13 minute read

Bergtocht in Monte Rosa, of, hoe het kan verkeren

BERGTOCHT IN MONTE ROSA

Of hoe het kan verkeren...

Advertisement

Zaterdag 30 mei - We hebben een vastomlijnd plan. Naar de Rifugio Ferraro (2066m). Vandaar de volgende dag een deel van het materiaal naar de Rifugio Mezzalama (3036m) brengen en terugkeren naar de gezellige Ferraro hut. De dag daarna nogmaals naar Mezzalama met de rest van onze klim- en kookuitrusting. Nog een dag later willen we de Rifugio Guide di Ayas (3475m) bereiken. Dat wordt ons basiskamp van waaruit we de Castor en de Polux willen beklimmen. De uitbaatster van de Ferraro hut heeft ons verwittigd dat er nog heel veel sneeuw ligt. Sneeuwschoenen zijn noodzakelijk.

Zaterdag 30 mei

We zijn geen kwartier in de hut als Fausta, de vriendelijke maar nononsense uitbaatster onze klimweek heeft herschreven.

Morgen: acclimatisatie tocht naar de Rifugio Mezzalama met een beperkte aanvoer van materiaal; daarna terug naar haar koninkrijk. Maandag: doorsteek naar de Rifugio d’Ayas via de route van Mezzalama. Dinsdag: beklimming Pollux en afdalen tot bij ‘la mamma’. Woensdag: klim naar de Rifugio Sella. Donderdag: beklimming Castor en overnachten in de Sella hut. Vrijdag: afdalen naar onze tweede thuis. Zaterdag: naar huis. Zondag 31 mei

Met een stralende zon als gids trekken we gemotiveerd en oplettend naar boven. Een Torinees die de streek goed kent, heeft ons deze morgen op enkele valstrikken gewezen. Een man, die wat ouder is dan wij, haalt ons in. Zijn tempo is iets hoger en we laten hem gaan. Na een korte drinkpauze is hij uit het oog verdwenen. Een beetje later zien we hem heel even boven op de graat die de Torinees ons heeft af geraden. Vreemd, want zowel op de kaart als in de werkelijkheid lijkt het erop dat die graat recht naar de hut leidt. Even verder wijzen merktekens dat het pad naar beneden loopt, langs de wild schuimende bergbeek.

‘Naar beneden?’ We zijn het snel roerend oneens. ‘Als die wegaanduiding ons weghaalt van de graat, dan heeft dat toch een reden?’ Geen discussie. Guido wil de graat volgen, dus volgt hij de graat. Ik neem de aanbevolen route. Al snel kom ik bij een mooi aangeduide afslag naar de Mezzalama hut.

Ondertussen zie ik Guido gestaag vorderen over de graat. Beneden versperren een paar steile en gladde sneeuwvelden de weg. Zonder stijgijzers zijn ze enkel met risico te traverseren. Na enig wikken en wegen besluit ik, zonder er een wedstrijd van te maken, de achtervolging op Guido in te zetten. Het meest logische is, via een lang sneeuwveld dat dicht bij de graat uitkomt, naar boven te stappen. Na enig zwoegen - wie zijn gat verbrandt, moet op de blaren zitten - bereik ik de smalle graat. Twintig meter verder verspert een groot blok me de weg. Ik stuntel er voorbij en krijg door zoveel zwakte onmiddellijk een tweede vraagstuk op te lossen. De graat is even verder echt maar één voet breed. Rechts zie ik niets dat bij een struikelpartij houvast kan bieden en aan mijn linkerkant is er enkel lucht. Loodrecht, zelfs ietwat uitgehold valt de bergflank in de diepte. Onder het pad, dat hier vooral uit gruis bestaat, is er niets. Hier durf ik niet voorbij. Komaan, een beetje lef, tel je stappen uit, het is niet ver. Ik herschik mijn rugzak, stijgijzers naar onder, om meer stabiliteit te hebben. Als ik hier voorbij raak zonder rugzak kan Guido mijn zak ophalen. Vooruit, probeer eens. Het is zinloos. Ik heb Mieke beloofd voorzichtig te zijn. Hier mijn geluk op proef stellen is in mijn ogen niet eerlijk, dus blijf ik hier.

