Rijnstate Research| Uitgave mei 2015

Page 1

Rijnstate 05-2015_Opmaak 1 20-05-15 11:22 Pagina 1

Rijnstate Research & Innovatie Jaargang 4 | nummer 1 | Mei 2015

In dit magazine o.a.:

Een conservatief behandelplan bij patiënten jonger dan 65 jaar met knieartrose

‘Het is geen vanzelfsprekendheid dat die patiënt maar blijft komen!’

Infotainment Tablets


Rijnstate 05-2015_Opmaak 1 20-05-15 11:22 Pagina 3

Door Annemiek Nap, hoofdredacteur

Colofon

Een nieuw nummer, een nieuwe naam

Rijnstate is een topklinische ziekenhuisorganisatie met locaties in Arnhem, Zevenaar, Velp en Arnhem-Zuid. Onze kwalitatief hoogwaardige en veilige ziekenhuiszorg is altijd dichtbij voor alle inwoners van de regio Arnhem, Rheden en De Liemers. Rijnstate is met circa 5.500 medewerkers de grootste werkgever van de regio Arnhem. Over Rijnstate Research & Innovatie Rijnstate Research & Innovatie wordt uitgegeven in opdracht van het dagelijks bestuur van de Centrale Wetenschapscommissie van Rijnstate en wordt kostenneutraal geproduceerd. Het magazine bericht over actuele onderzoeksresultaten en achtergronden van medisch-wetenschappelijk onderzoek van zorgprofessionals in en/of gelieerd aan Rijnstate. Tevens biedt het inzicht in de ontwikkelingen die verdere professionalisering van wetenschap en innovatie bevorderen. Rijnstate Research & Innovatie verschijnt twee keer per jaar in een oplage van 2000 exemplaren. Rijnstate Research & Innovatie is ook op de website van het ziekenhuis te vinden. Hoofdredactie Annemiek Nap Marc Rinkes Marcel Hovens Mieke Zemmelink

Realisatie Landes uitgevers BV Postbus 713 9200 AS Drachten Telefoon: 0512-541707

Eindredactie Suzanne Comello Nienke Faber

Commerciële redactie en advertenties Taco de Haan

Redactie Frits Berends Frank Joosten Katja ter Reegen Lian Roovers Jeroen van Waarde Wendy te Woerd

Grafische vormgeving Maurice de Jong

Fotografie Landes uitgevers BV John Voermans

In deze editie van Rijnstate Research vindt u informatie over de Floow2healthcare, een platform voor uitwisseling van apparatuur, kennis en kunde op het gebied van de zorg. Rijnstate is als eerste ziekenhuis actief op dit platform om zo goed mogelijk om te gaan met middelen en kennis, en om te kunnen profiteren van nieuwe ontwikkelingen op dit gebied. Ook kunt u een interview lezen met Chris Doomernik, de directeur van Health Valley. Zij licht toe op welke wijze Health Valley probeert om de verbinding te maken tussen de zorg en het bedrijfsleven. Als grote STZ instelling kan Rijnstate een rol spelen bij innovatieve ontwikkelingen die voor zowel ziekenhuis als bedrijfsleven aantrekkelijk zijn. Bovenstaande onderwerpen hebben met wetenschap te maken, maar vooral ook met innovatie. Bij het ingaan van de vierde jaargang van Rijnstate Research gaan we structureel meer aandacht besteden aan innovatie. Daarnaast blijven vertrouwde items als trending topic, klein en fijn en samenvattingen van Rijnstate promoties aanwezig. En natuurlijk zijn ook de meest populaire rubrieken in Rijnstate Research weer opgenomen: het overzicht van de publicaties door Rijnstate medewerkers en het overzicht van nieuwe studies die in Rijnstate lopen. De naam van het magazine is vanwege de gewijzigde inhoud aangepast: Rijnstate Research & Innovatie. Kortweg RR&I. Veel inspiratie gewenst. Annemiek Nap, hoofdredacteur

Inhoudsopgave Nieuws

Wetenschaps- en Innovatiesymposium 2 juli 2015..................................................................................5 Agenda wetenschap .................................................................................................................................5 Promoties ................................................................................................................................................7 Out of the box - Innovaties

Terug naar de ruilhandel ..........................................................................................................................9

Drukwerk Scholma Druk, Bedum

Een conservatief behandelplan bij patiënten jonger dan 65 jaar met knieartrose ....................................10

Verspreiding Landes uitgevers BV

‘Het is geen vanzelfsprekendheid dat die patiënt maar blijft komen!’......................................................12

ISSN 2214-6059

Molecular detection to improve surveillance of multi-resistant bacteria..................................................15

Klein en fijn

Innovatie

Het verhaal achter de promotie

Artikel

Redactieadres Rijnstate Wetenschapsbureau intern postnummer 1974 Postbus 9555 6800 TA Arnhem E-mail: wetenschapsbureau@rijnstate.nl

Grensoverschrijdende Zorg Binnen de Orthopedie: Een totale heup- of knieprothese in Nederland of Duitsland ............................................................................................................................16 Kwaliteit

Met Study Management inzicht in het verloop van je studie ....................................................................22 Implementatie

Infotainment Tablets ..............................................................................................................................25 Trending Topic

Nieuwe antistollingsmiddelen .................................................................................................................27 © Niets uit dit magazine mag openbaar gemaakt worden, op welke wijze dan ook, zonder voorafgaande, schriftelijke toestemming van de redactie. De redactie van Rijnstate Research & Innovaite stelt zich niet verantwoordelijk voor de vakinhoudelijke informatie in dit magazine. Bij ingezonden stukken behoudt de redactie zich het recht voor om, zonder opgaaf van redenen, artikelen in te korten dan wel te weigeren. Ingezonden artikelen zonder naam worden niet geplaatst.

Ontwikkelingen Wetenschap en Kennis

Meer mogelijk dankzij Rijnstate Vriendenfonds .......................................................................................29 Coördinator Kenniscreatie en Innovatie....................................................................................................29 Column

Koning van Pylos, zoon van Neleus..........................................................................................................31 Wetenschappelijk onderzoek ...................................................................................................................34 Publicaties Rijnstate vanaf april 2014 .....................................................................................................36

Rijnstate Research & Innovatie

3


Rijnstate 05-2015_Opmaak 1 20-05-15 11:22 Pagina 5

Nieuws

Wetenschaps- en Innovatiesymposium 2 juli 2015 Op donderdag 2 juli vindt het vijfde Wetenschaps- en innovatiesymposium van Rijnstate plaats. Tijdens de avond is er aandacht voor een promotieonderzoek dat bij Rijnstate is uitgevoerd en de drie nominaties voor artikel van het jaar. Na dit wetenschapsgedeelte is er aandacht voor twee innovatieve projecten vanuit het Rijnstate Innovatieplatform. Een externe spreker sluit de avond af met serious gaming. Zet de datum alvast in je agenda en schrijf je in!

Het programma duurt van 16.30 tot 19.00 uur. Van tevoren is er een broodjesbuffet. Locatie van het symposium is het Auditorium in Rijnstate Arnhem. Voor het symposium wordt accreditatie aangevraagd voor medisch specialisten, huisartsen, verpleegkundigen, verpleegkundig specialisten en physician assistants. Voor ANIOS/AIOS wordt het symposium opgenomen in het DOO.

Meld je aan via url: https://www.rijnstatenet.nl/web/Actueel/Mededelingen/Schrijf-je-nu-in-voor-het-Wetenschapssymposium.htm

Agenda wetenschap 21 mei 2015

Themabijeenkomst wetenschap

17.00-18.30

1 juni 2015

CWC vergadering

16.45-18.00

2 juli 2015

Wetenschaps- en Innovatiesymposium

17.00-19.30

10 september 2015

Themabijeenkomst wetenschap

17.00-18.30

21 september 2015

CWC vergadering

17.00-18.15

19 november 2015

Themabijeenkomst wetenschap

17.00-18.30

30 november 2015

CWC vergadering

16.45-18.00

1 februari 2016

CWC vergadering

16.45-18.00

11 februari 2016

Themabijeenkomst wetenschap

17.00-18.30

26 mei 2016

Themabijeenkomst wetenschap

17.00-18.30

13 juni 2016

CWC vergadering

16.45-18.00

23 juni 2016

Wetenschaps- en Innovatiesymposium

17.00-19.30

15 september 2016

Themabijeenkomst wetenschap

17.00-18.30

26 september 2016

CWC vergadering

16.45-18.00

10 november 2016

Themabijeenkomst wetenschap

17.00-18.30

28 november 2016

CWC vergadering

16.45-18.00

Kenniscentrum na overstroming weer een prettige plek om te leren, werken en elkaar te ontmoeten.

Rijnstate Research & Innovatie

5


Rijnstate 05-2015_Opmaak 1 20-05-15 11:22 Pagina 7

Nieuws

Promoties Mechanochemical endovenous ablation in the treatment of varicose veins Ramon van Eekeren 1 april 2015 Spataderen (varices) komen veelvuldig voor in de samenleving. De klachten van spataderen kunnen variëren van lichte jeuk of moeheid in benen tot een niet genezende wond, het zogenaamde open been. Meer dan honderd jaar is het strippen van de spatader de voornaamste behandeling geweest. Bij het strippen wordt de spatader in zijn geheel verwijderd. Echter, de laatste decennia zijn minimaal invasieve technieken ontwikkeld om de effectiviteit, de ziektegerelateerde kwaliteit van leven en de cosmetische uitkomst te verbeteren. De meeste endoveneuze (catheter) technieken maken gebruik van hitte om de spatader dicht te schroeien en worden verricht onder lokale verdoving. Deze verdoving wordt door meerdere injecties met fysiologisch zout met een pijnstiller rondom de spatader een vloeistofmanchet aangebracht. Tevens zorgt dit voor een goede buffering van de hitte die vrijkomt tijdens bijvoorbeeld laser- of radiofrequente ablatie. Deze injecties zijn tijdrovend en pijnlijk voor patiënten. Daarnaast zijn warmtegerelateerde complicaties, zoals huidverbranding, zenuwletsel en langdurige pijnklachten beschreven. Mechanochemische endoveneuze ablatie (MOCA) is een minimaal invasieve techniek zonder warmtecomponent, waardoor tumescentie-anesthesie overbodig is geworden en warmtegerelateerde complicaties voorkomen worden. Bij MOCA wordt het ClariVein systeem gebruikt. Met behulp van een roterende draad wordt een scleroserende vloeistof (sclerosant) ingespoten, die hecht aan de binnenkant van de ader. De spatader slinkt en verdwijnt. In dit proefschrift hebben we aangetoond dat mechanisch-chemische endoveneuze ablatie (MOCA) een veilige, toepasbare en effectieve behandeling is voor spataderen. Vergeleken met radiofrequente ablatie gaat MOCA gepaard met minder pijnklachten gedurende en na de behandeling. Dit resulteerde in een sneller herstel en werkhervatting.

Over Ramon van Eekeren In 2004 is Ramon van Eekeren als arts-assistent in Rijnstate gestart, in januari 2006 begonnen met de opleiding chirurgie in Rijnstate en Radboudumc. Hij is nu als chirurg lid van de vakgroep Chirurgie en Orthopedie in Rijnstate en heeft als aandachtsgebieden mamma chirurgie, weke delen tumoren en schildklierchirugie.

Evidence-based Treatment with Somatostatin Analogues in Polycystic Liver Disease Promotie Tom Gevers 12 mei 2015 Het natuurlijk beloop van polycysteuze leverziekte toont een continue groei in grootte en aantal van levercysten, wat kan leiden tot mechanische klachten zoals een uitgezette buik, pijn en snelle verzadiging. Verschillende studies hebben in de afgelopen jaren aangetoond dat somatostatine analogen, zoals lanreotide en octreotide, het polycysteuze levervolume kunnen reduceren in patiënten met polycysteuze leverziekte. In dit proefschrift onderzochten we verschillende patiëntfactoren (leeftijd, geslacht), ziektekenmerken (grootte van de lever, onderliggende aandoening, laboratorium afwijkingen) en behandeling variabelen (somatostatine analoog type) die mogelijk de response kunnen beïnvloeden bij polycysteuze leverziekte patiënten die behandeld worden met somatostatine analogen. Deze bevindingen zullen ons helpen om onnodige of ineffectieve therapie met somatostatine analogen in polycysteuze leverziekte patiënten te voorkomen en zal zorgen voor verdere individualisatie van behandelstrategieën. In dit proefschrift hebben we aangetoond dat zes maanden behandeling met lanreotide resulteerde in afname van polycysteuze levervolume en gastro-intestinale symptomen in patiënten met ADPKD en polycysteuze leverziekte, met een acceptabel bijwerkingenprofiel. Tevens hebben we onderzocht of bepaalde subgroepen van polycysteuze leverziekte patiënten beter reageren op somatostatine analoog behandeling. Door middel van samenvoegen van individuele patiënt gegevens van studies waarin de werkzaamheid van somatostatine analogen werden onderzocht bij polycysteuze leverziekte patiënten, hebben wij laten zien met name jonge vrouwen (48 jaar en jonger) het best reageerden op somatostatine analoog behandeling. Ook hebben wij laten zien dat een verhoogd alkalische fosfatase bij start van behandeling een onafhankelijke voorspeller was voor lever-volume afname in polycysteuze leverziekte patiënten behandeld met somatostatine analogen, maar geen voorspeller was voor nier-volume afname. De resultaten in dit proefschrift bevestigen de werkzaamheid van somatostatine analogen in verschillende patiëntengroepen met polycysteuze leverziekte en tonen dat de response in polycysteuze leverziekte kunnen worden beïnvloed door patiëntfactoren (jonge vrouwen) en ziektekenmerken (alkalisch fosfatase). Deze bevindingen helpen de hepatoloog in de keuze om een individuele patiënt met polycysteuze leverziekte wel of niet te gaan behandelen met somatostatine analogen.

Over Tom Gevers Het promotieonderzoek heeft Tom Gevers in het Radboudmc uitgevoerd. In het kader van zijn opleiding tot Maag- Darm- Leverarts, werkt Tom Gevers vanaf 1 juli 2014 aan zijn vooropleiding Interne Geneeskunde in het Rijnstate ziekenhuis te Arnhem

Rijnstate Research & Innovatie

7


Rijnstate 05-2015_Opmaak 1 20-05-15 11:22 Pagina 9

Out of the box - Innovaties Door Royan van Velse, manager Inkoop

Terug naar de ruilhandel Innovatie hoeft niet per definitie iets geheel nieuws te zijn. Soms wordt een oude formule in een nieuw jasje gestoken of wordt een bestaand concept verder uitgebreid. En dan blijkt er ineens iets baanbrekends te ontstaan. We kennen allemaal het in de jaren ’90 opgerichte (virtuele) verschijnsel Marktplaats, waarbij particulieren goederen of diensten via een online omgeving aan kunnen bieden. Meer dan een miljoen mensen per dag bezoeken tegenwoordig deze website. Tegenover zo’n succes kun je je afvragen waarom je dit principe niet zou toepassen op de B2B, oftewel de business to business. Waarom zou het enkel bruikbaar zijn voor consumenten en niet voor bedrijven en organisaties? FLOOW2 dacht dit ook en lanceerde middels www.floow2.com een platform bestemd voor die organisaties. Ondernemers en bedrijven kunnen nu ook kopen of verkopen, huren of verhuren, of zelfs lenen. Het initiatief ontstond door het besef dat veel bedrijven capaciteit over hebben, in de zin dat niet alle middelen voortdurend worden ingezet. Uit economisch oogpunt, en zeker ook vanuit het besef van zorg voor het milieu, is het dan een reële optie om deze overcapaciteit te delen met elkaar: asset sharing. Het platform werd gelanceerd voor verschillende gebruikers, zowel binnen de nijverheid als ook binnen de non-profit sector en de zorg. Specifiek voor de zorg ontstond www.floow2healthcare.com. Zorg heeft namelijk toch nét wat specifiekere apparatuur, kennis en kunde. Rijnstate was het eerste ziekenhuis in Nederland dat dit idee meteen met veel enthousiasme omarmde. Zorg en innovatie zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden, dus in het ziekenhuis was het klimaat voor een verrassende en vernieuwende werkwijze sowieso al gunstig. FLOOW2 leverde een assetmanager en Rijnstate een zorgmanager. Zij sloegen samen de handen ineen om hier een succes van te maken. En er kwamen al snel veel ideeën vanuit de organisatie zelf: de hoogwerker die maar vier keer een week per jaar wordt gebruikt en de rest van de tijd stilstaat, parkeerplaatsen die in het weekend niet benut worden, een sterilisatieafdeling die opdrachten voor derden zou kunnen vervullen, specifieke kennis op het gebied van brandveiligheid, tweedehands meubilair… Maar ondanks het enthousiasme bleek het toch belangrijk om de medewerkers van het ziekenhuis verder te informeren en te overtuigen. Ideeën omzetten in uitvoering vergt namelijk wat begeleiding. Het (tweeledige) nut werd tijdens het charme-offensief nog eens benadrukt: spaar de planeet en waak voor overproductie door met elkaar te delen, behaal financiële voordelen door onbenutte assets rendabel te maken. Anderzijds werden naast de kansen ook de mogelijke problemen geïnventariseerd. Want obstakels ontstaan er wel wanneer je anders probeert te zijn dan anderen. Hoe zijn verzekeringen bijvoorbeeld geregeld bij het ter beschikking stellen van middelen of diensten? Hoe zit het met de aansprakelijkheid? Wat als het kapot gaat? Er iets onverwachts gebeurt? Of het niet op tijd terugkomt? Wie is verantwoordelijk voor transport en onderhoud? Waar gaat de opbrengst naartoe? Per geval dient dit

