INLEIDING
De Belgische regering heeft overeenkomstig artikel 44, §1, a) van het internationale Verdrag inzake de rechten van het kind zijn tweede rapport ingediend over de door België genomen maatregelen die uitvoering geven aan de in dit Verdrag erkende rechten alsmede over de vooruitgang die is geboekt ten aanzien van het genot van die rechten.
KRACHTLIJNEN VAN HET RAPPORT
Ingevolge de tragische gebeurtenissen die zich in augustus 1996 in België hebben voorgedaan, zijn het kind en de noodzaak om het te beschermen tegen iedere vorm van geweld of seksuele uitbuiting opnieuw in het brandpunt van de belangstelling komen te staan. De krachtlijnen van het optreden van de regering gedurende deze laatste jaren moeten dan ook in dit kader worden beschouwd. Er zijn verscheidene maatregelen genomen. Een aantal ervan komen rechtstreeks tegemoet aan de aanbevelingen die het Comité van de rechten van het kind bij de indiening van het eerste rapport van België heeft gefomuleerd en kunnen dan ook nu reeds op de voorgrond worden geplaatst. Deze maatregelen worden in de volgende hoofdstukken op meer volledige wijze voorgesteld. Eind augustus 1996 is een nationale commissie van deskundigen ermee belast geworden de problematiek inzake de bestrijding van de seksuele uitbuiting van kinderen te bestuderen. De werkzaamheden ervan hebben geleid tot de uitwerking van een eindrapport waarin verscheidene voorstellen zijn geformuleerd. Op verzoek van de gemeenschappen is de interministeriële conferentie voor de bescherming van de rechten van het kind opgericht teneinde te zorgen voor de voortgangscontrole van die voorstellen, zulks met het oog op het onderzoek van de materies die een betere samenwerking van de verschillende bevoegdheidsniveaus vereisen. De ministerraad heeft eveneens een nationale commissie voor de rechten van het kind opgericht, waarin vertegenwoordigers van de ministers van Buitenlandse Zaken, van Justitie, van Binnenlandse Zaken en van de drie gemeenschappen zetelen. De voornaamste doelstelling van de commissie bestaat in de voorbereiding van de eerstvolgende vijfjaarlijkse rapporten die België aan het comité van de rechten van het kind moet voorleggen maar de interministeriële conferentie voor de bescherming van de rechten van het kind kan de commissie eveneens belasten met het onderzoek van bepaalde bijzondere problemen. Vanaf de oprichting van de nationale commissie is bepaald dat zij nauw moet samenwerken met parastatalen, met niet-gouvernementele organisaties en met deskundigen. De invoering van die structuren is vooral erop gericht een coherent en doeltreffend beleid inzake de bescherming van de rechten van het kind te voeren, hetgeen beantwoordt aan de wens geuit door het comité van de rechten van het kind wanneer het voorstelt «een permanent mechanisme in te stellen dat wordt belast met de coördinatie en de evaluatie van, alsook het toezicht op het beleid inzake de bescherming van het kind teneinde zich ervan te vergewissen dat het verdrag zowel op federaal als op lokaal vlak volledig wordt nageleefd en toegepast. Het Comité doet in dit verband aan de Verdragsluitende Staat de aanbeveling om in het kader van het beleid gevoerd om de rechten van het kind te bevorderen en te beschermen, maatregelen te nemen teneinde een geregelde en nauwe samenwerking te bevorderen tussen de federale overheid en de plaatselijke autoriteiten, zulks met