen. Concrete oplossingen werden er nauwelijks genoemd, maar belangrijker was de bewustwording over de problematiek en de noodzaak om tot een oplossing te komen. De meeste aanwezigen verlieten de bijeenkomst dan ook – zoals men dat in het Engels zo mooi zegt – confused as ever, but on a higher level and about more important things.

In de PAC-meeting worden de diverse ­beroepsaangelegenheden van belastingadviseurs besproken. Onderwerpen tijdens de vergadering van 7 juni 2019 waren: ■■ GTAP Taxpayers‘ Charter: GTAP is een ­internationaal platform, bestaande uit CFE, AOTCA (Asia-Oceania Tax Consultants’ Association) and WAUTI (West-­ African Union of Tax Institutes). GTAP heeft op 10 mei 2019 een opinion statement gepubliceerd met een reactie op de OESO-consultatie over de ‘Draft Report on Tax Morale’. GTAP stelt dat tax compliance is gerelateerd aan tax payer rights; ■■ Het actieplan 2019-2024: in het actieplan voor de komende jaren staan de onderwerpen ‘Anti-Money-Laundering’ en ‘Mandatory Disclosures’ hoog genoteerd. Dit omdat de verplichtingen voor belastingadviseurs vanwege AML-regels

Tijdens de General Assembly (de Algemene Ledenvergadering) van CFE is kort verslag gedaan over de diverse Committee’s en zijn nieuwe ontwikkelingen besproken, zoals: ■■ de start in het afgelopen jaar van het Tax Technology Committee. Er zullen twee zaken worden onderzocht, namelijk de gevolgen van de digitalisering voor de uitoefening van het beroep van belastingadviseur, en de fiscale gevolgen van digitale transacties; ■■ het opstarten van een nieuwe Committee (New Tax Professionals), die zal bestaan uit belastingadviseurs met minder dan tien jaren ervaring. Vanuit iedere beroepsorganisatie kunnen young professionals participeren; ■■ het opstarten van een CFE Academy die cursussen, seminars en opleidingen over internationaal belastingrecht zal aanbieden.

PAC, GA, Fiscal Committees De tweede dag startte met een presentatie van Sami Koskinen, vertegenwoordiger van Finland bij de Europese Unie, over de Finse fiscale prioriteiten. Finland is sinds 1 juli 2019 voorzitter van de EU. Het land draagt het mkb een warm hart toe en is voorstander van een mkb-pakket, en mogelijk komt er tijdens dit voorzitterschap daadwerkelijk een pakket maatregelen voor het mkb. Aansluitend vonden er vergaderingen plaats van de Professional Affairs Committee, de General Assembly en de Fiscal Committees.

augustus 2019 | nummer 4 | Het Register

43


HET

Verenigingsnieuws Europese zaken

Fiscal Committee Indirect tax (FCI) Tijdens deze bijeenkomst werd terugkoppeling gegeven over gesprekken tussen afgevaardigden en vertegenwoordigers van de Europese Commissie en vertegenwoordigers van de belastingdiensten van de verschillende EU-lidstaten: ■■ zo is gesproken over SOLVIT, hoe de procedures zijn en hoe fiscalisten van deze procedure gebruik kunnen maken. Dit geldt vooral voor btw-specialisten bij grensoverschrijdende conflicten die leiden tot dubbele heffing/non-heffing; ■■ de Europese Commissie heeft eerder het initiatief genomen voor een pilot op ­basis waarvan ‘cross border rulings’ tot stand kunnen komen. Verschillende vertegenwoordigers van de belastingdienst van de deelnemende lidstaten delen ­casuïstiek met elkaar en behandelen deze met het oog op het voorkomen van dubbele heffing van btw als in deze lidstaten in eerste instantie een verschillende fiscaaltechnische beoordeling wordt gemaakt. Voorbeelden van deze rulings zijn genoemd en aangegeven is dat de beslissingen openbaar worden gemaakt.

nistratieve boeten binnen de EU. Ze heeft ook de Iberdrola-zaak opnieuw besproken en de conclusie getrokken dat er geen unanieme opinie kan worden opgesteld. Verder is gesproken over verschillende onderwerpen, zoals de uitspraak ECJ inzake Morgan Stanley & Co, C-165/17 (hoofdkantoren en vaste inrichtingen en de wijze waarop een lokale pro rata berekening moet worden gemaakt, rekening houdend met de toerekening van kosten aan interne handelingen en de daarbij horende omzet (output)). Andere onderwerpen die aan de orde kwamen: ■■ de brief van HM Revenue and Customs over de teruggaaf van btw bij invoer; ■■ coupons en vouchers; ■■ de fictie met betrekking tot marktplaatsen en/of platforms (webshops c.s.) en invoer-btw-wijzigingen; ■■ de voorgestelde (vereenvoudigings)wijzigingen met intracommunautaire leveringen, de gecertificeerde belastingplichtige en de verdere gevolgen voor ondernemers; ■■ de quick fixes, meer specifiek call-off voorraden en abc-transacties.

