FysioPraxis november 2017

Page 1

VA K B L A D VO O R D E F Y S I O T H E R A P E U T

FYSIOPRAXIS JAARGANG 26 • NUMMER 9 • NOVEMBER 2017

UMC

INGEZONDEN

WETENSCHAP

Fysiotherapie in het Erasmus MC

Whiplash Associated Disorder

Unilateraal trainen: bilateraal sterker

10

21

34

Beightonscore Meetinstrument voor hypermobiliteit

fp09cover.indd 1

06-11-17 10:49


ALLES VOOR UW PRAKTIJK ONDER ÉÉN DAK

FITSHOP LEVERT HET TOTAALPAKKET VOOR DE INRICHTING VAN UW FYSIOPRAKTIJK. • • • • • •

Groot assortiment fitnessapparatuur Jaarlijks onderhoud/keuring van uw fitnessapparatuur Eigen servicedienst Advies op maat in uw praktijk mogelijk Patiëntenkorting 6 winkels in Nederland WWW.FITSHOP.NL - INFO@FITSHOP.NL - 0172 619 961

fysiopraxis 171020.indd 1

09-10-17 10:34


3

COLOFON FysioPraxis is het officiële tijdschrift van het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF) en verschijnt 10 keer per jaar.

REDACTIEADRES

KNGF Postbus 248 3800 AE Amersfoort E: info@miekevandalen.nl

EINDREDACTIE

Mieke van Dalen E: info@miekevandalen.nl M: 06 502 43 735

REDACTIE

Adri Apeldoorn Saskia Bon (hoofdredacteur) Karin Haks Lidwien van Loon (specialistenkatern) François Maissan Caroline Speksnijder

ADVERTENTIES

Bureau Van Vliet B.V. advertentietarieven op aanvraag Frank Oudman E: f.oudman@bureauvanvliet.com Remco Wijnhout E: r.wijnhout@bureauvanvliet.com T: 023 571 47 45 I: www.bureauvanvliet.com

ABONNEMENTEN NIET-KNGF LEDEN

Een particulier abonnement kost per jaar € 106 en buitenlandse abonnees betalen € 45 voor een digitale versie (prijswijzigingen voorbehouden). Abonnementen kunnen op ieder moment starten en u betaalt aan het begin van het jaar voor het aankomend jaar. Beëindiging kan op elk moment, met inachtneming van één maand opzegtermijn. Er volgt een verrekening naar rato en teveel betaald abonnementsgeld wordt gecrediteerd.

ABONNEMENTEN / ADRESWIJZIGINGEN

KNGF, Postbus 248, 3800 AE Amersfoort T: 033 467 29 00 E: ledenadministratie@kngf.nl

VERANTWOORDELIJKHEID

De redactie beslist over de samenstelling van FysioPraxis. De auteurs zijn verantwoordelijk voor de inhoud van de door hen geschreven artikelen en het KNGF voor het verenigingsnieuws.

AUTEURSRECHT

© 2014 KNGF. Artikelen mogen alleen worden overgenomen en/of vermenigvuldigd na schriftelijke toestemming van het KNGF en met bronvermelding. Voor overname voor commerciële doeleinden vragen we een passende vergoeding.

BLADCONCEPT

Onnink Grafische Communicatie BV

REDACTIONEEL

Weet wat u meet De zorgkosten rijzen de pan uit, waardoor het huidige motto binnen de zorg luidt: zinnige en zuinige zorg. De zorg moet een doel hebben en niet langer duren dan nodig is. Het objectiveren van het fysiotherapeutisch behandelproces is dus belangrijk. Objectiveren is pas zinvol als u weet wat u wilt objectiveren. Als de patiënt klaagt over een onvermogen de nek te kunnen draaien, kunt u besluiten dit met een PROM te objectiveren. Echter, een bewegingsbeperking kan ook fysiek worden gemeten. Zo kan het voorkomen dat er wel een gevoel van beperking is, maar dat er in werkelijkheid geen fysieke bewegingsbeperking aanwezig is. De directe gevolgen zijn evident, aangezien het weinig zin heeft te gaan mobiliseren met als doel de beweeglijkheid te verbeteren als deze beweeglijkheid al volledig is. Zinnige zorg hangt dus mede af van wat u objectiveert tijdens het diagnostisch proces. Daarnaast moeten we niet langer behandelen dan nodig is. Wanneer stopt u de behandeling? U kunt besluiten te stoppen als de patiënt geen klachten meer ervaart tijdens het bewegend functioneren. Dit is eenvoudig vast te stellen met een PROM. Maar ook hier zijn situaties denkbaar waarbij het wel of niet ervaren van klachten niet genoeg is. Denkt u maar aan het bepalen van het ‘return to sport’-moment na een voorstekruisband-revalidatie. Baseert u dat echt alleen op een PROM? Duidelijk is dat zinnige en zuinige zorg onder andere bepaald wordt door wat we besluiten te objectiveren en hoe we dit objectiveren. PROMs en fysieke testen zijn niet uitwisselbaar en beide belangrijk. Om u hierbij te ondersteunen, besteedt FysioPraxis regelmatig aandacht aan wetenschappelijk onderzoek naar meetinstrumenten. In dit nummer wordt een PROM besproken om de ervaren symptomen bij patellofemorale klachten te meten, en een meetinstrument om fysieke gegeneraliseerde gewrichtshypermobiliteit te diagnosticeren. Weet wat u meet! Namens de redactie, François Maissan

VORMGEVING

Jessica Dales, Dock35 Marketing

DRUKWERK

Senefelder Misset B.V.

FOTO OMSLAG Wiep van Apeldoorn ISSN

0927- 5983

REACTIES KUNT U MAILEN NAAR FYSIOPRAXIS@KNGF.NL @FYSIOPRAXIS

FysioPraxis | november 2017

fp09colvw.indd 3

06-11-17 10:49


4

OP DE COVER Sanneke Don

Waar is de coverfoto gemaakt? In de wijk Overbos in Hoofddorp, waar Gezondheidscentrum Overbos is gevestigd. Langs deze route loop ik vaak samen met mijn patiënten die deelnemen aan runningtherapie omdat het hier erg mooi is. Ik lees FysioPraxis vooral... ...om te weten wat er speelt binnen ons vakgebied in Nederland. Ik ben trots op... ...psychosomatische fysiotherapie, aangezien deze specialisatie wereldwijd een uitzondering is binnen ons vakgebied. En op de manier waarop wij in de eerste lijn met verschillende disciplines samenwerken binnen onze stich-

Viel u iets op, hebt u een opmerking of aanvulling? We horen het graag! Reacties kunt u sturen naar: fysiopraxis@kngf.nl @FysioPraxis Foto: Wiep van Apeldoorn

Wie bent u? Fysiotherapeut en psychosomatisch fysiotherapeut bij Gezondheidscentrum Overbos in Hoofddorp (onderdeel van Stichting Gezondheidscentra Haarlemmermeer), predoctoraal onderzoeker Vrije Universiteit Brussel, docent masteropleiding Manuele Therapie en Sportfysiotherapie Hogeschool Rotterdam, en gastdocent Hogeschool Leiden.

OPROEP

Wilt u zelf een artikel aanleveren? Wij nodigen u daartoe graag uit. Ga naar www.kngf.nl/fysiopraxis voor de auteursrichtlijnen. ting in Hoofddorp. De samenwerking is bij ons goed georganiseerd, waardoor ik het gevoel heb dat je mensen beter kunt helpen. Daarnaast ben ik trots op de interventie runningtherapie, waarbij je mensen op een heel prettige manier kunt ondersteunen bij het verbeteren van bijvoorbeeld hun stemming. Ik heb gekozen voor fysiotherapie omdat... ...het mij een leuk en dynamisch vak leek, waarbij de verschillende mogelijkheden tot specialisatie het voor mij extra aantrekkelijk maakten.

De redactie behoudt zich het recht voor bijdragen die niet aan de kwaliteitseisen van FysioPraxis voldoen, af te wijzen.

Vorig jaar won Sanneke Don op de Dag van de Fysiotherapeut 2016 de Fysio in Beeld. De jury stelde dat zij praktisch werken en wetenschappelijke onderbouwing weet te combineren, waarmee zij het vak fysiotherapie naar een hoger niveau tilt.

AGENDA November 2017

28 november

12 december

21 november

Lezing Loopbaanontwikkeling, Amsterdam

KNGF-workshop Ontspannen ondernemen, Amersfoort

30 november

13 december

• Lezing Loopbaanontwikkeling, Spier • Lezing Multidisciplinaire samenwerking, Breda • Revalidatiecongres: Bewegingsanalyse, Arnhem • NVMT Oostendorplezing en ALV, Zeist

NVMT Inspiratiediner/workshop en vakinhoudelijke avond, Eindhoven

• Workshop Ontspannen ondernemen, Bathmen • Participatieve werkaanpassing Training 1, Amersfoort

22 november Lezing Scapulaire dyskinesie ‘The blind men and the Elephant’, Alphen aan de Rijn

14 december KNGF-lezing Motiverende beoordelingsgesprekken voeren, Zwijndrecht

23 november KNGF-lezing Motiverende beoordelingsgesprekken voeren, Amsterdam

December 2017 7 december

24 november Dag van de Fysiotherapeut + ALV KNGF, locatie: Midden Nederland Hallen, Barneveld

• Workshop Ontspannen ondernemen, Spier • Lezing Herstelervaringen na CVA, Amersfoort

18 december Lezing Voeding & Gezond bindweefsel, Urmond (vol, wachtlijst)

20 december NVMT Inspiratiediner/workshop en vakinhoudelijke avond, Rotterdam

Informatie, inschrijven en meer scholingen, congressen, lezingen en trainingen van het KNGF: www.mijnkngf.nl Het totale scholingsaanbod: www.fysionetwerken.nl – kalender

FysioPraxis | november 2017

fp09agendainh.indd 4

06-11-17 10:49


5

INHOUD 10 Fysiotherapie in het umc

Erasmus Medisch Centrum: patient and family centered care

14 KNGF-service

Leergang voor jonge zorgprofessionals en voordelen voor ondernemers

Veel expertise in specialistische zorg

10

18 Test en techniek in beeld

De Beightonscore voor hypermobiliteit

21 Ingezonden

Uitvoering van de Beightonscore

Whiplash Associated Disorder: ‘The bigger picture’

26 Nederlandse Kujala Patellofemorale Vragenlijst

Indruksvaliditeit en constructvaliditeit

30 Betrouwbaarheid Beightonscore

Voordelen voor ondernemers

14

18

Diagnosticeren van gegeneraliseerde gewrichtshypermobiliteit

34 Klinische toepasbaarheid cross-educatie Promotie Tjerk Zult

37 Programma’s ter preventie van sportblessures Promotie Joan Dallinga

‘Uitleg, geruststelling en educatie met een biopsychosociale basis’

21

VERDER: 7 Column Jeroen van Egmond 16 Overzicht Dag van de Fysiotherapeut 39 Specialistenkatern

Meer info vindt u op www.kngf.nl/fysiopraxis

‘Unilateraal trainen maakt beide lichaamshelften sterker’

34

‘Verwerk preventieprogramma’s in de warming-up’

37

FysioPraxis | november 2017

fp09agendainh.indd 5

06-11-17 10:50


6

KNGF-KORT COLUMN

HOE MEER MENSEN STEMMEN... Over enkele dagen is het feest. De Dag van de Fysiotherapeut belooft ook dit jaar weer een bruisend event te worden, waar vakgenoten elkaar kunnen ontmoeten en na afloop beladen met informatie en contacten weer naar huis gaan. Kijk maar op www.dvdf.nl. Schrijf u in als deelnemer en kom naar Barneveld, zou ik zeggen. Ik hoop u daar te begroeten.

Foto: Wiep van Apeldoorn

Deze boeiende dag voor - ik zeg het er nadrukkelijk bij - álle fysiotherapeuten van Nederland wordt voorafgegaan door de Algemene Ledenvergadering (ALV) van

het KNGF. Ja, op dezelfde locatie in Barneveld. De ALV begint al om 08.30 uur. Dat is wel een vroegertje, maar dan is iedereen nog fris en fruitig en wij zorgen voor een ontbijtje. Na de vergadering kunt u direct door naar de Dag van de Fysiotherapeut. Ik begrijp goed dat een ALV niet bij iedereen direct tot de verbeelding spreekt. Het is, zo gebiedt de eerlijkheid te zeggen, nou niet altijd een even bruisende aangelegenheid. Om die reden hebben we het mogelijk gemaakt om digitaal uw stem uit te brengen op de voorgenomen besluiten. Dat hielp al meteen bij de ALV van afgelopen voorjaar. Bijna 3500 leden brachten toen hun stem uit. Ik ben daar erg blij mee, want hoe meer mensen stemmen, hoe krachtiger de koers van uw beroepsvereniging. Dus, nog even wennen aan deze nieuwe mogelijkheid en we beleven nog een keer dat de overgrote meerderheid van de leden hun stem uitbrengt. Toch? Los van digitaal stemmen zijn er ook veel leden die bij de ALV zelf aanwezig willen zijn en daar hun stem willen uitbrengen. Dat is bij deze ALV des te belangrijker, omdat we u

daar het Jaarplan en de begroting van het KNGF voor 2018 ter goedkeuring willen voorleggen. In dat plan, dat u kunt vinden op www.kngf.nl, leest u hoe het KNGF-bestuur voorstelt uw contributie te besteden, ten faveure van de KNGFleden in het bijzonder en de fysiotherapie in het algemeen. Een uiterst belangrijk plan, omdat het direct van invloed is op uw beroepsuitoefening en werkomstandigheden. Over zo’n plan moet u als lid toch willen meestemmen? En op de Dag van de Fysiotherapeut wilt u als fysiotherapeut toch niet ontbreken? De fysiotherapie neemt weer toe in aanzien en positie. We krijgen weer de erkenning die we verdienen als grootste groep zorgverleners. We hebben de - nog lange - weg naar boven weer gevonden. Ik roep u op om dat met uw stem en met uw aanwezigheid bij de ALV en de Dag van de Fysiotherapeut op 24 november blijvend te ondersteunen. Tot dan! Guusje ter Horst Voorzitter KNGF

Minimale dataset meetinstrumenten COPD en lagerugpijn Kwaliteitsinformatie in de fysiotherapie gaat vaak over het proces van zorg en de structuur. Daarmee worden zaken als verslaglegging en openingstijden gemeten. Die zeggen echter niets over het resultaat van de behandeling. Die behandelresultaten worden her en der al wel gemeten, maar nog niet op een uniforme manier. Op initiatief van zorgverzekeraars CZ en DFZ is vorig jaar een project gestart om een minimale (standaard) dataset (MDS) van meetinstrumenten vast te stellen voor patiënten met COPD en lagerugpijn. De selectie van instrumenten is gebaseerd op de eerste drie stappen van de PROM-toolbox (Patient Reported Out-

come Measure). Het KNGF is samen met het Longfonds en de Nederlandse Vereniging Voor Rugpatiënten (NVVR/de Wervelkolom) en Stichting Keurmerk Fysiotherapie (SKF) betrokken bij dit project. In gezamenlijkheid is een set meetinstrumenten geselecteerd en vastgesteld. Deze selectie van meetinstrumenten kan worden toegepast om de kwaliteit van fysiotherapie bij COPD en lagerugklachten te meten, te verbeteren en inzichtelijk te maken. In navolging van dit eerste project hebben CZ en DFZ het initiatief genomen een vervolgproject te starten, waarbij wordt verkend of de geselecteerde set, met steun van alle betrokkenen, doorontwikkeld wordt tot kwaliteitsindicatoren. In dit vervolgproject is het

KNGF eveneens gevraagd te participeren, evenals een groot aantal fysiotherapeuten uit de praktijk. Er moet immers een praktijktoets worden uitgevoerd, waarin data worden verzameld om te bepalen of kwaliteitsindicatoren vastgesteld kunnen worden.

FysioPraxis | november 2017

fp09kngfkort.indd 6

06-11-17 10:50


7

Preventieprogramma’s bij 62% van praktijkhouders

INITIATIEVEN BEWEEGZORG In het voorjaar heeft het KNGF een nulmeting gehouden om inzicht te krijgen in de reeds bestaande initiatieven binnen het terrein van beweegzorg en in mogelijke kansen. Uit deze nulmeting blijkt dat 62% van de praktijkhouders fysiotherapie preventieprogramma’s aanbiedt binnen de zorg. Daarnaast geeft ruim een kwart van de respondenten aan nu nog geen preventieprogramma aan te bieden, maar hier in de komende twee jaar wel mee te willen beginnen. De resultaten van deze nulmeting zijn gebruikt bij het opstellen van het jaarplan Beweegzorg 2018.

Ruimte voor verbetering Het blijkt dat veel praktijken moeite hebben om de programma’s gefinancierd te krijgen en dat zij graag zien dat het KNGF hun belangen behartigt als aanbieder van preventieprogramma’s. Daarnaast vindt een meerderheid van de respondenten dat er een taak ligt voor het KNGF bij de ontwikkeling en implementatie van preventieprogramma’s. Uit de nulmeting blijkt verder dat er nog maar weinig samenwerkingsrelaties met gemeenten zijn, dat weinig fysiotherapeuten relevante wethouders en ambtenaren kennen en dat wethouders en ambtenaren ook niet weten wat fysiotherapeuten te bieden hebben. Fysiotherapiepraktijken genereren dan ook nog maar minimaal inkomsten van gemeenten en er is nog veel ruimte voor verbetering.

Inkomstenverdeling Tot slot blijkt dat, als de inkomstenverdeling per praktijk wordt geëxtrapoleerd naar het totaal over alle praktijken, de eerstelijnsfysiotherapiepraktijken 87% van alle inkomsten genereren uit het zorgdomein. Het publiek-private domein is goed voor 7% van de inkomsten en het sociale domein slechts voor 1% (5% is afkomstig uit overige inkomstenbronnen als subsidies, verhuur van locatie etc.).

Column

‘BEWEGING?’ BESTE COLLEGA, Laatst zag ik deze banner op de KNGF-site: ‘Moeten we een beweging worden?’ Een mooie aanvulling op ‘Specialist in beweging’. Daarnaast is het KNGF bezig met het opstellen van een visie onder het motto: ‘Vertrouwen in beweging’. Beweging is ‘in’. Beweging klinkt lekker dynamisch, in tegenstelling tot bijvoorbeeld bureaucratie. (NB: ook het KNGF kun je op die twee manieren bekijken of ervaren.) Beweging heeft een progressieve uitstraling, stilstand is immers achteruitgang. Maar je moet soms ook bewegen om hetzelfde te blijven, bijvoorbeeld roeien tegen de stroom in, of je verder ontwikkelen om jezelf te worden. Een beweging worden appelleert aan rechtvaardigheid, het strijden voor een goede zaak; er staat iets op het spel in de maatschappij. Het veronderstelt ook passie. Niet voor niets hebben beweging en (emotioneel) bewogen worden iets met elkaar te maken. Het doel van de visie ‘vertrouwen in beweging’ is trouwens: ‘richting geven’. Het gaat er dus niet alleen om dat er beweging is, maar dat die gepaard gaat met, of misschien beter: energie krijgt van emoties én dat er iets moet gebeuren in de buitenwereld, in de maatschappij, dus: dat het iets betekent. Het lijkt mij dat wij als specialist van beweging meer oog moeten hebben voor deze aspecten van bewegen (of deze beter kunnen verwoorden). We zouden dan niet meer de illusie moeten hebben dat het kennen van alle onderdelen en krachten leidt tot het begrijpen van wat beweging eigenlijk is. Het werken aan lokale belemmeringen voor herstel en het trainen van deelhandelingen is natuurlijk heel belangrijk, maar het sporten in een sportschool kan toch nauwelijks betekenisvol genoemd worden, tenzij je terecht erkent dat er belangrijke sociale voordelen zitten aan het naar de praktijk of sportschool komen op zich. Beweging is ‘in’, zodanig zelfs dat veel andere beroepen er ook mee bezig zijn, om niet te zeggen: ermee aan de haal gaan. Wij moeten inderdaad in beweging komen! De vraag is wel: waar zijn wij eigenlijk specialist in? Het technisch deel van het bewegen, met mechanica en fysiologie? Of (ook) in het bezield bewegen, het bewegen waar psychische, somatische, technische en sociale aspecten niet meer op een onmogelijke manier hoeven te worden samengevoegd, omdat ze nooit gescheiden werden. Dan pas ben je echt holistisch bezig, maar zul je als fysiotherapeut ook verstand moeten hebben van betekenisvolle bewegingen (en hun contexten) als dansen en zingen en niet te vergeten: vrijen. Over passie gesproken!

www.shutterstock.com

Collegiale groet, Jeroen van Egmond

PS Graag tot ziens op de Dag van de Fysiotherapeut.

FysioPraxis | november 2017

fp09kngfkort.indd 7

06-11-17 10:50


8

D A G VA N D E F Y S I O T H E R A P E U T

Gastsprekers bij de opening en sluiting:

Reflectie op grote vragen Kijken naar de toekomst én naar het verre verleden: vanuit een andere expertise dan de fysiotherapie geven prominente gastsprekers in de opening en sluiting van de Dag van de Fysiotherapeut hun visie op ons vak. Toekomst De trends en ontwikkelingen in het zorglandschap zijn voor het KNGF aanleiding om tot een heldere positionering van fysiotherapie en de fysiotherapeut te komen. Samen met fysiotherapeuten en stakeholders onderzoekt en formuleert het KNGF een toekomstbestendige visie in het traject Vertrouwen in Beweging. Dit is een visie die de positie van de fysiotherapie en van de fysiotherapeut in de maatschappij versterkt, gericht op het maximaal ondersteunen van de kwaliteit van leven van de patiënt. Machteld Huber reflecteert in de opening op de Dag van de Fysiotherapeut op deze concept-toekomstvisie fysiotherapie. Machteld Huber

Kwaliteit Niemand is tegen kwaliteit, iedereen wil voor zijn of haar patiënten de goede dingen goed doen. Maar wat is goede kwaliteit eigenlijk en bedoelen we er allemaal hetzelfde mee? Is kwaliteit wel zo objectief te beschrijven en te meten als het huidige evidence-based paradigma ons voorhoudt, of is er meer nodig? De Raad voor Volksgezondheid opende dit jaar de discussie hierover met het advies ‘Zonder context geen bewijs’. De reacties lieten zien dat een verdere dialoog hierover broodnodig is. Ook binnen de wereld van de fysiotherapie. Jan Kremer neemt u in de opening mee naar een nieuwe wereld, waar meer ruimte is voor de context waar de zorg wordt geleverd en waar kwaliteit een ontdekkingsreis is, waar het draait om samen leren en verbeteren.

Giphart en Van Vugt laten zien dat de mens in korte tijd - sinds de landbouwrevolutie en nog eens in versnelde vorm na de industriële en digitale revolutie - zijn omgeving zo ingrijpend heeft veranderd, dat de kans op mismatches significant is toegenomen. Mismatches hebben verregaande consequenties, allereerst op wetenschappelijk niveau. Bezien door de mismatch-bril zijn sociale, maatschappelijke en technologische trends beter te begrijpen, van de populariteit van Facebook tot de hang naar cosmetische chirurgie en onze houding tegenover vluchtelingen. Onze supermarkten puilen uit van calorierijk voedsel vol suikers en vet. Onze smaakvoorkeur naar vet en zoet stamt uit ons biologisch verleden, toen het vergaren van calorieën een overlevingsmechanisme was voor slechte tijden. Tegenwoordig zijn er geen slechte tijden meer, en daarom is obesitas inmiddels gezondheidsvijand nummer één. Onze hersenen zijn voor een belangrijk deel nog net zo geprogrammeerd als die van onze prehistorische voorouders. Toch ziet de moderne omgeving er heel anders uit. Een mismatch dus. Inzicht in deze mismatches kan ons helpen een gezonder en gelukkiger leven te leiden en een betere samenleving te creëren, aldus de auteurs. Tijdens een inspirerende afsluiting op de Dag van de Fysiotherapeut leggen zij, schrijver versus wetenschapper, dit uit. En u kunt zelf ter plekke een mismatch ervaren.

Jan Kremer

Mismatch Schrijver Ronald Giphart en wetenschapper Mark van Vugt schreven samen het populairwetenschappelijke boek Mismatch. In dit boek proberen zij te verklaren waarom er zoveel mensen rondlopen met rugklachten, hart- en vaatziekten, diabetes en overgewicht, depressies en burn-outs. Maar ook in ons liefdesleven, de opvoeding van onze kinderen, de politiek, ons werk, het geloof en het milieu komt mismatch vaak voor zonder dat we ons ervan bewust zijn.

Ronald Giphart (l.) en Mark van Vugt. Foto: Ruud Pos

FysioPraxis | november 2017

fp09kortoverig.indd 8

06-11-17 10:51


9

OVERIG KORT NIEUWS

SYMPOSIUM STICHTING GESCHIEDENIS FYSIOTHERAPIE Tekst: Huub Vossen

De jaarlijkse bijeenkomst van de Stichting Geschiedenis Fysiotherapie (SGF) vond plaats op Urk in het Trefpunt Medische Geschiedenis in Nederland (TMGN), waar Stichting Geschiedenis Fysiotherapie het erfgoed van de fysiotheAnton rapie in Nederland beheert. de Wijer Dr. Anton de Wijer, voorzitter van de SGF, benadrukte bij de opening het belang om historisch onderzoek te stimuleren. Kennis van de fundamenten van het vak is onontbeerlijk om het heden te kunnen beoordelen en vooruit te kunnen kijken.

Onderliggend mechanisme Volgens prof. dr. Paul Helders moeten we kijken naar het uitgangspunt van waaruit de fysiotherapeut handelt. In het verleden was dit vaak vanuit de gedachte: “Ik maak u beter en wil uw pijn verlichten” of vanuit een autority based denken (we zaten onder de knoet van de autoriteit in de geneeskunde). Jarenlang werd er in de fysiotherapie gehandeld zonder dat men zich realiseerde wat het onderliggende mechanisme van dit handelen was. Men deed maar wat, aldus Helders. Enkele voorbeelden, zoals het tapoteren, werden uitgelicht. De boodschap was

duidelijk: vraag je altijd af wat je doet. Als beroepsgroep moeten we zelf bepalen wat we willen onderzoeken binnen het eigen onderzoeksdomein.

Neuro Development Treatment Loes Jalink besprak de lesstof van de scholingen bij Bertha Bobath in het Harperbury Hospital in Londen en hoe deze zich ontwikkelde van behandelingen volgens Bobath of Pat Davis naar het latere Neuro Development Treatment (NDT). Er werd steeds kritischer gekeken of het concept wel klopte en zo veranderde de NDT uiteindelijk in het huidige neurorevalidatie-concept.

Kwalitatieve studies De mens wordt binnen de wetenschap gezien als een complex adaptief mechanisme. Deze stelling liep als leidraad door het betoog van dr. Wim Hullegie. Schema’s zoals het veel geprezen ICF-model staan ter discussie, omdat dit model niets verklaart over de onderlinge samenhang tussen de verschillende waarnemingen. Maar ook het evidence-based model werkt niet voor ons vak. De fysiotherapeut zit helemaal niet met zijn handelen bovenaan in de piramide (Cochrane-reviews). Om erachter te komen hoe wij werken en vanuit welke achtergronden, hebben we vooral kwalitatieve studies nodig die veel lager in de hiërarchie staan.

Het bestuur van de SGF heet u graag welkom op het congres op 28 september 2018 met de volgende prominente sprekers: prof. dr. Raoul Engelbert, dr. Nick van der Horst en prof. dr. Ria Nijhuis. Meer informatie: www.sgfinfo.nl.

Op www.kngf.nl/fysiopraxis vindt u het uitgebreide impressieverslag van de jaarlijkse SGF-bijeenkomst. Huub Vossen is gastredacteur van de SGF en fysio-manueel therapeut bij Heliomare revalidatie. Hij is bereikbaar via h.vossen@heliomare.nl. Beeldmateriaal: Annet Esser.

PHYSTA WINNAAR 2017 In september werd de Physiotherapy Science Thesis Award (PhySTA) voor de vierde keer uitgereikt. De PhySTA is een door Scientia Fundus geïntroduceerde prijs voor de beste afstudeerscriptie van een recente alumnus Fysiotherapiewetenschap. De PhySTA is dit jaar gewonnen door Sven Geelen MSc. Voorafgaand aan de uitreiking merkte de jury op dat het niveau van de vier ingezonden scripties erg hoog lag, maar dat er uiteindelijk één kandidaat toch net iets bovenuit stak. De prijs bestaat uit hulp bij het schrijven van een onderzoeksvoorstel of een coachingsgesprek door hoogleraar Fysiotherapiewetenschap prof. dr. Cindy Veenhof.

