Het Register 2017 nr. 06: De onbeperkte navorderingstermijn in de Successiewet:

Page 1

HET

Register Vakblad van het Register Belastingadviseurs december 2017 | nummer 6

De onbeperkte navorderingstermijn in de Successiewet: konijn uit de hoge hoed? Gevarieerd programma op tweede RB Jongerencongres Belastingadviseur Cor Overduin: bokser tegen box 3 ‘Vertrouwen in de toekomst’: ook voor ondernemers?


Exclusief aanbod voor RB-leden. Onze nieuwe RB-pakketten. 100% online en volledig afgestemd op uw RB-praktijk. Sdu biedt RB-leden 5 nieuwe, aantrekkelijk geprijsde pakketten. Deze zijn door Sdu met zorg samengesteld op basis van de wensen en behoeften van RB-leden. Met de toevoeging van het complete programma van Licent Academy vindt u bij Sdu nu ook de beste mogelijkheden om uw vakkennis op niveau te houden. Kies het RB-pakket dat het best bij uw praktijk past.

RB Online learning pakket Tax Talks • 10x Live-webinars • 20x Online learnings • 10x Focus webinars • Podcasts

495.-

RB Praktijk pakket Fiscaal en Meer Excellent • Maandelijks 44 adviezen voor de IB-onderneming, BV en DGA • Thematische toelichtingen (IB, VPB, AWR & Btw) • 300 modellen en tools • Cijfers, tabellen en regelingen • Elk kwartaal opinies, interviews en achtergronden bij het fiscale nieuws

995.-

RB Advies pakket

RB Advies pakket Pro

RB Advies pakket Expert

NDFR en NTFR

NDFR en NTFR

NDFR en NTFR

• Inkomstenbelasting • Vennootschapsbelasting • NTFR Online

• Inkomstenbelasting • Vennootschapsbelasting • Loonbelasting

• Inkomstenbelasting • Vennootschapsbelasting • Loonbelasting • Omzetbelasting • Formeel belastingrecht • Successiewet en Wet op belastingen en verkeer • Internationaal recht • NTFR Online • Tax Talks

• Omzetbelasting • NTFR Online • Wegwijsserie

2350.-

3250.-

Exclusief aanbod voor RB-leden: sdu.nl/rb-exclusief

4850.-


DE

n n n

Inhoud

Colofon Het Register is een uitgave van het Register Belastingadviseurs (RB), Brenkmanweg 6 4105 DH Culemborg, telefoon (0345) 54 70 00 Het Register verschijnt zes keer per jaar en vormt een belangrijke informatiebron voor de leden van het Register Belastingadviseurs. Leden en relaties van het RB ontvangen Het Register uit hoofde van hun lidmaatschap/ betrokkenheid bij het RB. Informatie over (het lidmaatschap van) het RB vindt u op www.rb.nl; informatie over het opzeggen van het lidmaatschap vindt u op www.rb.nl/lidmaatschapopzeggen.

Redactieraad Mr. S.F.J.J. (Sylvester) Schenk RB (hoofd­ redacteur) Prof. mr. dr. G.J.M.E. (Guido) de Bont Mr. E.E.J.C. (Eli) Hendriks RB Mr. dr. M.J. (Mascha) Hoogeveen Mr. W.J.M. (Wil) Vennix RB

Eindredactie Kamminga Publicaties, Ton Kamminga E-mail: ton@kammingapublicaties.nl

12

Gevarieerd programma op tweede RB Jongerencongres Verslag

18

Belastingadviseur Cor Overduin: bokser tegen box 3 Interview met drs. C. Overduin

Uitgever Register Belastingadviseurs E-mail: communicatie@rb.nl

Rubriek Jurisprudentie en Wetgeving Fiscaal up to Date, Eindhoven

Advertenties Saskia van Baal Tel.: (0345) 54 70 00 E-mail: svanbaal@rb.nl Achtste jaargang, oplage 7500

Vormgeving Twinmedia BV, Joke Boer

© Register Belastingadviseurs Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd door middel van boekdruk, fotooffset, fotokopie, microfilm of welke andere methode dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het Register Belastingadviseurs. ‘Het Register’ bevat informatie die met de meeste zorgvuldigheid is samengesteld. Het Register Belastingadviseurs en de bij deze uitgave betrokken redactie en medewerkers aanvaarden geen aansprakelijkheid voor mogelijke gevolgen die zouden kunnen voortvloeien uit het gebruik van de in deze uitgave opgenomen informatie. Citeertitel: Het Register 2017/nr.

n

4

Kort & bondig

n

5

De onbeperkte navorderingstermijn in de Successiewet: konijn uit de hoge hoed?

n

6

De redactie - Wantrouwen in de toekomst Mr. E.E.J.C. Hendriks RB

Mr. K.M.G. Demandt en mr. M. Coenen

n

17

Jurisprudentie en wetgeving

n

23

Pakket Belastingplan 2018: veel regels, weinig echte inhoud

n

28

n

32

n

36

n

41

n

45

Transfer pricing en documentatie Column - Mr. J.R. Bakker

Bureau Vaktechniek RB

‘Vertrouwen in de toekomst’: ook voor ondernemers? Mr. S.F.J.J. Schenk RB

Subsidies in de winstsfeer Mr. ing. H.J. van den Kerkhof RB

Bol Adviseurs: preferred supplier Het kantoor

Het Verenigingsnieuws www.rb.nl/het-register

december 2017 | nummer 6 | Het Register

3


DE

Redactie

Wantrouwen in de toekomst Het is weer mijn beurt om een redactionele column te schrijven en indachtig de opmerking van enkele redactiegenoten, namelijk ‘welke tekstschrijver ga je nu inhuren’, ben ik aan de slag gegaan met Asibot, de schrijvende robot. U heeft vast wel gehoord van of gelezen over deze robot, die artikelen, boeken, columns etc. schrijft. Je begint met een zin en ziedaar: de robot maakt je column af. Dus ik typ: ‘Net als ondergetekende zult u het regeerakkoord hebben bestudeerd en ...’ Ik zal u besparen wat Asibot eraan toevoegde, want het zag er niet uit. Het leek het regeerakkoord wel. Dus toch maar weer zelf de pen ter hand genomen en opgeschreven wat ik van dat regeerakkoord vind. Niet veel goeds dus. In dat akkoord worden allerlei maatregelen en voornemens opgesomd die de coalitiepartijen de komende regeerperiode, en ver daarna, willen invoeren. Investeren in collectieve voorzieningen, hervormen van het belastingstelsel, hervormen van ons pensioenstelsel, Nederland duurzaam maken en natuurlijk lastenverlichting voor burgers en bedrijfsleven. Met name laatstgenoemde, de lastenverlichting, betwijfel ik ten zeerste. Het lage btw-tarief gaat van 6 naar 9%, de eerste levensbehoeften worden dus duurder en dat is vooral voor de modale inkomens en daaronder een forse aderlating. Ook de vergroening van het belastingstelsel, waardoor de vervuiler meer gaat betalen, treft genoemde groep. Deze mensen hebben niet de mogelijkheid om zonnepanelen aan te schaffen of andere energiezuinige maatregelen voor hun woning te treffen en betalen daardoor het volle pond aan hun energieleverancier, inclusief de verhoging van de energiebelasting. Volgens datzelfde regeerakkoord zijn de mkb-ondernemers van onschatbare waarde en vormen ze de motor van onze economie. Dit wordt met de mond beleden, maar de uitkomst is mijns inziens anders. Enkele maatregelen zijn bijvoorbeeld vermindering van de zelfstandigenaftrek, verbreding van de grondslagen voor de belasting op bedrijven, invoering van een kilometerheffing voor vrachtwagens, stimulering om de zelfstandig gevestigde medisch specialisten toch maar in loondienst te laten gaan, geleidelijke verhoging van het tarief in box 2 naar 28,5% zonder dat de in het verleden opgebouwde winsten worden gerespecteerd. Lastenverlichting is er ook, in de vorm van afschaffing van de dividendbelasting. Maar ik voel tot in het diepst van mijn vezels dat daar iets niet klopt. De debatten hierover van de voorbije tijd hebben mij er in ieder geval niet van overtuigd dat deze afschaffing nu eenmaal noodzakelijk is om onze economie overeind te houden. Het cadeau van 1,4 miljard voor buitenlandse aandeelhouders had beter aan matiging van de tariefsverhoging in de btw kunnen worden besteed. Daar staat dan tegenover dat de brievenbusfirma’s worden aangepakt. Dat wordt ook een keer tijd. De terechte kritiek van de EU dat Nederland fungeert als doorstroomland voor het zo goed als onbelast wegsluizen van winsten – ook al heeft daarbij een aantal landen boter op zijn hoofd – en als gevolg daarvan de invoering van een bronbelasting, levert onze schatkist ook nog wat op. En wellicht kan deze opbrengst worden gebruikt voor daadwerkelijke lastenverlichting. Bij één voornemen uit het regeerakkoord moest ik trouwens een beetje grimlachen, namelijk dat de overheid voorwaarden gaat scheppen voor een ‘leven lang leren’. Voor onze beroepsgroep een ‘no brainer’, want wij leren al ons leven lang. Mr. E.E.J.C. (Eli) Hendriks RB directeur bij CapsNobel Accountants & Belastingadviseurs en lid van de redactieraad

4

Het Register | december 2017 | nummer 6


n

Kort & Bondig Mkb wapent zich slecht tegen digitale fraude Bijna twee op de vijf mkb’ers hebben het afgelopen jaar te maken gehad met vormen van digitale fraude. Zowel op het gebied van kennis als op het vlak van preventieve maatregelen valt nog veel te winnen. Een derde van de mkb’ers geeft aan weinig of helemaal geen kennis te hebben van het voorkomen van identiteitsfraude, faillissementsfraude, ransomware of malware. Dit staat in het rapport ‘Preventie door het mkb tegen digitale fraude’ van de Kamer van Koophandel. De meest voorkomende preventieve maatregelen die mkb’ers treffen, zijn een virusscanner op alle bedrijfscomputers, facturen altijd goed controleren en regelmatig back-ups maken. Toch heeft een deel van het mkb gaten in hun digitale beveiliging. Zo heeft een op de vijf geen firewall geïnstalleerd op alle bedrijfscomputers en een kwart heeft automatische updates van software niet aan staan. Een maand later weet MKB-Nederland te melden dat uit een onderzoek in samenwerking met het Lectoraat Cybersecurity in het mkb van de Haagse Hogeschool blijkt dat malware, ransomware en phishing de meest voorkomende vormen van cybercrime zijn waar mkb-ondernemers door worden getroffen. In totaal zegt een op de vijf ondervraagde mkb’ers wel eens het slachtoffer te zijn geweest van cybercriminaliteit. Maar er is hoop. In 2018 start namelijk het zogenoemde Digital Trust Centre (DTC), waarin met ondernemers wordt samengewerkt aan digitale veiligheid. Ook gaat het DTC het bedrijfsleven informatie bieden over dreigingen en het adviseren over maatregelen. n Kamer van Koophandel, 3 oktober 2017; MKB-Nederland, 7 november 2017

Meer ruimte voor innovatieve betaaldiensten Er komt meer ruimte voor nieuwe innovatieve betaaldiensten in Nederland. Dat is het gevolg van herziene Europese richtlijn betaaldiensten (PSD2) die door minister Dijsselbloem van Financiën en minister Blok van Veiligheid en Justitie is omgezet in een Nederlands wetsvoorstel. Het doel van PSD2 is om het Europese betalingsverkeer te verbeteren en ruimte te bieden aan nieuwe (innovatieve) bedrijven die kunnen bijdragen aan een effectievere en transparantere wijze van het doen van betalingen. PSD2 verplicht onder meer banken, als de klant daar toestemming voor geeft, aan nieuwe dienstverleners toegang te geven tot de betaalrekeningen en betaalgegevens van die klanten om dergelijke innovatieve betaaldiensten te kunnen uitvoeren. PSD2 zou voor 13 januari moeten zijn geïmplementeerd in nationale wetgeving. Dat gaat echter niet lukken; de inschatting is nu dat dit voorjaar 2018 wordt. Naast de vertraging aan Nederlandse kant zijn op Europees niveau de technische standaarden voor wettelijke beveiligingseisen nog niet vastgesteld door de Europese Commissie. Verwacht wordt dat deze standaarden vanaf september 2019 kunnen worden toegepast. n Ministerie van Financiën, 23 oktober 2017

Kabinet legt trustsector strengere regels op Het kabinet gaat de trustsector in Nederland strengere regels opleggen. De Nederlandsche Bank krijgt daarnaast meer bevoegdheden voor toezicht en handhaving. Dat is de kern van een wetsvoorstel van minister Hoekstra van Financiën. Trustkantoren dienen als poortwachters het Nederlandse financiële stelsel te beschermen tegen misbruik: ze moeten witwassen, terrorismefinanciering en belastingontduiking voorkomen. Maar volgens Hoekstra hebben ze dat de afgelopen jaren onvoldoende gedaan en soms zelfs zaken als belastingontduiking gefaciliteerd. In de nieuwe Wet toezicht trustkantoren 2018 wordt meer integriteit en professionaliteit van kantoren geëist. Ze moeten een bv of nv zijn en een dagelijkse leiding hebben van ten minste twee personen, die vanuit Nederland moeten werken. Verder scherpt de nieuwe wet de eisen aan de interne controle aan. De zogeheten compliancefunctie mag niet worden uitbesteed aan een externe partij. Trustkantoren mogen ook niet langer aan een en dezelfde cliënt zowel belastingadvies geven als trustdiensten verlenen. Ook moeten kantoren meer en beter onderzoek doen naar een cliënt voor ze daadwerkelijk met hem in zee gaan. Het wetsvoorstel gaat eerst voor advies naar de Raad van State en wordt pas daarna openbaar gemaakt. Wel staat het consultatieverslag al op internetconsultatie.nl. n Ministerie van Financiën, 10 november 2017

december 2017 | nummer 6 | Het Register

5


n n n n n n

De onbeperkte navorderingstermijn in de Successiewet: konijn uit de hoge hoed? Een heikel punt in procedures met de Belastingdienst over erfenissen betreft de navorderingstermijn, doorgaans in verband met buitenlands vermogen. Sinds de wijziging, per 1 januari 2012, van art. 66, derde lid SW 1956 zou naar de letter van de wet onbeperkt over erfenissen kunnen worden nagevorderd. Maar voor reeds vervallen navorderingstermijnen heeft de Hoge Raad daar inmiddels een stokje voor gestoken. Niettemin blijft de Belastingdienst zoeken naar mogelijkheden om toch na te vorderen. Die denkt hij te hebben gevonden voor erfenissen die voor 1985 zijn vrijgevallen. De vraag of in zulke gevallen thans, ruim dertig jaar na dato, nog kan worden nagevorderd, is tot nu toe enkel beantwoord door enkele feitenrechters. Hoe nu verder?

Kim Demandt en Maaike Coenen Mr. K.M.G. Demandt en mr. M. Coenen zijn beiden advocaat bij Hertoghs advocatenbelastingkundigen

6

I

n deze bijdrage bespreken wij de redenering op basis waarvan de Belastingdienst over deze erfenissen meent te kunnen navorderen, de ontwikkelingen hiervan in de jurisprudentie en de mogelijke verweren die hiertegen kunnen worden gevoerd. Want naar onze mening kan de Belastingdienst over erfenissen van voor 1985 toch echt niet meer navorderen.

Reeds vervallen navorderingstermijnen Art. 66, derde lid SW luidt sinds 1 januari 2012 als volgt: ‘Indien voor de erfbelasting de aangifte over een bestanddeel van het voorwerp van die belasting dat in het buitenland wordt gehouden of is opgekomen niet, onjuist of onvolledig is gedaan, vervalt, in afwijking van artikel 16, vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de bevoegdheid tot het vaststellen van een navorderingsaanslag niet.’ Kortom, in geval van een erfenis met een buitenlandse link zou de navorderingstermijn onbeperkt zijn. De vraag in de praktijk was of de wetgever ook echt

Het Register | december 2017 | nummer 6

heeft bedoeld om de navorderingstermijn voor erfenissen onbeperkt te maken en zodoende ook te laten herleven in situaties waarin op 1 januari 2012 navordering niet meer mogelijk was. De Wet Overige fiscale maatregelen 2012 kent namelijk geen overgangsrecht voor de wijziging van het navorderingsartikel.1 Op 3 maart 2017 heeft De Hoge Raad deze kwestie beslecht.2 In deze zaak had Hof Arnhem-Leeuwarden geoordeeld dat de wetgever, gelet op de parlementaire geschiedenis, niet heeft bedoeld om een navorderingsbevoegdheid te laten herleven als deze al was vervallen op 1 januari 2012, de ingangsdatum van het gewijzigde art. 66, derde lid, SW. De Hoge Raad overweegt: ‘Er is ook overigens geen reden om aan te nemen dat de wetgever heeft bedoeld dat de onbeperkte navorderingstermijn zich mede uit zou strekken tot gevallen waarin de bevoegdheid tot navordering al was vervallen en daarmee een niet meer bestaande bevoegdheid tot navordering nieuw leven in heeft willen blazen.’ Een onbeperkte navorderingstermijn is iets anders dan


n n n n n n

een herleving van de termijn. Om dit arrest van de Hoge Raad met succes in te roepen, is dus wel vereist dat de bevoegdheid tot navordering al is vervallen. Wat als dat voor bepaalde jaren nog niet het geval is? Dan zou ondanks dit arrest toch onbeperkt kunnen worden nagevorderd. Daarom is van belang om alle wetswijzigingen helder te hebben, om te kunnen bepalen of de navorderingstermijn is vervallen.

De aanvang van de termijn Op grond van art. 16, vierde lid AWR geldt tegenwoordig een verlengde navorderingstermijn van twaalf jaren voor vermogen dat wordt aangehouden in het buitenland of inkomen dat in het buitenland is opgekomen. Erfenissen van vóór 2000 worden zodoende in beginsel niet geraakt door de onbeperkte navorderingstermijn van art. 66, derde lid SW. Die bepaling is immers per 2012 in de wet opgenomen, dus de navorderingsbevoegdheid van twaalf jaren voor erfenissen van vóór 2000 was op 1 januari 2012 verjaard. Een reeds vervallen navorderingsbevoegdheid kan dan niet meer herleven. Daarmee leek de kous af. De Belastingdienst geeft echter niet zo snel op en neemt thans de stelling in dat erfenissen die voor 1985 zijn vrijgevallen, alsnog door de onbeperkte navorderingstermijn worden bestreken. Aan deze stelling ligt – dat kunnen we de belastingambtenaar die hiermee is gekomen nageven – een sterk staaltje juridisch gepuzzel ten grondslag. Door de jaren heen is de regeling voor de aanvang van de navorderingstermijn een aantal keren veranderd. Vóór 1985 was de regeling zodanig dat de verjaringstermijn voor het opleggen van een navorderingsaanslag wegens een onjuistheid of onvolledigheid van de aangifte pas eindigde na vijf jaren, vanaf de dag dat de inspecteur bekend wordt met de onjuistheid of onvolledigheid. De wettekst – art. 66, eerste lid, aanhef en 7° SW – luidde toen:

Er is verjaring voor het opleggen van een aanslag tot navordering wegens onjuistheid of onvolledigheid van een aangifte, zonder dat een nadere aangifte is ingediend, na vijf jaren, te rekenen van de dag, waarop de bedoelde onjuistheid of onvolledigheid ter kennis van de inspecteur is gekomen.3

Vóór 1985 begon de navorderingstermijn dus pas te lopen vanaf het moment dat de inspecteur bekend wordt met een onjuistheid of onvolledigheid, bijvoorbeeld omdat een vrijwillige verbetering is ingediend. Per 1 januari 1985 wordt voor de aanvang van de verjaringstermijn aangesloten bij het moment van overlijden van de erflater, meer in het bijzonder de inschrijving van de akte van overlijden. Als sinds die dag vijf jaren zijn verstreken, kan niet meer worden nagevorderd.4 Het overgangsrecht bij deze nieuwe regeling bepaalt dat deze geldt voor overlijdensgevallen vanaf 1 januari 1985; de nieuwe regeling raakt erfenissen van voor die datum dus niet.

De Belastingdienst meent dat erfenissen die voor 1985 zijn vrijgevallen, alsnog door de onbeperkte navorderingstermijn worden bestreken

Waarom? Waarom is de aanvang van de navorderingstermijn destijds gewijzigd? Het is even zoeken, maar in de parlementaire geschiedenis wordt voor de toelichting op de wijziging verwezen naar het ontwerp Successiewet 1964: ‘Wel moest voor een aantal gevallen de ingang van de termijnen nader worden geregeld. Zie de toelichting bij artikel 44 van dat ontwerp.’5 In dit ontwerp was het al de bedoeling om voor de navorderingstermijn aan te sluiten bij het tijdstip waarop de akte van overlijden in de registers wordt ingeschreven (destijds opgenomen in art. 44).6 In de memorie van toelichting bij het ontwerp wordt echter geen verklaring gegeven voor het aanvangsmoment van de termijn; er wordt enkel uitgelegd dat wordt aangeknoopt bij de navorderingstermijnen uit de AWR.7 De achterliggende gedachte voor de wijziging is dus niet duidelijk terug te vinden in de parlementaire geschiedenis. Dat is jammer, want naar onze mening draagt deze wijziging bij aan de rechtszekerheid van de belastingplichtige; ze is destijds mogelijk ook om die reden ingevoerd. En dan is het des te wranger als de Belastingdienst nu alsnog een beroep doet op de oude regeling.

Niet alleen vindt een wetswijziging plaats over de aanvang, maar enkele jaren later ook over de lengte van de navorderingstermijn Niet alleen vindt een wetswijziging plaats met betrekking tot de aanvang van de termijn, maar enkele jaren later wordt ook de lengte van de navorderingstermijn gewijzigd. Per 8 juni 1991 wordt hij voor ‘buitenlandkwesties’ verlengd van vijf naar twaalf jaren. Op grond van het overgangsrecht (art. IV) bij deze nieuwe bepaling blijft de twaalfjaarstermijn ‘buiten toepassing voor gevallen waarin, op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet, de bevoegdheid tot het vaststellen van een navorderingsaanslag is vervallen’.8 Oftewel, de wetgever zegt bij de

december 2017 | nummer 6 | Het Register

7


n n n n n n

Het hof verwerpt het standpunt van de inspecteur dat de tekst van art. 66 SW van toepassing is zoals die gold vóór 1 januari 1985 invoering van de verlengde navorderingstermijn in 1991 dat deze enkel geldt voor gevallen waarin de navorderingstermijn nog niet is verjaard. De crux om heden ten dage nog na te vorderen over erfenissen van vóór 1985 zit volgens de Belastingdienst in het overgangsrecht bij de invoering van de wijziging van het ‘startpunt’ van de verjaringstermijn op 1 januari 1985. Oudere verervingen blijven door het overgangsrecht onder de oude regeling vallen. En volgens die regeling vangt de navorderingstermijn, van destijds vijf jaar, aan op het moment dat de onjuistheid of de onvolledigheid van een eerdere aangifte ter kennis komt van de inspecteur. Vandaag de dag voert de Belastingdienst aan dat hij pas van de onvolledigheid van de aangifte op de hoogte is gekomen door de inkeermelding van de belastingplichtige. De verjaringstermijn vangt dan pas op dat moment aan, zodat de inspecteur ook bij dergelijke oude overlijdensgevallen nog kan navorderen. Naar de letter van deze wirwar aan (oude) wetgeving lijkt deze truc van de Belastingdienst wel een basis te hebben. In enkele zaken heeft hij kennelijk aanleiding gezien om over een oude erfenis na te vorderen. Hoe werkt dit uit in de (feiten)rechtspraak?

De rechtspraak Hof Amsterdam 3 januari 2017 Hof Amsterdam is op 3 januari 2017 een van de eerste rechterlijke instanties die zich over dit vraagstuk heeft gebogen.9 Het betreft een erfenis uit 1981 over buitenlands vermogen, die aan het licht kwam door een inkeermelding van de erfgenamen op 30 december 2011. Dit vermogen is niet gemeld in de aangifte successierecht van 9 juli 1982. De Belastingdienst legt vervolgens een navorderingsaanslag successierecht op. Het overlijden van erflater heeft plaatsgevonden in 1981. Onder de wetgeving van dat jaar vangt de verjaringstermijn aan als de inspecteur bekend wordt met de onjuistheid of onvolledigheid. De wetswijziging van 1 januari 1985 raakt deze erfenis niet, gelet op het bijbehorende overgangsrecht. Het aanvangsmoment voor de verjaringstermijn blijft aldus het moment van bekend worden door de inspecteur met de onjuistheid of onvolledigheid. Tot zover helder. Het hof oordeelt echter dat de daaropvolgende wetswijziging van 8 juni 1991 de aanvang van de verjaringstermijn wél wijzigt. Omdat de verjaringstermijn voor deze erfenis uit 1981 pas aanvangt op het moment dat de inspecteur bekend wordt met de onjuistheid, was de na-

8

Het Register | december 2017 | nummer 6

Navorderingstermijn SW

vorderingstermijn bij de wetswijziging in 1991 nog niet verstreken. Volgens het overgangsrecht bij de wetswijziging van 8 juni 1991 blijft de nieuwe navorderingstermijn van twaalf jaren zoals gezegd buiten toepassing als de navorderingsbevoegdheid is vervallen. Maar omdat dit niet het geval is, is volgens het hof op het overlijden in 1981 de twaalfjaarstermijn van toepassing geworden. En daarmee wordt het standpunt van de inspecteur dat de tekst van art. 66 SW van toepassing is zoals die gold vóór 1 januari 1985 – wat inhoudt dat de verjaringstermijn aanvangt op het moment dat de inspecteur bekend wordt met de onjuistheid – door het hof verworpen. En dus is de erfenis uit 1981 twaalf jaar later, in 1993, verjaard. De inspecteur gooit het vervolgens nog over een andere boeg. Vanwege het ontbreken van overgangsrecht bij het in werking treden van het nieuwe art. 66, derde lid SW heeft deze bepaling onmiddellijke werking, aldus de inspecteur. Het hof gaat hier echter niet in mee en oordeelt dat genoemde bepaling alleen betrekking heeft op gevallen waarin navordering op 1 januari 2012 nog mogelijk was. Daarvoor verwijst het naar het woord ‘vervalt’, wat impliceert dat de bevoegdheid tot navordering nog wel moet bestaan. Op 1 januari 2012 was geen navordering over de erfenis uit 1981 meer mogelijk, dus ook dit standpunt van de Belastingdienst faalt. Interessant zijn nog enkele overwegingen van de rechtbank. Die is niet alleen ingegaan op de parlementaire geschiedenis – waaruit naar haar oordeel blijkt dat met de wetswijziging geen terugwerkende kracht is bedoeld – maar betrekt in haar uitspraak ook de bepalingen van enkele aanwijzingen die zien op terugwerkende kracht. Mooi is de passage die uit de ‘Notitie terugwerkende kracht en eerbiedigende werking van fiscale maatregelen’ is gehaald: ‘Uitgangspunt is dat een regeling zoals dat wordt genoemd “onmiddellijke werking” heeft. Dat wil zeggen dat een nieuwe regeling niet slechts van toepassing is op hetgeen na haar inwerkingtreding voorvalt, maar ook op hetgeen bij haar inwerkingtreding bestaat, zoals bestaande rechtsposities en verhoudingen.’ Dat het moet gaan om nog bestaande rechtsposities en verhoudingen, blijkt in deze kwestie uiteindelijk van wezenlijk belang, zowel voor de vraag of de onbeperkte navorderingstermijn, zoals geïntroduceerd in 2012, van toepassing is (nee), als voor de vraag of het overgangsrecht van 1991 deze erfenis raakt (ja). Het hof laat deze overwegingen van de rechtbank echter voor wat ze zijn, nu ons staatsrechtelijk bestel de toetsing van wetten in formele zin aan rechtsbeginselen op grond van art. 120 van de Grondwet niet toestaat. Niettemin zijn de passages lezenswaardig. Ten slotte: de staatssecretaris heeft cassatie tegen deze uitspraak ingesteld.10 Hof Amsterdam 5 juli 2017 Op 5 juli 2017 oordeelt wederom Hof Amsterdam – zij het, op één raadsheer na, in een andere samenstelling – over een dergelijke kwestie.11 In 2014 heeft de Belastingdienst een navorderingsaanslag erfbelasting opgelegd ter


n n n n n n

zake van een overlijden in 1982, nadat de erfgenamen in 2012 een inkeerprocedure hebben opgestart. Naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 3 april 2017 trekt de inspecteur zijn primaire standpunt in dat aan art. 66, derde lid SW onbeperkt terugwerkende kracht moet worden toegekend. Zijn subsidiaire standpunt blijft ondanks het arrest intact, want volgens hem vangt op basis van het overgangsrecht de navorderingstermijn pas aan als de inspecteur op de hoogte komt van de onjuistheid. Dat is hier de inkeermelding in 2012. En de aanslag is in 2014 opgelegd, dus binnen de vijfjaarstermijn en aldus tijdig, zo betoogt de inspecteur. Opnieuw verwerpt het hof dit standpunt, volgens dezelfde redenering als in het arrest van 3 januari 2017. Aangezien het overgangsrecht van 8 juni 1991 bepaalt dat de nieuwe wetgeving – de verlenging van vijf naar twaalf jaar – van toepassing is op gevallen waarin de navorderingsbevoegdheid op dat moment nog bestaat, is de navorderingstermijn aangevangen op het moment waarop de akte van overlijden is ingeschreven in de registers, en dat is in 1982. De navorderingstermijn eindigt derhalve in 1994. Het hof vernietigt dan ook de navorderingsaanslag erfbelasting. Een overigens interessant punt is nog dat de belastingplichtige stelt schade te hebben geleden wegens een onrechtmatige overheidsdaad. De navorderingsaanslag erfbelasting is indertijd betaald om hoge invorderingsrente te voorkomen. Dit leidt er volgens de belastingplichtige toe dat ze rente-inkomsten heeft gemist. Op grond van de invorderingswet heeft de belastingplichtige recht op

vergoeding van de invorderingsrente, maar niet op vergoeding van andere ‘schade’, zo oordeelt het hof.