Fiscal Committee Direct tax Loopt u tegen grensoverschrijdende problemen aan tussen lidstaten die meedoen aan deze pilot, laat het ons dan weten. De FCI gaat een opinie publiceren naar aanleiding van het onderzoek naar admi-

44

Het Register | augustus 2019 | nummer 4

Behalve de Fiscal Committee Indirect Tax is er ook de Direct Tax Committee, die ook drie keer per jaar bijeenkomt. Deze Committee bespreekt verschillende onderwerpen op het gebied van de directe belastingen, vooral de internationale

vennootschapsbelasting. Een greep uit de inhoudelijke zaken: ■■ Platform Tax Good Governance: het Platform for Tax Good Governance helpt de Europese Commissie bij het ontwikkelen van initiatieven om derde-landen te helpen om bijvoorbeeld agressieve tax planning aan te pakken. Tijdens de vergadering werd nadrukkelijk ingegaan op de rechten van belastingplichtigen in verhouding tot de (vergaande) bevoegdheden van overheden. De afgevaardigden constateerden dat de rechten van de belastingplichtigen in de praktijk niet altijd in verhouding staan tot de bevoegdheden van overheden. Hier moet voor worden gewaakt. ■■ Deense antimisbruikregels: de recente uitspraken (februari 2019) van het Europese Hof van Justitie inzake Deense ­regelgeving en misbruik van Europese richtlijnen werden besproken. Ingegaan werd op de toepassing in en gevolgen voor de verschillende landen. Hoewel de uitspraken niet direct van invloed lijken te zijn op Nederlandse regelgeving, is Nederland inmiddels wel voornemens de substance-eisen aan te passen. ■■ Stemmen met gekwalificeerde meerderheid in fiscale zaken: De EU stelt dat het onder andere op fiscaal vlak niet slagvaardig kan handelen omdat de landen vaak unaniem moeten instemmen met voorstellen. Daarom wil de Europese Commissie dat in de toekomst wordt uitgegaan van een gekwalificeerde meerderheid. Verschillende landen, ook Nederland, hebben eerder al aangegeven tegen dit voorstel te zijn. Binnen CFE bestaat nog geen eensgezindheid over de plannen. Reden om dit onderwerp nadrukkelijk te volgen. ■■ Onderhanden werk CFE: Verschillende opinies die CFE thans in voorbereiding heeft, werden doorgenomen. Zo werd ingegaan op de reactie van CFE op de Richtlijn fiscale geschilbeslechting ter voorkoming van dubbele belasting. Met name de rechten van de belastingplichtigen staan hierin centraal. De eerstvolgende bijeenkomsten van CFE Tax Advisers Europe staan gepland voor oktober 2019. Uiteraard zullen wij u daar te zijner tijd ook verslag van doen.


VRAAG

Matiging van verzuimboeten mogelijk?

ANTWOORD

Vragen op RB-plaza

Een verzuimboete wegens het niet doen van aangifte inkomstenbelasting wordt niet automatisch aangepast als uit de aangifte blijkt dat er geen belasting verschuldigd was. Ongeacht de situatie zal een vermindering van deze verzuimboete alleen plaatsvinden als hiertegen bezwaar wordt gemaakt. Uit de motivering zal dan moeten blijken waarom de boete ten onrechte is opgelegd of dat de boete te hoog is vastgesteld. Daarbij zal in het algemeen vrijwel nooit sprake zijn van afwezigheid van alle schuld (avas), waarbij de boete geheel vervalt.

Een nieuwe klant heeft de afgelopen jaren geen aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting. De hoge ambtshalve aanslagen met boete hebben hem wakker geschud en over deze oude jaren zijn inmiddels door mij aangiften ingediend. Hieruit blijkt dat hij over deze jaren nog teruggaven kan verwachten. Kunnen de verzuimboeten nu vervallen of lager worden vastgesteld?

Verzuimboete wegens geen of te late aangifte De inspecteur stelt de termijn voor het doen van aangifte vast. Normaal is dat 1 mei na afloop van het kalenderjaar. Deze termijn kan op verzoek worden verlengd, bijvoorbeeld tot 1 september of onder de beconregeling tot 1 mei van het volgende kalenderjaar. Wordt deze termijn ongebruikt gelaten, dan zal de Belastingdienst allereerst een herinnering sturen en daarbij wijzen op het risico van een (verzuim)boete. Er wordt ook een nieuwe uiterste inlevertermijn genoemd. Wordt ook deze termijn niet gehaald, dan zal de Belastingdienst een aanmaning zenden met wederom een verwijzing naar een op te leggen boete. Er zijn dan nog 10 dagen om de aangifte tijdig in te dienen. Gebeurt dat niet, dan wordt geheel automatisch een verzuimboete opgelegd. Deze bedraagt thans € 369 (art. 67a AWR jo par. 21 BBBB). Er wordt geen rekening gehouden met persoonlijke omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de aangifte niet tijdig werd ingediend. Het is dan ook aan de belastingplichtige dit middels bezwaar tegen de boete kenbaar te maken. Formele gebreken Par. 21 BBBB bevat in lid 4 nog een formele eis voor het opleggen van een verzuimboete. Er is namelijk alleen sprake van een verzuim als belanghebbende niet binnen de gestelde termijn aangifte heeft gedaan én hij geen gevolg heeft