Het FLOOW2 team Rijnstate: Royan van Velse, Lieke van Kerkhoven, asset manager FLOOW2, Berry van de Beek, zorgmanager Rijnstate alles bekeken te worden, hetgeen in de praktijk gebeurt door een samenwerking tussen de afdeling Inkoop voor de contractering en de aangewezen zorgmanager voor de uitvoering. Al snel stonden er een honderdtal advertenties op de website. Een sportzaal die te huur werd aangeboden buiten de kantoortijden, een OK simulatiecentrum, MRI capaciteit, specifieke kennis, overtollige voorraden… de organisatie werd zich steeds bewuster van de voordelen van de deeleconomie. Waarom weggooien als je ook kunt verkopen? Waarom zou je iets produceren wat je maar weinig nodig hebt terwijl de buurman het ook al heeft en ook weinig gebruikt? Waarom zou je niet kijken naar refurbished apparatuur in plaats van spiksplinternieuw? Zowel het milieu als de portemonnee hebben er baat bij dat we meer en meer de overstap maken naar de deelcultuur. Binnen Rijnstate was het balletje gevallen. Nu hangt het succes van zo’n actie niet alleen maar af van wat je online zet, maar zeer zeker ook van het aantal potentiële afnemers. En daar zit nog wel een issue. Je kunt als organisatie heel erg vooruitstrevend zijn, maar als andere organisaties dat niet ook zijn op dit gebied, wordt het een eenrichtingsverkeer met weinig kans op succes. Om deze reden promoten FLOOW2 en Rijnstate deze werkwijze ook zoveel als ze maar kunnen. En niet alleen zorginstellingen zitten in ons spectrum: iedere organisatie in Nederland, commercieel of institutioneel, kan baat hebben bij wat er op de B2B deelmarktplaats wordt aangeboden. Onlangs kende Rijnstate haar eerste succes: een brandweeraanhangwagen werd verkocht via FLOOW2. Het eerste resultaat van wat een succesverhaal moet worden. Niet alleen in het kader van het financiële beleid maar ook in het kader van de maatschappelijke verantwoordelijkheid van organisaties komt het initiatief als geroepen. Het helpt de overproductie voorkomen, het helpt de uitputting van grondstoffen tegengaan. En we zijn het aan de aarde en haar toekomst verplicht. Onze planeet verdient dit initiatief.

Rijnstate Research & Innovatie

9


Rijnstate 05-2015_Opmaak 1 20-05-15 11:22 Pagina 10

Klein en fijn

Een conservatief behandelplan bij patiënten Knieartrose is een chronische ziekte en de meest voorkomende vorm van artrose. Op basis van alleen vergrijzing zal het aantal personen met artrose tussen 2011 en 2030 waarschijnlijk met bijna 40% toenemen. Deze stijging zal mogelijk nog sterker zijn gezien de verwachte stijging van (ernstig) overgewicht. Nieuwe poli In mei 2011 is de maatschap Orthopedie-Chirurgie in Rijnstate Arnhem gestart met een knieartrose (KNAR) poli. Deze poli is bedoeld voor patiënten jonger dan 65 jaar met gonartrose waarvoor een totale knieprothese (TKP) of halve knieprothese (UKP) (nog) niet geïndiceerd is of voor patiënten jonger dan 65 jaar die zelf nog geen TKP of UKP willen. Voor de leeftijdsrestrictie jonger dan 65 jaar is gekozen, omdat we bij deze patiënten het plaatsen van een knieprothese zo lang mogelijk willen uitstellen om op termijn een revisieoperatie te voorkomen, om bij deze patiëntencategorie arbeidsparticipatie te optimaliseren en omdat deze leeftijdscategorie de mogelijkheid biedt om te participeren in een intensief fysiotherapieprogramma. Conservatief behandelen Het hoofddoel van deze poli is reductie van pijnklachten tot een voor de patiënt acceptabel niveau door middel van een conservatief behandelplan. Dit conservatief behandelplan is gebaseerd op de CBOrichtlijn heup- en knieartrose, de Nederlands Huisartsen Genootschap NHG standaard ‘niet traumatische knieproblemen bij volwassenen’ en de Koninklijke Nederlandse Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF) standaard beweeginterventie artrose. De samenstelling van het behandelplan is afhankelijk van de klachten van de patiënt, de uitkomsten van het lichamelijk onderzoek, de mate van gonartrose en de voorkeuren, einddoelen en de financiële mogelijkheden van de patiënt (bijvoorbeeld dekking door zorgverzekering). Het conservatief behandelplan kan bestaan uit de volgende onderdelen die volgens de literatuur bewezen effectief zijn: voorlichting, pijnstilling, Kenacort/bupivacaïne injecties, Glucosamine/chondrotoine suppletie, fysiotherapie, gewichtsreductie (bij patiënten met BMI hoger dan 30 in verband met de correlatie tussen obesitas en knieartrose) en orthesen (kniebrace of zooltjes met corrigerende wig). Voor een intensief fysiotherapieprogramma is samenwerking gezocht met het Sport Medisch Centrum Papendal (SMCP) welke een evidence based oefenprogramma heeft ontwikkeld voor deze patiëntenpopulatie. Minder pijn, meer tevreden Tussen mei 2012 en augustus 2014 is er een prospectief cohort onderzoek uitgevoerd bij patiënten die de KNAR poli bezochten van de verpleegkundig specialist orthopedie in Rijnstate Arnhem. Er waren drie meetmomenten: bij start van het conservatieve behandelplan, 4 maanden na start van het conservatief behandelplan en 1 jaar na de eerste meting. De twee belangrijkste onderzoeksvragen bij dit onderzoek waren: is er door het ingezette conservatief behandelplan bij patiënten jonger dan 65 jaar met gonartrose een pijnreductie en neemt de tevredenheid over de knie toe, 4 maanden en 1 jaar na start van het behandelplan? In totaal zijn er 65 patiënten geïncludeerd voor het KNAR onderzoek.

10 Rijnstate Research & Innovatie

51 (78,5%) van de 65 patiënten kwamen ook voor 2e meting. 38 (58,5%) patiënten kwamen voor alle drie de meetmomenten (zie flow chart 1). De belangrijkste resultaten van het conservatief behandelplan bij deze relatief jonge patiënten zijn significante en klinisch relevante lagere NRS (Numerieke Rating Schaal) pijnscores (waardoor ook afname in pijnstillergebruik) en significant hogere VAS (Visual Analog Scale) tevredenheidscores over de knie (zie figuur 2 en 3). Daarnaast is er een toename van kwaliteit van leven welke op alle schalen significant was, met uitzondering van de schaal rolbeperking door emotionele problemen. Wel stagneert na 4 maanden de significante afname in BMI bij patiënten met een BMI boven de 30, waarna deze patiëntengroep tussen 4 en 12 maanden zelfs aankomt in gewicht. Ook op activiteitenniveau zien we een terugval na een jaar. Uitval patiënten In dit prospectief cohort onderzoek kwamen maar 38 patiënten (58,5%) voor alle drie de meetmomenten terug naar het ziekenhuis. Er is dus een grote lost to follow up wat mogelijk de resultaten vertekend heeft. Om te achterhalen wat de redenen van deze non-respons was, is er telefonisch contact opgenomen met deze patiënten.

Figuur 1 Flow chart Lost to follow up - 1x bij patiënt met progressieve gonartrose: in een jaar tijd van Kellgren & Lawrence gr II naar gr III - 2x bij patiënt met Kellgren & Lawrence gr III - 1x bij patiënt met Kellgren & Lawrence gr II, deze patiënt heeft < 1 jr een TKP elders gekregen


Rijnstate 05-2015_Opmaak 1 20-05-15 11:22 Pagina 11

Door Leny Blonk, verpleegkundig specialist Orthopedie

jonger dan 65 jaar met knieartrose Definitie Gezondheid WHO (1948): gezondheid is een toestand van volledig fysiek, geestelijk en sociaal welbevinden en is niet louter het ontbreken van ziekte of gebrek. Gezondheidsraad en ZonMW (2014): gezondheid is het vermogen om zich aan te passen en een eigen regie te voeren, in het licht van de fysieke, emotionele en sociale uitdagingen in het leven. Bij deze laatste definitie wordt gezondheid niet meer als een statische situatie opgevat, maar als het dynamisch vermogen van mensen om zich aan te passen en zelf regie te voeren over hun welbevinden. Zes patiënten (22,2%) die weinig tot geen klachten meer hadden, gaven aan dat de kosten van het consult die voor eigen rekening zouden zijn in verband met het verplichte eigen risico, een onderliggende reden was om niet te komen. Ook de keuze voor bepaalde onderdelen van de behandeling (fysiotherapie, aantal fysiotherapiesessies in het SMCP en behandeling met glucosamine/chondrotoïne) was vaak gebaseerd op financiële consequenties voor de patiënt. Zeer waarschijnlijk heeft dit de resultaten beïnvloed omdat uit de literatuur blijkt dat juist het hele pakket waaruit het behandelplan bestaat zorgt voor de positieve resultaten waarbij de individuele onderdelen, en zeker de fysiotherapie, een essentiële bijdrage levert. Intensievere begeleiding nodig Dat de BMI afname bij de groep met een BMI groter dan 30 geen standhoudt en zelfs na een jaar een gewichtstoename laat zien en dat het activiteitenniveau vermindert, komt mogelijk omdat tussen 4 en 12 maanden de KNAR poli controles alleen op indicatie zijn en omdat na 4 maanden het fysiotherapie programma en de begeleiding door de diëtiste zijn afgerond. In andere onderzoeken met intensieve en frequente begeleiding gedurende een jaar, zien we dat patiënten met knieartrose ook na een jaar nog een blijvende gewichtsreductie hebben. Dit pleit ervoor dat patiënten met knieartrose en zeker de patiënten met een BMI boven de 30 gebaat zijn bij continuering van de periodieke monitoring en motivational interviewing door zorgprofessionals om blijvende resultaten te behalen.

Figuur 3 VAS tevredenheidscores op T0 (start behandelplan), T1 (4 mnd na start) en T2 (1 jr na start) Van tweede naar eerste lijn Door het conservatief behandelplan niet volgens een stepped carestrategie uit te voeren, maar door sommige stappen te clusteren afhankelijk van de klachten en doelen van de patiënt, hebben we getracht om op korte termijn de pijn te verminderen zodat patiënten direct kunnen starten met intensieve fysiotherapie en om arbeidsparticipatie te handhaven. Er kan echter een spanningsveld ontstaan tussen het clusteren van stappen, de mate van klachten, het niet willen overbehandelen en de wensen, doelen en compliance van de patiënt. In de praktijk is het daarom belangrijk om laagdrempelig bereikbaar te zijn voor de patiënt, de resultaten periodiek met de patiënt te evalueren en het behandelplan zonodig (tussentijds) bij te stellen. Deze redenen en de extra kosten van specialistische zorg in de tweede lijn, de lost to follow up zoals gezien in dit onderzoek en continuering van de monitoring, zouden ervoor kunnen pleiten om na het stellen van de diagnose en het opstellen van het behandelplan door een specialistisch team in de tweede lijn, de vervolging uit te voeren in de eerste lijn. Uit eerdere onderzoeken blijkt deze constructie effectief te kunnen zijn en lijken er geen belemmeringen te zijn om de behandeling van knieartrose te implementeren en uit te voeren in de eerste lijn. Persoonlijke ervaringen van de verpleegkundig specialist De KNAR spreekuren zijn intensieve spreekuren omdat in een relatief korte tijd veel moet gebeuren. Naast voorlichting, lichamelijk onderzoek en een eventuele intra-articulaire injectie, moeten patiënten gemotiveerd worden tot onder andere het gebruik van pijnstilling en leefstijlveranderingen zoals gewichtsreductie en bewegingsactiviteiten. Om deze doelen te bereiken is het belangrijk om volgens de principes van motivational interviewing samen met de patiënt een passend plan op te stellen. Daarbij moet de nadruk liggen op patiënt empowerment waarbij de patiënt door zelfmanagement verantwoordelijk wordt gesteld voor het resultaat. De patiënt is ‘de kapitein op het schip’ en de zorgprofessional is de counselor die de patiënt hierin bijstaat. Deze manier van consultvoering sluit mooi aan bij de nieuwe gezondheidsdefinitie van 2014 ontwikkeld door de Gezondheidsraad en ZonMW.

Figuur 2 NRS pijnscores op T0 (start behandelplan), T1 (4 mnd na start) en T2 (1 jr na start)

Rijnstate Research & Innovatie

11


Rijnstate 05-2015_Opmaak 1 20-05-15 11:22 Pagina 12

Innovatie Interview met Chris Doomernik, directeur Health Valley

‘Het is geen vanzelfsprekendheid dat die patiënt maar blijft komen!’ Chris Doomernik is directeur van Health Valley, het regionale zorginnovatienetwerk. Hierbij een verslag van een interview dat als doel heeft om de lezer meer inzicht te geven in de doelstelliingen van Health Valley en de rol die Health Valley als partner van Rijnstate kan betekenen. Ook de rol die Rijnstate als innovatiecentrum zou kunnen spelen in de ziekenhuissector wordt belicht. Chris Doomernik: ‘Health Valley vaart sinds twee jaar duidelijk een andere koers dan vroeger. De focus is nu veel meer gericht op het zoeken naar aansluiting bij de zorg en haar instellingen. Het vergroten van het bereik van ziekenhuizen, en in het bijzonder de STZ ziekenhuizen, is daarbij heel belangrijk.’ Wil je in jouw bewoordingen aangeven wat de missie van Health Valley is? ‘Health Valley bestaat nu ruim 10 jaar en zet zich in voor de bevordering van met name technologische innovatie in de zorg. Je kunt daarbij denken aan medisch-technische hulpmiddelen, pharma, vormen van diagnostiek en ook steeds meer e-Health toepassingen. Health Valley brengt partijen met elkaar in verbinding. Die partijen zijn kennisinstellingen, zorginstellingen en het bedrijfsleven. Wij organiseren op vernieuwende wijze bijeenkomsten waar partijen elkaar kunnen vinden en ontmoeten, en wij bemiddelen daarin. Wij hanteren daarbij een projectmatige aanpak waarin partijen aangezet worden om gezamenlijk aan de slag te gaan. Naast de eerder genoemde partijen zijn ook nog aan Health Valley verbonden de zogenaamde 'facilitators' zoals Oost NV (Ontwikkelingsmaatschappij Oost Nederland), de BOM (Brabantse Ontwikkelingsmaatschappij), private investeerders en venture capitalists. Tenslotte zijn ook overheden, innovatiecampussen en adviesbureaus op bijvoorbeeld juridisch of financieel gebied betrokken.’ Chris Doomernik schetst de ontwikkeling van Health Valley. ‘De regio waar Health Valley actief is strekt zich inmiddels over de grens van Gelderland uit naar Overijssel en Brabant. Health Valley ontstond als project in Nijmegen. De fouding fathers zijn Radboudumc, Oost NV, de gemeente Nijmegen en de provincie Gelderland. Aanvankelijk lag de focus op valorisatie: hoe kan kennis van de universiteit op de markt gebracht worden en tot innovatieve bedrijven leiden? Het leggen van de verbinding met het bedrijfsleven stond daarbij voorop. Dit bleek een succesvolle aanpak die in 2006 een vervolg kreeg met de oprichting van stichting Health Valley. Het werkgebied werd steeds verder uitgebreid van Nijmegen naar Gelderland, en vervolgens naar Overijssel en Brabant. Hierin zijn onder andere de verbindingen gelegd met het Kennispark Twente, Brainport Eindhoven, het Pivot Park (voormalig MSD complex) in Oss en het Health Innovation Park in Zwolle dat nauw samenwerkt met de Isala klinieken. De focus lag de eerste jaren op het brengen van technologie naar de