PhySTA 2017

• Titel winnende thesis: Construct validity and inter-rater reliability of the Dutch AM-PAC ‘6-clicks’ Basic Mobility short form to assess the mobility of hospitalized patients • Auteurs: Sven Geelen, Karin Valkenet, Cindy Veenhof • Jury: Hedwig van der Meer, Sander van de Hoef en Daniela Dettling • Bestuur: Sam Beenhakker, Marcel Hendriks, Stein Heuvel, Joris van der Steen, Thierry Franke

V.l.n.r.: Daniela Dettling, Sven Geelen, Marcel Hendriks, Cindy Veenhof

FysioPraxis | november 2017

fp09kortoverig.indd 9

06-11-17 10:51


10

FYSIOTHERAPIE IN HET UMC

Fysiotherapie in het Erasmus Medisch Centrum

‘Dicht bij het vuur’ Patient and family centered care, Centrum Gezond Gewicht en een online platform klinische fysiotherapie. De fysiotherapeuten van de afdeling Fysiotherapie van het Erasmus MC bewegen zich op deze en vele andere terreinen. Specialisten in het ziekenhuis hebben hen inmiddels als onderzoekers ontdekt. Ze hebben veel expertise in specialistische zorg opgebouwd. Ondertussen verrijst aan de overkant een nieuw gebouw, vol technische snufjes voor online monitoring. Tekst: Mieke van Dalen

In deze serie verschenen eerder: Deel 1 UMCG FysioPraxis 10-2016, pag. 14-16 Deel 2 UMCU FysioPraxis 01-2017, pag. 26-27 Deel 3 MUMC+ FysioPraxis 02-2017, pag. 10-13 Deel 4 LUMC FysioPraxis 04-2017, pag. 18-21 Deel 5 Radboud UMC FysioPraxis 05-2017, pag. 18-21

Een groep medewerkers van de afdeling Fysiotherapie zit al klaar in een kamer in het Erasmus MC als ik na een flinke wandeling door de lange gangen arriveer. Ze vertellen graag over hun werk in het Rotterdamse academische ziekenhuis. Afdelingshoofd Eric Benda legt uit hoe de organisatie in elkaar zit. De afdeling is organisatorisch een onderdeel van de afdeling orthopedie, en is onderverdeeld in een vakgroep voor volwassenen waar Annemiek Kneppers de coördinator van is, en een vakgroep voor kinderen, gecoördineerd door Annelies Hartman. “Zouden wij allemaal op een dag bij elkaar zijn, dan zijn we met ongeveer 40 mensen”, aldus Benda.

Aanvragen De fysiotherapeuten werken voor alle specialismen in het ziekenhuis. “Iedere in het ziekenhuis werkende specialist mag ons vragen om een consult fysiotherapie te doen. Bijna alle specialismen zijn bij ons bekend. Grote verwijzers intern zijn chirurgie, neurochirurgie, kindergeneeskunde, kinderchirurgie, longziekten en oncologie. We worden veel gevraagd.” Er komen dagelijks aanvragen binnen vanuit de klinieken. Behalve postoperatieve zijn er ook preoperatieve consulten. Die beperken zich grotendeels tot het Sophia Kinderziekenhuis. “Per week worden bijvoorbeeld twee kinderen voor een scoliose-operatie opgenomen, en die worden altijd ‘pre-ok’ gezien”, aldus Hartman. “Dan komen ze een dag in huis, en een consult fysiotherapie is daar een onderdeel van.” Dan wordt er van alles bekeken: “Hoe functioneert het kind op dat moment, is het ambu-

Erasmus Medisch Centrum De vroegste voorloper van het Erasmus MC is het Rotterdamsche of Coolsingelziekenhuis, verwoest in mei 1940. In 1961 wordt het Dijkzigt Ziekenhuis in gebruik genomen. In 1971 fuseren het Dijkzigt en het in 1863 opgerichte Sophia Kinderziekenhuis. Het Sophia verhuist in 1993 naar het Hobokencomplex, waar de medische faculteit en het Dijkzigt Ziekenhuis al gevestigd zijn. Het Erasmus MC, waarin het Sophia en het oncologisch instituut Daniel den Hoed zijn ondergebracht, ontstaat in 2002. Hier werken zo’n 14.000 mensen, die, mochten zij fysieke klachten hebben, binnen enkele dagen terecht kunnen op de medewerkerspoli van de afdeling Fysiotherapie.

lant of rolstoelafhankelijk, wat is het activiteitenniveau en zijn er pulmonale problemen?” De kinderen krijgen ook te horen wat ze na de operatie kunnen verwachten. “Ook leer je ze soms bepaalde vaardigheden aan,” vertelt Leontien Duyster, “bijvoorbeeld hoe je uit bed komt na een scoliose-operatie, of hoe je sputum kunt mobiliseren. Dan hebben ze dat alvast in een rustige setting kunnen oefenen, zodat het na de operatie gemakkelijker gaat.” Hetzelfde geldt voor leren kruklopen voor de operatie. “Die preoperatieve consulten zijn voor ons heel plezierig”, vertelt Hartman. “Wij zitten in een driehoek met kind en ouders, dus dan heb je vaak de ouders ook alvast gezien. Ik denk dat dat meerwaarde heeft.” Bij de volwassenen werkt het anders. Daar worden veel minder preoperatieve intakes gedaan. Kneppers: “De arts bepaalt postoperatief of er een indicatie voor fysiotherapie is.” Benda licht toe dat dit met de wijze van financiering van de afdeling te maken heeft. “De specialist moet ons ‘inhuren’ voor zijn of haar kliniek of polikliniek. Die betaalt daarvoor uit het eigen budget, en dan wordt er niet altijd voor gekozen om de fysiotherapeut preklinisch in te schakelen.”

Adviserende rol Dat neemt niet weg dat er over het algemeen multidisciplinair gewerkt wordt. “We staan in nauw contact met de verwijzers, we bespreken waar we knelpunten zien en hoe we die kunnen oplossen”, aldus Hartman. “Dus je bent als onderdeel van het multidisciplinaire team bij de patiënt betrokken.” Duyster voegt toe: “Er zijn bijvoorbeeld ook korte lijnen met de verpleging of je overlegt met de pijnconsulent. Hun input kan bijdragen aan het eventueel bijstellen van je behandelplan.” Niet alleen klinisch wordt er multidisciplinair gewerkt. Ook in de poliklinieken wordt met een multidisciplinair team specialistische zorg geboden. “We draaien hier geen polikliniek voor bijvoorbeeld een totale knieprothese, maar alleen voor specialistische aandoeningen die niet in een ander ziekenhuis gewaarborgd zijn”, aldus Kneppers. Zo worden op de longpoli patiënten die een longtransplantatie moeten ondergaan, in de jaren daarvoor al begeleid om in een zo goed mogelijke conditie te blijven. “We hebben daarin vooral een adviserende rol. We geven adviezen mee voor de behandelend fysiotherapeut in de eerste lijn om ervoor te zorgen dat de patiënt zo goed mogelijk getraind

FysioPraxis | november 2017

fp09umc.indd 10

06-11-17 10:52


Foto: Mieke van Dalen

11

V.l.n.r.: Arlette Rusman, Eric Benda, Leontien Duyster (zittend), Annemiek Kneppers, Annelies Hartman (zittend), Suzan Moors, Henri Hurkmans

blijft.” Ook de kinderfysiotherapeuten zijn bij verschillende multidisciplinaire poli’s betrokken. Hartman: “De vraag is vaak of het motorisch niveau van een kind vergelijkbaar is met dat van de leeftijdsgenoten. Hetzelfde geldt voor het inspanningsniveau. We hebben ook een aantal poli’s waar kinderen met relatief zeldzame aandoeningen komen. Hierin hebben we een bijzondere expertise opgebouwd. Wat ik heel aantrekkelijk vind van werken in het Sophia, is dat je de gelegenheid krijgt deze kinderen in grotere aantallen te zien, zodat je kennis toeneemt en je ook de ouders beter kunt voorlichten. Het is fijn om ouders te kunnen zeggen dat wat zij vertellen, heel herkenbaar voor je is.” Ook door de langetermijn-follow-up in een academisch ziekenhuis krijg je een beter inzicht in hoe het leven van een kind verder gaat, vindt Hartman.

Duyster: ‘Je krijgt de kans om je werk wetenschappelijk te onderbouwen. Dat is belangrijk voor het vak fysiotherapie’

Centrum Gezond Gewicht Fysiotherapeut Arlette Rusman is betrokken bij het Centrum Gezond Gewicht, een multidisciplinaire aanpak van ernstig overgewicht. Het programma is geïnitieerd door internist prof. dr. Liesbeth van Rossum en kinderarts-endocrinoloog dr. Erica van den Akker. Op dit moment zijn er weinig opties voor patiënten met obesitas: bariatrische chirurgie of niet-vergoede zorg. De bedoeling is een programma op maat aan te bieden. Rusman: “We bieden onder andere een leefstijlprogramma aan waarin ik samenwerk met een psycholoog en een diëtist. We begeleiden mensen anderhalf jaar lang, in een varierende frequentie die na verloop van tijd afneemt. Het programma is vooral gericht op het verbeteren van de algehele gezondheid door het maken van bewuste keuzes. Bijkomend voordeel is dat de patiënt gewicht verliest.” Uiteindelijk moet het programma landelijk uitgerold worden. Benda: “De zorgverzekeraars zijn al heel lang met Van Rossum in gesprek, we hopen het programma in de reguliere zorg te krijgen. Maar zover is het nog niet.” Moors: “Er ligt ook een lijn naar het Sophia. Door fysiotherapeut, diëtist en arts wordt bekeken wat een kind met obesitas nodig heeft. Dat wordt in de eerste lijn uitgezet. Het gaat om kinderen bij wie eerdere interventies niet gewerkt hebben. Als er een genetische afwijking blijkt te zijn, dan kunnen het kind en de familie daarmee om leren gaan.” Dat is niet makkelijk. “Het kind moet leren omgaan met afkeuring vanuit de omgeving. Zeker als je weet dat het probleem niet makkelijk beïnvloedbaar is, is dat nogal wat”, aldus Hartman. Meer informatie over het Centrum Gezond Gewicht: erasmusmc.nl/centrumgezondgewicht. Bekijk ook de uitzending van EenVandaag van 19 augustus 2017.

FysioPraxis | november 2017

fp09umc.indd 11

06-11-17 10:52


12

FYSIOTHERAPIE IN HET UMC

>>

Met andere universitaire centra vindt regelmatig overleg plaats. “Vanuit de kinderreumatologie heb ik drie keer per jaar een landelijk overleg”, aldus Suzan Moors. Hartman: “Als je weet dat in een ander universitair centrum kinderen met een bepaalde aandoening al gezien worden, dan informeer je bij je collega’s hoe het consult er bij hen inhoudelijk uitziet. De kinderfysiotherapeuten in de academische centra kennen elkaar wel, het is een relatief kleine wereld.”

Naast patiëntenzorg zijn onderwijs en onderzoek belangrijke pijlers. Kneppers: “We geven lessen intern, klinische lessen aan verpleegkundigen en les aan medisch studenten. Daarnaast hebben we stagiair(e)s fysiotherapie. Verder verzorgen we refereerbijeenkomsten voor onze collega’s zelf - we leiden elkaar op - maar we verzorgen ook refereersessies voor de regio. Een aantal collega’s geven les bij het Nederlands Paramedisch Instituut en de Hogeschool Rotterdam. Verder doen we mee aan wetenschappelijk onderzoek.” Duyster: “Twee jaar geleden ben ik gestart met promotieonderzoek naar de langetermijngevolgen van een aantal specifieke aangeboren afwijkingen. In de laatste decennia heeft de neonatale ic-zorg enorme ontwikkelingen doorgemaakt. Daardoor blijven er meer kinderen in leven. Met het afnemen van de mortaliteit is de morbiditeit bij sommige aangeboren afwijkingen toegenomen. Ik onderzoek hoe het met deze kinderen op de langere termijn gaat. Als je als fysiotherapeut in de eerste lijn werkt, is zoiets heel moeilijk te realiseren. Juist omdat we hier relatief grote groepen kinderen met zeldzame aandoeningen zien, is het ook je taak om het ziektebeloop en de zorg te evalueren.” Benda: “We zoeken altijd contact met een vakgroep uit een ander specialisme die het een goed plan vindt als een fysiotherapeut een deel van het wetenschappelijk onderzoek doet met een promotietraject.” “Specialisten beginnen ons langzamerhand te ontdekken als onderzoekers”, voegt Hartman toe. “Er zijn nu meerdere mensen in ons team gepromoveerd. En daardoor komen er weer meer mensen naar ons toe om ons bij projecten te betrekken of onze visie te vragen over hoe een project ingericht moet worden.” Duyster: “Je krijgt de kans om je werk wetenschappelijk te onderbouwen. Dat is belangrijk voor het vak fysiotherapie.” Benda: “We worden veel meer uitgenodigd, en de initiatieven die je neemt op het gebied van onderwijs en onderzoek worden gewogen op haalbaarheid. Als je hier werkt, heb je de driepoot patiëntenzorg, onderwijs en onderzoek voor het grijpen.” Een voordeel van het werken in een academisch centrum is dat je de nieuwste ontwikkelingen als eerste hoort. Kneppers: “Je zit dicht bij het vuur. Je verdiept je in nieuwe behandelwijzen en de invloed

Hartman: ‘De familie wordt meer en meer onderdeel van de zorgketen. Dat was voorheen toch wel anders’

Foto: Erasmus MC

Driepoot

die deze hebben op jouw fysiotherapeutische behandeling, daar bouw je weer expertise mee op. Dat is een groot voordeel. Ook de dynamiek van de kliniek vind ik ontzettend leuk.”

Nieuwbouw en renovatie Aan de overkant wordt een nieuw ziekenhuis voor de volwassenen gebouwd, dat in mei 2018 opgeleverd wordt. In de nieuwbouw vind je alleen eenpersoonskamers, de twee- en vierpersoonskamers in het huidige gebouw tref je er niet meer aan. Benda: “Daardoor zullen de werkprocessen veranderen; je hebt veel meer privacy op de kamer en je kunt beter oefenen op de kamer. Er komt ook ruimte voor rooming in; de partner of familieleden van de patiënt komen dichter op het zorgproces te zitten. In de patiëntenkamer is straks een goed digitaal platform aanwezig, waarmee we ook online oefeningen kunnen aanbieden, toegesneden op de patiënt.” Het Sophia Kinderziekenhuis wordt op termijn ook ingrijpend gerenoveerd. Een nieuwe ontwikkeling binnen het Erasmus MC die met de nieuwbouw en de verbouwing hand-in-hand gaat, is de familie van de patiënt meer betrokken te houden bij de zorg en bij de keuzes die daarbij gemaakt worden, ofwel patient and family centered care. “Dit is een kernpunt bij de renovatie van dit huis”, aldus Benda. Moors: “Na de verbouwing van het Sophia kunnen beide ouders blijven slapen bij het kind, nu is er slechts plaats voor één

FysioPraxis | november 2017

fp09umc.indd 12

06-11-17 10:52


13

MoveFit Bewegingswetenschapper Henri Hurkmans is senior onderzoeker bij de afdeling Fysiotherapie. Ook is hij verbonden aan de onderzoekslijn MoveFit van de afdeling Revalidatiegeneeskunde. Binnen deze onderzoekslijn onder leiding van Hans Bussmann houdt hij zich bezig met innovatieve behandelingstrajecten, zoals online therapie en gaming. “Wij doen met name onderzoek naar beweeggedrag en fysieke fitheid bij mensen met een chronische aandoening”, vertelt Hurkmans. “Ook zijn we bezig een online platform klinische fysiotherapie te realiseren.” Binnen afzienbare tijd kun je patiënten intensiever monitoren. In de nieuwbouw komen smart-tv’s. Doel is dat de fysiotherapeut 24/7 informatie op een dashboard kan aflezen, waardoor ook de administratie efficiënter ingericht kan worden. Hurkmans: “Het gaat om de integratie, de koppeling van systemen zoals die met een Elektronisch Patiënten Dossier (EPD) of een vital sign monitor. Zo kunnen we zien dat een patiënt een videofilm met bewegingsoefeningen aanzet, en tegelijk dat zijn of haar hartslag omhooggaat. Door data-input van patiënten (big data) kun je vervolgens overgaan op prediction modelling. Dat houdt in dat je typen patiënten vaststelt en per type een patroon voorspelt. Die voorspellingen staan ten dienste van patiënt, fysiotherapeut en onderzoeker.” Benda: “We hebben ook al ideeën over hoe we patienten poliklinisch gaan volgen met dit systeem. Je kunt hiermee ook op afstand consulten houden of patiënten trainen. Hurkmans: “Dat is de toekomst. Eerst willen we het hier intern realiseren. Ik hoop dat we over anderhalf jaar aan de slag kunnen met online therapie en monitoring. Vandaaruit bouwen we verder.” Lees meer over MoveFit op erasmusmc.nl/revalidatie/research/movefit.

extra bed op de kamer.” “Als je een blijvende verandering teweeg wilt brengen in levensstijl,” legt Hartman uit, “dan moet je de mensen rondom de patiënt - kind of volwassene - daarbij betrekken, want één keer fysiotherapie per week is niet voldoende. De familie moet onderdeel worden van de keten. Dat was voorheen toch wel anders.”

Bewegen in het ziekenhuis Net als in andere academische centra is bewegen ziekenhuisbreed een hot topic. Maar het is niet altijd makkelijk de patiënten aan het bewegen te krijgen. Kinderen hebben thuis geen tv boven hun bed hangen, die vinden dat in het Sophia vaak geweldig. “De eerste hindernis die je moet nemen, is dat je potentieel iets leuks komt verstoren”, vertelt Hartman. “Als ik mijn zin zou krijgen, gingen al die monitoren boven het bed uit. Daarvoor in de plaats zou er een tv op wieltjes komen.” Met de verpleging worden hier afspraken over gemaakt. Moors: “Er worden dagschema’s gemaakt, waarin staat wanneer ze tv mogen kijken of de tablet krijgen. Inactiviteit signaleren wij misschien eerder dan de verpleging.” “Sommige kinderen participeren in hun klas via de tablet,” vult Hartman aan, “waarbij ze vaak in bed liggen. Terwijl je denkt: ik kan de tablet ook op een tafeltje zetten, kom uit je bed, infuuspaal met medicatie achter je aan. Daar moeten we continu alert op zijn, dat blijft een terugkerend thema.” Dit geldt niet alleen voor kinderen. “Ook voor volwassenen is het bed aantrekke-

lijk” volgens Rusman. “Ik werk in de Daniel den Hoed ook met dagschema’s om mensen te activeren.” De online programma’s waar Henri Hurkmans mee bezig is (zie kader MoveFit), zullen een enorme meerwaarde hebben, bijvoorbeeld voor de mensen die in de isolatie liggen zoals in de Daniel den Hoed vanwege chemo. De nieuwbouw is ook meer gericht op de ambulante patiënt. Benda: “Er komt een gigantische daktuin waar de patiënt overdag kan verblijven. Het is de bedoeling dat de patiënt voor het eten uit bed komt of zelfs naar de pantry gaat. In de gang komen zitjes waar je met je familie kunt zitten.” Moors: “Ook op de intensive care (ic) zijn we met een richtlijn bezig om de patiënten eerder aan het bewegen te krijgen, op bed of - als het kan - uit bed. Zelfs beademde patiënten worden eerder uit bed gehaald.”

Deelnemers aan dit interview, allen werkzaam op de afdeling Fysiotherapie: Afdelingshoofd: dr. Eric Benda Senior onderzoeker: dr. Henri Hurkmans Vakgroep volwassenen: Annemiek Kneppers (coördinator), Arlette Rusman (Daniel den Hoed) Vakgroep kinderen: dr. Annelies Hartman (coördinator), Leontien Duyster, Suzan Moors

FysioPraxis | november 2017

fp09umc.indd 13

06-11-17 10:52


14

KNGF-SERVICE

KNGF steunt jonge bestuurders Van oudsher zijn fysiotherapeuten sterk inhoudelijk gedreven, maar juist door die persoonlijke inhoudelijk gedrevenheid wil een aantal fysiotherapeuten ook de toekomst van de fysiotherapie meebepalen en ambiëren zij een bestuurlijke functie. Een fysiotherapeut die ook bestuurlijk actief wil zijn, moet zich specifieke kennis en vaardigheden eigen maken. Sinds een aantal jaren is het KNGF, net als KNMP, KNMT en LAD, een van de deelnemende beroepsorganisaties van de Leergang Management en Bestuur voor jonge Zorgprofessionals.

Lieke Vogels, manager Accountmanagement Leden: “Het KNGF stelt ieder jaar een paar jonge fysiotherapeuten die bestuurlijk actief zijn én de ambitie hebben om dit in de toekomst te blijven, in de gelegenheid om deze leergang te volgen. Wij willen deze jonge fysiotherapeuten ondersteunen en stimuleren om een actieve rol te blijven spelen in het bestuurlijke kader van het KNGF of de Beroepsinhoudelijke Verenigingen. Wij verwachten dat de deelnemers met de nieuwe inzichten een bijdrage leveren aan een actueel onderwerp of strategisch dossier.”

Programma Verdieping van kennis over diverse aspecten van het zorgstelsel, bestuurlijke kwaliteiten en persoonlijk leiderschap staan centraal in het vijfdaagse programma. De leergang onderscheidt zich van andere opleidingen door het beroepsgroep-overstijgende karakter: de deelnemers zijn onder anderen jonge fysiotherapeuten, huisartsen, medisch specialisten, apothekers, tandartsen en mondhygiënisten. Zo nemen de deelnemers naast hun eigen vakkennis ook kennis van andere sectoren in de zorg mee en bouwen zij een netwerk op buiten hun eigen werkveld. In het voorjaar stelde het KNGF de bestuursleden Miranda van der Heijden-van Helvoort en Joeri Gilissen in de gelegenheid om deel te nemen aan deze leergang. Miranda van der Heijden-van Helvoort: “Sinds 4 jaar ben ik actief als bestuurslid bij de Nederlandse Vereniging voor Ziekenhuisfysiotherapie (NVZF). Ik begon bij de congrescommissie om wat gevoel bij de vereniging te krijgen. De vereniging trok me zo aan, dat ik me er graag meer voor wilde inzetten. Ik vind het belangrijk dat de ziekenhuisfysiotherapie vertegenwoordigd wordt, omdat wij voor andere uitdagingen staan dan de algemeen practicus. Daarnaast ben ik bestuurlijk actief omdat ik graag wilde dat er veranderingen plaatsvinden en dan vind ik dat je jezelf daar ook voor in

moet zetten. Het motiveert me om te zien dat we de laatste jaren mooie projecten van de grond hebben gekregen. Ook merk ik dat de congressen goed bezocht worden en hierbij de feedback van onze leden erg goed is. Het volgen van de leergang vond ik een ontzettend mooie kans om me te verdiepen en te ontwikkelen. De samenstelling van allerlei verschillende disciplines geeft een volledige kijk op de gezondheidszorg en is hierdoor zeer waardevol. Ik merk dat ik een bredere visie op de gezondheidszorg heb gekregen en mijn standpunten beter onder woorden kan brengen.” Joeri Gilissen: “De zorg is continu in ontwikkeling, waarbij ‘spelregels’ regelmatig worden veranderd. Het is daarom van belang om je als gespecialiseerd fysiotherapeut juist te positioneren en je stem te laten horen. Daar draag ik graag aan bij en daarom ben ik vorig jaar november als algemeen bestuurslid toegetreden tot het bestuur van de Nederlandse Vereniging voor Fysiotherapie binnen de Lymfologie (NVFL). Ik heb daarbij de portefeuilles PR & Communicatie en de Regio onder mijn hoede. Ik zie veel enthousiaste collega’s die het liefst bezig zijn met patiëntenzorg maar het gevoel hebben daarin belemmerd te worden. Ze hebben te maken met veel (ondoorzichtige) regelgeving, administratieve rompslomp en andere verplichtingen. Mijn motivatie voor deze bestuurlijke functie is om deze belemmeringen zo veel mogelijk weg te nemen, zodat mijn collega’s bezig kunnen zijn met waar uiteindelijk hun passie ligt: het vooruit helpen van de patiënt. Na mijn toetreding tot het bestuur van de NVFL kon ik begin 2017 gelijk beginnen met deze leergang. Een mooie kans om me verder te verdiepen in het zorgstelsel, de financiering en de bestuurlijke aspecten (persoonlijk en algemeen). Naast veel informatie over de inrichting en financiering van de zorg zijn er in deze leergang cursusdagen gericht op persoonlijk leiderschap en het omgaan met media en besturen. Daardoor heb je na het volgen van deze cursus zowel meer kennis als kunde ten aanzien van de zorg en besturen in de zorg. Het geeft je meer bagage bij een functie die je ‘naast’ je reguliere fysiotherapiewerk vervult.”

FysioPraxis | november 2017

fp09KNGFservice.indd 14

06-11-17 10:53


Foto: Wiep van Apeldoorn

15

Voordelen voor ondernemers Conflicten voorkomen Samen met collega’s een praktijk voeren start vaak met een enthousiast toekomstbeeld. Toch kan de samenwerking wel eens minder vanzelfsprekend zijn. Ideeën over de praktijk dreigen uiteen te lopen. Of de onderlinge taakverdeling raakt uit balans. Maak dit tijdig bespreekbaar om een conflict te voorkomen. Zorg dat u uw zaken helder op tafel krijgt en durf de mogelijke noodzaak tot verandering onder ogen te zien. Het laatste wat u wilt, is dat u of een collega met een burn-out thuis komt te zitten. KNGF biedt u, samen met Fundamed, ‘Diagnose Samenwerking’. Geen eindeloze praatsessies, maar een scherp ingestoken (zelf)diagnose onder begeleiding van een procesbegeleider met ervaring in de fysiotherapie. Hoe? In drie stappen: • het invullen van de Samenwerkingsthermometer • gevolgd door de Diagnosesessie en • het opstellen van de toekomstagenda. Fundamed voert ‘Diagnose samenwerking’ uit voor een sterk gereduceerd tarief. Het gebruik van de Samenwerkingsthermometer is gratis, vertrouwelijk, zonder verplichtingen en anoniem. Meer informatie vindt u onder www.kngf.nl/diagnosesamenwerking.

Begeleiding bij praktijkoverdracht Eens komt het moment dat u besluit om te stoppen met uw praktijk. Hebt u een opvolger? Of wordt uw praktijk beëindigd? Er komt veel op u af en u hebt behoefte aan persoonlijke ondersteuning en begeleiding. Speciaal voor u als lid biedt het KNGF in samenwerking met MKB Adviseurs de helpende hand in de vorm van advies op

maat, helemaal toegespitst op uw specifieke en persoonlijke situatie. Het voordeel bestaat uit een gratis telefonische intake en 10% korting op het adviestarief. Kijk voor meer informatie op www.kngf.nl/praktijkbeeindigen.

Korting op verzekeringen Welke verzekeringen sluit u af als praktijkhouder voor uzelf of voor uw personeel? Een aantal verzekeraars bieden diverse kortingen op verzekeringen. Wilt u weten welke? Ook in de fysiotherapie kunt u arbeidsongeschikt raken. Als zelfstandig fysiotherapeut zit u dan zonder inkomsten. Een particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering verzekert u dan tegen inkomensverlies. De kosten van zo’n verzekering zijn wel hoog, maar u kunt deze aftrekken bij de inkomstenbelasting. KNGF-leden ontvangen bij Movir en Interpolis 10% korting op de maandelijkse premie. Als praktijkhouder kunt u in conflict komen met bijvoorbeeld een leverancier of met een patiënt. Een rechtsbijstandsverzekering vergoedt kosten voor juridische hulp, ook bij Wkkgz-geschillen. KNGF-leden ontvangen bij de VvAA 10% korting bij het afsluiten van de rechtsbijstandsverzekering. Uw aansprakelijkheid voor schade die ontstaat door een fout, nalatigheid of onvoorzichtigheid van personeel dekt u af met een beroepsaansprakelijkheidsverzekering. Deze verzekering is ook Wkkgz-proof. KNGF ontvangen bij de VvAA 33% korting op de beroepsaansprakelijkheidsverzekering. Kijk voor meer informatie op kngf.nl/kortingverzekeringen FysioPraxis | november 2017

fp09KNGFservice.indd 15

06-11-17 11:16


fp09achter.indd 16

06-11-17 10:58


fp09achter.indd 17

06-11-17 10:58


18

TEST EN TECHNIEK IN BEELD

De Beightonscore voor hypermobiliteit De 9-punts Beightonscore is internationaal geaccepteerd en is het meest gebruikte meetinstrument om gegeneraliseerde gewrichtshypermobiliteit (GHH) te diagnosticeren.1 Binnen de literatuur zijn verschillende uitvoeringen van de Beightonscore beschreven. In dit artikel wordt de uitvoering van de Beightonscore beschreven aan de hand van het protocol van Juul- Kristensen et al.1

De Beightonscore bestaat uit 9 lichamelijke deeltesten. Het meetinstrument scoort de mobiliteit van de pink, duim, elleboog en knie aan beide zijden, en de mobiliteit van de romp. Elke deeltest wordt gescoord met 0 (negatieve uitslag) of 1 (positieve uitslag). De maximaal te behalen score van de Beightonscore bedraagt 9 punten. Hoe hoger de score hoe groter de kans op hypermobiliteit. In de literatuur bestaat nog geen eenduidigheid over een afkappunt voor GGH, deze varieert van ≥ 4 uit 9 tot ≥ 6 uit 9 punten op de Beightonscore.2 Het protocol dat beschreven wordt in dit artikel is afkomstig van Juul-Kristensen et al.1 Voor de metingen van de pink, elleboog en knie is het gebruik van een goniometer toegevoegd. De instructies zijn vertaald naar het Nederlands. De vraag of er in het verleden sprake was van hypermobiliteit is weggelaten, omdat niet is aangetoond dat het een valide criterium is. De Beightonscore zoals beschreven in deze rubriek betreft de doelgroep volwassen.

