Droom van een heroïnehoer

Page 1

Kathleen De Meutter

droom van een hero誰nehoer


Een deel van de opbrengst van dit boek komt ten goede aan de vrouwen die de aanleiding zijn tot dit verhaal. Als gevolg van veelvuldige politieacties is de scene tegenwoordig veel kleiner en ook minder zichtbaar dan 15 jaar geleden. Toch blijft een vijftigtal vrouwen actief op straat. De opbrengst gaat naar een woonkamerproject dat dit jaar werd opgericht door vzw Free Clinic. Eén avond per week kunnen de vrouwen er terecht. Ze ontmoeten elkaar, kunnen zichzelf verzorgen, of gewoon tot rust komen bij een kop koffie of soep. De Woonkamer is een veilige haven in een opgejaagd bestaan. In samenwerking met de Stad Antwerpen heeft vzw Free Clinic nog steeds een straathoekwerkster die zich speciaal tot deze groep richt. Vzw Free Clinic richt zich reeds 35 jaar tot maatschappelijk kwetsbare mensen en in het bijzonder tot druggebruikers. Tino Ruyters, directeur Free Clinic vzw

Cover – Toni Mulder, Mulder-van Meurs Binnenwerk – Phaedra creative communications © Linkeroever Uitgevers nv Katwilgweg 2 bus 3 B-2050 Antwerpen info@linkeroeveruitgevers.be www.linkeroeveruitgevers.be Niets uit deze uitgave mag door middel van elektronische of andere middelen, met inbegrip van automatische informatiesystemen, worden gereproduceerd en/of openbaar gemaakt zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. isbn 978 90 5720 481 4 nur 300 D/2012/1676/29


Inhoud

Het leven is elders... Voorwoord                     

Leave the story untold Wonderland Borderline Toilet God Lolly Perfect for small essentials Baby Blowjob Fake! I am in the heart of the mist Step aerobics T-shirt Lily of the valley Sorry I love Amsterdam Las Vegas The never ending story Ride the wild horse Blue Christmas Fuck!

Nawoord – Dream

                       


Voor Stella.

Je weet niet wat je ziet Je ziet niet wat je weet Wat je liever maar vergeet Wat je niet ziet, dat weet je niet Wie je niet bent, die ken je niet Herman van Veen


Het leven is elders...

Ze was veranderd. Ze leek niet meer op het meisje dat ik had gekend. Of misschien was ze buiten mijn weten om altijd al dat meisje geweest dat ik nu voor mij zag staan. Misschien was ik het die veranderd was, bewuster geworden, minder naïef. Haar ogen – het linker grijs, het rechter groen (geërfd van haar vader) – inhoudsloos, zoekend naar dat ene lichtpuntje in het donker. De huid eronder, donker en slap. (...) Dit zou de beginlijn van een verhaal kunnen worden. Dit zou het begin van het verhaal kunnen worden van een meisje, een jonge vrouw met een waarheid. Eén waarheid. Een vrouw met één verlangen. Het verlangen om te verlangen. De angst ook dat dit ene verlangen nooit zou worden ingevuld. Ooit is het begonnen. Ooit heeft ze die eerste shot genomen, die eerste spuit geprikt, de eerste keer gesnoven. Maar heeft ze er ook bewust voor gekozen? Of nam ze die beslissing omdat ze géén andere keuze (meer) had? Ik zou het aan Stella willen vragen... ‘Ik ben geen schrijfster’, zei Kathleen De Meutter me toen we voor het eerst tegenover elkaar zaten. ‘Maar ik heb iets te vertellen.’ Ik glimlachte. Vanbinnen. Want, zo dacht ik weer: is dát net niet de drijfkracht van schrijvers – schrijven omdat ze een verhaal te vertellen hebben? Ik luisterde. Ze had jaren als straathoekwerkster in Antwerpen gewerkt. Ze had dagelijks de buurt rond het De Coninckplein afgeschuimd, altijd op zoek. En ze had ze gevonden. Radeloze, weerloze, uitzichtloze jonge vrouwen. Geen luxehoertjes of courtisanes. Geen minnaressen van vorsten of hoogstaande hovelingen. Geen geromantiseerde meisjes van plezier. Meisjes van lichte zeden, jawel, maar van de soort die zich prostitueert om het ‘middelengebruik’ te kunnen betalen – in dit geval, heroïne en cocaïne. Na haar dagtaak schreef Kathleen alles van zich af, in kleine schriftjes. Dat deed ze niet zomaar. Jaren later – tijd is iets waarop we moeten wachten – herlas ze de notities en tikte de meest 7