12 Rijnstate Research & Innovatie

zorg, de zogenaamde ' technology push'. Dit was niet altijd effectief’, concludeert Chris Doomernik. ‘Daarom is er ook een meer vraaggerichte aanpak geïntroduceerd,’ vervolgt zij. ‘Er wordt bijvoorbeeld gekeken hoe vanuit een klinische vraag een bepaalde innovatieve technologie kan worden toegepast in de zorg. Dit vraagt een totaal andere mindset. Health Valley heeft daarvoor extra partners nodig, zoals zorgpartijen. Dit houdt overigens niet in dat we de technology push benadering helemaal verlaten, er blijven altijd innovaties die geweldig bij de zorg aansluiten zonder dat de zorg hier expliciet om gevraagd heeft.’ Hoe tracht Health Valley de zorgsector, ziekenhuizen en in het bijzonder de zorgprofessional zelf meer te bereiken? ‘Een mooi voorbeeld is het thema van de Health Valley Event 2015 in maart: ‘Where health leads innovation’. Op dit symposium werd expliciet gezocht waar de behoeften en vragen van zorginstellingen liggen, en hoe de 'kloof' gedicht kan worden tussen de mogelijkheden van bedrijven, onderzoekers in Life Sciences en de zorg. In de zorg is nog veel onbekend over allerlei beschikbare technologische ontwikkelingen. Dus dat brengen wij bij elkaar tijdens het event. Maar niet alleen daar, er zijn ook diverse bijeenkomsten in de regio waarbij de match tussen zorgprofessionals, kennisinstellingen en bedrijfsleven gezocht wordt.’ Technologie is mooi maar zal toch in een bepaalde sociale setting geïmplementeerd moeten worden. De omgeving moet meegroeien, goed voorbereid en geschoold worden. Hoe ziet Health Valley haar rol met betrekking tot de meer sociale kant van innoveren? ‘Voor Health Valley is de sociale kant redelijk nieuw, maar er is inmiddels meer aandacht voor. Wat Health Valley doet is de weg wijzen naar fondsen die verandertrajecten en routes naar implementatie ondersteunen. Andere mogelijkheden zie ik in de programma's die in de regio voorhanden zijn en waar Rijnstate in participeert: het tweedelijns Fieldlab en het RedMedTech Ventures (RMTV) consortium*. In de Fieldlab setting komen de voorheen gescheiden werelden van bedrijfsleven en zorgprofessionals dichter bij elkaar: Het beeld van een verpleegkundige die de ondernemer gaat leren kennen en met hem gaat samenwerken. In het RMTV is een awareness programma opgenomen waarmee scholing van zorgprofessionals mogelijk is. We merken gelukkig dat onderwerpen als zorgtechnologie, innovatie en ondernemerschap steeds meer ingebouwd worden in de basisopleiding van artsen, verpleegkundigen en verzorgenden.’ Wat zijn de verwachtingen van Health Valley met betrekking tot de bijdrage die algemene ziekenhuizen kunnen spelen? ‘Ik zie een groot verschil tussen de academie en algemene ziekenhuizen. Academische ziekenhuizen hebben een opdracht èn bijbehorende middelen en werkwijzen op het gebied van onderzoek en


Rijnstate 05-2015_Opmaak 1 20-05-15 11:22 Pagina 13

Door dr. Marc Rinkes, manager Wetenschap en Kennis en drs. Karin Ruiter, coördinator kenniscreatie en innovatie

valorisatie. STZ ziekenhuizen lopen vervolgens weer voorop vergeleken met algemene ziekenhuizen in hun ambitie om innovatief te zijn. Zij zouden elke aanleiding moeten aangrijpen om van binnen uit, dus zowel op bestuurs- en managementsniveau, als op het niveau van de medische staf en verpleging voorwaarden te creëren om tot innovatie te komen.’ En wat versta jij dan onder innovatie? ‘Vanuit Health Valley perspectief gaat het om de toepassing van technologie. Niet alleen de uitvinding doen, maar deze doorontwikkelen tot een product dat op de markt komt. Hierbij gaat Health Valley voor twee doelen: een bijdrage leveren aan betere, betaalbare zorg en stimuleren van de economie. Het stimuleren van de economie is vooral gericht op het Midden- en Kleinbedrijf (MKB) en op startende bedrijven. De economische insteek moet vanuit de zorgsector en vanuit de medisch specialisten nog groeien. Het gaat daarbij om het meer bewust worden van verantwoordelijkheid van de eigen business èn die van het ziekenhuis. Het is geen vanzelfsprekendheid dat de patiënt maar blijft komen. Het ondernemerschap mag nog meer tussen oren komen. Dat geldt voor de medische staf, maar ook voor het management en de andere zorgprofessionals. Zij kunnen allemaal nog groeien en leren van het bedrijfsleven.’ Hoe wordt er thans tegen het Rijnstate, in het licht van innovatie, aangekeken? ‘Het Beeld dat ik van Rijnstate als partner heb? Dat Rijnstate in het Health Valley netwerk wordt gezien als een ziekenhuis dat voorop loopt! Het speelt een rol in het actief aanjagen van innovatie, in het participeren aan bijeenkomsten, en in het deelnemen aan de

provinciale programma's. Het draagt bij aan de ontwikkeling van eigen innovaties en staat open voor ideeën van elders. Er is voor ons een duidelijk aanspreekpunt: de innovatiemanager die een linking pin is met Health Valley, en ook op bestuurlijk niveau is er aansluiting. Dat is bij veel andere STZ ziekenhuizen nog wel eens een gemis.’ Welke uitdagingen zouden wij ons zelf in 2015 moeten willen stellen? ‘Je zou kunnen denken aan een meer actieve rol in het verkleinen van de 'gap' die er is tussen de innovatieve ideeën, die er zeker moeten zijn, en de uitvoering ervan. Wij als Health Valley kunnen daar een rol in spelen zoals door het organiseren van bijeenkomsten à la 'business meets zorg' waarin de zorg en vraaggerichte aanpak centraal staan. Ik denk dan aan bijvoorbeeld een ontbijtsessie om zorgprofessionals en bedrijfsleven bij elkaar te brengen. Daar kunnen zorgvragen opgehaald en aan ondernemers gekoppeld worden. Een Pressure-cooker rondom de zorgprofessional!’ ‘Echter,’ vervolgt Chris Doomernik, ‘Rijnstate heeft hierin ook zelf een rol. In zorginstellingen ontbreekt soms de stimulans om ideeën die opkomen bij het koffiezetapparaat een vervolg te geven. Prikkel zorgprofessionals tot creativiteit en help ze bij de eerste vervolgstappen op weg naar concretisering. Als STZ instelling zou je in de opleidingen aandacht voor innovatie kunnen vragen, je zou ideeënmanagement nog meer kunnen stimuleren, en je zou er intern mensen vrij voor kunnen maken.’ [*voorbeelden van Rijnstate innovatie projecten die mede met steun van Field Lab en RMTV in ontwikkeling zijn, betreffen onder anderen decision support systemen, serious games en laboratorium testen]

Rijnstate Research & Innovatie

13


Rijnstate 05-2015_Opmaak 1 20-05-15 11:23 Pagina 15

Het verhaal achter de promotie Door Roel Nijhuis, medisch moleculair microbioloog in opleiding

Molecular detection to improve surveillance of multi-resistant bacteria Promotie 19 maart 2015 In de afgelopen decennia is er wereldwijd een toename gezien in het aantal bacteriën dat resistent is tegen de meest gangbare antibiotica, wat grote gevolgen heeft voor zowel de (behandeling van de) individuele patiënt, als voor ziekenhuizen, waar resistente bacteriën bij verspreiding kunnen leiden tot ziekenhuisuitbraken. Bekende voorbeelden hiervan zijn de methicilline resistente Staphylococus aureus (MRSA), de extended-spectrum beta-lactamase producerende Enterobacteriaceae (ESBL) en carbapenemase producerende Enterobacteriaceae (CPE), allemaal bacteriën waarbij de resistentie bepaald wordt door de aanwezigheid van bepaalde resistentiegenen. Om verdere verspreiding van resistentie te voorkomen, geldt in Nederland het beleid dat er actief gezocht moet worden naar resistente bacteriën. Een belangrijk onderdeel van dit beleid is de laboratoriumdiagnostiek voor detectie van resistente bacteriën, die snel en nauwkeurig moet zijn. De huidige laboratoriumdiagnostiek bestaat veelal uit kweekmethoden, een techniek die niet altijd nauwkeurig de resistente bacteriën kan detecteren. Daarnaast kan het tot 3 dagen duren voordat een getest materiaal definitief kan worden gerapporteerd. Het doel van het promotieonderzoek was om detectie van resistentie op DNA niveau (moleculaire detectie) te evalueren en te gebruiken voor snelle en betrouwbare detectie van de ziekenhuisbacteriën MRSA, ESBL en CPE. Het onderzoek heeft aangetoond dat moleculaire detectie geschikt is voor correcte confirmatie van MRSA-, ESBL- of CPE-verdachte bacteriën. Voor MRSA liet de moleculaire methode een hoge sensitiviteit (97.1%) zien bij evaluatie van 104 geteste MRSA isolaten. Voor de confirmatie van ESBL zijn twee studies uitgevoerd. In de eerste studie is een nieuwe moleculaire assay (Check-MDR ESBL) geëvalueerd, waarbij een vergelijking is gemaakt met de kweekmethoden. Naast dat de Check-MDR ESBL assay binnen 4 uur resultaat kan genereren versus >18 uur bij de kweekmethode, heeft de evaluatie aangetoond dat de moleculaire methode betrouwbaarder is als confirmatiemethode. Van de 172 geteste isolaten in de studie, werden 7 discrepanten gevonden die allen correct werden gedetecteerd met de nieuwe methode. Bij de tweede studie werd gebruikt gemaakt van een DNA micro-array methode die de mogelijkheid heeft om meteen het type ESBL vast te stellen. Met deze methode kon van 247 isolaten worden vastgesteld welk ESBL gen verantwoordelijk was voor de resistentie. Voor de detectie van CPE zijn twee verschillende methoden (CheckMDR CPE en Check-Direct CPE) gebruikt in het onderzoek, waarvan alleen van de Check-Direct CPE assay de testeigenschappen zijn bepaald aangezien de correcte werking van Check-MDR CPE assay reeds was laten zien (100% sensitief/specifiek in 183 isolaten). De Check-Direct CPE assay is geëvalueerd op het MIL met 83 isolaten en liet 100% performance zien. Kortom, van al deze moleculaire metho-

den kon worden geconcludeerd dat ze zeer betrouwbaar de MRSA, ESBL of CPE konden aantonen. Deze methoden voor MRSA en CPE zijn gedurende het promotieonderzoek ook gebruikt als onderdeel van een screeningsmethode, waarbij naar de ziekenhuisbacteriën in materialen van hoog-risico patiënten werd gezocht. Voor MRSA is het patiëntmateriaal getest na aankweek in een ophopingsbouillon, waarbij er in 2 jaar tijd 13.387 testen zijn verricht, waarvan 95.2% binnen 24 uur kon worden gerapporteerd als MRSA negatief. Van deze testen werd uiteindelijk 2.6% uitgeslagen als MRSA positief. Een soortgelijke screeningsmethode is ook ontwikkeld voor CPE. Met ophoping gevolgd door de Check-MDR CPE assay zijn er in 14 maanden tijd 454 patiënten gescreend op CPE, waarbij binnen 24 uur een resultaat (positief/negatief ) bekend was. In 6 patiënten (1.3%) werd een CPE gedetecteerd, welke alle konden worden bevestigd met de kweekmethode. De laatste studie van het promotieonderzoek betrof de evaluatie van de Check-direct CPE assay, welke is ontwikkeld om CPE te detecteren rechtstreeks in rectale uitstrijken. Rectale uitstrijken, waaraan in het laboratorium CPE is toegevoegd, zijn getest met de moleculaire methode en de kweekmethode om de detectielimiet van beide methoden te bepalen. Het bleek dat deze vergelijkbaar was, behalve bij de OXA-48 CPE bacteriën (welke op het MIL het meest gevonden worden) met een lage MIC voor carbapenem antibiotica: deze werden niet goed aangetoond in de kweekmethoden. Daarnaast is de tijd tot resultaat van de Check-Direct CPE assay superieur (4 uur) ten opzichte van de kweekmethode (>24 uur). De conclusie van het promotieonderzoek is dat moleculaire methoden, die zorgen voor snelle en betrouwbare laboratoriumdiagnostiek van de bekende varianten van MRSA, ESBL en CPE, zullen bijdragen aan een goede surveillance naar resistente bacteriën om verdere verspreiding van deze bacteriën tegen te gaan.

Rijnstate Research & Innovatie

15


Rijnstate 05-2015_Opmaak 1 20-05-15 11:23 Pagina 16

Artikel

Grensoverschrijdende Zorg Binnen de Orthopedie: Een totale heup- of knieprothese in Nederland of Duitsland Aanleiding De grenzen tussen landen van de Europese unie vervagen en dit geldt in het bijzonder voor Nederland en Duitsland. Op het gebied van gezondheidszorg wordt steeds meer samengewerkt en worden patiënten aan weerszijde van de Duits/Nederlandse grens behandeld. Nederlandse zorgverzekeraars en de Duitse Krankenkasse werken al enige tijd in geringe mate samen om het gezondheidssysteem in Duitsland en Nederland voor de patiënten meer transparant en toegankelijk te maken. Anderzijds bestaat er bij patiënten nog een relatief gevoel van weerstand om zich in ‘het buitenland’ te laten behandelen. Heup- en knieslijtage (arthrose) klachten zijn een veel voorkomend probleem bij de oudere patiënt. Zowel in Nederland als Duitsland wordt de behandeling van arthrose op hoog niveau aangeboden en zijn de behandeltrajecten in hoge mate geprotocolliseerd. De operatieve behandeling middels een totale heup- of knieprothese is hierdoor bij uitstek geschikt om aan weerszijde van de grens uit te laten voeren. Toch blijkt dit in praktijk maar weinig te gebeuren mede door onderlinge verschillen ten aanzien de ziektekosten verzekering, de ziekenhuisopname en het revalidatietraject. Het Europese samenwerkingsprogramma INTERREG DeutschlandNederland is in het leven geroepen om middels subsidiering grensoverschrijdende samenwerking te stimuleren. Gebruikmakend van deze mogelijkheid is het onderzoeksinitiatief genaamd ‘PROTEUS’ van start gegaan. ‘PROTEUS’ ook wel bekend als de Griekse god van flexibiliteit, veelzijdigheid en aanpassingsvermogen en acroniem voor ‘Prothesiologie in een Euregionaal Samenwerkingverband’. Onder leiding van Job van Susante, Orthopedische chirurg in Rijnstate, is een onderzoeksgroep samengesteld bestaande uit 4 topklinische centra: het Rijnstate Ziekenhuis Arnhem, het St. Antonius Hospital Kleve, Marienhospital Kevelaer en St. Elisabeth Hospital Meerbusch met als doel volledige transparantie te verkrijgen binnen de eigen prothesiologische behandeltrajecten. Deze verworven kennis kan worden gebruikt voor verbetering van het eigen behandeltraject als ook voor het bevorderen van een Euregionale orthopedische zorg. Opzet Het project bestaat uit een drietal onderdelen. Allereerst is er gestart met het klinisch vervolgen van Duitse en Nederlandse patiënten. Tussen december 2012 en april 2013 zijn er in totaal 673 reguliere patiënten met primaire coxarthrose geïncludeerd voor een prospectieve followup van 12 maanden (zie stroomdiagram). Middels gestandaardiseerde en gevalideerde pre- en postoperatieve vragenlijsten op verschillenden tijdsintervallen is er aan weerszijde van de grens uitgebreid gekeken naar de patientenbeleving, beweegredenen voor ziekenhuiskeuze, bereidheid tot behandeling in het buitenland, de erva-

16 Rijnstate Research & Innovatie

Tabel 1a Procentuele verdeling van patiënten over de revalidatie opties per ziekenhuis: direct ontslag naar huis met aanvullend fysiotherapie, ontslag naar huis met ambulante revalidatie (REHA) met aanvullend fysiotherapie, ontslag naar revalidatie instelling (REHA) met aanvullend fysiotherapie. Ziekenhuis : N = Heup/Knie Man : vrouw Leeftijd (jaren/SD) Heup prothese Knie prothese Opname (dagen) Opname dag voor / van OK Revalidatie Kliniek Opnameduur Reha (weken) Response rate

Rijnstate 186/163 41% / 59% 69 (8,7)

St. Antonius 24/18 24% / 76% 69 (8,1)

Marienhospital 27/17 51% / 49% 70 (9,7)

St. Elisabeth 124/106 36% / 64% 65 (7,3)

53% 47% 4,7

57% 43% 13.3

61% 39% 14,2

54% 46% 10,6

4,5% / 95%

100% / 0%

98% / 2%

99% / 1%

17%

88%

76%

63%

0–1

3

3

3-4

83%

84%

92%

86%

Tabel 1b Demografische & opname gegevens van de studiepopulatie voor de interim analyse eind 2014.

ring van de opname, de revalidatie, het behandelresultaat en de tevredenheid na één jaar. Daarnaast zijn de behandeltrajecten van elk van de betrokken centra nader onder de loep genomen, waarbij er onder andere is gekeken naar de frequentie van het artsenbezoek tot aan het aantal ligdagen in het ziekenhuis. Voor de betrokken orthopedische centra geven opgestelde behandelprotocollen van 'A' tot 'Z' schematisch weer hoe de zorg omtrent heup- en knieprotheisologie in elk van de centra is georganiseerd. Zodoende is een transparante vergelijking om van elkaars systeem te leren mogelijk, waarbij de mogelijkheid wordt geboden ‘om in andermans keuken rond te neuzen’.