Meeteigenschappen Validiteit – Voor volwassenen werd in studies met een zwakke en matige kwaliteit de validiteit van de Beightonscore onderzocht. Vergeleken werd met andere meetinstrumenten voor hypermobiliteit en met range of motion.3-6 Andere studies beschreven de validiteit in associatie met letsel, temporo-faciale functiestoornissen, chronische vermoeidheid en capsulitis van de schouder.7-11 Juul-Kristen-

sen et al. voerden in 2017 een best-evidence synthese uit naar de validiteit van de Beightonscore bij volwassenen en kinderen.2 De overall conclusie was dat methodologische tekortkomingen in de weg staan om overtuigende conclusies te kunnen trekken ten aanzien van validiteit.2

Betrouwbaarheid – Hirsch et al. vonden een Intra Class Correlatie Coëfficiënt (ICC) van 0,84-0,94 voor de interen intrabeoordelaarsbetrouwbaarheid in een populatie patiënten uit een tandartspraktijk.12 Juul-Kristensen et al. vonden een ICC van 0,91 voor de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid (in een populatie patiënten met rugklachten, schouderklachten, benigne gewrichtshypermobiliteitssyndroom of GGH).1 Deze ICC-waarden kunnen geïnterpreteerd worden als ‘goede’ betrouwbaarheid, maar de studies waren van matige methodologisch kwaliteit volgens de Consensus-based Standards for the selection of health Measurement Instruments (COSMIN)-criteria.13 Sensitiviteit/specificiteit – Bird et al. rapporteerden een sensitiviteit en specificiteit van 93%.14 De positief en negatief voorspellende waarden werden niet beschreven in dit artikel. Deze waarden dienen voorzichtig geïnterpreteerd te worden, gezien de matige klinische reproduceerbaarheid van deze studie. Andere studies over de sensitiviteit en specificiteit zijn niet bekend.

Meetprotocol Beightonscore Test

Rechts

Links

1 Passieve dorsaalflexie van de pink > 90 graden

0/1

0/1

2 Passieve oppositie van de duim naar de flexorenzijde van de onderarm

0/1

0/1

3 Hyperextensie van de elleboog > 10 graden

0/1

0/1

4 Hyperextensie van de knie > 10 graden

0/1

0/1

5 Voorwaartse flexie van de romp, met gestrekte knieën, zodat de handpalmen op de grond rusten Totale score

0/1 0-9 punten

FysioPraxis | november 2017

fp0917test.indd 18

06-11-17 10:58


19

Test 1. Passieve dorsaalflexie van de pink Uitgangspositie: Zittend op een stoel, de elleboog in 90o flexie, de onderarm en hand in pronatie en rustend op een tafel. Beweging: Het distale gedeelte van MCP 5 wordt gestabiliseerd met de duim van de andere hand van de proefpersoon. Vervolgens wordt door de proefpersoon het uiteinde van de pink gestrekt met de wijs- of middelvinger van de andere hand. De beweging wordt achtereenvolgens rechts en links uitgevoerd. Instructie: (Voorafgaand aan de instructie demonstreert de onderzoeker de beweging.)

Kunt u, met uw onderarm rustend op de tafel, uw pink naar achteren bewegen zodat deze achterwaarts wijst? Beoordeling: De onderzoeker beoordeelt met de goniometer het aantal graden passieve dorsaalflexie van de pink. De goniometrische meting wordt genomen met het draaipunt exact op de laterale zijde van MCP 5, de distale arm in het verlengde van de vinger en de proximale arm in het verlengde van metacarpale 5.

Interpretatie: 0: passieve dorsaalflexie van de pink ≤ 90o 1: passieve dorsaalflexie van de pink > 90o

Test 2. Passieve oppositie van de duim naar de flexorenzijde van de onderam Uitgangspositie: Zittend op een stoel, de schouder in de neutrale stand, de elleboog in 0 graden extensie en de hand in pronatie. Beweging: De proefpersoon stabiliseert het distale gedeelte van de onderarm met de duim van de andere hand. Vervolgens wordt de duim passief met de vingers van de andere hand bewogen naar de flexorenzijde van de onderarm met de pols in palmairflexie. De beweging wordt achtereenvolgens rechts en links uitgevoerd.

Instructie: (Voorafgaand aan de instructie demonstreert de onderzoeker de beweging.) Kunt u met een gestrekte arm uw duim naar onder bewegen zodat de duim het onderste deel van de onderarm aanraakt? Beoordeling: De onderzoeker beoordeelt of de duim de flexorenzijde van de onderarm aanraakt.

Interpretatie: 0: de duim raakt de flexorenzijde van de onderarm niet aan 1: de duim raakt de flexorenzijde van de onderarm aan

Test 3. Hyperextensie van de elleboog Uitgangspositie: Zittend op een stoel, de schouder in 90 graden flexie en de hand in supinatie. Beweging: De proefpersoon maakt een hyperextensie van de elleboog. De beweging wordt achtereenvolgens rechts en links uitgevoerd. Instructie: (Voorafgaand aan de instructie demonstreert de onderzoeker de beweging.) Hoe ver kunt u uw elleboog overstrekken in deze positie met uw handpalm richting het plafond?

Beoordeling: De onderzoeker beoordeelt met de goniometer het aantal graden hyperextensie van de elleboog. De goniometrische meting wordt genomen met het midden van het draaipunt over de laterale epicondyl van de humerus. De distale arm is geplaatst langs de laterale middellijn van de onderarm wijzend naar de processus styloideus radii. De proximale arm is geplaatst langs de laterale middellijn van de humerus.

Interpretatie: 0: hyperextensie van de elleboog ≤ 10 graden 1: hyperextensie van de elleboog > 10 graden >> FysioPraxis | november 2017

fp0917test.indd 19

06-11-17 10:58


20

>>

TEST EN TECHNIEK IN BEELD

Test 4. Hyperextensie van de knie Uitgangspositie: Rechtop staand met de voeten bij elkaar, de knieën in extensie. Beweging: De proefpersoon maakt een hyperextensie van de knie. De beweging wordt achtereenvolgens rechts en links uitgevoerd. Instructie: (Voorafgaand aan de instructie demonstreert de onderzoeker de beweging.) Hoe ver kunt u uw knie overstrekken wanneer u rechtop staat?

Beoordeling: De onderzoeker beoordeelt met de goniometer het aantal graden hyperextensie van de knie. De goniometrische meting wordt genomen met het draaipunt geplaatst over de laterale epicondyl van het femur. De proximale arm is geplaatst in één lijn met de laterale middenlijn van het femur, waarbij de trochanter major als referentiepunt dient. De distale arm is geplaatst in de richting van de laterale malleolus.

Interpretatie: 0: hyperextensie van de knie ≤ 10 graden 1: hyperextensie van de knie > 10 graden

Test 5. Voorwaartse flexie van de romp Uitgangspositie: Rechtop staand met de voeten bij elkaar. Beweging: De proefpersoon maakt met gestrekte of overstrekte knieën een voorwaartse flexie van de romp, zodat de handpalmen plat op de grond rusten. Instructie: (Voorafgaand aan de instructie demonstreert de onderzoeker de beweging.) Kunt u met gestrekte knieën voorover buigen en uw handpalmen gemakkelijk op de grond plaatsen?

Beoordeling: De onderzoeker beoordeelt of de handpalmen de grond volledig raken.

Interpretatie: 0: de handpalmen raken de grond niet volledig 1: de handpalmen raken de grond volledig

Ingrid Barelds BSc fysiotherapeut, Ferdinand Bastiaens BSc fysiotherapeut, Anke van den Broek BSc fysiotherapeut en sportfysiotherapeut, Marijke van den Dikkenberg BSc fysiotherapeut, Teuni van Gisbergen BSc fysiotherapeut, Erik-Jan Haan MSc fysiotherapeut en manueel therapeut, Roelfrieke Naber MSPT fysiotherapeut en bekkenfysiothera-

peut, Justin Quint BSc fysiotherapeut, Jitse Stel BSc fysiotherapeut. Alle auteurs zijn student aan de opleiding Klinische Gezondheidswetenschappen, richting Fysiotherapiewetenschap, Universitair Medisch Centrum Utrecht (UMCU).

Zie ook het artikel over de Beightonscore van dezelfde auteurs op pag. 30-33 van dit nummer van FysioPraxis. De literatuur bij dit artikel staat op www.kngf.nl/fysiopraxis.

FysioPraxis | november 2017

fp0917test.indd 20

06-11-17 10:58


21

INGEZONDEN

Whiplash Associated Disorder

‘The bigger picture’ Tekst: Sanneke Don, Amarins Wijma, Lennard Voogt, Jo Nijs

Reactie op ‘Chronische klachten na een whiplash associated disorder’, FysioPraxis 10-2016 (dec/jan), pag. 30-35.

aan de verdere ontrafeling van mechaPatiënt, ergothera peut, revalidatie nismen die ten grondslag liggen aan arts en arts/we tenschapper C hronische klac het fenomeen WAD. Case reports zijn ht en na ee whiplash asso geschikt voor de eerste exploratie van ciated disordner mogelijke contribuerende factoren en geven richting aan vervolgonderzoek. Ondanks dat de resultaten intrigerend zijn, dient er een aantal kantRevalideren na een auto-ongeluk tekeningen geplaatst te worden bij H el op aarde het trekken van conclusies uit deze studie. Het gaat hier slechts om één studie waarin drie mensen zijn onderzocht. De mate waarin deze resultaten van toepassing zijn voor ‘De stemmen van de populatie met WAD, blijft tot op voelden aan als mijn kinderen nagels langs een krijtbord’ heden onduidelijk. Ook vanwege het feit dat uit onderzoek blijkt dat vervetting van musculatuur tevens prevalent is in de gezonde en asymptomatische populatie.1 Gecontroleerde studies met grotere populaties zijn nodig om uiteindelijk te kunnen bepalen wat de relevantie van deze gegevens is. Daarnaast zal prospectief onderzoek nodig zijn om de relatie tussen de aanwezigheid van myelineverlies en het beloop van de klachten bij mensen met WAD te bepalen. Tot die tijd is het onjuist - en mogelijk beangstigend voor de patiënt - om WAD te omschrijven als ‘partiële dwarslaesie’. Wanneer deze bevindingen ten onrechte als oorzaak voor de aanhoudende nekklachten bij mensen met WAD worden aangewezen, kan dit lijden tot het ontstaan van inadequate cognities (‘ik heb een dwarslaesie’) en andere nocebo-effecten, die invloed kunnen hebben op het verdere beloop van de klachten. 30

DOSSIER R E V A L I D AT I E

FYSIOTHE

RAPIE

Introductie

In FysioPraxis 10-2016 (december/januari) is een viertal artikelen verschenen over whiplash associated disorder (WAD). In deze artikelen stond het gezondheidsprobleem centraal van Ellen Dekkers, een jonge vrouw met aanhoudende nekpijn, duizeligheid en toegenomen gevoeligheid voor sensorische input, ontstaan na een auto-ongeval. Ellen vertelt in het eerste artikel over haar persoonlijke ervaringen en haar zoektocht naar een oplossing. Zij is tijdens haar zoektocht door verschillende hulpverleners gezien. Ze beschrijft dat een eenduidige communicatie en een heldere en voor haar logische aanpak van het probleem niet altijd aanwezig waren. Zo zegt Ellen Dekkers: “Een van de meest verwarrende aspecten vond ik de uiteenlopende meningen, diagnosen en adviezen van verschillende artsen en therapeuten.” Verschillende, en zelfs conflicterende, adviezen van hulpverleners kunnen leiden tot verwarring bij de patiënt. In de fysiotherapeutische praktijk willen therapeuten de oorzaak van de klachten en het effect van de behandeling verklaren aan hun patiënten. Een eenduidige uitleg en aanpak is wenselijk, maar mede vanwege het gebrek aan een eenduidig verklaringsmodel voor WAD is dit in de hedendaagse praktijk niet altijd mogelijk. Zoals professor Onno Meijer in een ander artikel uit deze serie aangeeft, moeten fysiotherapeuten kritisch reflecteren op de aard en de inhoud van de informatie die zij mensen met deze gezondheidsproblemen geven. In de literatuur wordt het belang van heldere uitleg en educatie in toenemende mate als een belangrijk ingrediënt voor een succesvolle revalidatie aangemerkt. Vanuit de wetenschappelijke gemeenschap is er consensus over het feit dat deze informatie het beste kan worden gegeven vanuit een biopsychosociaal perspectief.

Partiële dwarslaesie In het artikel van prof. Meijer wordt een case report van Elliot en collega’s aangehaald, waarin morfologische veranderingen in het ruggenmerg en bijbehorende vervetting en verminderde functie van de musculatuur van de onderste extremiteit bij drie mensen met WAD zijn gerapporteerd. In dit onderzoek wordt op basis van de bevindingen van de drie patiënten aangegeven dat er mogelijk een relatie zou kunnen zijn tussen WAD en de vermindering van de witte stof in het ruggenmerg, in het artikel beschreven als ‘partiële dwarslaesie’. Exploratief onderzoek zoals dat van Elliot en collega’s is erg relevant en draagt in potentie bij

Mensen met chroni sche klachten na een whipla hebben in het sh associated algemeen pijnkla disorder (WAD) chten in de cervica kolom, hoofd therapeuten. en schouders. le en thoracale Mensen met Vaak hebben wervel- hebbe chronische WAD-k tratiestoornissen, ze daarnaast n grote behoe lachten vermoeidheid last van conce fte aan een , duizeligheid er veel beken n- klachten, verklaring van en vergeetachtig d is over WAD, ze hebben belang hun heid. Hoewel is er nog geen rijke vragen over ringsmodel en waarop ze met algemeen geacc geen overeenstem de wijze hun klachten epteerd verklaming over de kunnen omgaa algemene opvatt de mogelijkhede beste behandelstra n en over ing is dat het n de regie over tegie. De kracht complex aan wordt vanuit een hun leven en klachte te n onvoldoende hun veerherwinnen. De lokaal biomechanis verklaard groep indruk bestaa ch probleem en biopsychosociaal t dat juist deze patiënten voor dat behandeling gezichtspunt behandeling zou moeten worde vanuit hun In dit nummer en verklaring klachten overge n aangeboden publiceren we van leverd is aan . vier bijdragen bevat een verslag de persoonlijke ling door de behan over WAD. De invulvan de ervarin eerste bijdrag delaar. In drie gen van Ellen geleden een auto-o e respectievelijk bijdragen wordt Dekkers die ngeluk kreeg. door een ergotherapeu enkele jaren Voor haar en het herstelproce t, een revalidatieart een arts/wetensc veel van haar s een langdurige s en happer ingega lotgenoten is worsteling en an op mogelijke ringsmechanismen een gang langs verklaen behandelopt verschillende ies. De redactie van FysioPraxis

In maart 2014 kreeg Ellen Dekk ers (34 jaar) een Terwijl zij stilsto auto-ongeluk. nd, werd ze vanac hter aangerede auto met een snelheid van 50 n door een kilometer per klap niet aank uur. Ze zag de omen en ze zat iets gedraaid botsing. Haar ten tijde van de verhaal over de revalidatie. Tekst: Ellen Dekker s

draait één progra mma, dat gaat best aardig. Maar je twee progra zodra mma’s opent, crasht de compu gebeurde ook ter. Dit in mijn hoofd; het begon me er meerdere zintuig te duizelen als en of taken tegelijk kon ik wel twee draaiden. Daarom uur wandelen in m’n eentje, ik binnen vijf maar werd minuten aan tafel met twee duizeli g. Daarom kon kinderen al “Direct na het ik prima een half ongeluk, toen vragen gespre uur steppen, ik uit de auto pijn in mijn nek kpartners regelm maar stapte, had ik en voelde ik me atig binnen een ik duizelig word, enorm duizelig. kwartier of werkten direct aangezien mijn Mijn ogen lijken niet oké. Eenma ogen niet meer te focussen, al thuis kon ik met steun, zoals op hen gaan draaien alleen lopen een arm van iemand en geen enkele meer lijken te wagen. Ook konde of achter de kindervinden. Ik denk focus dat je het kunt n mijn ogen de sne met naar de Efteling vergeli mijn kinderen niet lle bewegingen jken gaan met de bril van je kids volgen en konde van je oma op naar een overvo n mijn oren hun metjes niet verdra of met l golfslagbad stem- ervoor gen. Die voelde terwijl je de avond alle soorten sterke n aan als nagels drank door elkaar langs hebt. En dat twee jaar gedronken lang. Hel op aarde dus.

De revalidatie

FysioPraxis

een krijtbord. En dit heeft twee jaar aangehoude eigenlijk niet op n. Ik kon een normale manier deelne gewone leven. men aan het Je kon mij vergeli jken met een hip Aan de buiten laptopje. kant ziet alles er goed uit. Je zet het aan en

| december 2016/jan

uari 2017

Direct na het ongeluk heb ik me gemeld Twee dagen bij de huisarts. later zat ik bij de fysiotherapeu ervan overtuigd t. Die was dat de duizeli gheid, de proble mijn ogen en men met de overprikkeling uit mijn nek Maar dat bleek kwamen. niet te kloppe n; zijn overtuiging binnen zes weken dat het over zou zijn, bleek onjuist. nekklachten na Omda t mijn vier maanden afnamen na orthom geneeskundige anueelbehandelinge n, maar de duizeli ben ik door de gheid niet, huisarts doorge stuurd naar de neuroloog.

fp10dossierveld.in

dd 30

26-10-17 09:59

Pijn Pijn kent een multifactorieel karakter. Dit geldt ook voor de pijn die mensen ervaren als gevolg van WAD. De bewuste ervaring van pijn is het gevolg van de complexe interacties tussen biologische, psychologische en sociale factoren. Pijn, met name aanhoudende pijn, kan in toenemende mate niet worden begrepen vanuit een bepaalde ‘hoeveelheid’ perifeer nocisensorische input, maar als het netto ‘effect’ van specifieke activiteit in het centrale zenuwstelsel. Deze activiteit in het centraal zenuwstelsel is gerelateerd aan zowel nocisensorische als niet-nocisensorische input, die gemoduleerd kan worden door andere sensorische input en cognitieve, sociale en emotionele factoren.2 De veronderstelde lineaire relatie tussen nociceptie (input) en pijn (output) blijkt onjuist.3 De ervaring van pijn kan losgezongen raken van deze perifere nociceptieve informatie en heeft daar soms geen enkele

>>

FysioPraxis | november 2017

fp09ingezonden.indd 21

06-11-17 10:59


INGEZONDEN

>>

relatie meer mee. WAD is per definitie een multifactorieel probleem, waarbij zowel fysieke, cognitieve als psychosociale factoren een rol spelen.4 Een te eenzijdige focus op en verklaring voor de klachten - bijvoorbeeld enkel vanuit traumatische of psychologische factoren - schiet daardoor te kort. Een brede oriĂŤntatie op zowel fysieke als psychosociale factoren is voorwaardelijk voor een diagnostisch en therapeutisch proces dat aansluit bij de specifieke aard van dit type gezondheidsprobleem. Zo blijkt uit onderzoek dat er bij mensen met WAD veranderingen optreden in de nocisensorische informatieverwerking (perifeer en centraal), morfologie en functie van het brein, algehele stressrespons, propriocepsis, spiermorfologie en spierfunctie.5-7 Daarnaast spelen psychologische factoren een rol, zoals pijncatastroferen, bewegingsangst, hoge mate van distress en depressie.5,6

www.shutterstock.com/fizkes

22

Hyperalgesie Bekend is dat ongeveer 50% van de mensen met WAD aanhoudend klachten ervaren.8 Deze klachten bestaan uit nekpijn en bijkomende symptomen zoals duizeligheid, concentratieproblemen, pijn in andere delen van het lichaam en toegenomen gevoeligheid voor andere sensorische input (zoals licht en geluid). Deze klachten houden vaak aan tot na de tijdsduur die gebruikelijk is voor het normale beloop (12-24 weken) en is disproportioneel ten opzichte van de mate van weefselschade.9 Bij mensen met aanhoudende WAD is er vaak sprake van een toegenomen gevoeligheid voor nociceptieve input of hyperalgesie. Deze hyperalgesie is niet alleen aanwezig in de regio waar de klachten zich manifesteren (de nek- en schouderregio), maar generaliseert zich over het gehele lichaam.7 Deze gegeneraliseerde hyperalgesie is een kenmerk van centrale sensitisatie. Centrale sensitisatie wordt gedefinieerd als het gevoeliger worden van het pijnverwerkingssysteem in het ruggenmerg en het brein.10 Het neuro-

Uitleg, geruststelling en educatie met een biopsychosociale basis is vanaf het begin van de behandeling essentieel

fysiologische (pijn)systeem sensitiseert. Waarbij er een amplificatie is van afferente stimuli, veranderingen in de verwerking van de stimuli in het brein en een verminderde inhibitie van nociceptieve input. Deze veranderingen in de neurofysiologie hangen sterk samen met endocriene en neuro-immunologische invloeden.

Chronische klachten Uit onderzoek blijkt dat het optreden van centrale sensitisatie bij mensen met WAD al gebeurt in de acute fase en alleen bij de mensen die niet herstellen volgens het normale beloop.11 Bij deze patiĂŤnten is de aanwezigheid van (de kenmerken van) centrale sensitisatie - zoals hyperalgesie, allodynie en een toegenomen gevoeligheid voor andere sensorische input als licht en geluid - voorspellend voor chroniciteit. Andere voorspellers voor chroniciteit zijn o.a. ouder zijn dan 35 jaar, het ervaren van matige tot ernstige pijn en beperkingen, pijncatastroferen, sombere stemming en de aanwezigheid van posttraumagerelateerde stress.8,12,13 Ook blijkt dat lage of negatieve verwachtingen ten aanzien van het herstel een prognostische factor is voor een vertraagd herstel.14 Het is belangrijk om deze factoren mee te nemen in de anamnese bij mensen met WAD, zodat er vroegtijdig gescreend kan worden op een verhoogd risico voor een afwijkend beloop.15 Ook mogen we als fysiotherapeut niet de fout maken om de vele cervicale disfuncties, die typisch aanwezig zijn bij

FysioPraxis | november 2017

fp09ingezonden.indd 22

06-11-17 10:59


23

meer bekend over de complexe interacties die uiteindelijk bijdragen tot de pijnervaring bij mensen met WAD. In deze bijdrage hebben we getracht om op compacte wijze de essentie van onze visie op de wetenschappelijke inzichten in dit weerbarstige klinische probleem te verbinden met onze praktisch-klinische ervaringen en deze te beschrijven. Daarnaast is er, ondanks de voortschrijdende ontwikkelingen en kennis over pijn en aanhoudende pijn, nog veel niet bekend. Het is daarom van belang om in de behandeling van mensen met deze soms gecompliceerde en zeer beperkende klachten de huidige stand van kennis op een genuanceerde manier over te dragen en hun te vertellen wat wél bekend is.

deze patiënten, louter verantwoordelijk te stellen voor hun pijnklachten. Uitgebreid onderzoek hierover leert ons dat deze cervicale disfuncties niet klinisch relevant zijn voor deze patiëntengroep,16 en bijgevolg geen primaire focus van de behandeling dienen te zijn.

Geïntegreerde hulp Gezien de huidige evidentie is het belangrijk om voor mensen met WAD geïntegreerde hulp te organiseren. Deze zorg dient een biopsychosociale basis te hebben die recht doet aan een patiënt-gecentreerde aanpak.2 Eenduidigheid in taal is hierbij een aandachtspunt. Hierbij is een gefundeerde uitleg over wat wij wél weten van belang. Een eenzijdige verklaring - zoals het relateren van de klachten aan schade en trauma - kunnen bij patiënten lijden tot nocebo/effecten en dienen vermeden te worden.17 Dit geldt eveneens voor een eenzijdige focus op de psychologische factoren, waardoor mensen zich onbegrepen kunnen voelen en denken dat hun klachten enkel worden beschouwd als een probleem dat zich ‘tussen de oren’ bevindt. Het is een uitdaging om op een samenhangende manier de biopsychosociale factoren - die voor de desbetreffende patiënt relevant zijn - mee te nemen in de (pijn)educatie.18 Uitleg, geruststelling en educatie met een biopsychosociale basis is vanaf het begin van de behandeling essentieel. Verwachtingen ten aanzien van de therapie en het herstel in het algemeen zijn belangrijk om in deze educatie mee te nemen, aangezien deze factoren een voorspellende waarde kunnen hebben voor de uitkomst van de therapie.19 De inhoud van de therapie zal per patiënt verschillen, patient-gecentreerd zijn, en zich richten op de aspecten die voor die patiënt van belang zijn. Naast pijneducatie kan dit bestaan uit het aanleren van stressmanagementstrategieën, advisering actief te bewegen en oefentherapie met een graduele en tijdcontingente opbouw.

Nieuwe kennis De huidige wetenschap genereert nieuwe kennis over pijn en aanhoudende pijn in een enorm tempo. Er wordt steeds

Alle auteurs zijn verbonden aan de onderzoeksgroep Pain in Motion (www.paininmotion.be) en de Vrije Universiteit Brussel. Jo Nijs, Universitair ziekenhuis Brussel. Amarins Wijma, Transcare Pijn Groningen. Lennard Voogt en Sanneke Don, Hogeschool Rotterdam.

