VIVES - bachelor maatschappelijk werk - ontwikkelingspsychologie

Page 1


Psychologie

Ontwikkelingspsychologie & pedagogiek

Auteur: Trui Timperman

Studiegebied sociaal-agogisch werk

1 BaSW Campus Kortrijk

1.Inleiding

1.1. Pedagogiek :

1.1.1. Begripsomschrijving

Pedagogiek komt uit het Grieks, ‘pais’ betekent kind, klein, gering, ‘agogein’ betekent voeren, leiden uit.

In het Latijn werd dit vertaald in ‘educatio’, te vertalen als uit-leiden.

Hieruit kan je al afleiden dat het iets te maken heeft met het leiden van een kind naar iets… Tegenwoordig hebben we het natuurlijk over opvoeden tot.

Het onderscheid tussen pedagogiek en pedagogie

Pedagogie is de opvoeding in de praktijk, in zijn concreetheid.

Pedagogiek is de wetenschap, de theorie over alles wat met opvoeding te maken heeft. Pedagogiek bestudeert het pedagogisch handelen van mensen.

Theorie zonder praktijk is voor de genieën, praktijk zonder theorie is voor gekken of schurken, maar voor het gros der opvoeders is de innige onverbrekelijke vereniging van beide essentieel. Gunning, 1923

Voor haar kennis is de pedagogiek aangewezen op de psychologie en de sociologie. De ontwikkelingen in psychologie en sociologie beïnvloeden rechtstreeks het denken en handelen in de pedagogiek. Pedagogen maken in hun theorievorming en methodiekontwikkeling gebruik van psychologische onderzoeken en bevindingen.

MAAR ! Pedagogen halen de mosterd niet alleen bij de psychologie en de sociologie en ontwerpen niet alleen verklarende theorieën over de opvoedingswerkelijkheid, zij bestuderen ook de waarden en normen die daarbij in het geding zijn. De praktische gerichtheid en het waarden- en normenonderzoek onderscheiden de pedagogiek juist van de psychologie en sociologie. Daarom wordt pedagogiek ook wel aangeduid als ‘integratieve normwetenschap’.

Deeldisciplines

De wetenschappelijke discipline pedagogiek is onderverdeeld in deeldisciplines met elk een eigen werkterrein.

• onderwijspedagogiek of onderwijskunde

De opkomst van deze wetenschappelijke branche heeft te maken met de groeiende vraag naar research in het onderwijs, met name vragen in verband met didactiek, leerplannen, toetsing van onderwijsmiddelen en onderwijstechnieken.

De onderwijskunde bleef niet beperkt tot de studie van het onderwijsleerproces (of de zogenaamde microstructuur), maar ging geleidelijk ook aandacht schenken aan problemen van schoolorganisatie (de mesostructuur) en aan vraagstukken van onderwijsbeleid op nationaal en zelfs internationaal niveau (de macrostructuur).

• comparatieve pedagogiek of vergelijkende opvoedkunde

Hier is het studieterrein de pedagogische structuur in verschillende landen, vooral zoals je die ziet in de onderwijsvormen. Door die vergelijking kan je meer zicht krijgen op de samenhang tussen onderwijs en samenleving en leer je het eigen onderwijsstelsel vanuit een ruimer perspectief te bekijken.

• historische pedagogiek of geschiedenis van de opvoeding

Hier wordt bestudeerd hoe mensen in de loop van de geschiedenis kinderen hebben opgevoed en onderricht, maar ook wat zij over opvoeding op een systematische, geordende manier dachten en welke theorieën zij over opvoeding ontwikkelden.

• orthopedagogiek

Deze discipline legt zich toe op die opvoedingssituaties waar er zich problemen voordoen. Dat kan gaan van leerproblemen, over opvoedingsproblemen te wijten aan een functiebeperking tot opvoedingsproblemen die zich meer situeren in de totale gezinssituatie.

• sociale (ped)agogiek

Hier gaat het over het sociaal-(ped)agogisch handelen. Het gaat concreet over agogische activiteiten gericht op vorming, begeleiding en hulpverlening ten aanzien van kinderen, maar ook ten aanzien van volwassenen (vandaar de ‘ped’ tussen haakjes) buiten de gezins- en schoolse situatie.

• gezinspedagogiek

Hier wordt het gezin als samenlevingsvorm en/of opvoedingsvorm bestudeerd. Deze deeldiscipline is opnieuw meer in de aandacht gekomen de laatste decennia door het ontstaan van diverse soorten gezinnen en het bevragen van het gezin als klassiek opvoedingsmilieu.

• fundamentele pedagogiek of theoretische of algemene pedagogiek

Deze discipline heeft geen specifiek werkterrein zoals de voorgaande, maar richt zich op de studie van het opvoedingsconcept. Vragen die hier behandeld worden zijn bijvoorbeeld : ‘wat is opvoeden ?’ ‘waartoe voeden wij op ?’ ‘welke middelen worden hier dan bij gebruikt ?’, …

1.1.2.

Korte historiek

(Overgenomen uit : Basisboek Opvoedingsvraagstukken, Hans Malschaert, HBUitgevers, Baarn, 2005, p.38-39)

Angenent (2000) geeft een beschrijving van de geschiedenis van de opvoedkunde.

In de eerste periode tot de Middeleeuwen is de opvoedkunde onderdeel van filosofie en theologie. Het gaat er om kinderen zodanig op te voeden dat ze goede staatsburgers, of bijvoorbeeld goede christenen worden. Ook na de Middeleeuwen zet zich dit door, maar er kwamen ook andere geluiden. Na de Middeleeuwen komen er steeds meer practici die allerlei opvoedkundige ideeën ontwikkelen en relatief los van theologie en filosofie systematiseren. Overigens gebeurt dit eerder in de tijd, bij de Romeinen en de Grieken, ook al regelmatig. Vanaf ongeveer 1900 begint de wetenschappelijke opvoedkunde : de pedagogiek. De pedagogiek gaat mee in de ontwikkeling van de sociale wetenschappen en wordt steeds meer een autonome wetenschap met een eigen onderzoekstraditie en begrippenkader. De patronen die de afgelopen eeuwen zijn ontwikkeld in de manier waarop naar het kind en de opvoeding wordt gekeken zijn in de volgende drie hoofdlijnen te herkennen die in allerlei variaties terug komen.

1. Allereerst is er de positieve kijk op de manier waarop een kind op de wereld komt. Het kind is van nature goed. We moeten daarom de natuur van het kind volgen. Kinderen zijn onbedorven en het is voldoende om ze te laten rijpen. Ook moet men aansluiten bij het individuele karakter van het kind. Rousseau (1712-1778), Pestalozzi (1746-1827) en bijvoorbeeld Maria Montessori (1870-1952) zijn hiervan belangrijke vertegenwoordigers. Ontwikkelingsfasen helpen mee om in te schatten hoe je het beste aan kan sluiten bij de natuur van het kind.

