Architectuur en bouwcultuur in Suriname

Page 36

bezittingen in kisten en manden bewaard; terwijl keukengereedschappen, borden, enz. steeds netjes schoongemaakt, in de keuken een plaats vinden. Meubelen treft men in de hutten niet aan, behalve kleine bankjes van negen duim hoog, die de mannen meestal van cederplankjes maken. Om en in de hut ziet er alles zindelijk en net uit. Zij houden er veel van rondom hun woningen vruchtboomen te planten, vooral oranjeboomen, en koffie; hoewel zij deze laatste zelven niet drinken, maar verkoopen. Aan de vrouwen is de bewerking en het onderhoud der akkers overgelaten (…) de mannen verrichten alleen het zwaardere werk. Hun hoofdmiddel van bestaan is de houthandel; want daar de voorouders der Aukaners, nog slaven zijnde, steeds hout moesten hakken op de houtgronden, behield men een zekere voorliefde voor dit werk. Zij vellen en behouwen het timmerhout in de beneden de watervallen gelegen wouden en brengen het in zoogenaamde kokrokos ten voorkoop naar de stad en de plantages. Daar de meeste houtsoorten zwaarder dan water zijn en zinken, worden de balken door middel van twee dwarshouten, die over de corjals liggen, met lianen daaraan vastgemaakt en aldus gevlot. Hun staatsinrichting is zeer eenvoudig: het opperhoofd van elken stam wordt Granman genoemd; onder dezen staan de kapiteins, die over de dorpen ‘Loos’ aangesteld zijn.14

geslapen in de hoofdruimte, temidden van de bezittingen en huisgerei.10 Voor de decoratie gebruikt men wel verschillende houtsoorten teneinde met de kleurverschillen een patroon te verkrijgen. Men decoreert verder zowel met vlechtwerk, met houtsnijwerk als met patronen van ingeslagen (koperen kop)spijkers. Aucaners beschilderen hun huizen en gebruiksvoorwerpen. Zowel de Aucaners als de Paramaka gebruiken verfstoffen. De huizen van de oostelijke Marrons verschilden halverwege de twintigste eeuw van die in Saramaka door hun rijk beschilderde voorgevels, grotere deuren, driehoekige fronten (met een aan de zijkanten doorgetrokken dak), het ontbreken van een stoepbalk aan de voorkant en soms ook door decoratieve stutten voor de luifel.11

gelstalige literatuur wordt gebruikt, hoewel de oorspronkelijke betekenis daarmee geweld wordt aangedaan. Op 4 oktober 2006 werd in Suriname in De Ware Tijd aandacht besteed aan de Dag der Marrons. In het artikel verkoos men toen ‘Marron’ boven ‘Bosneger’. 3

In het verleden gebruikte men voor Ndyuka ook ‘Djoeka’ en ‘Ndjoeka’. Het woord ‘Djoeka’stond en staat nog af en toe synoniem voor bosneger in het algemeen, vaak ook juist met een negatieve connotatie. Bovendien schrijft men in het Surinaams volgens de huidige spelling geen oe maar u. De Ndyuka woonden ten zuiden van – ‘achter’ – de plantage Auca aan de Surinamerivier.

4

In Dalhuisen et al. 2007 komt op pp. 72-73 de antropologische vraag aan de orde of de bosnegercultuur een eigen schepping is of een kopie van Afrikaanse culturen. De Marrons kwamen uit verschillende delen van Afrika en leefden in Suriname onder daarmee verschillende omstandigheden. Hun cultuur is dan ook geen overplanting, maar een nieuw gevormde cultuur, uit Afrikaanse elementen, aange-

Vanaf de jaren zeventig nam de invloed van de bouwstijl uit het kustgebied toe: men paste ramen met luiken toe, de daken werden platter, de deuren groter en men gebruikte voortaan ook betonnen vloeren en ook wel volledige houten of betonnen constructies. Zinkplaten dakdekking is nu gebruikelijker geworden, maar daaronder plaatst men nog wel eerst een niet waterdichte laag tas (bladeren van een palmsoort) onder de golfplaten.12 Het beschilderen van de gevels is sterk afgenomen.

past aan de Surinaamse situatie. 5

Zo zetelt de Matjau-loo, een van de dertien groepen waaruit de Saramakastam bestaat, in de dorpen Asindoopo en Dangogo aan de Pikin Rio. De Matjau-loo heeft voor de stam de laatste paar granmans voortgebracht.

6

Dit segmentvormige schild wordt met een ketting op de borst gedragen. Bij de Nederlandse Koninklijke Landmacht is het nog steeds in gebruik bij de officier van piket. Aan de voorzijde is het zilverkleurige schild voorzien van een rijkswapen.

6

In het Saramakaans heet een dergelijke boog azangpaw, in het Aucaans tjifoenga.

Noten 1

2

Maria Moliner, Diccionario de uso del espanol: ‘se aplica al animal o la

7

Petrus Donders Stichting 1966, p. 5.

8

Price en Price 1999, pp. 38-41.

9

Het woord gangassa wordt in de literatuur ook wel gebruikt om een

planta salvajes’ (betreft een wild dier of dito plant). Slaat ook op het

dergelijke bladerdekking aan te duiden. Volders geeft met gaangasa

dier dat gevlucht is en verwilderd, met andere woorden, een in het

echter ‘de veelal open bergplaats voor huishoudelijke artikelen van

wild levend dier.

de vrouw’ aan. Gaang-oso is bij de Saramaka de benaming voor het

Velen geven de voorkeur aan de aanduiding ‘Marron’ in plaats van

huis. Piki-oso of gudu-oso zijn hutten waar de mannen hun kostbaarheden en bezittingen in opbergen. Volders 1966, p. 139.

‘Bosneger’. Toch is die laatste term zeer te rechtvaardigen, alleen al omdat de mensen die term zelf ook gebruiken. Als men aan een Mar-

10

Anijs et al. 2001, p. 10.

ron vraagt wie of wat hij is, dan antwoordt hij: ‘Mi na Busnengre.’ De

11

Price en Price 1999, p. 41.

term is echter niet voor iedereen politiek correct. Vooral niet in Ne-

12

Price en Price 1999, p. 36.

derland, hoewel in de kern genomen ‘neger’ als afgeleide van het La-

13

Obia is ook de godheid die ziekten van bovennatuurlijke aard geneest; ook obia-man.

tijnse ‘niger’ niets meer of minder dan ‘zwarte’ betekent. Oorspronkelijk noemde het gouvernement Marrons met wie men

14

Kappler 1883, pp. 141-146.

vrede had gesloten Bosnegers. Het woord ‘boslandcreool’ is te vermijden. Voor ‘Marron’ valt zeker iets te zeggen, omdat het ook in En-

Marrons

- 35


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.
Architectuur en bouwcultuur in Suriname by LM Publishers - Issuu