Referenties

1. Crawford RJ, Filli L, Elliott JM, Nanz D, Fischer MA, Marcon M, et al. Age- and level-dependence of fatty infiltration in lumbar paravertebral muscles of healthy volunteers. AJNR Am J Neuroradiol 2016;37(4):742-748. 2. Lotze M, Moseley GL. Theoretical considerations for chronic pain rehabilitation. Phys Ther 2015;95(9):1316-1320. 3. Moseley GL, Vlaeyen JWS. Beyond nociception: the imprecision hypothesis of chronic pain. Pain. 2015;156(1):35-38. 4. Nijs J, Ickmans K. Chronic whiplash-associated disorders: to exercise or not? Lancet (London, England) 2014;384(9938):109-111. 5. Sterling M. Whiplash-associated disorder: musculoskeletal pain and related clinical findings. J Man Manip Ther 2011;19(4):194-200. 6. DePauw R, Coppieters I, Meeus M, Caeyenberghs K, Danneels L, Cagnie B. Is traumatic and non-traumatic neck pain associated with brain alterations? - A systematic review. Pain Physician 2017;20(4):245-260. 7. Van Oosterwijck J, Nijs J, Meeus M, Paul L. Evidence for central sensitization in chronic whiplash: A systematic literature review. Eur J Pain 2013;17(3):299-312. 8. Carroll LJ, Holm LW, Hogg-Johnson S, Côtè P, Cassidy JD, Haldeman S, et al. Course and prognostic factors for neck pain in whiplash-associated disorders (WAD): Results of the bone and joint decade 2000–2010 task force on neck pain and its associated disorders. Eur Spine J 2008;17(Suppl 1):83-92. 9. Nijs J, Torres-Cueco R, van Wilgen CP, Girbes EL, Struyf F, Roussel N, et al. Applying modern pain neuroscience in clinical practice: criteria for the classification of central sensitization pain. Pain Physician 2014;5(17):447-457. 10. Latremoliere A, Woolf CJ. Central sensitization: A generator of pain hypersensitivity by central neural plasticity. J Pain 2009;10(9):895-926. 11. Sterling M. Differential development of sensory hypersensitivity and a measure of spinal cord hyperexcitability following whiplash injury. Pain 2010;150(3):501-506. 12. Ritchie C, Hendrikz J, Jull G, Elliott J, Sterling M. External validation of a clinical prediction rule to predict full recovery and ongoing moderate/severe disability following acute whiplash injury. J Orthop Sports Phys Ther 2015;45(4):242-250. 13. Sterling M, Hendrikz J, Kenardy J, Kristjansson E, Dumas JP, Niere K, et al. Assessment and validation of prognostic models for poor functional recovery 12 months after whiplash injury: A multicentre inception cohort study. Pain 2012;153(8):1727-1734. 14. Carroll LJ, Holm LW, Ferrari R, Ozegovic D, Cassidy JD. Recovery in whiplash-associated disorders: do you get what you expect? J Rheumatol 2009;36(5):1063-1070. 15. Sterling M. Physiotherapy management of whiplash-associated disorders (WAD). J Physiother 2014;60(1):5-12. 16. Daenen L, Nijs J, Raadsen B, Roussel N, Cras P, Dankaerts W. Cervical motor dysfunction and its predictive value for long-term recovery in patients with acute whiplash-associated disorders: A systematic review. J Rehabil Med 2013;45(2):113-122. 17. Petersen GL, Finnerup NB, Colloca L, Amanzio M, Price DD, Jensen TS, et al. The magnitude of nocebo effects in pain: A meta-analysis. Pain 2014;155(8):1426-1434. 18. Nijs J, Malfliet A, Ickmans K, Baert I, Meeus M. Treatment of central sensitization in patients with ‘unexplained’ chronic pain: an update. Expert Opin Pharmacother 2014;15(12):1671-1683. 19. Bialosky JE, Bishop MD, Cleland JA. Individual expectation: An overlooked, but pertinent factor in the treatment of individuals experiencing musculoskeletal pain. Phys Ther 2010;90(9):1345-1355. FysioPraxis | november 2017

fp09ingezonden.indd 23

06-11-17 10:59


Universitaire Masterstudie

Evidence Based Practice in Health Care MSc/Drs Start 17e academisch jaar september 2018 Tweejarige universitaire deeltijd masterstudie tot klinisch epidemioloog (medisch wetenschappelijk onderzoeker). Bridging healthcare and science ■ een eersteklas carrièrestap als startpunt naar een hoog wetenschappelijk niveau ■ modern en actueel onderwijs met een multidisciplinaire benadering ■ (inter)nationaal gerespecteerd en NVAO-geaccrediteerd ■ voor medici, paramedici, promovendi, verpleeg- en verloskundigen Voor contact, voorlichtingsdata, informatie en aanmelding: www.amc.nl/masterebp

Kun jij reanimeren?

Red levens in jouw buurt. Meld je aan op hartstichting.nl/reanimatie

ZwangerFit® 8 daagse opleiding start 7 maart 2018 Accreditatie - KNGF 123 punten Alg.Ft - Keurmerk 102 KU YVLO-BabyMassage op 9 december Accreditatie - KNGF 6 punten Alg.Ft & Kinder Ft - Keurmerk 6 KU

VERNIEUWDE MASTERS FYSIOTHERAPIE De Nederlandse bevolking wordt steeds ouder, krijgt steeds vaker te maken met kanker en zorg voor jeugd staat nog altijd hoog op de politieke agenda. Specialiseren in een van deze drie richtingen sluit aan bij de behoefte aan een kwalitatief goede zorgtoekomst. Heeft u al eens nagedacht over een masteropleiding? Hieronder lichten we onze masteropleidingen toe. EFFICIËNTER STUDEREN Al onze fysiotherapie masteropleidingen maken gebruik van Blended learning. Dit betekent minder klassikale bijeenkomsten en meer gebruik van nieuwe onderwijsvormen, wat resulteert in minder studiebelasting (EC’s) maar dezelfde kwaliteit door efficiënter en nog meer praktijkgericht onderwijs. Het doel hiervan is dat deelnemers opleidingstrajecten efficiënter, flexibeler en sneller kunnen doorlopen. START TWEEMAAL PER JAAR Een ander voordeel is dat deelnemers zich vanaf nu per jaar kunnen inschrijven. Zij kiezen zelf of en wanneer zij verder willen als zij maar rekening houden met een maximale doorlooptijd van 5 jaar. Ook is het vanaf 2018 mogelijk om tweemaal per jaar te starten (februari en september). Zo houden wij studeren flexibel en kiest u het meest geschikte moment om verder te bouwen aan goede zorg voor uw patiënt. Uiteraard ontvangen deelnemers na het afronden de graad Master of Science Oncologic Physical Therapy, Master of Science Geriatric Physical Therapy of Master of Science Pediatric Physical Therapy. MEER WETEN? Neem contact op met Marc Janssen via 076-5258817 of mail naar mjanssen@avansplus.nl.

YVLO Cursus- en Congresorganisatie Praktijkgericht Morgen aan de slag! Kijk op www.yvlo.nl of volg ons op social media

AV adv-fysio MOPT 90x265 masters.indd 1 fysiopraxis 171117.indd 1

18-10-17 09:37 06-11-17 11:06


U kent Chemodol, de hypo-allergene afwasbare massage-olie. Maar Chemodis heeft meer massage-oliĂŤn. Zoals Chemotherm, een massageemulsie met milde en verantwoorde warmtewerking. Het zuiver plantaardige Olivine, zonder conserveermiddelen en emulgatoren. Chemovine, speciaal voor de sterk behaarde huid.

Over de rug

van Chemodol. En, speciaal voor de overgevoelige huid, Chemoderm met natuurlijke werkstoffen en de ongeparfumeerde Baselin Emulsion met biologische eigenschappen. Uw leveranciers kunnen u er alles over vertellen. Of bel voor meer informatie: 0800-chemodis (0800-24 36 63 47). www.chemodis.nl

CHEMODIS

Dat ligt voor de hand

fysiopraxis 161102.indd 150619.indd 47 140124.indd 1

Chemodis B.V. Para-medische Farmacie Postbus 9160 NL-1800 GD Alkmaar Tel. +31 (0)72 - 520 50 83 Fax +31 (0)72 - 512 82 14

02-11-16 09-06-15 11:13 15-01-14 11:09 11:45


26

W E T E N S C H A P - VA L I D I T E I T S O N D E R Z O E K

Nederlandse Kujala Patellofemorale Vragenlijst

Indruksvaliditeit en constructvaliditeit Wat is de indruksvaliditeit en constructvaliditeit van de Nederlandse Kujala Patellofemorale Vragenlijst ten opzichte van de visual analogue scale en de Lysholm Knee Score bij patiënten met het patellofemorale pijnsyndroom, en kan deze vragenlijst in de eerste lijn verantwoord worden ingezet? Tekst: Juliëtte Vogels, Laura Haazen, Nicole van de Kerkhof, Rob Ummels, Emmylou Beekman

Inleiding Het patellofemorale pijnsyndroom (PFPS) is met 25% van alle knieaandoeningen een veelvoorkomende orthopedische aandoening en heeft een incidentie van 8,5 tot 15% per jaar.1-3 Het PFPS komt vooral voor bij vrouwen, met een vrouwmanverhouding van 2:1 tot 3:1, en vooral tussen 15-35 jaar.1,3,4 Bij het PFPS is sprake van diffuse anterieure kniepijn, rond of achter de patella.1,5,6 Deze pijn treedt op bij drukverhogende flexiegerelateerde activiteiten, zoals bergafwaarts lopen, trap af lopen, springen, hardlopen, hurken, lang zitten met gebogen knieën en fietsen tegen hoge weerstand.1,6 Om de door de patiënt gerapporteerde stoornissen in functies en beperkingen in activiteiten van het PFPS in kaart te brengen, is in 1993 de Engelstalige Kujala Patellofemoral Score (KPS) ontwikkeld.7 Deze vragenlijst richt zich op zelfgerapporteerde symptomen (stoornissen in functies en anatomische eigenschappen), zoals mank lopen, zwelling, subluxatie van de patella, atrofie van de m. quadriceps femoris, verminderde beweeglijkheid tijdens knieflexie en pijn bij knieflexie. Ook zijn functionele beperkingen opgenomen, zoals trap op en trap af lopen, het uitvoeren van squats, rennen, springen, het uitvoeren van gewichtdragende activiteiten en langdurig zitten met gebogen knie.6-8 Met eerder klinimetrisch onderzoek is reeds aangetoond dat de originele KPS betrouwbaar, valide en responsief is voor patiënten met het PFPS in Australië.9 Klinimetrie is gericht op het inventariseren van gezondheidsproblemen en het monitoren van de behandeleffecten.6,9 Tot voor kort kende Nederland geen meetinstrument dat het PFPS in kaart brengt. Zodoende is de Engelstalige KPS vertaald in het Nederlands. Uit die studie blijkt dat de Nederlandse KPS binnen de eerstelijnsfysiotherapie een goede interne consistentie heeft (Cronbach’s α van 0,78-0,80), alsmede een goede test-hertestbetrouwbaarheid (Intraclass Correlation Coëfficiënt [agreement] van 0,98;

95% betrouwbaarheidsinterval [BI] 0,96-0,98).6 Over de validiteit, gedefinieerd door het COSMINpanel als ‘de mate waarop een meetinstrument meet wat het construct beweert te meten’, van de Nederlandse KPS is tot op heden niets bekend.6,10-13 Momenteel ontbreekt een gouden standaard voor het objectiveren van het PFPS, waardoor de criteriumvaliditeit niet kan worden bepaald.10-13 Een geaccepteerd alternatief is het bepalen van de validiteit door middel van de indruksvaliditeit en constructvaliditeit. De indruksvaliditeit is het subjectief beschrijven van de eerste indruk van een meetinstrument, waarbij een positieve uitkomst van waarde is om de vragenlijst in te zetten.10-12 De constructvaliditeit meet de mate waarin de scores van een meetinstrument overeenkomen met vooraf opgestelde hypotheses. Ter bepaling hiervan zijn er vragenlijsten nodig, die in dezelfde domeinen (in dit geval zelfgerapporteerde symptomen en functionele beperkingen) meten.11,12 Uit literatuuronderzoek blijkt de visual analogue scale (VAS) een geschikte vragenlijst te zijn bij het onderzoeken van het domein pijn, wat valt onder de zelfgerapporteerde symptomen. De Lysholm Knee Score (Lysholm) beslaat zowel het domein functionele beperkingen, als het domein stoornissen in functies en anatomische eigenschappen.9,15-18 Daarnaast bevatten de KPS en de Lysholm overlappende onderwerpen, zoals mank lopen, traplopen, hurken, pijn en zwelling.17 Het doel van deze studie is om de Nederlandse KPS te valideren aan de hand van de indruksvaliditeit en constructvaliditeit, waarna de reeds in de praktijk gebruikte vragenlijst in eerstelijnsfysiotherapiepraktijken bij patiënten met het patellofemorale pijnsyndroom verantwoord kan worden ingezet.

Methode Design – Deze studie kent een tweeledig onderzoek bestaande uit: 1. een kwalitatief onderzoek met open vragen naar de indruksvaliditeit van de Nederlandstalige KPS; 2. een kwantitatief cross-sectioneel onderzoek naar de constructvaliditeit van de Nederlandstalige KPS. Hiertoe werd de samenhang tussen de KPS en VAS en tussen de KPS en Lysholm bepaald.6,15,17,19 Deze studie is goedgekeurd door de Medisch Ethische Toetsingscommissie Atrium-Orbis-Zuyd (METC nummer 13-N-166). Indruksvaliditeit – Om de indruksvaliditeit te bepalen werden in 2015 een informatiebrief en

een enquête met open vragen verstuurd naar vier experts op het gebied van knieklachten (achtergronden: docent aan de opleiding Fysiotherapie Zuyd Hogeschool; fysiotherapeut in eerstelijnspraktijk; fysiotherapeut op poliklinische afdeling in ziekenhuis; bewegingswetenschapper aan Maastricht University). Zij beoordeelden de inhoud en toepasbaarheid van de KPS.

Constructvaliditeit – Voor het bepalen van de constructvaliditeit zijn fysiotherapeuten in eerstelijnspraktijken in Zuid-Nederland benaderd die patiënten met het PFPS hebben gerekruteerd. Tevens hebben de onderzoekers studenten van de Faculteit Gezondheidszorg van Zuyd Hogeschool te Heerlen met het PFPS gerekruteerd (november 2013 - mei 2014 en november 2014 - mei 2015). Een onafhankelijke fysiotherapeut screende studenten binnen Zuyd Hogeschool op aanwezigheid van het PFPS. De inclusiecriteria voor deelname van patiënten aan het onderzoek waren: • leeftijd tussen 14 en 60 jaar; • beheersing van de Nederlandse taal; • diagnose PFPS door een geregistreerd fysiotherapeut aan de hand van een positieve klinische patella-test (de Clark’s test of patellar grinding test) in combinatie met de aanwezigheid van ten minste drie van de volgende symptomen: • pijn tijdens trap op en/of trap af lopen; • pijn bij belast buigen van de knie; • pijn bij langdurig zitten met gebogen knieën; • pijn tijdens rennen; • pijn tijdens fietsen. Patiënten werden geëxcludeerd indien er sprake was van patellapees tendopathie, M. OsgoodSchlatter, of een andere specifieke gediagnosticeerde pathologie van de knie of eerdere aandoeningen van of operaties aan de knie.6,20,21 Alle deelnemende patiënten ontvingen vooraf informatie over het onderzoek en gaven schriftelijk toestemming. De meting was onafhankelijk van het tijdstip in het behandeltraject. Om de invloed van dag-tot-dagvariatie in de PFPSklachten6 te minimaliseren, werd de patiënten verzocht de drie vragenlijsten eenmalig, zelfstandig en op één dag in te vullen. Naast de scores op de vragenlijsten werden ook geslacht, leeftijd en aangedane zijde gerapporteerd. Vragenlijsten – De KPS meet met 13 vragen de stoornissen in functies en functionele beperkingen in activiteiten van het PFPS. Iedere vraag heeft 3 tot 5 keuzemogelijkheden, waaraan een verschillend aantal punten wordt toegekend. De

FysioPraxis | november 2017

fp09WK.indd 26

06-11-17 11:00


27

Populatiegrootte – Zowel de Vet et al.10 als Terwee et al.22 beschrijven voor een validiteitsstudie een minimale populatiegrootte van 50 deelnemers. In deze studie werd het aantal van 50 patiënten als minimum nagestreefd.

gemiddelde samenhang; tussen 0,6 en 0,8 een sterke samenhang.10 Volgens de literatuur kan een positief oordeel over de constructvaliditeit worden gegeven bij 75% bevestiging van de geformuleerde hypotheses.11,12,22 Omdat dit onderzoek slechts twee hypotheses betreft, wordt een positief oordeel gegeven indien 100% van de hypotheses wordt bevestigd. In het statistisch programma Statistical Package for the Social Sciences (IBM SPSS) versie 22.0 (SPSS Corp, Chicago, Ill, USA) werden de verkregen data anoniem verwerkt. Deelnemers met ontbrekende uitkomsten op de KPS en leeftijd werden volledig geëlimineerd uit de analyse (case wise deletion). Bij onvolledige invulling van de Lysholm en VAS werd deze vragenlijst niet geanalyseerd. Bij meerdere antwoorden per vraag werd er uitgegaan van het worstcasescenario, waarbij de onderzoekers kozen voor het antwoord dat de meeste klachten weergaf.

Analyse

Resultaten

Voor de indruksvaliditeit werd gestreefd naar verzadiging op de uitkomsten van de enquête op basis van vergelijking van de volgende topics: eerste indruk van de KPS, ontbrekende items in de vragenlijst, toepasselijkheid van gestelde vragen op het klachtenpatroon bij het PFPS en duidelijkheid van de gestelde vragen. Daarnaast was er ruimte voor ‘overige opmerkingen’.23 In deze studie werd verwacht dat de KPS lijkt te meten wat het beoogt te meten. Beschrijvende statistiek is toegepast om een indruk te krijgen van de kenmerken van de patiëntenpopulatie.13,14 Van de nominale variabelen ‘geslacht’ en ‘zijde aangedane knie’ werden frequenties en percentages weergegeven. Afhankelijk van een normale of niet-normale verdeling van de data voor de continue variabelen ‘leeftijd’ en ‘totaalscore’ op de KPS, Lysholm en VAS werden respectievelijk gemiddelden (standaarddeviatie) of mediaan (range) berekend.24 De normaliteit van de data werd bepaald aan de hand van boxplots en de Kolmogorov-Smirnov-test.24,25 Ter bepaling van de samenhang tussen de vragenlijsten werd bij een normale verdeling van de KPS, Lysholm en VAS de Pearson’s rho (r) toegepast, en bij een niet-normale verdeling de Spearman’s rho (r). De correlaties zijn eenzijdig getoetst, aansluitend op de hypotheses. Een p-waarde < 0,05 werd beschouwd als statistisch significant.24,26,27 Op basis van eerdere studies naar de constructvaliditeit van de Engelstalige KPS werden de volgende hypotheses gesteld: gemiddelde tot sterk positieve samenhang tussen KPS en Lysholm met r = 0,3 tot 0,8 en gemiddelde tot sterk negatieve samenhang tussen KPS en VAS met r = -0,3 tot -0,8.9,18 Hierbij wordt aangenomen dat een correlatiecoëfficiënt lager dan 0,3 staat voor een zwakke samenhang; tussen 0,3 en 0,6 een

Indruksvaliditeit – De samenhang en relevantie van de topics aan de hand van de enquêterespons is weergegeven in figuur 1. Daaruit blijkt dat de KPS de belangrijkste symptomen van het PFPS bevat. De antwoordopties zijn niet altijd op een logische manier beschreven en enkele antwoordopties ontbreken. “Ja, de eerste indruk is dat naar relevante items gevraagd wordt, die ook het klachtenpatroon voor de meeste patiënten weerspiegelt.” (enquête 3, r. 1-2) De vragen waren van toepassing op de PFPSklachten, maar de experts misten het item fiet-

totale score loopt van 0 tot 100 punten, waarbij een hogere score staat voor minder klachten.6-8 De Lysholm is een vragenlijst die met 8 vragen van ordinale schaal de mate van knie-instabiliteit op zowel stoornis- als beperkingsniveau meet. De totaalscore loopt van 0-100; een hogere score betekent minder instabiliteit.17 De VAS is een aspecifieke meetschaal, bestaande uit een horizontale lijn (100 mm), van 0 punten (‘geen pijn’) tot 100 punten (‘ergst denkbare pijn’). De mate van pijn kan hiermee worden geobjectiveerd.15 De VAS wordt laag op de schaal gescoord bij een positieve uitkomst, in tegenstelling tot de KPS en Lysholm die laag op de schaal worden gescoord bij een positieve uitkomst.6,15,17

sen. Ook werden aanbevelingen gedaan over de items belastbaarheid (‘staan op één been’), zwelling (‘zwelling van de knie’) en dislocatie (‘gevoel van dislocatie’; ‘daadwerkelijk plaatsgevonden dislocatie’). Twee experts die de KPS reeds gebruikten, waren over het algemeen positief over de KPS tijdens de behandeling van patiënten met het PFPS; de andere experts willen de KPS in de toekomst gaan gebruiken.

Constructvaliditeit – Via de faculteit Gezondheidszorg van Zuyd Hogeschool en 25 eerstelijns fysiotherapiepraktijken zijn 81 patiënten geïncludeerd. Op basis van de in- en exclusiecriteria werden voor de aanvang van het onderzoek 3 patiënten geëxcludeerd: ontbrekende toestemmingsverklaring (n = 2) en buiten leeftijdscategorie (n = 1). Daarnaast werden nog eens twee deelnemers geëlimineerd uit de analyse (n = 1 ontbrekende leeftijd; n = 1 incomplete KPS). Zo werden uiteindelijk 76 deelnemers geïncludeerd in de analyse. Van 2 deelnemers ontbraken de gegevens over het geslacht. De meeste deelnemers hadden patellofemorale klachten aan één knie met een vrijwel gelijke verdeling tussen links en rechts; de minderheid (n = 20, 28,2%) had klachten aan beide knieën; van 5 deelnemers ontbrak dit gegeven. In tabel 1 staan de basiskarakteristieken van de deelnemers en de uitkomsten die hebben bijgedragen aan het in kaart brengen van de constructvaliditeit. De uitkomsten op de KPS van 76 deelnemers werden vergeleken met de uitkomsten op de Lysholm en VAS.

Tabel 1. Basiskarakteristieken en uitkomsten Variabelen Geslacht, % vrouwen, n=74

55 (74,3)

Leeftijd in jaren, mediaan (range), n=76

23,5 (14-58)

Rechts/links PFPS, % (rechts/links/rechts + links)

36,7 / 35,2 / 28,1

Klachten duur in maanden, mediaan (range), n=67

9,0 (0,25-240,0)

Kujala Patellofemorale Score, 0-100 score, mediaan (range), n=76

75,0 (28,0-96,0)

Lysholm Knee Score, 0-100 score, gemiddelde (SD), n=76

66,8 (16,1)

Visual Analogue Scale, 0-100 score, gemiddelde (SD), n=76

43 (46)

Basiskarakteristieken en uitkomsten op de vragenlijsten van deelnemers (n = 76) PFPS: patellofemorale pijnsyndroom; SD: standaarddeviatie

>>

FysioPraxis | november 2017

fp09WK.indd 27

06-11-17 11:00


28

>>

W E T E N S C H A P - VA L I D I T E I T S O N D E R Z O E K

Tabel 2. Correlaties Vergeleken vragenlijsten

Populatie n

Spearman’s r

p-waarde

Kujala Patellofemorale • Lysholm Knee Vragenlijst Score

76

0,713**

< 0,001

Kujala Patellofemorale • Visual Analogue Vragenlijst Scale

76

0,420**

< 0,001

Correlaties van KPS met Lysholm en VAS **Correlatie is statistisch significant, met p < 0,001 op basis van eenzijdig toetsen

(r = 0,78).18 Een verschil is waarneembaar bij een vergelijking van de correlatie tussen de Nederlandstalige KPS en de VAS in deze studie (r = -0,420) en de Engelstalige KPS en de VAS in een eerdere studie (r = -0,69).9 Het verschil kan worden verklaard doordat ons onderzoek op een aantal aspecten verschilt met het onderzoek van Crossley et al.9 zoals leeftijdscategorie, etnische achtergrond, patiëntenwerving en gebruik van VAS-schalen.9 Doordat de vragenlijsten door de fysiotherapeuten aan de deelnemers werden meegegeven, was controle op volledigheid pas achteraf mogelijk. Het achterhalen van missing values werd door de anonimiteit belemmerd. Het zelfstandig, onafhankelijk en naar eigen interpretatie invullen van de vragenlijst is evenwel wenselijk, gelet op de waarde van de patient reported outcomes. Met de populatiegrootte van 76 deelnemers wordt het in de literatuur gestelde minimum van 50 deelnemers ruim gehaald.10-12

Discussie

Ons onderzoek naar de constructvaliditeit laat zien dat de Nederlandse KPS overeenkomt met de vooraf opgestelde hypotheses. De in dit onderzoek gevonden correlatie tussen de Nederlandstalige KPS en de Lysholm (r = 0,713) komt sterk overeen met de eerder gevonden correlatie tussen de Turkstalige KPS en de Lysholm

De Nederlandse KPS blijkt een valide meetinstrument om de subjectieve symptomen en functionele beperkingen bij patiënten met het PFPS in kaart te brengen. Ons onderzoek naar de indruksvaliditeit laat zien dat de Nederlandse KPS een bruikbare vragenlijst is om een indruk te krijgen van functiestoornissen en beperkingen bij het PFPS.

Van de patiënten met het PFPS ontwikkelt 20% na een jaar chronische knieklachten

De KPS vertoont een sterke positieve correlatie met de Lysholm Knee Score (r = 0,713) en een gemiddelde negatieve correlatie met de VAS (r = -0,420) (tabel 2). Beide hypotheses zijn hiermee bevestigd.

Figuur 1. Samenhang en relevantie van topics voor de indruksvaliditeit

ADL: activiteiten in het dagelijks leven; EPD: elektronisch patiëntendossier De lettergrootte geeft de relevantie van de topics weer: hoe groter de letters, des te relevanter bleek het betreffende topic tijdens de analyses.

Hoewel de Nederlandse KPS een goede indruksvaliditeit liet zien en er daarmee geen reden is om deze vragenlijst bij patiënten met het PFPS achterwege te laten, laat dit onderzoek ook zien dat de KPS nog voor verbetering vatbaar is.10 Gekeken kan worden naar een duidelijke vraagstelling (items belastbaarheid, zwelling en dislocatie), meer eenduidige antwoordopties en de toevoeging van activiteiten (fietsen). Daarnaast is nader onderzoek nodig naar responsiviteit van de KPS. Uit recent onderzoek met multivariate models is op basis van de KPS- en VAS-score gebleken dat een langere duur van het PFPS (> 12 maanden) en een lagere (slechtere) KPS-score op baseline significante voorspellers zijn van een slechte prognose van het PFPS op de lange termijn (5-8 jaar).28 In het huidige onderzoek vonden wij ook een grote spreiding in de duur van de klachten (0,25-240 maanden) met een duidelijke positief scheve verdeling. Het feit dat 20% van de patiënten met het PFPS na één jaar chronische knieklachten ontwikkelt (oplopend tot 91% na 18 jaar), laat zien hoe belangrijk het is om meer inzicht te krijgen in het natuurlijk verloop van het PFPS.28 De scores geven een indicatie van het hogere risico op het krijgen van chronische klachten. Patiënten kunnen daarmee beter over de prognose en passende behandeling worden geïnformeerd.

FysioPraxis | november 2017

fp09WK.indd 28

06-11-17 11:00


29

Conclusie Concluderend is in dit onderzoek aangetoond dat de Nederlandstalige KPS in de eerste lijn als een valide vragenlijst kan worden beschouwd om gerapporteerde stoornissen in functie en beperkingen in activiteiten van patiënten met het PFPS in kaart te brengen. J.P.J. (Juliëtte) Vogels, oedeemfysiotherapeut FysioValkenburg, Valkenburg aan de Geul. L.W.A. (Laura) Haazen, algemeen fysiotherapeut Fysiotherapie Heerlen-Noord, Heerlen. N.A.M. (Nicole) van de Kerkhof, algemeen fysiotherapeut Fysio Geujen, Straelen, Duitsland. P.E.J. (Rob) Ummels, docent Fysiotherapie, Zuyd Hogeschool, Heerlen; sportfysiotherapeut ParaMedisch Centrum Zuid. E. (Emmylou) Beekman, epidemioloog/bewegingswetenschapper en docent Fysiotherapie, Zuyd Hogeschool, lectoraat Autonomie en Participatie van Mensen met een Chronische Ziekte, Heerlen; algemeen fysiotherapeut ParaMedisch Centrum Zuid, Sittard.

Dankwoord Wij danken Bart Bemelmans, Anton Hazelzet, Björn Dirix en deelnemende fysiotherapiepraktijken en deelnemers/patiënten voor hun medewerking. Opleiding Fysiotherapie te Zuyd Hogeschool zijn we erkentelijk voor de financiële steun.

De Nederlandse KPS blijkt een valide meetinstrument om de subjectieve symptomen en functionele beperkingen bij patiënten met het PFPS in kaart te brengen

Referenties

1. Teeffelen WM van. Patellofermoraal pijnsyndroom. In: Mosterd WL, Sitsen JMA, Hermans GPH, Backx FJG, Cingel REH van. Het sport-medisch formularium. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 2005; 185-196. 2. Bolgla LA, Boling MC. An update for the conservative management of patellofemorale pain syndrome: a systematic review of the literature from 2000 to 2010. Int J Sports Phys Ther 2011;6(2):112-125. 3. Plastaras C, McCormick Z, Nguyen C, Rho M, Nack SH, Roth D, et al. Is hip abduction strength asymmetry present in female runners in the early stages of patellofemorale pain syndrome? Am J Sports Med 2016;44:105-112. 4. van Berkel S. Richtlijn patellofemoraal pijnsyndroom. [Online]. Verkrijgbaar via: www.sportgeneeskunde. com/files/bestanden/Richtlijn-patellofemoraalpijnsyndroom.pdf [2016, juni 4]. 5. Nugteren K van. Addendum: het patellofemorale pijnsyndroom. In: van Nugteren K, Winkel D. Onderzoek en behandeling van anterieure kniepijn. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 2010; 103-113. 6. Ummels PEJ, Lenssen AF, Barendrecht M, Beurskens AJHM. Reliability of the Dutch translation of the Kujala Patellofemoral Score Questionnaire. Physiother Res Int 2017;22(1). 7. Kujala UM, Jaakkola LH, Koskinen SK, Taimela S, Hurme M, Nelimarkka O. Scoring of patellofemoral disorders. Arthroscopy 1993;9:159-163. 8. Jungen MJH, Bokhorst ML. Uitgebreide toelichting van het meetinstrument, Kujala Patellofemoral Score Questionnaire (KPS)/Anterior Knee Pain Scale (AKPS). [Online]. Verkrijgbaar via: https://meetinstrumentenzorg. blob.core.windows.net/test-documents/ 9. Crossley KM, Bennell KL, Cowan SM, Green S. Analysis of outcome measures for persons with patellofemoral pain: which are reliable and valid? Arch Phys Med Rehab 2004;85:815-822. 10. de Vet CWH, Terwee CB, Mokkink LB, Knol DL. Validity. In: de Vet CWH, Terwee CB, Mokkink LB, Knol DL. Measurement in medicine. New York: Cambridge University, 2014; 150-202. 11. de Vet R, Beurskens S, van Peppen R. Methodologische eigenschappen van meetinstrumenten. In: Beurskens S, van Peppen R. Meten in de praktijk. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 2008; 92-104. 12. Terwee C, Beurskens S, Wittink H. Beoordelen van de methodologsiche kwaliteit van een meetinstrument. In: Beurskens S, van Peppen R. Meten in de praktijk. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 2008; 105-124. 13. Ostelo RWJG, Köke AJA, Coppoolse R. Algemene inleiding in meten. In: Ostelo RWJG, Verhagen AP, de Vet HCW. Onderwijs in wetenschap, lesbrieven voor paramedici. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 2006; 77-84. 14. Verhagen AP, de Vet HCW. Methodologie van diagnostische tests I: ver-van-mijn-bedshow? In: Ostelo RWJG, Verhagen AP, de Vet HCW. Onderwijs in wetenschap, lesbrieven voor paramedici. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 2006; 141-148. 15. van Engelen EISM, Jungen MJH. Uitgebreide toelichting van het meetinstrument, Visual Analogue Scale (VAS). [Online] Verkrijgbaar via: https:// meetinstrumentenzorg.blob.core.windows.net/ test-documents/Instrument41/VAS%20form.pdf [2016, juni 4]. 16. Peter WFH, Jansen MJ, Bloo H, Dekker-Bakker LMMCJ, Dilling RG, Hilberdink WKHA, et al. KNGF-Richtlijn artrose heup-knie, Verantwoording en toelichting. Meetinstrumenten. Ned Tijdschr Fysiother 2010;120(1) (suppl). 17. Karla C, Kessel T, Swinkels R, van Engelen EISM, Jungen MJH. Uitgebreide toelichting van het meetinstrument, Lysholm Knee Scoring Scale. [Online]. Verkrijgbaar via: https://meetinstrumentenzorg. blob.core.windows.net/test-documents/ Instrument34/34_1_N.pdf [2016, juni 4].

18. Celik DPT, Coskunsu D, Kihçog˘lu O. Translation and cultural Adaption of the Turkish Lysholm Knee Scale: ease of use, validity, and reliability. Clin Orthop Relat Res 2013;471:2602-2610. 19. Shadish WR, Cook TH, Campbell DT. Experiments and generalized causal inference. In: Shadish WR, Cook TH, Campbell DT. Experimental and quasiexperimental designs for generalized causal inference. Boston: Cengage Learning, 2001; 1-32. 20. Lenssen T, Wijnen A. Fysiotherapeutische behandeling bij anterieure kniepijn, Jaarboek Fysiotherapie, Kinesitherapie. Bohn Stafleu Van Loghem: Houten, 2003. 21. van Linschoten R, van Middelkoop M, Berger MY. Super-vised exercise therapy versus usual care for patellofemoral pain syndrome: an open label randomised controlled trail. BMJ 2009;339:b4074. 22. Terwee CB, Bot SDM, de Boer MR, van der Windt DAWM, Knol DL, Dekker J, et al. Quality criteria were proposed for measurement properties of health status questionnaires. J Clin Epidemiol 2007;60:34-42. 23. Wester F. De interpreterende analyse: open coderen. In: Lucassen PLBJ, Olde-Hartman TC. Kwalitatief onderzoek. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 2007; 85-96. 24. Field A. Correlation. In: Field A. Discovering statistics using IBM SPSS Statistics. Londen: SAGE Publications Ltd, 2009; 131-165. 25. Field A. Exploring data with graphs. In: Field A. Discovering statistics using IBM SPSS Statistics. Londen: SAGE Publications Ltd, 2009; 87-130. 26. Tilburg University. Correlaties. [Online]. Verkrijgbaar via: www.tilburguniversity.edu/nl/studenten/vaardigheden/ spsshelpdesk/edesk/correlat [2016, juni 4]. 27. Field A. Everything you ever wanted to know about statistics. In: Field A. Discovering statistics using IBM SPSS Statistics. Londen: SAGE Publications Ltd, 2009; 31-60. 28. Lankhorst NE, van Middelkoop M, Crossley KM, Bierman-Zeinstra SMA, Oei EHB, Vicenzino B, et al. Factors that predict a poor outcome 5-8 years after the diagnosis of patellofemoral pain: a multicentre observational analysis. Br J Sports Med 2016;50:881-886.

FysioPraxis | november 2017

fp09WK.indd 29

06-11-17 11:00


30

WETENSCHAP – KLINIMETRIE

Diagnosticeren van gegeneraliseerde gewrichtshypermobiliteit

Betrouwbaarheid Beightonscore bij gezonde, jonge vrouwen De Beightonscore is het meest gebruikte meetinstrument voor het diagnosticeren van gegeneraliseerde gewrichtshypermobiliteit. Over de betrouwbaarheid van de Beightonscore bij gezonde vrouwen in de leeftijdscategorie waarin zij actief voetballen, zijn geen studies van goede methodologische kwaliteit bekend. In dit onderzoek wordt de inter- en intrabeoordelaarsbetrouwbaarheid van de Beightonscore bepaald bij een populatie van gezonde vrouwen van 18 tot en met 35 jaar. Tekst: Ingrid Barelds, Ferdinand Bastiaens, Anke van den Broek, Marijke van den Dikkenberg, Teuni van Gisbergen, Erik-Jan Haan, Roelfrieke Naber, Justin Quint en Jitse Stel

Inleiding Voetbal is een van de populairste sporten wereldwijd met naar schatting 265 miljoen actieve voetbalspelers in 2006.1 Inherent aan deze sport is een verhoogd risico ten opzichte van andere sporten op het krijgen van een voorstekruisbandblessure (VKB-blessure).2 Vrouwelijke voetbalspelers hebben een tot zes keer hoger risico op het krijgen van een VKB-blessure dan mannen.3,4 Een VKB-blessure kan ertoe leiden dat vrouwelijke voetballers na een operatieve reconstructie stoppen met voetballen.5 Ook kan een VKBblessure bij vrouwelijke voetballers leiden tot vroegtijdige gonartrose, pijn en functionele beperkingen.6 Gegeneraliseerde gewrichtshypermobiliteit (GGH) is een van de risicofactoren voor het ontstaan van blessures aan de onderste extremiteit bij sporters.7 Specifiek bij vrouwelijke voetbalspelers blijkt GGH een risicofactor te zijn voor het krijgen van blessures aan de onderste extremiteit, en met name de knie.8,9 In een prospectieve cohortstudie van Uhorchak et al. bleek GGH een van de risicofactoren te zijn voor het krijgen van een VKB-blessure.10 GGH komt vaker voor bij vrouwen dan bij mannen en de prevalentie ligt bij Aziatische en Afrikaanse mensen hoger dan bij mensen van Kaukasische origine.11-15 De prevalentie neemt af naarmate de leeftijd toeneemt. De prevalentie van GGH varieert van 5 tot 20%, bij jongvolwassenen varieert deze van 12 tot 39%.14,16 De criteria om GGH vast

te stellen werden het eerst beschreven door Carter en Wilkinson in 1964, werden gewijzigd door Beighton en Horan in 1969 en bijgesteld door Beighton et al. in 1973.11,17,18 Dit laatste meetinstrument, de 9-punts Beightonscore, is inmiddels internationaal geaccepteerd en is het meest gebruikte meetinstrument voor het diagnosticeren van GGH.19 In de literatuur bestaat nog geen eenduidigheid over een afkappunt voor GGH; deze varieert van ≥ 4 uit 9 tot ≥ 6 uit 9 punten op de Beightonscore.20-22 Op pagina 18-20 van dit nummer van FysioPraxis staat een beschrijving van de uitvoering van de Beightonscore (Test en techniek in beeld). Remvig et al.23 concludeerden dat onvoldoende valide en reproduceerbare meetinstrumenten beschikbaar zijn voor het diagnosticeren van GGH. In deze review bleek een groot aantal studies naar de betrouwbaarheid van de Beightonscore bij een volwassen populatie van beperkte methodologische kwaliteit te zijn.24-28 In twee studies van redelijke methodologische kwaliteit, beoordeeld met de COSMIN-checklist, was sprake van een goede betrouwbaarheid (Intra Class Correlatiecoëfficiënt [ICC] > 0,7) van de Beightonscore.29,30 Het betrof een populatie patiënten uit een tandartspraktijk en een populatie patiënten met rugklachten, schouderklachten, benigne gewrichtshypermobiliteitssyndroom of GGH.19,31 Over de betrouwbaarheid van de Beightonscore bij gezonde volwassen vrouwen in de leeftijdscategorie waarin zij actief voetballen (18-35 jaar) zijn geen studies van goede methodologische kwaliteit bekend. Om het risico op het ontstaan van blessures zoals een VKB-letsel goed te kunnen bepalen, zijn valide en betrouwbare meetinstrumenten voor de betreffende populatie nodig. Het doel van dit klinimetrisch onderzoek is daarom het bepalen van de inter- en intrabeoordelaarsbetrouwbaarheid van de Beightonscore bij een populatie van gezonde vrouwen van 18 tot en met 35 jaar.

Methode Studiedesign – Een betrouwbaarheidsstudie werd uitgevoerd van maart tot en met juni 2016. Met deze studie werden de inter- en intrabeoordelaarsbetrouwbaarheid van de Beightonscore onderzocht. Voorafgaand aan de studie tekenden alle proefpersonen informed consent. Goedkeuring werd verleend door de Medisch Ethische Toetsingscommissie van het Universitair Medisch Centrum Utrecht (UMCU).

Studiepopulatie – Voor deze studie werden vrouwelijke studenten van de opleiding Klinische Gezondheidswetenschappen geworven. Een e-mail werd gestuurd naar alle studentes Klinische Gezondheidswetenschappen en flyers werden uitgedeeld aan deze studentes in het gebouw van de medische faculteit van het UMCU. Inclusiecriteria waren: gezonde vrouwen van 18 tot en met 35 jaar, zowel mondeling als schriftelijk vaardig in de Nederlandse taal. Exclusiecriteria waren: huidige zwangerschap of tot 6 maanden postpartum; gewrichtsprothesen van de heup, knie, elleboog, pols en/of vingers; klachten of acuut letsel aan lage rug, heup, knie, elleboog, pols en/of vingers; reumatoïde artritis, fibromyalgie, Ehlers Danlos Syndroom, Marfan Syndroom; operaties aan heup, knie, elleboog, pols en/of vingers in het verleden; het ondergaan van een of meerdere (para)medische behandeling(en) op dit moment aan de lage rug, heup, knie, elleboog, pols en/of vingers. Voor een ‘good quality’ van een klinimetrische betrouwbaarheidsstudie werd uitgegaan van minstens 50 proefpersonen.30 Om deze reden werd gestreefd naar het includeren van 70 proefpersonen, rekening houdend met uitvallers. Datacollectie – Het meetprotocol beschreven door Juul-Kristensen et al. werd gehanteerd.19 Voor de metingen van de pink, elleboog en knie werd een goniometer gebruikt. De instructies werden vertaald naar het Nederlands. Naast het bepalen van de betrouwbaarheid van de Beightonscore werden karakteristieken van de proefpersonen verkregen door middel van een vragenlijst. Ook werden lengte en gewicht gemeten op het eerste meetmoment. De Beightonscore werd afgenomen door twee beoordelaars, beiden fysiotherapeut. Voorafgaand aan de meetdagen vond een training plaats. Het meetprotocol werd uitgelegd aan de twee beoordelaars en zij werden onder supervisie van de onderzoekers getraind in het afnemen van de Beightonscore. De meetdagen vonden plaats op 1, 8 en 15 april 2016 aan de medische faculteit van het UMCU. Alle metingen vonden plaats in één ruimte waarbij tussenschotten werden geplaatst om visuele blindering voor de beoordelaars te waarborgen. De proefpersonen werden op twee van de drie meetdagen getest door twee beoordelaars. Elke beoordelaar was geblindeerd voor de testuitslag van de andere beoordelaar.

FysioPraxis | november 2017

fp09WK.indd 30

06-11-17 11:00


31

Vooraf werd aan de proefpersonen gevraagd om hun testuitslag niet bekend te maken aan de beoordelaars. De data werden elke meetdag op gelijke wijze en onder dezelfde omstandigheden verzameld. De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid werd gebaseerd op het eerste meetmoment. De volgorde van de metingen bij de twee beoordelaars vond plaats door het opgooien van een munt. Voor het bepalen van de intrabeoordelaarsbetrouwbaarheid werd gebruikgemaakt van een tijdsinterval van één of twee weken.29 Met dit tijdsinterval was de tijd tussen de eerste en tweede meting lang genoeg om mogelijke recall bias vanuit de beoordelaars te voorkomen en kort genoeg om te garanderen dat proefpersonen stabiel waren in de tussentijd.32

Data-analyse – De statistische analyses zijn uitgevoerd met SPSS 23. Descriptieve statistiek werd gebruikt voor het analyseren van de karakteristieken van de proefpersonen. De ordinale data van de totaalscore van de Beightonscore werden geanalyseerd met een lineair gewogen kappa met een 95% betrouwbaarheidsinterval (BI) om de inter- en intrabeoordelaarsbetrouwbaarheid te bepalen. De gewogen kappa loopt van -1 tot en met 1 en werd binnen deze studie geïnterpreteerd volgens de indeling van Landis en Koch.33 Bij missing data van de Beightonscore werd een Complete Case Analysis toegepast. Bij missende gegevens van proefpersoonkarakteristieken werd gebruikgemaakt van mean en mode imputation.

Resultaten Respons – Voor de metingen van de Beightonscore hadden 39 proefpersonen zich aangemeld, waarvan 7 proefpersonen werden geëxcludeerd. Eén proefpersoon werd geëxcludeerd omdat ze minder dan 6 maanden postpartum was, de andere 6 proefpersonen hadden blessures van een van de betrokken gewrichten. De data van de 32 overgebleven proefpersonen werden geanalyseerd voor het bepalen van de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid. Om onbekende redenen waren 3 proefpersonen niet verschenen voor de tweede meting, waardoor de data van 29 proefpersonen werden geanalyseerd voor het bepalen van de intrabeoordelaarsbetrouwbaarheid. Karakteristieken van de steekproef – Voor de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid waren 32 proefpersonen geïncludeerd. De mediaan van de leeftijd was 24,0 jaar (range: 21,0-35,0). De gemiddelde BMI was 23,1 kg/m². 53% van de proefpersonen voldeed aan de Nederlandse Norm Gezond Bewegen (NNGB) en 88% nam deel aan sport. Voor de intrabeoordelaarsbetrouwbaarheid waren 29 proefpersonen geïncludeerd. De mediane leeftijd was 24,0 jaar (range:

Tabel 1. Karakteristieken van de steekproef Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid

Intrabeoordelaarsbetrouwbaarheid

32

29

Leeftijd in jaren, mediaan (range)

24,0 (21,0 tot 35,0)

24,0 (21,0 tot 35,0)

BMI in kg/m2, gemiddelde (SD)

23,1 (3,1)

22,9 (2,9)

Voldoet aan NNGB, n (%) - Ja - Nee

17 (53) 15 (47)

14 (48) 15 (52)

Sportniveau, n (%) - Ik sport niet - Recreatief - Competitief - Professioneel

4 (13) 15 (47) 13 (41) 0 (0)

4 (14) 13 (45) 12 (41) 0 (0)

Aantal proefpersonen (n)

BMI: Body Mass Index; n: aantal deelnemers; NNGB: Nederlandse Norm Gezond Bewegen; SD: standaarddeviatie

21,0-35,0). De gemiddelde BMI was 22,9 kg/ m². 48% van de proefpersonen voldeed aan de NNGB en 86% nam deel aan sport (zie tabel 1).

Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid – De lineair gewogen kappa was 0,67 met een 95% BI van 0,53 tot 0,81 (zie tabel 3).

Prevalentie van gewrichtshypermobiliteit – De prevalentie van hypermobiele gewrichten, vastgesteld door de twee beoordelaars in twee metingen, wordt in tabel 2 weergegeven. De maximale totaalscore die bij meting 1 werd gegeven door beoordelaar 1 was 6 en die door beoordelaar 2 was 4. De maximale totaalscores bij meting 2 waren voor beide beoordelaars 6 (zie tabel 2).

Intrabeoordelaarsbetrouwbaarheid – De lineair gewogen kappa voor de metingen van beoordelaar 1 was 0,67 met een 95% BI van 0,50 tot 0,84 en voor de metingen van beoordelaar 2 was dit 0,66 met een 95% BI van 0,50 tot 0,83 (zie tabel 3).

>>

Tabel 2. Prevalentie van hypermobiele gewrichten Totaalscore

Beoordelaar 1 Meting 1

Beoordelaar 2 Meting 1

Beoordelaar 1 Meting 2

Beoordelaar 2 Meting 2

0

12 (38)

13 (41)

7 (24)

11 (38)

1

6 (19)

5 (16)

4 (14)

4 (14)

2

7 (22)

7 (22)

10 (34)

8 (28)

3

1 (3)

2 (6)

3 (10)

1 (3)

4

3 (9)

5 (16)

3 (10)

2 (7)

5

2 (6)

0 (0)

1 (3)

1 (3)

6

1 (3)

0 (0)

1 (3)

2 (7)

7

0 (0)

0 (0)

0 (0)

0 (0)

8

0 (0)

0 (0)

0 (0)

0 (0)

9

0 (0)

0 (0)

0 (0)

0 (0)

Totaal

32 (100)

32 (100)

29 (100)

29 (100)

Prevalentie van hypermobiele gewrichten, vastgesteld door twee beoordelaars in twee metingen in n (%) FysioPraxis | november 2017

fp09WK.indd 31

06-11-17 11:00


32

WETENSCHAP – KLINIMETRIE

Tabel 3. Inter- en intrabeoordelaarsbetrouwbaarheid Lineair gewogen kappa* (95% BI) Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid

0,67 (0,53-0,81)

Intrabeoordelaarsbetrouwbaarheid Beoordelaar 1

0,67 (0,50-0,84)

Intrabeoordelaarsbetrouwbaarheid Beoordelaar 2

0,66 (0,50-0,83)

BI: betrouwbaarheidsinterval * Mate van betrouwbaarheid, Kappa < 0: slecht; 0,01-0,20: gering; 0,21-0,40: matig; 0,41-0,61: redelijk; 0,61-0,80: voldoende tot goed; 0,81-1,00: nagenoeg perfect

Discussie

>>

de intrabeoordelaarsbetrouwbaarheid (0,84 en 0,92). Deze waarden kunnen worden geïnterpreteerd als ‘goede betrouwbaarheid’, aangezien ze groter dan 0,70 zijn.29 In de huidige studie werden de inter- en intrabeoordelaarsbetrouwbaarheid berekend aan de hand van de lineair gewogen kappa. Hierdoor zijn de uitkomsten van deze studie maar in beperkte mate te vergelijken met de studies van Hirsch et al. en JuulKristensen et al. De ICC is een correlatiecoëfficiënt voor continue data. Volgens de auteurs kan de samengestelde 9-punts score niet als continu worden beschouwd, maar dient deze als een ordinale schaal te worden geïnterpreteerd. Om die reden is in deze studie gekozen een gewogen kappa te gebruiken en geen ICC.34 Gekozen is voor een lineair gewogen kappa, omdat een lineaire weging minder gevoelig is voor het aantal categorieën dan een kwadratische weging. Een lineair gewogen kappa heeft de voorkeur wanneer er meer dan 5 categorieën zijn.35 Een ander aspect waardoor de resultaten uit deze

www.pixabay.com

Het doel van dit klinimetrisch onderzoek was het bepalen van de inter- en intrabeoordelaarsbetrouwbaarheid van de Beightonscore bij gezonde vrouwen van 18 tot en met 35 jaar. De berekende lineair gewogen kappawaarden van de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid (0,67) en intrabeoordelaarsbetrouwbaarheid (0,67 en 0,66) kunnen alle drie worden geïnterpreteerd als voldoende tot goede betrouwbaarheid.33 Echter, de betrouwbaarheidsintervallen van zowel de inter- als de intrabeoordelaarsbetrouwbaarheid hebben een brede spreiding. Deze worden geïnterpreteerd als redelijke tot nagenoeg perfecte betrouwbaarheid. In vergelijkbare studies van Hirsch et al. en JuulKristensen et al. werd de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid berekend aan de hand van de ICC.19,31 Hirsch et al. vonden ICC-waarden van 0,89 en 0,94 en Juul-Kristensen et al. vonden een ICC-waarde van 0,91. In de studie van Hirsch et al. worden ook ICC-waarden gegeven voor

studie beperkt vergelijkbaar zijn met de studies van Hirsch et al. en Juul-Kristensen et al., is het verschil in populaties. Juul-Kristensen et al. onderzochten de Beightonscore in een populatie met een leeftijd van 18 tot 71 jaar. De proefpersonen waren patiënten met de diagnoses GHS en Ehlers Danlos Syndroom, waarbij de prevalentie van gewrichtshypermobiliteit hoger is dan in een gezonde populatie. Hirsch et al. onderzochten proefpersonen uit een tandartspraktijk in de leeftijd van 20 tot 60 jaar, terwijl de proefpersonen in de huidige studie een leeftijd van 21 tot en met 35 jaar hadden. Daarentegen komen de prevalenties van de totaalscores uit de studie van Hirsch et al. wel overeen met de huidige studie. In de huidige studie duidt de hoge prevalentie van lage totaalscores (bij 72-80% was de totaalscore maximaal 2, waarbij 24-41% van alle totaalscores 0 was) en de hoogste totaalscore van 6 punten op een homogene populatie met een rechts scheve verdeling van de totaalscores. De prevalentie van totaalscores in de studie van Hirsch et al. laat een nog sterkere rechts scheve verdeling zien. Van de daar gevonden totaalscores heeft 82-90% een totaalscore van maximaal 2 en 54-68% van de totaalscores was 0. Sim et al. concluderen in hun studie over de kappa bij betrouwbaarheidsonderzoek, dat bij een hoge prevalentie de betrouwbaarheid op basis van toeval hoger, en daarmee de kappa, lager uitvalt.36 In deze studie is aandacht besteed aan blindering en randomisatie binnen het meetprotocol.

FysioPraxis | november 2017

fp09WK.indd 32

06-11-17 11:00


33

De randomisatie vond om praktische redenen plaats door het opgooien van een munt, wat niet als een volledige randomisatie kan worden gezien.37 Daarnaast is er gezorgd voor een tijdsinterval van één à twee weken waarbij stabiliteit van proefpersonen aannemelijk is. Hiermee werd aan de kwaliteitscriteria voor klinimetrisch onderzoek uit de COSMIN-checklist voldaan.32 Een beperking van dit onderzoek is de lager uitgevallen steekproefomvang. Het aantal proefpersonen in deze studie viel door tijdsgebrek uiteindelijk lager uit dan de 50 proefpersonen die nodig zijn voor een goede kwaliteit van een klinimetrische betrouwbaarheidsstudie.30 Een andere beperking is de keuze voor een kleine goniometer voor de metingen van de pink, elleboog en knie. Gekozen is voor het gebruik van een kleine goniometer, omdat deze het meest wordt gebruikt binnen de fysiotherapiepraktijk. De armen van de goniometer waren te kort om de meetpunten bij de meting van de knie en elleboog te bereiken. Hierdoor moesten de beoordelaars schatten of de doorgetrokken lijn daadwerkelijk door het meetpunt liep. Deze schatting zou binnen de metingen voor onnauwkeurigheid kunnen zorgen, waardoor het gebruik van deze goniometers gezien kan worden als een beperking. Deze studie laat binnen een gezonde populatie van vrouwen van 21 tot en met 35 jaar een voldoende tot goede inter- en intrabeoordelaarsbetrouwbaarheid van de Beightonscore zien. Vanwege de beperkte steekproefomvang in dit onderzoek wordt aanbevolen om een betrouwbaarheidsstudie uit te voeren met een steekproef van ten minste 50 proefpersonen. Daarnaast zal deze toekomstige betrouwbaarheidsstudie van de Beightonscore moeten plaatsvinden bij een meer voetbalspecifieke populatie, omdat GGH een risicofactor is voor VKB-letsel en de betrouwbaarheid van de Beightonscore nog niet is bepaald bij vrouwelijke voetballers.

Conclusie In deze studie werd een voldoende tot goede inter- en intrabeoordelaarsbetrouwbaarheid van de Beightonscore gevonden bij een populatie van gezonde vrouwen van 21 tot en met 35 jaar. Verder onderzoek naar de betrouwbaarheid van de Beightonscore wordt aanbevolen in een populatie van vrouwelijke voetballers met een grotere steekproefomvang. Alle auteurs zijn student aan de opleiding Klinische Gezondheidswetenschappen, richting Fysiotherapiewetenschap, UMC Utrecht. Docent en begeleider tijdens dit onderzoeksproject was dr. Bionka M.A. Huisstede, senior onderzoeker en onderzoekscoördinator Klinische Sportgeneeskunde, Afdeling Revalidatie, Fysiotherapiewetenschap & Sport, Rudolf Magnus Instituut voor Neurowetenschappen, UMC Utrecht.

Dankwoord Onze dank gaat uit naar Veerle van Dongen en Saskia Leijen, beiden fysiotherapeut, die als onderzoeker aan dit project hebben bijgedragen. Verder willen wij alle studentes die als proefpersoon hebben meegedaan aan dit onderzoeksproject, danken voor hun deelname.

Referenties

1. FIFA. Big Count 2006: Statistical Summary Report by Gender/Category/Region: Fifa; 2006 [Internet]. Beschikbaar via: https://www.fifa. com/mm/document/fifafacts/bcoffsurv/bigcount. statspackage_7024.pdf. Geraadpleegd 23062016. 2. Alentorn-Geli E, Myer GD, Silvers HJ, Samitier G, Romero D, Lazaro-Haro C, et al. Prevention of non-contact anterior cruciate ligament injuries in soccer players. Part 1: Mechanisms of injury and underlying risk factors. Knee Surg Sports Traumatol Arthrosc. 2009;17(7):705-729. 3. Arendt E, Dick R. Knee injury patterns among men and women in collegiate basketball and soccer. NCAA data and review of literature. Am J Sports Med 1995;23(6):694-701. 4. Bjordal JM, Arnly F, Hannestad B, Strand T. Epidemiology of anterior cruciate ligament injuries in soccer. Am J Sports Med 1997;25(3):341-345. 5. Faltstrom A, Hagglund M, Kvist J. Factors associated with playing football after anterior cruciate ligament reconstruction in female football players. Scand J Med Sci Sports 2016;11:1343-1352. 6. Lohmander LS, Ostenberg A, Englund M, Roos H. High prevalence of knee osteoarthritis, pain, and functional limitations in female soccer players twelve years after anterior cruciate ligament injury. Arthritis Rheum 2004;50(10):3145-3152. 7. Pacey V, Nicholson LL, Adams RD, Munn J, Munns CF. Generalized joint hypermobility and risk of lower limb joint injury during sport: a systematic review with metaanalysis. Am J Sports Med 2010;38(7):1487-1497. 8. Ostenberg A, Roos H. Injury risk factors in female European football. A prospective study of 123 players during one season. Scand J Med Sci Sports 2000;10(5):279-285. 9. Soderman K, Alfredson H, Pietila T, Werner S. Risk factors for leg injuries in female soccer players: a prospective investigation during one out-door season. Knee Surg Sports Traumatol Arthrosc 2001;9(5):313-321. 10. Uhorchak JM, Scoville CR, Williams GN, Arciero RA, St Pierre P, Taylor DC. Risk factors associated with noncontact injury of the anterior cruciate ligament: a prospective four-year evaluation of 859 West Point cadets. Am J Sports Med 2003;31(6):831-842. 11. Beighton P, Solomon L, Soskolne CL. Articular mobility in an African population. Ann Rheum Dis 1973;32(5):413-418. 12. Grahame R. Joint hypermobility and genetic collagen disorders: are they related? Arch Dis Child 1999;80(2):188-191. 13. Klemp P, Williams SM, Stansfield SA. Articular mobility in Maori and European New Zealanders. Rheumatology (Oxford) 2002;41(5):554-557. 14. Larsson LG, Baum J, Mudholkar GS, Srivastava DK. Hypermobility: prevalence and features in a Swedish population. Br J Rheumatol 1993;32(2):116-119. 15. Hakim A, Grahame R. Joint hypermobility. Best Pract Res Clin Rheumatol 2003;17(6):989-1004. 16. Al-Rawi ZS, Al-Aszawi AJ, Al-Chalabi T. Joint mobility among university students in Iraq. Br J Rheumatol 1985;24(4):326-331. 17. Carter C, Wilkinson J. Persistent Joint Laxity and Congenital Dislocation of the Hip. J Bone Joint Surg Br 1964;46:40-45.