2. De tweede hoofdlijn heeft een negatieve kijk op de pasgeborene. Er moet ingegrepen worden in de kinderwereld omdat er dan pas sprake kan zijn van menselijke ontwikkeling. In allerlei varianten zijn dit soort opvattingen terug te vinden. Spencer (1820-1903) gaat ervan uit dat het kind onbeschaafd wordt geboren. De opvoeding dient hen te cultiveren en op te voeden tot volwaardige burgers. Een andere negatieve kijk, is de opvatting dat een kind zondig wordt geboren en mensen de neiging hebben tot het kwade. De opvoeding moet leren dit kwade te beheersen.

3. De derde opvatting ziet het pasgeboren kind als een onbeschreven blad. In principe kan de opvoeder op dat blad schrijven wat hij of zij wil. Locke (16321704) ging ervan uit dat je kinderen alles kan leren en droeg daarmee het optimisme van de Verlichting uit. Watson (1878-1958), de eerste belangrijke behaviorist, was ervan overtuigd dat je alles kon afleren en aanleren : “Geef mij twaalf gezonde, goedgebouwde kleuters en mijn eigen welomschreven wereld om ze in groot te brengen, en ik beloof u dat ik iedere willekeurige kleuter zo zal trainen dat hij precies de specialist zal worden die ik wil dat hij wordt – arts, advocaat, kunstenaar, zakenman, en ja zelfs bedelaar of dief, ongeacht zijn talenten, voorkeuren, neigingen, vaardigheden, roepingen en het ras van zijn voorouders” (Harris, 1999)

1.1.3.

Opvoeden

Definitie

Bij het woord “opvoeden” hebben wij allemaal een idee van wat bedoeld wordt.

Maar de visies op opvoeden verschillen niet alleen in de tijd, maar ook tussen leeftijdsgenoten.

Het is met de opvoeding in onze tijd merkwaardig gesteld. Steeds minder mensen geloven dat ze weten wat opvoeden inhoudt (Traas, 1986). Wat betekent „opvoeden vandaag de dag nu eigenlijk?

Malschaert en Traas (2003) omschrijven (in Basisboek Opvoedingsvraagstukken van Hans Malschaert) opvoeding als “een bepaalde vorm van omgang tussen volwassenen en jeugdigen die erop gericht is steun en richting te geven aan het proces van volwassenwording”.

In deze definitie zitten verschillende elementen :

1. opvoeden gebeurt door volwassenen aan kinderen en jongeren. Kinderen kunnen elkaar niet opvoeden en kinderen kunnen op hun beurt volwassenen niet opvoeden. Ook al worden de rollen soms omgedraaid, dan nog is er geen sprake van opvoeden.

2. opvoeden is niet vrijblijvend : het gaat over het geven van steun en richting aan kinderen en jongeren die niet mag ontbreken

Het is duidelijk te merken aan televisieprogramma’s, tijdschriften, websites en dergelijke meer dat opvoeden niet meer vanzelfsprekend is. De traditionele zekerheden staan meer dan ooit onder druk. Opvoeding is een belangrijk onderwerp van discussie geworden.

Opvoeders zijn natuurlijk eerst en vooral de mensen die vanaf de geboorte (en al daarvoor) voor het kind zorgen. Meestal zijn dat de ouders, ook wel de ‘natuurlijke opvoeders’ genoemd. Dit kunnen ook pleegouders of adoptiefouders zijn. De ouders vormen het zogenaamde primaire opvoedingsmilieu. Daarnaast zijn er allerlei anderen die (eventueel) een belangrijke rol spelen in de opvoeding en secundaire opvoedingsverantwoordelijkheid dragen. Dan gaat het concreet bijvoorbeeld over onthaalmoeders, leerkrachten, jeugdleiders, …Dit kan dus gaan over zowel professionele opvoeders als opvoeders in vrijwilligersmilieu. Andere opvoedkundige beïnvloeding van kinderen gebeurt indirect door kinderboeken en televisie- en radioprogramma’s. Problematisch hierbij kan zijn dat pedagogisch gerichte doelen, normen en waarden veel minder centraal komen te staan en de druk van oplages en kijkcijfers leiden tot een veel marktgerichter denken.

Veel opvoedingsvragen gaan over de nieuwe media en het gevoel dat door de elektronisering van de kinderwereld de invloed van de ouders over de kinderen afneemt. Je moet als ouder opboksen tegen een uitgekiende kindermarketing die kinderen verleidt om zich als consument te gaan gedragen.

Het transactioneel opvoedingsmodel

We bekijken in deze cursus opvoeding als een dynamisch proces omdat ze voortdurend onderhevig is aan en beïnvloed wordt door drie partijen: het kind zelf (0 tot 18 jaar ), de opvoeder(s) en de brede context waarbinnen dit proces plaatsvindt.

We kunnen natuurlijk pas spreken van een opvoedingsproces wanneer in een bepaalde situatie een volwassene een kind opvoedt. Beiden zijn nodig en beiden zijn ook complementair. Bovendien is een opvoedingsproces een circulair proces: het gedrag van de een beïnvloedt steeds de ander. De opvoeding beschouwen als een complementair en circulair proces houdt in dat we erkennen dat het géén eenrichtingsverkeer is van ouder naar kind, maar dat er interactie is tussen beide partijen. Elke partij heeft zijn aandeel in de opvoeding (Kúti, 2004, p. 22). Daarbij is er dus automatisch sprake van een wederkerige relatie tussen het kind en de opvoeder. Reeds van het allereerste begin geeft het kind mee vorm aan zijn eigen opvoedingsomgeving, door bijvoorbeeld zijn gedragsstijl, zijn ontwikkelingstempo of zijn aanpassingsvermogen. Opvoeden wordt dus gezien als een menselijke interactie, waaraan kind en opvoeders gezamenlijk vorm geven.

Deze gedachtegang brengt ons bij ‘het transactioneel opvoedingsmodel’. Het transactioneel opvoedingsmodel is een model dat aandacht heeft voor de interactie tussen opvoeder, kind en omgeving. Ook hier wordt erkend dat de opvoeder en het kind elkaar beïnvloeden (Dekovic, 2000). Maar het transactioneel opvoedingsmodel gaat nog verder. Opvoeder en kind interageren niet enkel met elkaar, maar ook met een derde belangrijke factor: de omgeving ( de context ). Ook verschillen in omgevingsfactoren, zoals het land waar een kind opgroeit, de gezinssamenstelling of de woonsituatie hebben een niet te onderschatten invloed op de opvoeding.

Uit verschillende onderzoeken komt naar voren dat de sociale context waarin mensen leven niet alleen van invloed is op de ontwikkeling en het gedrag van kinderen, maar ook op de manier waarop ouders opvoeden. Hierbij kan gedacht worden aan armoede, (weinig) sociale steun en (het ontbreken van) sociale cohesie in buurten (Burggraaff-Huiskes, 1999).

Vier kenmerken van opvoeden

Ondanks de meerzinnige betekenis van opvoeden, kunnen we vier kenmerken onderscheiden die altijd aanwezig zijn wanneer we het hebben over opvoeding.

Opvoeding is opzettelijk of intentioneel.

Wanneer je werkt aan een opvoeding, dan heb je bepaalde doelen en idealen in het achterhoofd. Dit is anders bij verzorging. Iedere opvoeding heeft doelstellingen, ook al is men zich daar vaak nauwelijks van bewust. Met andere woorden: het handelen van opvoeders is intentioneel (Dieleman & Span, 1992; Kok, 1985; Malschaert & Traas, 1999; Theunis, 2008; Traas, 1986).

Ook wie zo weinig mogelijk actief ingrijpt in de ontwikkeling van het kind en zich er zo weinig mogelijk mee bemoeit, heeft daarmee duidelijke doelstellingen. Zij willen dat het kind zich vrij en onbelemmerd ontplooit. Ze willen dat het kind zelfstandig en onafhankelijk leert te zijn (Malschaert & Traas, 1999). Ook al vinden ze misschien van zichzelf dat ze niet opvoeden, toch doen ze het wel.

Opvoeding is universeel.

In alle culturen is het kind aangewezen op opvoeding. Met andere woorden: opvoeding is universeel. Er zijn natuurlijk culturele verschillen in de waarden en normen waaraan men vindt dat kinderen na de opvoeding moeten voldoen. Maar het is wel zo dat elke cultuur opvoedt om tot bepaalde normen en waarden te komen. In die zin is opvoeding dus universeel.

De opvoeder heeft verantwoordelijkheidszin.

Aan de basis van elke opvoeding ligt het feit dat de opvoeder zich verantwoordelijk voelt voor de opvoedeling. Meestal wordt daar niet zo bewust bij stilgestaan, maar toch is dit een essentieel gegeven. Zonder dat verantwoordelijkheidsgevoel wordt er niet opgevoed…

Opvoeding is waardegeladen.

Opvoeders hebben de intentie om de opvoedeling op te voeden tot een wezen met bepaalde waarden en normen. Opvoeden is nooit neutraal. De opvoeder heeft een beeld van de opvoedeling als volwassene, met een bepaald waarden- en normenpatroon, en voedt dus daartoe op.

1.1.4. De visie van Peter Adriaenssens

Kinderpsychiater Peter Adriaenssens (geb. 1954) schreef reeds verscheidene boeken over opvoeding. In zijn boek “Opvoeden is een groeiproces” geeft hij in een paar zinnen de essentie van zijn denken weer (Adriaenssens, 2007):

“Het gezin is de kern waar het belangrijkste werk zich afspeelt, waar kinderen kunnen leren hoe een democratie werkt: de goede samenhang tussen regels en vrijheden, tussen affectie en kordaatheid”. De warme duidelijkheid. (p. 9)

Het is duidelijk dat Peter Adriaenssens opvoeden niet ziet als een kwestie van gezag of als een kwestie van dialoog, maar als een evenwicht tussen deze twee. Enkele bladzijden verder is te lezen (Adriaenssens, 2007):

“Vroeger moesten kinderen naar hun ouders luisteren, en daarmee uit. Dat gaf brokken. Daarna moesten ouders luisteren naar hun kinderen. Ook dat gaf brokken. Vandaag is de vraag: hoe kunnen kinderen luisteren naar ouders die kunnen luisteren naar hun kinderen?”

Er zijn altijd pendelbewegingen geweest, ook in de opvoeding. De ene generatie was te streng, de volgende te vrijgevochten. Het evenwicht vinden is niet zo makkelijk als het lijkt. Toch is het die gulden middenweg waarnaar veel ouders zoeken. (p. 20)

Peter Adriaenssens drukt het doel van de opvoeding als volgt uit (Adriaenssens, 1995, p. 246; Adriaenssens, 1998; Adriaenssens, 2007, p. 404):

“Wij verwachten dat kinderen en jongeren waarden en vaardigheden leren die hen in staat stellen vier grote opdrachten in het leven te vervullen:

1. Zich hechten aan andere mensen in de samenleving en blijvende relaties met hen opbouwen.

2. Sociaal gedrag ontwikkelen. Dat wil zeggen dat zij geen gedrag vertonen dat schade berokkent aan anderen of zichzelf.

3. In staat zijn deel te nemen aan het arbeidsproces. Dit kan een studie inhouden, het leren van een beroep, het uitoefenen ervan of werken in functie van henzelf en hun gezin.

4. Waarden en vaardigheden kunnen doorgeven aan hun eigen kinderen. “

Als je de meeste opvoedingsadviezen bij elkaar veegt en er de essentie van opzoekt, dan keren telkens dezelfde trefwoorden terug. Die trefwoorden vormen de kapstok van iedere opvoeding (Adriaenssens, 2007):

1. Wat zijn de gedragsregels in het gezin?

2. Kiezen voor een opvoedingsmodel/opvoedingsstijl.

3. Is er eensgezind ouderschap?

4. Kan het gezin de eigen creativiteit benutten, erin geloven en een taakverdeling uitwerken?

5. Zijn er rechtvaardige kansen voor iedereen?

6. Kan het gezin rekenen op steun en sympathie?

Ieder gezin moet deze delen in de opvoeding van de kinderen kunnen herkennen. De manier waarop ze echter in de praktijk worden omgezet, kan erg uiteenlopend zijn tussen verschillende gezinnen. Elk gezin heeft een eigen manier van samenleven. De vraag „Wie heeft gelijk?” is hierbij onzinnig. Ieder gezin moet voor zichzelf uitmaken wat voor deze opvoeders en kinderen de beste vorm is die aan de kapstok wordt gegeven (Adriaenssens, 2007).

Wat zijn de gedragsregels in het gezin?

Over de vraag of goede regels essentieel zijn in een gezin, hoeft geen discussie gevoerd te worden volgens Adriaenssens. Hij maakt zijn standpunt zeer duidelijk door te stellen dat regels “ruimte geven door de veiligheid die ze bieden” (Adriaenssens, 2007, p. 91). Ook Bosmans (2008) geeft duidelijk aan dat regels, en onder andere ook „nee” kunnen zeggen belangrijk zijn:

Ouders vinden het steeds moeilijker om „nee” te zeggen tegen hun kind. En toegegeven, het is ook niet leuk: door iets te verbieden, ontketen je soms woede-aanvallen, scènes en tranen. En toch is het nodig dat je kind leert dat nee nee is: veel opvoedingsproblemen beginnen doordat ouders moeite hebben met verbieden en dan maar toegeven.

http://www.vicini.to.it/vicini/2013/02/questo-bambino-non-mangia-cibo-e-affettivita/

Als je je kind leert dat het altijd zijn zin krijgt, schep je een onrealistisch beeld van de maatschappij. Je geeft je kind de illusie dat alles altijd gaat zoals hij dat wil en je leert het niet om te gaan met teleurstelling. En dat zijn gevoelens waarmee hij in het echte leven ongetwijfeld in aanraking zal komen: geeft je baas je later extra vakantie omdat jij een woedebui krijgt? Nee dus. Als ouder is het de bedoeling dat je je kind leert zich op een constructieve manier in te zetten voor wat het wil bereiken. Je moet hem leren dat er grenzen zijn en dat je rekening moet houden met anderen. En waar kan dat beter dan thuis? Begin er op tijd mee. Misschien lijkt het nog niet zo belangrijk om tegen je peuter af en toe nee te zeggen, maar voor je het weet zit je met een nukkige puber die alleen „ja” wil horen. En dan is niet alleen je kind, maar ook je probleem veel groter.

De vraag waar Adriaenssens wel bij stilstaat, is de volgende: blijft een goede regel altijd een goede regel? En ook hier krijgen we een zeer duidelijk antwoord: zeker en vast niet! Goede grenzen moeten aangepast zijn aan de leeftijd en de capaciteiten van het kind (zie afbeelding hieronder).

De controle door de ouders moet geleidelijk aan verminderen naarmate het kind ouder wordt. Anderzijds moet tegelijkertijd de zelfstandigheid van het kind toenemen (Adriaenssens, 2007).

Opvallend is dat Adriaenssens zijn grafiek laat stoppen op de leeftijd van 18 jaar. Hij gaat ervan uit dat een meerderjarige vrij zelfstandig hoort te zijn. Dit betekent echter niet dat de ouders zich niets meer hoeven aan te trekken van hun kind. Zij mogen (en moeten) zich nog steeds zorgen maken over hun kind. In een ouderkindrelatie moet er altijd zorg en bezorgdheid blijven bestaan (Adriaenssens, 2007).

Een tweede opvallende punt aan de grafiek in afbeelding 7 is het snijpunt tussen de twee curven. Dit bevindt zich in de puberteit. Controle door de ouders en zelfstandigheid van het kind kruisen elkaar hier.

Vertrekkende vanuit deze grafiek over ‘hoe het zou moeten zijn’, kunnen twee valkuilen afgeleid worden die we vaak in de praktijk tegenkomen. Daarbij neemt één van de twee curven de bovenhand waardoor de curven moeilijk naar elkaar toegroeien (zie afbeelding bij valkuil 1 ) (Adriaenssens, 2007).

Valkuil 1. OUDERS DIE ALLES ONDER CONTROLE HOUDEN

Vaak zien we dat ouders proberen heel wat controle te houden (zie onderstaande afbeelding ). Alles gebeurt op vaste tijdstippen, iedereen heeft zijn vaste taken, voor fantasie en afwijkingen is er weinig ruimte. De ontwikkeling van de zelfstandigheid van het kind wordt hierbij echter sterk verwaarloosd. Dit kan als gevolg hebben dat deze kinderen moeilijk initiatief kunnen nemen en voor alles de raad en hulp van hun ouders nodig hebben. Dat vinden deze ouders geen probleem. Integendeel zelfs, ze vinden dat het hun taak is op deze manier voor hun kinderen te zorgen (Adriaenssens, 2007). Kinderen kunnen het best leren omgaan met regels en met beginnende zelfstandigheid voor het zesde levensjaar. Vroeg begonnen is half gewonnen (Adriaenssens, 2007)!

Valkuil 2. OUDERS DIE EINDELOOS PRATEN EN OVERLEGGEN

De tweede valkuil met betrekking tot gedragsregels, is net het tegenovergestelde van de vorige. In plaats van zeer controlerend te zijn, zijn praatouders net weinig controlerend. Ze geven hun kinderen veel te snel zelfstandigheid die het op dat moment nog niet kan en daardoor hoort te dragen (zie onderstaande afbeelding ). Iedere regel staat open ter discussie. Eigenlijk zijn er net hierdoor geen regels meer. En dat betekent voor kinderen onduidelijkheid en vaak ook onveiligheid (Adriaenssens, 2007).

SAMENVATTEND kunnen we zeggen: grenzen zijn nodig om kinderen een veilig opvoedingsklimaat te bieden. Grenzen zijn er niet als straf en mogen ook niet autoritair worden opgelegd. Er moet een evenwicht bestaan tussen de mate waarin het kind zelfstandigheid aankan, en de mate waarin ouders controle houden. Grenzen zijn dus flexibel en veranderen met de tijd. Ze geven veiligheid, op voorwaarde dat ze doorzichtig en duidelijk geformuleerd zijn, in een taal die kinderen begrijpen (Adriaenssens, 2007).

Belangrijk nog te vermelden bij dit alles is dat het volgende kan gezien worden als de ‘gulden snede’ van de opvoeding: STRUCTUUR EN DUIDELIJKE GRENZEN ~ VEILIGHEID VERTROUWEN ZELFVERTROUWEN

De relatie tussen ouders en kinderen is dus niet zo mooi in kaart te brengen als met de grafiekjes op vorige bladzijden. Voor jonge kinderen, tot ongeveer tien jaar, gaat dit in zekere mate nog wel op, maar daarna wordt het ingewikkelder. Onderzoek toont aan dat de relatie tussen ouders en tieners veeleer evolueert zoals in onderstaande afbeelding (Adriaenssens, 2007).

Kiezen voor een opvoedingsmodel of opvoedingsstijl

We weten veel over wat werkt dankzij, voor een deel, de ontwikkelingspsycholoog Diana Baumrind (University of California-Berkeley ). Halverwege de jaren zestig publiceerde Baumrind haar ideeën over ouderschap, een raamwerk dat zo robuust was dat onderzoekers het vandaag de dag nog altijd gebruiken. Je kunt haar ideeën beschouwen als de vier stijlen van kinderopvoeding. Daarnaast deed ook Gottman hier veel onderzoek naar en zijn ook die bevindingen tot op vandaag nog steeds relevant.

A) Twee dimensies

Overkoepelend kunnen we bij ouderschaps- of opvoedingsstijl twee dimensies beschrijven, beiden in een continuüm: ontvankelijkheid en veeleisendheid, gaande van weinig tot veel ontvankelijkheid en weinig tot veel veeleisendheid

- Ontvankelijkheid. Dit is de mate waarin ouders op hun kinderen reageren met steun, warmte en acceptatie. Warme ouders communiceren meestal hun affectie voor hun kinderen. Vijandige ouders communiceren meestal afwijzing van hun kinderen. Peter Adriaenssens (2007) spreekt hier over nabijheid ( afstand ) of betrokkenheid.

Belangrijk bij de ontvankelijkheid van de opvoeders zijn de termen sensitiviteit en responsiviteit.

Responsiviteit houdt de mate van adequaat reageren van de opvoeder op de signalen van het kind in. Aan responsiviteit gaat ‘sensitiviteit’ vooraf.

Sensitiviteit houdt in dat men gevoelig is voor de signalen die het kind afgeeft ten aanzien van zijn behoeften en gevoelens.

Een responsieve opvoeder is dus gericht op de signalen die het kind uitzendt waarbij de opvoeder deze in eerste instantie opmerkt ( sensitief ) alsook er vervolgens adequaat op reageert ( responsief ).

