
22 minute read
Onderzoeksprojecten
Een van onze missies is geld ophalen voor wetenschappelijk onderzoek naar zeldzame ziekten. Het afgelopen jaar hebben wij geld opgehaald, waarmee we ervoor hebben gezorgd dat de volgende onderzoeken konden starten:
Nieuwe onderzoeken:
Darmfalen
(Winnaar Medische Inspirator Prijs 2016) In Nederland leven ongeveer 300 patiënten met ernstig, chronisch darmfalen. Dit aantal neemt snel toe, onder andere als gevolg van vergrijzing en toenemende zorg voor patiënten met complexe buikproblematiek. Oorzaken voor darmfalen zijn uitgebreide darmresecties, verklevingen en obstructies.
Patiënten met ernstig, chronisch darmfalen kunnen onvoldoende eten of drinken. Zij zijn levenslang afhankelijk van voeding die door de patiënt zelf via een katheter direct in de bloedbaan wordt toegediend. Deze behandeling heet totale parenterale voeding (TPV).
Het grote risico aan toediening van voeding via een infuus direct in de bloedbaan, is het oplopen van bloedvergiftiging (sepsis). Bij een bloedvergiftiging worden patiënten doodziek door hoge koorts en ontstekingen en is ziekenhuisopname noodzakelijk. Bloedvergiftiging is een ernstig ziektebeeld, soms met dodelijke afloop.
Ook is er grote kans op terugkerende infecties, trombose, leverfalen en een verhoogd risico op vroegtijdig overlijden. Onderzoeker Yannick Wouters van het RadboudUMC in Nijmegen heeft samenwerking gezocht met het Zeldzame Ziekten Fonds om een onderzoeksproject te kunnen starten voor patiënten met darmfalen. Het doel van het onderzoeksproject: ‘Sneldiagnostiek van bloedbaaninfecties bij patiënten met darmfalen’. Volgens Wouters is er een veel snellere manier van diagnostiek te ontwikkelen, om bloedbaaninfecties op te sporen bij TPV-patiënten. Het einddoel is om een sneltest te ontwikkelen waarmee zo snel mogelijk de ziekteverwekkers van een bloedvergiftiging worden opgespoord.
Deze sneltest zorgt ervoor dat diagostiek binnen slechts 4 uur zal kunnen plaatsvinden. In plaats van de 2 tot 5 dagen die het nu duurt. Hierdoor kan vrijwel direct de juiste behandeling worden gestart en zullen patiënten veel sneller weer gezond zijn.
Een eerdere, adequate behandeling zorgt voor een snellere genezing van de patiënt, met minder complicaties en een kortere opnameduur. Verder zullen minder katheters worden verwijderd en het (onnodig) gebruik van antibiotica wordt voorkomen e/o sterk gereduceerd. Daarnaast zullen (opname)kosten worden bespaard.
SCID
SCID (severe combined immunodeficiency) is een genetische afwijking, die resulteert in een immuunsysteem dat niet of nauwelijks functioneert. Kinderen met deze ziekte zijn zo gevoelig voor infecties dat zij zonder behandeling overlijden in het eerste levensjaar. Bij SCID zitten er te weinig lymfocyten in het bloed. Dit zijn cellen die het lichaam helpen bij het bestrijden van ziekteverwekkers. Kinderen met SCID kunnen gemakkelijk levensbedreigende infecties oplopen in bijvoorbeeld longen,
hersenen of darmen. Ziekten die voor gezonde kinderen niet gevaarlijk zijn, zoals het mazelenvirus, kunnen voor kinderen met SCID zelfs dodelijk zijn. De mate waarin de kenmerken optreden verschilt per persoon. De aandoening en de bijbehorende symptomen openbaren zich meestal pas een paar maanden na de geboorte. Kinderen met SCID hebben vaak infecties in bijvoorbeeld de longen, het maag-darmkanaal en de huid. Hun groei en gewicht kan achterblijven. De kenmerken verschillen per kind. Meestal beginnen de infecties in de eerste paar maanden na de geboorte. Zonder behandeling kunnen kinderen met SCID overlijden voordat ze 2 jaar zijn. SCID kan door middel van een stamceltransplantatie in het beenmerg effectief worden behandeld. Daarnaast is er een therapie in opkomst waarbij het niet functionerende gen wordt gecorrigeerd. Echter, in beide gevallen is intensieve chemotherapie noodzakelijk om voorafgaand aan de toediening van deze stamcellen, zieke cellen op te ruimen. Chemotherapie veroorzaakt bij de vaak zeer jonge kinderen schadelijke bijwerkingen op zowel de korte als lange termijn. Het doel van dit onderzoek is dan ook om de stamceltransplantatie te optimaliseren, zodat met veel minder intensieve chemotherapie kan worden volstaan. Zo bieden we deze kinderen kans op een redelijk gezonde toekomst. Inmiddels is gebleken dat diverse medicijnen in staat zijn om de stamcellen in het beenmerg gevoeliger te maken voor chemotherapie. Nu is het zaak om het effect van deze medicijnen te testen op patiënten met SCID. De onderzoekers verwachten een effectieve behandelwijze op te kunnen leveren. Deze behandelwijze zal bovendien ook kunnen worden ingezet bij andere ziekten waarbij een stamceltransplantatie nodig is. In Nederland ondergaan per jaar 2-4 kinderen een stamceltransplantatie.
