Atlasvaardigheid

Page 1

Aardrijkskunde

Atlasvaardigheden De Grote Bosatlas 53-ste druk

2010 Tineke van Asselt CS Vincent van Gogh


Inhoudsopgave

2

Deel A: Aardrijkskundige Vaardigheden

3

A 1 Soorten kaarten A 2 Schaal A 3 Legenda

3 4 5

Deel B: Hoe zoek je iets op in de atlas?

6

B 1 Inhoud en schutblad B 2 Registers

6 7

Deel C: Plaatsbepaling en kaartlezen

8

C 1 Plaatsbepaling C 2 Kaartlezen

8 10

Deel D: Werken met cijfers

11

D D D D D

11 12 13 13 14

1 Lijn- en staafdiagrammen 2 Cirkeldiagrammen 3 Stroomdiagrammen 4 Statistiek 5 Relatieve en absolute getallen

De Bosatlas online

15

Voorbeeld SO atlasvragen Antwoorden Voorbeeld SO Atlasvaardigheden

16 17

2


Aardrijkskundige vaardigheden

Het werken met de Atlas is een van de vaardigheden die je leert bij aardrijkskunde. Het zoeken in de atlas blijkt toch altijd lastiger dan je denkt. Het is de bedoeling dat je de opdracht zelfstandig maakt. Als je er niet uitkomt of iets niet begrijpt en je komt er met je klasgenoot niet uit, vraag het dan aan de docent. De opdrachten zijn gebaseerd op de Grote Bosatlas 53 ste druk. Deel A:

Werken met de atlas

Deel B:

Hoe zoek je iets op in de atlas?

Deel C:

Plaatsbepaling en kaartlezen

Deel D:

Werken met Cijfers

Deel A werken met de atlas A : soorten kaarten, schaal en legenda

A 1 soorten kaarten In de atlas zijn de kaartnummers gelijk aan de bladzijdennummers !

THEORIE Er zijn 2 soorten kaarten in de atlas: * OVERZICHTSKAARTEN of TOPOGRAFISCHE KAARTEN: deze kaarten geven een algemeen beeld van het gebied (bijv: 40-41) Op deze kaarten is door middel van kleuren het grondgebruik te zien. Verder staan er rivieren en zeeĂŤn op , grote steden en de landsgrenzen. * THEMATISCHE KAARTEN: Een kaart die een onderwerp of enkele onderwerpen uit een gebied laat zien (bijv. neerslag, bevolkingsdichtheid, godsdienst) . Voorbeeld: kaart 44)

3


OPDRACHTEN 1: Vul onderstaand schema in m.b.v. de atlas: kaartnummer 45 55B 72 74 89F 108/109 160 190/191 215G

Soort kaart O / T* O/T O/T O/T O/T O/T O/T O/T O/T

gebied

Nederland

thema ----

*kies Topografische/Overzichtskaart (O) of Thematische (T) kaart A 2 schaal THEORIE: Een kaart is de verkleinde weergave van de werkelijkheid. Kaart 38 laat Nederland zien en kaart 80 laat Rusland zien. Beide kaarten zijn ongeveer even groot, in werkelijkheid is Rusland veel groter. Hoe kan je dat nu zien in de atlas? Bovenaan de kaart staat de schaal: bij Nederland staat 1:200.000, bij Rusland staat 1:30.000.000 Wat betekent dat nu? Op de kaart van Nederland is 1 cm op de kaart in werkelijkheid 20000 cm = 20km. Op de kaart van Rusland is 1 cm op de kaart in werkelijkheid 30000000 cm = 300 km. Om te rekenen van cm naar km moet je delen door 100.000. cm-dm-m-dam-hm-km. Er moet dus “een handvol nullen eraf� of 4 nullen eraf en de komma een plaats naar rechts. VB: 200.000cm = 2 km 15.000.000cm = 150 km 3.500.000cm = 35 km

OPDRACHTEN: 1. vul in: 30.000.000 cm 20.000 cm

= _____ km = _____ km

2: Ga naar het landenregister. Wat betekent het schuingedrukte kaartnummer achter de landennaam?___________________________________________