Hoe om te gaan met deze rechtspraak? Onder verwijzing naar het overgangsrecht uit 1991 meent Hof Amsterdam dat bij de verlenging van de navorderingstermijn ook de aanvang ervan onder de nieuwe regeling komt te vallen. Het destijds geldende overgangsrecht bepaalt dat de nieuwe regeling ‘buiten toepassing [blijft] voor gevallen waarin, op het tijdstip onmiddellijk voorafgaande aan de inwerkingtreding van deze wet, de bevoegdheid tot het vaststellen van een navorderingsaanslag is vervallen.’ Die regeling is dan simpel: als de navorderingsbevoegdheid op dat moment nog niet is vervallen, wordt aangesloten bij het moment van inschrijving van de akte van overlijden en geldt de twaalfjaarstermijn. Zo wordt door het overgangsrecht uit 1991 alsnog de wetswijziging van 1985 van toepassing. Niettemin kunnen wij ons voorstellen dat de Belastingdienst van mening is dat door de wetswijziging uit 1991 enkel de duur, maar niet de aanvang van de navorde-

In wezen krijgt de inspecteur een koekje van eigen deeg: waar hij aansluit bij het overgangsrecht uit 1985, sluit Hof Amsterdam aan bij dat uit 1991

december 2017 | nummer 6 | Het Register

9


n n n n n n

Navorderingstermijn SW

Figuur 1. Stroomschema navorderingstermijn

ringstermijn wijzigt: dus twaalf jaar navorderen vanaf het moment dat de Belastingdienst bekend wordt met de onjuistheid. Wij menen echter dat het hof hier terecht niet in meegaat: de navorderingstermijn is nog niet aangevangen; dat brengt automatisch mee dat de navorderingsbevoegdheid nog niet is verstreken en dat de wetswijziging uit 1991 van toepassing is. Gelet op de impact die een verlenging van de navorderingstermijn meebrengt, lijkt het ons terecht dat dan voor de aanvang van de termijn wordt aangesloten bij het moment van overlijden. De oude regeling paste immers bij de oude termijn van vijf jaar, niet bij de nieuwe van twaalf jaar. Laat staan bij de huidige onbeperkte termijn. In beide zaken oordeelt Hof Amsterdam dat navordering niet meer mogelijk is. In wezen krijgt de inspecteur een koekje van eigen deeg: waar de Belastingdienst aansluit bij het overgangsrecht uit 1985, sluit Hof Amsterdam aan bij het overgangsrecht uit 1991. Alle erfenissen waarvoor op 8 juni 1991 nog een navorderingsbevoegdheid bestond, vallen dan onder de verjaringstermijn van twaalf jaar. Van belang is dus om na te gaan wanneer een erfenis is vrijgevallen. Is dit in 2000 of later? Dan is de navorderingsbevoegdheid nog niet vervallen op het moment van introduceren van de onbeperkte navorderingstermijn per 1 januari 2012 in art. 66, derde lid SW en zou op grond van de thans geldende ‘onbeperkt’ terugwerkende kracht van dat wetsartikel nog kunnen worden

10

Het Register | december 2017 | nummer 6

nagevorderd. Figuur 1 bevat een stroomschema waarmee we een en ander inzichtelijk(er) hopen te maken.

Over rechtszekerheid gesproken Op de website van de Belastingdienst vindt men via ‘Contact’, ‘Meningsverschil’ een kopje ‘Spelregels’. Treffend is dat de Belastingdienst hier zelf ook de rechtszekerheid onder schaart, maar slechts toegelicht als een uitvloeisel van het legaliteitsbeginsel.12 Het rechtszekerheidsbeginsel gaat echter verder dan puur ‘heffen op basis van de wet’. Het houdt ook in dat wetgeving niet met terugwerkende kracht mag worden toegepast, in elk geval voor zover het om belastende regelgeving gaat. Hof Amsterdam gaat in het arrest van 3 januari 2017 ook in op dit beginsel in relatie tot de navorderingsaanslag. Volgens het hof strookt de uitleg die de inspecteur aan art. 66, derde lid SW geeft, niet met het rechtszekerheidsbeginsel. Het benadrukt dat dit beginsel ‘ter zake van de bevoegdheid tot het opleggen van belastingaanslagen als een (...) wezenskenmerk van het geldende fiscaal-wettelijk systeem moet worden beschouwd’. Daar kunnen wij het alleen maar mee eens zijn. Nu is het hof in deze uitspraak van een reeds verjaarde navorderingstermijn uitgegaan. Wat nu als het hof anders had geoordeeld en er toch ruimte in de wet had gezeten om over bepaalde jaren nog na te vorderen? Had de rechtszekerheid dan ook aan navordering in de weg


n n n n n n

gestaan? Ja, vinden wij. Zelfs wanneer naar de letter van wet- en regelgeving kan worden nagevorderd, moet die mogelijkheid de belastingplichtige wel voldoende duidelijk zijn. Hier komt de nadere invulling van het legaliteitsbeginsel in de vorm van het lex certa-beginsel om de hoek kijken. Voor de burger moet immers kenbaar en voorzienbaar zijn aan welke normen hij zich moet conformeren. Het belang van de belastingplichtige om te weten waar hij aan toe is, gaat verder dan enkel het verbod van terugwerkende kracht. Als de belastingplichtige zich door een wirwar aan wetten en overgangsrecht moet worstelen om te weten waar hij aan toe is, gaat er op het vlak van de rechtszekerheid toch iets mis. Door al dit overgangsrecht en de onduidelijkheden die bestaan, is het voor een belastingplichtige haast niet meer te volgen. Hierbij is tevens van belang dat sprake is van ongelijkheid in de behandeling van erfenissen die op verschillende momenten zijn vrijgevallen. Hoewel dit ook een onvermijdelijk gevolg is van de jaarlijks veranderende belastingwetgeving, zou die ongelijkheid in onze optiek te vergaand zijn.Verervingen in de periode van 1985 tot 2000 zijn wel verjaard, maar nog oudere erfenissen zouden anders worden behandeld. Nu de Hoge Raad heeft geoordeeld dat het met terugwerkende kracht onbeperkt maken van de navorderingstermijn voor erfenissen van vóór 2000 niet is toegestaan, staat de rechtszekerheid aan navordering over erfenissen uit de jaren tachtig in de weg. Het kan toch niet zijn dat over oude erfenissen niet wordt nagevorderd, maar over hele oude erfenissen wel? Tot slot willen wij niet onbenoemd laten dat de onbeperkte navorderingstermijn op zichzelf beschouwd al een ingrijpende aantasting van de rechtszekerheid is.13 Door deze ook te willen toepassen op oude erfenissen wordt de wetswijziging – en daarmee ook de impact op de rechtszekerheid van de belastingplichtige – veel ingrijpender dan de wetgever oorspronkelijk had bedoeld. Die bedoeling is ook pas vrij recent door de Hoge Raad uitgelegd. Toen is geoordeeld dat uit de tekst van art. 66, lid 3 SW niet zonder meer volgt dat de bepaling ook een onbeperkte navorderingsbevoegdheid schept als er geen navorderingsbevoegdheid meer bestond. De Hoge Raad verwijst voor de bedoeling van de wetgever naar de parlementaire geschiedenis.14 De aanvang en de duur van de navorderingstermijn zijn niet los te zien van elkaar. Welke bepaling ook van toepassing was voor 1991, de navorderingsbevoegdheid wordt gereguleerd door de wetswijziging waarin de twaalfjaarstermijn is opgenomen. Hiermee is de rechtszekerheid van de belastingplichtige gewaarborgd en worden oude erfenissen gelijk behandeld door de Belastingdienst.

Conclusie De feitenrechters hebben tot nu toe navordering over erfenissen van vóór 1985 van de hand gewezen. De staatssecretaris heeft echter cassatie ingesteld. Het is dus nog wachten op het oordeel van de Hoge Raad. Duidelijk is

in elk geval dat de Belastingdienst met deze werkwijze het voor de belastingplichtige – en in dit soort gevallen eigenlijk vaak diens erfgenamen – niet leuker en ook niet makkelijker maakt. Zeker in de besproken gevallen, waarin het om inkeermeldingen van de tweede generatie gaat, laat de Belastingdienst zich toch niet van zijn meest sympathieke kant zien. Voor hem staat het bestrijden van fraude voorop. In het arrest van 3 januari 2017 wordt dit mooi verwoord: ‘De uitleg van de rechtbank is volgens de inspecteur in strijd met de “maatschappelijke beleving” die “nu eenmaal” inhoudt dat fraude wordt bestreden en dat verzwegen buitenlands vermogen in de heffing wordt betrokken.’ Dit doel ten spijt menen wij dat er een afweging moet plaatsvinden over wat zwaarder weegt: fraudebestrijding van malafide belastingplichtigen of de rechtszekerheid van bonafide belastingplichtigen? Gelijk aan het strafrechtelijke adagium ‘onschuldig tot het tegendeel is bewezen’ zou je ook kunnen stellen dat termijnen ‘nu eenmaal’ verjaren en dat daarmee mede op grond van de ‘maatschappelijke beleving’ de rechtszekerheid van de belastingplichtige is gediend. Dat belastingplichtigen de verjaringstermijn ‘uitzitten’, mag dan van belang zijn geweest voor de bestrijding van de Edelweissroute, maar dat betekent nog niet dat belastingplichtigen, of hun erfgenamen, met onbeperkt terugwerkende kracht mogen worden geraakt. Hoewel ons juridisch hart van deze wirwar aan regelingen wel wat harder gaat kloppen, menen wij dat een belastingplichtige niet met dit soort capriolen zou moeten worden geconfronteerd. Anno 2017 zou een vrijgevallen erfenis van ruim 35 jaar geleden toch met rust moeten worden gelaten. What’s done is done.   <<<

Noten 1

Stb. 2011, 640, p. 9-10.

2 Hoge Raad 3 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:356, BNB 2017/105. 3 Zie Hof Amsterdam 3 januari 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:27, r.o. 5.1. 4 tb. 1984, 545. 5 Kamerstukken II zitting 1981, 17 041, nr. 3, p. 24. 6 Kamerstukken II 1964/65, 7882, nr. 2, p. 7. 7 Kamerstukken II 1964/65, 7882, nr. 3, p. 19. 8 Wet verlenging van de in de Algemene wet inzake rijksbelastingen vervatte termijn van een navordering voor vermogens- en inkomensbestanddelen in het buitenland, Stb. 1991, 264. Zie ook Kamerstukken II 1989/90, 21 423, nr. 3, p. 5. 9 Hof Amsterdam 3 januari 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:27. 10 A. Breuer, Geef het rechtszekerheidsbeginsel een kans bij art. 66, lid 3 SW 1956!, Taxlive 8 mei 2017. 11 Hof Amsterdam 5 juli 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:2600. Zie voor de rechtbankuitspraak ECLI:NL:RBNHO:2016:8043. 12 https://www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/bldcontentnl/standaard_functies/prive/contact/niet_met_ons_eens/spelregels/rechtszekerheidsbeginsel 13 Zie hiervoor onder andere G.H. Ulricht en A.M.E. Nuyens, Is het einde in zicht?, WFR 2014/554. 14 Hoge Raad 3 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:356.

december 2017 | nummer 6 | Het Register

11


n n n n n

Gevarieerd programma op tweede RB Jongerencongres Nadat vorig jaar in de Van Nellefabriek de aftrap werd gegeven voor een speciaal congres voor jonge fiscalisten, vond op 9 november 2017 het vervolg plaats, deze keer in Zuidpool van het Amsterdamse RAI-complex. Met dubbel zo veel deelnemers, en net als de vorige keer niet alleen RB-jongeren, maar ook studenten en jonge medewerkers van de Belastingdienst. Met als thema ‘Ik adviseer, dus ik besta... (niet)’ kregen ze een gevarieerd programma voorgeschoteld, waaruit duidelijk bleek dat de adviseur van de toekomst van vele markten thuis moet zijn. Verslag: Ton Kamminga | foto’s: Raphaël Drent

M

et Rens de Jong als dagvoorzitter hadden de organisatoren het niet beter kunnen treffen. Deze BNR/RTL-coryfee verzorgt een vlekkeloze, enthousiasmerende presentatie en laat zich ook niet van de wijs brengen door klein technisch malheur aan het begin van het programma. Opnieuw wordt Buzzmaster ingezet voor een interactief onderonsje en het is te merken dat er steeds meer mogelijk wordt; het ja/nee stadium zijn we allang voorbij. Eerst worden er wat basale gegevens van de aanwezigen verzameld: man/vrouw, opleiding/werkgever, woongebied, om vervolgens het publiek te verrassen met de vraag: hoe goed ben je eigenlijk? Waarop bijna een kwart zich tot de top 3 rekent (wat dat dan ook moge betekenen). En als reden voor hun fiscale studie geven de aanwezigen aan dat het hun vooral te doen is om het geld dat ze ermee kunnen verdienen: wo-studenten denken aan een ton of meer, Jong RB’s blijken met zo’n 60.000 wat bescheidener in te zetten. Verder menen de buzzers met deze studie ook een interessante baangarantie te hebben. Selectief zijn ze wel: een goede werksfeer wordt zeer belangrijk gevonden. En zo zorgt De Jong door het programma heen voor nog een aantal Buzzmaster intermezzo’s.

A day in the life (Lennon & McCartney) Of Jong RB-voorzitter Ralph Rijnders nu wel of niet de eerste zin van deze Beatles-song – I read the news today, oh boy – in gedachten had toen hij zijn voordracht voor-

12

Het Register | december 2017 | nummer 6

bereidde, feit is dat hij een willekeurige dag van zijn leven als belastingadviseur steevast begint met het lezen van de krant, en wel het Financieele Dagblad. Want die lezen zijn klanten ook en daar komen geheid vragen van. Zo rond half negen gaat hij zijn e-mails lezen, de basis voor de planning van de rest van de dag. Waar vervolgens niks van terecht komt, zegt hij er meteen achteraan. In die mails zitten vragen als: kan ik die stinkend dure Rolex op de balans van de bv opvoeren, door hem bijvoorbeeld aan te merken als investering voor mijn pensioen? Daar moet Rijnders dan maar weer een antwoord op zien te formuleren. Een half uurtje later volgt het vaktechnisch overleg, een must in een continu veranderende fiscale wereld. En om elf uur is het tijd voor een bezoekje aan een onderwijsinstelling: die wil haar sporthal verbouwen en vervolgens verhuren, maar met of zonder btw? Dat hangt er maar net vanaf. Met de vele stichtingen en verenigingen die het mkb bevolken, is dat altijd een punt van aandacht. Rond het middaguur komen de worstenbroodjes op de keukentafel en gaat het gesprek over een mogelijke bedrijfsoverdracht binnen de familie. Maar ja, dochterlief is aan de drank, dus wat moet je daar nu mee? En zo worstelt Rijnders zich van de ene breinkraker naar de andere. Maar dat is nu wel precies wat het werken in een mkb-omgeving zo interessant maakt, besluit hij zijn betoog: je hebt met echte mensen en echte problemen te maken, waarvoor een breed palet aan kennis en vaardigheden is vereist.


n n n n n

Dagvoorzitter Rens de Jong: ‘Hoe goed ben je eigenlijk?’

Whizzkid De VS hebben Mark Zuckerberg, maar wij hebben toch maar mooi Danny Mekić. De vergelijking gaat misschien een beetje mank, maar als het op het uitdragen van een toekomstvisie voor de ondernemer aankomt, kan Zuckerberg vast nog wel wat van Mekić leren. De van radio en televisie bekende technologie- en innovatie-expert is begonnen bij Startpagina.nl, maar legt zich vandaag de dag volledig toe op innovatie. Een van zijn klanten is warempel de FIOD. Allereerst wil hij kwijt dat het in in ons land maar pover gesteld is met de studieambities, vergeleken met diverse andere landen. Stel zelf vast hoe ambitieus je wilt zijn en gedraag je daar ook naar, doceert hij. Een hoge ambitie en er vervolgens met de pet naar gooien is een hoogst ongewenste combinatie. En voor wie ondernemer wil worden: dat is vooral (heel) hard werken. De neiging om de kat uit de boom te kijken, noemt hij funest voor het ondernemerschap: de enige mislukking is om niet te beginnen, luidt zijn volgende wisecrack. Mekić kan zich voorstellen dat de razendsnelle technologische ontwikkelingen de nodige onzekerheid veroorzaken. Volgens hem bestaat de samenleving uit diverse systemen, waarvoor inmiddels nieuwe bouwstenen beschikbaar zijn gekomen. Eigenlijk heeft iedereen de benodigde technologie in zijn binnenzak: de smartphone van nu is bijvoorbeeld oneindig veel krachtiger dan de computer die in de maanraket Apollo 11 zat. Ook het bedrijfsleven verandert: was in 1930 de gemiddelde leeftijd van een bedrijf 90 jaar, in 2017 is dat nog maar 18 jaar.

Dat komt vooral door de vele startups, met name in de techwereld. Daar is het dringen geblazen en zie dan maar eens op te vallen. Er bestaan zo’n twee miljoen apps, waarvan veruit de meeste een roemloze dood sterven. En toch, zegt Mekić, het is altijd een juist moment om te starten. En je moet je ook niet bang laten maken: het beroep van adviseur gaat echt niet verdwijnen. Het is echter wel zaak om slim in te spelen op de veranderde omstandigheden. Alles gaat tegenwoordig via internet, zeker in de zakelijke dienstverlening, maar hoe spring je eruit? In elk geval niet door de oude werkwijze een-opeen te transporteren naar een website, zoals zoveel bedrijven nog doen. Hoe het dan wel moet, legt Mekić uit aan de hand van de webshopgigant Cool Blue: een site die zo persoonlijk mogelijk probeert te zijn, in combinatie met slimme content marketing. Toegespitst op het beroep van belastingadviseur: verkoop je nu belastingadvies of jezelf? Personal branding is hot; iedereen zou een eigen site moeten hebben, ook als je bij een kantoor werkt! Van cruciaal belang daarbij is het opbouwen van een eigen database (zie ook het verhaal van Dennis Hoefnagel in het jongstleden augustusnummer, red.). Afsluitend meent Mekić dat de winnaars in de concurrentieslag van morgen degenen zijn die het beste scoren op sociale vaardigheden.

De verpakking Pitch jezelf met impact, oftewel creëer een sterke boodschap, kort en krachtig. Dat is wat pitch-trainster Anna Heijker haar toehoorders wil meegeven. Alleen: hoe doe

december 2017 | nummer 6 | Het Register

13


RB Jongerencongres 2017

n n n n n

Jong RBvoorzitter Ralph Rijnders: ‘In het mkb heb je met echte mensen en echte problemen te maken’

Whizzkid Danny Mekić: ‘Verkoop je nu belastingadvies of jezelf?’

je dat? Om te beginnen is het zaak om het eigen beroep eens aan een kritische blik te onderwerpen. Daar wil Heijker de buzzers wel eens over peilen: hoe zou het Nederlandse volk denken over het bankiersgilde? Nou, flink negatief dus. En over het beroep van belasting­ adviseur? Welnu, uitgesproken saai. Daar valt dus nog wel wat te (over)winnen. Een goed verhaal afsteken over je toegevoegde waarde is van eminent belang. Daarbij moet je prikkelen, creatief zijn. Dus geen saai verhaal afsteken en ook niet te lang praten. Heijker geeft enkele handvatten: stel een vraag die iemand aan het denken zet, bedenk een metafoor

om de nieuwsgierigheid te prikkelen en vertel wat je voor de ander kunt betekenen. Als voorbeelden van metaforen die ze in de praktijk tegenkwam, noemt ze: ‘Ik ben een detective voor negatieve gedachten’ en bij een recruiter, wel enigszins over het randje: ‘Ik ben een mensenhandelaar.’ Vervolgens spoort Heijker de toehoorders aan om zelf een pakkende openingszin te verzinnen. Daar krijgen ze vijf minuten de tijd voor en dan komt onder meer dit voorbij: n Ik ben een fiscaal chirurg n Leuker kunnen we het niet maken, duurder wel n Ik help je gratis geld te vinden n Ik ben de blauwe-enveloppenridder n Willen jullie meer of minder geld? Meer, meer, meer! Het is zaak, zegt Heijker, om je enthousiasme duidelijk te tonen; je lichaamstaal spreekt wat dat betreft boekdelen. Net als Mekić zet ook zij in op de winnaar: ze roept de hele zaal op tot één grote yell: I’m a winner! Nergens een loser te bekennen.

Een praktijkgeval Dagvoorzitter De Jong vindt het tijd worden voor wat meer fiscaaltechnische bespiegelingen en haalt daartoe Remy Rozendaal, belastingadviseur bij DRV te Naaldwijk, op het podium om een praktijkcase te bespreken. Deze laat de zaal kennismaken met een klant wiens bedrijf full service verleent op het gebied van reparatie van en onderhoud aan trucks en trailers. Rozendaal verstrekt de nodige details, waarvan de belangrijkste zijn dat er goed winst wordt gemaakt en dat ook drie van de vier kinderen van de eigenaar werkzaam zijn in het bedrijf. Het geheel is opgezet volgens de gebruikelijke holdingstructuur en het privévermogen van de eigenaar bestaat uitsluitend uit de eigen woning. De vraag van deze ondernemer luidt nu: hoe kan ik de

14

Het Register | december 2017 | nummer 6


n n n n n

onderneming zo voordelig mogelijk overdragen aan de kinderen? Een vraag die Rozendaal doorspeelt naar de zaal, die hij oproept om de juiste tegenvragen te stellen. Die komen zo’n beetje neer op wie, wat, waar en hoe, en daar is het Rozendaal ook om te doen: je moet altijd vragen wat de klant wil; dat is de essentie van het beroep, meent hij. Afhankelijk van de geuite wensen komt er dan een bepaalde oplossing uit de bus. Voor dit praktijkgeval heeft Rozendaal overigens ook nog geen definitieve oplossing, want hij zit nog midden in het traject.

Aftrekbaar of niet? Het pittigste moet je voor het laatst bewaren, zal de organisatie hebben gedacht. En daarom mag ter afsluiting Jan van de Streek, hoogleraar Belastingheffing van concerns aan de Universiteit van Amsterdam, iets vertellen over conflictgevoelige materie in de vennootschapsbelasting. Hij somt er een zestal op: de aanschaf van een Cessna voor woon-werkverkeer – op zich zakelijke kosten, maar zo hoog dat geen redelijk denkend ondernemer ze zou maken – de afwaardering op een lagere bedrijfswaarde, de hir, de afpelmethode in de innovatiebox, de antimisbruikbepaling bij reorganisaties en ten slotte het verbod op aftrek van de aan- of verkoopkosten van een deelneming. Om vervolgens door te gaan op deze laatste. Veel literatuur is er niet over dat aftrekverbod, signaleert Van de Streek. Richtinggevende arresten ontbreken eveneens en WOB-verzoeken verlopen moeizaam en maken het er ook niet helderder op. Zo komt het volgens de Belastingdienst regelmatig aan op gevoel: ‘Uiteraard is het niet zo dat ten aanzien van alle kosten te allen tijde nauwkeurig kan worden aangegeven of al dan niet sprake is van een rechtstreeks verband. In de prak-

tijk zal soms moeten worden teruggevallen op een zeker Fingerspitzengefühl.’ En in een andere passage wordt opgemerkt dat bij zulke kosten nooit sprake is van een zwart-witsituatie en dat het onderwerp ‘zich bij uitstek voor onderhandelingen leent’. Vaagheid troef dus, en een forse uitdaging voor de adviseur om er in voorkomende gevallen met de Belastingdienst uit te komen.

Pitch-trainster Anna Heijker: ‘Toon duidelijk je enthousiasme; je lichaamstaal spreekt boekdelen’

Belastingadviseur Remy Rozendaal: ‘Vraag altijd wat de klant wil; dat is de essentie van het beroep’

december 2017 | nummer 6 | Het Register

15


RB Jongerencongres 2017

n n n n n

Hoogleraar Jan van de Streek: ‘Houd het breed en word niet te snel specialist’

Momenteel is er een zaak bij de Hoge Raad aanhangig die mogelijk wat licht in de duisternis gaat brengen. Het traject van rechtbank en hof is al doorlopen, waarover verderop meer. Van de Streek schetst eerst de situatie: een privépersoon is via zijn bv voor 46% aandeelhouder in een holding, die uiteindelijk zal worden verkocht. De kosten worden gemaakt door de holding, die ze vervolgens doorbelast naar de bv van de privépersoon. De aandeelhouders van de holding spreken het voornemen tot verkoop voor het eerst uit in 2006, waarna er een reeks gebeurtenissen plaatsvindt, waaronder: 1. aanbieding van een indicatief waarderingsrapport, plus de opdracht tot start van het verkooptraject (tweede helft 2007); 2. benadering van potentiële verkopers (medio 2008); 3. exclusieve onderhandeling met een koper (eind 2008); 4. verkoop (2009). Op welk moment houdt nu de aftrekbaarheid van de kosten op, vraagt Van de Streek aan de zaal. Daarop komen verschillende antwoorden. Ze maken alle een kans, want het wachten is zoals gezegd op de Hoge Raad. Bekend is dat de rechtbank de aftrek vanaf punt 2 verbood, maar dat het hof haar al bij 1 een halt toeriep.