Rijnstate 05-2015_Opmaak 1 20-05-15 11:23 Pagina 17

Door Davey Gerhardt MD, arts-onderzoeker

Als laatste is er gezien de huidige tendens om de zorgkosten te reduceren in zowel Nederland als Duitsland gekeken naar het huidige financieringssysteem als ook de totale zorgkosten van de desbetreffende behandelingen. Resultaten: ‘een tipje van de sluier opgelicht’ Totale heup- en knieprothesiologie kenmerkt zich als een in hoge mate geprotocolleerde behandeling van indicatiestelling tot aan de implantatie van de prothese. Gebleken is dat de grote verschillen vooral zitten in de inrichting van zorg rondom de operatie en het revalidatietraject. Grofweg kenmerkt het Duitse behandeltraject zich door een intensieve begeleiding met een relatief lange ziekenhuisopname, gevolgd door een 3 weken durende interne revalidatie in de daarvoor bestemde klinieken. Het Nederlandse behandeltraject gaat uit van de zelfstandigheid van de patiënt. Daar waar mogelijk, wordt de revalidatie vanuit de thuissituatie ingericht begeleid met ambulante fysiotherapie. Bij de opname wordt er gestreefd naar een spoedig ontslag en zodra het medisch gezien veilig is, wordt herstel thuis voortgezet. Dit resulteert in een gemiddelde opname duur van 4.7 dagen in Nederland tegen 11.5 dagen in Duitsland na een totale knie- of heupprothese. Meer in detail tredend, in Nederland zal 85% van de patiënten naar huis worden ontslagen met begeleidende fysiotherapie tegenover in Duitsland een gemiddeld 68% ontslag van de patiënten naar interne revalidatieklinieken (tabel 1).

Nederland

Duitsland

Totale Heup Prothese met: - Thuis revalidatie en FT - Intern kliniek/instelling en FT - Ambulante revalidatie en FT Totale Knie Prothese met:

11.180,87 13.909,02 Nvt.

8.523,62 10.626,66 10.348,52

- Thuis revalidatie en FT - Intern kliniek/instelling en FT - Ambulante revalidatie en FT

11.453,30 12.591.95 Nvt.

8.970,14 11.073,18 10.795,04

Tabel 2. Vergoedingsinventarisatie van verzekerde zorg volgens het DBC-stelsel met een maximale vergoeding (Diagnose behandel combinatie: Nederland) en het DRG-stelsel met een minimale vergoeding (Diagnosis related group: Duitsland) voor knie en heup-arthroplastiek met bijhorend revalidatietraject, in een revalidatie kliniek dan wel ambulant, aangevuld met fysiotherapie (FT).

Tabel 3. Overzicht van patiëntbezwaren tegen het ondergaan van een operatie in het buurland: Nederland of Duitsland. * = significant verschil tussen Nederland en Duitsland (p<0.05).

Hierbij zou je verwachten dat de kosten in Duitsland, vanwege de langdurige hospitalisatie, hoger liggen dan in Nederland. Wat betreft de maatschappelijke kosten zijn beide behandeltrajecten echter vergelijkbaar op basis van vergoeding betaald door de verzekeraar voor verleende zorg. Een 1 op 1 vergelijking is hierdoor niet goed mogelijk. Het Duitse zorgverzekeringsstelsel werkt namelijk via een minimale vergoeding voor verstrekte zorg waarbij co-morbiditeit aanvullend wordt belast, terwijl het Nederlandse stelsel juist uitgaat van een maximale vergoeding conform de diagnose behandelcombinatie (tabel 2). Gekeken naar het gehele zorgtraject schemeren ook binnen de orthopedie cultureel bepaalde factoren door. Daar waar Duitsland streeft naar ‘Deutsche Grundlichkeit’ binnen de orthopedie met een langere intensieve ziekenhuisopname en interne revalidatie, ligt in Nederland meer de nadruk op ziekenhuisverplaatste zorg, zelfstandigheid en efficientie. Karakteristieken die veelvuldig aan beide landen worden toegedicht. Als er dan naar de patiënttevredenheid wordt gekeken is deze vergelijkbaar tussen Nederland en Duitsland voor zowel en heup als knieprothesiologie, respectievelijk 88% (heup) en 77% (knie) op een schaal van 0 tot 100% (p>0.05). Zo is ook het functionele resultaat en pijnreductie na één jaar vergelijkbaar, waarbij er na een heupprothese een pijnreductie van 45% wordt waargenomen en na een knieprothese een pijnreductie van 35%. Gezien de mate van overeenkomst in behandelresultaten is het interessant om te weten of patiënten bereid zijn zich überhaupt in het buitenland te laten opereren. Helaas is 73% van de Duitsers is er absoluut op tegen, versus 60% van de Nederlanders. Een kleine groep van respectievelijk 15% en 13% gaat zonder probleem naar het buitenland en het overige deel twijfelt. >

Rijnstate Research & Innovatie

17


Rijnstate 05-2015_Opmaak 1 20-05-15 11:23 Pagina 19

Artikel Door Davey Gerhardt MD, arts-onderzoeker

> De redenen voor het niet naar het buurland willen uitwijken voor medische zorg zijn daarbij zeer divers gebleken (tabel 3), maar voornamelijk de taalbarrière, afstand tot het ziekenhuis en een onbekende chirurg vormen de grootste barrière. Conclusie Het PROTEUS-project heeft een eerste stap gezet binnen een Euregionale samenwerking, nu nog op projectbasis. Het streven is om te komen tot een Euregionale patiëntuitwisseling met een actieve samenwerking tussen de betrokken orthopedische centra. Met de huidige kennis van elkaars behandeltraject, patiëntkarakteristieken en het wederzijdse vertrouwen is het mogelijk de zorgsystemen in de toekomst verder op elkaar af te stemmen. Toekomst perspectief Er blijken nog steeds grote verschillen te bestaan in de inrichting van het zorgtraject rondom heup- en knieprothesiologie tussen Nederland en Duitsland. Met name in de nabehandeling en revalidatie van de patiënt verschillen zowel de artsen als de patiënt zelf van visie. De Nederlandse zorg is gericht op de zelfstandigheid van de patiënt in de eigen vertrouwde woonomgeving. Zodra het voor de patiënt medisch gezien verantwoord is om thuis aan te sterken, wordt het ontslag uit het ziekenhuis ingezet. Vanuit de thuissituatie wordt de verdere revalidatie middels fysiotherapie voortgezet. De Duitse zorg is aanpast aan een hoge mate van intensieve patiëntenbegeleiding zowel gedurende de ziekenhuisopname als ook binnen de directe revalidatie na ontslag. Vanuit het maatschappelijke kostenperspectief zou het Nederlandse systeem kostenefficiënter kunnen zijn, echter vanuit patiënt tevredenheidsperspectief is gebleken dat de Duitse benadering een lichte voorkeur heeft. Eigen visie Zowel heup- als knieprothesiologie wordt in Nederland als Duitsland op hoog niveau aangeboden met een zeer hoge patiënttevredenheid tegen vergelijkbare kosten. De kleine verschillen zitten in de zorg rondom de operatie en de revalidatie. Gekeken naar de individuele patiënt, kunnen juist patiënt specifieke factoren de doorslag geven om te kiezen voor de ‘Deutsche Grundlichkeit’ of de Nederlandse ‘Efficiëntie’. Patiënten die volledig zelfstandig wonen en in goede lichamelijke conditie verkeren, zullen mogelijkerwijs meer gebaat zijn bij een behandeling in Nederland, gericht op een spoedig herstel in de thuissituatie. Daartegenover staat de zorgafhankelijke patiënt met een matige conditie die juist meer gebaat is bij een langdurige orthopedische begeleiding en dan in het bijzonder toegespitst op de revalidatie, zoals aangeboden in de Duitse klinieken. Gebruikmakend van de kwaliteiten van elk behandeltraject toegepast op de individuele patiënt, zou een ‘Euregionale’ patiëntenzorg mogelijk het beste zijn. Te beginnen met patiëntenvoorlichting binnen de eerstelijnszorg ten aanzien van de behandelopties in zowel Nederland als Duitsland.

Stroomdiagram Proteus Project

Proteus Project 15-December 2012

Inclusie 673 patiënten * * * * * *

Primaire coxarthrose 12 maanden klinische Follow-up Succes van behandeling Functioneel herstel met prothese Tevredenheid met behandeling Pijnbeleving pre- en postoperatief

Inventarisatie: * * * * * * *

Preoperatief

Keuze voor Ziekenhuis Bereidheid behandeling in buurland Bezwaren tegen behandeling in buurland Motivatie door zorgverzekeraar Bekend met behandelkosten Eigen bijdragen voor behandeling Wachttijd tot operatie

Ziekenhuisopname Klinische Opname

* Opname duur * frequentie fysiotherapie * Tevredenheid mbt. opname - Arts - Paramedisch

Revalidatie Postoperatief / Revalidatie

* * * *

Revalidatie opties Behandelduur / opname revalidatie Tevredenheid met traject Kostenoverzicht

Compleet Behandel protocol * * * *

Rijnstate Ziekenhuis St. Elisabeth Hospital Marienhospital St. Antionus hospital

Totale Maatschappelijke Kosten * Heup- Knieprothesiologie Nederland * Heup- Knieprothesiologie Duitsland

Integratie Zorgsystemen * Bereidheid vanuit patiënt * Bereidheid vanuit zorgverlener * Bereidheid vanuit zorgverzekeraar

Toekomst perspectief

Het onderzoeksteam bestaat uit D.M.J.M. Gerhardt MD, dr. med. T. Pauly, dr. med. F Lorenz, Prof. dr. med. C. Braun, Dr. med. M. Olieslagers, dr. J.L.C. van Susante.

Rijnstate Research & Innovatie

19


Rijnstate 05-2015_Opmaak 1 20-05-15 11:23 Pagina 22

Kwaliteit

Met Study Management inzicht in het verloop van je studie In de eerste helft van 2015 is een lang gekoesterde wens van velen in vervulling gegaan: via Study Management wordt inzicht gegeven in het verloop van alle onderzoeksprojecten in Rijnstate. Study Management betreft een nieuwe module binnen de al bestaande webapplicatie Research Manager.

waren. Daartoe heeft het Wetenschapsbureau alle bekende gegevens van deze studies uit drie verschillende databestanden samengebracht en geïmporteerd in Study Management. In totaal gaat het om de gegevens van ruim 500 studies. Ook zijn bijna 300 accounts aangemaakt voor bij het klinisch onderzoek betrokken medewerkers van Rijnstate.

Fase 1: Inzicht in status klinische studies Study Management wordt gefaseerd uitgerold binnen Rijnstate. In fase 1 (januari 2015 gerealiseerd) is inzicht gegeven in het verloop van alle klinische studies die eind 2014 bij het Wetenschapsbureau bekend

Het verloop van een studie is in Study Management te volgen aan de hand van de status van studie. Tabel 1 geeft een overzicht van de verschillende statussen die in Study Management worden onderscheiden.

Tabel 1: Statussen in Study Management Status Voorbereiding

Aanmelding ingediend1 Akkoord afdelingen1,2

In beoordeling1 Goedkeuring onder voorbehoud1 Open Inclusie Follow-up Eindrapportage Afgesloten Geannuleerd Studie tijdelijk gestopt Amendement in beoordeling

Toelichting De studie is nog in voorbereiding (inclusief evt. fase van feasibility en METC-indiening). In deze fase worden de studiedocumenten voor het lokale haalbaarheidsdossier (LH-dossier) en, indien van toepassing, het contractdossier klaargemaakt. Het LH-dossier en indien nodig, het contractdossier is ingediend bij het Wetenschapsbureau. In deze fase geven alle betrokken afdelingen (onderzoeksafdeling en evt. ondersteunende afdelingen) hun akkoord voor de uitvoering van de studie. In deze fase worden de (evt. financiële) afspraken vastgelegd tussen de hoofdonderzoeker en alle betrokken afdelingen. Het LH-dossier en/of het contractdossier ligt ter beoordeling bij Wetenschapsbureau en/of jurist. Er is een positief advies afgegeven voor het LH- dossier en indien van toepassing ook voor het contractdossier. De studie is goedgekeurd door RvB en open voor inclusie maar er zijn nog geen proefpersonen geïncludeerd. De studie is open en er zijn proefpersonen geïncludeerd. De inclusieperiode is afgelopen maar er zitten nog wel proefpersonen in de studie. Er zijn geen proefpersonen meer in de studie; er wordt gewerkt aan de eindrapportage (publicatie eindresultaten, eindrapportage METC/LHC, financiële afhandeling). Er vinden geen studieactiviteiten meer plaats binnen Rijnstate. Studie is afgesloten vóórdat een proefpersoon is geïncludeerd in de studie. Studie is tijdelijk stopgezet op last van METC/LHC/Bevoegde instantie of verrichter. Aanpaste studiedocumenten zijn in beoordeling bij Wetenschapsbureau. Studie is open voor inclusie/follow up.

1) Dit zijn statussen die samenhangen met de lokale beoordeling. 2) Deze status wordt pas in fase 2 actueel. Tot die tijd gaat het akkoord van de (ondersteunende) afdelingen nog via een e-mail en/of op papier in geval van een prijsafspraak.

22 Rijnstate Research & Innovatie


Rijnstate 05-2015_Opmaak 1 20-05-15 11:23 Pagina 23

Door drs. Esther Pallast, kwaliteitsfunctionaris en drs. Bianca Baten, trialcoördinator, beiden van het Wetenschapsbureau

In fase 1 hebben de gebruikers als gast toegang tot de overzichtspagina met alle studies (zie fig. 1) en leesrecht voor het tabblad Studie details (zie fig. 2) en het tabblad Voortgang. Uit een telling van het aantal ‘hits’ medio maart blijkt dat twee maanden na de lancering van Study Management ruim 200 keer door een gast is ingelogd in Study Management. Fase 2: Digitale indiening en goedkeuring klinische studies binnen Rijnstate

Figuur 1: Voorbeeld overzichtspagina

In fase 2 zal het volledige administratieve proces met betrekking tot de aanvraag, goedkeuring en uitvoering van klinisch onderzoek via Study Management geautomatiseerd worden. Hiertoe zal in de loop van 2015 met diverse stakeholders dit hele proces nog eens kritisch worden bekeken en waar nodig worden aangepast. In deze fase zullen binnen Study Management specifieke rollen worden toebedeeld aan de diverse mensen die betrokken zijn bij het klinisch onderzoek in Rijnstate. Afhankelijk van je rol heb je bepaalde rechten met betrekking tot het aanpassen, de inzage en het goedkeuren van de gegevens in Study Management. Zo zullen bijvoorbeeld alle onderzoekers de rol van researcher krijgen en vanuit die rol ook inzicht krijgen in de voortgang van de beoordeling van de studie door het Wetenschapsbureau via het tabblad Toetsingen (zie fig. 3). Fase 3: Integratie met andere softwaresystemen In fase 3 zal, voor zover mogelijk en gewenst, gewerkt worden aan een automatische uitwisseling van gegevens tussen Study Management en andere softwaresystemen in Rijnstate, zoals bijvoorbeeld EZIS en financiële systemen.

