Bisschop, ilka de ik weet waar je woont hd

Page 1

D

ie filmindustrie, die wordt me toch bevolkt door een zootje aanstellers. Gisteravond was er een actiefilm op televisie. Ik weet niet meer welke, ze lijken ook allemaal zo op elkaar. Maar er kwam, zoals altijd, een autoachtervolging in voor. En die kon, zoals altijd, niet snel genoeg gaan. Nooit kunnen er genoeg dingen ontploffen, nooit genoeg auto’s crashen, nooit genoeg marktkramers op het nippertje opzij springen. Dat vind ik allemaal best, maar moet het altijd zo deksels vlug gaan? Je kunt niet met je ogen knipperen of er ligt alweer een stapel wrakken te smeulen op het scherm. En dan weet je niet eens meer of daar nu ‘goeien’ of ‘slechten’ in zaten. Het wordt afgezaagd, dat is wat ik ervan vind. En wat erger is, het blijkt ook nog eens onzin. Ze zijn niet zomaar een beetje aangedikt om de dramatiek te verhogen, die achtervolgingen, nee, ze zijn volslagen onrealistisch. Die filmmakers moeten me anders maar eens komen uitleggen hoe ik dat allemaal kan overdenken, terwijl ik mijn koersfiets zo snel ik kan door een schaars verlichte wijk jaag, met een combi met flikkerend blauw zwaailicht in mijn achterwiel. Nu besef ik wel dat een fiets, zelfs een uitstekend onderhouden koersfiets als de mijne, geen auto is. Maar dan nog. Ik heb zelfs nog de tijd om te bedenken dat ik een mooie leeftijd heb voor een hartaanval. Nee, ze hebben er geen verstand van, daar in Hollywood.

5


De realiteit lijkt meer op zo’n oude film noir dan op een actiefilm. Sinds die twee politieagenten me opmerkten, lijkt de wereld zich in slow motion te bewegen. ‘Zie je die vent daar? Daar in het donker, tussen de bomen. Mijn kop eraf als dat ’m niet is.’ ‘Verdomme, je hebt gelijk, daar staat iemand.’ Dat zeiden ze – ik herinner het me nog woordelijk, tot en met de schrapende huig-r van de eerste agent – en ze wandelden in mijn richting. Beheerst, met rustige passen, maar ze hadden me door, ik voelde het tot in mijn stuitje. Ze stapten met het ingehouden ongeduld van een roofdier. Het is zover, besefte ik, ik ben erbij. Met wat ik allemaal op mijn kerfstok heb, was het bijna onafwendbaar. Maar toch trof de schrik me als elektriciteit. Mijn hele lijf tintelde ervan, van mijn vingertoppen tot mijn voetzolen. Ik zette een paar stappen achteruit in de schaduw, naar de achterkant van het bosje, waar mijn fiets stond. De agenten versnelden hun pas. Ik sprong op mijn koersfiets en trapte zo hard ik kon. Even stribbelden enkele graszoden tegen, dan hotsten mijn wielen de straat op en won ik vlug snelheid. ‘Daar! Gasten, daar gaat hij! Dat is ’m! Daar, op de fiets!’ klonk het achter me. En sindsdien vloeit de tijd niet meer, maar druipt hij als kleverige stroop. Ik stamp uit volle macht op mijn pedalen. Links en rechts van me schuiven robuuste eiken voorbij, en voortuintjes met geschoren hagen, afgewisseld met opritten in betonklinkers. Het zou mijn eigen straat in Molenbroek kunnen zijn. Ik rijd in het midden van de rijbaan, zodat de politiewagen me niet kan inhalen om me klem te rijden. Hij rijdt intussen op een meter van mijn achterwiel. De sirene hinnikt kort om me aan te manen om te stoppen.