4


3. Reken de werkelijke afstand uit met onderstaande voorbeelden: - 5 cm op een kaart met schaal 1:30.000 = …..X………km=>……..km - 12 cm op een kaart met schaal 1:1.000.000 = …..X………km=>……..km 4. Vul onderstaande tabel in: kaart schaal 72/73

27A

128-129

184

96/97

1cm=…….km

Afstand tussen Uitwerking: Amsterdam en ……..cm= Rome ……..X…...km= …………..km Hoek van ……..cm= Holland en de ……..X…...km= Brienenoordbrug …………..km Moskou en ……..cm= Warschau ……..X…...km= …………..km Manaus en ……..cm = Brasilia ……. X ….. km = ……… km Eindhoven en ……..cm= Antwerpen ……..X…...km= …………..km

A 3 Legenda THEORIE Op een kaart kun je veel makkelijker iets opzoeken dan op een luchtfoto. Dat komt omdat op een kaart allerlei woorden, tekens en kleuren staan. Die tekens en kleuren noemen we kaartsymbolen. De betekenis van de kaartsymbolen wordt uitgelegd in de legenda. In de atlas vind je helemaal op de eerste bladzijden de algemene legenda. In de algemene legenda worden de kaartsymbolen uitgelegd die op heel veel kaarten in de atlas te vinden zijn. Naast de algemene legenda voorin, heeft iedere kaart nog een eigen legenda. Hierin staan de symbolen verklaard, die specifiek bij die kaart horen. Als je een kaartsymbool wilt weten, zoek je eerst in de legenda bij de kaart. Als het daar niet bij staat, kijk je in de algemene legenda.

5


OPDRACHTEN 1: Wat betekent: a. het paars op kaart 38/39?_________________________________ b. het roze ruitje met een “B� erin bij de plaatsnaam Irkutsk op kaart 132G?________________________________________________ c. De roze pijl op kaart 141E?______________________________ d. De zwarte gestreepte lijn op kaart 145B?______________________ e. De streep onder de naam Nassau kaart 183?_______________ f. De << bij Urk kaart 41?___________________________________ g. De blauwe stippellijn op kaart 187G?__________________________ h. De donkerrode kleur op kaart 220G?__________________________ i. Het roze op de Remote Sensing kaart 17D?_____________________ j. Het rode lijntje in grafiek 194E5?___________________ 2. a. Kaart194: Hoe hoog is de temperatuur in januari in Athene? __________________________________________________ b. Kaart 106: Hoeveel inwoners heeft de stad Riga?________________ c: Op welke kaart staat Paramaribo? ___________________________ d: Op welke kaart vindt je de rivier Darling? ______________________ e: Waar vind je de kaart van tijdzones in de wereld? ________________ f: Waar vind ik de Tsunami van Aceh? ___________________________ g: Bij welk land horen de Canarische Eilanden?_____________________ h: Zie de klimaatgrafieken: Hoeveel neerslag valt er in februari in Khartoum? _______________________________________________ B : Hoe zoek je iets op in de atlas?

B.1 Inhoud en schutblad THEORIE Je kan op verschillende manieren iets opzoeken in de atlas. Voor in de atlas staat de Inhoud. Op volgorde van de atlas (bladzijden) staan alle kaarten en figuren vermeld. De atlas is onderverdeeld in verschillende gebieden. Van kleine schaal (eigen regio) naar grote schaal (aarde). Ieder gebied wordt in een bepaalde kleur weergegeven. Alle kaarten van dat bepaalde gebied hebben die kleur aan de zijkant van de bladzijde. Op de achterste bladzijde van de atlas, het achterschutblad , staat per gebied aangegeven of er een overzichtskaart van beschikbaar is. Iedere overzichtskaart uit de atlas staat door middel van een rechthoek aangegeven. In de rechthoek staat het kaartnummer vermeld en de naam van het betreffende gebied .