gegeven aan de aanmaning van de inspecteur. Zonder aanmaning geen verzuim en dus ook geen verzuimboete. Het kan dan ook geen kwaad na te gaan of er wel een aanmaning is verzonden en ontvangen. Bijzondere omstandigheden Er kan voorts sprake zijn van strafverminderende omstandigheden in de zin van par. 7 BBBB. Daaronder valt allereerst een wanverhouding tussen de ernst van het feit en de opgelegde boete. Denk aan de casussituatie: belanghebbende krijgt geld terug en heeft zichzelf alleen maar benadeeld door deze teruggave te laat te claimen. Ook bij een negatief inkomen kan dit spelen. Uitzicht op strafvermindering is er verder in geval van zogenoemde verzachtende omstandigheden. Het gaat dan om omstandigheden die een rol hebben gespeeld op het moment van het verzuim, maar eventueel ook op het moment van het opleggen van de boete. Het kan gaan om persoonlijke omstandigheden (zowel bij de belastingplichtige als zijn adviseur), maar ook om financiële. Ook aspecten als verbetergedrag kunnen worden meegenomen. In elk geval zal de belanghebbende zulke omstandigheden of aspecten zelf moeten stellen in zijn bezwaar tegen de opgelegde verzuimboete. Afwikkeling In de praktijk blijken bij de inkomstenbelasting de mogelijkheden om de verzuimboete te verminderen wegens het te laat doen van aangifte, beperkt te zijn. Vanwege de relatief geringe hoogte van de boete wordt meestal afgezien van bezwaar of beroep. Dat is jammer, omdat in de jurisprudentie over verzuimboeten in de vennootschapsbelasting meestal wel een matiging wordt toegekend. Dat is overigens ook het beleid van de Belastingdienst: matigen bij de vennootschapsbelasting en niet matigen bij de inkomstenbelasting. Het enkele feit dat de verzuimboete bij de vennootschapsbelasting (veel) hoger is, is echter slechts één onderdeel bij het wegen van de bijzondere omstandigheden voor de straftoemeting.

In deze rubriek worden veelgestelde vragen op RB-plaza behandeld. Als RB-lid kunt u op RB-plaza discussiëren met andere leden over uw fiscale praktijk. Leden helpen leden. U bereikt RB-plaza door in te loggen op uw account. Daarnaast is er de helpdesk van Bureau Vaktechniek. Onze fiscalisten helpen u met name door collegiaal te overleggen, te ‘klankborden’ en eventueel door te verwijzen naar specialisten. Drs. Peter Goossens RB Bureau Vaktechniek

augustus 2019 | nummer 4 | Het Register

45


HET

Verenigingsnieuws Vakinformatie

Niet alleen cliënten, ook derde(n) kunnen klachten indienen!

Tuchtrechtspraak bij het RB In het vorige nummer ben ik ingegaan op een uitspraak van de Raad van Tucht die onder meer betrekking had op schending van art 7, tweede lid van het Reglement Beroepsuitoefening (RBU) van het Register Belastingadviseurs. Deze klacht was echter niet ingediend door een (voormalig) cliënt van de RB, maar door een derde. Wie kunnen er allemaal een klacht indienen tegen een RB?

Op grond van art. 6, tweede lid RBU – tot 31 december 2018 art. 9, derde lid – kunnen klachten worden ingediend door onder anderen een direct belanghebbende. In genoemde zaak stelde de RB zich op het standpunt dat klaagster geen cliënt van hem was en ook nooit was geweest, en daarom niet als direct belanghebbende kon worden aangemerkt. Ook voerde hij aan dat klaagster niet in haar belangen was geschaad. Op grond hiervan was hij van mening dat de klachten van klaagster niet in behandeling mochten worden genomen en niet-ontvankelijk moesten worden verklaard.