6


Mijn hart racet terwijl ik op de trappers blijf beuken. Mijn ogen zoeken de voortuintjes af. Hier vertrekt ergens een fietspad, daar kan de politiewagen me niet volgen. Maar waar was het ook alweer? Misschien ben ik er al voorbij. Die dekselse eiken ook, ik zie geen steek. Ineens duikt het wegeltje op, rechts van me. Ik gooi het stuur om. Mijn voorwiel botst hard tegen de rand van het trottoir. Nipt ontwijk ik een boom terwijl ik in de grasberm een scherpe bocht naar het fietspad kerf. Mijn wielen vinden het pad. Ik ga rechtstaan op de trappers om opnieuw snelheid te halen. De smalle wegel is nauwelijks verlicht. In het halfduister schieten blinde gevels en tuinafsluitingen langs mijn ooghoeken voorbij. De politiewagen zet opnieuw zijn sirene aan. Het geluid verwijdert zich, ergens links achter me. Het pad neemt een flauwe bocht naar links, dan een scherpere naar rechts. Ik weet waar het uitkomt. Maar dat weet de politie ongetwijfeld ook. Dan opeens wijken de gevels en is de straat er weer. Ik sla af naar rechts, om de politie te ontwijken. Een blokje verder ligt de ingang van een ruim natuurgebied. Als ik dat kan bereiken, kan ik mijn achtervolgers afschudden. Op die zanderige boswegels kan een auto niet volgen. De sirene komt weer dichter. Mijn longen zwoegen alsof ik geen lucht meer krijg. Misschien ben ik toch wat te oud geworden voor dit soort grollen. Het natuurgebied is niet ver meer. Deze straat uit, de hoek om en dan nog een korte straat. Maar die hoek is nog zo ver. Ik haal het niet. De sirenes zijn intussen vlakbij. De combi kan elk moment om de bocht komen. Elk moment nu. Plots trekt iets rechts van me mijn aandacht. Een langwerpig stuk plastic steekt uit een raam op de eerste verdieping van een woning. Een werf. Een oude boerderij, door de jaren heen

7


ingesloten door nieuwe huizen, die wordt gerenoveerd. In een opwelling rijd ik het erf op. Het binnenplein is leeg, op een grote berg puin tegen de zijmuur na. Aan alle kanten gapen zwarte gaten die ooit ramen en deuren zijn geweest. De zware houten toegangspoort is uit haar hengsels gelicht. Ze staat naast de ingang, schuin tegen de muur geleund. Nahijgend rijd ik het eerste gebouw links van me in. De sirene is vlakbij. Heeft de politie me het erf op zien draaien? Ik weet het niet. Mijn ogen wennen snel aan het duister van het gebouw. Ik sta in een oude stal. De ruimte is kaal, op een paar verroeste smeedijzeren voederbakken na. Een vloer van ruwe kasseien en muren van baksteen. Tegen de verste muur verrijst een vuilwit laken. Aan de vorm te zien staat er een auto onder. Een houten trapladder leidt naar een vliering, een oude hooizolder, die de helft van de ruimte overspant. Buiten is het geluid van de sirene verstomd. Ik hoor niks meer dan het puffen van mijn adem. Naast de ingang van de stal staat de stalpoort tegen de muur. Haastig sleur ik die voor de ingang en gluur door een kier in het hout. De combi heeft stilgehouden op straat, ergens voor de ingang van de hoeve. Het blauwe licht zwaait heen en weer over de muren van het erf. Ze hebben me zien inslaan. De wagen kruipt het erf op. Even word ik verblind door de koplampen. Dan stopt de combi en worden de lichten gedimd. Twee agenten stappen uit. Een van hen roept iets naar de straat. Ik kan hem niet verstaan, maar dat betekent dat daar nog meer politie klaarstaat. De agenten knippen zaklampen aan en lopen in de richting van het woonhuis. Ik vloek binnensmonds. Ik hang mijn fiets met de bovenbuis over mijn schouder en klim zo geruisloos mogelijk de trapladder op. De vliering bestaat uit dikke balken. Eenmaal boven probeer ik de ladder