6


OPDRACHTEN 1. a. Lees op bladzijde 3 “werken met de Grote Bosatlas”. b. Op welke blz vind je de kaart Duitslandwerkeloosheid?____________________________________________ c. Hoeveel kaarten gaan er over Afrika? _________________________ d. Op welke blz. vind je de kaart over inkomens in de VS?_____________ 2. Gebruik het schutblad in de kaft voorin en 1e bladzijde. a. Van welke landen in Afrika bestaan een aparte kaarten en welke nummers heeft deze kaart? _________________________________________ b. Staat er een aparte kaart van Noorwegen in de atlas?____________

B.2 Registers THEORIE Achter in de atlas staan verschillende registers (namenlijsten). Landenregister Hiermee vind je op welk kaartblad je een bepaald land kan vinden (blz 244) Trefwoordenregister per onderwerp (thema) wordt aangegeven op welke blz. je daarover wat vindt. Hoort bij Thematische kaarten. (blz. 276) Register van Topografische namen in het algemene register staan alle aardrijkskundige namen (landen, steden, rivieren, gebergtes). Hoort bij topografische/ overzichts kaarten. (blz 245) Je zou veel kaarten via het register van topografische namen op kunnen zoeken, dat kost alleen meer tijd. Die lijst is namelijk heel lang. Het is efficiënter om gebuik te maken van het schutblad, landenregister of de inhoudsopgave. Als je een bepaald onderwerp zoekt, is het trefwoordenregister het handigst om te gebruiken. De trefwoorden in het Trefwoordenregister verwijzen naar de inhoud van de kaarten, grafieken en andere afbeeldingen maar ook naar de statistiektabellen. Soms kun j een kaart vinden aan de hand van synoniemen en alternatieve beschrijvingen. Bijvoorbeeld: reliëf hoogteverschillen of arbeidsongeschiktheidsuitkeringen zie AAW/WAO uitkeringen.

7


C : Plaatsbepaling en kaartlezen

C.1 Plaatsbepaling THEORIE Het is soms heel belangrijk om precies te kunnen aangeven op welke plaats op aarde je bent, of waar iets is gebeurd. Bijvoorbeeld een schip in nood midden op zee. Om die reden is over de aarde een (denbeeldig) net van lijnen getekend: het graadnet. Men is daarbij uitgegaan van enkele vaste lijnen (zie hieronder). De evenaar (equator) en de nul-meridiaan. De evenaar deelt de aarde in 2 delen: het Noordelijk halfrond en het zuidelijk halfrond. De lijnen evenwijdig aan de evenaar zijn de parallellen of breedtecirkels. Als een plek op het noordelijk halfrond ligt, spreken we van Noorderbreedte (NB), op het zuidelijk halfrond spreken we van Zuiderbreedte (ZB). Over het algemeen geldt: hoe verder van de evenaar af: hoe hoger de breedtegraad(0-90): hoe kouder de plaats (op zeeniveau). De nulmeridiaan is de halve cirkel die van de Noordpool naar de zuidpool loopt en die door het plaatsje Greenwich (bij Londen) loopt. De nulmeridiaan verdeelt de aarde in een Oostelijk halfrond en een Westelijk halfrond. Een plaats die op het oostelijk halfrond ligt, ligt xx graden Oosterlengte. Op het Westelijk halfrond spreekt men van Westerlengte. Om nu een plaats goed aan te geven, geeft men altijd de lengte- en breedtegraad. Men noteert altijd eerst de breedtegraad en dan de lengtegraad. Rio de Janeiro ligt bijvoorbeeld op 23â€&#x;ZB, 43â€&#x;WL. Op de atlaskaarten worden ook de lengte- en breedtegraden getekend. Dit zijn de zwarte lijnen over de kaart. Bij elke lijn staat welke graad het is. Het getal hoort dus bij de lijn. Dit is anders bij een kaartvak. Die getallen die daarbij horen, zijn de rode getallen. Deze getallen horen bij het hele vak (bijv. G3)

8


OPDRACHTEN 1. Gebruik kaart 190/191 a. Zoek de evenaar op. Door welke Zuid-Amerikaanse landen loopt de evenaar?________________________________________________ b. Zoek de nulmeridiaan op. Door welke Europese landen loopt de nulmeridiaan?_____________________________________________ 2. Geef van de volgende gebieden aan of ze op het Noordelijk of het Zuidelijk halfrond liggen. a. Sahara________________________________________________ b. Himalaya______________________________________________ c. Amazonebekken_________________________________________ d. Hawaii_______________________________________________ e. Patagonia______________________________________________ 3. Zeg van de volgende gebieden of ze op het Oostelijk of Westelijk halfrond liggen. a. Portugal_______________________________________________ b. Brazilie_______________________________________________ c. Tsjukotka______________________________________________ 4. Welke steden liggen op de volgende plaatsen: a. 69,5° NB, 30° OL:______________________ b. 49° NB, 124° WL: _____________________ c. 45° NB, 12 °OL: _______________________ d. 15 °ZB, 5 °WL: _______________________ 5. Noteer de exacte ligging van de volgende plaatsen (OL/WL, NB/ZB ) a. Santa Domingo __________________________________ b. Miami _________________________________________ c. Honolulu _______________________________________