Onjuist De Raad van Tucht oordeelt dat de opvatting dat slechts (voormalig) cliënten van een RB als direct belanghebbende kunnen worden aangemerkt, onjuist is. Ter motivering verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 22 september 2017. Daarin verwijst hij naar de toelichting op art. 1, eerste lid RBU. Hierin merkt hij onder meer op dat de eer en waardigheid van het beroep zich

Ook in andere hoedanigheden moet een RB zich gedragen overeenkomstig de eer en waardigheid van zijn beroep

nadrukkelijk niet beperkt tot werkzaamheden verricht in de hoedanigheid van belastingadviseur. Ook in andere hoedanigheden, bijvoorbeeld in privé of als bestuurslid van een sportvereniging, moet een RB zich gedragen overeenkomstig de eer en waardigheid van het beroep van belastingadviseur. Aan deze toelichting wordt iedere betekenis ontnomen wanneer onder direct belanghebbende alleen (voormalige) cliënten worden begrepen. Verder oordeelt de Raad dat aan het zijn van direct belanghebbende niet de eis

wordt gesteld dat klaagster is geschaad in haar belangen als gevolg van de gestelde klachtwaardige gedraging(en). Uit het Reglement Tuchtrechtspraak valt evenmin af te leiden dat een dergelijke eis is beoogd. Gezien de aard van de klachten had klaagster belang bij een correcte vaststelling van de omvang van de boedel; ze was namelijk legitimaris/niet-erfgenaam in de boedel van haar vader. En laat de RB nu juist werkzaamheden hebben verricht in het kader van de boedelbeschrijving. Daar komt bij dat de executeur de RB had gevraagd om de omvang van de nalatenschap met klaagster af te stemmen. Dit ter bepaling van de hoogte van de legitieme portie. Op deze gronden komt de Raad van Tucht tot het oordeel dat klaagster als direct belanghebbende moet worden aangemerkt. De Raad acht klaagster dan ook ontvankelijk in haar klachten. Bron: Raad van Tucht 26 februari 2019, nr. 802-2018, www.rb.nl/over-rb/tucht-en-beroep

Door: Mr. A.T.P. Nefkens RB benn; advocaten

Beroepsregels RB In het Reglement Beroepsuitoefening van het RB staan diverse beroepsregels, waaraan RB-leden zich moeten houden. In het Verenigingsnieuws belichten we telkens één van deze beroepsregels. Ook komt daarbij aan bod hoe de Raad van Tucht en (eventueel) de Raad van Beroep deze regel uitleggen. De tuchtrechtspraak van het RB heeft als doel het weren en beteugelen van (1) misslagen van leden in de uitoefening van hun beroep, (2) inbreuken op de statuten, reglementen en besluiten van het RB en (3) aantasting van de eer en de waardigheid van het beroep (artikel 22, lid 3 van de statuten van het RB).

46

Het Register | augustus 2019 | nummer 4


Vakinformatie

Wijzigingen Reglement Tuchtrechtspraak per 1 januari 2019 In het kader van een verdere professionalisering van de organisatie van de RB, is het Reglement Tuchtrechtspraak met ingang van 1 januari 2019 geactualiseerd. De belangrijkste wijzigingen zijn: ■■ de verjaringstermijn voor het indienen van een klacht is verruimd van drie naar vijf jaar. Een klacht moet worden ingediend binnen één jaar na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van een RBlid tegen wie de klacht is gericht; ■■ de voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter zijn (voormalig) lid van de rechterlijke macht met rechtspraak belast. Zij mogen geen lid zijn van het RB; ■■ de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter en de leden van de Raad van Tucht en de Raad van Beroep worden door het bestuur van het RB benoemd voor een

■■

■■ ■■

■■

termijn van vier jaar. Ze zijn eenmaal aansluitend hernoembaar voor een periode van vier jaar; de Raad van Tucht en de Raad van Beroep worden ondersteund door een onafhankelijk secretariaat, dat wordt uitgevoerd door Wissenraet Van Spaendonck te Tilburg; een klacht kan worden ingediend via de website https://rb.klachtregeling.nl/; zowel de Raad van Tucht als de Raad van Beroep doet uitspraak binnen zes weken nadat de behandeling ter zitting is gesloten. Deze termijn kan met ten hoogste zes weken worden verlengd; van het verhandelde ter zitting bij de Raad van Tucht en de Raad van Beroep wordt een geluidsopname gemaakt. Deze wordt aan het dossier toegevoegd. Desgevraagd kunnen partijen de geluidsopname op het kantoor van het onafhankelijke secretariaat beluisteren;

Landelijke Studiebijeenkomsten Ook dit najaar worden op diverse locaties weer Landelijke Studiebijeen­ komsten (LSB’s) gehouden. Ze staan inmiddels op RB-plaza, dus kijk hier snel voor de beschikbare data en locaties. Sessie 3 omvat: ■■ Wwft, door Birgit Snijder ■■ Tax technology, door Albert Bomer Sessie 4 omvat: ■■ Bewijslast in belastingprocedures, door Frans Jozef Haas en Diana Jansen ■■ Actualiteiten IB, door Almer de Beer Let op: anders dan in voorgaande jaren worden de LSB’s dit najaar iets anders georganiseerd. Naast de vertrouwde fysieke bijeenkomsten bieden we nu ook webinars aan. Zo hopen we meer leden de gelegenheid te geven om een LSB te volgen. Want ondanks de vele