Alle rulings openbaar Tot slot wijst Van de Streek nog op enkele ontwikkelingen vanuit Brussel. Zo is vastgelegd dat elke lidstaat een rulingdatabase moet optuigen, zowel ten behoeve van interne precedentcontrole – wat de ene inspecteur beslist ten aanzien van een bepaalde kwestie, heeft ook te

16

Het Register | december 2017 | nummer 6

gelden voor vergelijkbare kwesties – als voor externe publicatie. Al googelend stuit je volgens Van de Streek straks op honderden verschillende cases, en dat wordt een ware marketing tool voor de adviseur. Financiën heeft nog tegengesparteld, maar trok uiteindelijk aan het kortste eind. Een tweede ontwikkeling is de mogelijke regulering van het beroep van belastingadviseur. Het Europees Parlement is er groot voorstander van, zegt Van de Streek, en ook De Nederlandsche Bank heeft zich hierover in soortgelijke zin uitgelaten. Sprekend over het vak voelt Van de Streek zich vooral aangetrokken door de dynamiek ervan: elk jaar is het weer anders. Hij heeft ook nog een tip: houd het breed en word niet te snel specialist.

Een laatste woord Een laatste woord is aan wie anders dan RB-voorzitter Wil Vennix, die zijn waardering uitspreekt voor het feit dat zovelen zijn gekomen, onder wie ook een flink contingent Belastingdienstmedewerkers. Hij spoort zijn eigen Jong RB’s aan om het ijzer te smeden nu het heet is: ‘Vraag hun nummer!’, refererend aan het feit dat rechtstreeks en persoonlijk contact met medewerkers van de Belastingdienst langzamerhand een zeldzaamheid aan het worden is. Vennix heeft er niets op tegen als mensen voor de Big Four kiezen, maar benadrukt nog maar even dat je in het mkb meer dan elders te maken hebt met mensen van vlees en bloed en dat je daar het vak in zijn volle breedte leert kennen. Hoe dan ook, maak een keuze, besluit hij. Het netwerken kan beginnen.   <<<


COL UMN

Transfer pricing en documentatie Jelle Bakker Mr. J.R. Bakker is partner internationaal belastingrecht bij Bentacera te Drachten

D

e belastingautoriteiten van de diverse landen tonen steeds meer interesse in zogenoemde verrekenprijzen, internationaal aangeduid met de term ‘transfer pricing’. Een belangrijk onderwerp, waar de ondernemer die zaken doet over de grens, terdege rekening mee moet houden. De crisis van het begin van dit decennium ligt achter ons; zeven vette jaren liggen in het verschiet. Welk land mag welk deel van de groepswinst van een multinationale groep belasten? Daar gaat het bij transfer pricing om. Zeker is dat elk land het onderste uit de kan wil, en de belastingdienst in een land gaat er vaak voetstoots vanuit dat, wanneer een prijs afwijkt van de marktprijs, de grensoverschrijdende ondernemer niet zakelijk heeft gehandeld. Hoe kunnen ondernemer en accountant dit voorkomen? Transfer pricing is van belang als de ondernemer in meerdere landen is gevestigd. Het gaat daarbij om de economische realiteit, die met behulp van een zogenoemde functionele analyse wordt bepaald. Op deze wijze wordt inzicht verkregen in vragen als hoe de winst van de grensoverschrijdende ondernemer wordt gerealiseerd en in welk land ze wordt gemaakt. De internationale belastingautoriteiten zijn zeer geïnteresseerd in deze economische realiteit, want daarmee bepalen zij de grootte van de winst die ze in hun land kunnen belasten of de omvang van het eventuele verlies dat daar mag worden verrekend. Op dubbele belasting zit de grensoverschrijdende ondernemer natuurlijk niet te wachten. Daarom hebben de meeste landen met hun belangrijkste handelspartners gelukkig belastingverdragen gesloten, waarin is vastgelegd welk land welke belasting mag heffen. Deze verdragen beantwoorden echter niet de vraag welke bedragen voor geleverde goederen of diensten, of welke rente grensoverschrijdende bedrijven aan elkaar mogen berekenen. Hierdoor wordt de winst in elk land toch voor een belangrijk deel zelfstandig bepaald. Dat ontslaat de ondernemer echter niet van de verplichting om deze prijzen of rente op een correcte wijze vast te stellen. Want voor de verrekening tussen twee gelieerde ondernemingen bestaan internationale regels, die zijn gebaseerd op het zogenoemde ‘arm’s length principe’. Dat betekent dat gelieerde partijen bij onderlinge transacties – zowel bij goederenleveranties als bij dienstverleningen – zakelijke prijzen moet toepassen, dat wil zeggen prijzen zoals die ook bij soortgelijke transacties met onafhankelijke derden zouden gelden. De uitdaging bij goederen- en dienstenverkeer tussen gelieerde partijen is dan ook om vast te stellen of sprake is van zakelijk handelen en voorts wat nu een juiste verrekenprijs is. Met ingang van 1 januari 2016 zijn in Nederland de OESO-richtlijnen van kracht geworden met betrekking tot de zogeheten ‘Country by Country Reporting’ (CbC) voor (internationale) belastingheffing en transfer pricing documentatie in het kader van het landen- en groepsdossier. De invoering van deze zogeheten drietrapsdocumentatie – de ‘master file’, de ‘local file’ en de ‘CbC-rapportage’ – vormt een van de belangrijkste pijlers onder het ‘Base Erosion en Profit Shifting’ project (BEPS) van de OESO en is een belangrijke stap voorwaarts bij het streven naar meer transparantie rond internationale belastingheffing. Het moge duidelijk zijn dat de mkb-ondernemer met de juiste transfer pricing documentatie goed beslagen ten ijs komt als er discussie ontstaat met de belastingautoriteiten over zijn verrekenprijzen. En daarmee sluit hij het risico van een winstcorrectie en bijbehorende boetes en naheffingsaanslagen zo veel mogelijk uit.  <<<

december 2017 | nummer 6 | Het Register

17


n n n n n

18

Het Register | december 2017 | nummer 6


HET

Interview

n n n n n

Belastingadviseur Cor Overduin:

Bokser tegen box 3 Dat de fiscus in box 3 ‘feitelijk meer dan 100% wegbelast’ van het rendement op vermogen, vindt Cor Overduin eigenlijk diefstal. Al noemt hij het keurig ‘in strijd met het eigendomsrecht’. Overduin is partner bij Grant Thornton, maar staat belangeloos de Bond van Belastingbetalers bij in de proefprocedures tegen de heffing over het fictieve rendement. ‘De fiscus staat met 9-0 voor.’ Door Lex van Almelo en Sylvester Schenk | foto’s Raphaël Drent

De Bond van Belastingbetalers, wat is dat voor een vereniging? ‘De bond is eind 2012 opgericht, onder meer omdat geen enkele politieke partij opkomt voor de belangen van de belastingbetaler. Het is een zelfstandige, financieel onafhankelijke organisatie. In de Raad van Advies zitten onder anderen emeritus-hoogleraar belastingrecht Jaap Zwemmer en hoogleraar belastingrecht Hans Gribnau. Het idee komt uit Duitsland. Daar is het een enorm grote vereniging, die vooral kijkt naar hoe overheidsgeld wordt besteed. De Nederlandse bond springt daarnaast ook bovenop kwesties die de belastingbetaler onrechtvaardig vindt. Zo kwamen zij met mij in contact over dat box 3-verhaal. Dat vind ik wel een issue.’ Maar is het geen mooie klus voor Grant Thornton, waar u partner bent? ‘Het is een dure hobby om in dit soort zaken een class action te voeren voor je klanten. Want hoe ga je nou zorgen dat je die groep goed managet? Termijnen bewaken, de juiste briefjes naar de juiste inspecteurs sturen, etcetera, is heel bewerkelijk. Dan is het beter om een modelbezwaarschrift ter beschikking te stellen, zodat iedereen er zelf mee aan de slag kan. Dit is iets waarmee de bond zichzelf kan profileren. Ik heb gezegd dat ik wil helpen, omdat ik box 3 op deze manier geen goed systeem vind. Ik stuur daar geen rekening voor; het gaat mij meer om het principe en om de goede pr. En laten we hopen dat ook onze klanten ervan profiteren als we met elkaar een verbetering tot stand brengen. Het is een lange wedstrijd, zo blijkt.’

Procederen jullie alleen over dit geschilpunt? ‘De bond heeft een modelbezwaarschrift op internet gezet en iedereen die wilde, kon aanhaken. Zo ontstond een stapel van 18.000 bezwaarschriften en hebben wij aan het ministerie van Financiën gevraagd om de procedure aan te merken als massaal bezwaar. Dat is in tweede instantie gebeurd. Heel Nederland doet nu mee; niet alleen degenen die een papiertje hebben ingeleverd. We hebben zes gevallen uitgekozen die zich goed lenen voor dat proces. Er zitten een paar proefpersonen bij die uitsluitend bank- en spaarsaldi hebben en een paar die nog een beetje overig box 3-vermogen hebben. Het zijn bij uitstek gevallen waar alleen maar lage rente binnenkomt.’ Heeft u bij de selectie gekeken naar de samenstelling van het vermogen? ‘Ja. De meeste pijn zat hem in het goed formuleren van rechtsvragen. Want om het een collectief te laten zijn, moesten wij wel afstand doen van onze beste troefkaart: dat de box 3-last in individuele gevallen buitensporig is.’

‘Om het een collectief te laten zijn, moesten we afstand doen van onze beste troefkaart: dat de box 3-last in individuele gevallen buitensporig is’ december 2017 | nummer 6 | Het Register

19


n n n n n

Interview

‘In de sfeer van wetgeving is iets in gang gezet, want het is de politiek nu wel duidelijk dat je dit systeem niet kunt handhaven’ Dus het argument dat er sprake is van een ontoelaatbare druk in het individuele geval, kan niet collectief worden uitgeprocedeerd? ‘Inderdaad. Financiën zei: anders kunnen we het niet collectief doen. Dat is op zichzelf ook juist. Het heeft er wel toe geleid dat wij naast de massale procedure een parallelprocedure zijn begonnen met twee individuen voor wie wij dat argument wel te berde brengen. Die twee hebben er bewust voor gekozen om niet mee te lopen in de massa. Hierover moet Rechtbank Den Haag nog uitspraak doen.’ Het procederen gaat dus in goed overleg met het ministerie en de Belastingdienst? Ja, de verhoudingen zijn goed. Ergens heb ik het idee dat men het zelf ook wel interessant vindt om te weten wat nu wel en niet mag met ficties. Ik heb de indruk dat ze de casus ook zeer sympathiek vinden, maar dat zij uit hoofde van hun functie natuurlijk een bepaalde positie moeten innemen. Maatschappelijk gezien hebben we al iets bereikt. Of het nou ondanks of dankzij ons is, laat ik in het midden, maar in de sfeer van wetgeving is iets in gang gezet, want het is de politiek nu wel duidelijk dat je dit systeem niet kunt handhaven. Ondertussen zijn we gezellig doorgegaan met procederen over die oude jaren. Het massaal bezwaar werd uiteraard afgewezen, dus konden we naar de rechter.’

‘De Hoge Raad zal het waarschijnlijk ook wel afblazen, omdat het budgettair gewoon een te dure grap is om te zeggen: box 3 blazen we op’

20

Het Register | december 2017 | nummer 6

De bezwaarfase werd dus niet in onderling overleg overgeslagen? ‘Nee, de Belastingdienst heeft echt uitspraak op bezwaar gedaan en gezegd waarom hij vindt dat het onterecht is. Wij zijn inmiddels bij verschillende rechtbanken geweest: in Haarlem, Groningen, Breda en Arnhem. Dat heeft verschillende uitspraken opgeleverd, met verschillende accenten. In mijn beleving geeft de rechtbank in Groningen eigenlijk nog de meest concrete aanwijzing om te zeggen dat de wetgever er een potje van heeft gemaakt. Want daar durfden de rechters op te schrijven dat zij de fictie niet juist vinden als een bepaalde situatie meer dan tien jaar duurt. Rechtbanken Gelderland, Zeeland-West-Brabant en Noord-Holland hebben naar elkaar zitten kijken. Toen die uitspraken kwamen, was onze gedachte om het gerechtshof over te slaan en zo snel mogelijk naar de Hoge Raad te gaan. Maar we willen het ook hebben over een goede vaststelling van de feiten en moeten dus naar het hof. Inmiddels zijn we bij Hof ArnhemLeeuwarden geweest. Dat heeft een bijzonder teleurstellende uitspraak gedaan in drie van de zes gevallen.’ Wat is de essentie van die uitspraak? ‘Als je met deze casuspositie naar de rechtsvraag kijkt, kunnen wij daar als rechters niets mee. Daar kwam het eigenlijk op neer.’

Sukkel Wat is die rechtsvraag precies? ‘De centrale stelling is dat de heffing in strijd is met het recht op eigendom, met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM dus. Het systeem is fout gemodelleerd. De wetgever heeft destijds gezegd dat iedere sukkel zonder enig risico 4% rendement kan maken. Reëel rendement, zei minister Zalm zelfs, dus rekening houdend met de inflatie. In reële termen heeft het systeem sinds de invoering nooit aan die norm voldaan. Dat hebben we allemaal onderbouwd met cijfers van het CBS en De Nederlandsche Bank, maar daar is Hof Arnhem-Leeuwarden opmerkelijk genoeg helemaal niet op ingegaan. Het heeft, denk ik dan, gewoon de stukken niet gelezen. Wij hebben van alles aangedragen om te laten zien dat die 4% een farce is. Maar volgens het hof is het fout om het reële rendement alleen te toetsen aan de hand van spaarsaldi, want de Hoge Raad heeft duidelijk gezegd dat box 3 niet valt af te schieten op het enkele feit dat jij maar één soort vermogensbestanddeel bezit. Als je het zo benadert, zijn we inderdaad snel klaar. De Hoge Raad zal het waarschijnlijk ook wel afblazen, omdat het budgettair gewoon een te dure grap is om te zeggen: box 3 blazen we op. Want 4% rendement als norm in het oude systeem betekent ruwweg 4 miljard opbrengst en als je zou zeggen dat 1% een reëel normrendement is, ben je dus jaarlijks 3 miljard opbrengst kwijt.’


n n n n n

Spelen budgettaire belangen naar uw mening mogelijk een rol? ‘Ik heb in de Nederlandse belastingrechtsspraak nog nooit een vonnis of arrest gezien waarvan je zegt: hé, dit kost enkele miljarden. De ellende is dat alle arresten van de Hoge Raad over box 3 tot nu toe zo tegenstrijdig zijn dat ook een deskundige de blokjes nooit goed als een Rubiks cube in elkaar gedraaid krijgt.’ Hoe hoog is het reëel rendement volgens u dan? ‘Toenmalig minister Zalm heeft destijds een hele kronkelige uitleg gegeven aan de vraag hoe je de inflatie moet meenemen. Wij simpele zielen dachten: we kijken wel wat het CBS aan inflatiecijfers geeft en dat trekken we af van het nominale rendement. De commissie-Van Dijkhuizen heeft het ook op die manier benaderd, dus wij bevinden ons in goed gezelschap. Maar Zalm zei dat je de verwachte inflatie moet nemen. Prachtig, daar heb je de zogenoemde indexlening voor. In Nederland kennen wij die niet, maar in Duitsland wel. Wij hebben achterhaald wat de staatsleningen zonder die inflatiecomponent en mét die inflatieverwachting doen. Als je daar eind 2014 een indexlening wilde die nog tien jaar liep, zou het voor inflatie gecorrigeerd rendement uitkomen op 0,36% per jaar. Maar hier gaat de Belastingdienst uit van 4% nominaal per jaar; dus ruim tien keer hoger dan de realiteit. Dan ben je dus echt aan het achteruitsparen en moet een belastingrechter toch een keer zeggen: dit klopt niet. Maar goed, om het in Telegraaf-termen te zeggen: voorlopig is het 9-0 voor de fiscus.’ Er zijn toch wel zaken geweest waarin het systeem van box 3 onderuit ging? ‘Ja. Bij de verhuur van een bovenwoning heeft de Hoge Raad gezegd dat je geen ficties op elkaar kunt stapelen. Het houdt op als de fictieve en de werkelijke waarde meer dan 10% uit elkaar lopen. Bij deze uitzondering ging het inderdaad niet om heel veel geld.’ Jullie hebben het over een inbreuk op het eigendomsrecht, maar elke belastingheffing is daar toch een inbreuk op? ‘Het punt is dat er een redelijke balans moet zijn. Op het moment dat de heffing feitelijk meer dan 100% is, ben je dus mijn complete rendement aan het wegbelasten. En als je meer dan 100% belast, eet je als belastingheffer zelfs een stuk van de bron op. Dat je de vruchten volledig probeert in te pikken is al erg, maar als je dan ook nog een hap uit de boom neemt, gaat dat te ver. Ik zou zeggen: 60% van het werkelijke rendement is mooi genoeg, want volgens het Europese recht moet een belastingplichtige een decent profit, een redelijk rendement, kunnen maken na belasting.’

Drs. C. (Cor) Overduin 1962 geboren te Rijsbergen 1980 - 1987 fiscale economie Erasmus Universiteit Rotterdam 1987 - 1994 senior tax manager EY 1994 - 1995 senior belastingadviseur ESJ Accountants & Belastingadviseurs 1995 - heden partner Grant Thornton 2008 - heden redacteur Fiscaal Praktijkblad 2014 - heden redacteur Pensioen & Praktijk 2016 - heden redacteur databank Xpert HR

Dan is het natuurlijk de vraag hoe je dat reëel rendement vaststelt? ‘Bij spaarsaldi is dat niet heel lastig. Banken moeten tegenwoordig op grond van Europese richtlijnen zo ongeveer alles aan de fiscus vertellen. Beginstand,

december 2017 | nummer 6 | Het Register

21


n n n n n

Interview

‘Dga’s moeten niet denken dat met de dividendbelasting ook box 2 wordt afgeschaft’ eindstand, rentebaten... De Belastingdienst kan al die informatie moeiteloos absorberen. Want waarom zou het met salarisgegevens wel kunnen en met rentegegevens niet? Dat de IT-systemen het niet aankunnen, wordt iedere keer als argument gehanteerd om te zeggen dat iets niet op korte termijn kan veranderen. Maar dan krijg je een soort cirkeltje, hè? Omdat de systemen het niet aankunnen, veranderen we niet en omdat we niet veranderen, blijven we met het probleem zitten en is er ook geen noodzaak om het systeem aan te passen.’

Straatsburg Nog even over de procedure: u gaat zo nodig naar het Europese Hof voor de Rechten van de Mens? ‘Ja.’ Succes! Wij kennen eigenlijk weinig fiscale zaken die het daar gered hebben. ‘In een Poolse zaak heeft het Hof gezegd dat het niet zo kan zijn dat je meer dan 100% belast. En toen de Tweede Kamer enkele jaren geleden bankiersbonussen volledig wilde wegbelasten omdat de banken geen maatregelen namen om bonussen in te perken, zei de toenmalige staatssecretaris van Financiën, Frans Weekers, dat 100% belastingheffing een onuitvoerbare regeling was. Nou, waarom dan niet bij box 3? Ik heb de rechters in mijn pleitnota voorgehouden: zullen we dit fictiesysteem ook eens hanteren in box 1? U bent rechter, u hebt rechten gedaan en had dus misschien wel managing partner van een succesvol internationaal advocatenkantoor kunnen zijn. De fiscus stuurt u daarom een aanslag op basis van een salaris van 8 ton, terwijl u daar misschien nog niet eens een achtste van krijgt. Hoe zou u dat vinden?’ ‘Ik sluit niet uit dat politiek Den Haag – als deze discussie in juridische zin al te spannend wordt – zegt: we noemen het voortaan maar gewoon vermogensbelasting. Er is destijds heel bewust voor gekozen om de vermogensbelasting af te schaffen en het een inkomstenbelasting te laten zijn. Maar ja, onder druk wordt alles vloeibaar. Als het juridisch niet houdbaar is om die 4 miljard elk jaar binnen te harken, moeten we er misschien maar een ander etiketje op plakken. Dan ben ik klaar, want als een staat vermogensbelasting wil heffen, kan ik dat niet verbieden. In het verleden hadden we vermogensbelasting naast inkomstenbelas-

22

Het Register | december 2017 | nummer 6

ting met een zogenoemde anticumulatiemaatregel: de heffing van die twee belastingen samen mocht nooit meer zijn dan 68 of 67%. Dus we hadden eigenlijk al een soort norm van wat wij een acceptabele belastingdruk vonden in dit land. Je mag hopen dat dit kabinet inderdaad een variant gaat uitwerken voor het werkelijk rendement.’ Gaat dat deze kabinetsperiode nog lukken? ‘Ik ben bang van niet. Maar hoe lang mag een wetgever talmen? Hoeveel geduld heeft de belastingrechter hiermee? De Hoge Raad heeft al gezegd dat dit een keer moet worden aangepast.’

Dividend en DBA De fictieve rendementsheffing levert volgens u 4 miljard op, de afschaffing van de dividendbelasting kost 1,4 miljard. ‘Ik vind het moeilijke rekensommen om te controleren. Maar als je kijkt in hoeveel EU-procedures die dividendbelasting al is afgeschoten, kan ik me voorstellen dat het kabinet zegt: laten we die dan maar afschaffen, want wat hebben we aan zo’n zwaar gehavende belasting?’ Van het RB hoeft die dividendbelasting helemaal niet te verdwijnen, want voor de dga leidt de afschaffing alleen maar tot ongelukken: er moet worden bijbetaald in box 2. ‘Ja, dga’s moeten niet denken dat box 2 wordt afgeschaft. Want in privé betalen ze gewoon 25% inkomstenbelasting over dividend als de bv geen dividendbelasting meer inhoudt. Je blijft dus als dga last houden van de 25%-heffing. Misschien komt er wel naar goede Nederlandse poldergewoonte een compromis uit: we schaffen hem niet af, maar het tarief gaat naar bijvoorbeeld 10 of 7,5%.’ Wat vindt u van de oplossing voor de Wet DBA? ‘In feite komt voor de meeste zzp’ers de oude VAR weer terug. Wil je het echte probleem oplossen, dan moet je de snoepjes voor de zelfstandigen afbouwen. Electoraal is dat natuurlijk spitsroeden lopen, want er zijn heel veel zzp’ers. Dus dat zal op de een of andere manier wel moeten worden gecompenseerd. Dat is natuurlijk typisch Nederlands; ons stelsel is zo dat we in dit land geen echt grote stappen meer kunnen zetten.’  <<<


Jurisprudentie en wetgeving Formeel belastingrecht ■ Omkering en verzwaring bewijslast gaat over op erfgenamen

Informatiebeschikking alleen voor vragen naar feiten ■ Ambtshalve vermindering ondanks te weinig betaalde IB ■

Inkomstenbelasting 23 23 23

Overdrachtsbelasting ■

Ondanks betalingen volledig rechtsherstel

Ontvanger mag teruggave IB verrekenen met btw-schuld

Kwijtscheldingswinstvrijstelling van toepassing op borgstelling door dga

25 25

Erfbelasting 24

Invordering ■

■ Oprichting bv en agiostorting op oudejaarsdag geen fraus legis

24

2017/58 Omkering en verzwaring bewijslast gaat over op erfgenamen Als iemand is overleden kan de inspecteur hem geen boete meer opleggen (art 5:42 Awb). En een reeds opgelegd boete vervalt als deze op het tijdstip van het overlijden niet onherroepelijk is. Een boete die dat op dat tijdstip wel is, vervalt voor zover hij dan nog niet is betaald. Kortom, strafrechtelijke sancties vervallen op het moment van overlijden van de belastingplichtige. Omkering en verzwaring van de bewijslast komt onder meer aan de orde als de vereiste aangifte niet is gedaan. Hof Den Bosch besliste onlangs dat deze omkering en verzwaring niet vervalt bij het overlijden van de belastingplichtige. Erfgenamen kunnen dus te maken krijgen met omkering en verzwaring van de bewijslast van de erflater. De procedure betrof een man die strafrechtelijk werd vervolgd in het kader van een onderzoek naar een crimineel samenwerkingsverband dat was gericht op de handel in softdrugs. Voordat de strafzaak zou voorkomen, overleed de man in 2012. De inspecteur legde hem vervolgens (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting over 2007 tot en met 2010 op. Hij baseerde zich daarbij op de informatie uit het strafrechtelijk onderzoek en verhoogde het inkomen met bijna € 20 mln aan inkomsten uit de drugshandel. De erfgenamen gingen in beroep, maar zonder succes. Hof Den Bosch besliste dat de erflater niet de vereiste aangiften had gedaan, zodat de bewijslast moest worden omgekeerd en verzwaard. Het hof was het niet eens met de erfgenamen dat omkering en verzwaring van de bewijslast een sanctie is met een persoonlijk karakter en daarom zou moeten vervallen op het moment van overlijden. De Hoge Raad had op 8 juli 1998 beslist dat de omkering en verzwaring van de bewijslast geen strafrechtelijke sanctie is, maar een dwangmiddel van administratieve aard, dat is gericht op het bevorderen van juiste en volledige aangiften. De inspecteur had omkering en verzwaring van de bewijslast als een dwangmiddel gebruikt om te bereiken dat de drugshandelaar juiste en volledige aangiften inkomstenbelasting zou doen. Dat de omkering en verzwaring van de bewijslast pas gevolgen had gekregen nadat de man was overleden, deed daar niet aan af. Verder vond het hof de schatting van de inspecteur van de inkomsten uit

26

Omzetbelasting ■

Formeel belastingrecht

Schenking van € 100.000 voor eigen woning behoorde niet tot erfenis

Vennoten konden niet in beroep tegen naheffing btw Curator krijgt btw op facturen aan failliete cliënt niet terug

26 26

de drugshandel redelijk en niet volstrekt willekeurig; de erfgenamen hadden ook niet bewezen dat de schatting onredelijk was. ■  Hof Den Bosch 6 juli 2017, nr. 16/00228, ECLI:NL:GHSHE:2017:3072

2017/59 Informatiebeschikking alleen voor vragen naar feiten Een man gaf in zijn aangiften inkomstenbelasting bankrekeningen in België niet aan. De inspecteur gaf hem een informatiebeschikking en stelde vervolgens dat vier van de vragen die hij had gesteld, niet waren beantwoord. Een van die vragen was of de man bij eventuele correcties in verband met buitenlandse vermogensbestanddelen wilde afwijken van de wettelijke regeling van toedeling van 50% aan beide partners. De man stelde in cassatie dat de inspecteur in de informatiebeschikking niet had mogen vragen naar de verdeling van de niet-aangegeven bankrekening over hem en zijn fiscale partner. De Hoge Raad besliste dat het op grond van art. 47 AWR verplicht is om gegevens en inlichtingen te verstrekken die voor de belastingheffing ten aanzien van de belastingplichtige van belang kunnen zijn. Het gaat daarbij om gegevens van feitelijke aard. De vraag of bij een correctie van de heffingsgrondslag voor het inkomen van box 3 moet worden afgeweken van de wettelijke regeling van art. 2.17, lid 3 Wet IB 2001 heeft betrekking op een in de wet vastgelegde keuzemogelijkheid en niet op gegevens van feitelijke aard. De man was dus niet verplicht deze vraag te beantwoorden. ■  Hoge Raad 20 oktober 2017, nr. 16/05581, ECLI:NL:HR:2017:2676