In 2016 is het Willem Alexander Kinderziekenhuis/Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) door een eerste financiering gestart met het onderzoek naar een effectieve behandelwijze. Er is echter nog steeds geld nodig voor dit onderzoek!
PKAN
PKAN (Pantothenaat Kinase-Associated Neurodegeneration) is een erfelijke aandoening die hoort tot een groep van zeldzame aandoeningen, die gekenmerkt worden door ijzerstapeling in de hersenen: Neurodegeneration with Brain Iron Accumulation (NBIA). PKAN is de meest voorkomende vorm van NBIA. Per jaar worden in Nederland 10 tot 15 patiënten gediagnosticeerd met deze ziekte.
Kinderen die PKAN hebben in een ver gevorderd stadium, lijden continu pijn. Hierbij bevindt hun lichaam zich constant in een volledige verkramping. De spierspanning die deze verkramping veroorzaakt is zo krachtig dat het regelmatig voorkomt dat kinderen, zonder vallen of stoten, de botten in hun eigen armen en benen breken. Veelal verliezen zij het vermogen om te kunnen lopen, praten, slikken en zien. Zij maken dit alles met hun volle bewustzijn mee, want het verstandelijk vermogen van kinderen die lijden aan PKAN wordt niet aangetast. Patiënten met de ‘klassieke’ en meest ernstige vorm van PKAN overlijden, na een ondraaglijk leven, gemiddeld vóór hun 15e levensjaar.
Op dit moment is er geen enkele behandeling beschikbaar, maar er is wel een doorbraak op komst: een onderzoeksteam in het Universitair Medisch Centrum Groningen is bezig met medicijnontwikkeling.
Lopende onderzoeken:
Epidermolysis Bullosa
Epidermolysis Bullosa (EB) is een aandoening die de huid net zo kwetsbaar maakt als de vleugels van een vlinder. Bij patiënten met deze ziekte verstoort een defect gen de aanmaak van eiwit/ collageen. Dit eiwit is verantwoordelijk voor het membraam tussen de opperhuid en het ondergelegen vlees. Bij EB-patiënten werkt dit membraan niet of niet goed. Jaarlijks worden in ons land gemiddeld twintig tot dertig kinderen geboren met EB. Meer dan de helft overlijdt op jonge leeftijd, een groot deel al in het eerste levensjaar. In Nederland leven zo’n 730 patiënten met deze aandoening. Hen wacht een kort leven vol blaren, pijn en beperkingen. De huid kan niets verdragen. Kleding labels of het dragen van schoenen veroorzaakt blaren. Tegen iemand opbotsen, leidt tot ontvelling. Spelen, ravotten en zelfs knuffelen zit er voor deze kinderen niet in. Niet alleen fysiek, maar ook psychisch is deze ziekte erg zwaar. Onder leiding van Prof. Jonkman van het UMCG is gestart met een groot onderzoek dat is gefocust op één van de ernstigste vormen van epidermolysis bullosa: recessieve dystrofische epidermolysis bullosa (RDEB). Ondanks dat verschillende therapieopties onderzocht worden, is er tot op heden geen genezing voor RDEB. Het doel van het onderzoek is om verscheidene dierstudies uit te voeren met een nieuw geneesmiddel (antisense oligonucleotide) als therapie voor RDEB, met als uiteindelijk doel om dit nieuwe geneesmiddel voor patiënten toegankelijk te maken.