Figuur 2: Voorbeeld (deel) tabblad Study details

Inloggen in Study Management Inloggen in Study Management kan voor bijna 300 bij het klinisch onderzoek in Rijnstate betrokken medewerkers via een persoonlijk account die begin januari 2014 aan hen is verstrekt. Maar ook alle andere geïnteresseerde personen kunnen als gast een kijkje nemen in Study Management via de link https://www.onderzoekenanalyse.nl/Rijnstate/StudyManagement (username: Gastaccount; password: Rijnstate2014). Voor meer informatie over Study Management kun je terecht bij het Wetenschapsbureau van Rijnstate (tel 7870; email: wetenschapsbureau@rijnstate.nl)

Figuur 3: Voorbeeld tabblad Toetsingen

Rijnstate Research & Innovatie

23


Rijnstate 05-2015_Opmaak 1 20-05-15 11:23 Pagina 25

Implementatie Door Willem Vis, systeembeheerder Dialyse

Infotainment Tablets Op de dialyseafdeling is er in 2011 een pilot gestart met tablets. De aanleiding was dat er op drie noodplaatsen vanwege capaciteitsproblemen, geen radio en tv beschikbaar was. Wij hebben toen gezocht naar een alternatief en dachten aan tablets. Daar hadden we een paar overwegingen voor. De eerste: in de nieuw op te zetten afdeling wilden we geen ziekenhuissfeer maar een healing environment. De tweede was dat tablets, toen net een jaar oud, in onze visie veel potentie hadden. Bovendien konden we dit idee verder ontwikkelen samen met het bedrijf Carescreen. De kosten van €15.000 werden gelijk verdeeld door een provinciale subsidie, het bedrijf en de dialyseafdeling. We hadden een eisenpakket waaraan de tablets zouden moeten voldoen. Natuurlijk live streaming radio en tv, spellen, nieuws in de vorm van kranten en Nu.nl, allerlei mail en social media, leuke apps, etc. Daarnaast een beeldbelverbinding met tablets in Arnhem om zowel patiënten als personeel met elkaar te laten praten. Ook was de eis de tablets in eigendom van Rijnstate te hebben, maar het software pakket met onderhoud uit te besteden aan de ontwikkelaar. En dat tegen lage kosten. Dit is in Arnhem gedeeltelijk gelukt. Een heel belangrijke technische voorwaarde is voldoende bandbreedte. Die heeft Rijnstate niet. We hebben als Dialyse een eigen ADSL abonnement genomen wat meer ruimte gaf, maar toch onvoldoende voor tv en beeldbellen. De ervaringen hierdoor zijn gematigd positief, wel zien we dat patiënten met hun eigen tablet komen. In Zevenaar is hiervoor een nieuwe draadloze omgeving gemaakt en daarmee kan tv gekeken worden. Er is een groot verschil tussen het streamen van tv beelden in een ziekenhuis en thuis. Elke tablet maakt apart verbinding met de ‘stream’ en gebruikt hiermee 2 MB/sec; dat vermenigvuldigd met het aantal tablets geeft de bandbreedte van de WiFi verbinding aan. Ons hele ziekenhuis van een live tvstream voorzien, is dus nu niet mogelijk. De optie van een tablet heeft ons wel aan het denken gezet. Tablets zijn flexibler in gebruik in vergelijking met een tv, hebben veel meer mogelijkheden en zijn goedkoper, zeker als je bekabeling en vervanging meerekent.

Rijnstate kun je denken aan apps die klinische patiënten een oproep doorgeeft, of alarmen van machines. Of het idee van een virtueel spreekuur voor de mantelzorg. Dokters en verpleegkundigen kunnen met deze app communiceren met de ouders of de kinderen van de patient. De mantelzorger kan op zijn werk of thuis blijven. Kortom ideeën genoeg. We verwachten daarbij dat iedereen op den duur zijn eigen tablet meeneemt. Dat laatste is nu nog weinig realistisch vanwege de kans op diefstal. Maar als je elk bed zijn eigen kluisje geeft met daarin een stopcontact zal dat veranderen. Het is leuker om op je eigen tablet de Rijnstate appstore te bezoeken en daar apps op te halen die je wilt hebben. Na ontslag zijn ze niet meer geldig. Binnen Rijnstate wordt al wel nagedacht over de Rijnstate appstore. In een plaatje ziet dat er zo uit:

Het gaat om de apps die er op draaien. De tablet is het medium, net als de smartphone. Cijfers laten in december 2014 zien dat 52% van de nederlanders een tablet en 72 % een smartphone heeft. En het aantal apps groeit. Grofweg kan je drie richtingen onderscheiden. De algemene apps zoals infotainment, tv, radio, kranten, weerbericht, nieuws spellen. De persoonlijke apps, zoals je mail, bank, chat, e-health, boeken, bank, muziek. En Rijnstate zakelijke apps, mail, beeldbellen, Ezis, alarmen, patiëntcontact. In een toekomstige Rijnstate Appstore zou je voor de klinische patiënten een verzameling apps kunnen aanbieden. Radio en tv, maaltijden bestellen, zusteroproep, inzage in Ezis, maar ook commercieel bijvoorbeeld iets bij Vermaat bestellen. Voor de poliklinische patiënten zou een andere verzameling apps kunnen worden aangeboden. Wel radio geen tv, wel inzage in Ezis. Een spreekuur app die je de werkelijke wachttijd laat zien. Daar kan eventueel ook nog de route op aangegeven worden. Een taxi bestellen etc. Specifiek voor

Rijnstate Research & Innovatie

25


Rijnstate 05-2015_Opmaak 1 20-05-15 11:23 Pagina 27

Trending Topic Door dr. Marcel Hovens, internist-vasculair geneeskundige

Nieuwe antistollingsmiddelen Ontwikkeling van nieuwe medicijnen kost tijd. Als topklinisch ziekenhuis spelen we in dit proces een rol van betekenis. Ook na toelating op de markt vergt de plaatsbepaling van nieuwe medicijnen een lokale discussie. Dit wordt geïllustreerd aan de hand van onze eigen ervaringen met nieuwe antistollingsmiddelen. Tot voor kort was het remmen van de stolling eenvoudig: plaatjesaggregatieremmers zoals aspirine voor patiënten met een doorgemaakt hartinfarct of beroerte, vitamine K-antagonisten (VKA, zoals acenocoumarol of fenprocoumon) voor bescherming tegen een beroerte bij hartritmestoornissen of na een doorgemaakte trombose. Anno 2015 is het allemaal iets lastiger geworden. Naast aspirine zijn er nog andere plaatjesaggregatieremmers gekomen, die in verschillende combinaties worden gebruikt bij specifieke doelgroepen. Ook voor de al meer dan 70 jaar bestaande VKA zijn alternatieven ontwikkeld, de nieuwe orale anticoagulantia (NOAC's). In plaats van indirect meerdere bij het stollingsproces betrokken factoren te remmen zoals VKA doen, remmen ze heel selectief een centrale stollingsfactor (factor X of factor II). De stollingsremming is zo veel directer en de medicatie makkelijker te doseren. In plaats van een variabele dosering en controle door trombosedienst, is het mogelijk om 1 of 2 x daags een vaste dosering in te nemen en zo voldoende beschermd te zijn tegen overmatige stolselvorming. Enkele jaren geleden zijn deze NOAC's, luisterend naar namen als dabigatran, apixaban en rivaroxaban op de markt gekomen. Aan Rijnstate is de opkomst van de NOAC's niet voorbijgegaan. Al meer dan 10 jaar geleden, nam de vakgroep Interne Geneeskunde deel aan de eerste studie met een NOAC. In 2005 werden 6 patiënten door research verpleegkundige Saskia Brouwer en internist-hematoloog Jaap Mol geïncludeerd in een doseringsstudie. ‘Dat was toen voor ons heel spannend’, zegt Saskia. ‘We wisten nog niet of het effectief zou zijn bij echte patiënten en of er niet overmatig veel bloedingen zouden optreden’. Veel enthousiasme en inzet van de betrokken onderzoekers in Rijnstate was nodig om die studies goed te laten lopen. ‘Het was een logistieke uitdaging, patiënten moesten vaak terugkomen voor controle en bloedafname en alles moest schriftelijk worden vastgelegd want er waren nog geen elektronische case record forms’. Na de eerste kleine studie volgden er nog vier andere studies met NOAC's. Veel Arnhemse patiënten met trombosebeen deden mee aan de EINSTEIN-DVT studie, een studie waarin rivaroxaban als nieuw middel werd vergeleken met bestaande therapie met VKA. Dat liep allemaal voorspoedig en Saskia vertelt dat destijds ook de verwachting was dat al snel iedereen met deze nieuwe middelen behandeld zou worden. Ook door de vakgroep Cardiologie is in studieverband aardig wat ervaring met de NOAC's opgebouwd. Inderdaad laten de meeste NOAC-studies die tot op heden gedaan zijn een minstens even groot beschermend effect tegen stolselvorming zien in vergelijking met de standaard therapie. Er zijn zelfs aanwijzingen dat bij bepaalde groepen er zelfs meer bescherming is en minder ernstige bloedingen

optreden. Momenteel kunnen deze medicijnen worden voorgeschreven ter preventie van beroerte bij boezemfibrilleren, preventie van veneuze trombose na orthopedische ingrepen en behandeling van trombosebeen en longembolie. Echter, bij de introductie van een dergelijke nieuwe generatie medicijnen worden terecht ook kritische vragen gesteld. Op de eerste plaats was er enige twijfel of de resultaten uit internationaal onderzoek ook in Nederland zouden gelden. Wij hebben immers in vergelijking met andere landen een uitstekend functionerende trombosedienst. Bovendien zijn nieuwe medicijnen altijd duurder dan 70 jaar oude medicijnen. Voor de grote groep patiënten met boezemfibrilleren zijn er inmiddels afspraken gemaakt en worden de NOAC's geheel vergoed, maar voor de groep patiënten met veneuze trombose is er nog geen eenduidige vergoedingsregeling. Werken de NOAC's voor alle patiënten even goed? We hebben bijvoorbeeld geleerd dat patiënten met mechanische hartkleppen juist slechter af zijn met de NOAC's. Tenslotte, voor de NOAC's hebben we nog geen middel tot onze beschikking die het stollingsremmend effect direct kan opheffen. Dat heeft nogal wat implicaties in spoedsituaties. Gelukkig zijn de resultaten ook buiten studieverband met de NOAC's volgens verwachting en lijkt het met de ernstige bloedingen mee te vallen, ofschoon natuurlijk elke fataal verlopen complicatie er een teveel is. De vakgroepen binnen Rijnstate die te maken hebben met het voorschrijven van NOAC's hebben gekozen voor een geleidelijke en voorzichtige start. Dit is in lijn met het advies van de Gezondheidsraad in 2012. Door de landelijke beroepsgroepen is destijds een leidraad opgesteld voor de begeleide introductie van de nieuwe antistollingsmiddelen. In ons ziekenhuis heeft de multidisciplinaire Stollingswerkgroep al snel een eigen NOAC-protocol geschreven, te vinden op het Kwaliteitsplein. In dit protocol worden adviezen gegeven over indicaties, wat te doen bij bloedingsproblemen en eventuele onderbreking van medicatie. De werkgroep heeft daarnaast een symposium gehouden over NOAC’s, geeft extra scholing en analyseert VIM-meldingen op stollingsgebied. Tussen de eerste berichten over medicijnen die de Trombosedienst overbodig zouden maken tot de voorzichtige start met het voorschrijven zit meer dan 10 jaar. Het past in de topklinische ambitie van Rijnstate dat wij met alle betrokken zorgverleners hierin een actieve rol hebben gespeeld.

Rijnstate Research & Innovatie

27


Rijnstate 05-2015_Opmaak 1 20-05-15 11:23 Pagina 29

Ontwikkelingen Wetenschap en Kennis Door drs. Annette Visser, manager fondsenwerving/Rijnstate Vriendenfonds

Coördinator kenniscreatie en innovatie In maart ben ik in Rijnstate begonnen als Coördinator Kenniscreatie en Innovatie. Een zeer afwisselende functie binnen het Kenniscentrum, waar ik mij met drie aandachtsgebieden bezighoud. Allereerst met het Kenniscentrum zelf. Het is belangrijk dat er een goed ingerichte ruimte is (begane grond Leerhuis) waar men op verschillende manieren kan leren, onderzoeken en werken. Het gaat dan bijvoorbeeld om concentratiewerkplekken, maar ook ruimtes die samenwerking bevorderen en/of waar je inspiratie op kunt doen. Daarnaast is het van belang om toegang tot vakliteratuur te verzorgen. Niet alleen het inkopen van de juiste vakliteratuur, maar ook de beschikbaarheid hiervan voor medewerkers zo gebruikersvriendelijk mogelijk in te richten. Ten tweede houd ik mij bezig met innovatie projecten. Het gaat dan met name om vroege fase innovatie. Dit wil zeggen dat ik adviseer en ondersteun bij het uitkristalliseren en eventueel opwerken van een innovatief idee. Denk bijvoorbeeld aan hulp bij het definiëren en valideren van het probleem en de oplossing, het bepalen van je stakeholders, opstellen van een plan, uitvoeren van een pilot, etcetera. Tot slot kan ik zorgverleners en onderzoekers adviseren op het gebied van subsidiemanagement. Bij innovatieve trajecten of wetenschappelijk

onderzoek bestaat er altijd een financiële component. Soms bestaat er een mogelijkheid om een (deel van het) onderzoek of project te laten subsidiëren. Ik kan adviseren bij het zoeken naar een geschikte subsidie en vervolgens ondersteunen bij het aanvraagproces. Zowel bij innovatie als bij subsidiemanagement blijft de onderzoeker of innovator altijd in de lead. Mocht je naar aanleiding van bovenstaande vragen hebben over het Kenniscentrum en vakliteratuur, dan kan je een mail sturen naar: kenniscentrum@rijnstate.nl. Heb je advies nodig of een vraag met betrekking tot innovatie en subsidies, dan ben ik te bereiken op: kruiter@rijnstate.nl of 088-0057837 / 06-23656528. Karin Ruiter

Ontwikkelingen Vriendenfonds

Meer mogelijk dankzij Rijnstate Vriendenfonds We willen onderzoeken, innoveren en onze patiënten de beste, mooiste en prettigste faciliteiten aanbieden. Tegelijkertijd worden de budgetten waar we mee moeten werken steeds krapper. Dan kun je twee kanten op: stoppen met deze extra activiteiten die je ziekenhuis juist nóg beter en nog prettiger maken óf zorgen dat je op andere manieren aan voldoende (financiële) middelen kunt komen. Binnen Rijnstate hebben we gekozen voor de laatste optie. Speciaal daarvoor is eind 2012 het Rijnstate Vriendenfonds opgericht. Vriendenfonds: voor onderzoek, innovatie en patiëntenvoorzieningen Het Vriendenfonds werft onder meer voor medisch en niet-medisch wetenschappelijk onderzoek dat binnen Rijnstate plaatsvindt. Onderzoekers binnen Rijnstate kunnen een aanvraag indienen bij het Vriendenfonds voor een bijdrage voor hun onderzoek. Behalve voor onderzoek werft het Vriendenfonds ook voor projecten op het gebied van innovatie en voor extra patiëntenfaciliteiten. Twee keer per jaar vindt een aanvraagronde plaats. Daarnaast schenkt het Rijnstate Vriendenfonds jaarlijks € 1500 voor het Artikel van het jaar. Deze prijs, voor de beste wetenschappelijke publicatie van het jaar, is bedoeld ter stimulering van onderzoek en publicatie binnen Rijnstate. Enkele onderzoeken die reeds een bijdrage van het Rijnstate Vriendenfonds hebben ontvangen: - Diagnostiek coeliakie, Ellen van Lochem (medisch immunoloog) - Validatiestudie jichtcalculator, Matthijs Janssen (reumatoloog)

-

Metaal-op-metaal heup prothesiologie, Job van Susante (orthopedisch chirurg) SuperB, SUrgical Versus PERcutaneous Bypass, Michel Reijnen (vaatchirurg) Botdichtheidsveranderingen in het acetabulaire bottransplantaat, Job van Susante (orthopedisch chirurg) Schema-ect: a novel treatment for medication resistant depression, Jeroen van Waarde (psychiater) Patiënten behoefte analyse Healing Environment, Jan Willem Kessener (adviseur inrichting/ bouwmanagement) Pinda en kippenei-eiwit allergie, Janneke Ruinemans-Koerts (klinisch chemicus) i.s.m. Kindergeneeskunde Pilot study curriculum robotchirurgie, Carl Wijburg (uroloog)

Sponsorsamenwerking Behalve de standaard aanvraagrondes werven we bijvoorbeeld ook projectspecifiek bij bedrijven en particulieren. Zo hebben we voor kinderobesitas projecten onder meer een sponsorsamenwerking met Media Markt Arnhem, Johnson & Johnson en de Bridge to Bridge loop. Kortom, met het Rijnstate Vriendenfonds wordt méér mogelijk. Zo kunnen we samen zorgen voor nog betere zorg. Meer informatie Heb jij ook een project of onderzoek dat écht het verschil kan maken voor onze patiënten? En kan dit niet vanuit andere budgetten worden gefinancierd? Kijk dan wat er eventueel mogelijk is vanuit het Vriendenfonds: E-mail: vriendenfonds@rijnstate.nl Internet: www.rijnstatevriendenfonds.nl RijnstateNet: www.RijnstateNet.nl/vriendenfonds (alleen voor Rijnstate intern)