locaties en grote zalen grijpen telkens flink wat leden net naast een plekje. Wat betekent dit voor de LSB’s? De fysieke bijeenkomsten gaan terug naar vier bijeenkomsten per sessie. Zo wordt sessie 3 in Tilburg, Dordrecht, ­Vianen en Zwolle georganiseerd en vindt sessie 4 plaats in Dordrecht, ­Vianen, Akersloot en Zwolle. Naast de fysieke bijeenkomsten kunt u nu ook kiezen voor een webinar. Elk webinar wordt één keer live uitgezonden. Kiest u voor het live webinar, dan kunt u vragen stellen die, afhankelijk van de tijd, tijdens het webinar worden beantwoord. Kunt u niet op het t­ ijdstip van de webinar, dan kunt u de feed later terugkijken. Het voordeel van het webinar is dat u de presentatie per spreker kunt bekijken en niet twee uur achter elkaar hoeft luisteren. Ons doel is om de LSB zo toe-

■■ nadat door de Raad van Tucht op een klacht wordt beslist, wordt het dossier gedurende zeven jaar door het RB bewaard. Dit is van overeenkomstige toepassing op een klacht waarover door de Raad van Beroep is beslist. In de overgangsbepaling is opgenomen dat zaken die ten tijde van de inwerkingtreding van dit Reglement op 1 januari 2019 aanhangig zijn bij de Raad van Tucht, dan wel de Raad van Beroep, verder worden afgehandeld conform het tot en met 31 december 2018 van toepassing zijnde Reglement Tuchtrechtspraak. Verder is ­bepaald dat op de benoemingstermijn van de leden van de Raad van Tucht en van de Raad van Beroep die zijn benoemd voor 31 december 2018, het nieuwe Reglement pas van toepassing wordt na afloop van hun lopende benoemingstermijn.

gankelijk mogelijk te maken, en op deze manier hopen we dat te bereiken. Fysieke bijeenkomst vol? Net als voorheen kunt u zich op de reservelijst laten zetten en vervolgens hopen dat er nog een plek vrijkomt. Maar u kunt nu dus ook kiezen voor de online LSB. Tijdens de live-uitzending kunt u ook gewoon vragen stellen.

Bijeenkomsten Bureau Vaktechniek Nu Prinsjesdag steeds dichterbij komt, staan de bijeenkomsten van Bureau Vaktechniek weer ingepland. De bijeenkomsten vinden plaats op woensdag 9 oktober in Vianen en donderdag 10 oktober in Zwolle. U kunt echter ook kiezen voor een web­inar, en ook hier live of terug te kijken. Benieuwd naar het Belastingplan 2020? Meld u dan snel aan via RB-plaza.

augustus 2019 | nummer 4 | Het Register

47


HET

Verenigingsnieuws Vakinformatie | Model onder de aandacht

Wet Arbeidsmarkt in Balans (2): ‘Contract nu beëindigen of wachten?’ Het RB heeft samen met Bol Juristen een databank met juridische modelovereenkomsten ontwikkeld, toegespitst op het privaatrecht. RB-leden kunnen de juridische modellen gebruiken in de fiscale adviespraktijk. In elk nummer van Het Register lichten we een model voor u toe of behandelen we een actualiteit of een voor uw adviespraktijk interessant aspect uit een model. In het vorige nummer stonden we stil bij de wijzigingen rond oproepovereenkomsten als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet Arbeidsmarkt van Balans (WAB). In deze bijdrage nemen we u mee in de wijzigingen rond de transitievergoeding.

Huidige regeling Momenteel heeft een werknemer van wie de arbeidsovereenkomst op initiatief van de werkgever wordt beëindigd, recht op een transitievergoeding als het dienstverband twee jaar of langer heeft geduurd. Deze vergoeding wordt berekend op basis van het aantal periodes van zes maanden die het dienstverband heeft geduurd. Daarnaast wordt voor de hoogte ervan nog onderscheid gemaakt tussen de eerste 10 dienstjaren en die daarna. Verder geldt nog een bijzondere regeling voor werknemers die op de ontslagdatum 50 jaar of ouder en minimaal 10 jaar in dienst zijn (de overgangsregeling 50+). Tot slot is er een overgangsregeling voor situaties van bedrijfseconomisch ontslag wegens de financiële situatie van de werkgever (overgangsregeling bedrijfseconomisch ontslag).

WAB: vergoeding vanaf dag 1 Per 1 januari 2020 krijgen werknemers al vanaf de eerste dag van indiensttreding recht op een transitievergoeding, en wel een derde maandsalaris voor elk jaar dat de arbeidsovereenkomst heeft geduurd. Met deze maatregel verwacht de wetgever te bereiken dat werkgevers zich niet meer gedwongen voelen om binnen twee jaar afscheid te nemen van een werknemer en aldus de transitievergoeding ontlopen. Een voorbeeld. Een werknemer is op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd één jaar in dienst bij een werkgever en heeft een brutomaandsalaris van € 2550 inclusief eventuele emolumenten. De werkgever besluit het dienstverband niet voort te zetten. Onder het huidige recht is de werkgever geen transitievergoeding verschuldigd, maar vanaf 1 januari 2020 kost hem dat € 850 bruto.

gever de drempel voor het aangaan van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd wegnemen.