Het nieuwe geneesmiddel, de antisense oligonucleotide (AON), is in huidcellen van patiënten getest. In de huidcellen van patiënten die lijden aan RDEB, is het eiwit type VII collageen totaal afwezig. Na toevoeging van de AONs gaan de patiënten-cellen type VII collageen maken, terwijl ze dat eerst niet konden. De productie is circa 50% van normale gezonde keratinocyten en 30% van normale gezonde fibroblasten. Aangezien het bekend is dat de hoeveelheid type VII collageen correspondeert met de ernst van het ziektebeeld in patiënten met RDEB, zal deze productie leiden tot een verbetering van het ziektebeeld.
Osteogenesis Imperfecta (OI)
Osteogenesis Imperfecta (OI of Brittle Bones) is een aangeboren aandoening van het bindweefsel. Zelfs zoiets ‘simpels’ als een onverwachte beweging, kan al zorgen voor een botbreuk. Naast botbreuken kunnen ook voorkomen: achterblijven in de groei, blauw oogwit, doofheid en scoliose. In Nederland lijden zo’n 1.000 patiënten aan OI. De ziekte is al meer dan 100 jaar bekend, maar er is nog steeds geen middel beschikbaar dat de ziekte fundamenteel verbetert of de oorzaak aanpakt.
Voor OI is bisfosfonaattherapie beschikbaar. Dit remt de bot afbrekende cellen, terwijl OI juist vaak ontstaat door een genetisch defect dat leidt tot onvoldoende/afwijkende botvorming. Het is belangrijk om een therapie te ontwikkelen die zich op het genetisch defect richt. Daarom is bij OI een studie van start gegaan gericht op reparatie van het gendefect in cellen buiten het lichaam. De studie wordt gesponsord door care4brittlebones en het Zeldzame Ziekten Fonds. Een kleine groep mensen, met verschillende

typen OI met een aangetoonde genetische oorzaak, heeft een huidbiopt en urinemonster afgestaan in Isala, Zwolle. Deze cellen gaan naar het CRISPR/CAS expertisecentrum in het UMCG Groningen waar de reparatie plaatsvindt. Als dit lukt, is dit een eerste stap van een lange weg naar het uiteindelijke doel: een betere therapie voor mensen met OI.
Sanfilippo
Sanfilippo is een ernstige zeldzame ziekte die kinderen treft. Bij de geboorte vertonen deze kinderen nog geen symptomen, maar vanaf ongeveer tweejarige leeftijd gaan hun mentale functies achteruit en ontwikkelen ze gedragsstoornissen. De meeste kinderen zijn rond hun tiende volledig rolstoelafhankelijk en gedementeerd. Sanfilippo tast voornamelijk de hersenen aan. Kinderen met Sanfilippo overlijden meestal vóór ze 18 jaar oud zijn. Er leven ongeveer 70 kinderen in Nederland met deze vreselijke ziekte en ieder jaar wordt de diagnose een aantal keer gesteld.
Op dit moment is er geen effectieve behandeling. In de afgelopen jaren zijn belangrijke stappen gezet door professor Frits Wijburg, kinderarts in het Emma Kinderziekenhuis in Amsterdam, en zijn team. Hij heeft aangetoond dat bij de meeste kinderen het ‘verkeerd vouwen’ van eiwitten de oorzaak is van Sanfilippo. Voor dit ‘verkeerd vouwen’ van eiwitten worden mogelijke behandelingen getest.
Kinderen met Sanfilippo hebben van hun beide ouders een genetisch ‘foutje’ geërfd. Hierdoor kunnen ze een bepaalde stof (enzym) niet goed aanmaken in hun lichaam. Het gevolg is dat een stofje in het lichaam (heparan sulfaat) niet meer wordt afgebroken en zich ophoopt. Dit gaat langzaam, maar is altijd progressief.