Rijnstate Research & Innovatie

29


Rijnstate 05-2015_Opmaak 1 20-05-15 11:24 Pagina 31

Column Door drs. Francis Hartog, gynaecoloog

Koning van Pylos, zoon van Neleus Degenen die deze columns lezen kunnen doorrekenen dat ik bijna 45 jaar ben geworden. De grens waarop verhalen van ‘vroegâh’ niet zozeer geaccepteerd worden, maar wel de grens waarbij er niet meer al te verbaasd opgekeken wordt als je deze vertelt. Een ouwe lul in de dop, zeg maar. Tot grote hilariteit van ons allen thuis, kan mijn zoon een bij de Albert Heijn koffie drinkende hangoudere nadoen met de tekst ‘vroeger was de jeugd niet zo onbeleefd’ (met zeer authentiek de trillende en krakende stem). Daar moet ik aan denken als ik mezelf hoor praten tijdens de overdracht, of een andere leermoment, en N=1anekdotes uit een steeds verder liggende verleden vertel. Het begin van mijn opvoeding tot Medisch Specialist stamt uit de laatste jaren van de vorige eeuw. Toen kennis en kunde opgedaan werd op de werkvloer en ervaring vooral opgebouwd werd door de grote kwantiteit aan werkuren en patiëntencontacten. Je bouwde dan een ‘gevoel’ voor de patiënt en zijn/haar ziekte, enigszins ondersteund door de kennis uit veel te dikke leerboeken, maar vooral aangevuld met de kennis en ervaring van je leermeester. Nee, natuurlijk heette dat toen al niet meer zo, maar zo gaan ouwe lullen praten. Je opleiders waren destijds leermeesters, en jij was hun gezel. Met bewondering luisterde je dan naar hun ervaringen, ook wel hun eigen wetenschappelijke bevindingen, maar vooral ook naar verhalen van hun leermeesters toen zij nog in opleiding waren. Zo kwam het dat wat je leerde, wat jouw waarheid over de geneeskunde zou worden, afhankelijk was van een cumulatieve historie van kennis en ervaring in het ziekenhuis en/of cluster waar je opgeleid werd. Variaties in beleid waarvan destijds nog geen zekerheid bestond welke de beste uitkomst voor de patiënt had, waren afhankelijk van welke ‘school’ je hanteerde. In Maastricht het ene, in Nijmegen het andere. En zo kon men elkaar ook herkennen: ‘oh, doe je dat zo, dan ben je zeker in de VU opgeleid’, het liefst met een ondertoontje waardoor je kon herkennen dat ‘men’ het daar zeker niet mee eens was. Die goeie ouwe tijden zijn gevlogen. Academische ziekenhuizen zijn geen afzonderlijke eilanden, maar zijn gaan samenwerken. Met trots kunnen wij in Nederland tonen dat, door samenwerking in consortiumstudies, op een snelle en betrouwbare wijze kennis opgebouwd en gedeeld wordt, waarbij beleid wereldwijd bijgestuurd kan worden. Er vindt sinds het begin van deze eeuw een snelle omslag van ervaring naar wetenschappelijke onderbouwing. Beleid moet het liefst dubbel blind gerandomiseerd statistisch relevante uitkomsten geven. Het is in het kader van het bemachtigen van een opleidingsplaats ook niet meer voldoende om veel ervaring op te doen, goed je best te doen, je moet ook bijdragen aan de groeiende wetenschap. De verder veranderende tijden zorgen ervoor dat het woord van de opleider niet zomaar voor waarheid aanvaard wordt. De ervaren collega wordt niet meer vanzelfsprekend bewonderend en ego strelend aangekeken, maar kritisch bevraagd. Regelmatig worden uitspraken in twijfel getrokken, getoetst, en met een beetje ‘geluk’ compleet verworpen door de huidige stand van wetenschap. Zo is er een, voor de opleider toch soms frustrerende, maar voor de geneeskunst wonder-

schone, omslag gekomen in het rollenspel van leermeester en gezel. De ouwe rot in het vak, leert weer van de jonge generatie. Maar wat te doen als de wetenschap je in de steek laat? Wat als er zich een klinisch probleem voordoet, waar geen of onvoldoende onderzoek naar gedaan is, bijvoorbeeld omdat het een zeldzaamheid is? Dan mogen we gelukkig nog vertrouwen op de kunde van de ervaren collega. Gelukkig is er dan altijd wel iemand die nog een goed verhaal te vertellen heeft. Een van de vele verhalen, waarvan nooit met zekerheid meer te herleiden is of het iets is wat zelf meegemaakt is, of dat het een overleverings-verhaal is, maar dat doet er dan niet meer toe. Iemand die dan zeker niet als ouwe lul te bestempelen is, maar gezien wordt als een originele leermeester. Iemand waarvan je, zeker in de eerste jaren als medisch specialist, graag van leert, en waarvan je gretig de ervaringen gebruik maakt. Ik heb de afgelopen jaren al een aantal keer een dergelijke collega moeten zien vertrekken uit de maatschap. Een groot gemis in het begin, want wie moet je dan bellen om mee te overleggen, om je te helpen bij de moeizame ingreep? Gelukkig evolueert de vakgroep zich en ontwikkelt zich een nieuwe-oude-generatie waarvan we van de ervaringen gebruik kunnen maken en blijft ook in deze tijden de leermeester gezel systeem nog in stand.

Rijnstate Research & Innovatie

31


Rijnstate 05-2015_Opmaak 1 20-05-15 11:24 Pagina 34

Wetenschappelijk onderzoek Anaesthesiologie COLIFLOW. Retrospectief cohort (uit de dossiers van de patiënten die in 20132014 (oncologische) colonchirurgie hebben ondergaan. In Rijnstate geïnitieerd monocenter onderzoek. Lokale hoofdonderzoeker: Myra Rinia, anesthesioloog. PRODIGY I. A Post-Market Study Evaluating the Prodigy Neuromodulation System for the Management of Failed Back Surgery Syndrome or Chronic Intractable Pain of the Trunk and/or Limbs. Een multicenter onderzoek. Lokale hoofdonderzoeker Rijnstate: Jan-Willem Kallewaard, anesthesioloog.

PET imaging after EVAS. Clinical relevance of Positron Emission Tomography (PET) imaging following endovascular aneurysm repair using the Nellix endoprosthesis. In Rijnstate geïnitieerd monocenter onderzoek. Lokale hoofdonderzoeker: Michel Reijnen, chirurg. RESOLVE. A systems biology approach to RESOLVE the molecular pathology of the hallmarks of patients with metabolic syndrome and its co-morbidities. Een multicenter onderzoek. Lokale hoofdonderzoeker Rijnstate: Ignace Janssen, chirurg.

Cardiologie

RetroCT. Post-operative CT follow-up after Nellix endoprosthesis placement. In Rijnstate geïnitieerd multicenter onderzoek. Lokale hoofdonderzoeker: Michel Reijnen, chirurg.

PADIT. Prevention of arrhythmia device infection trial (PADIT) cluster crossover. Een multicenter onderzoek. Lokale hoofdonderzoeker Rijnstate: Frank Willems, cardioloog.

Diëtetiek

PARADIGM HF extension. Een multicenter onderzoek naar de veiligheid en verdraagbaarheid van open-label LCZ696 bij patienten uit het PARADIGM-HF onderzoek met chronisch hartfalen en een lage ejectiefractie. Een multicenter onderzoek. Lokale hoofdonderzoeker Rijnstate: Frank Willems, cardioloog.

Beleving van een vochtbeperking, hemodialyse patiënten. In Rijnstate geïnitieerd monocenter onderzoek. Lokale hoofdonderzoeker: Mirella Elbersen, hoofd zorgteam. Ethiek

PARAGON. A Multicenter, randomized, double-blind, parallel group, active-controlled study to evaluate the efficacy and safety of LCZ696 compared to valsartan, on morbidity and mortality in heart failure patients (NYHA Class II-IV) with preserved ejection fraction. Een multicenter onderzoek. Lokale hoofdonderzoeker Rijnstate: Frank Willems, cardioloog.

Moral distress. Moreel beraad als plaats waar professional en persoon samenkomen. In Rijnstate geïnitieerd monocenter onderzoek. Lokale hoofdonderzoeker:Angeline van Doveren, ziekenhuis ethicus.

THEMIS. A Multinational, Randomised, Double-Blind, Placebo-Controlled Trial to Evaluate the Effect of Ticagrelor 90 mg twice daily on the Incidence of Cardiovascular Death, Myocardial Infarction or Stroke in Patients with Type 2 Diabetes Mellitus. Een multicenter onderzoek. Lokale hoofdonderzoeker Rijnstate: Frank Willems, cardioloog.

Dosing algorithm for carboplatin. pharmacokinetics of carboplatin after adjusted dosing for high BMI, low serum creatinine and maximal renal function. In Rijnstate geïnitieerd monocenter onderzoek. Lokale hoofdonderzoeker: Maarten Deenen, apotheker i.o.

Farmacie

Fysiotherapie Chirurgie BIG. Bariatric procedures ans changes in incretins ans gastric emptying. In Rijnstate geïnitieerd monocenter onderzoek. Lokale hoofdonderzoeker: Frits Berends, chirurg. Dynamische CT bij EVAS. Changes in aortic dimensions and pulsatility following endovascular aneurysm repair using the Nellix endoprosthesis. In Rijnstate geïnitieerd multicenter onderzoek. Lokale hoofdonderzoeker: Michel Reijnen, chirurg. Follow up after implantation and explantation of the duodenal-jejunal bypass liner. In Rijnstate geïnitieerd monocenter onderzoek. Lokale hoofdonderzoeker: Frits Berends, chirurg. ICEBERG1. Multi-centre, observational, post-market, retrospective registry to assess outcomes of patients treated with the Gore® EXCLUDER® ILIAC BRANCH Endoprothesis. In Rijnstate geïnitieerd multicenter onderzoek. Lokale hoofdonderzoeker: Michel Reijnen, chirurg. ICEBERG2. Multi-centre, observational, post-market, real world registry to assess outcomes of patients treated with the Gore® EXCLUDER® ILIAC BRANCH Endoprothesis (prospectief). In Rijnstate geïnitieerd multicenter onderzoek. Lokale hoofdonderzoeker: Michel Reijnen, chirurg.

FysioCARDSS deel 2. In Rijnstate geïnitieerd multicenter onderzoek. Lokale hoofdonderzoeker: Sjak Evers, fysiotherapeut. Geriatrie Riscofactoren slikstoornissen en pneumonie/LWI. Relatie riscofactoren slikstoornissen en pneumonie/LWI post operatief bij patienten opgenomen op de geriatrische traumatologie in 2012 en 2013. In Rijnstate geïnitieerd monocenter onderzoek. Lokale hoofdonderzoeker: Gerdien van Bruggen-Kuijt, aios Geriatrie. Gynaecologie Ovarium metastases in premenopausal patients with primary invasive breast cancer. Een multicenter onderzoek. Lokale hoofdonderzoeker Rijnstate: Netty Aalders, gynacoloog. TeMpOH-3 study. Prophylactic radiological interventions to prevIent major obstetric haemorrhage in patients at high risk of abnormally invasive placenta. Een multicenter onderzoek. Lokale hoofdonderzoeker Rijnstate: Hans de Boer, internist. Interne geneeskunde

IJzersuppletie trial. Optimaliseren van ijzersuppletie na Roux-en-Y Gastric Bypass. In Rijnstate geïnitieerd monocenter onderzoek. Lokale hoofdonderzoeker: Frits Berends, chirurg.

AKADIAP. Acceptatie van de kunstmatige alvleesklier onder diabetes patiënten. Een multicenter onderzoek in samenwerking met Universiteit Twente. Lokale hoofdonderzoeker Rijnstate: Arjanne van Bon, internist.

Incretine and RYGB. Changes in incretines, gut hormones and bile acids after roux-en-y gastric bypass. In Rijnstate geïnitieerd monocenter onderzoek. Lokale hoofdonderzoeker: Jens Homan, arts onderzoeker.

EBBINGHAUS. A Double-Blind, Placebo Controlled, Multicenter Study to Assess the Effect of Evolocumab on Cognitive Function in Patients with Clinically Evident Cardiovascular Disease and Receiving Statin Background Lipid Lowering Therapy: A Study for Subjects Enrolled. Een multicenter onderzoek. Lokale hoofdonderzoeker Rijnstate: Houshang Monajemi, internist.

Minimizer studie. In Rijnstate geïnitieerd monocenter onderzoek. Lokale hoofdonderzoeker: Frits Berends, chirurg. MOCA-XL. Registratiestudie van de behandeling van primaire insufficiëntie van de vena saphena magna met grote diameter (>12 mm), antero-laterale takken, of VSM stamvarices onder de knie met Mechanochemische endoveneuze Ablatie (MOCA). In Rijnstate geïnitieerd multicenter onderzoek. Lokale hoofdonderzoeker: Michel Reijnen, chirurg.

34

Rijnstate Research & Innovatie

EORTC-1301-LG. 10-day decitabine versus conventional chemotherapy (“3+7”) followed by allografting in AML patients ≥ 60 years: a randomized phase III study of the EORTC Leukemia Group, CELG, GIMEMA and German MDS Study Group. Een multicenter onderzoek. Lokale hoofdonderzoeker Rijnstate: John Raemakers, chef de clinique.


Rijnstate 05-2015_Opmaak 1 20-05-15 11:24 Pagina 35

Wetenschappelijk onderzoek goedgekeurd door de Raad van Bestuur in de periode oktober 2014 tot en met 10 april 2015 (een deel van de lijst is ook terug te vinden op www.Clinicaltrial.gov of in het Nederlands trial register). De vetgedrukte titels betreffen onderzoeken in Rijnstate geïnitieerd.

FAMOUS -1. Using flash mob research to determine the optimal measurement of capillary refill time. Een multicenter onderzoek. Lokale hoofdonderzoeker Rijnstate: Frank Bosch, internist. Genactis - participation in WM market research with ECWM. Een multicenter onderzoek. Lokale hoofdonderzoeker Rijnstate: Ellen van der Spek, internist.

Phosphatidylchholine PCG2. Randomized, double-blind, double-dummy, placebo-controlled, Phase III clinical trial on the efficacy and safety of a 12-weeks addon treatment with LT 02 (gastro-resistant phosphatidylcholine granules) vs. placebo in patients with ulcerative colitis refra. Een multicenter onderzoek. Lokale hoofdonderzoeker Rijnstate: Marcel Groenen, MDL-arts. Neurologie

MARINER. Medically Ill Patient Assessment of Rivaroxaban Versus Placebo IN Reducing Post-Discharge Venous Thrombo-Embolism Risk. Een multicenter onderzoek. Lokale hoofdonderzoeker Rijnstate: Marcel Hovens, internist. MEDEA. MEtoclopramide, DExamethasone or Aloxi for the prevention of delayed chemotherapy-induced nausea and vomiting in moderately emetogenic non-AC-based chemotherapy. Een multicenter onderzoek. Lokale hoofdonderzoeker Rijnstate: Theo van Voorthuizen, internist. Monitoring HebB en HebB/Hiv. Vergelijking van het natuurlijke beloop, de mortaliteit/ morbiditeit en de effecten van behandeling tussen patiënten met een HBV monoinfectie en een HIV/ HBV coinfectie. Een multicenter onderzoek. Lokale hoofdonderzoeker Rijnstate: Clemens Richter, internist. OLAPARIB. A Randomised, Double-Blind, Placebo-Controlled, Multicentre Phase II Study to Compare the Efficacy, Safety and Tolerability of Olaparib Versus Placebo When Given in Addition to Abiraterone Treatment in Patients With Metastatic Castrate-Resistant Prostate. Een multicenter onderzoek. Lokale hoofdonderzoeker Rijnstate: Reinoud Blaisse, internist. Positief leven met HIV. Een multicenter onderzoek. Lokale hoofdonderzoeker Rijnstate: Clemens Richter, internist. TASELISIB. A phase III, double-blind, placebo-controlled, randomized study of Taselisib plus Fulvestrant versus placebo plus Fulvestrant in postmenopausal women with estrogen receptor-positive and Her2-negative locally advanced or metastatic breast cancer who have disease recurrence or progression during of after aromatase inhibitor therapy. Een multicenter onderzoek. Lokale hoofdonderzoeker Rijnstate: Reinoud Blaisse, internist. Uitkomstindicatoren palliatieve zorg in ziekenhuizen. Een multicenter onderzoek. Lokale hoofdonderzoeker Rijnstate: Maurice van der Vorst, internist. Kaakchirurgie CBCT prior to removal of third molars. The efficacy of cone beam CT compared to panoramic radiography prior to third molar removal, a randomized controlled trial. Een multicenter onderzoek. Lokale hoofdonderzoeker Rijnstate: Theo Hoppenreijs, MKA-chirurg. Maag- Darm en Leverziekten ETRO I GA28950. Phase III, double lind, placebo-ontrolled, multicenter study of the efficacy and safety of etrolizumab during induction and maintenance in patients with moderate to severe active ulcerative colitis who are refractory to or intolerant of tnf inhibitors. Een multicenter onderzoek. Lokale hoofdonderzoeker Rijnstate: Peter Wahab, MDL-arts. ETRO II GA29103. Phase III, randomized, multicenter double-blind, doubledummy study to evaluate the efficacy and safety of etrolizumab compared with infliximab in patients with moderate to severe active ulcerative colitis who are naive to tnf inhibitorss. Een multicenter onderzoek. Lokale hoofdonderzoeker Rijnstate: Peter Wahab, MDL-arts. ETRO III GA28951. An open-label extension and safety monitoring study of moderate to severe ulcerative colitis patients previously enrolled in etrolizumab phase iii studies. Een multicenter onderzoek. Lokale hoofdonderzoeker Rijnstate: Peter Wahab, MDL-arts. OPTIMA. A randomised, assessor-blinded, multi-centre trial comparing the efficacy, safety and tolerability of the PICOPREP tailored dosing schedule to the PICOPREP day-before dosing schedule for colon cleansing in preparation for colonoscopy. Een multicenter onderzoek. Lokale hoofdonderzoeker Rijnstate: Marcel Groenen, MDL-arts.

