In 1895 ontdekt Röntgen stralen die zo raadselachtig zijn dat hij ze X-stralen noemt. In 1896 ontdekt Becquerel de radioactiviteit en Marie Curie stort zich op het onderwerp. In Engeland ontdekt Thomson elektronen en even later doet Rutherford waarnemingen die doen vermoeden dat een atoom een kern heeft. In 1905 bewijst Einstein het bestaan van atomen.
Daarmee is het hek van de dam: Bohr, Heisenberg en Schrödinger ontwerpen de kwantumtheorie. In 1932 toont Chadwick het bestaan van ongeladen deeltjes (neutronen) aan in de kern van het atoom. In tientallen labs gaan fysici ermee aan de slag en in 1939 slaagt Hahn erin om een uraniumkern te splitsen. Daarbij komt een ontzaglijke hoeveelheid energie vrij. En dan breekt de oorlog uit en de race naar de atoombom.