aangrijpende delen uit op computer. Gaandeweg groeide het idee om dat in een boek te gieten. Maar hoe? Daarom zaten Kathleen De Meutter en ik aan deze tafel. Samen zouden we de komende maanden en jaren – onze eerste ontmoeting dateert van ergens in de maand april van het jaar 2009 – haar schriftuur doornemen, in ons opnemen, samen het onwezenlijke relaas van wat ze in al die jaren had meegemaakt, structuur geven. Zonder meer. Onze vaste ontmoetingsplek werd een tafel in het Royal Café Centraal Station van Antwerpen, daar waar tijd nooit op zich laat wachten. Schrijven als verwerkingsproces? Zeker. Een innerlijke noodzaak? Ongetwijfeld. Kathleen: ‘Als straathoekwerkster heb je een brugfunctie tussen je doelgroep en de maatschappij. Mijn verhaal op papier zetten leek me een mooie afsluiter, de enige manier ook om alles wat gebeurd was (en had moeten gebeuren), al wat ik gezien had (en liever niet gezien had) voor de buitenwereld te vertalen.’ Diep vanbinnen welde bij Kathleen het gevoel op dat zij er op straat niet veel van gebakken had. Was dit alles een illusie geweest? Had ze zichzelf al die jaren het ‘waanbeeld’ voor ogen gehouden dat er wel degelijk een uitweg was en is voor deze vrouwen, hoe dan ook? Keer op keer werd ze geconfronteerd met onbegrip. Kathleen: ‘Wat was het toch gemakkelijk te oordelen. Wat was het toch moeilijk te begrijpen. Hoe vaak heb ik bij mezelf gedacht dat als ieder maar een heel klein beetje meer moeite zou doen om te begrijpen in plaats van te oordelen, we toch al een hele stap vooruit zouden zijn...’ Vaak ging het ook over heel erge dingen, onwezenlijk dingen, mensonwaardige dingen die ze daar in haar eentje moest aanzien, in een buurt die niet al te uitnodigend was... Kathleen: ‘Hoe moest ik dit aanpakken?’ De triomfantelijke gedrevenheid eerst om deze vrouwen te helpen een nieuw bestaan op te bouwen. Het extreme gevoel van onmacht later: kunnen ze eigenlijk geholpen worden? Of erger nog: willen ze wel worden geholpen? Want wat Kathleen ook ondernam, ze bleven hervallen, ze bleven hun lot ondergaan, uitlokken zelfs én onderhouden. Het leek er steeds meer op dat deze jonge vrouwen een ‘biotoop’ hadden gecreëerd, een eigen 8


levenssfeer waarin ze houvast hadden gevonden, met daarin een piepklein wegennet waarop ze zich konden verplaatsen, van a naar b, even naar c, terug naar a, zonder omwegen, zonder nog weg te willen of kunnen uit die ‘vertrouwde’ sfeer. Maar het (werkelijke) leven was elders. Dat besef probeerde straathoekwerkster Kathleen De Meutter hen in de zeldzame nuchtere momenten bij te brengen. Tot het bittere einde. Schrijven is (ook) de waarheid liegen. Kathleen De Meutter had een verhaal dat ze kwijtwilde, zonder daarbij iemand te willen kwetsen. Daar zou ze niet mee kunnen leven. Nooit. In de eerste plaats schreef ze om de buitenwereld wakker te maken, te doen beseffen hoe, wie, wat en waarom. Ze verzon een verhaallijn. Ze verzon nieuwe namen. Ze verzon anekdotes om aan te kleden, in te vullen, om te verkleuren, te verbloemen. Om mooier te maken ook? Misschien. Ze ontdekte de kracht van het (verzonnen) woord. Kathleen: ‘Misschien kon ik met dit schrijven zoveel meer bereiken dan wat ik in al die jaren op straat had gehoopt te kunnen verwezenlijken.’ Woorden werden zinnen. Zinnen werden beelden. Beelden van woorden. Ze heelden haar. Stilaan. Droom van een Heroïnehoer is niet alleen het ontroerende, meeslepende en waargebeurde verhaal van Emma en Stella. Het is het verhaal van vele vrouwen zoals Emma en Stella, die nog elke dag ronddwalen, altijd op zoek, in andere Antwerpse buurten, in andere Antwerpse straten, met dezelfde wanhoop in hun ogen, dezelfde niet in te tomen drang om zich opnieuw en opnieuw over te geven aan dezelfde noodkreet: ik ben niet in staat het leven elders te leven! en daardoor naar verdovende middelen grijpen. Géén verwachtingen. Een beetje hoop, misschien. En het steeds weerkerende besef dat van alle dromen die ze droomden slechts die ene droom was gebleven. Droom van een Heroïnehoer, beleefd en geschreven door een schrijfster die wat te vertellen had. Uit het hart. Uit de ziel. En met onwaarschijnlijk veel inlevingsvermogen. In een heel eigen beklijvende, suggestief-poëtische taal sleept de auteur ons mee in de wereld van seks voor drugs. Kathleen De Meutter is diep gegaan om ook de ziel van die heroïnehoeren te doorgronden. Ze heeft die (on)werkelijke bandeloze 9