APAnellixCHE-AF. Apixaban versus antiplatelet drugs or no antithrombotic drugs after anticoagulation-associated intracerebral haemorrhage in patients with atrial fibrillation. A randomised phase II clinical trial. Een multicenter onderzoek. Lokale hoofdonderzoeker Rijnstate: Jeannette Hofmeijer, neuroloog. EEG monitoring in ischemic stroke. 2 Continuous EEG monitoring of patients with acute ischemic stroke: detection of secondary deterioration. In Rijnstate geïnitieerd multicenter onderzoek. Lokale hoofdonderzoeker: Jeannette Hofmeijer, neuroloog. MeninGene. Nationwide prospective study on community-acquired bacterial meningitis: from genetics to therapy. In Rijnstate geïnitieerd multicenter onderzoek. Lokale hoofdonderzoeker: Edo Hoogerwaard, neuroloog. MMN bij PAE. 2 De Prognostische waarde van Event Related Potentials bij Postanoxische Encephalopathie. Een multicenter onderzoek. Lokale hoofdonderzoeker Rijnstate: Jeannette Hofmeijer, neuroloog. MRCLEAN-Registry. A multicenter regitry of intra-arterial treatment for acute anterior circulation ischemic stroke. Een multicenter onderzoek. Lokale hoofdonderzoeker Rijnstate: Jeannette Hofmeijer, neuroloog. TRUTH. Thrombolysis and Uncontrolled Hypertension. Een multicenter onderzoek. Lokale hoofdonderzoeker Rijnstate: Sarah Vermeer, neuroloog. Orthopaedie ATTUNE CT13005. A Multi-Center Evaluation of Post-Operative Recovery in ATTUNE® Primary, Cemented Total Knee Arthroplasty. In Rijnstate geïnitieerd monocenter onderzoek. Lokale hoofdonderzoeker: Corné van Loon, orthopedisch chirurg. Gaitanalysis after RHA vs MoM THA. Gait analyses after resurfacing hip arthroplasty versus metal on metal total hip arthroplasty. In Rijnstate geïnitieerd monocenter onderzoek. Lokale hoofdonderzoeker: Job van Susante, orthopedisch chirurg. Pulmonologie MK3475-024. A Randomized Open-Label Phase III Trial of MK-3475 versus Platinum based Chemotherapy in 1L Subjects with PD-L1 Strong Metastatic Non-Small Cell Lung Cancer. Een multicenter onderzoek. Lokale hoofdonderzoeker Rijnstate: Hans Smit, longarts. Radiologie MAESTRO. IMAging with opto-acoustics to downgradE BI-RADS claSsificaTion Relative tO other diagnostic methodologies. Een multicenter onderzoek. Lokale hoofdonderzoeker Rijnstate: Carla Meeuwis, radioloog. Microdose. Studie naar een nieuwe mammograaf die geïnstalleerd is in Zevenaar. In Rijnstate geïnitieerd monocenter onderzoek. Lokale hoofdonderzoeker: Carla Meeuwis, radioloog. Spoed Eisende Hulp Betaling bereid voor bezoek SEH. Zelfverwijzers op de SEH – Hoeveel zijn zij bereid te betalen voor hun bezoek? In Rijnstate geïnitieerd monocenter onderzoek. Lokale hoofdonderzoeker: Nicole Kraaijvanger, chef de clinique. Interviews met zelfverwijzers op de SEH. In Rijnstate geïnitieerd monocenter onderzoek. Lokale hoofdonderzoeker: Nicole Kraaijvanger, chef de clinique.

Rijnstate Research & Innovatie

35


Rijnstate 05-2015_Opmaak 1 20-05-15 11:24 Pagina 36

Publicaties Rijnstate vanaf oktober 2014 Pubmed Aarts E, Koehestanie P, Dogan K, Berends F, Janssen I. Revisional surgery after failed gastric banding: results of one-stage conversion to RYGB in 195 patients. Surg Obes Relat Dis. 2014;10(6):1077-83. Aarts EO, van Wageningen B, Berends F, Janssen I, Wahab P, Groenen M. Intragastric band erosion: experiences with gastrointestinal endoscopic removal. World J Gastroenterol. 2015;21(5):1567-72. Ahmed Ali U, Issa Y, van Goor H, van Eijck CH, Nieuwenhuijs VB, Keulemans Y, Fockens P, Busch OR, Drenth JP, Dejong CH, van Dullemen HM, van Hooft JE, Siersema PD, Spanier BW, Poley JW, Poen AC, Timmer R, Seerden T, Tan AC, Thijs WJ, Witteman BJ, Romkens TE, Roeterdink AJ, Gooszen HG, van Santvoort HC, Bruno MJ, Boermeester MA. Dutch Chronic Pancreatitis Registry (CARE): Design and rationale of a nationwide prospective evaluation and follow-up. Pancreatology. 2014. Allegaert K, Olkkola KT, Owens KH, Van de Velde M, de Maat MM, Anderson BJ. Covariates of intravenous paracetamol pharmacokinetics in adults. BMC Anesthesiol. 2014;14:77. Arntz RM, van Alebeek ME, Synhaeve NE, Brouwers PJ, van Dijk GW, Gons RA, den Heijer T, de Kort PL, de Laat KF, van Norden AG, Vermeer SE, van der Vlugt MJ, Kessels RP, van Dijk EJ, de Leeuw FE. Observational Dutch Young Symptomatic StrokE studY (ODYSSEY): study rationale and protocol of a multicentre prospective cohort study. BMC Neurol. 2014;14:55. Berden FA, Kievit W, Baak LC, Bakker CM, Beuers U, Boucher CA, Brouwer JT, Burger DM, van Erpecum KJ, van Hoek B, Hoepelman AI, Honkoop P, KerbertDreteler MJ, de Knegt RJ, Koek GH, van Nieuwkerk CM, van Soest H, Tan AC, Vrolijk JM, Drenth JP. Dutch guidance for the treatment of chronic hepatitis C virus infection in a new therapeutic era. Neth J Med. 2014;72(8):388-400. Berkhemer OA, Fransen PS, Beumer D, van den Berg LA, Lingsma HF, Yoo AJ, Schonewille WJ, Vos JA, Nederkoorn PJ, Wermer MJ, van Walderveen MA, Staals J, Hofmeijer J, van Oostayen JA, Lycklama a Nijeholt GJ, Boiten J, Brouwer PA, Emmer BJ, de Bruijn SF, van Dijk LC, Kappelle LJ, Lo RH, van Dijk EJ, de Vries J, de Kort PL, van Rooij WJ, van den Berg JS, van Hasselt BA, Aerden LA, Dallinga RJ, Visser MC, Bot JC, Vroomen PC, Eshghi O, Schreuder TH, Heijboer RJ, Keizer K, Tielbeek AV, den Hertog HM, Gerrits DG, van den Berg-Vos RM, Karas GB, Steyerberg EW, Flach HZ, Marquering HA, Sprengers ME, Jenniskens SF, Beenen LF, van den Berg R, Koudstaal PJ, van Zwam WH, Roos YB, van der Lugt A, van Oostenbrugge RJ, Majoie CB, Dippel DW. A randomized trial of intraarterial treatment for acute ischemic stroke. N Engl J Med. 2014;372(1):11-20. Betzel B, Drenth JP. A new noninvasive technique for estimating hepatic triglyceride: will liver biopsy become redundant in diagnosing non-alcoholic fatty liver disease? BMC Med. 2014;12:152. Bockler D, Reijnen MM, Krievins D, Peters AS, Hayes P, De Vries JP. Use of the Nellix EVAS system to treat post-EVAR complications and to treat challenging infrarenal necks. J Cardiovasc Surg (Torino). 2014;55(5):601-12. Boersema M, van den Born JC, van Ark J, Harms G, Seelen MA, van Dijk MC, van Goor H, Navis GJ, Popa ER, Hillebrands JL. CD16 monocytes with smooth muscle cell characteristics are reduced in human renal chronic transplant dysfunction. Immunobiology. 2014. Boersma D, van Eekeren RR, Kelder HJ, Werson DA, Holewijn S, Schreve MA, Reijnen MM, de Vries JP. Mechanochemical endovenous ablation versus radiofrequency ablation in the treatment of primary small saphenous vein insufficiency (MESSI trial): study protocol for a randomized controlled trial. Trials. 2014;15:421. Cambron M, Mostert J, Haentjens P, D’Hooghe M, Nagels G, Willekens B, Heersema D, Debruyne J, Van Hecke W, Algoed L, De Klippel N, Fosselle E, Laureys G, Merckx H, Van Wijmeersch B, Vanopdenbosch L, Verhagen W, Hupperts R, Hengstman G, Michiels V, Van Merhaegen-Wieleman A, De Keyser J. Fluoxetine in progressive multiple sclerosis (FLUOX-PMS): study protocol for a randomized controlled trial. Trials. 2014;15:37. Celik F, Bounif F, Fliers JM, Kersten BE, van Dielen FM, Cense HA, Brandjes DP, van Wagensveld BA, Janssen IM, van de Laar AW, Gerdes VE. The impact of surgical complications as a main risk factor for venous thromboembolism: a multicenter study. Obes Surg. 2014;24(10):1603-9.

36 Rijnstate Research & Innovatie

Cuppen I, de Bruijn D, Geerdink N, Rotteveel JJ, Willemsen MA, van Vugt JM, Pasman JW, Roeleveld N. Small Biparietal Diameter and Head Circumference Are Part of the Phenotype instead of Independent Prognostic Markers in Fetuses with Spinal Dysraphism. Fetal Diagn Ther. 2014. Dharuri H, t Hoen PA, van Klinken JB, Henneman P, Laros JF, Lips MA, El Bouazzaoui F, van Ommen GJ, Janssen I, van Ramshorst B, van Wagensveld BA, Pijl H, Willems van Dijk K, van Harmelen V. Downregulation of the acetyl-CoA metabolic network in adipose tissue of obese diabetic individuals and recovery after weight loss. Diabetologia. 2014;57(11):2384-92. Djajadiningrat RS, Jordanova ES, Kroon BK, van Werkhoven E, de Jong J, Pronk DTM, Snijders PJF, Horenblas S, Heideman DlAM. Human papillomavirus prevalence in invasive penile cancer and association with clinical outcome. J Urol. 2015;193(2):526-31. ten Doesschate F, van Eijndhoven P, Tendolkar I, van Wingen GA, van Waarde JA. Pre-treatment amygdala volume predicts electroconvulsive therapy response. Front Psychiatry. 2014;5:169. Dogan K, Aarts EO, Koehestanie P, Betzel B, Ploeger N, de Boer H, Aufenacker TJ, van Laarhoven KJ, Janssen IM, Berends FJ. Optimization of vitamin suppletion after Roux-en-Y gastric bypass surgery can lower postoperative deficiencies: a randomized controlled trial. Medicine (Baltimore). 2014;93(25):e169. Dogan K, Gadiot RP, Aarts EO, Betzel B, van Laarhoven CJ, Biter LU, Mannaerts GH, Aufenacker TJ, Janssen IM, Berends FJ. Effectiveness and Safety of Sleeve Gastrectomy, Gastric Bypass, and Adjustable Gastric Banding in Morbidly Obese Patients: a Multicenter, Retrospective, Matched Cohort Study. Obes Surg. 2014. Donker M, van Tienhoven G, Straver ME, Meijnen P, van de Velde CJ, Mansel RE, Cataliotti L, Westenberg AH, Klinkenbijl JH, Orzalesi L, Bouma WH, van der Mijle HC, Nieuwenhuijzen GA, Veltkamp SC, Slaets L, Duez NJ, de Graaf PW, van Dalen T, Marinelli A, Rijna H, Snoj M, Bundred NJ, Merkus JW, Belkacemi Y, Petignat P, Schinagl DA, Coens C, Messina CG, Bogaerts J, Rutgers EJ. Radiotherapy or surgery of the axilla after a positive sentinel node in breast cancer (EORTC 1098122023 AMAROS): a randomised, multicentre, open-label, phase 3 non-inferiority trial. Lancet Oncol. 2014;15(12):1303-10. Dunselman GA, Vermeulen N, Becker C, Calhaz-Jorge C, D’Hooghe T, De Bie B, Heikinheimo O, Horne AW, Kiesel L, Nap A, Prentice A, Saridogan E, Soriano D, Nelen W. ESHRE guideline: management of women with endometriosis. Hum Reprod. 2014;29(3):400-12. van Egmond N, van Grinsven S, van Loon CJ, Gaasbeek RD, van Kampen A. Better clinical results after closed- compared to open-wedge high tibial osteotomy in patients with medial knee osteoarthritis and varus leg alignment. Knee Surg Sports Traumatol Arthrosc. 2014. Gerhardt DM, Smolders JM, Rijnders TA, Hol A, van Susante JL. Changes in Bone Mineral Density and Femoral Neck Narrowing in the Proximal Femur Three to Five Years After Hip Resurfacing Versus Conventional Total Hip Arthroplasty. J Arthroplasty. 2014. Gerven van NM, Verwer BJ, Witte BI, van Erpecum KJ, van Buuren HR, Maijers I, Visscher AP, Verschuren EC, van Hoek B, Coenraad MJ, Beuers UH, de Man RA, Drenth JP, den Ouden JW, Verdonk RC, Koek GH, Brouwer JT, Guichelaar MM, Vrolijk JM, Mulder CJ, van Nieuwkerk CM, Bouma G. Epidemiology and clinical characteristics of autoimmune hepatitis in the Netherlands. Scand J Gastroenterol. 2014;49(10):1245-54. Grimme FA, Reijnen MM, Zeebregts CJ. Regarding “Outcomes of covered versus bare-metal balloon-expandable stents for aortoiliac occlusive disease”. J Vasc Surg. 2014;60(4):1120. Hofmeijer J. Evidence-based medical knowledge: the neglected role of expert opinion. J Eval Clin Pract. 2014. Homan J, Betzel B, Aarts EO, Dogan K, van Laarhoven KJ, Janssen IM, Berends FJ. Vitamin and Mineral Deficiencies After Biliopancreatic Diversion and Biliopancreatic Diversion with Duodenal Switch-the Rule Rather than the Exception. Obes Surg. 2015.


Rijnstate 05-2015_Opmaak 1 20-05-15 11:24 Pagina 37

Artikelen gepubliceerd in een medisch (wetenschappelijk) tijdschrift (in een issue of als e-pub/online first) in de periode vanaf oktober 2014. Hulle van der T, den Exter PL, Mos IC, Kamphuisen PW, Hovens MM, Kruip MJ, van Es J, Ten Cate H, Huisman MV, Klok FA. Optimization of the diagnostic management of clinically suspected pulmonary embolism in hospitalized patients. Br J Haematol. 2014;167(5):681-6.

Manders SH, Kievit W, Adang E, Jansen TJ, Stolk JN, Visser H, Schilder AM, Vonkeman HE, van de Laar MA, van Riel PL. Effectiveness of TNF inhibitor treatment with various methotrexate doses in patients with rheumatoid arthritis: results from clinical practice. Ann Rheum Dis. 2014.

Janssen IM, Homan J, Schijns W, Betzel B, Aarts EO, Berends FJ, de Boer H. Subclinical hypothyroidism and its relation to obesity in patients before and after Roux-en-Y gastric bypass. Surg Obes Relat Dis. 2015.

Mengerink BB, van der Wurff AA, Ter Haar JF, van Rooij IA, Pijnenborg JM. Effect of undiagnosed deep adenomyosis after failed NovaSure endometrial ablation. J Minim Invasive Gynecol. 2014.

Janssens PM, Thorn P, Castilla JA, Frith L, Crawshaw M, Mochtar M, Bjorndahl L, Kvist U, Kirkman-Brown JC. Evolving minimum standards in responsible international sperm donor offspring quota. Reprod Biomed Online. 2015.

Minasian AG, van den Elshout FJ, Dekhuijzen PR, Vos PJ, Willems FF, van den Bergh PJ, Heijdra YF. Serial pulmonary function tests to diagnose COPD in chronic heart failure. Transl Respir Med. 2014;2(1):12.

Johannesma PC, Reinhard R, Kon Y, Sriram JD, Smit HJ, van Moorselaar RJ, Menko FH, Postmus PE. Prevalence of Birt-Hogg-Dube syndrome in patients with apparently primary spontaneous pneumothorax. Eur Respir J. 2014.