Professor Wijburg is in 2016 gestart met het onderzoeksproject naar een nieuwe mogelijke behandeling voor Sanfilippo: Therapie voor MPS via de TFEB route. Hier behoort ook de ziekte van Sanfilippo toe (MPS III). In dit project willen hij en zijn team de effectiviteit van een nieuwe behandeling voor MPS, en mogelijk ook andere lysosomale stapelingsziekten, aantonen. TFEB is de biochemisch route in de cel, die ervoor kan zorgen dat er meer lysosomen worden aangemaakt en dus de capaciteit voor het afbreken van de stapelingsstof (heparan sulfaat) toeneemt. Doordat zij medicijnen gaan testen die voor andere ziekten al aan patiënten toegediend worden, zullen de resultaten van dit onderzoeksproject snel leiden naar klinische studies bij MPS patiënten, en mogelijk patiënten met andere lysosomale stapelingsziekten.
Marshall Smith Syndroom (MSS)
Kinderen met het Marshall-Smith Syndroom zijn direct te herkennen vanwege een ingevallen neusbrug, blauwachtig oogwit en andere ongewone gezichtskenmerken. Deze uiterlijke kenmerken vormen echter slechts het topje van de ijsberg. Het syndroom brengt talloze problemen met zich mee, zoals: een verstandelijke en motorische ontwikkelingsbeperking, groeiproblemen, voedingsproblemen en problemen met de ademhaling. Omdat deze ziekte zeldzaam is – in Nederland komt MSS bij 3 kinderen voor en wereldwijd slechts bij 50 kinderen -, heeft de medische wereld helaas weinig interesse in het doen van onderzoek, of in het ontwikkelen van medicijnen. Een behandeling is er dan ook niet. Zelfs informatie is nauwelijks voorhanden.
Het doel van het onderzoeksproject is als volgt: Kinderen met het Marshall-Smith Syndroom ondervinden vooral problemen vanwege afwijkingen in de botvorming. Hierdoor ontstaan onder andere botbreuken die niet te verklaren zijn. De oorzaak van de ziekte is bekend, dus moet het mogelijk zijn hier iets aan te doen!
x
Eerder onderzoek heeft een muismodel tot stand gebracht. Deze muizen hebben dezelfde genetische verandering als mensen met Marshall-Smith Syndroom. Tijdens dit onderzoek zullen alle consequenties van het afwijkende gen bestudeerd worden. Dit is de eerste stap. De tweede stap is om na te gaan welke van deze consequenties te beïnvloeden zijn door middel van medicatie. De derde stap is om de botvorming in het muismodel te beïnvloeden door middel van medicatie. Indien dit positief uitpakt zal de vierde en laatste stap het uitvoeren van deze trial bij kinderen en volwassenen met het Marshall-Smith Syndroom zijn. De grootste problemen zitten in de botten. Prof. Hennekam, de leider van dit onderzoek, werkt daarom samen met de beste botspecialist ter wereld: prof. Thakker uit Oxford. Om het MSS gen te begrijpen werken ze aan een muismodel van MSS. Prof. Hennekam en prof. Thakker hebben dit muizenonderzoek opgedragen aan toplaboratorium MRC Harwell. De eerste analyses laten zien dat de muizen problemen hebben met de rug en problemen met structuren direct onder de onderkaak. Dat zijn problemen die ze bij kinderen met MSS ook kennen. Maar er lijken ook nog andere problemen te zijn, bijvoorbeeld met de vorming van het schedeldak en met een onderdeel van de nier. Het uiteindelijke doel is om het verloop bij de muizen te beïnvloeden. Dé stap naar een MSS medicijn/behandeling.