2017/60 Ambtshalve vermindering ondanks te weinig betaalde IB Een vrouw ontving sinds 1991 een stamrechtuitkering van de bv van haar echtgenoot. Na zijn overlijden in 2000 keerde de bv de stamrechtuitkeringen niet meer uit, maar verwerkte ze in rekening-courant. Ultimo 2007 had de bv onvoldoende vermogen om de vordering van de vrouw af te lossen en daarnaast nog uitkeringen te doen. Toch werd tussen 2008 en 2011 jaarlijks de volledige stamrechtuitkering bijgeschreven op haar vordering en aangege-

december 2017 | nummer 6 | Het Register

23


n n n n n

ven als inkomsten uit werk en woning. In 2014 ontdekte de vrouw dat de vordering verkeerd was aangegeven en dat ze te veel inkomstenbelasting had betaald. Ze verzocht de inspecteur om ambtshalve vermindering over 2010 en 2011, maar die wees het verzoek af. Rechtbank Zeeland-West-Brabant besliste in 2016 dat het teveel aan belastingheffing over de stamrechtuitkering in box 1 en het saldo van het niet-betalen van belasting in box 3 over de uit de stamrechtbijschrijvingen ontstane vordering en het wel betalen van belasting over de rente op die vordering, deel uitmaakten van hetzelfde feitencomplex en daarmee eenzelfde feit vormden in de zin van art. 45aa, onderdeel e Uitv.reg. IB 2001. Uiteindelijk zou de vrouw € 2288 moeten terugkrijgen, maar ze had € 5806 te weinig betaald, zodat de inspecteur volgens de rechtbank terecht geen ambtshalve teruggaaf had verleend. Hof Den Bosch was dit niet met de rechtbank eens. Art. 45aa, onderdeel e is alleen van toepassing als sprake is van enig feit waardoor ten onrechte inkomstenbelasting is geheven en als gevolg daarvan een andere belasting dan de inkomstenbelasting niet is geheven en ook niet meer kan worden geheven. Deze bepaling is niet bedoeld om de in enig jaar te veel geheven inkomstenbelasting (deels) te compenseren met in voorgaande jaren te weinig betaalde inkomstenbelasting. Op die manier zou immers een versluierde navordering mogelijk zijn, zonder dat daarbij de wettelijke termijnen voor navordering in acht worden genomen. De vrouw had op grond van de hoofdregel van art. 45aa Uitv.reg. IB 2001 recht op ambtshalve vermindering van de aanslagen inkomstenbelasting 2010 en 2011. ■  Hof Den Bosch 7 september 2017, nr. 16/03590, ECLI:NL:GHSHE:2017:3839

Overdrachtsbelasting

2017/61 Ondanks betalingen volledig rechtsherstel Bij de verkoop van een onroerende zaak maken koper en verkoper in de koopovereenkomst vaak gebruik van een ontbindende voorwaarde. Die kan in vervulling gaan vóór het tijdstip waarop de levering zou moeten plaatsvinden, en ook nadat de onroerende zaak is geleverd. De ontbindende voorwaarde kan echter ook betrekking hebben op de levering zelf. In dat geval zal de eigendom van de reeds geleverde onroerende zaak van rechtswege terugkeren bij de oorspronkelijke verkoper. Deze verkrijging vormt een belastbaar feit voor de overdrachtsbelasting, maar hierop kan de vrijstelling van art. 15, lid 1, onderdeel r WBR worden toegepast als door de teruglevering de oorspronkelijke situatie wordt hersteld (feitelijk rechtsherstel). Daarvoor moet wel sprake zijn van volledig herstel. De inspecteur vond in de volgende zaak dat daarvan geen sprake was, omdat de koper betalingen aan de verkoper had gedaan die deze niet hoefde terug te betalen. De zaak werd gevoerd door een bv die op 14 februari 2012 een boerderij met opstallen, erf en land van een man kocht. Het gebruik bleef na de levering in 2012 bij de verkoper. De bv betaalde hem € 2000 per maand. Deze bedragen werden in mindering gebracht op de koopsom van € 1 mln die de bv bij de levering verschuldigd was gebleven. In de leveringsakte was opgenomen dat de overeenkomst kon worden ontbonden als de bestemming niet vóór 1 januari 2015 onherroepelijk was gewijzigd in bedrijventerrein. In dat

24

Het Register | december 2017 | nummer 6

Jurisprudentie en wetgeving

geval zou de eigendom van het gekochte van rechtswege terugkeren bij de verkoper en had de bv geen recht op terugbetaling van de aan de verkoper betaalde bedragen. Over de levering voldeed de bv € 24.040 aan overdrachtsbelasting. Op 7 oktober 2014 maakte de notaris een akte op waaruit bleek dat de ontbindende voorwaarde in vervulling was gegaan en de eigendom vanaf 1 oktober 2014 weer toekwam aan de verkoper. De bv verzocht de inspecteur op grond van art. 19, lid 1, onderdeel a WBR om teruggaaf van overdrachtsbelasting omdat door de vervulling van de ontbindende voorwaarde de toestand van vóór de verkrijging feitelijk werd hersteld. De inspecteur was het daar niet mee eens, omdat de bv € 40.000 op de koopsom had vooruitbetaald en dit niet hoefde terug te betalen, wat ze ook niet had gedaan. Hof Arnhem-Leeuwarden besliste op het hoger beroep van de bv dat in de akte was overeengekomen dat de bv geen recht had op restitutie van de vooruitbetaalde bedragen als de ontbindende voorwaarde zou intreden. Er was dus een regeling getroffen voor twee verschillende situaties: ■ die waarin de ontbindende voorwaarde niet zou intreden en de door de bv betaalde bedragen in mindering kwamen op de koopsom; en ■ die waarin de ontbindende voorwaarde wel zou intreden en genoemde bedragen niet in mindering kwamen op de koopsom. Deze laatste situatie had zich voorgedaan. Beide bepalingen in de akte van levering waren een vastlegging van enerzijds de betaling van de koopsom van € 1 mln en anderzijds een afzonderlijk overeengekomen betaling door de bv van een bedrag van € 2000 per maand voor het geval de ontbindende voorwaarde zou intreden. Die betaling kon in geval van intreden van de ontbindende voorwaarde geen betrekking hebben op de verkrijging, en dus geen deel uitmaken van de tegenprestatie voor de verkrijging. De toestand van voor de verkrijging was zowel feitelijk als rechtens hersteld door de vervulling van de ontbindende voorwaarde, zodat de inspecteur het verzoek om teruggaaf van overdrachtsbelasting had moeten honoreren. ■  Hof Arnhem-Leeuwarden 30 augustus 2017, nr. 16/01427, ECLI:NL:GHARL:2017:7523

Invordering

2017/62 Ontvanger mag teruggave IB verrekenen met btw-schuld Hof Arnhem-Leeuwarden heeft beslist dat een ten onrechte bij voorlopige aanslag verleende teruggaaf inkomstenbelasting terecht was verrekend bij het opleggen van de definitieve aanslag. De ontvanger mocht de teruggaaf gebruiken voor de verrekening met een omzetbelastingschuld van de belanghebbende. Een man trok in zijn aangifte inkomstenbelasting 2012 een bedrag van € 92.260 aan alimentatie af. Er volgde een voorlopige teruggaaf van € 9779, die de ontvanger afboekte op een openstaande btw-schuld van de man. Vervolgens meldde de man aan de inspecteur dat hij een fout had gemaakt in de alimentatie. Het bedrag van de alimentatie was niet € 92.260, maar € 9226. De inspecteur legde de definitieve aanslag inkomstenbelasting op, rekening houdend met het goede bedrag aan alimentatie. Hierdoor moest de man € 5046 betalen. Hij ging in beroep en stelde dat hij de voorlopige aanslag niet had ontvangen omdat de ontvanger de teruggaaf had verrekend met zijn btw-schuld. Verder had de ontvanger vol-


n n n n n

gens hem toegezegd dat er geen invorderingsmaatregelen zouden worden getroffen. De man verzocht om de situatie terug te draaien naar het moment vóór het indienen van het aangiftebiljet, alsof de schrijffout die hij had gemaakt, niet had plaatsgevonden. Hof Arnhem-Leeuwarden besliste dat de inspecteur bevoegd was en geacht werd het bedrag van de negatieve voorlopige aanslag te verrekenen met de definitieve aanslag. De manier waarop de ontvanger gebruik had gemaakt van zijn bevoegdheid tot invordering, stond niet aan de belastingrechter ter beoordeling. Dit gold ook voor de keuze van de ontvanger om voor het te betalen bedrag aan inkomstenbelasting niet een soortgelijke afspraak te maken als die welke voor de btw was gemaakt. ■  Hof Arnhem-Leeuwarden 30 augustus 2017, nr. 17/00001, ECLI:NL:GHARL:2017:7522

Inkomstenbelasting

2017/63 Oprichting bv en agiostorting op oudejaarsdag geen fraus legis Een belastingplichtige mag in beginsel de weg kiezen die voor hem fiscaal het voordeligst is. Vermogensbestanddelen die in box 1 of box 2 vallen, behoren in beginsel niet tot box 3. In art. 2.14, lid 3 Wet IB 2001 is echter een aantal situaties opgenomen waardoor een vermogensbestanddeel toch in box 3 valt. Het moet dan gaan om een tijdelijke overheveling van vermogensbestanddelen rond de peildatum. Denk aan de situatie dat vóór het einde van het jaar een groot bedrag aan contant geld van een bankrekening wordt opgenomen, dat aan het begin van het daaropvolgende jaar weer wordt teruggestort. Rechtbank Zeeland-West-Brabant besliste in de volgende zaak dat deze situatie niet aan de orde was. Een man exploiteerde samen met zijn broer een landbouwbedrijf. Toen die broer in 2009 overleed, verkocht hij de boerderij, maar niet de bijbehorende landbouwgrond; die wilde hij houden met het oog op een herstart van het familiebedrijf. Op 31 december 2012 richtte de toen 79-jarige man een bv op met hem als bestuurder. Dezelfde dag stortte hij vanaf zijn privérekening € 1,5 mln op een derdenrekening van de notaris. Op 21 januari 2013 werd het bedrag op de bankrekening van de bv gestort onder de vermelding ‘agiostorting inzake oprichting’. Verderop in 2013 overleed de man. Zijn neef en nicht waren zijn erfgenamen. De inspecteur stelde ten aanzien van de aangifte inkomstenbelasting 2013 dat sprake was van fraus legis, omdat het oprichten van een bv door een 79-jarige persoon en het storten van het desbetreffende bedrag kort voor de peildatum van box 3 alleen was gedaan om inkomstenbelasting te ontwijken. Hij verhoogde de rendementsgrondslag van box 3 met € 1.861.579, bestaande uit de agiostorting, de waarde van de landbouwgrond en de liquide middelen. Rechtbank Zeeland-West-Brabant besliste evenwel dat de inspecteur niet aannemelijk had gemaakt dat de man in strijd met doel en strekking van de Wet IB 2001 had gehandeld. Daaraan deed niet af dat de oprichting van de bv en de storting op de dag vóór de peildatum van 1 januari hadden plaatsgevonden. Volgens de rechtbank was het nu eenmaal inherent aan het systeem van box 3 dat dit incidenteel een voordeel (of nadeel) kon opleveren. Ze verklaarde het beroep van de erfgenamen gegrond. ■  Rechtbank Zeeland-West-Brabant 6 september 2017, nr. 16/2502, ECLI:NL:RBZWB:2017:5809

2017/64 Kwijtscheldingswinst­ vrijstelling van toepassing op borgstelling door dga Op 6 april 2012 besliste de Hoge Raad in een civiel arrest dat de regresvordering van een hoofdelijk verbonden schuldenaar pas ontstaat op het moment dat hij de schuld aan de schuldeiser voldoet voor meer dan het gedeelte dat hem aangaat (ECLI:NL:HR:2012:BU3784). Uit fiscale arresten van de Hoge Raad van 9 maart 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BV8165) en 14 september 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BX7157) blijkt dat dit civiele arrest ook fiscaal kan worden gevolgd. Daarnaast ontstaat met het aangaan van de borgtocht voor de borg ook een (voorwaardelijke) betalingsverplichting tegenover de crediteur. Deze betalingsverplichting behoort al vanaf dat moment tot het werkzaamheidsvermogen van de borg. Hierdoor kan hij een fiscale voorziening treffen zodra hij in redelijkheid kan verwachten dat hij zal worden aangesproken. Op 20 oktober 2017 boog de Hoge Raad zich over een zaak van een dga die zich voor € 150.000 borg had gesteld voor het krediet dat zijn bv op 30 augustus 2007 bij de bank had afgesloten. In mei 2010 ging deze bv failliet. De inspecteur accepteerde de voorziening van € 150.000 die de dga in 2010 had gevormd. In juni 2011 werd de dga aangesproken door de bank. Die kon echter niet meer betalen dan € 30.000. De bank ging tegen finale kwijting met dat bedrag akkoord. Hierdoor was de dga bevrijd van zijn borgstellingsverplichting en de bv bevrijd van haar schuld. Vanwege de voorziening had de inspecteur echter € 150.000 als negatieve inkomsten in aanmerking genomen, terwijl de dga uiteindelijk maar een verlies van € 30.000 had geleden. De inspecteur wilde daarom het verschil in 2011, het jaar van betaling, als een positief resultaat uit overige werkzaamheden belasten. De dga stelde evenwel dat de kwijtscheldingswinstvrijstelling van toepassing was. De Hoge Raad bevestigde de beslissing van het arrest van 14 september 2012. Vanaf het moment van aangaan van de borgtochtverplichting behoort een betalingsverplichting tot het werkzaamheidsvermogen. Zolang betaling nog niet kan worden verwacht, kan aan deze verplichting een waarde van nihil worden toegekend. Op het moment waarop met redelijke zekerheid kan worden verwacht dat de borg tot betaling zal worden aangesproken, kan een voorziening worden gevormd en een negatief resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking worden genomen. Bij het vormen van de voorziening moet ook worden gekeken naar de betalingscapaciteit van de borg. De inspecteur had in het jaar waarin de voorziening was gevormd, niet bestreden dat de schuld uit borgstelling uiteindelijk € 150.000 zou bedragen. Toen de bank in het jaar van betaling genoegen nam met € 30.000 was er kwijtscheldingswinst ontstaan, waarop de kwijtscheldingswinstvrijstelling van toepassing was. Het verschil tussen het in eerste instantie door de bank geclaimde bedrag van € 150.000 en het uiteindelijk door de borg betaalde bedrag van € 30.000 was een voordeel dat de dga had verkregen door het prijsgeven van niet voor verwezenlijking vatbare rechten door schuldeisers. De regel van de kwijtscheldingswinstvrijstelling is dat er geen groter bedrag in aanmerking kan worden genomen dan het totaal van de in eerdere jaren geleden en nog voor verrekening openstaande verliezen en het bedrag van de negatieve inkomsten in het kwijtscheldingsjaar. Omdat de dga in het jaar van kwijtschelding alleen negatieve inkomsten had tot een bedrag van € 6991 en er geen voor

december 2017 | nummer 6 | Het Register

25


n n n n n

verrekening in aanmerking komende verliezen uit eerdere jaren waren, kon niet meer dan € 6991 als belaste kwijtscheldingswinst in aanmerking worden genomen. ■  Hoge Raad 20 oktober 2017, nr. 16/02260, ECLI:NL:HR:2017:2657

Erfbelasting

2017/65 Schenking van € 100.000 voor eigen woning behoorde niet tot erfenis Mevrouw A kreeg op 25 maart 2014 een schenking van mevrouw B van € 100.000 voor de aflossing van haar eigenwoningschuld. De echtgenoot van mevrouw A was de schriftelijk gevolmachtigde van mevrouw B. In de schenkingsaangifte deed mevrouw A een beroep op de eenmalige verruimde vrijstelling van art. 33a SW. De inspecteur gaf een beschikking dat geen aanslag schenkbelasting zou worden opgelegd. Op 13 januari 2015 overleed mevrouw B. Uit haar testament bleek dat mevrouw A haar enig erfgenaam was. De echtgenoot van mevrouw A was de executeur. Hij deed aangifte erfbelasting naar een belaste verkrijging voor zijn echtgenote van € 75.412. De inspecteur stelde dat uit de volmacht van mevrouw B niet bleek dat er schenkingen konden worden gedaan. De schenking was volgens de inspecteur nietig, waardoor de erfenis volgens hem € 100.000 hoger was. Mevrouw A ging in beroep. Rechtbank Den Haag besliste dat de volmacht van de echtgenoot van mevrouw A het toeliet om de schenking te doen. De volmacht was een algemene volmacht als bedoeld in art. 3:63 BW. Daaronder wordt verstaan de volmacht die alle zaken van de volmachtgever en alle rechtshandelingen omvat, met uitzondering van wat ondubbelzinnig is uitgesloten. In de volmacht was het doen van schenkingen niet ondubbelzinnig uitgesloten, zodat de gevolmachtigde bevoegd was om de schenking te doen. De rechtbank verwierp ook de stelling van de inspecteur dat de schenking nietig was in de zin van art. 3:68 BW. Daarvoor is nodig dat een van de partijen de nietigheid inroept. Het was echter niet gebleken dat mevrouw B of mevrouw A als haar erfgenaam, daar reden toe had. Mevrouw B had mevrouw A tot haar enig erfgenaam benoemd. De rechtbank leidde daar uit af dat mevrouw B haar vermogen aan mevrouw A wilde doen toekomen. Dat ervoor was gekozen dit eerst gedeeltelijk via een (vrijgestelde) schenking te doen, deed aan deze bedoeling niet af, integendeel. De schenking was daarom op rechtsgeldige wijze tot stand gekomen en de inspecteur had ten onrechte het bedrag hiervan tot de erfrechtelijke verkrijging gerekend. ■  Rechtbank Den Haag 24 augustus 2017, nr. 17/2377, ECLI:NL:RBDHA:2017:10085

Omzetbelasting

2017/66 Vennoten konden niet in beroep tegen naheffing btw Art. 26a AWR verstaat onder belanghebbende degene aan wie een belastingaanslag is opgelegd, die de belasting op aangifte heeft voldaan of afgedragen, of van wie de belasting is ingehouden. In lid 2

26

Het Register | december 2017 | nummer 6

Jurisprudentie en wetgeving

van dat artikel wordt de kring van belanghebbenden uitgebreid met degenen van wie inkomens- of vermogensbestanddelen zijn begrepen in de aanslag of de beschikking waartegen beroep is ingesteld. De Hoge Raad besliste in de volgende procedure dat geen van beide wetsbepalingen aan de orde was. De inspecteur had een naheffingsaanslag btw van € 21.799 opgelegd aan een autorijschool die werd gedreven in de vorm van een vennootschap onder firma. Een van de vennoten (A) maakte op eigen naam bezwaar tegen de naheffingsaanslag. De inspecteur verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk, omdat deze vennoot volgens hem niet gerechtigd was bezwaar te maken tegen een naheffingsaanslag van de vof. Een andere vennoot (B) maakte op eigen naam bezwaar tegen de naheffingsaanslag, en stelde op eigen naam beroep in. De vennoten gingen in cassatie, maar zonder succes. In de zaak van A besliste de Hoge Raad dat het hof er terecht van was uitgegaan dat hij op grond van art. 26a AWR niet het recht had om bezwaar te maken tegen de naheffingsaanslag, omdat die belastingaanslag niet aan hem was opgelegd. Ook op grond van art. 26a, lid 2 AWR kon hij geen bezwaar maken tegen de naheffingsaanslag, omdat geen sprake was van een geval dat een aan een belanghebbende toebehorend inkomens- of vermogensbestanddeel was begrepen in het voorwerp van de belasting waarop de naheffingsaanslag betrekking had. De Hoge Raad was het ook niet eens met A dat hij bezwaar moest kunnen maken tegen de naheffingsaanslag, omdat hij als bestuurder op grond van art. 18 van het Wetboek van Koophandel aansprakelijk was voor de belastingschulden van de vof. In de wet is niet geregeld dat derden een dergelijke bezwaarmogelijkheid hebben. Wel kon A de rechtmatigheid van de naheffingsaanslag via bezwaar en beroep ter discussie stellen als de ontvanger hem aansprakelijk had gesteld bij een voor bezwaar vatbare beschikking als bedoeld in art. 49, lid 1 IW. De Hoge Raad besliste dat de inspecteur het bezwaar van A terecht niet-ontvankelijk had verklaard en verklaarde het beroep in cassatie ongegrond. In de zaak van B oordeelde de Hoge Raad dat een belanghebbende die beroep wil instellen, op grond van art. 7:1, lid 1 Awb eerst bezwaar moet maken. Hierdoor had B niet het recht om op eigen naam beroep in te stellen tegen de uitspraak op bezwaar die was gedaan op het door de vof gemaakte bezwaar. ■  Hoge Raad 15 september 2017, nr. 16/02713 en 16/02715, ECLI:NL:HR:2017:2350 en ECLI:NL:HR:2017:2348

2017/67 Curator krijgt btw op facturen aan failliete cliënt niet terug Een man en zijn bv vormden een fiscale eenheid voor de btw. In 2009 werd de fiscale eenheid ontbonden omdat er geen activiteiten meer waren. Daarna werden nog wel btw-aangiften uitgereikt, maar die werden niet ingediend. De Belastingdienst legde daarom naheffingsaanslagen met verzuimboeten op. Na de faillietverklaring van de man in juni 2010 maakte zijn curator bezwaar tegen de naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen. Daarop vernietigde de Belastingdienst deze aanslagen en boeten. Op 20 april 2015 verzocht de curator ook om teruggaaf van € 9759 aan btw, zijnde de btw over de kosten van deurwaarders en het salaris en de kosten van de curator, maar de inspecteur wees het verzoek af. Rechtbank Gelderland besliste dat het verzoek om teruggaaf niet


n n n n n

rechtbank had hij sowieso geen recht op teruggaaf omdat hij ten tijde van het uitspreken van het faillissement geen ondernemer meer was: hij verrichtte geen economische activiteiten, ook geen voorbereidende ondernemingshandelingen, en woonde sinds april 2008 ook niet meer in Nederland. Zelfs als wel sprake zou zijn van voorbereidende ondernemershandelingen, kon dit niet leiden tot de aftrek van voorbelasting op de eindfactuur van de curator, omdat diens werkzaamheden niet bestonden uit de voortzetting van de gestelde ondernemershandelingen van de man vóór het faillissement.

■ Datum inwerkingtreding

■ Staatsblad

■ Aangenomen EK

■ Eindverslag EK

■ Memorie van Antwoord EK

■ Voorlopig verslag EK

■  Rechtbank Gelderland 25 september 2017, nr. 16/5744, ECLI:NL:RBGEL:2017:4929

■ Wetsvoorstel EK

■ Aangenomen TK

■ Eindverslag TK

■ Nota n.a.v. verslag TK

■ Verslag TK

■ Wetsvoorstel +MvT TK

per 8 november 2017

De stand van zaken

Wetgeving

tijdig was gedaan, omdat een verzoek om teruggaaf van voorbelasting op een factuur moet worden gedaan in de aangifte over het tijdvak waarin de desbetreffende factuur was ontvangen. Het verzoek was ingediend op 20 april 2015, maar de in het geding zijnde facturen dateerden van ruim vóór die datum. De inspecteur had het verzoek daarom niet-ontvankelijk moeten verklaren. Nu was het de rechtbank die het teruggaafverzoek alsnog niet-ontvankelijk verklaarde, althans voor wat betreft de btw op de voorschotfacturen en de facturen van de deurwaarders. Met betrekking tot de eindfactuur ging de rechtbank uit van een tijdig teruggaafverzoek, omdat voldoende aannemelijk was dat die factuur kort na de afwikkeling van het faillissement was uitgereikt. Dat hielp de failliete ondernemer echter niet, want volgens de

BTW-constructie (on)roerende zaken 30 061

Bij KB

Wbm i.v.m. beperking emissies kolencentrales 31 362

Bij KB

Wet vereenvoudiging formeel verkeer Belastingdienst 33 714

Bij KB

Wet fiscale maatregelen rijksmonumenten en scholing 34 556

1-1-2017

Wet terugvordering staatssteun 34 753

Bij KB

BTW-behandeling van vouchers 34 755

1-1-2019

Wet implementatie EU-richtlijn toegang belastingautoriteiten tot antiwitwasinlichtingen 34 771

1-1-2018

Belastingplan 2018 34 785

1-1-2018

Overige fiscale maatregelen 2018 34 786

1-1-2018

Afschaffing BTW-landbouwregeling 34 787

1-1-2018

Inhoudingsplicht houdstercoöperatie en uitbreiding inhoudingsvrijstelling 34 788

1-1-2018

Wijziging Wet IB 2001 tot het geleidelijk uitfaseren van de aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld 34 819

1-1-2019

december 2017 | nummer 6 | Het Register

27


n n n n

Pakket Belastingplan 2018: veel regels, weinig echte inhoud Een herziening van het belastingsysteem, we hebben het er al jaren over. Maar van een demissionair kabinet viel op dat punt natuurlijk niet veel te verwachten. En dat is inmiddels ook gebleken: vier wetsvoorstellen werden bij de Tweede Kamer ingediend: het Belastingplan 2018, de Overige Fiscale Maatregelen 2018, het wetsvoorstel Wet afschaffing btw-landbouwvrijstelling en nog een wetsvoorstel voor de inhoudingsplicht van houdstercoöperaties. Wetsvoorstellen met veel maatregelen. Maar geen herziening van het belastingsysteem, of zelfs maar een aanzet daartoe. Dat is nu aan het nieuwe kabinet, dat zijn plannen inmiddels in het regeerakkoord heeft verwoord, waarover elders in dit nummer meer.

Mr. P.H.J. (Peter) Furer RB, mr. drs. P.W.H. (Patrick) van den Heuvel RB, drs. P.N.M. (Peter) Goossens RB en mr. A.T. (Adjay) Pahladsingh RB, allen werkzaam bij Bureau Vaktechniek RB

28

E

en aantal plannen uit het regeerakkoord is inmiddels in een nota van wijziging op het Belastingplan opgenomen, terwijl de geleidelijke afbouw van de ‘Wet Hillen’ in een speciaal wetsvoorstel is opgenomen. In dit artikel bespreken we de stand van zaken per 24 november 2017, dus nadat de wetsvoorstellen zijn goedgekeurd door de Tweede Kamer. Opmerkelijk is dat op de valreep nog een aantal voorgestelde wijzigingen is aangepast of zelfs ingetrokken als gevolg van enkele aangenomen amendementen. Belangrijk voorbeeld van die laatste categorie vormen de voorgestelde wijzigingen op de schenk- en erfbelasting bij het aangaan en wijzigen van huwelijkse voorwaarden. Die zijn namelijk volledig komen te vervallen. Al met al wordt nu het volgende voorgesteld: n uiteraard zijn er de gebruikelijke aanpassingen in de inkomstenbelasting ten aanzien van heffingskortingen, schijven en tarieven. Een positieve maatregel voor de praktijk is om de multiplier voor de aftrek van giften aan culturele instellingen een structureel karakter te geven. In eerste instantie was voorgesteld om deze ‘slechts’ met een jaar tot 1 januari 2019 te verlengen. Vanwege risico’s op staatssteun heeft Nederland de maatregelen overigens voorgelegd aan de Europese Commissie; n bij de loonheffingen geldt voor alle buitenlandse belastingplichtigen vanaf 2019 alleen nog maar het belastingdeel van de heffingskortingen waarop niet-

Het Register | december 2017 | nummer 6

n n

n

n n

n

kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen uit het desbetreffende land in de inkomstenbelasting recht hebben. Ook hoeft vanaf 2018 de mededeling van de uren, kosten en uitgaven niet meer per afzonderlijke S&O-verklaring te worden gedaan; dat kan straks in één keer voor alle in een kalenderjaar afgegeven S&O-verklaringen; voor de toeslagen wil de regering de 10%-regeling weer invoeren; bij de vennootschapsbelasting wil men onder meer dubbele verliesneming voorkomen. Maar ook een aanpassing van de liquidatieverliesregeling is relevant voor de praktijk en mag niet worden vergeten; de btw krijgt te maken met een wijziging van het begrip ‘geneesmiddelen’. Al eerder dit jaar hebben wij vanuit het RB felle kritiek geuit op de internetconsultatie hierover. Een ander onderwerp dat de gemoederen bezighoudt, is de afschaffing van de landbouwregeling in de btw; ook voor de motorrijtuigenbelasting en de bpm ligt een aantal aanpassingen in het verschiet; de inkeerregeling wordt per 1 januari 2018 afgeschaft voor in het buitenland opgekomen inkomen uit sparen en beleggen en verschillende wijzigingen moeten de invordering van belastingschulden vereenvoudigen en versnellen; De aanslagtermijnen voor de schenkbelasting worden iets gewijzigd;


n n n n

n i nmiddels heeft het nieuwe kabinet via een nota van wijziging de volgende aanpassingen voorgesteld: – aanpassing van de vermogensrendementsheffing met ingang van 1 januari 2018. Meer aansluiting bij het (gemiddelde) werkelijke rendement door voor het rendement over het spaargedeelte gebruik te maken van meer actuele cijfers. Verhoging van het heffingvrije vermogen naar € 30.000; – afbouw van de uitbetaalbaarheid van de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK) en arbeidskorting (bij voldoende partnerinkomen) vanaf 1 januari 2019; – verhoging van de ouderenkorting per 1 januari 2019 met € 160 en introductie van een geleidelijke inkomensafhankelijke afbouw; – in de vennootschapsbelasting wordt de verlenging van de eerste tariefschijf (Belastingplan 2017) teruggedraaid en het effectieve tarief van de innovatiebox per 1 januari 2018 verhoogd naar 7%; – de tabaksaccijns, het zal niemand verbazen, wordt in de jaren 2018 tot en met 2021 verder verhoogd. Tot slot heeft het nieuwe kabinet in een afzonderlijk wetsvoorstel de geleidelijke afbouw opgenomen van de Hillen-aftrek; deze gaat vanaf 2019 gedurende 30 jaar jaarlijks met 3 1/3 procent omlaag. Zoals gezegd zijn de voorgestelde wijzigingen rond de schenk- en erfbelasting bij het aangaan en wijzigen van huwelijkse voorwaarden niet door de Tweede Kamer goedgekeurd. Het werd onjuist en maatschappelijk onwenselijk gevonden dat het huwelijk of samenlevingscontract, zonder dat sprake is van misbruik, toch kan worden gekwalificeerd als een belastingconstructie. Wel zal de Belastingdienst in situaties waarin een huwelijk of samenleving daadwerkelijk wordt ingezet om belasting te besparen, gaan bestrijden met het leerstuk van fraus legis. Zoals ieder jaar heeft het RB commentaar geleverd op de diverse maatregelen, dat vervolgens door een aantal Kamerfracties onder de aandacht van het ministerie van Financiën is gebracht. Hierna bespreken we enkele in het oog springende maatregelen.

Einde aan btw-landbouwregeling[OB] Als het aan het kabinet ligt, moeten ook de ongeveer 20.000 landbouwregelaars die Nederland nu nog rijk is, er op 1 januari 2018 aan geloven. Dan moet de landbouwregeling in de btw zijn afgeschaft en vallen ook die landbouwers voortaan ‘gewoon’ in de btw. Ook zij moeten dan btw in rekening brengen over hun leveringen en diensten en kunnen de voorbelasting daarop in aftrek brengen. Het lage tarief dat nu geldt voor bepaalde goederen en diensten aan landbouwers, waaronder belastingadviesdiensten, komt te vervallen. Ook de voorbelasting van 5,4% waarmee afnemers van landbouwregelaars rekening mogen houden, komt te vervallen, net als de veehandelsregeling. Overgangsrecht moet de pijn voor de landbouwregelaars verzachten. Door de wetswijziging worden investerings-

Per 1 januari 2018 wordt de landbouwregeling in de btw afgeschaft en vallen ook de zogenoemde landbouwregelaars voortaan ‘gewoon’ in de btw

goederen voortaan belast gebruikt in plaats van vrijgesteld. De daarmee gepaard gaande herziening mag in zijn geheel in een van de aangiften over 2018 worden geclaimd. Daarnaast mag de btw op alle goederen en diensten die vóór 1 januari 2018 zijn aangeschaft, maar op 1 januari 2018 nog niet in gebruik zijn genomen, alsnog in aftrek worden gebracht in een van de aangiften over 2018, maar uiterlijk in die over het tijdvak waarin die goederen of diensten in gebruik zijn genomen. Dat ziet er allemaal begrijpelijk en genereus uit, maar in ons commentaar op het wetsvoorstel komen we toch met een aantal kanttekeningen. Zo vinden we het op z’n zachtst gezegd vreemd dat de geschatte opbrengst niet ten goede komt aan de landbouw. Ook kun je je afvragen of de huidige landbouwregelaars – met name kleine ondernemers – wel zo snel kunnen voldoen aan de btw-vereisten. Natuurlijk juichen we het overgangsrecht toe. De staatssecretaris heeft inmiddels ook wat gedaan aan de praktische uitvoerbaarheid daarvan, nadat onder meer het RB bedenkingen heeft geuit. In eerste instantie zouden de ondernemers immers in de aangifte over het eerste tijdvak van 2018 het overgangsrecht moeten toepassen. Of de aange-

december 2017 | nummer 6 | Het Register

29


Belastingplan 2018

n n n n

Ronduit jammer is dat de herzieningsregels niet per 1 januari 2018 worden uitgebreid naar kostbare diensten kondigde uitbreiding naar heel 2018 de ondernemers voldoende helpt, is nog de vraag. Zij moeten de btwvoordruk in kaart brengen over een periode waarin Ăźberhaupt geen btw-administratieplicht bestond. Dat wordt zoeken naar rekeningen, die er misschien niet eens meer zijn. Daarom heeft het RB ook al voorgesteld om aan te sluiten bij ervaringscijfers. Ronduit jammer is in dit verband ook dat de herzieningsregels niet per 1 januari 2018 worden uitgebreid naar kostbare diensten. Zoals het er nu naar uitziet, kunnen de landbouwregelaars die per 1 januari 2018 belaste prestaties gaan verrichten, niet of nauwelijks profiteren van deze uitbreiding. De enige reden voor een eventuele herziening van kostbare diensten is een wijziging naar belast gebruik. Die heeft dan al per 1 januari 2018 plaatsgevonden en dus eerder dan dat de herzieningsregels voor kostbare diensten gaan gelden. Tot slot nog enkele aandachtspunten voor de praktijk van de RB. Voorkom dat een bestaand btw-nummer

30

Het Register | december 2017 | nummer 6

wordt ingetrokken bij de opschoningsactie btw-nummers van de Belastingdienst. Zorg ervoor dat u tijdig een btw-nummer aanvraagt als dat inmiddels is ingetrokken. Zorg voor een tijdige voorlichting en begeleiding van uw klanten. Dat geldt niet alleen voor de landbouwers zelf, die (deels) afhankelijk van u zullen zijn bij het berekenen van de extra btw die in aftrek kan worden gebracht op grond van het overgangsrecht; tijdige voorlichting is ook nodig over de wijzigingen voor leveranciers en afnemers. Vergeet tot slot de toepassing van de KOR niet. Mogelijk kan de landbouwer zelfs worden ontheven van de administratieve verplichtingen. Om nog gebruik te kunnen maken van het overgangsrecht in 2018 moet dat verzoek echter pas in 2018 worden gedaan, zodat de ontheffing ook pas per 1 januari 2019 kan ingaan.

Wijzigingen formeel belastingrecht Mede als uitvloeisel van de discussie rond de Panama Papers was al begin 2017 aangekondigd dat de inkeerrege-


n n n n

ling van art. 67n AWR volledig zou worden afgeschaft. Volgens de memorie van toelichting kon de regeling vervallen omdat de Belastingdienst in veel meer gevallen, op grond van internationale verdragen, inlichtingen krijgt over in het buitenland aangehouden vermogensbestanddelen. Er zou dan ook geen reden meer zijn om vrijwillige inkeerders te vrijwaren van een vergrijpboete. Als gevolg van een aangenomen amendement blijft de afschaffing van de inkeerregeling echter beperkt tot niet-aangegeven buitenlands box 3-inkomen. Een belastingplichtige kan nu nog, zonder enig risico op een vergrijpboete, binnen twee jaar nadat een aangifte moest worden ingediend, een vrijwillige verbetering doen. Dat geldt eveneens voor een vrijwillige verbetering van informatie die door de Belastingdienst is opgevraagd. De belastingplichtige moet dit wel doen voordat hij wist of kon weten dat de Belastingdienst op de hoogte was van de onjuiste aangifte of informatie. Vrijwillige verbetering is ook een grond voor matiging van een vergrijpboete voor oudere jaren. Het vervallen van de inkeerregeling heeft tot veel kritiek geleid, ook van het RB. Het komt regelmatig voor dat belastingplichtigen zonder enig oogmerk van belastingontduiking een fout maken in de aangifte en daar later achter komen. Denk aan het opeisbaar worden van erfrechtelijke vorderingen op de langstlevende bij opname in een verpleegtehuis, het vergeten van een afkoopsom kleine pensioenen of een telfout in de betaalde alimentatie of giften. Allemaal kleine vergissingen die zonder enig risico op een vergrijpboete binnen twee jaar kunnen worden hersteld. Het vervallen van de inkeerregeling zou er wel eens toe kunnen leiden dat die belastingplichtigen minder snel vrijwillig verbeteren, uit vrees dat de inspecteur van mening zou zijn dat er opzet in het spel is. Wat ons betreft dus een wijs besluit van de Tweede Kamer om akkoord te gaan met het ingediende amendement en de inkeerregeling slechts af te schaffen voor in het buitenland opgekomen inkomen uit sparen en beleggen, maar in stand te houden voor alle overige situaties. Uitbreiding invorderingsmogelijkheden Het vereenvoudigd derdenbeslag wordt uitgebreid. Bij zo’n beslag kan de ontvanger bijvoorbeeld de werkgever van een belastingschuldige aanschrijven en hem verzoeken een deel van het nettosalaris van de belastingschuldige direct aan de Belastingdienst te betalen (loonbeslag). Het kabinet wil dit vereenvoudigd derdenbeslag uitbreiden naar betaaldienstverleners en schuldenaren van een ondernemer met belastingschulden. Daardoor kan de ontvanger de bank van de belastingschuldige verzoeken het saldo op bank- en spaartegoeden over te maken naar de Belastingdienst. Ook kan de ontvanger dan de schuldenaar van een ondernemer verzoeken direct te betalen op het rekeningnummer van de Belastingdienst en niet die van de ondernemer. Dit wetsvoorstel treedt bij Koninklijk Besluit in werking, zodra wettelijk geregeld is dat de beslagvrije voet wordt gerespecteerd bij dit vereenvoudigd derdenbeslag.

Het kabinet wil het vereenvoudigd derdenbeslag uitbreiden naar betaaldienstverleners en schuldenaren van een ondernemer met belastingschulden

Naast de uitbreiding van dit derdenbeslag worden ook de regels voor de melding van pandrechten aangepast en komen er nieuwe aansprakelijkheidstellingen voor pand- en hypotheekhouders en executeurs om de afdracht van btw veilig te stellen. De aansprakelijkheidstellingen zijn van toepassing in situaties waarbij de pand- of hypotheekhouder of executeur wist of behoorde te weten dat de verschuldigde omzetbelasting niet zou worden afgedragen. Tot slot worden nieuwe regels ingevoerd voor het bekendmaken van aanslagen ten name van rechtspersonen waarvan niet duidelijk is of deze nog bestaan. Veelal ziet dit op buitenlandse entiteiten.

Geleidelijke afbouw Hillen-aftrek Het kabinet wil de Hillen-aftrek vanaf 1 januari 2019 in dertig jaar afbouwen. Dat betekent dat in de aangifte over 2019 nog maar 96 2/3% van de Hillen-aftrek in aanmerking kan worden genomen, in 2020 nog maar 93 1/3%, et cetera. Het is het kabinet er alles aan gelegen om dit wetsvoorstel dit jaar nog door beide Kamers te loodsen. Treedt de wet niet per 1 januari 2018 in werking, dan kan de de maatregel niet op 1 januari 2019 effectief worden, gelet op de voor de Belastingdienst benodigde tijd voor de systeemaanpassingen. Ondanks verwoede pogingen van een aantal oppositiepartijen om het wetgevingsproces te vertragen, is het wetsvoorstel toch op 23 november 2017 door de Tweede Kamer goedgekeurd. Of het ook door de Eerste Kamer komt, is afwachten. 50Plus Tweede Kamerlid Van Rooijen verwacht in de Eerste Kamer in ieder geval nog wel wat vuurwerk. Wij zijn benieuwd.

Ten slotte Panamapapers, Paradise Papers, en de diverse ‘constructies’ van grote multinationals om belastingheffing te ontgaan: allemaal voer voor critici, zowel in internationaal als nationaal verband. Wellicht ook de reden dat fiscale wetgeving de laatste tijd vaak lijkt te zijn ingegeven door een grote mate van wantrouwen. Denk aan de in het pakket Belastingplan 2018 voorgestelde wijzigingen in de vennootschapsbelasting en het formeel recht. Overkill is het gevolg en de overgrote meerderheid van goedwillende belastingplichtigen, zeker ook in het mkb, wordt de dupe van een kleine groep kwaadwillenden.   <<< december 2017 | nummer 6 | Het Register

31


n n n n

‘Vertrouwen in de toekomst’: ook voor ondernemers? Op 10 oktober 2017 werd door een viertal glunderende politici, onder wie uiteraard premier Mark Rutte, het Regeerakkoord 2017-2021 – ‘Vertrouwen in de toekomst’ geheten – gepresenteerd. Inclusief een bijlage met het budgettair overzicht telt het document slechts 68 pagina’s. Welgeteld 0,3 pagina tekst per onderhandelingsdag, al zullen sommigen die rekensom niet helemaal eerlijk vinden. Ondanks het soms tenenkrommende politieke of ambtelijke taalgebruik is het akkoord goed leesbaar. Maar wat onder de ‘trap-op-trap-af systematiek’ moet worden verstaan, blijft ons onduidelijk. En van zinnen als ‘de afspraken uit de sectorakkoorden worden gehandhaafd, met uitzondering van de landelijke norm om zittenblijven bij kleuters terug te dringen’ krijgen we jeuk.

D Sylvester Schenk Mr. S.F.J.J. Schenk RB is hoofdredacteur van Het Register en directeur fiscale zaken van het RB

32

at onze belangstelling vooral uitgaat naar paragraaf 1.8 (Belastingen), mag duidelijk zijn. Nu is half Nederland – onder leiding van de heren Van Rooijen en Wiegel – te hoop gelopen tegen de afschaffing van de Wet Hillen. Het heeft niet mogen baten. De linkse oppositie daarentegen neemt vooral de voorgenomen afschaffing van de dividendbelasting op de korrel, zeker als de indruk ontstaat dat de coalitie daarmee Shell en Unilever wil fêteren. Maar ook op dit punt gaven de coalitiepartijen, althans tot nu toe, geen krimp. In deze bijdrage wil ik vooral ingaan op de voorgenomen maatregelen voor het midden- en kleinbedrijf, zoals bekend de natuurlijke habitat voor de leden van het Register Belastingadviseurs. Want in het Hillen- en dividendbelastinggeweld is de aandacht voor wat er voor het mkb in het vat zit, tot nu toe wat achtergebleven. Hierbij nog wel één opmerking vooraf, die op wat anders ziet dan de fiscale behandeling van het mkb, namelijk op de financiële armslag voor onze gewaardeerde counterpart, de Belastingdienst. Het Register Belastingadviseurs heeft al vaker, al dan niet bij monde van zijn voorzitter, betoogd dat een efficiënt en goed werkende belastingdienst ook

Het Register | december 2017 | nummer 6

in het belang is van de belastingplichtige en diens adviseur. De recente braindrain vanuit de Belastingdienst heeft ons al de nodige problemen bezorgd. Ik juich het dan ook alleen maar toe dat ter verbetering van de uitvoering van het fiscale stelsel de komende jaren een half miljard euro zal worden gereserveerd voor de investeringsagenda van de Belastingdienst. Wel hoop ik dat dit geld niet enkel besteed gaat worden aan ICT en stenen, maar vooral ook aan ter zake deskundige belastingambtenaren die tijd en aandacht hebben voor ondernemers en hun adviseurs. Daar kunnen alle partijen alleen maar beter van worden.

Hervorming belastingstelsel De in paragraaf 2.5 van het regeerakkoord neergelegde hervorming van het belastingstelsel wordt als volgt ingeleid: ‘Het belastingstelsel wordt hervormd. Verschillen in fiscale behandeling worden verkleind, (meer) werken wordt lonender, vervuiling krijgt een hogere prijs, belastingontwijking wordt aangepakt en het fiscaal vestigingsklimaat wordt verbeterd voor die bedrijven die hier ook daadwerkelijk economische activiteiten en banen opleveren’. Na deze algemene inleiding


n n n n

– en wie kan er serieuze bezwaren hebben tegen hetgeen daarin wordt betoogd – volgt er een elftal bullets met beleidsvoornemens. In het eerste punt wordt in 2021 een lastenverlichting voor de burgers – Wiegel had het in dit verband overigens altijd over ‘de mensen in het land’ – aangekondigd van per saldo ruim 6 miljard euro. Die lastenverlichting wordt vooral bereikt door de invoering van een tweeschijvenstelsel met een basistarief van 36,93% en een toptarief van 49,5%, een verhoging van de algemene heffingskorting en een per saldo verhoging van de arbeidskorting. Daarnaast is er nog een reeks kleinere aanpassingen. De budgettaire ruimte om de belastingen op inkomen nog verder te verlagen, wordt gevonden door een verhoging van het lage btw-tarief van 6 naar 9%, alsmede door een verdere vergroening van het belastingstelsel. Vergroening is dus voortaan niet meer zozeer bedoeld om ijsberen en pandaatjes te redden, het is gewoon een manier van opbrengst genereren.

Zelfstandigenaftrek Opbrengst wordt er in de gepresenteerde plannen ook gegenereerd door aftrekposten – waaronder niet alleen de hypotheekrenteaftrek, maar bijvoorbeeld ook de zelfstandigenaftrek – vanaf 2020 in vier jaarlijkse stappen van 3%-punt te verlagen naar het basistarief. Er is hier, weliswaar afhankelijk van de hoogte van het inkomen, sprake van een niet-spiegelbeeldige behandeling van inkomen en aftrekpost. Dat is naar mijn mening een systeem waar iedere rechtgeaarde fiscalist moeite mee hoort te hebben. De draagkracht van een belastingplichtige wordt immers bepaald door het saldo van zijn inkomen en niet door de hoogte daarvan voor aftrekposten. Blijkbaar is het eerder voor de aftrek van hypotheekrente bedachte systeem de wetgever goed bevallen. Immers, bij genoemde aftrek kennen we zoiets alweer enkele jaren. Het percentage waartegen aftrek maximaal kon plaatsvinden zou in jaarlijkse stapjes van een half procent worden teruggebracht van 52 naar 38%. Het tempo van deze afbouw wordt daarmee enorm versneld. Dat geeft tevens grote zorgen over de door de coalitiepartijen toegezegde afbouwperiode van dertig jaar van de Wet Hillen. Het is bepaald een veeg teken dat staatssecretaris Snel van Financiën tijdens de behandeling van dit wetsvoorstel geen garanties kon of wilde geven over deze termijn. Weliswaar stelt het kabinet nu een periode van dertig jaar voor, maar die is enkel zeker tot aan de nieuwe verkiezingen. Garantie tot aan de deur, heet dat in de wereld van tweedehands auto’s, en dat is daar doorgaans niet complimenteus bedoeld. Met de huidige voorstellen gaat de zelfstandigenaftrek opnieuw onder de kaasschaaf. De voorwaarden zijn aangescherpt op punten als de fiscale status van betrokkene, het urencriterium, vervallen van het samentellen van uren, het ongebruikelijkheidscriterium, het verbod om de aftrek te gebruiken voor niet-winstinkomen en een verlaging van het absolute bedrag van de faciliteit. Maar bovendien gaat aftrek enkel plaatsvinden tegen het voorgestelde basistarief van 36,93%. De onderne-

mer met een winst boven de eerste schijf is daardoor, voor zover hij de overstap naar de bv nog niet heeft gemaakt, het haasje. De altijd op de zelfstandigenaftrek geleverde kritiek, namelijk dat de degressieve tariefstructuur van deze faciliteit een straf vormt voor daadwerkelijk investerende en ondernemende ondernemers – en niet voor degenen die zich verschuilen achter het small by choice argument – kan daarmee opnieuw van stal worden gehaald. Een reden voor deze inperking van de zelfstandigenaftrek, anders dan het vinden van budgettaire dekking voor een nog verdere tariefsverlaging, wordt niet gegeven. Dat is jammer en niet terecht. De zelfstandigenaftrek vervult, zeker voor de wat kleinere ondernemers, een belangrijke rol bij het bepalen van hun belastingdruk. Als het voorstel moet worden gezien als een maatregel in de strijd tegen de oprukkende zzp’er en/of als een wens om de verschillen tussen winst- en loongenieters te verkleinen, dient hierover een fundamentele discussie te worden gevoerd. De nu ingezette weg kan niet anders worden gezien dan als hapsnapbeleid, dat voorbijgaat aan veel grotere onderliggende problemen op dit gebied.

De voorgestelde versobering van de zelfstandigenaftrek kan niet anders worden gezien dan als hapsnapbeleid Verder is ook de ruime formulering van de maatregel een punt van zorg. Er wordt immers gesteld dat budgettaire ruimte wordt gezocht en gevonden doordat aftrekposten, waaronder(!) de hypotheekrenteaftrek en de zelfstandigenaftrek, vanaf 2020 zullen worden afgebouwd. Of hierbij enkel wordt gedoeld op aftrekposten op het totale inkomen, dan wel op bedragen die rechtstreeks op de winst in mindering mogen worden gebracht, is nog onduidelijk. De subtiliteit van dit verschil is, zo vrees ik, niet aan de politiek besteed. Het bepaalde in post M113 van de genoemde bijlage belooft in ieder geval weinig goeds: ‘Alle aftrekposten geleidelijk naar basistarief. In 2020 wordt het aftrektarief waartegen aftrekposten aftrekbaar zijn voor alle aftrekposten gelijkgetrokken met het dan geldende aftrektarief van de hypotheekrente en met 3%-punt per jaar naar het basistarief afgebouwd.’ Grote vraag zal dan zijn wat dit betekent voor de mkb-winstvrijstelling en andere onderdelen van de ondernemersaftrek, maar (vooral) ook voor de uitgaven voor inkomensvoorzieningen.

Verhoging tarief winst uit aanmerkelijk belang De directeur-grootaandeelhouder wordt geconfronteerd met een stevige tariefsverhoging. Want volgens het regeerakkoord wordt het box 2-tarief, om een sterke aanzuigende werking naar de bv te voorkomen en om een

december 2017 | nummer 6 | Het Register

33


Regeerakkoord

n n n n

globaal evenwicht te houden in belastingdruk, in twee jaarlijkse stappen verhoogd van 25 naar 28,5%. De eerste verhoging, naar 27,3%, zal plaatsvinden in 2020. Een jaar later wordt het tarief dan opgetrokken naar 28,5%. Ondertussen rekent Den Haag zich al rijk – om precies te zijn voor een bedrag van 1,4 miljard euro – door ervan uit te gaan dat veel dga’s zich in 2019 op de valreep nog een minder zwaar belast dividend zullen laten uitkeren. Of dat daadwerkelijk zal gaan gebeuren, is nog maar de vraag, zo hebben we in het recente verleden gezien. Het geld moet er bijvoorbeeld wel zijn – in ieder geval een kwart van het uitgekeerde bedrag in verband met de belastingheffing, de rest kan in rekening-courant worden geboekt – en veel ondernemingen worden nu eenmaal gefinancierd door middel van winstinhouding. De maatregel is omstreden en wordt door Heithuis op de site Taxlive.nl – ‘Kabinet slaat plank mis met verhoging ab-tarief’ – zelfs brisant genoemd. Vennix sprak in dit verband in het Financieele Dagblad van ‘een giftige sigaar uit eigen doos’. Volgens Heithuis is de maatregel onnodig en gebaseerd op een misverstand. Er zou namelijk op dit moment al sprake zijn van een globaal evenwicht tussen het van toepassing zijnde tarief in de boxen 1 en 2. De wetgever heeft blijkbaar vooral gekeken naar de huidige gecumuleerde druk van vennootschapsbelasting en aanmerkelijkbelangtarief, wat zou uitkomen op 43,75%. Als men dit percentage ‘coute que coute’ (dixit Heithuis) wil handhaven, is daarvoor inderdaad een verhoging van het box 2-tarief nodig. Daarbij wordt dan echter uit het oog verloren dat het algemene IB-tarief in box 1 ook omlaag gaat. Dat zou al voldoende tegendruk bieden tegen een vlucht in de bv. Een extra tariefsverhoging in box 2 zou dan ook onnodig zijn. Verder dient te worden bedacht dat in geval van (enkel) een tariefswijziging geen sprake zal zijn van compartimentering, overigens een begrip dat welhaast een wereld omspant. Daardoor zullen in geval van heffing in box 2 ook winstreserves uit een tijd waarin een (veel) hoger tarief aan vennootschapsbelasting heeft gegolden, aan het verhoogde ab-tarief worden onderworpen. Er zijn hier andere systemen voor denkbaar, zoals werken met verschillende klassen aan reserves, afhankelijk van het Vpb-tarief waaraan de winst eerder onderworpen is geweest. Al moet ik toegeven dat de eenvoud dan ver te zoeken zal zijn. Wellicht zou ook hier de positie van de dga eens serieus moeten worden onderzocht. Zo heeft het voor de inkomsten- en dividendbelasting onbelast ‘oppotten van winst’ een slechte naam. Zie in dit verband bijvoorbeeld de voorstellen van de commissie-Dijkhuizen om te komen tot een soort forfaitaire heffing in box 2. Tegelijkertijd heeft gereserveerde winst een belangrijke rol bij de financiering van de onderneming en fungeert het als buffervermogen. Als dga’s en hun bv’s in de goede jaren alles hadden verjubeld, hadden ze tijdens de crisis van de afgelopen jaren veel meer kleerscheuren opgelopen dan nu het geval is. Trouwens, winstinhouding is geen privilege van het mkb; de gemiddelde pay-out ratio van beursbedrijven schommelt rond de 50%.

34

Het Register | december 2017 | nummer 6

Blijkbaar is het eerder voor de aftrek van hypotheekrente bedachte systeem de wetgever goed bevallen Volgens krantenberichten is zelfs een enkele betrokken politieke partij verrast door dit aspect van het regeerakkoord. Ook andere betrokken partijen hebben grote bedenkingen. Dat lijkt kansen te bieden, omdat de verhoging van het box 2-tarief waarschijnlijk pas voorjaar 2018 in een wetsvoorstel zal worden opgenomen. Wordt dus zonder enige twijfel vervolgd, waarbij het Register Belastingadviseurs er voor zijn leden (en hun cliënten) zal staan.