Bijzondere regelingen Zowel de overgangsregeling 50+ als de overgangsregeling bedrijfseconomisch ontslag vervalt per 1 januari 2020. Dit betekent dat de leeftijd van de werknemer, de reden bedrijfseconomisch ontslag en de omvang van het personeelsbestand voor de berekening van de transitievergoeding er niet meer toe doen. Momenteel is de werkgever bij een bedrijfseconomisch ontslag, aangenomen dat de werkgever voldoet aan de voorwaarden, een lagere transitievergoeding verschuldigd dan per 1 januari 2020. De WAB leidt dus in deze situatie tot een toename van de ontslagkosten. Daarentegen is vanaf dat moment sprake van een lagere transitievergoeding bij ontslag van een werknemer die de leeftijd van 50 jaar heeft bereikt. Werkgevers doen er goed aan deze wijzigingen in de gaten te houden. Gezien het verschil in hoogte van de transitievergoeding tussen de huidige en de nieuwe regeling kunt u uw cliënten adviseren hun huidige personeelsbestand nog eens kritisch tegen het licht te houden en na te gaan of ze een werknemer hebben van wie ze op korte termijn afscheid willen of moeten nemen. Door de hoogte van de transitievergoeding voor en na de wetswijziging voor te rekenen, kan uw cliënt een afweging maken om alsnog in 2019 afscheid te nemen of juist te wachten tot na de invoering van de WAB. Door: Mr. Joyce de Graaff Bol Juristen

Transitievergoeding na 10 jaar De verhoging van de transitievergoeding na het 10e dienstjaar wordt afgeschaft. De regel van een derde maandsalaris voor elk jaar dat de arbeidsovereenkomst heeft geduurd geldt dus ongeacht de lengte van het dienstverband. Door deze wijziging zal de transitievergoeding bij lange dienstverbanden lager uitvallen dan onder het huidig recht. Ook deze maatregel moet volgens de wet-

48

Het Register | augustus 2019 | nummer 4

U vindt de juridische modellenbank op ­RB-plaza. Bij korte vragen over het gebruik van of de behoefte aan uitleg over de j­uridische modellen kunt u gratis gebruikmaken van de Juridische Helpdesk van Bol Juristen. Zij zijn bereikbaar per e-mail via j­uristen@boljuristen.nl of telefonisch op 088-1211211.


Jong RB Opleidingen Jong RB is een professioneel netwerk voor jonge leden (tot en met 35 jaar) van het Register Belastingadviseurs. Er worden jaarlijks diverse bijeenkomsten georganiseerd waarbij het accent ligt op de fiscale actualiteit en je persoonlijke ontwikkeling. Ook is er volop gelegenheid om te netwerken met andere jonge belastingadviseurs.

Even voorstellen: Daniël van Meijgaarden, de nieuwe voorzitter van de RB Jongerencommissie Op de RB-dag van afgelopen juni volgde Daniël van Meijgaarden, tot zijn spijt zelf op die dag verhinderd, Ralph Rijnders op als voorzitter van de RB Jongerencommissie. Daniël is sinds 2018 lid van deze commissie. In de dagelijkse praktijk is hij senior belastingadviseur bij ABAB Accountants en Adviseurs in Roosendaal, waar hij inmiddels bijna zes jaar werkzaam is. Zijn bachelor en master fiscale economie volgde hij aan de Universiteit van Tilburg. Eerder werkte Daniël bij BDO en Ernst&Young. In zijn vrije tijd reist hij graag met zijn vrouw, is hij te vinden in de boksschool of organiseert hij een barbecue. Maar we willen graag nog wat meer van hem weten; tijd voor een vragenrondje. Wat bracht je ertoe om voorzitter te willen worden? Voorzitter worden van de Jongerencommissie vind ik een prachtige uitdaging. De basis is gelegd door de eerste generatie commissieleden, onder leiding van Ralph. Nu is het moment daar om de commissie verder te ontwikkelen en te kijken waar we de komende jaren aan moeten gaan werken. Binnen de vereniging 3.0 is het jongerenbeleid prominent aanwezig. Heel de vereniging onder-