Guido is niet per gsm bereikbaar. Ik trek warme kleren aan en sterk me met wat eten. Een kwartier later komt Guido kijken waar ik blijf. Hij stribbelt niet tegen, probeert me niet over de gevreesde passage heen te praten. Het idee om een zekering te maken - hoe is een half raadsel - verwerpt hij onmiddellijk. ‘Als het niet gaat, dan gaat het niet. Je vrienden kies je op zeeniveau, in de bergen zijn de bergen de baas.’ Op de graat die Guido over het hele eind heeft gevolgd, vermijd ik alle heikele punten door even in de flank af te dalen. Op het ‘point of no return’ was dat niet mogelijk. Graten zijn mijn ding niet. Dit zal misschien nog gevolgen hebben voor de rest van de tocht. Wat brengt morgen? De regen wiegt ons in slaap. Na de onvoltooide verkenningstocht naar de Mezzalama, bergen we het plan om naar de Pollux te gaan (voorlopig) op. Fausta wil voor ons inzetten op de Castor vanuit de Rifugio Quintino Sella. Of die hut bereikbaar is, is nog maar de vraag.

Verkenningstocht II komt eraan. Rechts van de Pallon de Resy sturen we op sneeuwraketten aan op de Col de Bettaforce (2742m). De sneeuw wiegt mee bij elke stap, het spoor is ongeveer 15 centimeter diep. Dan verder noordwaarts. Het zomerpad, waarvan de wegmarkering af en toe hoger op de rotsen is te zien, ligt onder hoge pakken sneeuw. Voor ons dartelt een oud spoor de goede richting uit. Na ongeveer anderhalve kilometer stopt onze op-en-neer verkenning. Een hoge rotsmuur biedt ons de keuze tussen veel risico nemen of terugkeren.

Zonder veel woorden komen mijn maat en ik tot het besluit dat het plan om naar de Pollux te gaan toch een kans moet krijgen. De rugzak inpakken is een spel van wikken en wegen. Donsjas en bivakzak blijven beneden. Ik neem mijn sneeuwraketten mee, Guido niet. Op die manier kan er indien nodig één van de twee een spoor trappen. De nacht vult zich met verlangens en vraagtekens.

Dinsdag 2 juni

Bij de start steekt de pijn aan mijn enkels weer de kop op. Stappen met D-schoenen in wandelterrein blijft een moeilijke combinatie. Eerst over een pittig ruggetje dalen en dan, zonder plotse versnellingen en elke diepe stap vermijdend, zoetjes naar de vallei. Op het brede, vlakke pad halen we vier Italianen in: twee snaken van vooraan in de twintig en twee grijsaards. Ze lenen ons van harte hun verrekijker waarmee we even in de toekomst kijken. Dan lopen we met ons zessen samen verder. De pijn aan mijn voeten doet me beseffen hoezeer ik Bébèr (mijn muilezel) mis in de hutten aanlopen. Eens kijken of ik een van die jonge Italianen tot pakezel kan bombarderen. Listig zet ik mijn fuik in de goede richting.

‘Kan je raden hoeveel die rugzak weegt?’ Ze schatten goed tien kilogram te weinig. ‘Venticinque, madre di Dio. Incredibile!’ Of hij even wil weten hoe dat aanvoelt? Het melkmuiltje trekt scheef. ‘Ik weet zeker dat JIJ die kan dragen.’

Baardloos zal wel even opscheppen. Hij laat zich gewillig fotograferen met mijn last op zijn schouders. ‘Nog een fotootje als je aan het stappen bent, dan is het echter.’ Ziezo. Mijn rugzak beweegt zich zonder mijn lichaamskracht in de juiste richting. ‘Je helpt me echt’, vertrouw ik de smalle toe, ‘ik ben gekwetst aan mijn voet en elke meter die jij me helpt, is een geschenk uit de hemel.’ Simone gespt de gordel niet dicht, wat een veeg teken is. Wanneer ik vijftig meter verder niet inga op zijn voorstel om in ruil voor veertig euro die zak wat verder te dragen, verlaagt hij zijn snelheid tot nul meter per seconde. Ik bedank hem toch uitgebreid en bied zijn vriend de uitgelezen kans om tegenover de twee ouderen in het gezelschap zijn kracht en moed tentoon te spreiden. Deze keer wijs ik Antonio wél hoe je de buik- en borstriem aansnoert. Ik loop onopvallend even van hem vandaan en Guido wijst me erop dat ik soms vergeet te trekkebenen. Bij de eerste splitsing geeft asino II er ook de brui aan. Vanaf nu weeg ik weer meer dan 100 kilogram bruto.

We volgen de normaalweg nummer 7 naar ons tussenstation. Op dit makkelijke gedeelte spaar ik mijn krachten, want aan de afslag begint het zeulen en zwoegen over ongelijke trappen, los gruis en dansende punten en bulten. Daar zal ik al mijn energie nodig hebben.