Cystic Fibrosis (CF): taaislijmziekte
Heeft u wel eens een minuut lang met uw neus dicht door een dun rietje proberen te ademen? Dit is wat sommige kinderen met Cystic Fibrosis dagelijks meemaken. Normaliter zorgen ‘de deurtjes’ in onze cellen ervoor dat water en zout gemakkelijk de cellen in en uit kunnen stromen. Bij kinderen met Cystic Fibrosis is het slijm in deze cellen uitzonderlijk taai geworden zodat de deurtjes zeer moeilijk opengaan. Schadelijke stoffen en bacteriën stapelen zich op, zodat de longen en andere organen beschadigd raken. Deze beschadiging zorgt ervoor dat, bijvoorbeeld, de longen gevoeliger worden voor infecties. Cystic Fibrosis is dodelijk omdat de longen uiteindelijk niet meer kunnen functioneren en kinderen in hun eigen slijm stikken. Hoewel niet alle vormen van deze ziekte even zwaar zijn, is de ziekte voor alle patiënten dodelijk.
Cystic Fibrosis is een aangeboren ziekte die in Nederland bij zo’n 1.500 mensen voorkomt. 800 hiervan zijn volwassenen. De oorzaak van het taaie slijm bij Cystic Fibrosis is een fout in bepaald type eiwit. Medicijnen kunnen de oorzaak van de ziekte aanpakken, waardoor ‘de deurtjes’ in de cellen weer goed opengaan. Echter, er is een combinatie van medicijnen nodig om alle soorten Cystic Fibrosis te kunnen aanpakken. De Universiteit Utrecht, onder leiding van Professor Braakman, heeft subsidie voor het “Cystic Fibrosis” onderzoeksproject. Hierin wordt samengewerkt met farmaceutische bedrijven die geneesmiddelen ontwikkelen voor een grote groep Cystic Fibrosis patiënten. Het directe doel is het bepalen van het werkingsmechanisme van bestaande en nieuwe geneesmiddelen, alsook het vinden van alternatieve aangrijpingspunten voor het ontwikkelen van een ander type nieuwe geneesmiddelen voor Cystic Fibrosis.
Het onderzoek richt zich op het CFTR-eiwit, dat op vele manieren defect is in Cystic Fibrosis. Vanaf 1 juni is het onderzoeksproject op volle toeren gaan draaien en is er al veel progressie gemaakt richting het uiteindelijke doel: een medicijn voor een grote groep patiënten met Cystic Fibrosis.
MPS VI: genetische stofwisselingsziekte
De kick-off in 2014 van innovatief onderzoek naar stamceltherapie voor stofwisselingsziekten in het Erasmus, werd mede mogelijk gemaakt door een schenking van de VriendenLoterij en het ZZF. In 2015 ontvingen wij een eerste update
vanuit dit onderzoek. Het onderzoek loopt voorspoedig en het loopt zelfs iets voor op schema. Mucopolysaccharidosis (MPS VI) is een erfelijke, genetische stofwisselingsziekte die tot de lysosymale stapelingsziekten behoort. Lysosomen fungeren als een soort lever en breken complexe stoffen af die het lichaam niet meer nodig heeft. Het lichaam kan ze vervolgens opnieuw gebruiken of verwijderen. Voor het afbreken van stoffen zijn specifieke enzymen nodig. Kinderen met MPS VI missen een bepaald enzym in hun lysosomen dat belangrijk is voor de structuur van de huid, de luchtwegen, de botten en andere vitale organen. In plaats van afbreken, stapelen deze stoffen zich op en dat zorgt voor problemen in het lichaam. De schade in het lichaam is onherstelbaar en verergert na verloop van tijd. De ziekte is fysiek en uiterlijk zichtbaar, maar de intelligentie van het kind blijft onaangetast. MPS VI is ongeneeslijk. Wereldwijd zijn er ongeveer 1.000 patiënten met MPS VI, waarvan een aantal in Nederland. Sinds 2006 krijgen de kinderen via een infuus een stof toegediend die de klachten verminderen. Over het effect daarvan is echter weinig bekend en onderzoek naar andere mogelijke therapieën is beperkt. De ziekte gaat gepaard met botontsteking, die de groei van kinderen belemmert. Patiënten worden nu maximaal 1.30 meter. In het buitenland zoeken ze naar een manier om botontsteking te bestrijden. Ook wordt een therapie met het groeihormoon HGH onderzocht om de groei te bevorderen. Het ZZF en de WE Foundation ondersteunen deze initiatieven. Ook steunen we in Nederland een onderzoek naar de aantasting van de gewrichten. Met een passend behandelplan blijven kinderen met MPS VI hopelijk langer mobiel.
In 2016 zijn voor 6 MPS VI patiënten uit huidcellen iPS cellen gemaakt. Al deze cellen zijn geschikt voor verdere differentiatie tot elk gewenst celtype, waaronder kraakbeencellen. Alle cellen hebben goede stamcel morfologie en zijn geëxpandeerd en ingevroren, zodat er een vrijwel onuitputtelijke voorraad is voor de toekomst. Daarnaast is een methode ontwikkeld om het gendefect in de iPS cellen te herstellen. Het genereren van kraakbeencellen uit iPS cellen is gelukt voor cellen van gezonde controles en van MPS VI patiënten. De cellen zijn gekarakteriseerd door expressie van markergenen te bestuderen, die specifiek zijn voor kraakbeencellen (waaronder sox9 en col2). In parallel is er gewerkt aan een mogelijke therapie voor MPS VI met behulp van antisense oligonucleotiden. Dit is een vorm van gentherapie die werkt zónder het DNA te veranderen.
Syndroom van Leigh
Naar schatting lijden in ons land meer dan 500 kinderen en volwassenen aan een energiestofwisselingsziekte, waarvan het Leigh syndroom de bekendste is. In Nederland lijden zo’n 16 kinderen aan het syndroom van Leigh. Dit is de meest erge en progressieve vorm van energiestofwisselingsziekten. In Europa betreft het zo’n 500 kinderen. Bij patiënten met een energie- stofwisselingsziekte werken hun energiefabriekjes niet goed. Heel simpel gezegd: zij hebben een defecte batterij. Hij laadt heel langzaam op, is maximaal halfvol en weer snel leeg. Ook wordt het lichaam beschadigt met afvalstoffen. Kinderen met het syndroom van Leigh komen allemaal jong te overlijden, de meeste kinderen worden niet ouder dan 10 jaar. Er is geen behandeling voor energiestofwisselingsziekten. Wel zijn en worden er klinische studies die het effect van potentiële medicijnen onderzoeken, uitgevoerd. Het opzetten en uitvoeren van deze studies is een ingewikkeld proces, welke zorgvuldig moet gebeuren. Toch worden veel studies helaas nog zo opgezet, dat bij voorbaat al gezegd kan worden dat de uitkomst voor de patiënt niet veel zal opleveren. Dit is zorgelijk, want naast dat het meedoen aan een klinische studie erg belastend is voor de patiënt en zijn of haar ouders/ver-
zorgers, brengt een klinische studie ook hoge kosten voor de gezondheidzorg met zich mee. De onderzoekers in het Radboud UMC willen de patiënten alleen bloot stellen aan een verantwoorde, doordachte, en haalbare studie waarbij de uitkomst echt iets oplevert dat voor de patiënt relevant is. Daarom is - met uw bijdrage - dr. Saskia Koene opgeleid op het gebied van de farmacologie (medicijnleer) en de studiemethoden bij energiestofwisselingsziekten. Zij zal zich in de komende jaren inzetten om een belangrijke bijdrage te kunnen leveren aan het verbeteren van de kwaliteit van de klinische studies in deze kwetsbare groep kinderen.
Vanishing White Matter (VWM)
De hersenen bestaan uit witte stof en grijze stof. De grijze stof bevat de cellichamen van de zenuwcellen en de witte stof bevat de uitlopers van deze zenuwcellen. De witte kleur wordt veroorzaakt door myeline, een vetachtig stofje dat om de uitlopers zit. De uitlopers verbinden de verschillende delen van de hersenen onderling en ze verbinden de hersenen met het ruggenmerg. VWM is een ziekte waarbij schade ontstaat aan de witte stof van de hersenen. De witte stof bevat zenuwvezels (axonen), die zenuwcellen met elkaar en met de rest van het lichaam verbindt: de bedrading. Deze schade wordt hoogstwaarschijnlijk veroorzaakt door een probleem met een bepaald type steuncellen, de zogenaamde astrocyten. Het aangeboren defect leidt tot een stoornis in het functioneren van deze astrocyten, die daardoor geen goede ondersteuning meer geven aan de zenuwvezels.
Afwijkingen aan de witte stof leiden vooral tot motorische problemen, zoals: moeite met lopen of niet meer kunnen spreken. Wittestofziekten komen zowel bij volwassenen als bij kinderen voor. Er zijn momenteel zo’n honderd wittestofziekten bekend, een bijzondere wittestofziekte heet Vanishing White Matter (VWM). Jaarlijks wordt in Nederland bij ca. 5 nieuwe patiënten de diagnose VWM gesteld. Er is geen behandeling beschikbaar. Het doel van het onderzoek is vast te stellen hoe en waarmee de defecte astrocyten in VWM leiden tot schade aan zenuwvezels en hun functioneren aantasten. De resultaten tot nu toe passen bij de schaarse, eerdere bevindingen aangaande de zenuwvezels in VWM en wijzen erop dat de VWM astrocyten leiden tot een afwijkende vorm en functie van de zenuwcellen.
Op dit moment worden aanvullende experimenten uitgevoerd om de effecten van de defecte astrocyten op de energiehuishouding in de zenuwcellen te bepalen. Ook worden celkweek experimenten en experimenten op dunne plakjes hersenweefsel van oudere VWM muizen gedaan om bovenstaande resultaten te bevestigen. Daarnaast wordt bepaald of het aangeboren defect ook een primair effect heeft op de zenuwcellen zelf, onafhankelijk van de astrocyten.
Galgangatresie: aangeboren afwijking aan de galwegen
Galgangatresie is een aangeboren afwijking waarbij de galwegen niet of niet goed zijn aangelegd. Elk jaar worden in Nederland ongeveer 10 kinderen geboren met een galgangatresie. De diagnose komt vaak te laat, waardoor in Nederland slechts 56% van de patiënten binnen 60 dagen wordt geopereerd. Het ZZF steunt een onderzoek van het Universitair Medisch Centrum Groningen naar een nieuwe, eenvoudige en nietinvasieve screeningsmethode bij pasgeborenen: de Ontlasting Kleurenkaart. Met deze kaart is de diagnose galgangatresie al vast te stellen voordat het kind twee maanden oud is. Dat leidt tot een snellere behandeling, een betere prognose en verbeterde uitkomsten op de korte termijn, zoals: het vermijden of uitstellen van levertransplantatie. Maar ook zorgt vroege ontdekking voor betere resultaten na een eventuele levertrans-
plantatie. Daarnaast is de ontwikkeling van een App die automatisch de kleur van de ontlasting screent en waarschuwt of deze akkoord is of niet, in een vergevorderd stadium. De kleurkaart en App zijn essentieel voor de vroegdiagnostiek van galgangatresie, waarmee een handicap bij deze kinderen kan worden voorkomen. In een pilot is de ontlasting kleurenkaart opgenomen in de GroeiGids. Hieruit is gebleken dat ouders en jeugdartsen de kaart eenvoudig in het gebruik vinden en deze als een goed hulpmiddel beschouwen. Dit heeft er toe geleid dat vanaf 2017 de toevoeging van de Ontlasting Kleurenkaart standaard opgenomen zal worden in de Nederlandse Richtlijn ‘Het gele kind’. Deze richtlijn is een multidisciplinaire richtlijn met medewerking van onder andere de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde en de Nederlandse Vereniging van Jeugdartsen. Tevens is de kaart opgenomen op de website www.babyzietgeel.nl. Deze website informeert ouders en zorgverleners over de richtlijnen m.b.t. het gele kind. Met het opnemen van de Ontlasting Kleurenkaart in de Richtlijn en het daarmee landelijk implementeren van deze screeningsmethode via de GroeiGids is het eerste doel bereikt. Om de bewustwording nog verder te vergroten is een App voor iPhone en Android ontwikkeld. Deze zal gratis beschikbaar zijn in de App store. Zodra deze op de markt is zullen zowel de GroeiGids als de GroeiApp melding maken van deze App. Zodra de App online is, is ook het tweede doel – later aan het project toegevoegd – gerealiseerd.