Dividendbelasting De dividendbelasting kwam hiervoor al even ter sprake. Het mag duidelijk zijn dat het afschaffen van de dividendbelasting in nationale verhoudingen – waarin deze belasting enkel als voorheffing en dus niet als eindheffing fungeert – weinig spannend is. Hooguit mag de adviseur zijn teleurgestelde klanten uitleggen dat ze in de inkomstenbelasting een bijbetaling aan de broek krijgen die voor-


n n n n

Het Register Belastingadviseurs is geen geharnast tegenstander van de dividendbelasting structureel hoge winsten in bv-verband is in het mkb ook nu nog maar zelden sprake. Met name de verplichting om de behaalde winst af te romen met een zakelijk salaris hakt er in veel gevallen in. Maar aan de andere kant: de lastenverlichting van 4% in de eerste schijf is meegenomen, al zal de grondslagverbreding, waarover hierna meer, vaak tot gevolg hebben dat men per saldo een hoger bedrag aan vennootschapsbelasting verschuldigd is dan voor de belastingwijziging.

Grondslagverbreding

dien als dividendbelasting werd ingehouden en afgedragen. Dat kan voordelen opleveren – bij een aangifte die niet wordt gedaan en niet hoeft te worden betaald, kan weinig misgaan – maar de in het vervolg op te leggen aanslag inkomstenbelasting kan betrokkenen best rauw op het dak vallen. En als men niet uitkijkt – bijvoorbeeld doordat men verzuimt te verzoeken om een (nadere) ambtshalve aanslag – kan men ook nog een stevig bedrag aan rente bijbetalen. De mogelijke problemen in box 3 in dit verband mogen bekend worden verondersteld. Nee, het mag duidelijk zijn: het Register Belastingadviseurs is geen geharnast tegenstander van de dividendbelasting.

Vennootschapsbelasting In het regeerakkoord wordt het voornemen uitgesproken om de statutaire tarieven in de vennootschapsbelasting in stappen te verlagen van 20, respectievelijk 25% naar 16, respectievelijk 21 % per 2021. De eerder aangekondigde verlenging van de eerste schijf in de vennootschapsbelasting wordt echter teruggedraaid. Of het mkb hier nu bijzonder opgewonden van raakt, waag ik te betwijfelen. Uit eerder onderzoek van het RB – het ging hierbij overigens in de eerste plaats om het gebruikelijk loon van art. 12a Wet LB 1964 – bleek dat het in de bv resterende bedrag – dus met name na betaling van dit zakelijk salaris – in de regel bescheiden was. In veel gevallen resteerde zelfs een verlies. Toegegeven, het onderzoek werd verricht in de recente crisisjaren, maar van

Behalve het tegengaan van belastingontwijking staat ook het verbreden van de grondslag hoog op het wensenlijstje in het regeerakkoord. De opbrengst hiervan wordt benut om de tarieven in de vennootschapsbelasting te verlagen. Twee van deze maatregelen zullen de mkb-ondernemer naar verwachting stevig gaan raken. Allereerst is daar de aanscherping bij het afschrijven van panden. Op dit moment mag op panden die bij de ondernemer in eigen gebruik zijn, worden afgeschreven tot de bodemwaarde, die zoals bekend 50% van de WOZ-waarde bedraagt. Dit percentage wordt op gelijke hoogte gebracht van dat bij beleggingspanden en dus opgetrokken naar 100% van de WOZ-waarde. Het Centraal Planbureau heeft berekend dat deze nieuwe maatregel tot een lastenverzwaring van € 0,2 miljard zal leiden. Een tweede punt betreft de verdere beperking van de verliesverrekening. De periode waarin verliezen voorwaarts mogen worden gewenteld, de bekend carry forward, wordt verkort van negen naar zes jaar. De carry back periode blijft onveranderd één jaar bedragen. Het is aan de belastingadviseur om er scherp op toe te zien dat verliezen niet nodeloos verdampen. Denk hierbij aan maatregelen op het gebied van verliesuitstel, activering van kosten en verliesverjonging. Maatregelen die de afgelopen crisisperiode overigens al vaker, en met succes, van stal zijn gehaald.

Conclusie Of hij de onderneming nu in de vorm van een IB- of Vpbonderneming drijft, één ding mag duidelijk zijn voor de ondernemer in het mkb: het is uitkijken geblazen. Asymmetrische behandeling van inkomen en kosten, (al dan niet giftige) sigaren uit eigen doos en tariefsverlagingen die uit eigen zak moeten worden betaald. Of erger nog: de ene (vaak kleine) ondernemer betaalt de tariefsverlaging voor de andere (uiteraard grote) ondernemer. Troost is wel dat er nog tijd en ruimte is om in actie te komen en partijen te wijzen op hun verantwoordelijkheden en de mogelijk onvoorziene gevolgen van hun plannen. Het RB zal ze daarbij graag een handje helpen.   <<< december 2017 | nummer 6 | Het Register

35


n n n n n

Subsidies in de winstsfeer Subsidies worden door de overheid in verschillende vormen gebruikt om het marktmechanisme te beĂŻnvloeden. Ze ondersteunen ondernemers, non-profitorganisaties en particulieren bij het behalen van hun doelstellingen. Daarnaast spelen subsidies een belangrijke rol bij het behalen van politieke doelstellingen. In dit artikel ga ik in op verschillende vormen van subsidies ten behoeve van ondernemers en nonprofitorganisaties, alsmede op de wijze waarop er in de winstsfeer mee wordt omgegaan. Daarnaast stip ik kort de invloed van fiscale staatssteun aan.

Z

onder een limitatieve opsomming te willen geven, kunnen de volgende subsidies voor ondernemers en non-profitorganisaties worden onderscheiden.

Bert van den Kerkhof Mr. ing. H.J. van den Kerkhof RB is hoofd vaktechniek bij ABAB Accountants en adviseurs en voorzitter Vaksectie Recht van de VLB

36

Investeringssubsidies Investeringssubsidies zijn tegemoetkomingen ter bevordering van bepaalde investeringen. Deze vorm van subsidie is een directe tegemoetkoming in investeringskosten, waardoor een deel van de kosten voor de investering uit de tegemoetkoming kan worden voldaan. Zo’n tegemoetkoming wordt in de winstsfeer direct in mindering gebracht op het investeringsbedrag en verlaagt daardoor het afschrijvingspotentieel, alsmede de aanspraak op investeringsfaciliteiten in de Wet IB 2001. Naast de directe subsidies op investeringen bestaat er een aantal investeringsfaciliteiten die tot doel hebben investeringen door ondernemers te stimuleren en die in de winstsfeer een belastingvoordeel opleveren in de vorm van een aftrekpost. De bekendste investeringsfaciliteiten zijn: n de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA, art. 3.41 Wet IB 2001); n de milieu- investeringsaftrek (EIA, art. 3.42 Wet IB 2001); n de energie-investeringsaftrek (MIA, art. 3.42a Wet IB 2001); n de willekeurige afschrijving bij milieu-investeringen (Vamil, art. 3.31 Wet IB 2001); en n de willekeurige afschrijving voor investeringen door startende ondernemers (WASO, art. 3.34 Wet IB 2001 en art. 7 e.v. Uitv.reg. willekeurige afschrijving 2001).

Het Register | december 2017 | nummer 6

Financierings- of rentesubsidies Financierings- of rentesubsidie is een tegemoetkoming in de rentekosten bij bepaalde investeringen. Anders dan bij de investeringssubsidie wordt hierbij geen tegemoetkoming verstrekt voor de investering zelf, maar voor de financierings-, c.q. rentekosten die met de investering samenhangen. Garant- of borgstellingen Garant- of borgstellingen zijn waarborgen die door de overheid, onder voorwaarden, worden verstrekt ter ondersteuning van ondernemers, zodat ze voldoende geldmiddelen kunnen aantrekken voor hun investeringen en de export van hun producten. Voorbeelden hiervan zijn de Borgstelling MKB Kredieten (BMKB) en het Borgstellingkrediet voor de Landbouw (BL). Exploitatiesubsidies, c.q. budgetsubsidies Exploitatie-, c.q. budgetsubsidies zijn tegemoetkomingen die worden verstrekt in geval van een exploitatietekort. Dergelijke subsidies worden in een groot aantal gevallen aan non-profitorganisaties verstrekt om culturele, sociale en/of maatschappelijke doelstellingen te verwezenlijken. Daarnaast verstrekt de overheid diverse soorten exploitatiesubsidies aan ondernemers om bepaalde doelstellingen te behalen. Denk aan de afgesproken klimaatdoelstellingen, de salderingsregeling en de SDE+ subsidie die de exploitatie van zonnepanelen en windmolens moet stimuleren en rendabel moet maken.


n n n n n

Kostensubsidies Kostensubsidies zijn bedoeld als tegemoetkoming in de kosten. Een voorbeeld daarvan is de tegemoetkoming in de kosten van speur- en ontwikkelingswerk door ondernemers, op grond van de Wet bevordering speur- en ontwikkelingswerk (WBSO). De tegemoetkoming geldt voor kosten en uitgaven. Die voor uitgaven heeft betrekking op de investeringen in bedrijfsmiddelen die bij het speur- en ontwikkelingswerk worden ingezet. Daarnaast wordt er nog een tegemoetkoming verstrekt voor de loonkosten. Ondernemers die in aanmerking komen voor de WBSO, kunnen daarnaast in de bv-sfeer gebruikmaken van de innovatiebox. Vouchers Vouchers zijn een vorm van subsidie waarbij de overheid een tegoedbon verstrekt die onder bepaalde voorwaarden kan worden ingeruild voor een dienst. Deze dienst heeft betrekking op adviesvragen van de ondernemer. In principe is de voucher te vergelijken met een kostensubsidie. Het verschil tussen beide is dat bij een kostensubsidie de ondernemer een bedrag ontvangt ter dekking van bepaalde kosten en dat bij een voucher een tegoedbon voor een omschreven dienst wordt verstrekt. Inkomenssubsidies Bij inkomenssubsidies ontvangt de ondernemer inkomenssteun. Een bekende is de uitkering op basis van betalingsrechten die aan agrarische ondernemers worden verstrekt. Deze inkomenssteun wordt, onder voorwaarden, ter aanvulling op het inkomen van de agrarische ondernemer uitgekeerd op basis van het aantal hectares dat hij binnen zijn onderneming in gebruik heeft. Natuursubsidies Natuursubsidies zijn tegemoetkomingen aan ondernemers die cultuurgronden dusdanig exploiteren dat aan de voorgeschreven natuurdoelstellingen wordt voldaan. Daarnaast valt onder deze vorm van subsidie ook de tegemoetkoming voor de omzetting van cultuurgronden naar natuurgronden.

Fiscale behandeling van subsidies in de winstsfeer Bij subsidies in de winstsfeer bestaat er nauwelijks verschil in behandeling tussen de inkomsten- en vennootschapsbelasting. Dit blijkt alleen al uit het feit dat in art. 8 Wet Vpb 1969 voor de winstbepaling en de toepassing van de investeringsfaciliteiten wordt aangesloten bij de artikelen over winst uit onderneming in de Wet IB 2001. Fiscus en investeringssubsidies In de winstsfeer worden investeringssubsidies direct in mindering gebracht op het investeringsbedrag van het bedrijfsmiddel waarop de subsidie betrekking heeft. Dit heeft tot gevolg dat het afschrijvingspotentieel wordt gekort met het bedrag van de investeringssubsidie. Volgens art. 3.30 Wet IB 2001 e.v. wordt de afschrijving vastgesteld op basis van het niet-afgeschreven deel van

Door de investeringssubsidie worden de aanschaffings- en voortbrengingskosten verlaagd, waardoor de subsidie feitelijk wordt belast met inkomstenbelasting de aanschaffings- en voortbrengingskosten. Deze kosten worden door de subsidie verlaagd. Feitelijk komt dat erop neer dat de subsidie indirect wordt belast met inkomstenbelasting. Voor de toepassing van de investeringsfaciliteiten dient eveneens te worden aangesloten bij de aanschaffings- en voortbrengingskosten, verminderd met de ontvangen subsidie. Onder het begrip investeren wordt volgens art. 3.43 Wet IB 2001 verstaan het aangaan van verplichtingen ter zake van aanschaffingskosten of verbetering van een bedrijfsmiddel, alsmede het maken van voortbrengingskosten ter zake van een bedrijfsmiddel, voor zover die verplichtingen en kosten op de belastingplichtige drukken. In geval van een tegemoetkoming drukken de kosten niet op de belastingplichtige en wordt het investeringsbedrag voor de toepassing van de investeringsfaciliteiten verlaagd. Deze inperking van de grondslag geldt ook voor de faciliteit van willekeurige afschrijving op milieu-investeringen. Bij deze faciliteit kan tot 75% van de aanschaffingsen voortbrengingskosten willekeurig worden afgeschreven. De resterende 25% tot de restwaarde kan in de normale afschrijvingsduur ten laste van de winst worden gebracht. De afschrijving wordt overigens niet ingeperkt door de zogenoemde bodemwaarde zoals die bij onroerende zaken op grond van art. 3.30a, eerste lid Wet IB 2001 moet worden gehanteerd. Dit artikel is namelijk niet van toepassing op deze milieu-investeringen, aldus art. 3.31 Wet IB 2001. Dat de willekeurige afschrijving op milieu-investeringen als staatssteun wordt aangemerkt, blijkt overduidelijk uit de discussie die hierover in 2007 en 2008 is gevoerd. Als gevolg van de invoering van de Wet Werken aan winst werd in het kader van de grondslagverbreding voor de belastingheffing de inperking van de afschrijving tot de bodemwaarde ingevoerd.1 Doordat art. 3.31 Wet IB 2001 hier niet tijdig op was aangepast en de regels voor staatssteun het verbieden om een tegemoetkoming met terugwerkende kracht in te voeren,2 mocht over milieu-investeringen in 2007 en 2008 de bodemwaarde niet worden onderschreden. Ten aanzien van de WASO is de uitzondering van de inperking niet in de wet opgenomen. Toepassing van de faciliteit van de willekeurige afschrijving kan een rentevoordeel opleveren: de afschrijving kan eerder in aftrek worden gebracht en aldus het inko-

december 2017 | nummer 6 | Het Register

37


Subsidies en winst

n n n n n

men verlagen, waardoor de belastingheffing wordt uitgesteld. Naast het rentevoordeel kan er tot op zekere hoogte ook een tariefvoordeel worden behaald, door de afschrijving af te stemmen op de hoogte van het inkomen in een bepaald jaar. Toepassing van KIA, EIA en MIA KIA, EIA en MIA sluiten eveneens aan bij het nettobedrag van de investering. Dit kan gaan wringen als de investeringssubsidie in een later jaar wordt ontvangen. Wettelijk is geregeld dat de tegemoetkoming als een vervreemding is aan te merken waarop een desinvesteringsbijtelling moet worden toegepast (art. 3.47, lid 5 Wet IB 2001). Bij wisselende jaarinkomsten zou dit in de IB dus kunnen resulteren in een hoger marginaal tarief. En bij de KIA zou dit nog nadeliger kunnen uitpakken, omdat deze faciliteit afneemt naarmate het totale bedrag aan investeringen in een bepaald jaar hoger is dan € 104.059 (2017). Bij overschrijding van dit bedrag rijst dan de vraag of in een later jaar de ontvangen subsidie in mindering op het investeringsbedrag mag worden gebracht, dan wel dat de KIA eerst over het totale bedrag moet worden toegepast en dat er daarna een desinvesteringsbijtelling volgt over het op een later tijdstip ontvangen bedrag aan subsidie. Uit de rechtspraak blijkt dat de subsidie, wanneer die op het moment van opmaken van de balans is toegekend, bij de berekening van de aftrek in mindering kan worden gebracht op het investeringsbedrag.3 Op dat moment staat immers vast dat het gesubsidieerde deel niet op de ondernemer drukt. In de literatuur is daarover aangegeven dat de KIA, wanneer direct vaststaat dat de kosten niet zullen drukken, helemaal niet zou mogen worden geclaimd. In een besluit van 14 maart 2014 heeft de staatssecretaris van Financiën een aantal vragen rond de toepassing van de investeringsaftrek in de inkomsten- en vennootschapsbelasting nader toegelicht.4 Onder andere wordt daarin een toelichting gegeven op de toepassing van de KIA en de samentelbepaling. Voor een vennoot in een samenwerkingsverband wordt in beginsel slechts gelet op zijn aandeel in de investeringen binnen het vennootschappelijke verband; fiscaalrechtelijk bezien drijft iedere vennoot immers – in het vennootschappelijk verband – zijn eigen onderneming. Maar voor het bepalen van de hoogte van de investeringen geldt daarentegen de samentelbepaling.5 Dat betekent dat voor de hoogte van de KIA de investeringen in een samenwerkingsverband bij elkaar worden geteld. Deze bepaling is ook van toepassing op een zogenoemde kostenmaatschap waarin investeringen worden gedaan. Verder bevat dit besluit een toelichting op de verdeling van de investeringsverplichtingen in een samenwerkingsverband. In beginsel wordt bij een reguliere wets­ toepassing door ieder deelnemer naar rato van zijn gerechtigdheid tot de (over)winst geïnvesteerd. Bij de verdeling van de investeringsaftrek mogen de vennoten onder voorwaarden een andere verdeling overeenkomen.

38

Het Register | december 2017 | nummer 6

Fiscus en financieringssubsidies Financierings- en rentesubsidies zijn subsidies die direct betrekking hebben op de financieringslasten; ze verlagen de rentelasten. Als de vergoeding betrekking heeft op de rentekosten over meerdere jaren, kan de tegemoetkoming in het jaar van ontvangst tot de winst worden gerekend. Het opnemen als transitoire post op de balans, waardoor de tegemoetkoming wordt gematcht met de daadwerkelijke uitgaven, is ook toegestaan.6 De garant-, c.q. borgstelling levert in de winstsfeer een afgeleid voordeel: ze stelt de ondernemer in staat om financieringen aan te gaan die hem anders niet zouden lukken. Verder zal hij dankzij deze faciliteit bepaalde leningen tegen voordeliger condities kunnen afsluiten; dat levert hem een indirect voordeel op. Wordt een garantof borgstelling door de kredietverstrekker uitgewonnen, dan valt het bedrag onder het bedrijfsresultaat van de ondernemer. Op het uitgewonnen bedrag kan de kwijtscheldingswinstvrijstelling ex art. 3.13, eerste lid, onderdeel a Wet IB 2001 van toepassing zijn.7 Daarentegen hoeft het laten vervallen van een kredietverstrekking niet per definitie te leiden tot toepassing van deze vrijstelling.8 Fiscus en subsidies rond opbrengsten en kosten Exploitatie-, budget- en kostensubsidies, alsmede vouchers zijn subsidies die rechtstreeks invloed hebben op het resultaat van de onderneming. Exploitatiesubsidies dienen meteen in het resultaat van de onderneming te worden meegenomen. Voor kostensubsidies die betrekking hebben op meerdere jaren en in één keer worden ontvangen, mag ook hier de winst in het jaar van ontvangst worden genomen of gebruik worden gemaakt van een transitoire post. Bij vouchers is sprake van kosten die direct door een derde worden gedragen en niet op de onderneming drukken. Rond exploitatie-, c.q. budgetsubsidies bestaat de meeste discussie over de fiscale behandeling bij non-profitorganisaties. In het bijzonder wanneer de organisatie als gevolg van de exploitatiesubsidie een positief saldo behaalt en dit overschot niet of niet geheel hoeft te worden terugbetaald. In de praktijk merken we dat de inspecteur het standpunt inneemt dat non-profitorganisaties als belastingplichtig kunnen worden aangemerkt voor de vennootschapsbelasting, zonder dat er sprake is van een vrijstelling. Dit met als argument dat op basis van de overschottenjurisprudentie een stichting belastingplichtig is als ze structureel positieve exploitatiesaldi behaalt. Ondanks het feit dat er zonder de subsidies een verlies was geweest, wordt vanwege het positieve exploitatiesaldo aangenomen dat er een winstoogmerk aanwezig is. En daarom wordt volgens de Belastingdienst in dat soort gevallen niet voldaan aan de voorwaarden in het zogenoemde subsidiebesluit van 23 mei 2005, nr. CPP2005/2730M. Het gevolg daarvan is dat musea en andere non-profitorganisaties die ter dekking van hun kosten aanverwante activiteiten uitoefenen, niet buiten de vennootschapsplicht kunnen blijven.


n n n n n

Volgens de inspecteur kunnen non-profitorganisaties als belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting worden aangemerkt, zonder dat sprake is van een vrijstelling Fiscale behandeling inkomenssubsidie Bekende inkomenssubsidies zijn de uitkeringen aan agrarische ondernemers op basis van het Europees landbouwbeleid. Verschillende productsubsidies zijn in eerste instantie omgezet naar een toeslag en vervolgens naar betalingsrechten.9 Deze betalingsrechten zijn door de ondernemers om niet verkregen en staan als nihil op de balans. Het is echter mogelijk om ze te verhandelen, c.q. te verleasen. Bij het verhandelen wordt de aanschafwaarde op de balans van de onderneming verantwoord. Betalingsrechten worden net als toeslagrechten niet als een bedrijfsmiddel aangemerkt en kunnen derhalve niet worden afgeschreven. Vanwege het feit dat het een tijdelijke regeling is die in 2021 afloopt, neemt de handelswaarde geleidelijk af. Volgens de landelijke landbouwnormen mag de handelswaarde op de balansdatum als bedrijfswaarde worden aangehouden.10 Bij het verleasen van de rechten wordt de aanspraak op de uitkering verleased aan een andere agrarische ondernemer die aan de voorwaarden kan voldoen en deze rechten in zijn onderneming kan verzilveren. De leaseopbrengst wordt dan bij de lessor in de winst betrokken. De lessee geeft de uitkering aan en trekt de leaseprijs af. Ontwikkelingen rond natuursubsidies Natuursubsidies nemen in de winstsfeer in beginsel een bijzondere plaats in. Het doel van deze subsidies is om de

door de overheid gestelde natuurdoelstellingen te halen. Zo vergt het creëren van de ecologische hoofdstructuur een ingreep in het landschap, waarbij verbindingszones tussen de afzonderlijke natuurgebieden worden aangelegd. Voor het creëren van deze zones moet doorgaans landbouwgrond worden omgezet naar natuurgebied. De tegemoetkoming voor een dergelijke omzetting bestaat uit een vergoeding voor vermogensschade (waardedaling van de grond) en voor inkomensschade (derving van inkomen). De Wet IB 2001 kent hiervoor een speciale regeling, die is opgenomen in art. 3.13, eerste lid, onderdeel g. Hierin is bepaald dat de regelingen die voor een vrijstelling in aanmerking komen, worden aangewezen door de minister van Financiën en de minister van Economische Zaken. De aangewezen regelingen zijn dan weer opgenomen in art. 6 Uitv.reg. Wet IB 2001. Opmerkelijk genoeg zijn er na 1 januari 2007 nauwelijks nog regelingen toegevoegd. Dit komt doordat regelingen van na die datum vooraf aan de Europese Commissie ter goedkeuring moeten worden voorgelegd.11 Het is daarbij de vraag of de regelingen op het moment dat ze worden voorgelegd, ook op de toepassing van de fiscale vrijstelling worden getoetst, dan wel dat als uitgangspunt wordt aangenomen dat de subsidie voor natuurbeheer door agrarische ondernemers tot de belaste winstsfeer behoort.12 Een laatste vraag is of ten aanzien van de vergoeding voor de blijvende waardedaling van de grond een beroep

december 2017 | nummer 6 | Het Register

39


Subsidies en winst

n n n n n

kan worden gedaan op de landbouwvrijstelling van art. 3.12 Wet IB 2001. Het deel van de subsidie dat betrekking heeft op de vermogensschade als gevolg van de waardedaling kan immers als een vergoeding voor de grond worden aangemerkt. In de praktijk levert de toerekening van de landbouwvrijstelling bij natuursubsidies nog de nodige discussie op. Ik verwijs hier naar de conclusie van Advocaat-Generaal Niessen en het arrest van de Hoge Raad van 17 oktober 2014.13

Ten slotte Subsidies komen in de winstsfeer in verschillende varianten voor. Ze zijn direct of indirect van invloed op de hoogte van de te belasten winst uit onderneming. Doordat het merendeel in de winst pleegt te worden betrokken, wordt de subsidie bij positieve resultaten door de belastingheffing afgeroomd. Gezien het feit dat bij subsidies sprake is van staatssteun, zal de Europese Commissie bij een verzoek om goedkeuring voor een vrijstelling in de winstsfeer altijd een dubbele toets (moeten) uitvoeren. De eerste toets heeft betrekking op het doel van de subsidie en de tweede op de vrijstelling voor de inkomsten-, c.q. vennootschapsbelasting, die op zichzelf ook als staatssteun kan

worden aangemerkt. Dit pleit er bij subsidies in de winstsfeer voor om in het verzoek aan de Europese Commissie altijd een paragraaf over de fiscale afwikkeling op te nemen.   <<<

Noten 1

Kamerstuk 30572.

2 Art. 107 VwEU, voorheen art. 87 EG-verdrag. 3 Hoge Raad 8 juli 1996, ECLI:NL:HR:1996:AA2006. 4 Besluit van 14 maart 2014, nr. BLKB 2014/106M. 5 Artikel 3.43, derde lid Wet IB 2001 6 HR 20 april 1977, nr. 1017, ECLI:NL:HR:1977:AX3193, BNB 1978/195. 7 Hoge Raad 23 november 1977, nr. 18170, ECLI:NL:HR:1977:AX3127. 8 Hof Amsterdam 23 mei 2017, nr. 16/00300, ECLI:NL:GHAMS:2017:1883. 9 Verordening EU 1307/2013. 10 Landelijke landnormen 2016, blz. 42. 11 Art. 87 en 88 EG-verdrag, thans art. 107 VWEU. 12 Brief van 14 januari 2013 n.a.v. Kamervragen over de fiscale vrijstelling voor agrarisch natuurbeheer. 13 Conclusie A-G Niessen, ECLI:NL:PHR:2013:1624 en HR 17 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3005.

Bijblijven én voordelig uw PE-punten behalen! Het PE-Tijdschrift voor de bedrijfsopvolging gaat in op de fiscale, juridische en financiële aspecten van de bedrijfsopvolging. Het gehele proces rond de overname wordt in zijn volledige, brede samenhang behandeld: vanaf de fiscaal-juridische en financiële voorbereiding tot aan de afwikkeling van de overname zelf.

