5 minute read

In de maak | Jeroen Frateur

In de maak

JEROEN FRATEUR

Advertisement

Er zijn kunstenaars die er niet voor terugdeinzen om zichzelf (en het publiek) te verrassen met bijzondere materiaalkeuzes en creatieprocessen en zo tot een oeuvre komen dat voortdurend ‘in de maak’ is. Deze keer: Jeroen Frateur.

Jeroen Frateur bouwt uitgekiende installaties en sculpturen, in spannende composities met veel aandacht voor kleur. De bouwstenen voor zijn werk zijn alledaagse voorwerpen die hij op straat ‘ontmoet’. Zijn atelier is een speeltuin vol kleurrijke objecten, materialen en werken die nog volop in de maak zijn.

De verwondering van de vondst Jeroen: ‘Ik ben geïntrigeerd door materialen die ik toevallig op mijn weg vind. Het gaat me om de verwondering van het plots ontdekken, de ontmoeting met een object waar ik affiniteit mee voel. Soms gaat het om voorwerpen die zich gemakkelijk laten herkennen. Een fietsbel, bijvoorbeeld. Maar heel vaak merk ik objecten op die duidelijk onderdeel zijn van iets groter, stukken die ergens afgevallen of verloren zijn of flarden van voorwerpen die niet eens meer definieerbaar zijn. Soms zijn ze mooi, maar vaak hebben ze geen esthetische waarde, zijn ze vuil, kapot. In een oogopslag zie ik mogelijkheden voor zo een stuk, een link met andere objecten. Al gebeurt het dat voorwerpen die ik opraap jarenlang onaangeroerd in een doos blijven liggen. Tot ik plots een connectie zie en ze een plaats vinden in een compositie. →

Ik vind het boeiend dat werkelijk alles een nieuwe toepasbaarheid kan krijgen. Dat een voorwerp in een bepaalde structuur nieuwe functies krijgt, een ander nut heeft. Daar op die manier mee omgaan overstijgt voor mij het idee van een mooi artefact vinden dat je oppoetst en gebruikt om een werk mee te bouwen.

Ik werk bijna uitsluitend met objecten die ik zelf vind. De ontmoeting met een voorwerp en de verwondering die daarbij hoort, zijn essentieel. Stukken die anderen me aanreiken komen dus zelden in mijn werk terecht. Al werd ik vroeger wel eens misleid, door mijn kinderen bijvoorbeeld. Spullen die ze bijzonder vonden, legden ze op mijn pad, om me die vondst iets later zelf te laten ontdekken. (lacht)

Iets maken blijft, ook voor mezelf, een stuk mysterie. Ik hecht twee gevonden stukken aan elkaar en er gaat een proces van start. Ik voel me daarom ook vaker de begeleider van een groeiproces dan de maker van een werk. Daar zit een groot onderscheid in, vind ik. Laten groeien betekent dat je een gevonden stuk de kans en de ruimte geeft om ‘iets’ te worden. Het is daardoor moeilijk te bepalen wanneer een werk af is.’ Van cartoons naar abstracte vormen ‘In de jaren ‘90 maakte ik vooral cartoons. Ook daarvoor vond ik de ideeën op straat, zoals in de omgang tussen mensen. Ik kon vol verbazing observeren hoe mensen zich in het openbaar gedragen, privézaken publiek maken, bijvoorbeeld. De stap naar werken rond materialen die mensen achterlaten is misschien niet zo groot. Het gaat daarbij vaak om privéspullen, die al dan niet bewust zijn terechtgekomen in de openbare ruimte.

Bij cartoons maken vertrek je heel fel van een idee, waar je een vorm bij bedenkt. Een cartoon heeft een kort consumptiemoment. De spontane lach als reactie op een goede cartoon beleef je maar één keer. Ik vond dat die manier van een idee illustreren voor één snel belevingsmoment heel veel energie opslorpte.

Het ging me ook steeds harder storen om naar een begrijpbaar, behapbaar beeld toe te werken. Ik evolueerde in mijn werk naar een focus op vorm. Zo kwam ik uiteindelijk bij het tekenen van vormen die in hun abstractie zijn wat ze zijn en die je breder kan interpreteren. →

‘De ontmoeting met een voorwerp en de verwondering die daarbij hoort, zijn essentieel.‘

‘Iets maken blijft, ook voor mezelf, een stuk mysterie. Ik hecht twee gevonden stukken aan elkaar en er gaat een proces van start.’

Het instapmodel en andere concepten ‘Concepten spelen, vooral in de titels, een rol in mijn werk. Zo heb ik een reeks hangende werken die ik allemaal de titel ‘Tuig’ geef. Dat begrip staat open voor interpretatie: tuig als middel, zoals in voertuig, maar ook als ongepast, afgedankt, ongewenst. Een reeks voorwerpen krijgt de naam ‘outil inutile’ mee. Er zit de contradictie van onbruikbaar gereedschap in. Die ‘outils’ zijn stukken die ik opraap om in te passen in een werk, maar die sterk genoeg blijken om als zelfstandig object te bestaan. Ook het concept ‘showroommodel’ fascineert me: het zet een voorwerp meteen in een commerciële context. De waarde van het object wordt bepaald door het profijt dat het kan opleveren. Bovendien heeft het model duidelijk betere tijden gekend, want het wordt aan verminderde prijs verkocht. Of vergelijkbaar: een geïnteresseerde galerist vroeg me of ik, om verkoop gemakkelijker te maken, ‘instapmodellen’ van mijn werk wou maken. Ik was eerst verbouwereerd, maar vond het nadien een fascinerend idee. Ik heb er dan ook een hele reeks gemaakt. Ze raakten nooit verkocht.’ (lacht) Spannende kleuren ‘Ik heb moeite met de vergrauwing die ik rondom mij opmerk. Kleur maakt nochtans een belangrijk deel uit van het leven, vind ik. Dus dat toont zich in mijn werk. Ook in de kleren die ik draag, overigens. Ik heb een rijk kleurenpalet nodig om te werken. Dat merk je ook aan de materialen in dit atelier. Er zijn witte, zwarte, houtkleurige elementen, maar de objecten met een sterke kleur vallen op. Kleur trekt de aandacht, wekt nieuwsgierigheid op. Het is uiteraard de context die ervoor zorgt dat kleur zijn kracht krijgt. Het is boeiend om naar het spanningsveld te zoeken tussen wat weinig kleurkracht heeft en de intense kleurstukken die de aandacht vangen.’

Werkmansvernuft ‘In mijn werken zijn alle stukken op andere manieren samengevoegd: ze zijn aan elkaar gevezen, gelijmd, →

geknoopt... Ik vind het belangrijk dat je kan beschikken over een heel arsenaal aan technische vaardigheden om stukken op de enige juiste manier te monteren. Elk stuk vraagt een specifieke toepassing. Ik heb intussen al heel wat ervaring kunnen opdoen én kan putten uit een hele verzameling vijzen, schroeven, moeren, bouten... Ik hou ervan om het werkmansvernuft te laten meespelen in mijn stukken. Ik vind die techniciteit, het maken zelf, net zo belangrijk als het denkproces dat begint mee te lopen met een handeling.’ Jeroen Frateur stelt tentoon: Come What May, groepstentoonstelling Aeroplastics, Brussel, tot 30 oktober 2021.

Recyclage/Surcyclage, groepstentoonstelling Fondation Villa Datris, Parijs, tot 19 december 2021.

Tekst: Ward Desloovere Foto’s: Evenbeeld

JEROEN FRATEUR

° 1968 Woont en werk in Gent. Master in de vrije beeldende kunst, Sint-Lucas Gent.

This article is from: