
4 minute read
Van bosschen en boomen: praktische bosbouwweetjes van 100 jaar geleden
Gewapend met enkele oude handboeken uit de Bosgroep-archieven duiken we in het hoofd van de bosbouwers van honderd jaar geleden. Hoewel sommige adviezen de tand des tijds niet doorstonden, valt op dat de beheerder van weleer al over verrassend veel praktijkervaring beschikte. Bovendien was de kijk op bosgezondheid en plaagbestrijding bijzonder genuanceerd. Een verrassende mix van praktijkgericht denken, gezond boerenverstand en een ontluikend ecologisch besef.
Onkruid als bondgenoot
Hoewel het een gangbare praktijk was onder bosbeheerders om braam, varen en gras te snoeien, zag de auteur ook voordelen van het (tijdelijk) behouden van onkruiden. Die boden immers beschutting tegen zon, wind en verdamping en hielden stuifzand op zijn plaats. Er was ook oog voor het economisch nut van ‘ongewenste’ planten. Zo gebruikte men biezen en heide voor bezems en bramen voor brandstof. Wilde, eetbare bessen vonden hun weg naar confituur en varens dienden als vulmiddel voor matrassen. Waar men toch onkruid bestreed en de grondbewerking te duur was, koos men ervoor om slechts stroken of enkel de plantgaten te bewerken.
Smeren tegen schimmels
De bossen van het begin van de twintigste eeuw kampten al met schimmels. Een van de grootste problemen bij de verjonging van naaldbossen was de beruchte honingzwam. Deze deed het vooral goed op gronden waar eerder eikenhakhout had gestaan: eiken die om de 10 à 15 jaar laag bij de grond in hakhout werden gezet voor het winnen van geriefhout. Om het verspreiden van de honingzwam te voorkomen, raadde men aan om de eikenstronken uit te graven.
Verder promootte de auteur het mengen van loof- en naaldhout en de aanleg van afzonderingsgreppels om de verspreiding van schimmels te beperken. In boomkwekerijen besproeide men de jonge planten tot wel drie keer per jaar met Bordelese pap. In de wijnbouw gebruikt men deze oplossing van kopervitriool en kalk vandaag nog altijd.

Vogelvriendelijk bosbeheer
Opmerkelijk modern is het pleidooi voor de bescherming van vogels en roofdieren. De auteur stelde voor om nestkasten op te hangen, vogelbosjes aan te planten met doornige, bessenrijke struiken en roofvogels te koesteren in plaats van ze te bejagen.
Knagers om de tuin geleid
Woelmuizen waren toen ook al dol op jonge boompjes. Om vraatschade te beperken, paste men een uitgekookt maar eenvoudig trucje toe: vers snoeisel verspreiden in jonge aanplanten. De muizen knaagden liever aan dit snoeihout dan aan de boompjes. Je moest het droge snoeisel dan wel op tijd vervangen door verse twijgen.
Drastischer was de inzet van varkens die muizennesten opwroetten en de jongen doodden. Men paste ook chemische bestrijding toe, waaronder fosfortabletten of het drenken van boomzaden in carbolwater of een loodhoudende verf. Men experimenteerde zelfs met muizentuberculose.
Een inventieve methode tegen vraat bij jonge Douglassparren, was het snoeien van de onderste takjes onder een scherpe hoek. Deze kransen van stekelige punten hielden snoepgrage konijnen op afstand.


Koeienmest tegen reeën
Om vraat door reeën te vermijden, behandelde men plantjes met geurige stoffen zoals petroleum en carbolineum. Dit deed men druppelsgewijs, om schade aan de planten te beperken. Om te vermijden dat reeën tegen de stammen zouden vegen, smeerden ze deze in met een mengsel van kalk en koeienmest. De auteur merkte ook op dat vee zoals koeien, geiten en schapen een ernstige bedreiging vormden voor jonge aanplanten. Gelukkig begon de bosbegrazing uit de mode te raken.
Kinderen die kevers plukken
Rond het vijftiende jaar na aanplant begon men met dunnen. Tegelijkertijd snoeide men de bomen ook op, wat onder meer de toegankelijkheid bevorderde. Het snoeisel werd verkocht als brandhout. Opvallend detail: men nam schoolkinderen ’s morgens vroeg mee naar het bos om meikevers te verzamelen. Men kookte de kevers, die nog traag waren door de ochtenddauw, tot meststof of gebruikte ze als diervoeder.
Bronnen:De Koning M. Van bosschen en boomen, 2de druk, 1938 De Koning M. Boschbescherming, De leer der ziekten en beschadigingen onzer Nederlandsche Bosschen, 1922