drang, de onherroepelijke pijn en het verdriet, de wanhoop en de radeloosheid van dichtbij gezien, geproefd, gevoeld en meegevoeld. Hun machteloosheid werd haar machteloosheid. Hun ziel werd haar ziel. Zij was er. Keer op keer. Zij was dat ene lichtpuntje dat hen weer voor even deed hopen. Emma en Stella, en vele vrouwen zoals zij, zullen haar dankbaar zijn. Het klopte. Helemaal. Het hele verhaal. Wat ik niet wist is dat wat ik zou gaan lezen een antwoord zou worden op de vele vragen die ik me rond haar had gesteld. In al die jaren. Want jaren waren verstreken. Jezelf verkopen. Middelen gebruiken om beter te kunnen deelnemen aan die (on)werkelijke werkelijkheid. Of om niet te hoeven voelen dát je deelneemt. Wannéér is het begonnen? Ik herinner me mannen, jonger en ouder, die mijn kamer passeerden, haar kamer binnenstapten, de luide muziek, dezelfde muziek die abrupt stopt, de deur die opengaat, dezelfde deur weer in het slot. Ik herinner me blauwe plekken op haar onderarm, kerfwonden ook. Wat Stella en de andere meisjes hadden meegemaakt, had zij ook meegemaakt. Geen twijfel (meer) mogelijk. Toeval bestaat niet. Niet bij mij. Nooit bij mij. Het kon niet anders. De grote som geld die ik haar destijds had geleend. Het kind dat ze niet kon krijgen. De cursus bejaardenhulp die ze plots ging volgen. De veel oudere man bij wie ze onderdak kreeg. En de laatste berichten dat haar lever niet meer functioneerde. Het klopte. Allemaal. Haar ogen – het linker grijs, het rechter groen (geërfd van haar vader) – inhoudsloos. Ze wás veranderd... 7 augustus 2012, Kathy de Nève


Voorwoord

Mijn hart moet één ding in dit voorwoord kwijt. Eén bezorgdheid. Een die me altijd zal achtervolgen, ook nu ik ze zwart op wit aan het papier toevertrouw, maar nog meer nu ik weet dat u, zij, wij dit allemaal lezen. Eén bezorgdheid, gevoed door mijn eeuwige twijfel, want hoe was het ook al weer? Hoeren, drugs en seks. Begon ik met dat werk vanuit een nieuwsgierige fascinatie? Ik had wel wat over heroïne en cocaïne gelezen en geleerd, tijdens mijn opleiding tot criminologe, maar proeven van de Antwerpse scène, dat was best wel spannend! Deed ik het daarom, of was het toch meer idealisme dat me dreef ? En nu? Nu schrijf ik er ook over. Open en bloot. Ik schrijf over die anderen, hun verhaal, hun leed, zonder dat zij daarin toestemden. Maakt het mij tot een voyeur? Hoeren, drugs en seks. Platte sensatie! Gaat u het daarom lezen? Waarom? Waarom heb ik het dan toch neergeschreven? Het antwoord ligt in een ‘moeten’. Stella schreeuwde diep binnen in me: ‘Doe er iets mee! Deel het, vertel het, schrijf het, schrijf wat je gezien hebt, wat je gehoord hebt. Het is geen toeval. Doe het!’ Het verhaal drong zich aan me op. Ik moest schrijven. Het is niet mijn verhaal, of alleen maar een beetje. Het is hun verhaal. En wat ik daar deed, was geen sensatie zoeken, proberen te werken op een plaats waar het menselijk avontuur nog volop aanwezig is, in een maatschappij die minder en minder openstaat voor het andere. Vol verwondering. Mijn idealisme droeg me en de onmacht, het niet begrijpen, het ongeloof wil nu alleen maar respectvol bedankt fluisteren. Tegen hen. Ik hoor ze keer op keer opnieuw. Een veertigtal vrouwen en evenzoveel mannen, die in dit verhaal samenvallen met Stella, Emma, Alfonso, Danny en Olsa. Zij dirigeerden de orde der dingen op straat in een oneindige complexiteit. Wat overbleef zijn beelden op mijn netvlies. Mijn 11