Het pad wordt meermaals onderbroken door sneeuwvelden. Dan is het zoeken tussen blokken en stenen. We vermijden zoveel mogelijk de steile grasflanken; zelfs droog zijn ze glad en aartsgevaarlijk . Om zo’n gras-en steenhelling te vermijden steven ik in rechte lijn naar het hoogste punt van een langgerekt sneeuwveld door halfzachte sneeuw. Plots steek ik pas vanaf mijn heupen boven de sneeuw uit; m’n benen staan pal naast elkaar in een smal zwart gat. Guido, die ongeveer twintig meter boven mij is, gooit op mijn verzoek het touw. Eerst takelt hij mijn rugzak op en daarna wrik ik me met de steun van het touw uit dat koude gat. Dit is vlug verteld, maar de hele operatie kost ons toch een kwartier oponthoud.

Het beulenwerk wordt nog lastiger als we ingaan op de suggestie van een ervaren rot die afdaalt: ‘Volg hier het blokkenparcours en vermijd zo de slecht dragende sneeuw op de graat.’ Weer komt het touw eraan te pas om me vanaf een sneeuw- en later te steile grashelling op veiliger bodem te krijgen. Doorbijten is de enige optie. In de oude Mezzalamahut neemt Guido het voortouw bij het bereiden van het avondmaal en het aanmaken van liters drinkwater. Mijn meegesmokkelde waterfilter - ‘niet nodig’ had Guido gisteren nog verklaard – kan een deel van het werk verlichten. We delen de hut met een solo skiër. Hij geeft ons nog enkele geruststellende tips. Zijn vinger wijst in drie seconden het hele parcours.

Woensdag 3 juni

De tocht naar de Rifugio d’Ayas, ook Rifugio Lambronecca genoemd, verloopt vlekkeloos. Hoe is het mogelijk? We hebben dan toch ons basiskamp op 3394 meter bereikt. De ganse dag staat in het teken van voorbereiding op de klim naar de Pollux. Dat wil zeggen: voldoende drinkbaar water maken, eten, de rugzak minutieus voorbereiden en rusten. Er staat een strakke, zelfs gierende wind. Om 18.30 uur liggen we al in bed. Om 2.30 uur zal de wekker gaan. Nog acht uur slaap in het vooruitzicht. Ja, thuis lukt dat misschien, maar hier gaan er zoveel gedachten door je hoofd. Wat me de meeste zorgen baart, is de ijskoude wind. Ik heb om gewicht te besparen mijn donsjas in de Ferraro hut achtergelaten. Toch vind ik een oplossing. Ik ga mijn nieuwe zijden slaapzak als een sari onder mijn fleece vest dragen, dat extra laagje zal de wind helpen breken.

Donderdag 4 juni

Om 02.00 uur zijn we klaarwakker. De wind zoeft rond de hut. ‘Ik zal eens buiten kijken.’ ‘Ja, doe dat.’ ‘Sta maar op. Sterrenhemel, driekwart maan én veel wind. Maar als we het niet proberen leren we hier niets uit.’

We overleggen nog even en besluiten om de beklimming van de Pollux te ruilen met die van de Castor, weliswaar 130 meter hoger dan zijn tweelingberg maar een zuivere sneeuw- en ijsberg. De Pollux vraagt rotsklimmen in graad III. Normaal mag dit geen moeilijkheid vormen, maar de grote hoeveelheden sneeuw zullen de omstandigheden in de rotsen zeker niet gemakkelijker maken.

Guido overloopt nog snel een paar alpiene regels: is het weer goed? Is de uitrusting goed? Is de conditie goed? Kan je de route aan? Bij minder dan vier op vier mag/moet je afdalen. Wij spelen op veilig en kiezen de gemakkelijkste berg: de westflank van de Castor (4228m).

Om 4.20 uur fluit de wind om ons gehelmde hoofd. De koplampen zoeken zigzaggend de oostelijke richting. Het is al goed licht als we de steile westflank van de Castor in vol ornaat te zien krijgen. Ik trek denkbeeldige lijnen, zoek hoe de breukzones te vermijden en merk dat de randkloof op veel plaatsen is dichtgesneeuwd. Daar ligt ons doel. Op naar de bekroning van een bewogen bergweek. ‘Dat doe ik niet!’

Guido zegt van zichzelf dat hij allerminst een diplomaat is, als hij iets zegt, is het gemeend: recht voor de vuist. Ik wijs hem erop dat zo’n flank ervan op enige afstand altijd steiler uitziet dan in werkelijkheid. ‘Ik doe dat niet! Kijk naar die grote pakken hangijs.’ ‘Dan met evenveel plezier naar de Pollux.’ Weer verandert het scenario.