6. Gebruik kaart 223C. Stel het is 12 uur ‟s-Middags in Londen. Geef van de volgende plaatsen aan of het op hetzelfde moment daar dan ochtend, middag, avond of nacht is. a. Moskou _______________________________________________ b. Argentinië_____________________________________________ c. Zuid-Afrika_____________________________________________ d. Alaska________________________________________________

9


C.2 Kaartlezen THEORIE Topografische kaarten zijn gedetailleerde kaarten waar alles op staat: ieder gebouw, alle weggetjes. Vaak is dat handig, maar soms is het handiger om een globalere kaart te hebben van een gebied. Je kan bijvoorbeeld bepaalde onderwerpen duidelijk op een kaart laten zien. Hoogteverschillen (reliĂŤf) kunnen op verschillende manieren op een kaart worden aangegeven. Op een overzichtskaart gebeurt dat door middel van kleuren (groen is laag, geel/bruin is hoog). Op topografische kaarten gebruikt men hoogtelijnen. Hoogtelijnen zijn lijnen die punten van gelijke hoogte met elkaar verbinden. Een heuvel teken je als een rond figuur waarbij een lijn door alle punten die op 40 m hoogte liggen, hetzelfde doe je met de punten die op 50 m , 60 m etc. liggen. Een voorbeeld hiervan zie je op kaart 15D en 21C. OPDRACHTEN 1. Op kaart 15 staan zowel een luchtfoto als een plattegrond .Bekijk de foto en de plattegrond. a. Noem een voordeel van een luchtfoto ten opzichte van een plattegrond ______________________________________ _________________ b. Noem een voordeel van een plattegrond t.o.v. een luchtfoto. _______________________________________________________ 2. Streep de onjuiste oorden door in onderstaande zin: Als hoogtelijnen op een kaart dicht bij elkaar liggen, dan heb je grote / kleine hoogteverschillen op een korte afstand. De helling is daar dus vlak / steil .

10


Deel D werken met cijfers D : Lijn- en staafdiagrammen

THEORIE In de aardrijkskunde worden naast kaarten ook veel cijfermatige gegevens gebruikt. Veel van deze gegevens worden weergegeven in grafieken en diagrammen. Het is belangrijk dat je hier goed mee overweg kunt. In de aardrijkskunde wordt ook veel gebruik gemaakt van samengestelde diagrammen. In een klimaatgrafiek staat bijvoorbeeld zowel de temperatuur als de neerslag aangegeven. Naast de grafieken en diagrammen wordt ook veel gebruik gemaakt van tabellen. In de Grote Bosatlas zit een aparte afdeling met statistische tabellen. Door grafieken en tabellen te gebruiken krijg je snel een overzicht van veel gegevens en kun je gebieden makkelijk vergelijken of ontwikkelingen in de tijd waarnemen. Het belangrijkste is steeds, als je met deze gegevens omgaat, GOED LEZEN. Neem eerst de titel goed in je op, Kijk of er een legenda bij zit, bekijk die goed . Bekijk de volgende zaken: - over welk onderwerp gaat het? - over welk gebied gaat het ? - over welke tijd gaat het ?

OPDRACHTEN 1. Bekijk kaart 194 A t/m E. a. In welke maand valt in Amsterdam de meeste neerslag ?________ b. In welke maand valt in Santiago de meeste neerslag ?__________ c. In welke plaats valt de minste gemiddelde jaarlijkse neerslag ? Hoeveel is dat in mm ?_________________________________ d. In welke plaats valt in Juni de meeste neerslag? Hoeveel is dat ?______________________________________ e. Bekijk de temperatuur in Januari (kaart A). Wat valt je op als je naar Zuid-Amerika kijkt? _______________________________ f. Hoe kan je dat verklaren ? (Trek een conclusie, een hoe/hoe vraag is dit) __________________________________________________ __________________________________________________

11


2. Bekijk kaart 53B. a. Op deze staafdiagrammen kun je 2 hoofdzaken aflezen. Welke zijn dat ? ______________________________________________ __________________________________________________ b. Over welke periode gaat deze grafiek ? ____________________ c.