18. Beighton P, Horan F. Orthopaedic aspects of the Ehlers-Danlos syndrome. J Bone Joint Surg Br 1969;51(3):444-453. 19. Juul-Kristensen B, Rogind H, Jensen DV, Remvig L. Inter-examiner reproducibility of tests and criteria for generalized joint hypermobility and benign joint hypermobility syndrome. Rheumatology (Oxford) 2007;46(12):1835-1841. 20. Bulbena A, Duro JC, Porta M, Faus S, Vallescar R, Martin-Santos R. Clinical assessment of hypermobility of joints: assembling criteria. J Rheumatol 1992;19(1):115-122. 21. Mikkelsson M, Salminen JJ, Kautiainen H. Joint hypermobility is not a contributing factor to musculoskeletal pain in pre-adolescents. J Rheumatol 1996;23(11):1963-1967. 22. Beighton P, De Paepe A, Steinmann B, Tsipouras P, Wenstrup RJ. Ehlers-Danlos syndromes: revised nosology, Villefranche, 1997. Ehlers-Danlos National Foundation (USA) and Ehlers-Danlos Support Group (UK). Am J Med Genet 1998;77(1):31-37. 23. Remvig L, Jensen DV, Ward RC. Are diagnostic criteria for general joint hypermobility and benign joint hypermobility syndrome based on reproducible and valid tests? A review of the literature. J Rheumatol 2007;34(4):798-803. 24. Boyle KL, Witt P, Riegger-Krugh C. Intrarater and interrater reliability of the Beighton and Horan joint mobility index. Athl Train 2003;38(4):281-285. 25. Hicks GE, Fritz JM, Delitto A, Mishock J. Interrater reliability of clinical examination measures for identification of lumbar segmental instability. Arch Phys Med Rehabil 2003;84(12):1858-1864. 26. Karim A, Millet V, Massie K, Olson S, Morganthaler A. Inter-rater reliability of a musculoskeletal screen as administered to female professional contemporary dancers. Work 2011;40(3):281-288. 27. Naal FD, Hatzung G, Muller A, Impellizzeri F, Leunig M. Validation of a self-reported Beighton score to assess hypermobility in patients with femoroacetabular impingement. Int Orthop 2014;38(11):2245-2250. 28. Vaishya R, Hasija R. Joint hypermobility and anterior cruciate ligament injury. J Orthop Surg (Hong Kong) 2013;21(2):182-184. 29. Terwee CB, Bot SD, de Boer MR, van der Windt DA, Knol DL, Dekker J, et al. Quality criteria were proposed for measurement properties of health status questionnaires. J Clin Epidemiol 2007;60(1):34-42. 30. Terwee CB, Mokkink LB, Knol DL, Ostelo RW, Bouter LM, de Vet HC. Rating the methodological quality in systematic reviews of studies on measurement properties: a scoring system for the COSMIN checklist. Qual Life Res 2012;21(4):651-657. 31. Hirsch C, Hirsch M, John MT, Bock JJ. Reliability of the Beighton Hypermobility Index to determinate the general joint laxity performed by dentists. J Orofac Orthop 2007;68(5):342-352. 32. Mokkink LB, Terwee CB, Patrick DL, Alonso J, Stratford PW, Knol DL, et al. The COSMIN checklist for assessing the methodological quality of studies on measurement properties of health status measurement instruments: an international Delphi study. Qual Life Res 2010;19(4):539-549. 33. Landis JR, Koch GG. The measurement of observer agreement for categorical data. Biometrics 1977;33(1):159-174. 34. Cicchetti DV. Assessing inter-rater reliability for rating scales: resolving some basic issues. Br J Psychiatry 1976;129:452-456. 35. Brenner H, Kliebsch U. Dependence of weighted kappa coefficients on the number of categories. Epidemiology 1996;7(2):199-202. 36. Sim J, Wright CC. The kappa statistic in reliability studies: use, interpretation, and sample size requirements. Phys Ther 2005;85(3):257-268. 37. Clark MP, Westerberg BD. Holiday review. How random is the toss of a coin? CMAJ 2009;181(12):E306-308.

FysioPraxis | november 2017

fp09WK.indd 33

06-11-17 11:00


34

WETENSCHAP – PROMOTIEONDERZOEK

Klinische toepasbaarheid van cross-educatie

Unilateraal trainen maakt beide lichaamshelften sterker Het unilateraal uitvoeren van krachttraining leidt tot een bilaterale toename in spierkracht. Dit fenomeen is al meer dan honderd jaar bekend en wordt cross-educatie genoemd.1 Echter, de klinische toepasbaarheid van cross-educatie is nog maar zelden onderzocht. In dit promotieonderzoek bleek extra krachttraining met het niet-aangedane been niet te leiden tot een toename van kracht en een sneller functieherstel van het geopereerde been na een voorstekruisbandreconstructie. Wel bleek spiegeltraining de krachttransfer van getrainde naar niet-getrainde armen te vergroten bij gezonde proefpersonen, mede dankzij de activatie van spiegelneuronen in het brein. Tekst: Tjerk Zult

Inleiding Cross-educatie kan helpen om het herstel te bevorderen bij aandoeningen waarbij het niet of nauwelijks mogelijk is het aangedane ledemaat te trainen. Ter illustratie: krachttraining met het gezonde been in de eerste 8 weken na een voorstekruisbandreconstructie leidde tot minder krachtverlies van het geopereerde been.2 Aangezien het revalidatietraject na een voorstekruisbandoperatie gemiddeld 9 tot 12 maanden duurt, is het interessant om te onderzoeken of cross-educatie ook het herstel op lange termijn kan bevorderen. Daarnaast is het van belang om te onderzoeken of het cross-educatie-effect kan worden vergroot, omdat de krachttoename van het niet-getrainde ledemaat slechts 8% bedraagt.1 Recent onderzoek laat zien dat het crosseducatie-effect kan toenemen door spiegeltraining.3,4 Bij spiegeltraining wordt een spiegel geplaatst tussen het getrainde en niet-getrainde ledemaat. Het observeren van het bewegende ledemaat in de spiegel creëert de illusie dat het rustende ledemaat achter de spiegel de training uitvoert. De positieve werking van spiegeltraining op cross-educatie is al aangetoond voor motorische vaardigheidstaken die weinig spierkracht vereisen,3,4 maar het is nog niet bekend of het ook werkt voor spierversterkende

oefeningen. Een van de mogelijke verklaringen voor het verhoogde cross-educatie-effect is de activatie van spiegelneuronen tijdens spiegeltraining.5 Spiegelneuronen bevinden zich in visuele en motorische gebieden in het brein en vuren zowel tijdens het zelf uitvoeren als het observeren van een beweging.6,7 Het idee is dat het observeren van bewegingen in een spiegel leidt tot een verbeterd geheugenspoor ten opzichte van cross-educatietraining zonder een spiegel. Dit idee is aannemelijk, aangezien het primaire werkingsmechanisme van cross-educatie een verbeterd geheugenspoor is.8 Hierdoor verbetert de aansturing vanuit de primaire motorische schors (M1) naar de betreffende spieren en dan kan iemand meer kracht leveren. Echter, deze aanname vergt verdere wetenschappelijke onderbouwing. In mijn promotietraject is daarom onderzocht wat de rol is van spiegelneuronen en de M1 in cross-educatie met en zonder een spiegel. Daarnaast hebben we onderzocht of unilaterale krachttraining met een spiegel resulteert in meer cross-educatie en of cross-educatietraining op lange termijn leidt tot een versneld herstel na een voorstekruisbandreconstructie.

Methode Een literatuurstudie is uitgevoerd waarbij op systematische wijze is beoordeeld welke gebieden in het brein een rol spelen bij cross-educatie zonder en met een spiegel. Ook is beoordeeld of deze gebieden deel uitmaken van het spiegelneuronensysteem. Naast trainingsstudies zijn ook cross-sectionele studies meegenomen in de analyse. Cross-sectionele studies geven namelijk inzicht in welke hersengebieden actief zijn bij het uitvoeren van een unilaterale beweging. Herhaalde activatie gedurende meerdere trainingssessies kan leiden tot structurele veranderingen in deze hersengebieden.

Studie 1 – De eerste experimentele studie was een cross-sectionele studie bij 27 gezonde proefpersonen (22 mannen, 5 vrouwen; leeftijd: 27 ± 7 jaar). Hierin is onderzocht of de prikkelbaarheid van de rechter M1 veranderde wanneer de rechterarm krachtige spiercontracties uitvoerde met en zonder een spiegel. De prikkelbaarheid werd gemeten met behulp van transcraniële magnetische stimulatie (TMS), een non-invasieve methode waarbij een specifiek hersengebied wordt gestimuleerd. Deze stimulatie resulteert in een korte spiercontractie die de prikkelbaarheid van

het brein reflecteert. De spiercontracties die volgden na stimulatie van de rechter M1, werden gemeten met elektrodes die op spieren van de linkerarm waren geplakt (m. flexor carpi radialis en m. extensor carpi radialis).

Studie 2 – De tweede experimentele studie was een trainingsstudie bij gezonde proefpersonen, waarbij is onderzocht of krachttraining van de rechterarm met een spiegel leidt tot meer cross-educatie en grotere veranderingen in prikkelbaarheid ten opzichte van training zonder een spiegel. De interventie bestond uit 15 trainingssessies van elk 48 krachtige spiercontracties met de rechterarm gedurende 3 weken. De controlegroep voerde de training uit zonder een spiegel (n = 12; leeftijd: 29 ± 9 jaar) en de experimentele groep met een spiegel (n = 12; leeftijd: 25 ± 4 jaar). De voor- en nameting bestonden uit het testen van maximale spierkracht van de rechteren linkerarm en het meten van veranderingen in prikkelbaarheid van zowel de linker als rechter M1 met behulp van TMS. Elektrodes werden op de rechter en linker m. flexor carpi radialis geplakt om de prikkelbaarheid van respectievelijk de linker en rechter M1 te bepalen. Studie 3 – De derde experimentele studie had als doel neuromusculaire gebreken te detecteren in zowel het geblesseerde als niet-geblesseerde been na een voorstekruisbandruptuur. Eerdere studies hebben aangetoond dat na een voorstekruisbandruptuur de quadricepskracht en -activatie9-12 en de eenbenige balans verminderd zijn.13 Wij hebben naast de hierboven genoemde functies ook getest of gebreken waarneembaar waren in hamstringkracht, de mate van controle over de quadriceps om submaximale krachten te leveren, proprioceptie van het kniegewricht, en de afstand van de eenbenige sprongtest. Deze neuromusculaire functies werden gemeten in beide benen bij patiënten met een voorstekruisbandruptuur (23 ± 17 dagen voor de operatie; n = 32; leeftijd: 23 ± 4 jaar, aantal uren sport per week voor blessure: 6,9 ± 4,6), een actieve controlegroep (n = 20; leeftijd: 22 ± 2 jaar, aantal uren sport per week: 6,6 ± 2,4), en een fysiek minder actieve controlegroep (n = 20; leeftijd: 22 ± 1 jaar, aantal uren sport per week: 2,5 ± 1,9). Studie 4 – In een vierde experimentele studie is onderzocht of cross-educatie zonder spiegel van toegevoegde waarde kan zijn in de revali-

FysioPraxis | november 2017

fp09WK.indd 34

06-11-17 11:00


35

datie na een voorstekruisbandreconstructie. De controlegroep voerde het standaard revalidatieprogramma uit na een voorstekruisbandreconstructie14 (n = 25; leeftijd: 28 ± 9) en de experimentele groep voerde het standaard revalidatieprogramma uit met extra quadriceps versterkende oefeningen voor het niet-geblesseerde been (n = 18; leeftijd: 29 ± 10). Neuromusculaire functies werden gemeten voor beide benen en waren gelijk aan de functies uit de derde experimentele studie. Patiënten werden 29 ± 23 dagen voorafgaand aan de operatie getest en 5, 12, en 26 weken na de operatie.

Resultaten en discussie De literatuurstudie van in totaal 32 studies toonde aan dat er een overlap is in betrokken hersengebieden bij cross-educatie met en zonder een spiegel, maar alleen spiegeltraining activeerde het spiegelneuronensysteem.15 Dit systeem verbindt sensorische neuronen die betrokken zijn bij het verwerken van visuele informatie aangaande de beweging met de motoneuronen die betrokken zijn bij het uitvoeren van de beweging.6,7 Deze motoneuronen zorgen voor het plannen van de beweging en voorzien de M1 van input. Daarom hebben wij ons in de eerste en tweede experimentele studie gericht op veranderingen in prikkelbaarheid van de M1.

Studie 1 – Het observeren van krachtige unilaterale spiercontracties in een spiegel resulteerde niet in een extra verhoging van de prikkelbaarheid ten opzichte van spiercontracties zonder spiegel.16 Dit was niet conform onze verwachtingen, omdat eerder onderzoek had aangetoond dat het zien van weinig spierkracht vereisende bewegingen in een spiegel leidt tot een toename in prikkelbaarheid gemeten in de rustende hand waarop het spiegelbeeld werd geprojecteerd.17 Het uitvoeren van een krachtige unilaterale spiercontractie zonder spiegel verhoogt ook de prikkelbaarheid, waarbij de prikkelbaarheid toeneemt naarmate er meer kracht wordt geleverd.18,19 Mogelijk kan de prikkelbaarheid in onze studie niet nog verder worden verhoogd met de spiegel, omdat zij al op haar hoogst is zonder spiegel. Wel vonden we een afname in de remmende werking van interneuronen in de M1 tijdens spiegeltraining. Deze acute ontremming zou over meerdere trainingssessies kunnen leiden tot structurele veranderingen in het brein, die ervoor zorgen dat het cross-educatieeffect groter is wanneer met een spiegel wordt getraind. Studie 2 – De tweede studie, een trainingsstudie bij gezonde proefpersonen, liet zien dat 15 unilaterale krachttrainingssessies met de spiegel 27% meer cross-educatie veroorzaakt dan training zonder een spiegel.20 Dit verhoogde cross-educatie-effect ging gepaard met een

chronische afname in de remmende werking van interneuronen in de M1, maar dit waren andere interneuronen dan verwacht op basis van onze cross-sectionele studie. Afgezien van de onderliggende mechanismen kunnen we concluderen dat spiegeltraining met krachtige spiercontracties de potentie heeft om het herstel van unilaterale orthopedische en neurologische aandoeningen te versnellen.

constructie hoofdzakelijk bestaat uit oefeningen voor het geopereerde been, moet het crosseducatie-effect groot zijn wil het een significante bijdrage leveren aan het herstel van het geopereerde been. Cross-educatie heeft daarom meer potentie voor aandoeningen als een beroerte22 of gebroken pols,23 waarbij het niet of nauwelijks mogelijk is de aangedane zijde te trainen.

Studie 3 – Onze derde experimentele studie bij proefpersonen met een eenzijdige voorstekruisbandruptuur liet zien, dat quadriceps-activatie en eenbenige dynamische balans waren aangedaan aan beide lichaamszijden.21 Andere neuromusculaire functies zoals hamstringkracht, quadriceps-krachtcontrole, proprioceptie van het kniegewricht, eenbenige statische balans, en eenbenige sprongkracht vertoonden geen bilaterale gebreken. Fysiotherapeuten en onderzoekers kunnen voor de meeste neuromusculaire functies dus het niet-geblesseerde been blijven gebruiken om te monitoren hoe het neuromusculaire herstel van het geblesseerde been verloopt na een voorstekruisbandruptuur.

Dit proefschrift heeft bijgedragen aan het ontrafelen van de onderliggende mechanismen en klinische relevantie van cross-educatie. Daarnaast kan spiegeltraining het crosseducatie-effect met 27% vergroten ten opzichte van unilaterale krachttraining zonder spiegel, mede doordat het observeren van spiercontracties in de spiegel het spiegelneuronensysteem activeert. Cross-educatie toevoegen aan het standaard revalidatieprogramma resulteerde niet in een sneller herstel na een voorstekruisbandreconstructie. Dit in tegenstelling tot unilaterale aandoeningen waarbij de aangedane zijde niet of nauwelijks getraind kan worden, zoals na een polsfractuur of beroerte. Spiegeltraining kan bij dit soort orthopedische en neurologische aandoeningen het herstel versnellen ten opzichte van unilaterale krachttraining zonder spiegel.

Studie 4 – Uit onze vierde experimentele studie bleek dat cross-educatietraining, als toevoeging op de standaard revalidatie na een voorstekruisbandreconstructie, niet leidt tot een sneller herstel 5, 12, en 26 weken postoperatief. Dit was opmerkelijk, omdat cross-educatie in een eerdere studie wel leidde tot minder quadricepszwakte 8 weken na een voorstekruisbandoperatie.2 De patiënten in deze studie waren zeer goed getrainde soldaten, wat onder andere blijkt uit hun maximale krachtwaarden; zij waren 5 dagen per week bezig met revalideren.2 Onze patiënten waren recreatieve sporters en trainden gemiddeld 1,8 keer per week, wat mogelijk te weinig is om een klinisch relevant cross-educatie-effect te bewerkstelligen. Doordat revalidatie na een voorstekruisbandre-

Conclusies

Dankwoord

Het promotieonderzoek is gefinancierd door een start-up-fonds van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Mijn dank gaat uit naar het promotieteam en de organisaties die hebben bijgedragen aan het onderzoek: Centrum voor Bewegingswetenschappen (Groningen), Medisch Centrum Zuid-Flytta (Groningen), Martini Ziekenhuis (Groningen), en Department of Sport, Exercise, and Rehabilitation (Newcastle-upon-Tyne).

Wat kan de fysiotherapeut met de resultaten van dit onderzoek? Spierzwakte als gevolg van een unilaterale aandoening komt veel voor. Denk bijvoorbeeld aan een polsbreuk, voorstekruisbandruptuur, en een beroerte. De spierzwakte is het gevolg van een afname in spiermassa en een verslechterde aansturing doordat de aangedane zijde niet of nauwelijks gebruikt kan worden. Krachttraining met de niet-aangedane zijde kan spierzwakte van de aangedane zijde verminderen. Dit fenomeen is beter bekend als cross-educatie en heeft zowel een positief effect op spiermassa als op de aansturing van de aangedane spieren. Vrijwel direct na het oplopen van de kwetsuur kan worden begonnen met het trainen van de niet-aangedane zijde, zodat spierzwakte van het aangedane ledemaat in mindere mate optreedt. Hierdoor kan de herstelperiode voor de patiënt worden verkort. Spiegeltraining zou het herstel verder kunnen bevorderen, aangezien wij hebben aangetoond dat trainen met de spiegel resulteert in 27% meer cross-educatie. De implementatie van cross-educatie is eenvoudig, omdat elke fysiotherapiepraktijk de benodigdheden in huis heeft om unilateraal te trainen. Daarom wil ik u hierbij oproepen om het cross-educatieprincipe te omarmen en toe te voegen aan het standaard behandelplan na een unilaterale kwetsuur. >> FysioPraxis | november 2017

fp09WK.indd 35

06-11-17 11:00


36

>>

WETENSCHAP – PROMOTIEONDERZOEK

Referenties

1. Carroll TJ, Herbert RD, Munn J, Lee M, Gandevia SC. Contralateral effects of unilateral strength training: evidence and possible mechanisms. J Appl Physiol 2006;101(5):1514-1522. 2. Papandreou M, Billis E, Papathanasiou G, Spyropoulos P, Papaioannou N. Cross-exercise on quadriceps deficit after ACL reconstruction. J Knee Surg 2013;26(1):51-58. 3. Lappchen CH, Ringer T, Blessin J, Seidel G, Grieshammer S, Lange R, et al. Optical illusion alters M1 excitability after mirror therapy: a TMS study. J Neurophysiol 2012;108(10):2857-2861. 4. Hamzei F, Lappchen CH, Glauche V, Mader I, Rijntjes M, Weiller C. Functional plasticity induced by mirror training: the mirror as the element connecting both hands to one hemisphere. Neurorehabil Neural Repair 2012;26(5):484-496. 5. Deconinck FJ, Smorenburg AR, Benham A, Ledebt A, Feltham MG, Savelsbergh GJ. Reflections on mirror therapy: a systematic review of the effect of mirror visual feedback on the brain. Neurorehabil Neural Repair 2015;29(4):349-361. 6. Iacoboni M. Neural mechanisms of imitation. Curr Opin Neurobiol 2005;15(6):632-637. 7. Iacoboni M, Koski LM, Brass M, Bekkering H, Woods RP, Dubeau MC, et al. Reafferent copies of imitated actions in the right superior temporal cortex. Proc Natl Acad Sci U S A 2001;98(24):13995-13999. 8. Ruddy KL, Carson RG. Neural pathways mediating cross education of motor function. Front Hum Neurosci 2013;7:397.

Tjerk Zult

studeerde Bewegingswetenschappen aan de Universiteit van Groningen waar hij zowel zijn bachelor- als masterdiploma behaalde. Tijdens de master volgde hij de specialisatie ‘motor function and cognition in healthy ageing’ en voerde hij zijn afstudeeronderzoek uit in Newcastleupon-Tyne (VK) bij het Department of Sport, Exercise and Rehabilitation. Daarna startte hij als promovendus bij Bewegingswetenschappen. Momenteel is hij werkzaam als postdoctoraal onderzoeker in Cambridge (VK) bij de Vision and Eye Research Unit. Titel proefschrift: Inter-limb mechanisms and clinical relevance of cross-education in humans Promotiedatum: 12 juni 2017, Universiteit van Groningen Promotieteam: prof. dr. T. Hortobágyi, prof. dr. G. Howatson, dr. C.A.T. Zijdewind, dr. J.P. Farthing Weblink proefschrift: www.rug.nl (zoek op titel proefschrift)

9. Lepley AS, Gribble PA, Thomas AC, Tevald MA, Sohn DH, Pietrosimone BG. Quadriceps neural alterations in anterior cruciate ligament reconstructed patients: A 6-month longitudinal investigation. Scand J Med Sci Sports 2015;25(6):828-839. 10. Urbach D, Nebelung W, Weiler HT, Awiszus F. Bilateral deficit of voluntary quadriceps muscle activation after unilateral ACL tear. Med Sci Sports Exerc 1999;31(12):1691-1696. 11. Urbach D, Awiszus F. Impaired ability of voluntary quadriceps activation bilaterally interferes with function testing after knee injuries. A twitch interpolation study. Int J Sports Med 2002;23(4):231-236. 12. Palmieri-Smith RM, Thomas AC, Wojtys EM. Maximizing quadriceps strength after ACL reconstruction. Clin Sports Med 2008;27(3):405-424. 13. Negahban H, Mazaheri M, Kingma I, van Dieën JH. A systematic review of postural control during singleleg stance in patients with untreated anterior cruciate ligament injury. Knee Surg Sports Traumatol Arthrosc 2014;22(7):1491-1504. 14. Gokeler A, Welling W, Zaffagnini S, Seil R, Padua D. Development of a test battery to enhance safe return to sports after anterior cruciate ligament reconstruction. Knee Surg Sports Traumatol Arthrosc 2017;25(1):192-199. 15. Zult T, Howatson G, Kádár EE, Farthing JP, Hortobágyi T. Role of the mirror-neuron system in cross-education. Sports Med 2014;44(2):159-178. 16. Zult T, Goodall S, Thomas K, Hortobágyi T, Howatson G. Mirror illusion reduces motor cortical inhibition in the ipsilateral primary motor cortex during forceful unilateral muscle contractions. J Neurophysiol 2015;113(7):2262-2270.

17. Garry MI, Loftus A, Summers JJ. Mirror, mirror on the wall: viewing a mirror reflection of unilateral hand movements facilitates ipsilateral M1 excitability. Exp Brain Res 2005;163(1):118-122. 18. Muellbacher W, Facchini S, Boroojerdi B, Hallett M. Changes in motor cortex excitability during ipsilateral hand muscle activation in humans. Clin Neurophysiol 2000;111(2):344-349. 19. Perez MA, Cohen LG. Scaling of motor cortical excitability during unimanual force generation. Cortex 2009;45(9):1065-1071. 20. Zult T, Goodall S, Thomas K, Solnik S, Hortobágyi T, Howatson G. Mirror training augments the crosseducation of strength and affects inhibitory paths. Med Sci Sports Exerc 2016;48(6):1001-1013. 21. Zult T, Gokeler A, van Raay JJ, Brouwer RW, Zijdewind I, Hortobágyi T. An anterior cruciate ligament injury does not affect the neuromuscular function of the non-injured leg except for dynamic balance and voluntary quadriceps activation. Knee Surg Sports Traumatol Arthrosc 2017;25(1):172-183. 22. Dragert K, Zehr EP. High-intensity unilateral dorsiflexor resistance training results in bilateral neuromuscular plasticity after stroke. Exp Brain Res 2013;225(1):93-104. 23. Magnus CR, Arnold CM, Johnston G, Dal-Bello Haas V, Basran J, Krentz JR, et al. Cross-education for improving strength and mobility after distal radius fractures: a randomized controlled trial. Arch Phys Med Rehabil 2013;94(7):1247-1255.

Hoe bent u tot dit promotietraject gekomen? In mijn master kwam ik voor het eerst in aanraking met het begrip ‘cross-educatie’. Hier ben ik mij toen verder in gaan verdiepen. Dit onderwerp vond ik zo interessant, dat ik een aanvraag heb geschreven voor een promotietraject. Deze werd gehonoreerd door het Universitair Medisch Centrum Groningen.

motorische schors blijft hierin onduidelijk. Ook hebben we niet kunnen aantonen dat cross-educatie klinisch relevant kan zijn voor patienten met voorstekruisbandletsel.

Waarom dit onderwerp? Mijn interesse voor cross-educatie was al gewekt tijdens de master Bewegingswetenschappen. Vooral de praktische toepasbaarheid van dit onderwerp sprak mij aan. Daarnaast vind ik neurofysiologie erg interessant en dat sloot goed aan bij het onderzoek naar de onderliggende mechanismen van cross-educatie. Hebben de conclusies u verrast? Nee en ja. Onze eerste aanname was dat spiegeltraining het crosseducatie-effect kon vergroten en dit bleek te kloppen, maar de rol van de primaire

Wat zou u doen met 1 miljoen euro onderzoeksgeld? Ten eerste zou ik meer klinische studies gaan opzetten om te kijken of cross-educatie wel relevant kan zijn voor andere unilaterale aandoeningen dan een voorstekruisbandruptuur. Ten tweede zou ik in kaart gaan brengen welke hersenstructuren een rol spelen bij crosseducatie en hoe deze hersenstructuren met elkaar communiceren (wittestofbanen).

