• LUCHTVAARTKENNIS 2012 NUMMER 1
Peruaanse Nazca indianen (van wie we niet mogen uitsluiten dat ze rond het begin van onze jaartelling bemande ballonvluchten maakten) tot vacuüm bollen, die weliswaar de werking van luchtdruk aantoonden (Maagdenburger bollen), maar te zwaar geconstrueerd dienen te worden om lichter dan lucht te kunnen zijn. Na dit hoofdstuk concentreert het boek zich op Nederland, want al vanaf de 18de eeuw was er in ons land belangstelling voor ballonvaart. Binnen enkele maanden na de eerste vaart van de Montgolfiërs verschenen in ons land vijf boeken en diverse artikelen over de luchtballon, waarbij zelfs enige pennenstrijd ontstond. Onder de auteurs de Rotterdamse arts Johannes van Noorden, die met succes enkele forse onbemande gasballonnen opliet (november 1783) vanaf de Buitenplaats Rozenhof bij Rotterdam (vlak bij de huidige van Brienenoordbrug). Tot aan de eerste bemande ballonvaart in 1785 werd nog een tiental onbemande ballonnen opgelaten in diverse steden, vaak onder grote publieke belangstelling. Nabben behandelt uitgebreid die eerste bemande opstijging, door Blanchard vanuit de tuin van 't Oude Hof (het huidige paleis Noordeinde) in Den Haag op 12 juli 1785 en heeft uitgezocht waar nu precies geland werd. Op de landingsplaats bij Oud Verlaat aan de Rotte, zuidelijk van Zevenhuizen, is in de jaren 70 van de 20ste eeuw door zandwinning een plas ontstaan (de Zevenhuizerplas), de landingsplaats blijkt echter precies op een eilandje te liggen. Een vol hoofdstuk wordt besteedt aan de Nederlandse natuurkundige Jan Pieter Minckelers (diens standbeeld siert de Markt in Maastricht), in 1783 ontdekker van het steenkoolgas, dat als vulling voor gasballonnen werd gebruikt (en met een meer bekende toepassing als stadsgas voor verlichting en verwarming). Nabben beschrijft hoe de ballonvaart de krachtige impuls was om onderzoek te gaan doen naar lichter-dan-Iucht gassen. Aan de Nederlandse ballonvaart pioniers Abraham Hopman, Willem Potturn en Alfred Emile Rambaldo worden terecht complete hoofdstukken gewijd, maar ook enkele in de vergetelheid geraakte Nederlandse 19de eeuwse ballonvaarders krijgen aandacht. Wie kent nog A.D . Smit (die zelf minstens drie ballonnen vervaardigde), Hendrik Louis Verburgt of Herman Rodenhof? Nabben meldt ons ook dat niet van Maasdijk het eerste Nederlandse slachtoffer van de luchtvaart is, maar ene Dirk Dolman uit Maartensdijk, die op 9 september 1893 als passagier met Hagenaar Léon Antenne vanuit Utrecht meevoer. De goede man zou in beschonken toestand in de mand zijn gestapt, besloot vlak na de star1 de mand te verlaten door te proberen op een plat dak te stappen, bleef aan een touw hangen en eindigde tegen de gevel van een
Opstijging van gasballonnen vanaf het terrein bij Evo/uon in Eindhoven op 25 september 1966. (foto: Fred GothlLvK collectie)
school. Via uitgebreide beschrijvingen van de ballonactiviteiten van de KNVvL in de beginjaren, het tot stilstand komen van die activiteiten na de Eerste Wereldoorlog, de opleving in de jaren 30 met de oprichting van de Nederlandsche Ballonsportvereeniging, de Haagsche Ballonclub en deelname van Nederlanders aan de Gordon Bennett ballonrace (in 1935 door Maurits ten Bosch en Co van Tijen) geeft Nabben een niet eerder gepubliceerd historisch overzicht van de ballonvaart in Nederland. De opkomst van de heteluchtballon in Nederland vanaf de jaren 70 wordt ook beschreven in een eigen, weliswaar wat kort, hoofdstuk. We lezen over de NK heteluchtballon varen, maar de internationale prestaties worden niet genoemd. Ook aan de Atlantische oversteek van het echtpaar Brink met Evert Louwman (tijdens de eerste mislukte poging) en Willem Hageman (tijdens de tweede succesvolle poging) wordt enige aandacht besteedt; over de achtergronden van het niet doorgaan van de poging van Brink en Hageman een vlucht om de wereld te maken met de Rozière hybride ballon PH-UNICEF worden we niet wijzer. Ddat de RLD destijds het bewijs van luchtwaardigheid introk naar aanleiding van eenvoudig op te lossen problemen met aanhechting van folie op het omhulsel was al in de krant te lezen. Ook de moderne problemen rond de toenemende drukte in de lucht (leidend tot de introductie van transponders) en de aanleiding voor de gedragscodes voor landingen in agrarisch gebied (om bang vee en boze boeren te vermijden) blijven onvermeld. Het laatste hoofdstuk is gewijd aan de luchtscheepvaart in Nederland. Nabben trapt ook hier in de val van het slechts opschrijven wat destijds in de kranten verscheen zonder de achtergronden te onderzoeken. De vluchten van de Parseval V (1911) en de Zeppelin Viktoria Luise (1912) passeren de revue, en ook de belangrijkste ontwikkelingen tijdens de Eerste Wereldoorlog (het incident met de LZ-90 bij Hoogblokland, het neerstorten van de Britse blimp in Eemnes en het beschieten - en vervolgens in zee belanden - van de L-19) worden beschreven, maar de vermelding dat een Frans Zodiac luchtschip in september 1915 boven Nederland vloog is een foute suggestie uit de kranten (het betrof zeer waarschijn een Duitse Schütte Lanz), en ook de Nederlandse maatregelen tegen de Duitse overvliegers (namelijk het ontwikkelen van radio richtingzoekers waalmee de route zodanig kon worden vastgelegd en deze niet zomaar door de Duitse diplomatie kon worden genegeerd) blijft onbesproken (zie LuchtvaartKennis 2 en 3/2010). Ook de bespreking van