Het gemak van het PE-Tijdschrift • Zelf bepalen waar en wanneer u naschoolt • 8 geaccrediteerde PE-punten per jaar • Praktijkgericht • Toegang tot volledige online bibliotheek

Gratis proefnummer? Vraag een gratis proefnummer aan via klantenservice@pe-bedrijfsopvolging.nl Of meld u direct aan op www.pe-bedrijfsopvolging.nl

40

Het Register | december 2017 | nummer 6


HET

Kantoor

n n n

In gesprek met Maarten-Joost Swenker

Bol Adviseurs: preferred supplier Het Register Belastingadviseurs werkt – anders dan bijvoorbeeld Microsoft en Shell – niet met preferred suppliers. Daaronder wordt een leverancier verstaan die op basis van eerdere prestaties het vertrouwen van de opdrachtgever heeft gewonnen en daarom als eerste wordt ingehuurd bij vervolgwerkzaamheden. Maar ook zonder dit boterbriefje is de relatie tussen het RB en Bol Adviseurs er een van vertrouwen en continuïteit. Door Sylvester Schenk | foto’s: Raphaël Drent

E

n dat niet alleen vanwege het langdurige bestuurslidmaatschap van de toenmalige Nederlandse Federatie van Belastingadviseurs van Nard – ‘Meneer Bol’ – Konings, maar zeker ook vanwege het feit dat Bol sinds 2012 de populaire en duidelijk in een behoefte voorzienende modellenbank met juridische modelcontracten van het RB verzorgt. Verzorgen moet hier uitdrukkelijk worden gedefinieerd als opstellen plus onderhouden. Want misschien is dat onderhouden nog wel veel belangrijker dan opstellen. Het is in ieder geval veel arbeidsintensiever. Alle reden voor een gesprek met een van de juridische auteurs van het eerste uur, Maarten-Joost Swenker. Sinds 2003 als senior jurist verbonden aan Bol Adviseurs richt hij zich

voornamelijk op fusies, overnames en samenwerkingsverbanden. Daarnaast houdt hij zich veel bezig met insolventierecht. En binnen het RB is hij ook bekend als docent op het gebied van het rechtspersonenrecht. Verder mag op deze plaats de naam van juridisch adviseur Renate Baken niet onvermeld blijven. Door haar inspanningen zijn het RB en Bol Adviseurs de samenwerking aangegaan om te komen tot genoemde modellenbank. Nog steeds tot wederzijds genoegen. Renate zet zich tot op de dag van vandaag actief in voor de modellenbank en houdt zich veelal bezig met de belangrijke, maar op het oog wat ondankbare taak van het onderhoud. En het zal duidelijk zijn: hoe meer contracten de modellenbank bevat, des te meer werk dat onderhoud

december 2017 | nummer 6 | Het Register

41


Het kantoor

n n n

vergt. Daarbij streven de juristen ernaar om ieder model ten minste één keer per jaar te actualiseren. Maar zijn er bijzondere ontwikkelingen in wetgeving of rechtspraak, dan wordt dit onderhoud in de tijd naar voren gehaald.

Tamelijk uniek De opzet en samenwerking zijn tamelijk uniek. ‘Bij mijn weten doen andere organisaties dit niet, althans niet op deze schaal,’ aldus Swenker. ‘Wat ik wel grappig vind, is dat ik van tijd tot tijd via een omweg, bijvoorbeeld door tussenkomst van een andere organisatie, de vraag krijg voorgelegd om een model eens te bekijken. Dan zie je natuurlijk meteen dat het gaat om een model dat door jezelf of een collega is opgesteld.’ Ach, de Engelse schrijver Charles Caleb Colton

wist het al: imitation is the sincerest flattery. Al klinkt vergeleken daarbij de Nederlandse variant – beter goed gejat dan slecht verzonnen – wat platvloers.

‘Bij mijn weten doen andere organisaties dit niet, althans niet op deze schaal’ Dagelijks gebruiken talloze leden van onze vereniging een of meer van de ongeveer 75 juridische modelcontracten. Deze volgen de bekende 80-20 regel, wat betekent dat met de modellen voor het overgrote deel in alle contractuele noden kan worden voorzien. Is uitbreiding wellicht wenselijk, luidt de bezorgde vraag. ‘Geen enkel probleem,’ grijnst Swenker, ‘maar daar hangt natuurlijk wel een prijskaartje aan.’ Welke van de modellen nu precies met stip noteren, en welke achteraan het lijstje bungelen, weet hij eigenlijk niet precies. Duidelijk is wel dat de meestgebruikte contracten betrekking hebben op het ondernemingsrecht. En daarbij gaat het veelal om samenwerking – personenvennootschap, aandeelhoudersovereenkomst – en bedrijfsopvolging.

Civiel- en fiscaalrechtelijk Een punt van aandacht in de contracten vormen de vaak talrijke fiscale bepalingen en hun gevolgen. Een contract moet natuurlijk zowel civielrechtelijk als fiscaalrechtelijk aan de verwachtingen voldoen. Denk aan het hele circus rond de VAR, opgevolgd door de al in de knop gebroken BGL en vervolgens de Wet DBA met zijn talloze modelovereenkomsten. Ook de uitfasering van het pensioen in eigen beheer vraagt om civiel- en fiscaalrechtelijk goede overeenkomsten. Nu verzorgt Bol nadrukkelijk een juridische modellenbank. In het verleden zijn er al coproducties geweest van Bol en Bureau Vaktechniek van het RB. ‘Moeten we misschien vaker gaan doen,’ peinst Swenker. Verder zou natuurlijk in een model een verwijzing kunnen worden opgenomen naar de van toepassing zijnde of wordende fiscale wetgeving. Een verhuurovereenkomst tussen echtgenoten kan een gevalletje tbs opleveren en dat mag niet over het hoofd worden gezien. Maar de adviseur heeft natuurlijk ook zijn eigen verantwoordelijkheid. Nu is het Register Belastingadviseurs – de naam zegt het al – een vereniging van belastingadviseurs. In hoeverre is het dan gewenst dat een belastingadviseur zich bezighoudt met contracten? Kan hij zich niet beter beperken tot fiscale advisering en aangiftewerkzaamheden? Kan het zijn dat wij met een redelijk complete modellenbank onze leden een instrument in handen geven dat bij onoordeelkundig gebruik voor grote problemen kan zorgen? Dat hangt er vanaf, zegt Swenker. Blijkbaar wordt van een (fiscaal) adviseur in het mkb toch verwacht dat hij ook een contract op papier durft te zetten. En dat kan ook best, mits je maar weet waar de grenzen liggen. Blijf

42

Het Register | december 2017 | nummer 6


n n n

weg van ingewikkelde toestanden, zoals een driepartijencontract, en weet waar je mee bezig bent. En het kan geen kwaad om na gedane arbeid nog even telefonisch te klankborden met Swenker of een van zijn collega’s. Er is een afspraak om te werken voor een gemiddeld tarief en de nota kan, als het goed is, rechtstreeks worden doorbelast. De adviseur heeft dan een redelijke mate van zekerheid dat het goed zit.

Geen concurrentie Er wordt overigens wel gebeld en geklankbord, weet Swenker, en het valt hem daarbij op dat de meeste bellers relatief van ver komen. Groningen en de kop van Noord-Holland bijvoorbeeld. Bellers uit het heartland van Bol – Oost-Brabant en Noord-Limburg – blijven weg. Zou Bol voor die groep dan toch iets te bedreigend zijn? Van klanten van RB-leden blijven we natuurlijk af, zegt Swenker. Het zou ontzettend dom en ook niet netjes zijn om hen wel te benaderen. Wel wordt Bol, overigens heel vaak door dezelfde personen of kantoren, gevraagd de nazorg voor een bepaald traject voor zijn rekening te nemen. Dat vertrouwen is er vaak wel. Soms gebeurt dat door tussenkomst van het RB-lid, soms ook op eigen naam en met rechtstreekse facturatie aan de achterliggende klant. Eerlijk gezegd was dat natuurlijk ook wel een beetje waar Bol op hoopte toen het deze samenwerking met het RB aanging. In het verleden is wel eens gedacht aan het ontwikkelen van een contractgenerator. Een kant-en-klare overeen-

‘Blijf weg van ingewikkelde toestanden, zoals een driepartijencontract, en weet waar je mee bezig bent’ komst, waarbij je aan de hand van de in witte velden ingevulde antwoorden door het programma wordt geloodst. Daar kan weinig aan fout gaan, ook omdat de gebruiker geen wijzigingen kan aanbrengen. ‘Dat is niet gaan vliegen,’ geeft Swenker toe, ‘het klinkt goed, maar de werkelijkheid is in veel gevallen toch te ingewikkeld om modelmatig en in witte hokjes weer te geven. De nu gevolgde werkwijze bevalt prima.’

Geen rare dingen graag Een model moet, juist omdat het veelvuldig gebruikt gaat worden, goed zijn. Dan moet je niet met rare dingen te maken krijgen, zoals het rumoer van enige tijd geleden rond nietige bepalingen in modelovereenkomsten op grond van de Wet DBA. Daar waren Bol noch RB overigens bij betrokken. ‘We zijn strikter geworden in onze advisering,’ zegt Swenker, ‘en kijken niet alleen naar wet- en regelgeving, maar schenken ook meer aandacht aan de moraliteit van afspraken. We moeten nog zorg-

vuldiger zijn, hetgeen mede wordt ingegeven door aangescherpte wetgeving.’ Ten slotte een advies voor de wat rustiger momenten. Gewoon, een regenachtige dinsdagmiddag waarop het even niet zo druk is. Een klus voor de adviseur of diens (junior) medewerkers. Pak je dossiers er eens bij – voor zover die nog van papier zijn, en anders doe je het gewoon digitaal – en kijk eens wat er bij de vaste stukken nu eigenlijk aan contracten aanwezig is. Als ze er al zijn natuurlijk, want schrikbarend vaak is er helemaal niets.

‘We zijn strikter geworden en kijken niet alleen naar wet- en regelgeving, maar schenken ook meer aandacht aan de moraliteit van afspraken’ Het zou u zomaar op een verwijt kunnen komen te staan dat niet aan de zorgplicht is voldaan. En als er een wettelijke plicht tot schriftelijk contracteren bestaat – bijvoorbeeld tussen bv en enig aandeelhouder, aldus Swenker, die in dit verband graag in artikelnummers praat – dan valt daar eigenlijk maar weinig tegen in te brengen. Maar laat er wel een getekend contract zijn. Dan is het nog geen vanzelfsprekendheid dat het om de laatste versie gaat. Maar laat ook dat het geval zijn: komt dat contract dan nog wel overeen met wat partijen nu voor ogen staat? Dat het toen de wil van partijen weergaf is één, maar of dit jaren later nog steeds het geval is, is geen vanzelfsprekendheid. Wat is er veranderd, en zou dat reden moeten zijn voor aanpassing? Wet- en regelgeving kunnen verandering hebben ondergaan, waarbij ook veranderde fiscale wetgeving kan nopen tot aanpassing van, of ten minste een addendum op het eerdere contract; denk maar aan de beruchte intrekking van ‘Mededeling 12’ in de omzetbelasting. Ook de relatie tussen samenwerkende ouders en kinderen kan en zal, alleen al vanwege de voortschrijdende tijd, veranderen. Er is op dit punt altijd wel werk of ten minste onderhoud aan de winkel. Met de modellenbank van Bol en het RB moet dat prima lukken!   <<<

december 2017 | nummer 6 | Het Register

43


Nieuwjaarsbijeenkomst en Buitengewone Algemene Ledenvergadering Kom ook op 19 januari 2018 naar het NBC in Nieuwegein Meld u nu aan op RB-plaza

TaxTech: van blockchain tot bitcoin De omgeving en de inhoud van de belastingadviseur zal het komend decennium grondig veranderen. Wat betekent dit voor de toekomst? Hoe kunnen we onderling vertrouwen in onze samenleving organiseren op een duurzame, veilige en schaalbare manier? Tijdens de Nieuwjaarsbijeenkomst zetten we alles op een rij voor u.


HET

Verenigingsnieuws Bestuurszaken

Even voorstellen: Therèse van ’t Westende, directeur Met de aanstelling van Therèse van ’t Westende MSc als algemeen directeur, per 1 december jl., is de leiding van het RB-bureau weer op volle sterkte gekomen. Haar verantwoordelijkheden liggen primair op het operationele vlak; de vakinhoudelijke aangelegenheden zijn het terrein van directeur fiscale zaken Sylvester Schenk. Samen gaan ze ervoor zorgen dat het verenigingsbureau de belangen van de leden zo goed en efficiënt mogelijk behartigt. (LAD) te Utrecht, alwaar ze eveneens deel uitmaakte van de directie, met een soortgelijke rolverdeling. Maar ook in vorige functies was de relatie met het verenigingsleven onmiskenbaar aanwezig. Je kunt dus rustig stellen dat ze een ‘verenigingsprofessional’ is. Met deze woorden leggen we de lat natuurlijk al meteen hoog. Maar dat maakt haar niet nerveus: ‘Ik kan me de organisatiestructuur en de bestuursopdracht snel eigen maken en daarover een visie ontwikkelen. Niet alleen inhoudelijk en procesmatig, maar ook met oog voor de intermenselijke factor. Het is zaak om steeds goed uit te leggen waarom je wat wilt doen, en je daarbij ook rekenschap te geven van de feedback uit de organisatie. Communicatie is daarbij het sleutelwoord.’

Een nieuwe uitdaging Therèse kent het reilen en zeilen bij belangenverenigingen van haver tot gort. Ze komt rechtstreeks over van de Landelijke vereniging van Artsen in Dienstverband

Wat heeft haar eigenlijk doen besluiten om mee te dingen naar de functie van algemeen directeur bij het RB? ‘Bij de LAD is de bureauorganisatie sterk geprofessionaliseerd, zijn werkprocessen geoptimali-

seerd en is het ledental fors gegroeid. Na een periode van veel veranderingen was het werk voor mij daar af. Ik vond het dan ook tijd geworden om nieuwe verten te verkennen.’ Die nieuwe uitdaging vond ze dus bij het RB, dat nu voor het eerst een tweekoppige directie kent. Had ze voordien eigenlijk al eens gehoord van het RB? ‘Nee, eerlijk gezegd niet. Maar ik heb er natuurlijk wel eerst wat onderzoek naar gedaan. Het RB kwam daarbij op me over als een gerenommeerde vereniging, eentje die staat voor haar achterban. De problematiek vind ik heel herkenbaar. We denken allemaal dat we uniek zijn, maar iedere vereniging worstelt grotendeels met dezelfde problemen.’

Wat willen de leden? Zoals gezegd liggen Therèse’s verantwoordelijkheden primair op het operationele vlak. Het is hier niet de plaats om gedetailleerd uit de doeken te doen hoe ze dat gaat aanpakken, maar ze is zich in elk geval al bewust van een aantal ontwikkelingen, waaronder die over een toekomstbestendig beroep. ‘Eerst wil ik te weten komen hoe het bestuur, de medewerkers van het bureau en zeker ook de leden hier tegenaan kijken. Het is een kwestie van vraag en aanbod: wat willen de leden dat de vereniging voor hen doet? Therèse heeft er duidelijk zin in. We wensen haar alle succes bij het vervullen van haar opdracht.

RB-voorzitter reikt hoofd Belastingdienst de hand De Belastingdienst is de laatste jaren veel in het nieuws. Tijdens het WFR Café op 16 november 2017 werd dan ook de blik op deze voor Nederland zo belangrijke dienst gericht. Prof. dr. Jaap Uijlenbroek, directeur-generaal en dus de hoogste baas van de Belastingdienst, lichtte allereerst de uitvoeringsen handhavingsstrategie van de fiscus toe. Vervolgens reageerden voorzitters mr. Maurice de Kleer en mr. Wil Vennix RB namens hun beroepsorganisaties, respectievelijk de NOB en het RB. Volgens Vennix is ons belastingstelsel zo complex dat voor

nagenoeg alle ondernemers bijstand van een gekwalificeerde belastingadviseur noodzakelijk is. Maar behalve goede belastingadviseurs is ook een goed functionerende Belastingdienst cruciaal. Daarbij zijn twee elementen van groot belang: deskundigheid en bereikbaarheid. Vennix maakte duidelijk dat het RB graag met de Belastingdienst serieus in overleg gaat om de knelpunten samen aan te pakken. Hij symboliseerde dat door Uijlenbroek de hand te reiken. Die pakte hem aan en zei graag op dat aanbod in te gaan.

december 2017 | nummer 6 | Het Register

45


HET

Verenigingsnieuws Toekomstbestendig beroep

Penningmeester Annemarie Spa: ja, we zijn in control en kunnen ook de PM-posten specificeren Laat zien dat je in control bent én hoe de PM-post in de begroting 2018 met betrekking tot het pakket Toekomstbestendig Beroep (pakket TBB) eruit gaat zien. Dat is wat de leden in de Algemene ledenvergadering van 16 juni jl. als boodschap meegaven. Met deze boodschap zijn wij als bestuur en bureau aan de slag gegaan.

Laat zien dat je in control bent In 2017 heeft er een directiewissel plaatsgevonden en zijn we overgegaan op een tweehoofdige directie, bestaande uit een algemeen directeur en een directeur fiscale zaken. Hiermee beogen we een betere exposure van de naam RB én hebben we een boegbeeld met een grondige fiscale kennis, ingevuld door Sylvester Schenk (directeur Fiscale zaken), en daarnaast een betere focus op de (interne) organisatie zelf door Therèse van ’t Westende (directeur Algemeen). Ook zijn we in 2017 overgestapt op een taakstellende begroting, die een betere beheersing mogelijk maakt en waardoor er veel meer op de begroting kan worden gestuurd. Verder is, op tijdelijke basis, een goede senior accountant/financieel analist aangetrokken, met de opdracht om op de financiële afdeling een aantal kwaliteitsverbeteringen en efficiencyslagen door te voeren. Ook is beter gekeken naar de wijze van tijdschrijven van de medewerkers op het bureau en vervolgens naar de doorbelasting aan de verschillende entiteiten onderling. Door de medewerkers duidelijke instructies te geven over de vraag

aan welk onderdeel van het pakket TBB wordt gewerkt, is er ook een correcte doorbelasting van de personeelskosten binnen de entiteiten. Uiteraard is ook de interne doorbelasting van de andere kosten, zoals automatiseringskosten en dergelijke onder de loep genomen, en zijn we gekomen tot een systeem waarbij we veel meer gaan doorbelasten op basis van de realiteit in plaats van via vooraf vastgestelde vaste verdelingen.

Specificeer PM-posten in begroting 2018 Toekomst­ bestendig beroep In de begroting van 2018 was een pmpost opgenomen met betrekking tot de kosten van het pakket Toekomstbestendig Beroep. We hebben voor deze variant gekozen omdat het pakket nog door de ALV moest worden goedgekeurd, én omdat het weliswaar in grote lijnen was geschetst, maar nog niet concreet en tot in detail was ingevuld. Het afgelopen half jaar zijn deze plannen geconcretiseerd en deels ook al tot in detail uitgewerkt. Duidelijk is waar we de focus op leggen (RB worden en RB én het mkb) en ook welke onderdelen we wanneer willen uitvoeren (spreiding over de jaren 2017-2019). De focus ligt

Wijziging facturen Vanaf 1 januari 2018 staat er extra informatie op de facturen die u van het Register Belastingadviseurs (*) ontvangt. Waar eerder alleen het postbusadres werd vermeld, komt er vanaf 1 januari standaard ook het vestigingsadres van de gefactureerde partij bij te staan. (*) Geldt tevens voor Stichting RB Opleidingen, Federatie BelastingAcademie B.V., VLB Opleidingen B.V., Stichting RB Ledenadvies en RB Opleidingen B.V.

46

Het Register | december 2017 | nummer 6

op drie kernactiviteiten, te weten: 1. inhoudelijke, toekomstgerichte en kwalitatief adequate ondersteuning in de beroepsuitoefening; 2. kwalitatief goed opleiden en bijscholen van belastingadviseurs; en 3. het behartigen van de beroepsbelangen van de leden en van de fiscale belangen van het mkb. Momenteel wordt zowel het RB College als de RB Academy opgezet. Beide gaan in september 2018 van start. Daarnaast wordt het RB-doorstroomprogramma voor RBc’s opgezet, en ook dit start in september 2018. De kosten hiervoor zijn inzichtelijk en worden verantwoord in de Opleidingen-tak. Andere activiteiten in dit kader zijn het ontwikkelen van reclamecampagnes voor zowel het RB als de mkb-sector. En in 2017 is ook al de profilering van het RB-kantoor opgezet; kijk daarvoor op RB-plaza. Ten slotte wordt begin 2018 de zogenoemde RBtoolkit gepresenteerd, die vervolgens in de loop der tijd steeds verder met content wordt aangevuld. In de begroting 2018, die we in januari 2018 op de BALV aan u presenteren, zijn alle activiteiten die in dat jaar lopen, gekwantificeerd opgenomen. Al met al kunnen we u straks dan ook laten zien dat we naar u hebben geluisterd. Ik nodig u van harte uit om naar deze Buitengewone Algemene Ledenvergadering te komen!


RB Academy: vanaf september 2018 dé beroeps­ opleiding voor belastingadviseurs in het mkb De ontwikkeling van het vernieuwde onderwijs van het RB is in volle gang. Een van de nieuwe opleidingen, de beroepsopleiding RB Academy, leidt aankomend belastingadviseurs op tot fiscale professionals aan de hand van actuele modules beroepsuitoefening, vaardigheden en fiscale verdiepingsvakken. Theorie en praktijk gaan hand in hand; alle modules sluiten nauw aan bij de mkb-adviespraktijk. Kortom, de RB Academy wordt dé beroepsopleiding voor belastingadviseurs in het mkb.

Integratie van theorie, jurisprudentie en praktijksituaties De vaktechnische verdiepingsvakken kenmerken zich door de integratie van theorie, jurisprudentie en de mkb-praktijk. Voorafgaand aan de bijeenkomsten bereiden studenten zich voor via de digitale leeromgeving door voorbereidingsopdrachten te maken. Deze opdrachten weerspiegelen de theorie die zij tot zich nemen voordat ze naar de bijeenkomst gaan. Daar gaan de studenten vervolgens actief aan de slag met praktijksituaties. De beroepsvaardigheidsmodules kenmerken zich door een hoge mate van interactie, praktijkgerichtheid, samenwerking en de koppeling met de eigen praktijk door bedrijfsopdrachten. Interactie vindt zowel klassikaal als online plaats, met de docent en medestudenten.

Online dashboard Studenten bereiden online opdrachten voor. De resultaten van de opdrachten worden door de docenten gemonitord via een online dashboard. Op deze manier ziet de docent waar de knelpunten zitten en kan hij de bijeenkomsten specifieker inrichten.

Coaching Uniek in het nieuwe opleidingsaanbod van het RB is coaching: online begeleiding door de docent en de verantwoordelijke studiebegeleider van het RB.

Wat maakt de RB Academy zo uniek? De RB Academy kenmerkt zich door ‘learning on the job’; de directe toepasbaarheid in de mkb-praktijk. Daarnaast komt het unieke van de RB Academy ook tot uiting in:

■ alle vaardigheden, fiscale verdieping en beroepsuitoefeningsmodules voor (aankomend) fiscaal professionals in één opleiding; ■ theorie op academisch niveau vertaald naar de mkb-adviespraktijk; ■ de brug slaan van academische kennis naar mkb-toepassingen; ■ online coaching door zowel docent als studiebegeleider van het RB; ■ vooraanstaande universitaire docenten; ■ na afronding van de opleiding heeft men alle tools en skills in huis om op professionele wijze klantadviezen te geven; ■ vaardigheden in beroepsuitoefening; ■ de eerste beroepsopleiding voor de belastingadviseur in het mkb.

Voor wie is de RB Academy? ■ afgestudeerden wo Fiscaal Recht en Fiscale Economie (start jaar 2 RB Academy) ■ afgestudeerden hbo Fiscaal Recht en Economie (start jaar 1 RB Academy) ■ afgestudeerden van RB College (start jaar 1 RB Academy) Na afronding van de RB Academy kan men worden ingeschreven in het RB-register en de titel RB voeren.

Heeft u vragen? De komende tijd gaat het RB actief aan de slag om de nieuwe beroepsopleiding verder uit te leggen en toe te lichten. Heeft u vragen of bent u benieuwd waar uw medewerkers passen in dit plaatje, dan lichten wij dat graag toe. Neem daarvoor contact met ons op via (0345) 54 70 30.

Opleidingsschema

december 2017 | nummer 6 | Het Register

47


HET

Verenigingsnieuws Toekomstbestendig beroep

Curriculum RB Academy De nieuwe beroepsopleiding leidt de aankomend belastingadviseurs op tot fiscale professionals aan de hand van actuele modules beroepsuitoefening, vaardigheden en fiscale verdiepingsvakken. Het programma ziet er als volgt uit. Jaar 1 Instroom hbo FR&E en RB College Vak Aanmerkelijk belang en terbeschikkingstellingsregeling Vennootschapsbelasting en dividendbelasting Europees en internationaal belastingrecht Afstudeerscriptie/praktijkopdracht

Bijeenkomsten 3 6 6 -

RB-doorstroomprogramma

Jaar 2 Instroom wo Fiscaal Recht/Fiscale Economie Vak Algemene introductie en gedrags- en beroepsregels en ethiek Vermogensvergelijking IB en privévermogensvergelijking Vermogensvergelijking Vpb, inclusief consolidatie en verschillen commercieel/fiscaal Eigen woning Personenvennootschappen Verdieping aanmerkelijk belang Geruisloze inbreng in BV De basis van professioneel communiceren Effectief en efficiënt communiceren Schrijfvaardigheden voor de belastingadviseur Presenteren Debatteren en argumenteren

Bijeenkomsten 2 1 2 2 2 2 2 1 1 2 2 1

Jaar 3 Vak Wwft Fiscale aspecten van vastgoed Herstructureren in mkb (IB/Vpb/OB/overdrachtsbelasting) ■ Aandelenfusie ■ Juridische fusie en splitsing ■ Bedrijfsfusie ■ Fiscale eenheid Deelnemingsvrijstelling en liquidatieverlies Bedrijfsopvolging in de praktijk (IB/SW) Commerciële vaardigheden Onderhandelen Schrijven voor de website Adviesvaardigheden 2.0 Procesvoering Bijwonen RB Jongerencongres Bijwonen RB Nieuwjaarsbijeenkomst of RB-dag

48

Het Register | december 2017 | nummer 6

Bijeenkomsten 1 2 3

2 3 2 1 2 1 3

Het RB-doorstroomprogramma is een tijdelijke en exclusieve opleiding voor (aspirant) Register Belastingconsulenten die willen doorstuderen tot RB. Het opleidingsprogramma bestaat uit twee jaar RB College en het eerste jaar van de RB Academy. Na succesvolle afronding van dit programma krijgt men de titel RB en kan men lid worden van het Register Belastingadviseurs. Stimuleer uzelf of uw medewerkers richting dé nieuwe weg naar de RB-titel, een titel die staat voor kennis, actualiteit en kwaliteit.

Voorwaarden voor instroom Om in te stromen in het RB-doorstroomprogramma én te profiteren van de aantrekkelijke korting van maar liefst 25% op de opleidingsprijs, moet u het volgende doen. Al ingeschreven als RBc-lid: ■ inschrijven voor 1 juli 2018; ■ starten met de opleiding voor 1 juli 2019. Momenteel studerend voor RBc: ■ inschrijven voor 1 juli 2019; ■ starten met de opleiding voor 30 september 2019. Natuurlijk kunt u er ook na de genoemde inschrijfdata voor kiezen om door te studeren tot RB. Maar dan kunt u niet meer meedoen met het RB-doorstroomprogramma (studieduur drie jaar). Het opleidingsprogramma bestaat dan uit twee jaar RB College en drie jaar RB Academy. Meer weten? Kijk op RB-plaza in het dossier RB-doorstroomprogramma.


Vakinformatie

Optreden als belastingadviseur

Tuchtrechtspraak bij het RB Artikel 3 van het Reglement Beroepsuitoefening (RBU) bepaalt dat de Register Belastingadviseur en -consulent aan cliënten en anderen duidelijk maakt dat hij optreedt in de hoedanigheid van belastingadviseur en bij samenloop met werkzaamheden in een andere hoedanigheid misverstanden daarover vermijdt. Het optreden in een andere hoedanigheid dan belastingadviseur laat evenwel onverlet dat het tuchtrecht van toepassing kan zijn. Wat betekent dit voor de praktijk? Duidelijk is dat genoemde bepaling in de eerste plaats een bescherming beoogt van de belangen van cliënten van de adviseur, doordat deze steeds duidelijk kenbaar maakt dat zijn expertise is gelegen op het gebied van het fiscale recht. Cliënten kunnen daarmee mogelijk worden behoed voor (te) hoge verwachtingen ten aanzien van andere, niet-fiscale aspecten van de advisering. Soms is het bovendien nodig omdat de adviseur verschillende deskundigheden in zich verenigt. Denk daarbij aan de advocaat-belastingadviseur of de accountant-belastingadviseur. Anderzijds is deze bepaling tevens een aansporing voor de belastingadviseur om zich voortdurend bewust te zijn van de eigen beperkingen, en waar nodig (tijdig) andere adviesdisciplines in te schakelen. Vaak heeft hij met zijn cliënt een vertrouwensrelatie opgebouwd. Het is dan ook niet verwonderlijk dat belastingadviseurs voor hun cliënten dikwijls als eerste aanspreekpunt en vraagbaak fun-

geren, ook voor allerlei niet-fiscale vraagstukken. Te denken valt aan finan­ ciële advisering rond het beleggen van vermogen, het optreden als mediator in (familie)geschillen en als adviseur in arbeidsrechtvraagstukken. Soms ook wordt de belastingadviseur gevraagd om als executeur de verantwoordelijkheid voor de afwikkeling van de nalatenschap op zich te nemen.