gaat een verandering en het jongerenbeleid vormt daarop geen uitzondering. Het is geweldig om daar nu samen met de rest van de commissie onze draai aan te geven. Wat voor rol moet Jong RB volgens jou spelen binnen de vereniging? De rol van Jong RB is het begeleiden, ontwikkelen, prikkelen en motiveren van de jongeren. Dit kan op verschillende manieren. Door het organiseren van vaktechnische bijeenkomsten bijvoorbeeld of door het verbinden van jonge fiscalisten binnen onze vereniging. Naast vakkennis is ook een netwerk immers van groot belang in je carrière. Denk hierbij overigens niet alleen aan andere fiscalisten, maar ook aan notarissen, juristen, accountants en hun verenigingen. Wat zijn je plannen voor de komende vier jaar? Juist nu hebben we een uitgelezen kans om ook het jongerenbeleid te vernieuwen. Alles zal tegen het licht worden gehouden om te bezien of het nog past binnen de vereniging 3.0. Daarnaast willen we waar mogelijk de verbinding aangaan met andere externe partijen, bijvoorbeeld door met verschillende beroepsgroepen samen een

evenement te organiseren. Ten slotte is het een goede zaak dat ook de interne samenwerking een stap verder wordt gebracht, dankzij het feit dat de voorzitter van de Jongerencommissie in het vervolg de bestuursvergaderingen bijwoont. Het maakt duidelijk dat de vereniging het jongerenbeleid serieus neemt. Aan enthousiasme ontbreekt het Daniël duidelijk niet. We wensen hem veel succes in deze verantwoordelijke functie. Wil je ook je steentje bijdragen aan de ontwikkeling van het jongerenbeleid? We zoeken nog versterking, dus je bent van harte welkom. Stuur een email naar communicatie@rb.nl.

RB procederen en verweren, een driedaagse opleiding Op 22 mei, 5 en 6 juli vond, samen met de Belastingdienst, de driedaagse opleiding ‘RB procederen en verweren’ plaats. Nienke Zomer, commisselid Jong RB, was hierbij aanwezig en doet verslag. De eerste twee dagen ging het met name over het formeel belastingrecht. Ook kwam aan bod hoe de belastingadviseur enerzijds en de belastinginspecteur anderzijds bepaalde casussen interpreteren. De laatste dag mochten wij, als vertegenwoordiger van onze cliënt, procederen tegen de Belastingdienst. Voor de eerste cursusdag kregen we een casus uitgereikt

waarin de dienstbetrekking, de geheimhoudingsplicht en de vergrijpboete centraal stonden. De tweede dag moesten de adviseurs gezamenlijk een beroepschrift schijven. Dat werd dan naar de inspecteurs gestuurd, die daar vervolgens een verweerschrift op moesten schrijven. Op 6 juli mochten we dan eindelijk procederen.

■■ je verkrijgt kennis over hoe de Belastingdienst bepaalde casussen interpreteert; ■■ je krijgt tips van (echte) rechters over het procederen; ■■ je leert andere belastingadviseurs en belastinginspecteurs kennen, wat gunstig is voor je netwerk.

Interessant en leerzaam

Mocht je geïnteresseerd zijn geraakt, dan heb ik goed nieuws: volgend jaar wordt deze opleiding opnieuw aangeboden. Te zijner tijd krijg je hiervoor een uitnodiging. Schrijf je dan snel in, want er is maar een beperkt aantal plaatsen beschikbaar.

Ik vond deze opleiding super interessant en leerzaam. Ik kan haar iedereen aanraden, want: ■■ je verkrijgt kennis over zowel het materieel als het formeel belastingrecht;

augustus 2019 | nummer 4 | Het Register

49


HET

Verenigingsnieuws Boeken

Nederlands belastingrecht in Europees perspectief

Nederlands belastingrecht in Europees perspectief Derde druk

Praktisch nut Wetenschappelijk niveau Actualiteit Leesbaarheid Presentatie Prijs-kwaliteit-verhouding Bedoeld voor:

fed fiscale brochures

Auteurs: prof. dr. D.S. Smit Uitgever: Wolters Kluwer ISBN: 9789013142662 Prijs: € 69,95

Div.

7 8 7 Prof. dr. D.S. Smit 7 Mr. J.A.R. van Eijsden Drs. B.J. Kiekebeld 7 7 specialist/algemeen adviseur

Verwijzingsinstructies in verband met de grenzen van de rechtsstrijd na cassatie / Omtrent verwijzing Auteur: mr. L.J.A. Pieterse Uitgever: Wolters Kluwer ISBN: 9789013153804 / 9789013154313 Prijs: € 59,95 / € 69,95

Verwijzingsinstructie s in verband met de grenzen van de rech tsstrijd na cassatie Omtrent verwijzing

Praktisch nut 6 Wetenschappelijk niveau 9 Actualiteit 8 Leesbaarheid 9 Presentatie 9 Prijs-kwaliteitverhouding 7 Bedoel voor: generalist