Afgerond:
Sanfilippo
Professor Wijburg is, in samenwerking met het Radboud Ziekenhuis in Nijmegen, met een onderzoek gestart naar een tweede mogelijke behandeling voor Sanfilippo: Substraat Reductie Therapie (SRT) met deoxy-suikers . De onderzoekers hebben er bewust voor gekozen om twee verschillende lijnen naar een behandeling te onderzoeken. Het onderzoek is in eerste instantie uitgevoerd in gekweekte huidcellen van gezonde controlepersonen. Uit dit onderzoek bleek dat er een gering effect is op de aanmaak van de hoeveelheid stapelingsstof. Aanvullend onderzoek van het effect van dit deoxy-suiker in gekweekte huidcellen van patiënten met Sanfilippo liet zien dat ook in deze cellen het effect zeer gering was, en zeker niet groot genoeg om een klinisch effect te kunnen bewerkstelligen bij patiënten. Helaas konden zij niet anders dan concluderen dat SRT behandeling door middel van deoxy-suikers onvoldoende effectief is bij kinderen met de ziekte van Sanfilippo. Omdat zij toch het basisprincipe van SRT behandeling veelbelovend vinden voor de ziekte van Sanfilippo, hebben zij hierna een groot aantal complexe experimenten gedaan waarbij zij op een andere manier de aanmaak van de stapelingsstof (HS) hebben geremd. Deze remmers bleken gelukkig wel in staat om de aanmaak van stapelingsstof te remmen. Wel is er nog veel onderzoek nodig voordat een dergelijke behandeling veilig aan mensen kan worden aangeboden.
Hersentumoren: kinderkanker
De meest voorkomende vorm van kinderkanker is leukemie. Op de voet gevolgd door een hersentumor. Leukemie heeft een grote genezingskans, maar hersentumoren zorgen bij kinderen en jongvolwassenen voor het hoogste sterftecijfer. Van alle kinderen in Nederland met kanker sterft 41 procent door een hersentumor. Diffuus intrinsiek ponsglioom (DIPG) is een zeldzame, maar zeer agressieve hersentumor die vrijwel uitsluitend bij kinderen voorkomt (8-10 nieuwe patiënten per jaar in Nederland). Diffuse ponsgliomen zijn gelegen in de hersenstam. Dit is het onderste gedeelte van de hersenen
dat de verbinding vormt tussen de grote hersenen en het ruggenmerg. Omdat DIPG tumoren diffuus groeien en verweven zijn met het normale weefsel van de hersenstam, is het niet mogelijk om ze operatief te verwijderen. Mede hierdoor heeft DIPG de slechtste prognose van alle soorten kanker bij kinderen: een gemiddelde overleving van ongeveer negen maanden en een 2-jaarsoverleving die minder is dan 10%. Door medicijnen die gericht zijn tegen deze groeifactorreceptoren te combineren met meer algemene chemotherapeutica, is er een behandeling ontwikkeld die zeer effectief werkt tegen DIPG cellen. Nader onderzoek moet uitwijzen of de in dit project gevonden middelen ook in de praktijk gebruikt kunnen gaan worden voor de behandeling van DIPG bij kinderen.
Nieuwe onderzoeken Looptijd
Darmfalen (Medische Inspirator Prijs 2016) 1 jaar (2017)
Nieuwe onderzoeken (deelfinanciering) Looptijd
PKAN 1 - 1,5 jaar (2017 - 2018) SCID 2 jaar (2016 - 2018)
Lopende onderzoeken
Epidermolysis Bullosa (dierstudies/AON) Marshall Smith Syndroom (MSS) Osteogenesis Imperfecta (OI) Cystic Fibrosis (CF) MPS VI Syndroom van Leigh Vanishing White Matter Galgangatresie Sanfilippo
Afgeronde onderzoeken
Sanfilippo Hersenstamkanker
Looptijd
3 jaar (2016 - 2018) 2 jaar (2016 - 2018) 1,5 jaar (2016 - 2017) 1 jaar (2016 - 2017) 4 jaar (2014 - 2017) 2 jaar (2015 - 2017) 3 jaar (2015 - 2017) 2 jaar (2015 -2017) 3 jaar (2016 - 2018)
Looptijd
2 jaar (2015 - 2016) 4 jaar (2013 - 2016)

JEWELLERY, WATCHES & FASHION
Conquest

Coronel racing