beelden. De volgorde waarin ik ze breng, is deels fictief. Terwijl ik mijn werk begon als straathoekwerkster, laat ik in het verhaal de methodiek ver achter me. Ik word gewoon een vrouw tussen andere vrouwen. In dit voorwoord zie ik alleen Stella’s gezicht nog voor me. Alleen dat van haar. Het is lente. Het is lente en er zitten zelfs vogeltjes op de grillige takken van de platanen in de Osystraat. Ik hoor ze kwetteren. Stella leunt nonchalant tegen een gevel en kijkt me aan. Ze is een doodgewone vrouw, net als ik. De zon schijnt op haar gezicht. Zonder tranen.

12


1 Leave the story untold

Al ooit, buiten de wulpse viezeriken onder jullie, zonder onderbroek in je jeans gezeten? Ik wel. Niet dat mijn onderbroek gestolen werd. Of dat ik ze ergens verloor, of dat ik mijn boekje te buiten ging, zoals de politie weleens foutief vermoedde. Nee, hoe moet ik dat heldere moment beschrijven dat ik mijn onderbroek uitdeed? Het was een woensdagnacht tijdens het werk en het was vreemd. Ik ervoer een heilzame opluchting toen ik Emma na maanden eindelijk zo ver kreeg met mij naar het ziekenhuis te gaan. Haar vertrouwde dokter in mijn uitvalsbasis deed tot nu toe de verzorging. Maar dat was niet voldoende. Alle voorwaarden waren vervuld. Ze werkte nog een klant af, met het geld kocht ze nog spul, ze rookte nog een nodige dosis lef en durf bij elkaar, en na drieëntwintig uur, toen ik allang mijn laatste trein had gemist, kwam ze als een mol uit haar hol tevoorschijn. Alfonso’s hol. Toen ik hoopvol een taxi belde om te vertrekken, zag ik haar aarzelen en twijfelen. Als een marsmannetje probeerde ik mijn voelsprieten zo perfect mogelijk af te stemmen op dat treuzelende, vragende, verwrongen gezicht van haar. Wat kon in godsnaam de reden zijn dat deze vrouw na maanden nog aarzelde mee te gaan naar het ziekenhuis? Wat? Ik gaf ze net de mogelijkheid zich nog even te verfrissen, daar diep, vurend rood, beneden. Wat? ‘Mijn onderbroek met brullend tijgermotiefje’. Mijn onderbroek waarover Emma grinnikend opmerkte dat ze er 13


op straat extra geld mee zou kunnen verdienen. Dat ze voor dat extra geld soms zelf zuur moest betalen, was ze blijkbaar alweer vergeten. Ik had dat schitterend stukje brullend katoen gekocht in een van die goedkope fashionwinkels op de Meir voor vijftig cent, of tien tijgers met print in verschillende kleuren voor twee euro. Na een langere tijd werken op straat begon ik het van mezelf immers belachelijk te vinden nog langer degelijk duur ondergoed te kopen. Weg luxelingerie, pure vrouwelijkheid, chique rijke materialen en speciale kleurencombinaties. Marie Jo, L’ Aventure en Marlies Deckers werden voorgoed verleden tijd. Althans de nieuwe modellen. De spulletjes die ik al had, bleven gelukkig jaren als tijdloze favorieten hun diensten bewijzen en herinnerden me aan de naïeve onbezonnen tijden van satijnen welvaart. Op straat leefden er vrouwen die geen ondergoed bezaten. Gewoon geen. Ik vermoed dat ik me op dat moment met hen identificeerde en niet langer geld aan kleren kon uitgeven, laat staan kon meedoen met de mode die elk seizoen met nieuwe kleuren, lengtes en vormen op de proppen kwam. Van die tien onderbroeken schoten na twee maanden wassen en dragen nog twee belabberde tijgers over. Een crèmekleurige met fijn kastanjebruin motiefje, en een beige met zwarte print. Emma kreeg de crèmekleurige tijger, volgens haar nog heel sexy, afgewassen en slobberend, maar met een elastiek die nog net voldoende rek had om zijn werk te doen. Op die manier gingen we, Emma met en ik zonder, naar het ziekenhuis, waar ze die tijger broodnodig had. Maar jammer genoeg kon hij niet meer brullen. Hoorde het er niet gewoon allemaal bij? Ze moesten maar niet zo pronken en lonken, mooi, lief en sexy zijn! En ze moesten maar geen borsten of van die stijve tepels hebben. Ze moesten maar niet zo geil zijn dat het nat langs hun benen naar beneden droop! Ze moesten maar niet zo wellustig en wulps elke man verleiden tot zijn zaad spoot! Ze moesten maar niet zo stout zijn! Want geef maar toe dat ze het lekker vonden! ‘Toch wel,’ biechtte Emma eens op. ‘Bij knappe mannen geniet ik wel eens. Stiekem!’ En ze giechelden als twee kleine schoolmeisjes. Emma en haar vriendin Stella. Op straat, in mijn bureau, in die karaokebar. 14


‘Ken je die mannen met van die korte, dunne beentjes?’ zei Stella. ‘...En een buik die volop compenseert?’ voegde Emma toe. ‘Ja, ja,’ knikte Stella heftig. ‘Zo’n dikke hangbuik vol bier,’ demonstreerde Emma, ‘net boven water gehouden door een ceintuur.’ ‘Of er bengelt nog een derde been onder!’ ‘Bah, ja.’ Een vleesboom, zo noemde Emma het. Vleesbomen zijn te grote, te dikke en te lange penissen. Geef maar toe dat ze dat lekker vonden, zo’n man met een vleesboom! ‘Ik scheer me dan weg!’ zei Stella. ‘Jij ook?’ ‘Ja, ik ook.’ ‘En bewegend schaamhaar?’ vroeg Emma. ‘Wat bedoel je?’ vroeg ik. ‘Wel, iets klopte niet,’ zei Emma, ‘het leek of die kroezelende haartjes bewogen!’ ‘Echt? Bewogen ze echt?’ ‘En dan?’ ‘Ik wilde kijken en ging er boven hangen. Vol! Het zat er vol van!’ ‘Vol met wat?’ ‘Met oranjerode bultjes!’ ‘Bultjes?’ ‘Maar wat bewoog er dan? Bewogen die bultjes? Zoals zo’n beest uit de woestijn,’ vroeg Stella zich af, ‘zoals een dromedaris met bulten?’ ‘Hij zag er nochtans verzorgd uit.’ ‘Wat dan, Emma, zeg het dan toch?’ ‘Die rode bultjes werden beklommen door miljoenen krioelende schaamluisjes!’ ‘Schaamluisjes?’ ‘Ja! Miljoenen!’ ‘Hij zag er nochtans verzorgd uit,’ voegde ze er opnieuw aan toe. ‘Wat droeg hij?’ ‘Ik weet het niet meer. Hij had een sjaaltje om in plaats van een das.’ Geef maar toe dat ze het lekker vonden, zo’n man met schaamluisjes. 15


Miljoenen krioelende beestjes! Kozen ze hun klanten zelf ? Of kozen hun klanten hen? Hoe ging het? Wat zochten mannen op straat? Hun oogopslag, de kleur van hun haar, de rondingen van hun kont of de manier waarop ze liepen en wiegden met hun heupen, zogen aan hun sigaret. Wat was dat ‘iets’ wat hun onderbewustzijn raakte en uit het niets hun lid stijf maakte? De apotheek om de hoek ruilde er pilletjes voor. De dokter in de buurt schreef er weleens een voorschriftje extra voor. De kleine geblokte man met weinig haar op zijn hoofd, net geen personage uit een strip van Asterix en Obelix, zag dat ‘iets’ in elke vrouw. Deed hét met elke vrouw uit de buurt, wilde hét met elke vrouw. Zelfs met mij! Hoe deden ze dat? Draaiden ze gewoon even een knopje om zodat ze zo weinig mogelijk voelden? Zouden ze dat kunnen, als robots in het binnenste van hun wezen laten kijken, daar diep, vurend rood beneden? Niet zomaar één keer per week, maar toch wel regelmatig vijf keer per nacht? Zouden ze dat kunnen? Oersterk moesten ze zijn, realiseerde ik me. Ik sliep in een warm bed. Elke nacht. Ik at gezond voedsel. Elke dag. Ik ging naar de step aerobics en was fit. Maar zij? Waar sliepen zij? Wat aten zij? Wat gebruikten zij? Als ze dringend geld nodig hadden voor spul, deden ze wel wat meer. Een klein beetje maar. En dan waren er momenten dat het mis ging. Walgelijk. Hoe zou die vrouw zich nu voelen? Zou ze weten dat haar man altijd een hoerenloper was geweest? Wilde hij altijd harder en meer? Was hij dat soort man? Niet tien kilometer fietsen, maar honderd. Niet skiën op een piste maar vanuit een helikopter van toppen glijden waar niemand kwam. En ’s avonds zweten in een sauna met een glas champagne in de hand. Verliefd op de kick van het alles en het meer. Geregeld eens drugshoertje pakken! Dat hoorde er toch bij? Of misschien hield hij zich jaren in? Misschien wel heel zijn leven. Hij spaarde heel zijn leven al zijn sperma op voor die ene keer met Emma. Maar dat wist zijn vrouw natuurlijk niet. Misschien was ze wel frigide? ‘Hij stopte plots. Hij bewoog plots niet meer. Ik lag onder hem. 16


Zijn oren werden blauw!’ zei Emma een beetje paniekerig. ‘Ik vertelde het aan de hoteleigenaar en zette het op een lopen.’ Ik raadde Emma aan maar gewoon te verdwijnen. Wat kon ze ook anders doen? ‘Hartaanval in hotelletje, heroïnehoertje zette het op een lopen.’ Zo stond het zeker niet op zijn doodsprentje. Soms liep het mis. Dat was walgelijk. Zo walgelijk dat zelfs mijn onderbroek met brullend tijgermotiefje het niet goedmaakte. Het was niet grappig. Eigenlijk was het nooit grappig. Rico zou het brullend onderbroekje vulgair gevonden hebben. Zijn kaak zou kraken bij het uitspreken van het woordje vulgair. ‘Vulgair!’ Maar misschien ook niet. Zijn kaak kraakte als een klein dun twijgje dat al even geen sap meer had gekregen van de moederstam en verdord wachtte om te breken. Stiekem en onverwacht knapte het uiteindelijk door de wind, een vogel die er even op rustte, of gewoon zomaar. Toevallig. Ik speelde zijn spel en deed exact wat er op zijn donkerblauwe tshirt stond tot de dood me in de ogen begon te kijken. Mijn vingers streelden over de aders van zijn armen en onder de mouwen van zijn t-shirt voelde ik de ronding van zijn schouders. Leave the story untold. Hij wilde nooit. In woorden wilde hij nooit. Maar zijn lichaam sprak een andere taal. Zijn lichaam sprak van verlangen en willen, daar en onmiddellijk. Wat was dat ‘iets’? We spraken niet, we keken gewoon naar elkaar en vertrokken naar mijn furieus gespleten bed. En toch vertel ik nu mijn verhaal. Ik haatte de letters op zijn donkerblauwe t-shirt: Leave the story untold. Het was ongetwijfeld het makkelijkst. De ogen sluiten en verdergaan. Ik danste voor Rico. Ik kon het niet uitspreken. Ik kon het niet schrijven. Klank zou het grote gat dat ik voelde ontbloten. Echt maken. Klank zou de 17


verschroeiende pijn een gezicht geven. Duidelijk maken dat het niet zomaar zwart is, maar zwart zonder kiemkracht. Donker, mul, eindeloos zwart. Of zo zwart en eindeloos als de donkere, grote ogen van die prostituee in Amsterdam waar ik helemaal in verdronk. Niet zwart zoals op een stukje heide waar een verwoestende bosbrand alles in lichterlaaie zet en zwart blakert. Daar zouden na jaren de eerste kiemen opnieuw kiemen. Zou het eerste leven opnieuw leven. Langzaam. Zo was het niet, dat hels zwart gat in me. Dat hels zwart gat in me leek nooit nog te ontkiemen, leek altijd donker en duister te zijn tot het als een graf diep in de aarde zakte, versteende en nooit nog was. In het duister daar staat Stella op dezelfde plek, in het schemerlicht turend naar de platanen. In mijn fantasie begonnen de grillige vormen van de takken woest te groeien en woekerden als klimop naar alle richtingen. De takken vervormden tot wilde grijparmen van een inktvis die langs haar heen zwierden en vervaarlijk tergend het licht van het synthetische straatlicht wegnamen, langzaam uitdoofden. Willen we niet allemaal verleiden? Wil niet elke vrouw een beetje hoer zijn? Leave the story untold. Ik wilde het niet langer in het duister, ik wilde het in het licht.

18


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.