SP 1991 20(3)

Page 13

SPRINGTECHNISCH JAARVERSLAG 1990 INLEIDING In 1990 heeft de stijgende lijn waarin onze sport zich in 1989 al mocht verheugen zich gelukkig weten te handhaven. Vrijwel op alle fronten hebben de aktiviteiten zich uitgebreid. Minder verheugend is het feit dat we in 1990 helaas zijn gekonfronteerd met een tweetal dodelijke ongevallen in Nederland. Tevens was tijdens een springkamp van een club in het buitenland een dodelijk ongeval te betreuren. We hebben ons zoveel mogelijk beperkt tot de hoofdlijnen die uit de overzichten naar voren komen. Om deze duidelijk te maken, zijn de gegevens van alle clubs waar dat mogelijk was gezet tegenover de gegevens van de full time centra (Texel, Midden Zeeland, Ameland en Teuge). Dit is mede gedaan om de vele diskussies over de (vermeende) verschillen in benadering van en omgang met leerlingen tussen clubs en full time centra nu eens van feiten te voorzien. We hebben niet in alle gevallen de resultaten van elk afzonderlijk centrum/club in percentages uitgerekend. Het doel is immers niet een

De sprongen door leerlingen, AFF en tandem komen in de betreffende hoofdstukken aan de orde. De reden daarvoor is dat veel vergelijkingen bij de opleidingen direkt verband houden met het gemaakte aantal sprongen. Om te voorkomen dat u voortdurend heen en weer moet bladeren, is voor deze opzet gekozen. Er is sprake van een stijging van het aantal gemaakte sprongen ten opzichte van 1989 met 11%. Onderling zijn echter grote verschillen. Daarvoor kan de TC geen springtechnische verklaring aangeven. Zo blijkt dat het aantal sprongen bij de clubs met 1,2% is gegroeid, bij de full time centra echter met 16,1%. Van het totaal aantal sprongen werd 42,9% door de clubs en 57,1% door de full time centra gemaakt. De clubs maken de meeste vrijevaisprongen: 26870 tegenover 23819 door de full time centra. Hier is echter sprake van dezelfde ontwikkeling als bij het totaal aantal sprongen. De vrijevaIsprongen bij de clubs stegen ten opzichte van 1989 met 5,2%, bij de full time centra met 21,3%.

leerlingen is opgeleid bij een club en 63,7% (1321) bij een full time centrum. Ook hier zien wij bij de full time centra een grotere stijging ten opzichte van 1989 dan bij de clubs: 33,8% (van 874 naar 1321 leerlingen) tegenover 13% (van 654 naar 752).

een goede zaak. Weer even terug met de neus op de feiten: 55% is natuurlijk nog veel te laag. Wederom blijkt een opvallend verschil tussen clubs en full time centra. In 1989 lag het percentage A-brevetten bij de clubs op 46,8% en bij de/full time centra op 56,5%. In 1990 zijn de clubs gezakt naar 36,6% en vond bij de full time centra een stijging plaats naar 62,1%. Per centrum of club is sprake van grote verschillen in het aantal gehaaide A-brevetten. Absoluut dieptepunt is 23%, hoogtepunt 69,2%. Bij meer dan ĂŠĂŠn centrum is zelfs sprake van een konstante daling van het gehaalde aantal Abrevetten. Door de overgang naar squares en de daarmee, als het goed is, gepaard gaande betere begeleiding zou het tegenovergestelde verwacht mogen worden. De oorzaak van een strukturele daling kan volgens de TC alleen in de interne organisatie (zowel begeleiding als infrastruktuur) van het betreffende centrum liggen. Daar willen we ons bepaald niet mee gaan bezighouden. Ons moet van het hart dat de betreffende centra de komende winter