Omdat de adviseur verschillende deskundigheden in zich verenigt. In dat soort gevallen is het voor de belastingadviseur soms lastig om tegenover de cliënt de grenzen van de eigen deskundigheid aan te geven. In artikel 3 van het RBU mag de Register Belastingadviseur en -consulent daartoe echter wel

een duidelijke aansporing lezen. Niet voor niets bepaalt het tweede lid van dat artikel dat het optreden in een andere hoedanigheid dan belastingadviseur onverlet laat dat het tuchtrecht van toepassing is. Op zijn minst moet de belastingadviseur in dit soort gevallen zich steeds opnieuw afvragen in welke hoedanigheid de advisering wordt gedaan, en of hij daartoe over de benodigde deskundigheid beschikt.

De zaak van de belasting­ adviseur-executeur In een zaak waarin een RB-lid als executeur van een nalatenschap was opgetreden, overwoog de Raad van Tucht onder meer: ‘Een executeur-testamentair zit in een glazen huis. (...) Dit vergt enerzijds een absolute integriteit en anderzijds een deskundig optreden. (...) Naar de mening van de Raad is het niet mogelijk het uitoefenen van de functie van executeur-testamentair los te zien van het zijn van belastingadviseur die lid is van het RB.’ Omdat het optreden als executeur van het RB-lid naar het oordeel van de Raad van Tucht de toets der kritiek niet kon doorstaan, legde het hem een voorwaardelijke schorsing van drie maanden op. Deze maatregel is naderhand door de Raad van Beroep gewijzigd in een royement van de desbetreffende adviseur als lid van het RB.

Beroepsregels RB In het Reglement Beroepsuitoefening van het RB staan diverse beroepsregels, waaraan RB-leden zich moeten houden. In het Verenigingsnieuws belichten we telkens één van deze beroepsregels. Ook komt daarbij aan bod hoe de Raad van Tucht en (eventueel) de Raad van Beroep deze regel uitleggen. De tuchtrechtspraak van het RB heeft als doel het weren en beteugelen van (1) misslagen van leden in de uitoefening van hun beroep, (2) inbreuken op de statuten, reglementen en besluiten van het RB en (3) aantasting van de eer en de waardigheid van het beroep (artikel 22, lid 3 van de statuten van het RB).

december 2017 | nummer 6 | Het Register

49


HET

Verenigingsnieuws Vakinformatie

Even voorstellen: de specialistengroep estate planning De specialistengroep estate planning is nog een tamelijk jonge activiteit binnen het RB. In 2014 begonnen als klankbordgroep was het aanvankelijk even zoeken naar de juiste opzet. Maar inmiddels hebben de 12 deelnemers hun draai wel gevonden. Vooral het kunnen ‘sparren’ met elkaar over vakinhoudelijke issues vinden ze aantrekkelijk. Vier keer per jaar buigen de deelnemers zich over uiteenlopende kwesties. Die hebben vrijwel exclusief betrekking op privéaangelegenheden, zoals huwelijk en andere samenlevingsvormen, huwelijkse voorwaarden, testamenten, overlijden, boedelafwikkeling, echtscheiding, vermogensoverheveling en schenking. Financiële planning en oudedagsvoorzieningen zijn vaak onderdeel van een estate plan. Deelnemers moeten minstens 80% van hun tijd aan dit soort onderwerpen besteden. Ze komen uit alle hoeken en gaten: grote RB-kantoren, een eenmansbedrijf, een bank, en ze brengen ieder minstens tien jaar ervaring mee op dit vakgebied.

een vraag simpel telefonisch kan worden beantwoord, zijn daar veelal geen kosten aan verbonden. Is er wat meer werk mee gemoeid, dan zal een vergoeding verschuldigd zijn; bespreek dit altijd vooraf. Bent u ook een specialist op het gebied van estate planning en wilt u deelnemen aan de specialistengroep? Stuur dan een mail naar vaktechniek@rb.nl

‘Een beetje vakidioot’ De groep wil graag kennis met elkaar delen en tijd vrij maken om zich te verdiepen in de vraagstukken waar andere leden tegenaan zijn gelopen. Daarbij gaat het niet alleen om het fiscale recht; ook het civiele recht speelt in dit vakgebied een belangrijke rol. Zo kun je zonder kennis van het huwelijksvermogensrecht niet goed beoordelen of de jubelton van toepassing is. Hetzelfde geldt voor een advies over de afwikkeling van een nalatenschap: je moet weten hoe je de huwelijkse voorwaarden moet interpreteren en wat relevant is in het erfrecht. Juist die combinatie maakt het vak zo interessant: je hebt een belangrijke spilfunctie tussen de fiscalist, accountant, notaris en vermogensbeheerder. Een beetje vakidioot zijn de deelnemers daarom allemaal wel.

Kennis wordt op waarde geschat Binnen het RB speelt de specialistengroep ook een deuntje mee. Zo is input geleverd voor het commentaar op het wetsvoorstel Overige Fiscale Maatregelen 2018. Belangrijke wensen zijn het schrappen van het voorstel rond het ‘nephuwelijk’ – louter om fiscale redenen trouwen – alsook om een schenking te constateren bij het aangaan of wijzigen van huwelijkse voorwaarden. Recentelijk is er de mogelijkheid gekomen om via het RB vragen aan het ministerie van Financiën voor te leggen. Zo is een uitnodiging ontvangen voor een informeel overleg op het ministerie over de uitvoering van de jubelton en de ervaringen met de Anbi-vrijstelling.

Vragen staat vrij Op RB-plaza komen regelmatig vragen op het gebied van estate planning voorbij. Vaak zijn dat heel specifieke vragen, die zich minder goed lenen voor behandeling op dat forum. Weet dan dat de mogelijkheid bestaat om de specialistengroep in te schakelen. Dat gebeurt jammer genoeg nog veel te weinig. Als

50

Het Register | december 2017 | nummer 6

Contributie in 2018 Langzaam maar zeker naderen we het einde van 2017. Als RB kijken we al voorzichtig terug op een bewogen jaar. In juni zijn tijdens de ALV de plannen goedgekeurd voor een Toekomstbestendig Beroep. Met elkaar zijn we het eens dat verandering nodig is en dat we stappen moeten zetten om dé RB stevig(er) in de markt te zetten. Maar ook om op alle onderdelen de kwaliteit binnen onze vereniging te verhogen. Als lid mag u rekenen op een betrokken en actieve beroepsvereniging. Daar zetten wij ons ook in 2018 weer voor de volle 100% voor in. De RB, daar begint elk fiscaal antwoord mee. Voor het kalenderjaar 2018 gelden de volgende contributiebedragen (exclusief btw): ■ € 595 voor leden ■ € 270 voor aspirant-leden ■ € 110 voor buitengewone leden Uw lidmaatschap bij het RB loopt van 1 januari tot en met 31 december en wordt automatisch verlengd. U ontvangt de jaarlijkse contributiefactuur aan het begin van 2018.


Vakinformatie | Model onder de aandacht

Regeerakkoord: wijzigingen in de maak voor arbeidsovereenkomst Het RB heeft samen met Bol Juristen een databank met juridische modelovereenkomsten ontwikkeld, toegespitst op het privaatrecht. RB-leden kunnen de juridische modellen gebruiken in de fiscale adviespraktijk. In elk nummer van Het Register lichten we een model voor u toe of behandelen we een actualiteit of een voor uw adviespraktijk interessant aspect uit een model.

Wijziging ketenregeling

Wijzigingen transitievergoeding

Op 1 juli 2015 heeft de Wet werk en zekerheid (WWZ) de ketenregeling voor arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd aangepast. De regeling is nu zo dat een werkgever drie arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd kan sluiten in een periode van maximaal twee jaar. Wanneer er meer dan drie contracten voor bepaalde tijd worden afgesloten of als de periode van twee jaar wordt overschreden, is er sprake van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. In het regeerakkoord is aangekondigd dat de ketenregeling opnieuw wordt aangepast en wel terug naar de oude regeling van voor de WWZ. Dit betekent dat in de toekomst weer drie arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd kunnen worden gesloten in een periode van drie jaren.

Momenteel is het zo dat werkgevers een transitievergoeding verschuldigd zijn bij het niet-verlengen, opzeggen of ontbinden van arbeidsovereenkomsten met een duur van twee jaar of langer. In de praktijk wordt de keten van contracten voor bepaalde tijd dan ook vaak gemaximeerd tot iets onder die twee jaar, bijvoorbeeld tot een keten van drieëntwintig maanden. In het regeerakkoord is bepaald dat de opbouw van de transitievergoeding gaat plaatsvinden vanaf het begin van de arbeidsovereenkomst in plaats van na twee jaar. Dus anders dan in de huidige regeling heeft de werknemer wiens contract voor bepaalde tijd door de werkgever niet wordt verlengd en waarbij zijn arbeidsverleden bijvoorbeeld in totaal drieëntwintig maanden bedroeg, straks wel recht op de transitievergoeding. Overigens wordt ook de opbouw van de transitievergoeding gewijzigd. In het regeerakkoord is opgenomen dat de transitievergoeding in de toekomst voor elk jaar dienstverband een derde maandsalaris gaat bedragen, ook voor contractduren langer dan tien jaar. Er vindt derhalve niet langer een hogere opbouw van de transitievergoeding na tien jaar plaats. De huidige overgangsregeling voor 50-plussers blijft echter wel gehandhaafd.3

Mogelijkheden aanpassing tussenpoosperiode Voor opvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd gaat de teller op nul wanneer er tussen de verschillende arbeidsovereenkomsten een tussenpoos van zes maanden zit. In het regeerakkoord blijft deze tussenpoos in beginsel zes maanden. Er komt echter meer ruimte om sectoraal af te wijken en de tussenpoos te verkorten als het desbetreffende werk dit vereist. De nu bekende uitzondering voor klimatologisch seizoenswerk waarbij de tussenpoos kan worden verkort tot ten hoogste drie maanden, wordt daarom wellicht ook toepasbaar voor andere sectoren.1

Wijzigingen proeftijd Op 1 januari 2015 zijn de regels voor het afspreken van een proeftijd gewijzigd. Vanaf deze datum geldt dat bij arbeidsovereenkomsten langer dan zes maanden, maar korter dan twee jaren, een proeftijd van één maand mag worden overeengekomen.2 Bij contracten langer dan twee jaar of voor onbepaalde tijd mag een proeftijd van twee maanden worden overeengekomen. In het regeerakkoord zijn ook op het gebied van de proeftijd wijzigingen aangekondigd. In gevallen waarin een werkgever direct een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aanbiedt, heeft hij de mogelijkheid om een proeftijd van vijf maanden overeen te komen. Bij een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van twee jaar of langer mag hij dan een proeftijd van drie maanden overeenkomen. Voor het overige blijft de proeftijdregeling gelijk aan de huidige.

1. Zie art. 7:668a, lid 13 BW, ingevoerd op 1 juli 2016. 2. Bij contracten van 6 maanden of korter kan dus geen proeftijd worden overeengekomen. 3. Zie art. 7:673a BW.

Het regeerakkoord brengt dus ook voor de arbeidsovereenkomst verschillende wijzigingen met zich mee. Daar is nog wel nieuwe wetgeving voor nodig. Zodra die er is, zullen we de modellen van de arbeidsovereenkomst hier uiteraard op aanpassen.

Door: Mr. Bas Jeckmans Bol Juristen

U vindt de juridische modellenbank op RB Plaza. Bij korte vragen over het gebruik van of de behoefte aan uitleg over de juridische modellen kunt u gratis gebruikmaken van de Juridische Helpdesk van Bol Juristen. Zij zijn bereikbaar per e-mail via juristen@boljuristen.nl of telefonisch op 088-1211211.

december 2017 | nummer 6 | Het Register

51


HET

Verenigingsnieuws Jong RB Bijeenkomst Jong RB van 2 oktober 2017

‘Getting Things Done’

Gebruik je hoofd om over dingen te denken, niet om aan dingen te denken – David Allen Voor de moderne kenniswerker is verstandig omgaan met tijd, plaats en energie een voorwaarde om succesvol te zijn. Getting Things Done (GTD) is gericht op het slim verwerken van alle informatie die tijdens je leven binnenkomt: groot, klein, urgent, niet-urgent, belangrijk, minder belangrijk. Door alle informatie slim te verwerken ben je in staat om op elk moment de juiste beslissing te nemen en maximaal rendement te halen uit je beschikbare tijd, de plaats waar je op dat moment bent en de energie die je op dat moment hebt. Het resultaat is niet alleen meer productiviteit, maar ook rust en overzicht. Master trainer Arjan Broere gaf ons tijdens deze bijeenkomst meer uitleg over time- en stressmanagement nieuwe stijl. Hij vertelde over de principes voor effectief én ontspannen werken. De vijf stappen: ■ verzamelen: verzamel wat je aandacht heeft; ■ beslissen: beslis wat het voor jou betekent; ■ organiseren: leg het vast waar het hoort; ■ reflecteren: reflecteer zo vaak als nodig; ■ doen: gewoon doen! De lezing werd aangevuld met een actieve workshop. Kortom, het was opnieuw een interessante en praktische bijeenkomst.

Visiestuk Jong RB ‘Belastingstelsel 2020’ – Wij vertrouwen in de toekomst In Nederland klinkt de roep om belastinghervorming veelvuldig. Ons belastingstelsel wordt als te complex ervaren en heeft zijn kracht verloren. Zoals eerder gemeld voelen wij het onze verantwoordelijkheid als Jong RB om politiek Nederland de helpende hand te bieden. Om de huidige complexiteit en ongelijkheid te reduceren en te komen tot een robuust en toekomstbestendig belastingsysteem, hebben wij samen met een grote groep Jong RB-leden een aantal thema’s benoemd en verder uitgewerkt. Deze ‘ankerpunten’ zijn volgens ons nodig om ons belastingsysteem naar de toekomst toe eerlijk en begrijpelijk te maken. Dit is best lastig en complex, maar er is wel een weg omhoog. Begin 2018 kan de politiek haar voordeel doen met het uitgewerkte visiedocument.

Zien wij jou volgend jaar bij de nieuwe Jong RB-bijeenkomsten? Net als dit jaar verzorgt de RB Jongerencommissie ook in 2018 een programma gericht op en bestemd voor alle Jong RB-leden. We streven daarbij naar een actieve bijdrage waarbij men groeit en leert, zowel op professioneel (vakinhoud) als sociaal (vaardigheden) vlak. Begin volgend jaar wordt het nieuwe Jong RB-programma gepresenteerd.

Waarom moet je hier bij zijn? In dit programma is er veel aandacht voor je ontwikkeling. Dat moet ook wel, omdat belastingwetgeving continu verandert, en als RB moet jij je fiscale kennis op peil houden. Dit doe je onder andere door middel van Permante Educatie. Naast verdieping op fiscaal gebied heb je veel kansen om ook je vaardigheden te verdiepen en verbreden, bijvoorbeeld op het gebied van advisering, beroepsondersteuning en relatiemanagement. Zorg dat je erbij bent en je op tijd inschrijft voor deze waardevolle bijeenkomsten. Je krijgt er ook de kans om te netwerken met andere jonge fiscalisten. Onder het genot van een hapje en een drankje is niks zo leuk als je eigen vak te bespreken.

Meer productiviteit is winst – voor iedereen Tot ziens bij de volgende Jong RB-bijeenkomst!

‘Was een interactieve en leuke cursus, waar ik in de praktijk hopelijk veel profijt van ga krijgen’

52

Het Register | december 2017 | nummer 6

Jong RB is een professioneel netwerk voor jonge leden (tot en met 35 jaar) van het Register Belastingadviseurs. Er worden jaarlijks diverse bijeenkomsten georganiseerd waarbij het accent ligt op de fiscale actualiteit en je persoonlijke ontwikkeling. Ook is er volop gelegenheid om te netwerken met andere jonge belastingadviseurs.


Opleiden

Schrijf u nu al in voor PE-cursussen in 2018! Het aanbod aan Permanente Educatiecursussen is, zoals u van ons gewend bent, gevarieerd en toegespitst op de praktijk. Bij het samenstellen van het cursusaanbod houden we niet alleen rekening met de ontwikkelingen in de fiscaliteit, maar ook met de wensen van de deelnemers. Zo blijft het aanbod actueel en praktijkgericht. Op RB-plaza vindt u de cursussen die aansluiten bij uw ervaring en ambitie. Wacht niet te lang en meld u aan! Het cursusaanbod wordt doorlopend bijgewerkt en uitgebreid, houd dus RB-plaza in de gaten voor het meest actuele overzicht!

De aangiftecursus: bent u er ook bij? De aangiftes IB en Vpb: voor velen van u een jaarlijks terugkerend feit in het voorjaar. Voor het verzorgen van deze aangiftes en het samenstellen van de jaarrekening op fiscale grondslag is een gedegen kennis van de Wet IB 2001, goed koopmansgebruik en van administreren van belang. De recente ontwikkelingen in de jurisprudentie op dit gebied, alsook op dat van de administratieve verplichtingen, mogen niet aan uw aandacht ontsnappen. Bereid u goed voor en kom naar de aangiftecursussen die het RB in januari en februari 2018 voor u organiseert. ■ aangifte inkomstenbelasting 2017 voor de particulier; ■ aangifte inkomstenbelasting 2017 voor de ondernemer; ■ aangifte vennootschapsbelasting 2017.

Uitgelicht: Informatie­ beveiliging en datalekken Onder de in 2018 van kracht wordende Europese Privacyverordening (AVG) is elke organisatie verplicht om beleid te hebben tegen datalekken. Weet u wat dit voor u en uw klanten betekent? En hoe u dit in de praktijk kunt borgen? Een datalek is een inbreuk op de beveiliging van persoonsge­ gevens waardoor misbruik van deze gegevens mogelijk wordt. Iedere organisatie is verplicht om hier een beleid tegen te hebben en te kunnen omgaan met de praktische gevolgen. In januari 2018 start de verdiepingscursus Informatiebeveiliging en datalekken, waarin u aan de hand van een aantal cases leert beleid te maken en uit te voeren. In maart 2018 start vervolgens de basiscursus. Tijdens deze cursus leert u wat de beveiligingseisen en de datalekmeldplicht uit de AVG voor u en uw klanten betekenen. Meld u via RB-plaza aan voor een van deze twee cursussen.

Financiële planning Wilt u de verschillende disciplines van financiële planning kunnen toepassen in uw adviespraktijk? RB Opleidingen verzorgt al enkele jaren de hbo(plus-)opleiding Financiële Planning, speciaal opgezet voor ervaren belastingadviseurs. U leert de theorie toe te passen aan de hand van casusposities. Tijdens zeven colleges komen achtereenvolgens de modules generiek, familie, arbeid, wonen en de ondernemer aan bod. Voorjaar 2018 is wederom een groep gepland. Heeft u interesse in het volgen van de Theorie Opleiding Financiële Planning of wilt u meer informatie? Neem dan contact met ons op via pe@rb.nl of kijk op RB-plaza voor beschikbare data.

Geslaagd aan de RUG RB Opleidingen heeft een unieke samenwerking met de Rijkuniversiteit Groningen (RUG), exclusief voor RB-leden. De afgelopen tijd hebben we de volgende RB-leden mogen feliciteren met het behalen van hun Master Fiscaal Recht aan de RUG: ■ Mevrouw N.C.J.L. Boomsma-Slats LL.M RB ■ De heer mr. B. Wevers MB RB ■ Mevrouw J. van Veggel LL.M RB ■ De heer J.M. Petra LL.M RB ■ Mevrouw E.M. van Vulpen LL.M RB

Controleer uw PE-dossier Behaalde PE-punten worden door de cursusorganisatoren verwerkt in PE-online. Dit geldt voor alle door het RB geaccrediteerde bijeenkomsten. U vindt deze terug op de cursuslijst in uw persoonlijke PE-dossier. De PE-punten van alle RB-bijeenkomsten worden ook verwerkt in uw PE-dossier. Heeft u bijeenkomsten gevolgd bij de Belastingdienst, intern fiscaal vaktechnisch overleg gevolgd, gedoceerd of bijvoorbeeld een fiscaal artikel geschreven? Registreer deze activiteit dan tijdig zelf in uw dossier. PE-punten die u heeft behaald in 2017 kunt u tot en met 31 januari 2018 registreren. Na deze datum is verantwoording van activiteiten in 2017 niet meer mogelijk. Onder ‘Mijn PE-online’ vindt u de door u behaalde PE-punten. Wilt u controleren of deze correct in uw PE-dossier geregistreerd staan? Vanaf 1 februari 2018 controleert het RB de geregistreerde PE-punten. Eventuele vragen over uw PE-dossier mailt u naar ­controlepe@rb.nl.

december 2017 | nummer 6 | Het Register

53


HET

Verenigingsnieuws Boeken

Springende punten (Van Amersfoort-Bundel)

Verrekenprijzen; de verdeling van de winst van een multinational

Auteurs: mr. L.J.A. Pieterse, mr. drs. R. van Scharrenburg Uitgever: Wolters Kluwer ISBN: 9789013145755 Prijs: € 39,95

Auteurs: J.T. van Egdom RA Uitgever: Wolters Kluwer ISBN-nr: 9789013140200 Prijs: € 85,00 Praktisch nut 7 Wetenschappelijk niveau 8 Actualiteit 8 Leesbaarheid 6 Presentatie 7 Prijs-kwaliteit-verhouding 7 Bedoeld voor specialist

Praktisch nut 7 Wetenschappelijk niveau 9 Actualiteit 9 Leesbaarheid 8 Presentatie 8 Prijs-kwaliteit verhouding 8 Bedoeld voor: generalist Dit boek is geschreven ter gelegenheid van het einde van de loopbaan van Paul van Amersfoort, jarenlang raadsheer in de Hoge Raad. Logischerwijs gaan de bijdragen voornamelijk over onderwerpen die Van Amersfoort na aan het hart liggen. Dat zijn met name thema’s op het gebied van het formele belastingrecht. In dit boek zijn 36 bijdragen opgenomen. Elke bijdrage omvat circa 10 bladzijden. Dat maakt het boek goed leesbaar. We sommen maar een aantal onderwerpen op die in dit boek zijn opgenomen: blockchains, grensverkenning door de inspecteur, boeterapport, verdediging tegen vierde tranche boete, inzagerecht, belastingontwijking, fraus legis (toekomst, rechtsvormende taak van de rechter), motiveringsplicht van de inspecteur, rechtsvinding, artikel 10a Vpb, herstelarresten, geheimhoudingsplicht bij een derdenonderzoek. Zelfs de btw komt in dit boek aan de orde (pensioeninstelling en btw-aspecten). Uiteraard wordt ook aandacht besteed aan het auteurschap en de loopbaan van Van Amersfoort zelf; in een liber amicorum mag dat immers niet ontbreken. Naar onze mening is er een mooi boek geschreven dat voor elke fiscalist het lezen waard is. Een leuk cadeau dan ook voor de feestdagen! Eindoordeel: n n n n

Onlangs werd op televisie het programma ‘Jan de Belastingman’ uitgezonden. Het programma liet zien dat de fiscale routes die multinationals zoals Starbucks en Apple gebruiken, ook haalbaar zijn voor kleine(re) bedrijven. Belastingontwijking door multina­ tionals staat al enige tijd in de publieke belangstelling. Iedereen moet zijn ‘fair share’ aan belasting betalen dus internationale belastingontwijking mag niet, is maatschappelijk onwenselijk en moet bestreden worden. In dat licht bezien is het boek van Van Egdom zeer lezenswaardig. De auteur behandelt de materiële en formele aspecten van verrekenprijzen. De rol van het arm’s length-beginsel in het Nederlandse en internationale belastingrecht wordt uitgebreid besproken. Er is veel aandacht voor verschillende verrekenprijsmethoden. Een economische functionele analyse die nagaat waar welke waarde toegevoegd wordt in de keten van een onderneming is daarvoor de basis, aldus de auteur.

Voor de gemiddelde mkb-adviseur is het waarschijnlijk geen dagelijkse praktijk. Toch wordt er steeds meer internationaal gehandeld en is het goed om kennis te nemen van methoden om interne kosten door te berekenen. We geven toe, deze materie is naar zijn aard taaie kost. In de boekenrubriek geven ervaren ­vak­mensen op persoonlijke Aardig is de case study van Starbucks, die titel hun mening over recent de auteur beschrijft. Wij hadden ook graag ­verschenen (fiscale) boeken: wat meer U2, Rolling Stones en Madonna n Twee beoordelaars recenseren gezien. Kortom leerzaam, degelijk maar ieteen boek. wat saai. Dit boek is ons inziens met name n Zij kennen cijfers toe voor geschikt als naslagwerk voor studenten of ­bijvoorbeeld ­leesbaarheid, adviseurs die werkzaam zijn in de internati­actualiteit en niveau. onale adviespraktijk. Voor de mkb-adviseur is het wat minder relevant.

De recensenten geven een ­eindoordeel: Aanrader Goed Redelijk Matig Afrader

54

Het Register | december 2017 | nummer 6

n n n n n

n n n n n n n n n n

Eindoordeel: n n n


When you have to be right

Speciaal voor u als RB-lid Praktische en betrouwbare fiscale vakinformatie van Wolters Kluwer tegen zeer gunstige, unieke prijzen voor RB-leden.

Probeer gratis! - 1 maand - stopt automatisch

Kies wat bij u past:

RB Praktisch Totaal pakket

meest voordelig

RB Advies pakketten

meest compleet

Geeft u toegang tot alle relevante informatie

Geven u toegang tot de gerenommeerde en

voor het MKB en ondersteunt u optimaal bij uw

bekende vakliteratuur van Wolters Kluwer.

aangifte- en adviespraktijk.

Perfect voor een goed onderbouwd en 100% betrouwbaar advies. Leverbaar in drie niveaus: RB Advies Zeker RB Advies Zeker Plus RB Advies Zeker Premium

Slechts â‚Ź 640,-

Al vanaf â‚Ź 3.030,-

Meer informatie of bestellen:

www.wolterskluwer.nl/rb-ledenactie


Hoe maakt u het mkb in twee letters duidelijk dat u meer in huis hebt?

R. Willems Belastingadviseur

R. Willems RB Belastingadviseur

Natuurlijk, u bent een goede belastingadviseur. Maar voor al die mooie, potentiĂŤle mkb-klanten bent u gewoon meneer Willems. Of mevrouw Van Vliet. Twee letters kunnen een groot verschil maken. De RB-titel achter uw naam is een zichtbaar bewijs van vakmanschap, kwaliteit en integriteit. Als RB-lid bent u onderdeel van een netwerk van ruim 7.500 belastingadviseurs. Mkb-specialisten die hun kennis collectief up-to-date houden en met elkaar delen. Is uw interesse gewekt? Kijk voor alle info op rb.nl

De RB Daar begint elk fiscaal antwoord mee


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.