FysioPraxis | november 2017

fp09WK.indd 36

06-11-17 11:00


WETENSCHAP – PROMOTIEONDERZOEK

37

Preventieprogramma’s voor sportblessures Onderzoek in het kort: screeningtesten en preventieprogramma’s voor blessures aan de onderste extremiteiten bij balteamsporters.

back, waarbij het beeld van de sporter over een beeld van een expert gelegd wordt, kan de sporter zien welke beweging anders gemaakt moet worden. De nieuwe methoden zijn nog niet in echte sportsettings getest, maar visuele feedback lijkt een veelbelovende manier om mannelijke teamsporters een landingspatroon aan te leren. Vrouwen hebben wellicht, naast het zien van de beelden, ook aanvullende (verbale)

Tekst: Joan Dallinga

Uit een literatuurstudie naar bestaande blessurescreeningtesten kwamen verscheidene screeningtesten naar voren die gebruikt kunnen worden om het risico op blessures in kaart te brengen. Het bleek dat deze bestaande screeningtesten niet altijd sport-specifiek zijn en niet altijd makkelijk toe te passen in de praktijk. De genoemde screeningtools moeten daarom nog verder gevalideerd worden in toekomstig onderzoek. Een tweede uitkomst is de introductie van nieuwe methodes om bestaande preventieprogramma’s voor voorstekruisbandblessures te optimaliseren, waarbij gebruik wordt gemaakt van externe-focus-instructies en videofeedback. Op deze manier worden automatische leerprocessen gestimuleerd. Met behulp van videofeed-

Joan Dallinga

Wat kan de fysiotherapeut met de resultaten van dit onderzoek? Screeningtesten voor blessures aan de onderste extremiteit kunnen het beste uitgevoerd worden vóór de start van het seizoen. Deze testen kunnen antwoord geven op de vraag welke spelers er mogelijk een hoger risico lopen op een blessure, maar ook inzicht geven in de belastbaarheid en fysieke staat van de spelers. In mijn proefschrift wordt een aantal voorbeelden van blessurescreeningtesten gegeven die in de praktijk gebruikt kunnen worden. Verder kunnen programma’s ter preventie van voorstekruisbandblessures het beste in de standaard warming-up verwerkt worden. Dit zou niet te veel tijd moeten kosten. Het is raadzaam om in deze programma’s externe-focus-instructies met visuele feedback te gebruiken om veilige landingspatronen aan te leren. Maak daarbij gebruik van self controlled feedback.

behaalde haar bachelordiploma Fysiotherapie aan de Academie voor Gezondheidsstudies, Hanzehogeschool Groningen (2008). Van 2008 tot 2009 werkte zij als fysiotherapeut in een ziekenhuis en eerstelijnsfysiotherapiepraktijk. Daarna startte ze met de pre-master Bewegingswetenschappen (Rijksuniversiteit Groningen). Haar masterdiploma behaalde zij in 2012. Tijdens een master-PhD-traject specialiseerde zij zich in blessurepreventieonderzoek. Joan werkt nu als onderzoeker aan de Hogeschool van Amsterdam en de Hogeschool Inholland, bij het lectoraat Kracht van Sport. Titel proefschrift: Injury prevention in team sport athletes – The role of screening tools and injury prevention programs Promotiedatum: 3 juli 2017, Rijksuniversiteit Groningen Promotieteam: prof. dr. K.A.P.M. Lemmink en dr A. Benjaminse Weblink proefschrift: www.rug.nl (zoek op titel proefschrift)

instructies nodig. Een andere ontwikkelde methode is het geven van instructies met een ‘externe focus’: tijdens het neerkomen na een sprong niet denken: ‘ik moet mijn knieën goed buigen,’ maar ‘ik moet zachtjes landen’. Ook deze methode lijkt uit eerste testen veelbelovend te zijn. Toekomstig onderzoek moet uitwijzen hoe deze preventieprogramma’s in de praktijk geïmplementeerd kunnen worden.

Hoe bent u tot dit promotietraject gekomen? Tijdens het eerste jaar van mijn master heb ik een review geschreven over screeningtools voor blessures aan de onderste extremiteit. Dit artikel is gepubliceerd, waarna ik in mijn tweede jaar van mijn master een masterPhD-traject heb aangevraagd om dit onderwerp verder te onderzoeken. Waarom dit onderwerp? Ik wilde graag iets doen met mijn achtergrond als fysiotherapeut. Daarnaast was ik erg geïnteresseerd in sportonderzoek. Zo kwam ik uit op het thema blessurepreventie bij teamsporten.

INJURY PREVENTION IN TEAM SPORT ATHLETES The role of screening tools and injury prevention programs

Joan Dallinga

Hebben de conclusies u verrast? Deels wel. Als onderdeel van mijn onderzoek is er een videofeedbacktool ontwikkeld. Deze kan ingezet worden om correcte landingspatronen aan te leren. Een van de verrassende bevindingen is dat deze feedback werkte voor mannen, maar niet voor vrouwen.

Wat zou u doen met 1 miljoen euro onderzoeksgeld? Hiermee zou ik de ontwikkelde blessurepreventieprogramma’s (videofeedbacktool en externe-focusinstructies) verder optimaliseren en evalueren. Ik ben erg geïnteresseerd in de langetermijneffecten van de videofeedback onder balteamsporters, dus sporters zouden over een langere periode (één of meerdere seizoenen) gevolgd moeten worden. Ook zou de implementatie van de programma’s in de praktijk centraal staan. Hiervoor is het onder andere nodig om de sporters, coaches en medische staf te betrekken bij de ontwikkeling en de evaluatie.

FysioPraxis | november 2017

fp09WK.indd 37

06-11-17 11:00


38

WETENSCHAP – SUMMARY

Tim Vanbellingen, Thomas Nyffeler, Julia Nigg, Jorina Janssens, Johanna Hoppe, Tobias Nef, René Müri, Erwin van Wegen, Gert Kwakkel, Stephan Bohlhalter

Met betrekking tot de primaire uitkomstvariabele (9-HPT) was er direct na de trainingsperiode van 4 weken een significant en klinische relevant verschil in het voordeel van het HOMEDEXTprogramma ten opzichte van het controleprogramma. Ook was er een significante verbetering op fijnmotorische vaardigheden in het dagelijks leven zoals het schrijven van notities, knopen van de jas dichtmaken en schoenveters strikken. Op de andere secundaire variabelen was er geen verschil tussen de twee groepen.

Klinische vraag

Dr. Tim Vanbellingen, hoofd fysio- en ergothera-

Wat is de effectiviteit op fijnmotorische vaardigheden van een 4 weken durend thuis uitgevoerde taakspecifieke training bij patiënten met de ziekte van Parkinson?

pieafdeling en senior onderzoeker, centrum voor

Conclusie van de auteurs

Samengevat uit Parkinsonism Relat Disord © 2017;41:92-98

Home based training for dexterity in Parkinson’s disease: A randomized controlled trial

Patiënten in de trainingsgroep vertoonden na 4 weken een significant en klinisch relevante verbetering op fijnmotorische vaardigheden in vergelijking met de controlegroep. Dit verschil was niet meer zichtbaar na 12 weken, waaruit blijkt dat een voortdurende training (dagelijks ongeveer 30 minuten, 5 keer per week) nodig is om het effect te behouden.

Onderzoeksopzet RCT.

Onderzoekslocatie Twee neurologische revalidatiecentra in Zwitserland.

SAMENVATTING Voor dit onderzoek werden 103 patiënten met de ziekte van Parkinson geïncludeerd. De patiënten werden in twee verschillende oefenprogramma’s gerandomiseerd. Enerzijds het experimentele fijne-motoriekprogramma (HOMEDEXT) en anderzijds het controleprogramma (oefeningen met Thera-band). Patiënten werden geïnstrueerd en moesten de oefeningen thuis uitvoeren gedurende 4 weken, 5 dagen per week, ongeveer 30 minuten per dag. Het HOMEDEXT-programma bevat 6 specifieke fijnmotorische oefeningen. Daarbij ligt onder andere de focus op het verbeteren van de controle van krachtsinspanning en coördinatie van de vingers. De primaire uitkomstvariabele was de fijne motoriek, gemeten met de Nine Hole Peg Test (9-HPT). Secundaire uitkomstvariabelen waren kracht (Jamar Dynamometer), motorische parkinsonsymptomen (gemodificeerde schaal 3 van de Movement Disorders Society-Unified Parkinson Disease Rating Scale), fijnmotorische vaardigheden in het dagelijks leven (Dexterity Questionnaire-24) en gezondheidsgerelateerde kwaliteit van het leven (Parkinson Disease Questionnaire-39).

Onderzoekslocatie Avans Hogeschool Breda en VU Medisch Centrum Amsterdam.

SAMENVATTING

Welke prognostische modellen bestaan er voor patiënten met knieklachten in de eerste lijn? Is het mogelijk deze bestaande modellen samen te vatten en op basis daarvan nieuwe prognostische modellen te ontwikkelen en te valideren die gebruikt kunnen worden door fysiotherapeuten in de eerste lijn?

Na een uitgebreid literatuuronderzoek hebben twee onderzoekers onafhankelijk van elkaar studies geselecteerd over prognostische modellen voor patiënten met niet-traumatische knieklachten. De methodologische kwaliteit van de geïncludeerde studies is eveneens door minimaal twee onderzoekers onafhankelijk van elkaar onderzocht. Alle predictoren uit de geïncludeerde studies zijn geëvalueerd, samengevat en geclassificeerd. Alleen de predictoren die in meer dan één studie van hoge methodologische kwaliteit voorkwamen, zijn in deze review gepresenteerd. Alle predictoren met een hoog ‘level of evidence’ zijn gebruikt om nieuwe prognostische modellen te ontwikkelen voor de uitkomstmaten functie en herstel. Vervolgens zijn deze modellen intern gevalideerd. Zestien studies waren geschikt voor inclusie waarvan elf van een hoge methodologische kwaliteit. Geen van de geïncludeerde studies valideerde hun modellen. Vijf predictoren met een hoog ‘level of evidence’ zijn gerelateerd aan functie (leeftijd, klachtenduur, skeletale comorbiditeit, stijfheid van de knie en algemene gezondheid gemeten door de SF36/RAND36) en zes aan herstel (leeftijd, klachtenduur, skeletale comorbiditeit, bilaterale symptomen, opleidingsniveau en trauma in het verleden). Deze predictoren zijn gebruikt om twee nieuwe prognostische modellen samen te stellen voor patiënten met kniepijn na één jaar. Als deze modellen in een andere dataset gerund worden, zien we een verklaarde variantie (R2) van 36% (functie) en 33% (herstel). De area onder de curve (AUC) van het herstelmodel is 0,79. Na interne validatie is de gecorrigeerde R2 van de modellen respectievelijk 30% (functie) en 20% (herstel) en de AUC 0,73.

Conclusie van de auteurs

Guus Panken, MSc, VU Medisch Centrum

Er zijn twee nieuwe valide prognostische modellen ontwikkeld voor patiënten met niet-traumatische knieklachten voor zowel de uitkomstmaten functie als herstel, die na externe validatie gebruikt zouden kunnen worden door fysiotherapeuten in de eerste lijn. Deze modellen zijn gebaseerd op predictoren met een hoog ‘level of evidence’. Deze informatie is klinisch relevant voor de fysiotherapeut in de praktijk, omdat zij op basis van deze modellen hun behandelstrategie kunnen aanpassen. Een langere klachtenduur is de sterkste voorspeller van zowel een slechtere functie als een verminderde kans op herstel.

Amsterdam, Afdeling Epidemiologie en

neurologie en neurorevalidatie, kantonaal ziekenhuis Luzern en afdeling voor gerontechnologie en revalidatie, universiteit Bern, Zwitserland.

Clinical prediction models for patients with nontraumatic knee pain in primary care: A systematic review and internal validation study Guus Panken, Arianne Verhagen, Caroline Terwee, Martijn Heymans

Klinische vraag

Biostatistiek.

Samengevat uit J Orthop Sports Phys Ther © 2017;47(8):518-529

Onderzoeksopzet Een systematische review en validatiestudie in een bestaande dataset van patiënten met niettraumatische knieklachten.

FysioPraxis | november 2017

fp09WK.indd 38

06-11-17 11:00


S P E C I A L I S T E N K AT E R N

39

SPECIALISTEN KATERN REDACTIE: de Beroepsinhoudelijke Verenigingen COÖRDINATIE EN EINDREDACTIE: Lidwien van Loon

NVBF

Arbeidsfysiotherapie brengt verzuim omlaag Praktijkproef IZZ, KNGF en NVBF NFP

Analyse van gedrag en percepties Kwalitatief onderzoek naar herstelbelemmerend gedrag

40 41

VHVL

Erkenning specialistische zorg Beroepsprofiel Hart-, Vaat- en Longfysiotherapeut NVFVG

De VB-fitscan

Gebruikservaringen en normgegevens NVMT

PainDETECT en DN4-screeningsinstrumenten Diagnostische accuratesse Nederlandse versie

fp09SKopening.indd 39

42 43 44 06-11-17 11:01


NVBF | NEDERLANDSE VERENIGING VOOR BEDRIJFS- EN ARBEIDSFYSIOTHERAPEUTEN

40

S P E C I A L I S T E N K AT E R N

Praktijkproef IZZ, KNGF en NVBF toont aan:

Arbeidsfysiotherapie brengt verzuim omlaag Uit de praktijkproef van IZZ naar aanleiding van het bovengemiddelde gebruik van fysiotherapeutische zorg van zorgmedewerkers blijkt dat arbeidsfysiotherapie vaak effectiever is dan reguliere fysiotherapie. De belangrijkste reden? Bij arbeidsfysiotherapie krijgt de oorzaak van de klachten meer aandacht. Tekst: Mahlee Plekker

Uit de jaarlijkse analyse van zorggebruik binnen zorgorganisaties door IZZ blijkt dat medewerkers in de zorg veel meer fysiotherapeutische zorg gebruiken dan de gemiddelde Nederlander.1 Om dit te kunnen verklaren en om eventueel passende maatregelen te kunnen nemen, is IZZ in samenwerking met het KNGF en de NVBF een praktijkproef aangegaan. PARTICIPATIEVE WERKAANPASSING Bij arbeidsfysiotherapie wordt gekeken hoe fysieke klachten samenhangen met knelpunten op het werk. Op deze manier krijgt de oorzaak van de klachten meer aandacht. Volgens registerbedrijfsfysiotherapeut Léon Gardien is hierin veel winst te behalen. “In ons protocol arbeidsfysiotherapie is er sprake van participatieve werkaanpassing”, zegt Gardien. “Dit betekent dat zowel zorgmedewerker als zorgorganisatie een actieve inbreng hebben. Zo wordt er samen naar de risico’s gekeken. Als je de risico’s eenmaal kent, dan kun je op zoek gaan naar oplossingen. Deze hands-off-aanpak vergroot het draagvlak én de bewustwording.” Bewustwording is erg belangrijk, beaamt ook Jacob Brouwers. Hij is propositiemanager bij IZZ. “Veel zorgmedewerkers lopen lang door met klachten aan het bewegingsapparaat. Daardoor is het verzuimrisico groot. Vaak lost het behandelen van de klacht niets op, omdat de oorzaak niet gevonden wordt. Om tot een structurele oplossing te komen, is dit echter wel noodzakelijk.”

VERZUIM OMLAAG De praktijkproef, uitgevoerd onder 150 zorgmedewerkers, heeft aangetoond dat arbeidsfysiotherapie fysieke klachten snel kan verhelpen. Door arbeidsfysiotherapie kunnen zorgmedewerkers het werk fysiek beter aan. Bovendien zijn ze productiever en gaat het verzuim omlaag. Ook wordt sneller duidelijk of er andere - bijvoorbeeld psychische - klachten meespelen. Zo nodig kan er tijdig passende zorg worden verleend. BIJ DE BRON Door fysieke problemen door werk bij de bron aan te pakken, voorkom je problemen in een vroeg stadium. Brouwers: “Om die reden zijn we overtuigd van deze manier van werken: een gerichte aanpak waarin de klacht centraal staat en er direct naar een passende oplossing wordt gezocht. Ook vanuit maatschappelijk oogpunt is het succes van deze pilot erg belangrijk. VWS wil dat een collectiviteit meer toegevoegde waarde krijgt. IZZ en NVBF zetten met deze pilotcasus wat dat betreft de toon. Door de toenemende zorgvraag moeten we alle zeilen bijzetten om de capaciteit van zorgmedewerkers op peil te houden. Daarom is het succes van deze pilot zo belangrijk. Om deze reden hebben we ervoor gezorgd dat de intake tegen een specialistentarief vergoed wordt in de IZZ Zorgverzekering.” VERGOEDINGEN Gardien: “Het feit dat een gedeelte van de interventie vergoed gaat worden, is goed nieuws voor zowel medewerkers als organisaties. In dit kader start NVBF twee cursussen. De eerste cursus geldt als aanvulling op de basiscursus participatieve werkaanpassing die tussen 2009 en 2014 door de NVBF is georganiseerd. Hierin zal de laatste stand van zaken in het onderzoek centraal staan. Daarnaast verzorgen we een basiscursus met de grondbeginselen. Hoewel

De intake wordt tegen een specialistentarief vergoed in de IZZ Zorgverzekering

Bron: IZZ Jaarrapport Zorggebruik 2016.

deze eerste praktijkproef plaatsvond in de zorgsector, is de methodiek toe te passen in alle sectoren. Deelnemers aan de cursus krijgen een certificaat erkend door IZZ.” Mahlee Plekker is freelance tekstschrijver. Ze is bereikbaar via info@mahlee.nl.

1 Jaarrapport Zorggebruik 2016. Een gezonde werkgever maakt veel verschil. Inzicht in arbeidsrelevant zorggebruik van zorgmedewerkers. Apeldoorn: IZZ, 2017.

Cursus participatieve werkaanpassing De basiscursus bestaat uit twee dagdelen; de aanvullende cursus duurt één dagdeel. Kijk voor data en meer informatie op www.nvbf.nl.

FysioPraxis | november 2017

fp09SK.indd 40

06-11-17 11:02


Kwalitatief onderzoek naar herstelbelemmerend gedrag

Analyse van gedrag en percepties In diverse richtlijnen wordt aangegeven dat psychosociale factoren van invloed kunnen zijn op het herstel van klachten. Worden hestelbelemmerende factoren niet meegenomen in de therapie, dan bestaat de kans op chroniciteit of recidivering van de klachten.1-4 Uit literatuur blijkt niet hoe een herstelbelemmerende copingstijl kan worden herkend en beïnvloed. Ook is onbekend hoe de psychosomatisch fysiotherapeut met dit gedrag omgaat in het behandeltraject. Voor de NFP en het Kenniscentrum Zorginnovatie van Hogeschool Rotterdam aanleiding om kwalitatief onderzoek te doen. Tekst: Arjo Bruggeman, Milou Maliepaard, Natalie Lajqi en dr. Anita Feleus

Voor het onderzoek zijn semigestructureerde interviews gehouden met tien psychosomatisch fysiotherapeuten (PFT), werkzaam in een eerstelijnspraktijk in Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht. Na het transcriberen van de audioopnames is er gebruikgemaakt van een combinatie van thematisch en open coderen. De bevindingen zijn geordend en geverifieerd bij de deelnemende therapeuten. OORZAKEN Aan de hand van vier stappen besteedden de therapeuten aandacht aan herstelbelemmerend gedrag (HBG): herkennen, analyseren van de oorzaak, in kaart brengen en aanpak van de klachten. Belangrijke herkenningspunten waren: afwijkende fysiologische weefselhersteltijd, belemmerende sensitisatie, catastroferen en hyperventilatie.

van HBG. Zo kunnen mensen met verschillende achtergronden ook verschillende gezondheidspercepties hebben. TECHNIEKEN De therapeuten gaven aan dat ze bij mensen bij wie HBG wordt gesignaleerd, een analyse maken van het leefpatroon en de percepties over gezondheidsproblemen. Ook worden stressoren en psychische klachten in kaart gebracht, omdat ze een belemmering kunnen vormen voor de aanpak van HBG. In de aanpak van HBG worden zowel hands-onals hands-off-technieken gebruikt. Als handsoff-begeleiding komen met name het ondersteunen van de zelfmanagementvaardigheden naar voren, het doen van lichaamsbewustwordingsoefeningen en educatie. Educatie richt zich voornamelijk op het bijsturen van de percepties over de aandoening wanneer deze als belemmerend worden gezien. De insteek hierbij kan variëren, zoals educatie van de anatomie, educatie van het pijnsysteem of cognitieve gedragstherapie. De hands-on-technieken worden veelal ingezet om een ingang te vinden voor coachende technieken. De bevraagde therapeuten gaven aan dat patiënten makkelijker in gesprek komen wanneer er een hands-on-techniek wordt toegepast. Volgens de therapeuten zijn er weinig geschikte meetinstrumenten. Ze raadden aan de anamnese uit te voeren volgens de SCEGS-methodiek. Deze houdt in dat er wordt gevraagd naar de Somatische, Cognitieve, Emotionele, Gedragsmatige en Sociale context. Daarnaast adviseerden ze de 4-Dimensionele Klachtenlijst (4-DKL) of een pijnschaal.5-6

De behandeling is gericht op coaching van zelfmanagementvaardigheden, lichaamsbewustwording en pijneducatie De therapeuten gaven verschillende redenen aan als oorzaak voor HBG, zoals belemmerende sensitisatie en catastroferen. Ook gaven ze aan dat patiënten zich in veel gevallen slecht bewust zijn van hun lichaam en onvoldoende kennis hebben van het lichaam. Ook herstel- en omgevingsinvloeden spelen mee in het ontstaan

CONCLUSIE HBG wordt herkend bij het voortbestaan van de klachten na overschrijding van de fysiologisch verwachte weefselhersteltijd, bij somatisatie of bij catastroferen. Als oorzaak voor HBG wordt gegeven dat patiënten zich onvoldoende bewust zijn van hun lichaam en te weinig kennis hebben

van de eigen invloed op herstel en herstelbelemmerende invloeden. Van het gedrag en de percepties over het gezondheidsprobleem moet een analyse worden gemaakt. De behandeling is gericht op coaching van zelfmanagementvaardigheden, lichaamsbewustwording en pijneducatie. BETEKENIS VOOR DE PRAKTIJK Vanuit de bevindingen van dit onderzoek lijkt de diagnostiek bij HBG zich te richten op het analyseren van gedrag en percepties. Het begeleidingstraject voor mensen met HBG is gericht op educatie en coaching van zelfmanagementvaardigheden, lichaamsbewustwording en pijneducatie, eventueel met gebruik van gedragsveranderingsmodellen. Arjo Bruggeman is als fysiotherapeut werkzaam bij Fysioooo. Ze is bereikbaar via arjobruggeman@hotmail.com. Milou Maliepaard en Natalie Lajqi zijn fysiotherapeuten in opleiding. Dr. Anita Feleus is docent-onderzoeker bij Kenniscentrum Zorginnovatie, lectoraat Bewegen naar Gezondheid van Hogeschool Rotterdam. Ze is bereikbaar via a.feleus@hr.nl.

41

N F P | N E D E R L A N D S E V E R E N I G I N G V O O R F Y S I O T H E R A P I E V O L G E N S D E P S Y C H O S O M AT I E K

S P E C I A L I S T E N K AT E R N

Met dank aan Matthijs Rümke (voorzitter NFP) en Anke Kleine-Katthöfer (docent fysiotherapie Hogeschool Rotterdam).

Literatuur

1. Beumer A, de Bie RA, ten Cate A, Doornbos N, Elders L, van Eijsden-Besseling M. Multidisciplinaire richtlijn aspecifieke Klachten Arm, Nek en/of Schouders. Amersfoort: KNGF, 2012. 2. Bier JD, Scholten-Peeters GGM, Staal JB, Pool J, van Tulder M, Beekman E, et al. KNGF-richtlijn Nekpijn. Amersfoort: KNGF, 2016. 3. Heemskerk MAMB, Staal JB, Bierma-Zeinstra SMA. KNGF-richtlijn klachten aan de arm, nek en/of schouder (KANS). Ned Tijdschr Fysiother 2010 (Suppl);120(1):112. 4. Staal JB, Hendriks EJM, Heijmans M, Kiers H, LutgersBoomsma AM, Rutten G, et al. KNGF-richtlijn Lage rugpijn. Amersfoort: KNGF, 2013. 5. Terluin B. De vierdimensionale klachtenlijst (4DKL); een vragenlijst voor het meten van distress, depressie, angst en somatisatie. Huisarts Wet 1996;39(12):538-547. 6. Engel GL. The biopsychosocial model and the education of health professionals. Ann N Y Acad Sci 1978;310:169-187. FysioPraxis | november 2017

fp09SK.indd 41

06-11-17 11:02


S P E C I A L I S T E N K AT E R N

Beroepsprofiel Hart-,Vaat- en Longfysiotherapeut

Erkenning specialistische zorg Tijdens de ALV van het KNGF afgelopen juni is het eerste beroepsprofiel (BP) Hart-, Vaat- en Long (HVL)-fysiotherapeut goedgekeurd. Tot op heden was er nog geen beschrijving beschikbaar van de specifie-ke competenties van de verbijzondering HVLfysiotherapie in een BP. Het BP draagt bij aan de verdere professionalisering en profilering van de HVL-fysiotherapeut. Tekst: drs. Mariette Jansen

Het BP bestaat uit een beroepsprofiel en een competentieprofiel. Het beroepsprofiel beschrijft onder andere het domein en de ‘competente HVLfysiotherapeut’. In het competentieprofiel staan de vereiste competenties gedetailleerd uitgewerkt; op masterniveau ofwel niveau 7 van het European Qualifications Framework. Deze competenties bestaan uit een mix van actuele wetenschappelijke kennis, vaardigheden en attitude. DOMEIN Als werkdomein wordt in het BP aangegeven dat de gespecialiseerde HVL-fysiotherapeut in staat is ook hoogcomplexe en/of specialistische zorg te bieden bij mensen met HVL-problematiek. Complexiteit wordt bepaald door gezondheidsdeterminanten als aard, ernst en fase van de aandoening, comorbiditeit en fysieke en psychische belastbaarheid, die al dan niet gecombineerd kunnen voorkomen. Specialistische zorg kan opgevat worden als zorg bij weinig voorkomende aandoeningen/problemen, zoals cystic fibrosis of interstitial lung disease, of zorg die sterk verdiepend is. BODY OF EVIDENCE Een gespecialiseerde HVL-fysiotherapeut is niet alleen optimaal op de hoogte van complexe problematiek, maar ook van de toenemende body of evidence waarop de klinische besluitvorming en behandeling worden gebaseerd. In toenemende mate wordt onderzoek gedaan, juist ook op het terrein van de HVL-fysiotherapie, waaruit blijkt dat oefenen bij mensen met chronische aandoeningen positieve effecten heeft op het fysiek functioneren. In het BP worden enkele voorbeelden gegeven van wetenschappelijke onderzoeken in het HVL-domein. Ze gaan onder andere over het Better-in-Better-out-concept, sarcoïdose en cystic fibrose. PRACTICE-BASED EVIDENCE De gespecialiseerde HVL-fysiotherapeut handelt

www.shutterstock.com

V H V L | V E R E N I G I N G V O O R H A R T- , VA AT- E N L O N G F Y S I O T H E R A P I E

42

volgens de kenmerken van evidence-based practice, maar kan om diverse redenen, bijvoorbeeld bij cliënten met complexere problematiek, beargumenteerd afwijken van de richtlijn en zijn of haar handelen baseren op practice-based evidence. Bovendien kan hij of zij zorg bieden aan cliënten die niet in een mono- of multidisciplinaire richtlijn zijn te vervatten. Op deze manier draagt de HVL-fysiotherapeut, samen met de cliënt, bij aan optimale, doelmatige en efficiënte zorg in een veilige werkomgeving.

het van belang om over deze verdiepende kennis te beschikken. In het BP worden de competenties beschreven waarmee de gespecialiseerde HVL-fysiotherapeut ook hoogcomplexe zorg en/ of specialistische zorg kan bieden. Deze kan daarmee participeren binnen wetenschappelijk onderzoek en heeft adequate kennis en vaardigheden op het gebied van samenwerken, communiceren, organiseren en innoveren. In het BP staan de competenties uitgewerkt per onderdeel van het CanMEDS-model.

COMPETENTIES Het BP biedt inzicht in de verdiepende en overtreffende kennis van functionele anatomie, inspanningsfysiologie, kinesiologie, pathologie, medische technologie, farmacologie, psychologie en gezondheidskunde. Voor het bepalen van de juiste interventie met de juiste intensiteit op het juiste moment bij mensen met hoogcomplexe en/of specialistische HVL-problematiek is

Mariette Jansen is fysiotherapeut en bewegingswetenschapper, werkzaam bij Fysiotherapie van Gilst in Arnhem en bij Fysiotherapie Zevenhuizen & Zuidbroek in Apeldoorn. Ze is medeauteur van het BP en bestuurslid van de VHVL. Ze is bereikbaar via info@vhvl.nl.

Het BP is te downloaden via www.vhvl.nl.

Erkend register

Het BP HVL-fysiotherapeut is een voorwaarde voor erkenning van de verbijzondering HVLfysiotherapie. Deze erkenning is een doel van de VHVL. Het BP biedt ondersteuning voor masteropleidingen om de benodigde competenties, beschreven op niveau 7 van het European Qualifications Framework (EQF), aan te scherpen. Met een erkend register streeft de VHVL naar een verhoogde kwaliteit en zichtbaarheid van de HVL-fysiotherapie. In het traject naar erkenning betrekt de VHVL mensen uit verschillende werkvelden om een breed draagvlak te creëren en om inzichten en ontwikkelingen te delen vanuit verschillende invalshoeken. Een master HVL-fysiotherapie kan een goede keuze kunnen zijn voor fysiotherapeuten die • interesse hebben in de HVL-fysiotherapie; • relatief veel mensen met HVL-problematiek zien; • verdieping en verbreding nastreven op verschillende gebieden; • optimale en doelmatige zorg nastreven voor mensen met complexe en/of specialistische HVL-problematiek.