Mr. L.J.A. Pieterse

Recentelijk hebben wij ons democratisch stemrecht ten aanzien van ‘Europa’ weer mogen uitoefenen. Ook door de Brexit is Europa veelvuldig in het nieuws. Vreemd eigenlijk dat het zelden of nooit in de media over de fiscale gevolgen van de Europese Unie gaat. Dat raakt toch alle Europeanen binnen die Unie. Als fiscalisDe gemiddelde RB procedeert weinig. En het komt al helemaal ten zien wij de toenemende gevolgen van het Europese recht wel sporadisch voor dat hij in cassatie gaat. Elke RB leest echter uitbinnen de fiscaliteit. Bosal, Schumacker en Leur-Bloem zijn onspraken van de Hoge Raad. Die verwijst circa 75 keer per jaar dertussen absolute klassiekers onder de arresten van het Europenaar een ander gerechtshof om de zaak opnieuw te behandelen. se Hof van Justitie. De impact van deze arresten op de NederOm de uitspraak van de verwijzingsrechter goed te kunnen interlandse situatie is groot. preteren is het noodzakelijk om te weten wat de aard van de verDe ultieme Europese wetgeving is de btw. Deze wordt in dit boek wijzing is. Pieterse onderscheidt hierbij twee soorten: een verwijniet besproken. Enkel oorspronkelijk Nederlandse fiscale wetgezingsopdracht waarop het onderzoek zich na verwijzing dient te ving wordt tegen de Europese regels gehouden. Naast de verrichten en een verwijzingsopdracht waarbij de Hoge Raad instrucschillende directe belastingen wordt er ook aandacht besteed ties geeft met het oog op de verdere behandeling van de kwestie aan formeel belastingrecht in Europees perspectief. waarover de verwijzingsrechter dient te beslissen. In het boek Het boek heeft uiteraard een redelijk hoog ‘beschouwend’ karak‘Omtrent verwijzing‘ diept Pieterse met name deze twee soorten ter en niet alles is direct in de praktijk bruikbaar. Er staan ook uit. Het boek ‘Verwijzingsinstructies in verband met de grenzen geen cijfermatige uitwerkingen in. Aan de andere kant openen deze beschouwingen wel een perspectief voor de algemene advi- van de rechtsstrijd na cassatie’ is een aanvulling op dit boek. seur die met een brede blik wil adviseren De gemiddelde RB heeft weinig kennis van nu en in de toekomst. Voor de internationaIn de boekenrubriek geven ervade elementen die spelen bij verwijzing. Dit le adviseur is het verplichte kost. En graag ren ­vak­mensen op persoonlijke boek is een uitstekende start om deze kenof niet, de invloed van Europa op de Nedertitel hun mening over recent nis op te doen. Vanwege de mooie vormgelandse fiscale wetgeving zal steeds groter ­verschenen (fiscale) boeken: ving zou het ook een heel geschikt cadeau worden. n Twee beoordelaars recenseren voor een fiscalist zijn. Wie moet kiezen tuseen boek. sen beide boeken, die overigens ook los Eindoordeel: n n n n Zij kennen cijfers toe voor goed leesbaar zijn: onze (lichte) voorkeur ­bijvoorbeeld ­leesbaarheid, gaat uit naar het boek ‘VerwijzingsinstrucDoor: mr. Marcel van Galen RB en ­actualiteit en niveau. ties in verband met de grenzen van de mr. Marco Dijkstra RB rechtsstrijd na cassatie’.

De recensenten geven een ­eindoordeel: Aanrader Goed Redelijk Matig Afrader

50

Het Register | augustus 2019 | nummer 4

n n n n n

n n n n■ n n n n n■ n■

Mr. L.J.A. Pieterse

Eindoordeel: n n n n Door: mr. drs. Martin Klomp RB en mr. Lucas Blom AA RB


Sdu werkt aan een digitale oplossing, die het werkproces van belastingadviseurs drastisch zal veranderen! Dit is Sophie, een succesvolle belastingadviseur.

Haar leven is soms een achtbaan, maar daar komt verandering in! De pijnpunten in het adviesproces van Sophie, zoals gebrek aan overzicht en goede vastlegging, vormen de inspiratie voor de nieuwe oplossing van Sdu!

Ik heb een idee!

In het innovatielab van Sdu…

Dit moet gestructureerder, efficiënter en beter…

Eindelijk grip op het adviesproces!

We gaan de fiscale markt opschudden!

Benieuwd wat deze ontwikkeling voor jou kan betekenen? Zie sdu.nl/fiscaalinnoveert


Ontstijg de theorie Breng je carrière naar een hoger plan RB Academy. Dé opleiding voor belastingadviseurs in het mkb.

RB Academy. Dé opleiding voor belastingadviseurs in het mkb. De RB Academy is de enige fiscale beroepsopleiding die de vertaalslag maakt van de collegebanken naar de mkb-praktijk. Als young professional beheers je de theorie goed. Maar heb je ook al voldoende vaardigheden ontwikkeld om klanten zelfstandig te adviseren? RB Academy helpt je daarbij. Ben jij (bijna) afgestudeerd van de wo-opleidingen Fiscaal Recht, Fiscale Economie óf de hbo-opleiding Fiscaal Recht en Economie? Ga dan snel naar rbacademy.nl en meld je aan.


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.