Als de rode balk 1 mm hoog is, wat betekent dat dan ?

d.

Zie kaart 68 A en B. Wat betekent het rode balkje in A? __________________________________________________ Wat betekent de groene kleur van de provincie Drenthe? (de staafgrafiek) _____________________________________

e.

__________________________________________________ D2 : Cirkeldiagrammen

THEORIE Bij cirkeldiagrammen is de hele cirkel 100 % De percentages zijn niet zo makkelijk af te lezen, maar vaak staan ze erbij vermeld. Je kunt ook vrij makkelijk schatten: een halve cirkel is 50%, een kwart cirkel is 25%. Bij een vergelijking van provinciĂŤn stelt de grootte van de cirkel vaak ook de hoeveelheid voor (bijvoorbeeld kaart 65B). OPDRACHTEN 1. Gebruik kaart 61C. a. Wat is de titel van de kaart ? ___________________________ b. Wat is de bron van de gegevens? ____________________ c. Welke provinciĂŤn hebben het meeste aantal banen? _________________________________________________ d. Zie kaart 68C. Wat is de groene cirkel? __________________________________________________ e. Hoeveel bezoekers heeft attractiepark Slagharen elk jaar?___________

12


D3 : Stroomdiagrammen

THEORIE Een stroomdiagram geeft meestal de hoeveelheid getransporteerde goederen og personen aan. Het gaat in ieder geval om bepaalde bewegingen. De dikte van de lijn geeft de hoeveelheid aan. De richting van de pijl geeft de beweging aan (van waar naar waar). De lengte van de pijl geeft dus NIET de hoeveelheid aan, de lengte geeft alleen een idee over de afstand waarover de beweging plaatsvindt. Bijvoorbeeld kaart 155B. De rode pijl richting Guangdong geeft aan dat er in 2000 2,5 miljoen of meer migranten naar Guangdong gekomen zijn vanuit Sichuan. OPDRACHTEN 1. Gebruik kaart 78C a. Hoe groot is de aardgasaanvoer vanuit Siberie-Rusland? ________________________________________________ b. Naar welk land gaat het grootste deel van het Siberische aardgas?_______________________________________ c. Wat is het verschil tussen de rode en de paarse pijlen? _________________________________________ d. Trek een conclusie uit de gegevens van c. (bijvoorbeeld hoe meer ‌.. hoe minder‌.) e. Lees kaart 13: Kaarttypen, afbeeldingsmethoden. D4 : Statistiek

THEORIE In de atlas zit ook een statistiek. Hierin kun je gegevens opzoeken over Nederland, Europa en de Aarde. Kaarten geven een spreidingsbeeld, Statistiek laat zien welke cijfers er achter een kaartbeeld zitten. Het aflezen van de tabellen is vooral een kwestie van nauwkeurigheid en goed kijken waar de tabel over gaat. - Welk gebied - Welk onderwerp - Welke periode Vaak kun je de gegevens ergens anders in de atlas in een kaart weer terugvinden. Het kaartnummer staat dan bovenaan de tabel vermeld.

13


OPDRACHTEN 1. a. Wat bedoelen we met „bevolkingsdichtheid‟ ? ______________ ________________________________________________ b. Hoe hoog is de bevolkingsdichtheid in de volgende gemeenten: - Almere________________ - Utrecht _______________ - Terschelling ____________ c. Van welk jaar zijn deze gegevens ? _____________________ 2.

a. b.

3.

In welk(e) EU land(en) had men relatief gezien de meeste PC‟s ? __ __________________________________________________ Uit welk jaar komen deze gegevens? ______________________

Vergelijk de levensomstandigheden van Noorwegen met Moldavië. Trek een conclusie.