Miserez M, Peeters E, Aufenacker T, Bouillot JL, Campanelli G, Conze J, Fortelny R, Heikkinen T, Jorgensen LN, Kukleta J, Morales-Conde S, Nordin P, Schumpelick V, Smedberg S, Smietanski M, Weber G, Simons MP. Update with level 1 studies of the European Hernia Society guidelines on the treatment of inguinal hernia in adult patients. Hernia. 2014;18(2):151-63.

de Jong E, Erkens-Hulshof S, van der Velden LB, Voss A, Bosboom R, Hodiamont CJ, Wever PC, Rentenaar RJ, Sturm PD. Predominant association of Raoultella bacteremia with diseases of the biliary tract. Scand J Infect Dis. 2014;46(2):141-3. Kallewaard JW, Geurts J, Kessels A, Willems P, van Santbrink H, van Kleef M. Efficacy, Safety, and Predictors of Intradiscal Methylene Blue Injection for Discogenic Low Back Pain: Results of a Multicenter Prospective Clinical Series. Pain Pract. 2015. Kop PAL, van Wely M, Mol BW, de Melker AA, Janssens PMW, Arends B, Curfs MHJM, Kortman M, Nap A, Rijnders E, Roovers JPWR, Ruis H, Simons AHM, Repping S, van der Veen F, Mochtar MH. Intrauterine insemination or intracervical insemination with cryopreserved donor sperm in the natural cycle: a cohort study. Hum Reprod. 2015;30(3):603-7.

Nap-van Klinken A, Bus SJ, Janssen TG, Van Gellekom MP, Smits G, der SteenBanasik EV. Interstitial brachytherapy for bladder cancer with the aid of laparoscopy. J Contemp Brachytherapy. 2014;6(3):313-7. Nijhuis RHT, Oueslati S, Zhou K, Bosboom RW, Rossen JWA, Naas T. OXY-2-15, a novel variant showing increased ceftazidime hydrolytic activity. J Antimicrob Chemother. 2015.

Kraaijvanger N, Rijpsma D, van Leeuwen H, van Dijk N, Edwards M. Self-referrals in a Dutch Emergency Department: how appropriate are they? Eur J Emerg Med. 2014.

Oostdijk EA, Kesecioglu J, Schultz MJ, Visser CE, de Jonge E, van Essen EH, Bernards AT, Purmer I, Brimicombe R, Bergmans D, van Tiel F, Bosch FH, Mascini E, van Griethuysen A, Bindels A, Jansz A, van Steveninck FA, van der Zwet WC, Fijen JW, Thijsen S, de Jong R, Oudbier J, Raben A, van der Vorm E, Koeman M, Rothbarth P, Rijkeboer A, Gruteke P, Hart-Sweet H, Peerbooms P, Winsser LJ, van Elsacker-Niele AM, Demmendaal K, Brandenburg A, de Smet AM, Bonten MJ. Effects of decontamination of the oropharynx and intestinal tract on antibiotic resistance in ICUs: a randomized clinical trial. Jama. 2014;312(14):1429-37.

Langebeek N, Gisolf EH, Reiss P, Vervoort SC, Hafsteinsdottir TB, Richter C, Sprangers MA, Nieuwkerk PT. Predictors and correlates of adherence to combination antiretroviral therapy (ART) for chronic HIV infection: a meta-analysis. BMC Med. 2014;12:142.

Pingen M, Nijhuis M, Mudrikova T, van Laarhoven A, Langebeek N, Richter C, Boucher CA, Wensing AM. Infection with the frequently transmitted HIV-1 M41L variant has no influence on selection of tenofovir resistance. J Antimicrob Chemother. 2014;70(2):573-80.

Lassche S, Lainez S, Bloem BR, van de Warrenburg BP, Hofmeijer J, Lemmink HH, Hoenderop JG, Bindels RJ, Drost G. A novel KCNA1 mutation causing episodic ataxia type I. Muscle Nerve. 2014;50(2):289-91.

Roerink S, Marsman D, van Bon A, Netea-Maier R. A missed diagnosis of acromegaly during a female-to-male gender transition. Arch Sex Behav. 2014;43(6):1199-201.

Lemmers SAM, Dijkmans BAC, Janssen M. Ankylosing spondylitis or diffuse idiopathic skeletal hyperostosis in Royal Egyptian mummies of the 18th-20th dynasties? Arthritis Rheumatol. 2015.

Ruijter BJ, van Putten MJ, Horn J, Blans MJ, Beishuizen A, van Rootselaar AF, Hofmeijer J. Treatment of electroencephalographic status epilepticus after cardiopulmonary resuscitation (TELSTAR): study protocol for a randomized controlled trial. Trials. 2014;15:433.

Lips MA, de Groot GH, Berends FJ, Wiezer R, van Wagensveld BA, Swank DJ, Luijten A, van Dijk KW, Pijl H, Jansen PL, Schaap FG. Calorie restriction and Rouxen-Y gastric bypass have opposing effects on circulating FGF21 in morbidly obese subjects. Clin Endocrinol (Oxf ). 2014;81(6):862-70. Lips MA, Van Klinken JB, van Harmelen V, Dharuri HK, t Hoen PA, Laros JF, van Ommen GJ, Janssen IM, Van Ramshorst B, Van Wagensveld BA, Swank DJ, Van Dielen F, Dane A, Harms A, Vreeken R, Hankemeier T, Smit JW, Pijl H, Willems van Dijk K. Roux-en-Y gastric bypass surgery, but not calorie restriction, reduces plasma branched-chain amino acids in obese women independent of weight loss or the presence of type 2 diabetes. Diabetes Care. 2014;37(12):3150-6. Loos MJ, Scheer M, van der Vliet JA, Warle MC. Ruptured Iliac Artery Aneurysm Presenting as Acute Right Heart Failure and Cardiac Arrest. Ann Vasc Surg. 2014. Maessen-Visch M, Smeets L, van Vleuten C. Duplex investigations in children: Are clinical signs in children with venous disorders relevant? Phlebology. 2014. Mahabier KC, Van Lieshout EM, Bolhuis HW, Bos PK, Bronkhorst MW, Bruijninckx MM, De Haan J, Deenik AR, Dwars BJ, Eversdijk MG, Goslings JC, Haverlag R, Heetveld MJ, Kerver AJ, Kolkman KA, Leenhouts PA, Meylaerts SA, Onstenk R, Poeze M, Poolman RW, Punt BJ, Roerdink WH, Roukema GR, Sintenie JB, Soesman NM, Tanka AK, Ten Holder EJ, Van der Elst M, Van der Heijden FH, Van der Linden FM, Van der Zwaal P, Van Dijk JP, Van Jonbergen HP, Verleisdonk EJ, Vroemen JP, Waleboer M, Wittich P, Zuidema WP, Polinder S, Verhofstad MH, Den Hartog D. HUMeral shaft fractures: measuring recovery after operative versus non-operative treatment (HUMMER): a multicenter comparative observational study. BMC Musculoskelet Disord. 2014;15:39.

Ruinemans-Koerts J, Verkroost C, Schmidt-Hieltjes Y, Wiegers C, Curvers J, Thelen M, van Luin M. Interference of therapeutic monoclonal immunoglobulins in the investigation of M-proteins. Clin Chem Lab Med. 2014;52(11):e235-7. Sanders RJ, Kokshoorn AP, Kolkman KA, van der Wal WA, van Loon CJ. Liespijn bij sporters. Ned Tijdschr Geneeskd. 2014;158:A7787. Schilder L, Nurmohamed SA, Bosch FH, Purmer IM, den Boer SS, Kleppe CG, Vervloet MG, Beishuizen A, Girbes AR, Ter Wee PM, Groeneveld AB. Citrate anticoagulation versus systemic heparinisation in continuous venovenous hemofiltration in critically ill patients with acute kidney injury: a multi-center randomized clinical trial. Crit Care. 2014;18(4):472. Schoorel EN, Melman S, van Kuijk SM, Grobman WA, Kwee A, Mol BW, Nijhuis JG, Smits LJ, Aardenburg R, de Boer K, Delemarre FM, van Dooren IM, Franssen MT, Kleiverda G, Kaplan M, Kuppens SM, Lim FT, Sikkema JM, Smid-Koopman E, Visser H, Vrouenraets FP, Woiski M, Hermens RP, Scheepers HC. Predicting successful intended vaginal delivery after previous caesarean section: external validation of two predictive models in a Dutch nationwide registration-based cohort with a high intended vaginal delivery rate. Bjog. 2014;121(7):840-7; discussion 7. Schoorel EN, van Kuijk SM, Melman S, Nijhuis JG, Smits LJ, Aardenburg R, de Boer K, Delemarre FM, van Dooren IM, Franssen MT, Kaplan M, Kleiverda G, Kuppens SM, Kwee A, Lim FT, Mol BW, Roumen FJ, Sikkema JM, Smid-Koopman E, Visser H, Woiski M, Hermens RP, Scheepers HC. Vaginal birth after a caesarean section: the development of a Western European population-based prediction model for deliveries at term. Bjog. 2014;121(2):194-201; discussion

Rijnstate Research & Innovatie

37


Rijnstate 05-2015_Opmaak 1 20-05-15 11:24 Pagina 38

Schoorel EN, Vankan E, Scheepers HC, Augustijn BC, Dirksen CD, de Koning M, van Kuijk SM, Kwee A, Melman S, Nijhuis JG, Aardenburg R, de Boer K, Hasaart TH, Mol BW, Nieuwenhuijze M, van Pampus MG, van Roosmalen J, Roumen FJ, de Vries R, Wouters MG, van der Weijden T, Hermens RP. Involving women in personalised decision-making on mode of delivery after caesarean section: the development and pilot testing of a patient decision aid. Bjog. 2014;121(2):202-9.

Soehardi A, Meijer GJ, Hoppenreijs TJ, Brouns JJ, de Koning M, Stoelinga PJ. Stability, complications, implant survival, and patient satisfaction after Le Fort I osteotomy and interposed bone grafts: follow-up of 5-18 years. Int J Oral Maxillofac Surg. 2014;44(1):97-103. Sprenger H, Langebeek N, Mulder P, Ten Napel C, Vriesendorp R, Hoepelman A, Legrand J, Koopmans P, Bravenboer B, Ten Kate R, Groeneveld P, Bierman W, van der Werf T, Gisolf E, Richter C. A randomized controlled trial of single-class maintenance therapy with abacavir/lamivudine/zidovudine after standard triple antiretroviral induction therapy: final 96-week results from the FREE study. HIV Med. 2014. Sprenger HG, Bierman WF, van der Werf TS, Gisolf EH, Richter C. A systematic review of a single-class maintenance strategy with nucleoside/nucleotide reverse transcriptase inhibitors in HIV/AIDS. Antivir Ther. 2014;19(7):625-36. Taylor WJ, Fransen J, Dalbeth N, Neogi T, Schumacher HR, Brown M, Louthrenoo W, Vazquez-Mellado J, Eliseev M, McCarthy G, Stamp LK, Perez-Ruiz F, Sivera F, Ea HK, Gerritsen M, Scire C, Cavagna L, Lin C, Chou YY, Tausche AK, da Rocha Castelar-Pinheiro G, Janssen M, Chen JH, Slot O, Cimmino M, Uhlig T, Jansen TL. Performance of classification criteria for gout in early and established disease. Ann Rheum Dis. 2014. van Uden DJ, van Laarhoven HW, Westenberg AH, de Wilt JH, Blanken-Peeters CF. Inflammatory breast cancer: An overview. Crit Rev Oncol Hematol. 2014. van Uden DJ, Westenberg AH, van Laarhoven HW, Meijer JW, de Wilt JH, BlankenPeeters CF. Mastitis als uiting van een maligniteit. Ned Tijdschr Geneeskd. 2014;158:A7591. van den Brand M, Hoevenaars BM, Sigmans JH, Meijer JW, van Cleef PH, Groenen PJ, Hebeda KM, van Krieken JH. Sequential immunohistochemistry: a promising new tool for the pathology laboratory. Histopathology. 2014;65(5):651-7. van Halteren H, Mulder D, Ruijter E. Oestrogen receptor-beta as a potential target for treatment in advanced colorectal cancer: a pilot study. Histopathology. 2014. Velthuis S, Nieuwenhuis DH, Ruijter TE, Cuesta MA, Bonjer HJ, Sietses C. Transanal versus traditional laparoscopic total mesorectal excision for rectal carcinoma. Surg Endosc. 2014;28(12):3494-9. Verhave JC, Boucher A, Dandavino R, Collette S, Senécal L, Hebert MJ, Girardin C, Cardinal H. The incidence, management, and evolution of rapamycin-related side effects in kidney transplant recipients. Clin Transplant. 2014;28(5):616-22. Verhave JC, Tagalakis V, Suissa S, Madore F, Hébert MJ, Cardinal H. The risk of thromboembolic events in kidney transplant patients. Kidney Int. 2014;85(6):1454-60. Verhave JC, Troyanov S, Mongeau F, Fradette L, Bouchard J, Awadalla P, Madore F. Prevalence, awareness, and management of CKD and cardiovascular risk factors in publicly funded health care. Clin J Am Soc Nephrol. 2014;9(4):713-9. Verhave JC, Wetzels JFM, van de Kar NCAJ. Novel aspects of atypical haemolytic uraemic syndrome and the role of eculizumab. Nephrol Dial Transplant. 2014;29 Suppl 4:iv131-41. Vierhout BP, Ott A, Reijnen MM, Oskam J, Ott A, van den Dungen JJ, Zeebregts CJ. Cyanoacrylate skin microsealant for preventing surgical site infection after vascular surgery: a discontinued randomized clinical trial. Surg Infect (Larchmt). 2014;15(4):425-30. Vlemmix F, Bergenhenegouwen L, Schaaf JM, Ensing S, Rosman AN, Ravelli AC, Van Der Post JA, Verhoeven A, Visser GH, Mol BW, Kok M. Term breech deliveries in the Netherlands: did the increased cesarean rate affect neonatal outcome? A population-based cohort study. Acta Obstet Gynecol Scand. 2014;93(9):888-96.

38 Rijnstate Research & Innovatie

Vogels R, Vlenterie M, Versleijen-Jonkers Y, Ruijter E, Bekers EM, Verdijk M, Link MM, Bonenkamp JJ, van der Graaf W, Slootweg PJ, Suurmeijer A, Groenen P, Flucke U. Solitary fibrous tumor inverted question mark clinicopathologic, immunohistochemical and molecular analysis of 28 cases. Diagn Pathol. 2014;9(1):224. van Wanrooij RL, Muller DM, Neefjes-Borst EA, Meijer J, Koudstaal LG, Heideman DA, Bontkes HJ, von Blomberg BM, Bouma G, Mulder CJ. Optimal strategies to identify aberrant intra-epithelial lymphocytes in refractory coeliac disease. J Clin Immunol. 2014;34(7):828-35. de Weijer BA, van de Giessen E, Janssen I, Berends FJ, van de Laar A, Ackermans MT, Fliers E, la Fleur SE, Booij J, Serlie MJ. Striatal dopamine receptor binding in morbidly obese women before and after gastric bypass surgery and its relationship with insulin sensitivity. Diabetologia. 2014;57(5):1078-80. Willems MN, van de Wijngaart DJ, Bergman H, Adiyaman A, Telting D, Willems FF. Addition of heart score to high-sensitivity troponin T versus conventional troponin T in risk stratification of patients with chest pain at the coronary emergency rooms. Neth Heart J. 2014;22(12):552-6. Artikelen niet opgenomen in Pubmed ten Doesschate S, Heijden F, van Waarde J. Elektroconvulsietherapie bij suïcidaliteit. Tijdschrift voor Neuropsychiatrie en Gedragsneurologie. 2014;2(2):57. Kienhorst LB, Janssens HJEM, Janssen M. Gout: A clinical overview and its association with cardiovascular diseases. World J Rheumatol. 2014;4(3):62-71. Nap AW, Wijnberger L, Wijburg C. Robot-assisted partial cystectomy for bladder endometriosis. J Robotic Surg. 2014(4):393. Shaker S, Mol S, Mascini EM, Vogel S, Gisolf J. Succesvolle eradicatie bij gecompliceerd MRSA dragerschap. Tijdschrift voor Ouderengeneeskunde. 2014(4). Tan A, Olde Rikkert M, Groenen M. Het Ogilvie-syndroom bij oudere patiënten met multiproblematiek. Tijdschrift voor Gerontologie en Geriatrie. 2014;45(3):164. van de Wijngaart DJ, Scherrenburg J, van den Broek L, van Dijk N, Janssens PM. A survey of doctors reveals that few laboratory tests are of primary importance at the Emergency Department. Diagnosis. 2014;1:239-44. Winkels RM, Beijer S, van Lieshout R, van Barneveld D, Hofstede J, Kuiper J, Vreugdenhil A, van Warmerdam LJC, Schep G, Blaisse R, van Voorthuizen T, van Halteren H, Kampman E. Changes in body weight during various types of chemotherapy in breast cancer patients. e-SPEN Journal. 2014;9:e39-e44.


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.