AFF Het aantal AFF-opleidingen is niet gestegen. De TC betreurt deze ontwikkeling. Internationaal neemt AFFsteeds meer de plaats in van de staticline opleidingen. In Nederland blijft deze ontwikkeling sterk achter. Het is volgens de TC nog niet nodig nu al de alarmklok te luiden. Wanneer deze stilstand/achteruitgang zich echter ook in 1991 doorzet, achten wij het gewenst aktie te ondernemen. Bezien zou dan moeten worden hoe het AFF meer gestimuleerd kan worden. Resultaten AO-opleidingen In totaal zijn in 1990 4005 leerlingen opgeleid. 1119 daarvan (27,9%) zijn bij een club met springen gestart en 2886 (72,1%) bij een full time centrum. Wat de resultaten betreft, zijn AO-

OPLEIDINGEN

wedstrijd te ontketenen wie het beste is. Dat leidt alleen maar tot het niet doen van meldingen. Wel zijn de landelijke percentages genoemd. Iedere club moet maar eens voor zichzelf uitrekenen hoe men ten opzichte van het landelijk gemiddelde zit en of aktie nodig is. De TC spreekt zijn waardering uit voor de medewerking die van de clubs en centra wordt ontvangen voor wat betreft het aanleveren van gegevens. De enige manier om struktureel iets aan de verbetering van de springveiligheid te doen, is konklusies trekken op basis van juiste gegevens. SPRONGAANTALLEN Dat het sportparachutespringen zich in een toenemende belangstelling mag verheugen, blijkt onder andere uit het steeds groeiende sprongenaantal. In dit hoofdstuk zullen wij ons beperken tot het overzicht van het totaal aantal sprongen en het aantal gemaakte vrijevalsprongen.

AO-rond Het aantal leerlingen dat met parachutespringen begint door het volgen van een opleiding met een ronde parachute daalt. Ten opzichte van 1989 is sprake van een daling met 14% (van 2248 naar 1932 leerlingen). Helaas kan niet worden vastgesteld of dezelfde ontwikkeling plaatsvindt ten aanzien van het aantal sprongen. De gegevens van 1989 zijn helaas niet kompleet. De TC gaat er vanuit dat de dalende lijn een trend is die zich de komende jaren zal doorzetten. Van het totaal aantal AO-rond leerlingen is 19% (367 leerlingen) gestart bij een club en 81% (1565 leerlingen) bij een full time centrum. AO-square Hier is sprake van een jaarlijks terugkerende sterke stijging. Ten opzichte van 1989 steeg het aantal leerlingen met maar liefst 36% (van 1528 naar 2073 leerlingen). 36,3% (752) van de AO-square

Aantal

sprongen

totaal

Club

1988

1989

1990

PCI PCHi PH PCF TU-7 CPV ENPC FD PCH NNPC

2.033 2.041 3.289 3.687 493 2.398 4.343 120 2.785

4.146 3.124 5.184 5.057 997 1. 637 3.669 5.247 1.194 3.145

4.181 2.720 5.694 6.241 1.119 490 3.287 4.834 1. 566 3.668

PCT PCMZ PCA NPCT

15.995 1. 944

22.366 2.358

15.528

13.001

24.608 3.600 536 16.232

10 % 53 % 00 % 25 %

totaal

54.656

71.125

78.776

11 %

-

-

-

rond en AO-square bij elkaar gevoegd. Het is niet doenlijk deze te splitsen. Bij de afgegeven A-brevetten is geen scheiding gemaakt tussen rond en square zodat daarover ook geen vergelijkingen kunnen worden gemaakt. Het aantal gehaalde A-brevetten stijgt gestaag. In 1988 haalde 48,3% het A-brevet, in 1989 53,7% en in 1990 55%. Voorwaar

stijging 1 13 10 23 12 -70 -10 -8 31 17

% % % % % % % %

% %

moeten gebruiken om hier echt iets aan te doen. Niet vanwege het starten van een brevettenjacht, maar simpel omdat er ergens iets struktureel niet klopt. Dat gegeven bevordert namelijk de veiligheid van het springen ook niet. Let op: we maken ons geen zorgen om een jaarlijks wat wisselend resultaat, alleen om struk-


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.