De Grote Landbouw
Bouwen aan de Wilde Kust
Allodiaal eigendom en erfelijk bezit Verreweg de meeste grond in Suriname is uitgegeven onder de titel ‘Allodiaal eigendom en erfelijk bezit’, hierna kortweg allodiaal eigendom genoemd. Deze rechtsverhouding is in Suriname al ontstaan toen de eerste kolonisten zich er gingen vestigen. De rechtsverhouding komt in Nederland niet voor maar kent zijn oorsprong in Spanje. Toen de Spanjaarden zich als eersten in West-Indië gingen vestigen pasten ze een vergelijkbare rechtsvorm toe bij het uitgeven van grond. Andere kolonisatoren hebben dit systeem later overgenomen. Allodiaal eigendom is niet hetzelfde als volledig eigendom. De titel ‘allodiaal eigendom en erfelijk bezit’ kan omschreven worden als een rechtsvorm tussen eigendom en eeuwigdurende erfpacht in of als eigendom met beperkingen (Quintus Bosz, p. 180). In de Nederlanden was eeuwen geleden zo goed als alle grond wel eigendom van iemand. In de koloniën, en zeker aan de Wilde Kust, die vrijwel onbewoond was, lag dat anders. Het land werd eenvoudigweg in beslag genomen en aan de oorspronkelijke bewoners, die het begrip eigendom niet kenden, werd niets gevraagd. Al vanaf 1662 begon Francis lord Willoughby of Parham met het uitgeven van gronden langs de rivieren aan planters, tegen een jaarlijkse pachtsom. Abraham Crijnssen zette het systeem na 1667 voort. Ook erven in de stad werden onder dezelfde voorwaarden uitgegeven. In 1683 werd Suriname eigendom van de ‘Geoctrooieerde Sociëteit’, waarop mede-eigenaar Van Aerssen van Sommelsdijck gouverneur werd. Het ligt voor de hand dat de Sociëteit niet het volledige eigendom uit handen wilde geven. Maar de kolonie bloeide en er werden op grote schaal gronden uitgegeven onder simpele voorwaarden. De belangrijkste hiervan waren wel
30
dat de uitgegeven grond bebouwd moest worden, en dat de planter een bijdrage gevraagd kon worden aan het onderhoud van de kolonie. Dit kon zijn aanleg en onderhoud van wegen en versterkingen, het graven van kanalen en het aanleggen van dammen. In de praktijk
zijn meestal in allodiaal eigendom uitgegeven, onder voorwaarden dat er een huis op gebouwd moest worden en dat de aanliggende straat en berm in goede staat van onderhoud moet worden gehouden. In de praktijk worden de voorwaarden bij niet nakomen al eeuwen niet strikt gehandhaafd, maar het volledig eigendom van verwaarloosde en verlaten percelen en plantagegronden vervalt dus in principe altijd aan de overheid. Bij de soevereiniteitsoverdracht in 1975 zijn de rechten op de grond in Suriname overgegaan van de Staat der Nederlanden op de Republiek Suriname. Andere eigendomsvormen zijn er in Suriname wel, waaronder die waarbij domeingrond onvoorwaardelijk in eigendom wordt afgestaan, maar het overgrote deel van de uitgegeven gronden in Suriname is nog steeds in allodiaal eigendom.
Warrand betekende dit dat de plantagehouder slaven ter beschikking moest stellen. Bovendien moest hij een bijdrage leveren aan het verdedigen van de kolonie. Bij niet nakomen van de voorwaarden vervielen de rechten van de pachter op de grond. Van Sommelsdijck introduceerde ook het zogenaamde akkergeld, een grondbelasting. De voorwaarden werden in de loop van de tijd uitgebreider en werden vastgelegd in zogenaamde grondbrieven of warranden. In wezen is dit systeem van het uitgeven van gronden als allodiaal eigendom door de eeuwen heen niet veranderd. Ook toen kleinlandbouwers gronden gingen aanvragen kregen ze dit doorgaans in allodiaal eigendom, inclusief de voorwaarde dat de grond gebruikt moest worden. Ook kleine percelen voor woningbouw
Allodiaal eigendom kan ook omschreven worden als het recht tot gebruik van grond met een aantal bijkomende verplichtingen zoals een bijdrage aan gemeenschappelijke infrastructuur (zoals de ‘communicatie’, de verbindingsweg tussen plantages). Dit is vergelijkbaar met de verplichtingen van de ingelanden in een Nederlands waterschap. Het waterschapswezen was in Nederland in de zestiende en zeventiende eeuw volop in ontwikkeling. Wellicht heeft het principe van waterschappen (samenwerking in het algemeen belang, volgens het principe ‘belang, betaling, zeggenschap’) ook zijn invloed gehad op het begrip allodiaal eigendom. Bronnen: Quintus Bosz 1980; Staal 1928; Wekker 1983