D5 : Relatieve en absolute getallen

THEORIE Als je goed geoefend hebt, kun je met de meeste diagrammen nu wel uit de voeten. Het belangrijkste blijft: heel goed kijken en alle aanwijzingen goed lezen. Een van de aanwijzingen zijn hoeveelheden, die vaak naast de figuur of onder de figuur staan. Daarbij komen 2 verschillende maten voor: absolute en relatieve getallen. ABSOLUTE getallen zijn de gewone hoeveelheden, bijvoorbeeld 16 miljoen inwoners of 8 graden Celsius of 2500 ton. RELATIEVE getallen zijn getallen waarbij vergelijkingen worden gemaakt. We onderscheiden: - procenten (per honderd) - promillen (per duizend) - indexcijfers hierbij wordt het aantal van een bepaald jaar als uitgangspunt genomen (bijvoorbeeld het cijfer uit 2001 is 100%). Voor de andere jaren wordt dan gekeken hoeveel hoger (>100%) of lager (<100%) het is. Een voorbeeld: het uitgangspunt van het salaris van een docent in 1950 is 100%. In 1960 is het indexcijfer 120%, de docenten zijn dan dus 20 % meer gaan verdienen.

14


OPDRACHTEN 1. Zeg van elk van de onderstaande kaarten of het om relatieve of absolute getallen gaat.

kaart

relatief

absoluut

47G 55C 56B 56C 57B

kaart

relatief

absoluut

79F 81B 155F1 165C 209F

De Bosatlas online Website De Bosatlas Online. Extra mogelijkheden om met kaarten en cijfers te werken vind je op de website De Bosatlas Online in het onderdeel Thematische kaart. Met het programma kun je gegevens opzoeken, sorteren en weergeven in kaarten en diagrammen. Bij het maken van de kaarten kun je zelf de legenda-indeling en de kleuren kiezen. Ideaal dus om te gebruiken bij een presentatie of werkstuk, bijvoorbeeld bij het vak economie of geschiedenis, maar natuurlijk ook bij aardrijkskunde of Geography.

15


Voorbeeld SO atlasvaardigheden 1:

Wat voor soort kaart is kaart 47B?

2:

Is de afstand tussen Brussel en Luxemburg stad meer dan 1500 km?

3:

Wat is de afstand tussen Sydney en Parijs?

4:

Wat betekent de grootste cirkel op kaart 92B?

5:

Wat betekent een blauw stippellijntje (----) op kaart 187G?

6:

Welke stad ligt er op 50º (graden) NB en 35º OL?

7:

Op hoeveel graden Noorder-of ZuiderBreedte en Ooster-of Westerlengte ligt de stad Oslo?

8:

Bij welk land hoort het eiland Christmas?

9:

Hoe warm is het in juli in Wellington?

10:

Noem 2 manieren waarop je op een kaart het reliëf (= hoogteverschillen) kunt zien.

11:

Vergelijk de klimaatgrafieken van Irkutsk en Amsterdam met elkaar, trek een conclusie.

12:

Als het 11.00 uur is in Amsterdam, hoe laat is het dan in Londen?

13:

Zie Remote-sensingbeeld “Ozonconcentratie”. a. In welke eenheid meet men ozon? b. Wat is het verschil bij de Zuidpool tussen april 1997 en oktober 1997?

14:

Welk landschap vindt men rondom Assen?

15:

In welk land werken er meer leden van de beroepsbevolking in de landbouw, Bhutan of Ecudor?

16


Antwoorden Voorbeeld SO atlasvaardigheden 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11.

12. 13.

14. 15.

Een Thematische kaart. 22 cm x 8 km = 176 km dus NEE 22 cm x 700 km = 15400 km. 350 miljoen ton (vervoer in 2004). Wadi= droogvallende rivier. Charkiv. 60º NB (Noorderbreedte) 10º OL (Oosterlengte) Australië. 9ºC Hoogte kun je zien door hoogtekleuren, schaduwwerking, hoogtecijfers en hoogtelijnen. (2 noemen) In Irkutsk is het in de winter veel kouder dan in Amsterdam, in Amsterdam regent het het hele jaar en in Irkutsk niet. Irkutsk heeft dus een landklimaat en Amsterdam een zeeklimaat. 10.00 uur. a. DU= Dobson-eenheid b.In oktober weinig du (ozongat) bij de Zuidpool in april genoeg ozon (geen gat) Esdorpen op zandgrond met heideontginningen. Zie Statistiek, de wereld blz 236. Antwoord: Bhutan

17


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.