FysioPraxis | november 2017

fp09SK.indd 42

06-11-17 11:02


De VB-fitscan

Gebruikservaringen en normgegevens De fitheid van volwassenen met een verstandelijke beperking (VB) is zeer laag.1,2 Fysiotherapeuten hebben daarom belang bij geschikte fitheidstesten om behandelplannen op te stellen en te evalueren. Er zijn voor deze doelgroep weinig fitheidstesten beschikbaar. Vanwege de cognitieve en lichamelijke beperkingen van volwassenen met een VB zijn algemene fitheidstesten niet altijd geschikt. Daarom is een aantal jaar geleden de VB-fitscan ontwikkeld.3 Wat zijn de gebruikservaringen? Tekst: dr. Alyt Oppewal en dr. Thessa Hilgenkamp

De VB-fitscan is samengesteld uit testen die uitvoerbaar, betrouwbaar en valide zijn gebleken bij volwassenen met een VB.4-6 De VB-fitscan bestaat uit testen voor lichaamssamenstelling, beenkrachtuithoudingsvermogen, spierkracht en statische en dynamische balans. Voor overige fitheidscomponenten zijn nog geen geschikte testen beschikbaar. De VB-fitscan is met name geschikt voor volwassenen met een lichte tot matige VB (IQ=70-35) en enige mate van mobiliteit.

RESULTATEN De vragenlijst is ingevuld door 41 fysiotherapeuten van wie het grootste deel de VB-fitscan gebruikt (46,3%; figuur 1). De VB-fitscan wordt met name gebruikt bij volwassenen en ouderen met een lichte tot matige VB. Een enkeling gebruikt de test ook bij kinderen en mensen met een ernstige VB. Het doel is met name evaluatief en inventariserend (56,1%; figuur 2). Er zijn 10 interviews afgenomen waarna er verzadiging in de antwoorden bereikt was. De VB-fitscan wordt als gemakkelijk ervaren om mee te werken, sluit goed aan bij de manier van werken en er zijn weinig materialen nodig. Men vindt het belangrijk om de VB-fitscan diagnostisch en evaluatief te gebruiken, maar loopt aan tegen het gebrek aan normgegevens om de resultaten mee te interpreteren. Op organisatorisch vlak blijkt het gebruik van de VB-fitscan vaak aan enthousiastelingen te hangen en formeel is het gebruik nog niet goed geborgd.

GEBRUIKSERVARING De VB-fitscan wordt enthousiast ontvangen door fysiotherapeuten die werken met mensen met een VB. Er is echter geen onderzoek gedaan naar de gebruikservaring met de VB-fitscan. Deze ervaring is belangrijk om de VB-fitscan te kunnen optimaliseren en zo geschikt mogelijk te maken voor gebruik in de fysiotherapiepraktijk. Daarom hebben we recent onderzoek verricht naar de gebruikservaringen met de VB-fitscan.

Figuur 1.

VRAGENLIJST EN INTERVIEWS We hebben een vragenlijst afgenomen bij fysiotherapeuten die de VB-fitscan in hun bezit hebben. In deze vragenlijst worden vragen gesteld over het gebruik, doel van het gebruik en de doelgroep bij wie de VB-fitscan wordt ingezet. Bij een deel van de fysiotherapeuten is vervolgens een gestructureerd interview afgenomen om zo een uitgebreid beeld te krijgen van hun ervaringen.

Figuur 2.

NORMGEGEVENS Het gebrek aan normgegevens kwam naar voren als belangrijkste beperking in het gebruik van de VB-fitscan. Daarom hebben we normgegevens geformuleerd op basis van: • het onderzoek ‘Gezond Ouder met een verstandelijke beperking (GOUD)’;1-7 • de Nationale Spelen 2014 van de Special Olympics; • literatuur over de algemene bevolking. De normgegevens zijn bijgevoegd bij de VBfitscan. Ze geven fysiotherapeuten de mogelijkheid om resultaten te interpreteren. DATAVERZAMELING Om kennis over de fitheid van mensen met een VB te vergroten en normgegevens te kunnen aanvullen, zijn we op zoek naar manieren om structureel de resultaten van de VB-fitscans te verzamelen. Een belangrijke eerste stap hierin is dat GeriMedica de VB-fitscan heeft toegevoegd als meetinstrument aan hun fysiotherapiedossier VG. Fysiotherapeuten die gebruikmaken van Ysis, kunnen hierdoor hun resultaten gemakkelijk toevoegen aan het dossier. Het Erasmus MC mag met deze (geanonimiseerde) gegevens wetenschappelijk onderzoek doen. Zo werken we samen aan een betere kennis over de fitheid van mensen met een VB. Alyt Oppewal is bewegingswetenschapper en postdoc onderzoeker. Dr. Thessa Hilgenkamp is bewegingswetenschapper en universitair docent. Beiden zijn werkzaam in het Erasmus Universitair

Gebruik van de

Medisch Centrum in Rotterdam. Ze zijn bereikbaar

VB-fitscan

via a.oppewal@erasmusmc.nl.

43

N V F V G | N E D E R L A N D S E V E R E N I G I N G VA N F Y S I O T H E R A P E U T E N V O O R V E R S TA N D E L I J K G E H A N D I C A P T E N

S P E C I A L I S T E N K AT E R N

De literatuur bij dit artikel staat op www.kngf.nl/fysiopraxis.

Dankwoord Doelen van het gebruik van de VB-fitscan

De VB-fitscan is met name geschikt voor volwassenen met een lichte tot matige VB en enige mate van mobiliteit

We willen graag Julian Agatowski, Alwin Lammerse, Kevin Cola en Salar Azizian bedanken voor hun inzet tijdens dit onderzoek. Ook willen we Marije Bunskoek bedanken voor haar inzet in dit project. Tot slot bedanken we alle fysiotherapeuten en bewegingsagogen die hebben deelgenomen aan het onderzoek.

FysioPraxis | november 2017

fp09SK.indd 43

06-11-17 11:02


NVMT | NEDERLANDSE VERENIGING VOOR MANUELE THERAPIE

44

S P E C I A L I S T E N K AT E R N

Diagnostische accuratesse Nederlandse versie

PainDETECT en DN4-screeningsinstrumenten Radiculopathie kan worden beschouwd als een gemengd pijnsyndroom, waarbij zowel nociceptieve als neuropathische pijn (NeP) aanwezig kunnen zijn.1 NeP wordt gedefinieerd als pijn die optreedt als direct gevolg van een laesie of aandoening van het somatosensorisch neurogeen systeem.2 Onze onderzoeksvraag luidde: wat is de diagnostische accuratesse en test-hertestbetrouwbaarheid van de Nederlandse versie van de painDETECT en Douleur Neuropathique en 4 questions (DN4)screeningsinstrumenten bij patiënten met verdenking van een cervicale of lumbale radiculopathie? Tekst: Rob Epping MSc, Arianne Verhagen PhD, Eric Hoebink MD, Servan Rooker MD, PhD en Wendy Scholten-Peeters PhD

Internationaal wordt aanbevolen NeP te beoordelen met het classificatiesysteem dat ontwikkeld is door de Neuropathic Pain Special Interest Group (NeuPSIG) van de International Association for the Study of Pain (IASP) (tabel 1).2,3 Er zijn verschillende NeP-screeningsinstrumenten ontwikkeld, zoals de Neuropathic Pain Questionnaire (NPQ), de DN4 en de painDETECT.4-6 De validiteit van deze screeningsinstrumenten is veelal onderzocht in de tweede of derde lijn bij mensen met post-CVA-pijn, polyneuropathie bij diabetes, kanker of een chronisch regionaal pijnsyndroom.4-6 VARIATIE De sensitiviteit varieert sterk van 67% voor de NPQ tot 85% voor de painDETECT. De specificiteit varieert van 71% voor de NPQ tot 90% voor de DN4.4,5,7-10 Eén studie heeft de validiteit van de DN4 onderzocht bij patiënten met en

zonder beenpijn en vond een sensitiviteit en specificiteit van respectievelijk 80% en 92%.11 In de afgelopen jaren zijn de painDETECT en DN4 vertaald in het Nederlands.12,13 De validiteit van de Nederlandse DN4 is onderzocht in de tweede lijn bij patiënten met voornamelijk posttraumatische pijn en een chronisch regionaal pijnsyndroom. Bij hen werd een sensitiviteit en specificiteit van respectievelijk 75% en 79% gevonden.14 VRAAGSTELLING Er ontbreekt informatie over de diagnostische accuratesse en test-hertestbetrouwbaarheid van de Nederlandse painDETECT en DN4 bij patiënten met verdenking van een cervicale of lumbale radiculopathie. Vandaar dat ons onderzoek is opgesteld met de vraagtelling: wat is de diagnostische accuratesse en test-hertestbetrouwbaarheid van de Nederlandse versie van de painDETECT en DN4-screeningsinstrumenten bij patiënten met verdenking van een cervicale of lumbale radiculopathie? METHODE Design – Het onderzoeksdesign betreft een diagnostisch accuratesse- en test-hertestbetrouwbaarheidsonderzoek. Geïncludeerd zijn patiënten van 18 jaar en ouder met nek-armpijn en rug-beenpijn die verdacht zijn van een radiculopathie, in de periode van juli 2013 tot en met oktober 2014 in kliniek ViaSana in Mill en het Amphia ziekenhuis in Breda. Exclusiecriteria waren: ernstige aandoeningen van de wervelkolom, zoals infecties, tumoren/metastasen en fracturen naast eerdere wervelkolomchirurgie, tekenen van myelopathie, diabetes mellitus en de aanwezigheid van een chronisch regionaal pijnsyndroom.

Tabel 1. Evaluatiecriteria voor neuropathische pijn 1 Pijn volgens een neuro-anatomisch verklaarbaar verloop 2 Een anamnese passend bij een laesie of aandoening van het perifeer of centraal somatosensorisch systeem 3 Aanwezigheid van een neuro-anatomisch verklaarbare pijndistributie door minstens één positieve neurologische test 4 Aanwezigheid van de laesie of aandoening, aangetoond door minstens één diagnostische test Classificatiesysteem voor neuropathische pijn.2 De aanwezigheid van NeP wordt ingedeeld als: • ‘definitief’ indien voldaan wordt aan alle 4 de criteria; • ‘waarschijnlijk’ indien voldaan wordt aan criteria 1 en 2 plus 3 of 4; • ‘mogelijk’ indien voldaan wordt aan criteria 1 en 2 zonder bewijs van criteria 3; • ‘onwaarschijnlijk’ indien een patiënt niet voldoet aan de eerder genoemde gradaties.2

Indextesten – Getest zijn de Nederlandse painDETECT en DN4-screeningsinstrumenten voor NeP. De painDETECT werd ontwikkeld en gevalideerd in Duitsland bij patiënten met lagerugpijn.6 De painDETECT bestaat uit verschillende onderdelen: • Drie 11-punts numerieke pijnschalen om de mate van pijn vast te stellen; • een vraag over het verloop van de pijn die aangegeven dient te worden door middel van een bijpassende afbeelding en gescoord wordt van -1 tot 2; • een pijntekening om het belangrijkste pijngebied aan te geven met de vraag of er sprake is van uitstralende pijn die aangegeven wordt met een pijl en gescoord wordt als ‘ja’ (2) of ‘nee’ (0); • 7 vragen over de kwaliteit van pijnsymptomen, gescoord op een 6-punts Likertschaal (0 = nooit; 1 = nauwelijks; 2 = weinig; 3 = matig; 4 = hevig; 5 = zeer hevig). De totaalscore is de som van de items met een afkappunt voor NeP van ≥ 19. De DN4 werd in Frankrijk ontwikkeld en gevalideerd en bestaat uit 7 items over pijnsymptomen en 3 items klinisch onderzoek.5 Elk item wordt gescoord als ‘ja’ (1) of ‘nee’ (0). De totaalscore is de som van de vragen die met ‘ja’ zijn beantwoord. Het afkappunt voor NeP is ≥ 4 van 10 volgens de originele studie. Referentietest – De consensusdiagnose van het panel aan experts (fysiotherapeut/medisch specialist) was gekozen als referentietest.15 Alleen indien alle 4 criteria van het classificatiesysteem positief waren (definitief NeP), werd de diagnose NeP gesteld (tabel 1). Testprocedure – Patiënten werden door zowel de medisch specialist als de fysiotherapeut onderzocht, waarbij de beide experts geblindeerd waren voor elkaars bevindingen. Vervolgens werd de patiënt verwezen voor een MRI en werden de screeningsinstrumenten ingevuld. Een tweede fysiotherapeut voerde het deel klinisch onderzoek van de DN4 uit. Compressie van de klinisch betrokken zenuwwortel op de MRI, beoordeeld door een ervaren radioloog, werd beschouwd als positief voor criterium 4 volgens het classificatiesysteem van Treede.2 Ter bepaling van de test-hertestbetrouwbaarheid werden beide screeningsinstrumenten door de eerste 120 patiënten na 1 week nogmaals ingevuld. De patiënten waren geblindeerd voor de NeP-diagnose en de uitslag van de screeningsinstrumenten.

FysioPraxis | november 2017

fp09SK.indd 44

06-11-17 11:02


Statistische analyse – De power-berekening gaf aan dat er minimaal 76 en maximaal 147 patiënten nodig waren voor een sensitiviteit van 70% van de indextesten en een sensitiviteit van 85% van de referentietest (α <0,05 en (1-β) = 0,90), rekening houdend met 10% drop-out. Voor het betrouwbaarheidsonderzoek waren 110 patiënten nodig voor een ICC van 0,70, rekening houdend met 10% drop-out.16 Het optimale afkappunt van de indextesten werd bepaald met de Youden-indexberekening. De diagnostische accuratesse van de individuele screeningsinstrumenten en de gecombineerde screeningsinstrumenten (beide indextesten samen positief voor NeP en de beide indextesten samen negatief voor NeP) werd bepaald door middel van 2x2-tabellen. De sensitiviteit, specificiteit, positief voorspellende waarde (PVW), negatief voorspellende waarde (NVW), positieve likelihood ratio (LR+), negatieve likelihood ratio (LR-), met hun 95% betrouwbaarheidsintervallen en accuratesse werden berekend met de website biostats.com.au/DAG_Stat en SPSS versie 22. Subgroepanalyses werden uitgevoerd voor patiënten met nek-armpijn en rug-beenpijn. De test-hertestbetrouwbaarheid van de indextesten werd bepaald door middel van de intraclass correlatiecoëfficiënt (ICC). Een ICC van minimaal 0,70 werd als acceptabel beschouwd. RESULTATEN In totaal werden 181 patiënten gerekruteerd, waarvan er 1 geëxcludeerd werd vanwege een onvolledige NeP-diagnose ten gevolge van een defecte MRI. Beide screeningsinstrumenten werden door 110 patiënten nogmaals volledig ingevuld. De prevalentie van NeP was 33% (‘definitief NeP’). Van het totale aantal patiënten hadden er 134 (74,4%) nek-armpijn en 46 (25,6%) rug-beenpijn. Van de pijnomschrijvingen uit de screeningsinstrumenten werden ‘tintelingen’, ‘gevoelloosheid’ en ‘elektrische schokken’ zowel in de NePgroep als de niet-NeP-groep het meest aangegeven. Er werd voor alle items geen significant verschil gevonden tussen de NeP en niet-NePgroep (tabel 2). Met de Youden-index werd voor de painDETECT een afkappunt gevonden van 10,5 en voor de DN4 van 2,5. Daarom werden deze afkappunten gehanteerd voor de bepaling van de diagnostische accuratesse. De diagnostische accuratesse van de painDETECT en de DN4 was vergelijkbaar met een sensitiviteit van 75% versus 76% en een specificiteit van 51% versus 42% (tabel 3). Indien beide screeningsinstrumenten aantoonden dat er geen NeP aanwezig was, steeg de sensitiviteit naar 83% met een negatief voor-

spellende waarde van 83%. De hoogste negatief voorspellende waarde werd gevonden in de subgroep nek-armpijn (93%). Dit betekent dat de achterafkans voor de afwezigheid van NeP bij een negatief resultaat op beide screeningsinstrumenten 93% is. De kans op niet-NeP veranderde van 76% vooraf (de prevalentie van NeP in de nek- armpijngroep was namelijk 24%), naar 93% na het afnemen van de indextesten. Zowel de painDETECT als de DN4 bleek over een acceptabele test-hertestbetrouwbaarheid te beschikken met een ICC van respectievelijk 0,91 en 0,86. DISCUSSIE De diagnostische accuratesse en test-hertestbetrouwbaarheid van de Nederlandse versies van de painDETECT en DN4 is beperkt. Indien beide screeningsinstrumenten negatief scoren, is de sensitiviteit voldoende om een neuropathische pijncomponent uit te sluiten. De kans op een fout negatief resultaat is echter nog steeds zo’n 20%. De validiteit van de screeningsinstrumenten is niet eerder onderzocht bij patiënten met radiculopathie. Hierdoor zijn onze resultaten niet vergelijkbaar met de literatuur.14 Een recent onderzoek uit Australië waarbij patiënten met nek-armpijn werden geïncludeerd, vond een vergelijkbare diagnostische accuratesse voor de painDETECT (Se: 64%; Sp: 62%).17 Eén onderzoek vond een goede sensitiviteit (80%) en specificiteit (92%) voor de DN4 bij patiënten met een lumbale radiculopathie.11 Een belangrijk verschil met onderhavig onder-

zoek is de gebruikte referentietest (classificatie middels de Quebec Task Force Classification of Spinal Disorders) en patiënten met een lumbale radiculopathie werden beschouwd als NeP en vergeleken met patiënten met low back pain zonder uitstraling als de niet-NeP-groep. Ook was de onderzoekspopulatie klein (n = 67), werd alleen het meest distale pijngebied onderzocht en had 65% van de NeP-groep eerder een lagerugoperatie ondergaan. De oorspronkelijke studies van de painDETECT en DN4 hebben de testhertest betrouwbaarheid niet onderzocht.5,6 De acceptabele test-hertestbetrouwbaarheid (ICC: 0,94 en 0,95) in onze studie was vergelijkbaar met die van de Spaanse en Turkse validatiestudies van de painDETECT (ICC: 0,98 en 0,95) en DN4 (ICC 0,91 en 0,86).18-21 De validiteit van het classificatiesysteem van Treede voor de diagnose van NeP is vooralsnog niet bekend.9 Voor een optimale referentietest is daarom de consensus NeP-diagnose tussen twee experts gebruikt. Een beperking van dit onderzoek is dat voorafgaand aan de testen geen aanpassing is geweest in het medicatiegebruik. Dit heeft mogelijk de indextestresultaten beïnvloed en kan hebben geleid tot meer fout negatieve NeP-diagnoses bij de patiënten met radiculopathie. Vooral criteria 1 en 3 van het classificatiesysteem waren soms lastig te beoordelen door de experts, omdat volgens criteria 1 de pijn in een neuro-anatomisch overeenkomend innervatiegebied gevoeld dient te worden.2 Radiculaire pijn hoeft zich echter niet in een specifiek afgebakend dermatoom te bevinden en de dermatoomgebieden overlappen

45

NVMT | NEDERLANDSE VERENIGING VOOR MANUELE THERAPIE

S P E C I A L I S T E N K AT E R N

Tabel 2. Gemeten pijnomschrijvingen

Tinteling Gevoelloosheid* Elektrische schokken* Brandend Lichte aanraking* Koude of warmte Lichte druk Pijnlijke koude Pijnlijke steken Jeuk Hypoesthesie bij aanraken Hypoesthesie bij prikken Hyperesthesie bij wrijven

Niet-NeP (%) painDETECT DN4 (n=121) (n=121) 47,9 62,8 33,9 43,8 45,5 46,3 34,8 42,1 6,6 4,9 51,3 14,0 40,5 9,9 25,6 30,6 3,3

NeP (%) painDETECT (n=59) 52,5 54,2 54,2 32,2 25,5 8,5 44,1

DN4 (n=59) 72,9 66,1 57,6 33,9

22,0 49,2 8,5 32,2 35,6 10,2

* p < 0,05. De cellen waarin geen cijfers staan, worden niet gemeten met het betreffende instrument. Pijnomschrijvingen en stoornissen gemeten via de painDETECT en DN4-screeningsinstrumenten FysioPraxis | november 2017

fp09SK.indd 45

06-11-17 11:02


NVMT | NEDERLANDSE VERENIGING VOOR MANUELE THERAPIE

46

S P E C I A L I S T E N K AT E R N

Tabel 3. Diagnostische accuratesse painDETECT en DN4 Prevalentie (NeP) Sensitiviteit (95% CI) Specificiteit (95% CI) PVW (95% CI) NVW (95% CI) LR+ (95% CI) LR- (95% CI) Accuratesse Sensitiviteit (95% CI) Specificiteit (95% CI) PVW (95% CI) NVW (95% CI) LR+ (95% CI) LR- (95% CI) Accuratesse Sensitiviteit (95% CI) Specificiteit (95% CI) PVW (95% CI) NVW (95% CI) LR+ (95% CI) LR- (95% CI) Accuratesse Sensitiviteit (95% CI) Specificiteit (95% CI) PVW (95% CI) NVW (95% CI) LR+ (95% CI) LR- (95% CI) Accuratesse

Totaal (n=180) 33%

Subgroep nek-armpijn (n=134) 24% painDETECT 75% (61,6-85,0) 78% (60,0-90,7) 51% (42,0-60,4) 52% (41,8-62,0) 43% (33,0-52,9) 34% (23,2-45,7) 81% (69,9-88,7) 88% (77,4-95,2) 1,53% (1,21-1,94) 1,63% (1,24-2,14) 0,50% (0,31-0,79) 0,42% (0,21-0,83) 59% 58% DN4 76% (63,4-86,4) 88% (71,0-96,5) 42% (33,2-51,5) 41% (31,5-51,4) 39% (30,2-48,7) 32% (22,3-42,6) 79% (66,5-87,7) 91% (79,2-97,6) 1,32% (1,07-1,62) 1,49% (1,21-1,83) 0,56% (0,34-0,93) 0,30% (0,12-0,78) 53% 52% Gecombineerde screeningsinstrumenten positief 68% (54,4-79,4) 75% (56,6-88,5) 53% (43,6-62,0) 53% (42,8-62,9) 41% (31,3-51,7) 33% (22,7-45,4) 77% (66,6-85,6) 87% (76,2-94,3) 1,44% (1,11-1,86) 1,59% (1,20-2,12) 0,61% (0,41-0,91) 0,47% (0,25-0,88) 58% 58% Gecombineerde screeningsinstrumenten negatief 83% (71,0-91,6) 91% (75,0-98,0) 41% (31,7-49,8) 40% (30,6-50,4) 41% (31,7-49,8) 32% (22,8-42,9) 83% (71,0-91,6) 93% (81,3-98,6) 1,40% (1,16-1,68) 1,52% (1,25-1,84) 0,42% (0,23-0,77) 0,23% (0,08-0,70) 54% 52%

Subgroep rug-beenpijn (n=46) 59% 70% (49,8-86,3) 47% (24,4-71,1) 66% (45,7-82,1) 53% (27,8-77,0) 1,34% (0,82-2,19) 0,63% (0,30-1,32) 61% 63% (42,4-80,6) 47% (24,5-71,1) 63% (42,3-80,6) 47% (24,5-71,1) 1,20% (0,71-2,00) 0,78% (0,39-1,55) 57% 59% (38,8-77,6) 53% (28,9-75,6) 64% (42,5-82,0) 48% (25,7-70,2) 1,25% (0,71-2,21) 0,77% (0,41-1,44) 57% 74% (53,7-88,9) 42% (20,3-66,5) 65% (45,4-80,8) 53% (26,6-78,7) 1,28% (0,82-1,99) 0,62% (0,27-1,41) 61%

Overzicht van de diagnostische accuratesse van de painDETECT en de DN4 (n = 180)

veelal.22,23 Onjuiste beoordelingen voor criteria 1 en 3 hebben mogelijk geleid tot een ten onrechte gestelde niet-NeP-diagnose omdat de pijn en positieve testen zich niet bevonden in een specifiek dermatoom, maar in een gebied met dermatomale overlapping.22,23 Nader onderzoek naar de validiteit van het classificatiesysteem wordt aanbevolen, zeker omdat dit classificatiesysteem wordt beschouwd als de aanbevolen testprocedure voor NeP.2,3,9

De literatuur bij dit artikel staat op www.kngf.nl/fysiopraxis. Rob Epping is manueel therapeut en musculoskeletaal echografist bij Paramedisch Centrum Roosendaal. Arianne Verhagen is manueel therapeut en klinisch epidemioloog aan het Erasmus MC in Rotterdam, afdeling Huisartsgeneeskunde. Eric Hoebink is als orthopedisch chirurg verbonden aan het Amphia ziekenhuis in Breda. Servan Rooker werkt als neurochirurg bij Kliniek Viasana

CONCLUSIE Wanneer zowel de painDETECT als de DN4 negatief scoren, kan geconcludeerd worden dat er geen NeP aanwezig is. De kans op een fout negatieve beoordeling is echter nog steeds ongeveer 20%.

in Mill. Wendy Scholten-Peeters is als senior onderzoeker verbonden aan de Vrije Universiteit Amsterdam, afdeling Bewegingswetenschappen, Faculteit der Gedrags- en Bewegingswetenschappen, Amsterdam Movement Sciences.

Rectificatie

In het oktobernummer van FysioPraxis heeft de NVMT in het Specialistenkatern gemeld dat de uitreiking van de NVMTaward plaatsvond door bestuurslid Nathan Hutting die met Adrie Winkelaar zitting had in de jurycommissie. Het was echter niet Adrie Winkelaar maar Adri Apeldoorn die aan de jurycommissie had deelgenomen. Het NVMT-bestuur biedt zijn excuses aan voor deze foute vermelding.

De auteurs zijn bereikbaar via epping.rob@gmail.com.

FysioPraxis | november 2017

fp09SK.indd 46

06-11-17 11:02


Boek een bezoek bij je collega! Oplossing voor patiënten met rugklachten? De uitdaging voor goed herstel bij rugklachten ligt in het zo snel mogelijk terugbrengen naar een ‘normale’ rugfunctie. Hoe doe je dat het beste?

Sparren met je collega! Overtuigd door de resultaten heten verschillende collega fysiotherapeuten je van harte welkom tijdens de DAVID DEMO DAGEN. Je kunt van collega tot collega bijpraten over de gekozen oplossing voor curatie en preventie van wervelkolomklachten.

Boek dan je bezoek. Ga naar davidrugtraining.nl/ddd. Je vindt daar ook meer achtergrondinformatie of stuur een mail naar: info@davidrugtraining.nl. Wij zoeken een locatie bij u in de buurt.

Boek je persoonlijke bezoek

U bent welkom alleen of kom samen met uw team. Geheel gratis en vrijblijvend.

Wil je ‘sparren’ met je collega tijdens de DAVID DEMO DAGEN?

Tot Ziens!

SAMCON • POSTBUS 199 • 4530 AD TERNEUZEN • T 0115-567089 • F 0032-93621926 • JAN@SAMCON.BE WWW.DAVIDRUGTRAINING.NL

www.PsychFysio.nl Modulen 2018 Nieuws en cursussen voor fysiotherapeuten P Gezondheidspsychologie voor FT - 5 dagen start wo 10/1. P De Mindful Fysiotherapeut

- 8 dagen start 11/1.

P Motiverende gespreksvoering+SFT - 3 dagen di 16/1, 30/1, 6/2. P ACT bij pijn

- 3 dagen wo 14/3, 28/3, 18/4.

P Pijn- en Stressmanagement

- 3 dagen wo 11/4, 25/4, 16/5.

P Dansante Fysiotherapie

- 8 dagen start vr/za 20/4.

Opleidingen@PsychFysio.nl • 06-21867046 Nieuwegein • www.psychfysio.nl

Finetuning van Motor Control legt de basis voor optimaal bewegen. T 010 416 93 93 E info@veldon.nl www.veldon.nl

fysiopraxis 171117.indd 2

Werkt u al met het Veldon® concept?!

06-11-17 11:07


NASCHOLEN

IN EIGEN TEMPO De herfst is weer begonnen en dat betekent regen, wind, kou en kortere dagen. Met de online nascholing van CME-Online hoeft u de deur niet meer uit en volgt u online uw cursussen vanaf de bank met keuze uit meer dan 60 cursussen.

GRATIS online proefcursus proberen? ga naar: www.cme-online.nl/gratis_fysio

2 ptn

Met de online nascholing van CME-Online kunt u altijd

Online nascholing voor fysiotherapeuten

en overal online cursussen volgen. Hiermee kunt u 30 punten per jaar behalen, te verdelen over 12 maanden. Meer informatie op www.cme-online.nl

fysiopraxis 171117.indd 3

06-11-17 11:07


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.