De opvoedingsdimensie ‘ontvankelijkheid’ verwijst naar de mate waarin een warme, hechte en ondersteunende band wordt opgebouwd tussen kind en ouder (Vansteenkiste & Soenens, 2008). Davidov en Grusec (2006) geven aan dat het kind zich onvoorwaardelijk gesteund en aanvaard voelt door een goede ouderlijke responsiviteit. In eerste instantie door de genegenheid en ten tweede doordat de ouder in staat is het ervaren ongemak bij het kind te verlichten. Verder hebben Barber, Stolz en Olsen (2005) aangetoond dat responsiviteit predictief blijkt voor het sociaal functioneren van kinderen en adolescenten.

- Veeleisendheid. Dit is de mate waarin ouders proberen invloed op het gedrag uit te oefenen. Strenge ouders hebben de neiging om genadeloos de regels te maken en op te leggen. Toegeeflijke ouders maken helemaal geen regels. Peter Adriaenssens ( 2007 ) spreekt hier over controle en loslaten.

Als je de dimensies in een schema met twee assen zet, tekenen zich vier ouderschapsstijlen af die over de tijd heen grondig zijn onderzocht. Slechts één brengt gelukkige kinderen voort ( Gottman & Declaire, 1986, John Medina, 2011 ). Ook Peter Adriaenssens volgt deze redenering als het gaat over welke stijl je als opvoeder kan toepassen. Peter Adriaenssens (2007 ) spreekt enerzijds over het toepassen van gedragsregels. Daarbij gaat het over de inhoud van de grenzen die je als opvoeder dient te hanteren. Deze moet aangepast zijn aan de leeftijd. Naast deze inhoud, is ook de wijze waarop de grenzen worden toegepast essentieel. Dit kan op een autoritaire of aanmoedigende wijze. Om tot gewenst gedrag te komen, is het echter beter beide te integreren: enerzijds warmte en aanmoediging, anderzijds discipline. Deze combinatie werkt positief in op de ontwikkeling van kinderen.

Als we beide ingrediënten onderbrengen in een tekening, zie je meteen dat er in een gezin daardoor vier opvoedingsstijlen mogelijk zijn.

Schema : 4 opvoedingsstijlen

Autoritair Democratisch

Betrokken

Gezaghebbend

weinig

Onverschillig Verwaarlozend

Permissief

Toegeeflijk

Laissez-faire

Laat ons deze vier opvoedingsstijlen eens van dichterbij bekijken. Daardoor zal duidelijk worden dat het wel degelijk verschil maakt voor welke opvoedingsstijl je kiest (Adriaenssens, 2007). Uit onderzoek is namelijk gebleken dat de gehanteerde opvoedingsstijl in het gezin effect heeft op de psychologische ontwikkeling van de jongere (Gellynck In Jacobs, 1998). De gevolgen van iedere opvoedingsstijl zullen hieronder dus telkens ook besproken worden.

B) Permissieve opvoedingsstijl

Bij een permissieve of toegeeflijke of ‘laissez-faire’ opvoedingsstijl ( hoge betrokkenheid, lage controle) wordt er heel veel gepraat.

weinig

weinig

Permissief Toegeeflijk Laissez-faire

Verwennen

Er wordt wel eens gedreigd met sancties, maar het komt er toch nooit van. De ouders voeren weinig controle uit over het gedrag van hun kind. Ze eisen niets en verlangen ook niet dat hun kind zich houdt aan de maatschappelijke normen. Deze kinderen kunnen eten en naar bed gaan wanneer ze willen, … Hoewel de ouders zelf de indruk hebben een grote autonomie aan hun kinderen te geven, gaat het eerder om een opvoedingsstijl waarbij de kinderen beslissingen moeten nemen op een te vroege leeftijd (Adriaenssens, 2007; Brysbaert, 2006; Gellynck in Jacobs, 1998; Matthijs, 1991).

Daarenboven krijgt het kind altijd gelijk van zijn ouders. De ouders praten alles goed. Als er wat misloopt, is dat steevast te wijten aan een ander: leerkrachten, andere ouders, andere kinderen (Adriaenssens, 2007). Als het kind een zwakke toets heeft, is het omdat de leerkracht niet duidelijk gemaakt heeft wat het moest kennen. Als het kind ruzie heeft met een vriendje, is het omdat dat vriendje geen gemakkelijk karakter heeft (Jacobs, 1998).

VEELEISENDH

Ongeveer 38% van de ouders kiest voor een permissieve opvoedingsstijl (Adriaenssens, 2007). Dit maakt het de meest voorkomende opvoedingsstijl in Vlaanderen!

Volgens John Medina ( 2011 ) is de toegeeflijke stijl te slap (ontvankelijk plus niet veeleisend ). Deze ouders houden veel van hun kinderen, maar zijn niet goed in staat om regels te stellen en te handhaven. Als gevolg daarvan vermijden ze confrontatie en eisen ze zelden dat voldaan wordt aan de regels in het gezin. Deze ouders hebben vaak geen flauw idee hoe ze de opvoeding moeten aanpakken (John Medina, 2011 ).

Wat is het gevolg van deze opvoedingsstijl?

Als positief effect kan aangegeven worden dat binnen een dergelijk gezin de conflicten snel van de baan zijn. Men negeert immers het onaanvaardbaar gedrag van het kind. Er rijzen dus (voorlopig) geen problemen. Ook is er een kans op meer creativiteit en spontaneïteit van de kinderen door ze niet in te perken (Matthijs, 1991).

Daarnaast staan een heleboel negatieve effecten, die de positieve teniet doen. Uit onderzoek blijkt dat de permissieve opvoedingsstijl, samen met de verwaarlozende opvoedingsstijl, op lange termijn het slechtste resultaat oplevert (Adriaenssens, 2007). De kinderen missen essentiële bescherming en duidelijkheid. Er heerst een sfeer van onveiligheid: men kan immers niet rekenen op de steun en sterkte van de volwassenen om de situatie in de hand te houden. De opvoeder verliest het respect van de kinderen: hij wordt als zwak en incompetent beschouwd (Matthijs, 1991). Deze kinderen zijn dikwijls impulsief, ongehoorzaam, opstandig en agressief (Brysbaert, 2006). Ze hebben nooit geleerd om zich aan voorschriften en regels te houden. Ze kunnen moeilijk verantwoordelijkheid opnemen, gaan hun eigen gang, hebben veel zelfvertrouwen en zijn sterk gericht op hun leeftijdsgenoten (Gellynck in Jacobs, 1998). Ondanks de sterke gerichtheid op sociale contacten hebben ze moeite om zich te concentreren, om vriendschapsbanden aan te gaan en om met andere kinderen om te gaan ( Gottman, 1986 ). Ze leren immers niet hun emoties te reguleren.

C) Onverschillige opvoedingsstijl

Onverschillig is volgens John Medina ( 2011 ) te afzijdig ( en dus niet ontvankelijk en niet veeleisend ). Bij deze opvoedingsstijl wordt de kinderen alles toegelaten ( te veel loslaten ), zoals in de permissieve opvoedingsstijl. De ouders stellen weinig tot geen eisen maar tegelijkertijd vinden de ouders wat hun kind doet nooit goed (Adriaenssens, 2007; Gellynck in Jacobs, 1998).

Deze ouders zijn onverschillig naar hun kinderen toe (Brysbaert, 2006; Gellynck in Jacobs, 1998). Er is weinig aandacht, stimulering en ondersteuning voor de kinderen. Ze worden min of meer aan hun lot overgelaten want de ouders zijn niet betrokken bij hun dagelijkse interacties ( Medina, 2011 ). Ze verstrekken alleen de hoogst noodzakelijke zorg. Hierdoor leven deze kinderen in een complexe paradox: alles

mag en ze krijgen in geen enkel opzicht duidelijke regels die aangeven wat de visie van de ouders is, maar tegelijk wordt het resultaat steeds afgekeurd of te min gevonden (Adriaenssens, 2007).

Enkele voorbeelden: als het kind goed studeert, vinden de ouders de uitslagen toch maar zwak. Als het niet studeert, vinden ze die resultaten ook zwak. Als het kind te laat thuiskomt of gedronken heeft, moet het dat zelf weten (Jacobs, 1998).

Ongeveer 17% van de ouders kiest voor een onverschillige opvoedingsstijl (Adriaenssens, 2007).

BETROKKENHEID/ weinig

ONTVANKELIJKHEID veel

Onverschillig

Verwaarlozend

Wat is het gevolg van deze opvoedingsstijl?

Uit onderzoek blijkt dat de onverschillige opvoedingsstijl, samen met de permissieve opvoedingsstijl, op lange termijn het slechtste resultaat oplevert (Adriaenssens, 2007; Jacobs, 1998). Volgens Medina ( 2011 ) is het waarschijnlijk de slechtste van het stel. Onverschillige ouders produceerden over het algemeen de kinderen met het slechtste gedrag en de grootste emotioneel achterstand ( ze halen ook de slechtste cijfers ). Er is sprake van een gebrek aan zelfcontrole en een gering zelfvertrouwen, wat kan leiden tot ongehoorzaamheid, agressief en normoverschrijdend gedrag (Brysbaert, 2006; Gellynck in Jacobs, 1998).

D) Autoritaire opvoedingsstijl

Autoritair ( Medina, 2011 ) wordt omschreven als te streng ( niet ontvankelijk en veeleisend ). Volgens John Medina (2011 ) is voor deze ouders macht uitoefenen over hun kinderen erg belangrijk en zijn hun kinderen vaak bang voor hen. Ze proberen niet hun regels uit te leggen en stralen geen enkele warmte uit.

Autoritair

weinig

BETROKKENHEID/ ONTVANKELIJKHEID veel

Aansluitend daarbij stelt Peter Adriaenssens dat de autoritaire opvoedingsstijl (lage betrokkenheid, hoge controle) gekenmerkt wordt door regelgeving en discipline (Adriaenssens, 2007; Gellynck in Jacobs, 1998; Matthijs, 1991). De opvoeders hebben een duidelijke visie op opvoeden en ontwikkeling en laten daarin weinig speling toe. Ze stellen veel grenzen en , eisen volledige gehoorzaamheid en geven weinig uitleg over de regels die ze hanteren. Indien het kind hier niet in meegaat, wordt het gestraft. Er is geen plaats voor autonomie bij de kinderen (Brysbaert, 2006; Matthijs, 1991). Rust, regelmaat en orde in de opvoeding staan voorop. Naast deze hoge controle, is er ook de lage betrokkenheid. Autoritaire opvoeders houden weinig rekening met eigen initiatief van het kind, met de eigen mogelijkheden en interesses van het kind (Adriaenssens, 2007; Matthijs, 1991).

Ongeveer 15% van de ouders kiest voor een autoritaire opvoedingsstijl (Adriaenssens, 2007).

Wat is het gevolg van deze opvoedingsstijl?

De autoritaire opvoedingsstijl kan in twee situaties nuttig zijn: bij acute situaties (“Leg onmiddellijk dat mes neer!”) of bij een groot aantal mensen (“Geen gezeur, over een kwartier moet de sportzaal opgeruimd zijn.”) (Matthijs, 1991). In alle andere situaties zijn de gevolgen van de autoritaire opvoedingsstijl eerder negatief. Kinderen van autoritaire ouders hebben de neiging om humeurig, prikkelbaar, onzeker, initiatiefloos, weinig spontaan en teruggetrokken te zijn. Als ze hun zin niet krijgen, zoeken ze dikwijls hun toevlucht tot opstandigheid, liegen en geweld, zeker de jongens (Brysbaert, 2006; Gellynck in Jacobs, 1998). Daardoor zijn ze vaak in conflicten betrokken ( Medina, 2011 ). Ze zijn wel gehoorzaam en presteren goed op school (Gellynck in Jacobs, 1998).

E) Gezaghebbende of democratische opvoedingsstijl

Een veeleisende maar warme ouderschapsstijl

Democratische of gezaghebbende ouders (hoge responsiviteit, hoge en lage controle) hebben duidelijke verwachtingen van hun kinderen, die moeten luisteren naar hun ouders. De ouders hechten echter evenveel belang aan het luisteren naar hun kinderen (Adriaenssens, 2007; Brysbaert, 2006; Gellynck in Jacobs, 1998). Ze voeden op met gezag en niet met macht (Jacobs, 1998). Vergelijk dit met de uitspraak die we ook al citeerden: “Inspraak is de gelegenheid om zijn mening of wensen kenbaar te maken, meespreken, maar niet mee beslissen” (Verleyen, 2003). Een balans tussen discipline en autonomie wordt nagestreefd. Hierbij wordt rekening gehouden met de mogelijkheden van het kind: er wordt meer autonomie verleend naarmate het kind ouder wordt (Adriaenssens, 2007; Brysbaert, 2006; Gellynck in Jacobs, 1998; Jacobs, 1998). Een andere benaming voor deze stijl is ‘autoritatief’, wat ontvankelijk en veeleisend inhoudt. Volgens Medina ( 2011 ) is dit waarschijnlijk de beste stijl van het stel. Deze ouders stellen eisen, maar zij geven veel om hun kinderen. Ze leggen hun regels uit en moedigen de kinderen aan erop te reageren. Ze moedigen een hoge mate van onafhankelijkheid aan, maar zien erop toe dat de kinderen zich houden aan de regels van het gezin. Deze ouders hebben meestal fantastische communicatieve vaardigheden richting hun kinderen ( Medina, 2011 ).

Slechts 24% van de ouders kiest voor een democratische opvoedingsstijl. Dit zijn cijfers die we niet naast ons kunnen neerleggen. Slechts één op vier ouderparen slaagt erin een goed evenwicht tussen affectie en toezicht te bewerkstelligen (Adriaenssens, 2007).

Er moeten dus veel inspanningen gebeuren om aan opvoeders duidelijk te maken dat er over opvoeding toch wel een visie bestaat, dat er een stijl van opvoeden is waar

kinderen meer kans hebben op een goede ontwikkeling, wat niet altijd hetzelfde is als een succesvol verloop. Niemand wordt immers gespaard van conflicten (Jacobs, 1998).

Daarnaast is het geen overbodige luxe een oproep te doen aan alle opvoeders om er echt werk van te maken en zich geregeld opnieuw af te vragen waar hun eigen opvoedingsstijl zich in het hierboven getoonde twee-assensysteem (afbeelding 11) bevindt (Adriaenssens, 2007).

r weinig

BETROKKENHEID/ ONTVANKELIJKHEID veel

Wat is het gevolg van deze opvoedingsstijl?

De beste langetermijnresultaten worden behaald met een democratische of gezaghebbende opvoedingsstijl (Adriaenssens, 2007; Jacobs, 1998; Mayseless et al., 2003 in Brysbaert, 2006). Deze kinderen blijken over het algemeen onafhankelijk, zelfbewust, vriendelijk en nieuwsgierig te zijn. Een gezaghebbende opvoeding gaat gewoonlijk gepaard met minder gedragsproblemen, een betere psychosociale ontwikkeling, minder emotionele problemen en betere schoolresultaten (Brysbaert, 2006; Gellynck in Jacobs, 1998).

F) Overbeschermende opvoedingsstijl

De meest adequate stijl voor een gezonde psychologische ontwikkeling blijkt dus de democratische stijl te zijn. Er kan hier echter een valkuil optreden! Wanneer ouders moeite hebben om het kind meer vrijheid te geven, dan kan dit leiden tot overbescherming. Tegenwoordig wordt hier soms de term ‘helikopterouders’ voor gebruikt. We zouden zelfs mogen spreken over een nieuwe, vijfde opvoedingsstijl. De vraag die we kunnen stellen is ‘Vormen de helikopterouders een nieuwe opvoedingsstijl?’.

https://www.welt.de/vermischtes/article135266708/Lehrer-sind-das-Problem-nicht-Helikopter-Eltern.html

Zoals reeds aangehaald worden ouders en opvoeders bijna dagelijks overspoeld door informatie over opvoeding via de radio, TV, kranten, dag- en weekbladen. Een veelbesproken gespreksthema dat tegelijkertijd een delicaat onderwerp is voor vele ouders (Vansteenkiste & Soenens, 2008). Elke ouder ervaart die prangende vragen: Doe ik het goed? Waar vind ik het recept, liefst met bijhorend stappenplan, voor het voortbrengen van het perfecte kind’.

Vandaag de dag lijkt alles rond succes en geluk te draaien in onze snel evoluerende samenleving. Dus waarom onze kinderen fouten laten maken, als we ze misschien kunnen voorkomen. Ouders voelen de druk en daarmee gepaard ook de angst die bij hen groeit. Zoals Jeurissen (2014, 12 maart) aangeeft, ‘wil iedereen toch zelfstandige, weerbare kinderen die hun talenten ontwikkelen’. Waarom blijven we dan ’s morgens de kinderen hun boterhammen smeren, ook al zijn die ondertussen 16 jaar? Of rijden we ze overal naartoe?

Deze overbeschermende ouders krijgen de wind van voren: ‘Doen ze vandaag de dag te hard hun best?’. Als ouders moeten we immers grenzen stellen. Het is aan de kinderen om deze te overschrijden en te verleggen. Kunnen we dus spreken over een overbeschermende opvoeding als bijkomende opvoedingsstijl ?

De overbeschermende opvoedingsstijl kenmerkt zich als een stijl waarbij er een te hoge nabijheid en te hoge controle is.

Ook professoren Maarten Vansteenkiste en Bart Soenens van de UGent doen onderzoek naar het onderwerp. Ze schreven er samen het boek “Vitamines voor groei” over. Hun experimenten wijzen in dezelfde richting. "Wanneer ouders hun kind niet de kans geven om zelf naar oplossingen te zoeken, hebben de kinderen minder zelfvertrouwen en voelen ze zich minder competent", zegt professor Vansteenkiste. "Het kind bouwt zo te weinig vertrouwen op om zijn eigen weg te gaan." Het is dus belangrijk dat een kind vrij is om fouten te maken en daarvan te leren. "Alleen zo kan het ondervinden dat het ondanks obstakels toch tot een oplossing kan komen."

Bart Soenens ( UGent ) onderscheidt twee soorten van overbescherming.

"In het eerste geval worden ouders gedreven door hun eigen angst. Ze proberen preventief problemen op te lossen, waardoor hun kinderen weinig ervaring opdoen. Ze worden als het ware als een hulpeloos wezen in een cocon opgevoed."

Een tweede vorm van overbescherming komt naar voren uit recenter onderzoek. "Sommige ouders plaatsen hun kind te veel op een voetstuk. Typerend voor hen is dat ze hun eigen zelfwaarde linken aan de prestaties van hun kind. Ze doen er alles aan om het ego van hun kind op te krikken en dichten het bepaalde eigenschappen toe die het niet bezit."

Beide vormen zijn nefast voor de ontwikkeling en kunnen zich op latere leeftijd wreken. "Het kan bijna niet anders dan dat er gevolgen zijn op relationeel en professioneel vlak", aldus professor Soenens. "Wie niet zelfstandig met problemen leert omgaan, ontwikkelt geen goed mechanisme om stress het hoofd te bieden. Word je later geconfronteerd met stresserende situaties, dan leidt dat tot angstgevoelens."

We kunnen dus stellen dat overbescherming een unieke opvoedingsstijl blijkt te zijn die bestaat uit weinig autonomieondersteuning in combinatie met veel responsiviteit, veel psychologische en gedragsmatige controle bij ouders ( vanwege de opdringerigheid en de touwtjes in handen willen hebben van de situaties die hun kind meemaken ) ( Thomasgard en Metz (1993, 1997) ).

Is er eensgezind ouderschap ?

Eensgezindheid tussen ouders is belangrijk, vooral voor de globale visie op de opvoeding (Adriaenssens, 2007).

Over eensgezindheid bestaan veel fabeltjes. Zo bijvoorbeeld dat ouders naar hun kinderen toe altijd moeten eensgezind zijn. Soms doen opvoeders alsof ze eensgezind zijn, zonder voorafgaand overleg. Kinderen voelen onmiddellijk aan wanneer één van beide partners twijfelt aan het standpunt van de ander (Adriaenssens, 2007).

Eensgezindheid hoeft niet altijd. Ouders zijn namelijk ook partners, met elk hun eigen mening. Vooral bij het maken van concrete afspraken kunnen ouders nogal eens van mening verschillen. Dit kunnen we echter positief bekijken, zowel voor de ouders als voor hun kinderen. Als ouders het flink oneens zijn met elkaar, kan dat hen helpen om uiteindelijk beter te weten waarover ze het wel eens zijn. Daarnaast kan het bijdragen tot de humanisering van de kinderen, wanneer deze zien hoe hun ouders een compromis trachten te vinden met respect voor elkaars mening. In dat opzicht maakt eensgezindheid deel uit van het „sterk of zwak mogen zijn” in de relatie. Het kijk-eens-hoe-eensgezind!-gevoel moet mogen samengaan met het tegendeel ervan (Adriaenssens, 2007).

Een belangrijk aspect hierbij is het omgaan met straffen en belonen. In deze cursus wordt daar een apart hoofdstuk aan gewijd.

https://album.gva.be/foto/Cartoons/id879688-82fc1bac-2e7f-11e6-8f41-7df5a6ce1b34-original

Kan het gezin de eigen creativiteit benutten, erin geloven en een taakverdeling uitwerken ?

Adriaenssens noemt het gezin “het centrum voor zelfhulp” (Adriaenssens, 2007, p. 111). We citeren (Adriaenssens, 2007):

Niemand kent het gezin zo goed als de gezinsleden zelf. Dat klinkt vanzelfsprekend, maar als een gezin raad of hulp nodig heeft, wordt dat gemakkelijk over het hoofd gezien. Tegenwoordig wordt er nogal snel naar „specialisten” verwezen en worden de eigen mogelijkheden te weinig benut.

In feite lost ieder gezin dagelijks tal van kleine probleempjes op. Let maar eens op de ochtendactiviteit: met z’n allen opstaan, dat moeilijke ochtendhumeur van dat ene kind omzeilen en er tegelijkertijd voor zorgen dat hij toch op tijd aangekleed raakt. Iemand haalt brood, anderen beginnen uit zichzelf de tafel te dekken, nog een ander zet koffie. Schoolagenda’s worden nog snel ondertekend, het ene kind moet een nieuwe balpen hebben, waar liggen de gympen van het andere? Moeder denkt er nu pas aan dat ze straks later thuis zal zijn, zodat vader er zijn werk op moet aanpassen…

Niet mis als overlevingsopdracht! Waarom verloopt dat alles doorgaans vrij vlot? Omdat de gezinsleden elkaar kennen, de gewoonten van het gezin kennen, en in functie daarvan handelen. Als er een gast blijft slapen, raakt zo’n geoliede machine trouwens snel ontregeld. De gast loopt tijdens dit ochtendritueel in de weg en wordt daarom vaak maar ergens neergezet. In ieder gezin is de creativiteit aanwezig om oplossingen te bedenken. Ook voor netelige kwesties. …

http://repeatthebeat.blogspot.com/2011/09/juggling-mom.html

Het is uiteraard niet zo dat een gezin altijd de juiste inspiratie heeft. Toch is het goed om een antwoord op een probleem altijd eerst in het gezin en de onmiddellijke omgeving te zoeken. Wie die tactiek volgt, zal vaststellen dat er zo meer oplossingen komen dan verwacht. Gezinnen moeten zich bewust zijn van hun interne kracht en van hun mogelijkheden om samen oplossingen te ontwikkelen. (pp. 111-112)

Zijn er rechtvaardige kansen voor iedereen ?

Rechtvaardigheid binnen een gezin is tweeledig, enerzijds tussen ouders en kinderen, anderzijds tussen het gezin en de samenleving. Deze twee kunnen we niet los van elkaar zien (Adriaenssens, 2007).

https://www.pinterest.com/pin/534098837058168529/?lp=true

Is er rechtvaardigheid in de relatie tussen ouders en kinderen?

Adriaenssens (2007): Om het samenzijn binnen een gezin leefbaar te maken, hoort er een billijke spreiding van de middelen te zijn tussen ouders en kinderen. Dat betekent niet alleen dat de kinderen goed gekleed moeten gaan en behoorlijk gevoed moeten worden, maar dat er bijvoorbeeld ook een studiesfeer moet kunnen heersen als het nodig is.

Meestal is dit alles geen probleem. Anders wordt het als ouders er moeite mee hebben te aanvaarden dat hun kind niet de begaafdheid heeft waarvan zij droomden… Ouders moeten leren om onderscheid te maken tussen hun eigen wensen en die van hun kinderen. Het is goed om dromen te koesteren over wat er allemaal uit een kind zou kunnen groeien en om die dromen met het kind te delen, maar het mag niet ontaarden in dwingelandij.

Veel wensen van volwassenen komen voort uit hun eigen jeugd. Ze hadden zelf zo graag meer aan sport gedaan, ze hadden graag dit of dat gestudeerd. De kansen die ze hebben gemist, willen ze aan hun kinderen geven. Maar het gebeurt zelden dat ouders en kinderen hetzelfde willen.

Kinderen mogen wel horen dat hun ouders dromen voor hen hebben, zolang de ouders ook luisteren naar wat kinderen zelf van hun leven willen maken. Jongeren die zich verplicht voelen de wens van een ouder te vervullen, voelen zich vaak niet rechtvaardig behandeld. Ze dreigen verbitterd op te groeien. (p. 114)

Krijgt het gezin een rechtvaardige kans in de samenleving? Adriaenssens (2007):

Gezinnen hebben recht op een leefbare plaats in onze maatschappij. Een redelijk inkomen, behuizing, kleding en voedsel: het zijn minimale vereisten om in een gezin een positief klimaat te kunnen scheppen.

Het heeft weinig zin om naar een oplossing te zoeken voor het drukke gedrag van een vierjarig kind, als het gezin met vier personen in één kamer moet leven. Als een puber merkt dat zijn ouders telkens opnieuw zitten te rekenen om het einde van de maand te kunnen halen, is het risico op een verbitterde houding tegenover een samenleving die hun zo weinig uitzicht biedt, groter dan als dit niet het geval is. (p. 112)

Hier verwijs ik graag naar de andere cursus in casus 3, m.n. de cursus ‘het menselijk gedrag in zijn context’.

Kan het gezin rekenen op steun en sympathie ?

Zoals we zien bij het transactioneel opvoedingsmodel, zijn niet alleen het kind en de ouders belangrijke actoren bij de opvoeding. Ook de omgeving speelt een niet te onderschatten rol. Zo benadrukt Adriaenssens de rol van familieleden bij de opvoeding van kinderen. Deze vormen namelijk een “dragend steunverband” voor het gezin (Adriaenssens, 2007, p. 119).

Voorwaarde hierbij is echter wel dat de familieleden soepel op elkaars behoeften inspelen, en elkaar advies geven zonder daarbij belerend of dwingend te werk te gaan. Je eigen ouder horen zeggen dat jij een goede ouder bent, is veel belangrijker dan dat om het even welke professional het je zou zeggen (Adriaenssens, 2007).

Naast de eigen familieleden, zijn er tal van andere steunfiguren mogelijk: vrienden, buren, andere personen met wie het gezin iedere dag in contact komt op het werk, op de school of in de buurt. Ook zij kunnen een invloedrijk steunend netwerk vormen rond het gezin (Adriaenssens, 2007).

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.