8


op te trekken, maar die zit stevig vastgesjord aan de dwarsbalk. Ik verwacht dat de hooizolder aardedonker is, maar ook hier schijnt blauw licht naar binnen. In de buitenmuur zit een opening, een gat van zo’n kleine anderhalve meter hoog. Ik zet mijn fiets neer tegen de muur en gluur voorzichtig naar buiten. Onder me ligt de straat. Zoals ik had gevreesd, staat er een tweede combi, met drie agenten ernaast. Ze vatten post voor de ingang van het erf. Het stuk plastic dat ik daarnet vanaf de straat zag, vertrekt uit dit gat. Een halve buis met een spoor van gruis erin, dat doet vermoeden dat er een container onder heeft gestaan. De stoep eronder ligt ook vol gruis. Met een dichte koker kun je veel netter werken dan met zo’n halve, bedenk ik. Tegenwoordig houdt niemand nog rekening met zijn medemens. Even overweeg ik om me van de halve buis te laten glijden en het op een lopen te zetten. Maar te voet maak ik geen schijn van kans om te ontsnappen. Bovendien zullen ze in dat geval mijn fiets hier vinden. Mijn perfect onderhouden, smetteloos gepoetste, keurig gegraveerde fiets. Wat een ellende. Een van de agenten kijkt opzij, naar de straat. Snel trek ik mijn hoofd naar binnen. Ik laat me op de houten balken zakken, met mijn rug tegen de ruwe bakstenen muur. De steen voelt verrassend kil doorheen het dunne textiel van mijn fietstrui en opeens merk ik dat mijn rug drijfnat is van het zweet. Ik kijk op mijn horloge. Het is 3.17 uur. Ik geloof dat ik ooit ergens heb gelezen dat de meeste mensen het maar twee en een halve minuut volhouden om naar iets te zoeken. Ik sluit mijn ogen en begin in stilte te tellen. Maar dit zijn geen doorsnee mensen die een balpen verloren hebben gelegd, dit zijn politieagenten. Dingen en mensen zoeken is hun baan. Die zouden wel eens getraind kunnen zijn om wat geduld uit te oefenen. Zouden die het eigenlijk ooit opgeven?

9


Ik kijk opnieuw op mijn horloge. Het is nog altijd 3.17 uur. Ik doe mijn ogen weer dicht en laat de achterkant van mijn hoofd tegen de muur zakken. Of duurt het gemiddeld tien minuten vooraleer de meeste mensen het opgeven? Nee, tien minuten, zolang duurt het vooraleer mensen tussen de slagbomen van een gesloten overweg beginnen door te rijden als er tegen dan nog geen trein gepasseerd is. Dat weet ik wel zeker. Maar hoelang houden ze zoeken dan vol? Dat geheugen van me toch, vroeger had ik het zeker nog geweten. Ik open opnieuw mijn ogen, net op tijd om mijn minutenwijzer met een discreet knikje naar 3.18 uur te zien springen. Ik zucht en kijk naar het dak van de schuur. De dakspanten lichten spookachtig blauw op. Ik moet mezelf niks wijsmaken, de politie geeft het niet op. Niet na wat ik heb uitgevreten. Ik kruip overeind en sluip terug naar de andere kant van de vliering, vanwaar ik de ingang van de stal onder me kan zien. ‘Hier is niemand’, roept een stem op het erf. Misschien kijken ze hier binnen niet, met die poort voor de deur. Misschien gaan ze weer weg en is deze nachtmerrie voorbij. ‘Hier ook niet.’ De tweede stem komt van vlakbij. De agent moet pal voor de ingang van mijn stal staan. De houten poort voor de ingang beweegt. Aan de zijkant verschijnt een hand. Het gerammel dat weergalmt in de stal als de agent de poort ruw opzijschuift, klinkt oorverdovend. Mijn hart bonst opnieuw sneller. Mijn ogen flitsen heen en weer langs de hooizolder, maar hij is volledig leeg. Niks om me achter te verstoppen, niks om me mee te verdedigen. Alleen mijn eigen voetafdrukken in het stof. Beneden hoor ik stappen op de kasseien. Het geritsel van textiel verraadt dat de agent de auto onder het doek controleert. Het schijnsel van de zaklamp zwaait heen en weer langs de bakstenen muren. Het is voorbij. Ze hebben me. Ik zit als een rat in de val.

10


Ik denk aan mijn zoons. Cyrano en Ulysses. Hun ontstelde gezichten als ze horen wat hun vader heeft gedaan. En Daniella, mijn vrouw. Hun verdriet. De schaamte. En wat zullen de buren denken? Ik kruip achteruit over de zolder, terug naar de opening. Een plank kraakt onder mijn gewicht. Ik knijp mijn ogen stijf dicht. Het geluid van de stappen op de kasseien stopt. Gedempte stemmen fluisteren enkele woorden. Dan beginnen de twee staken van de trapladder heen en weer te wiegen.

11


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.