We stevenen voorbij de inklim naar de zuidwestgraat, recht op de besneeuwde westflank van de Pollux af. De Franse skiër liet ons geloven dat dat de normaalweg is, in de klimgids duidt men echter de zuidwestgraat als normaalweg aan. Wat is normaal? De berg zelf dwingt ons in de juiste richting want hij laat ons stranden in heupdiepe waadsneeuw. We veranderen andermaal van richting en likkebaardend aanschouwen we de mixt couloir, een brede, tamelijk steile geul waar een dunne laag sneeuw de meeste stenen, die nu nog gelukkig vastgevroren liggen, bedekt. Snel nog eens de topo raadplegen: ‘Über einen Schneehang betritt man den Festeil des Grates. Er ist zuerst unschwierig, mit einigem Schutt, wird dann aber steiler und führt zu einem Kamin. Ein Drahtseil hilft über diese Stelle hinweg, dann erklettert man über Bänder den oberen Felsteil bis zum Schneegrat und über diesen den höchsten Punkt’ (sic). Ziet er lekker uit en dat is het ook.

Klimmen met twee ijsbijlen doet me telkens herleven. Even gaat het mis als mijn rechter stijgijzer loskomt; gelukkig dondert het niet naar beneden. Guido, die nakomt, pikt het voor me op. Buiten in de koude en de wind je stijgijzers onderbinden is altijd een krachten- vretend werkje, hier in een ijzig couloir vraagt het aanbinden veel concentratie en geduld.

Dan kan het weer hoger. Guido klimt nu voor. Af en toe moet hij blank ijs te lijf. Daarna klimt hij resoluut de grote blokken voor, vermijd valkuilen en komt perfect uit aan de hoek van een rode toren. Hier wijzen duimdikke kettingen de weg langs ruwe platen. Guido trekt zijn ganse arsenaal aan kunstgrepen open en zorgt voor maximale veiligheid. Op je stijgijzers rotsen beklimmen geeft een apart gevoel, het lijkt onbehouwen maar toch gaat het goed. De punten vinden houvast in de kleinste reliëfveranderingen. Vanaf de tweede standplaats, waar ik op een sneeuwrug te paard zit, is het uitzicht weergaloos. Genieten met G-kracht. De kabels leiden ons naar een Madonna, 125 meter hoger wacht de top.

Ik besef dat de afdaling langs de weg die we gekomen zijn eerder problematisch kan worden. De zon brandt stilaan alle draagkracht uit de sneeuw weg en het rotsklimmen en andere technische passages vragen veel tijd. Even besluipt de twijfel me. ‘Zouden we niet beter afdalen?’ Waarlangs is dan nog een onopgelost vraagstuk. Hebben we onszelf gevangen gezet op een groot ijskasteel? Aan de andere kant is er het verlangen om deze bergweek met een echt hoogtepunt te besluiten. Met of zonder top, afdalen moeten we toch. Uitgesteld is niet verloren. Dus, toch naar de top. 4000 meter boven zeeniveau laten zich voelen en ik moet af en toe een rustpauze inlassen. Zalig om, na enkele uren in het touw verbonden te zijn, de top te mogen bereiken. Guido is ontroerd. Het is zijn eerste zelfstandig beklommen top. En hij heeft het heel goed gedaan. Ikzelf krijg een paar keer de tranen in de ogen. Wordt dit mijn laatste alpentop? Zo ja, dan is hij zeker niet op een geschenkenblaadje gekomen. Onze ontroering gaat over in lachen. Rondom ons niets anders dan zuivere berglijnen, scherpe en ronde toppen, zonovergoten gletsjers, zwarte en groene dalen. Maar, nu moeten we naar beneden. De westwand - onze ei zo na aanlooproute - lijkt de beste keuze. Eerst kunnen we nog stappen, dan wordt de wand zo steil dat we moeten afdalen met het gezicht naar de berg, om beurten psychologisch gezekerd op een ingeramde ijsbijl. Dus vertrouwen op eigen stap- en bijltechniek. Telkens tachtig stappen tellen, tot het touw op is. En dan wisselen. Mijn ervaring op de Alpamayo komt me goed van pas. Onder aan de wand is het nog enkele minuten ploeteren in zeer zachte sneeuw. We hebben het ganse berg decor voor ons alleen. Guido, bergbroer, dank je voor je inzet.

This article is from: