Monitoring jaarverslag 2022

Page 44

2022

Inhoud

Monitoring Jaarverslag Diergezondheid 2022 geeft een overzicht van de diergezondheid over 2022. Het is een productie van Royal GD, team monitoring en marketingsupport & communicatie. Het copyright ligt volledig bij Royal GD. De resultaten in deze publicatie mogen niet zonder schriftelijke toestemming van de auteurs of de leden van de Begeleidingscommissie

Monitoring Diergezondheid verwerkt of gebruikt worden (bijvoorbeeld in wetenschappelijk onderzoek) tenzij sprake is van citatie. Op citaties is auteursrecht van toepassing.

2 Voorwoord 3 1 Monitoring: zo doen we dat Terugblik symposia 20 jaar monitoring en in gesprek met Kees Oomen, Jeannette van de Ven en Wim Pelgrim 4 2 Tijdlijn: een jaaroverzicht van belangrijke bevindingen en ontwikkelingen uit de monitoring 14 3 Samenwerking: in gesprek met Angus Cameron en Henk Jan Ormel 24 4 Verdiepingen: interessante casussen uit de monitoring rundvee, varken, pluimvee, kleine herkauwers en paard 28 5 De mensen achter de monitoring 50

Voorwoord

Het Nederlandse systeem voor diergezondheidsmonitoring bestond in 2022 twintig jaar. Een mooi moment om terug te kijken én vooruit te blikken. De interesse en betrokkenheid van alle partijen waar we mee samenwerken, kwam duidelijk naar voren bij de viering van dit jubileum. We organiseerden twee symposia, met als thema ‘Samen gezond naar de toekomst’.

Bij het Veekijker escape-spel, tijdens het symposium voor dierenartsen, konden deelnemers zelf ervaren hoe nauw verbonden zaken zijn in de diergezondheidsmonitoring. De onderlinge verwevenheid binnen de zoönosestructuur werd overduidelijk. Ook gaf het een inkijkje in hoe essentieel de rollen van betrokken partijen zijn in het proces, van signaleren in het veld tot aan interpreteren en delen van uitkomsten. Vertrouwen is in het proces van de monitoring onontbeerlijk, net als over grenzen heen kijken. Hoe zien betrokkenen de monitoring ontwikkelen, welke kansen en uitdagingen zijn er? Welke bijzondere situaties in Nederland kwamen we tegen in het afgelopen jaar? We delen dit en meer in het jaarverslag, met interviews en casussen.

De wereld verandert snel. Ontwikkelingen zetten ons voor nieuwe situaties, zoals de vogelgriepcrisis. Dat maakt dat we continu kijken naar hoe monitoring nog beter kan. Hoe kunnen we nog effectiever en vroeger signaleren? En hoe kunnen we met monitoring grote consequenties met een negatieve impact, zoals in het geval van vogelgriep ruimingen op bedrijven, voorkomen? Het moge duidelijk zijn, het systeem is nooit af.

Een groot woord van dank aan iedereen die met GD heeft samengewerkt aan de monitoring in de afgelopen twintig jaar. Wij zetten deze samenwerking graag met u voort!

3

Diergezondheidsmonitoring is belangrijk voor diergezondheid en dierenwelzijn, het beschermen van de volksgezondheid en de exportpositie van Nederland.

4 1

In Nederland leven veel mensen en dieren samen op een klein oppervlak. Daarom is het belangrijk dat we een nauwkeurig systeem hebben dat de gezondheid van dieren in Nederland constant in de gaten houdt. De overheid en veehouderijsector hebben samen met Royal GD de diergezondheidsmonitoring opgezet. GD voert deze monitoring uit.

Monitoring: zo doen we dat

De diergezondheidsmonitoring biedt een breed vangnet voor het zo vroeg mogelijk opvangen van signalen over diergezondheid. Het systeem is laagdrempelig en vrijwillig. De signalen zijn afkomstig uit de sectoren rund, varken, pluimvee, schaap, geit en paard. Ze komen van dierhouders, dierenartsen, verwerkende industrie, onderzoeksinstituten en instanties die zich inzetten voor de volksgezondheid. De monitoring onderzoekt, bundelt en analyseert deze signalen. De uitkomsten van de monitoring worden gedeeld met dierhouders, dierenartsen en betrokken partijen, zoals overheid, veehouderijsector, humane gezondheidszorg en (mits relevant) omringende landen. Zo kunnen zij, indien nodig, actie ondernemen.

Drie doelen

Diergezondheidsmonitoring is essentieel voor de gezondheid en het welzijn van dieren, mensen en de Nederlandse economie. Daaruit volgen de volgende monitoringsdoelstellingen:

• Opsporen van uitbraken van bekende ziekteverwekkers die, voor zover bekend, niet in Nederland voorkomen;

• Opsporen van onbekende aandoeningen of ziekteverwekkers;

• Zicht houden op trends en ontwikkelingen in de veehouderij.

Animal Health Regulation (AHR)

De Europese regels om dierziekten te voorkomen en te bestrijden zijn vastgelegd in de Europese diergezondheidsverordening, de Animal Health Regulation (AHR). Deze verordening bepaalt dat elke lidstaat een systeem moet inrichten om aangewezen en opkomende (nieuwe) dierziekten bij landbouwhuisdieren en paarden te monitoren. De AHR is sinds 2021 van kracht. Sindsdien zijn de monitoringsprogramma’s voor aangewezen dierziekten, die worden uitgevoerd door GD, een wettelijke taak van de Nederlandse overheid. Het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) heeft daarvoor GD aangewezen als rechtspersoon met een wettelijke taak.

5

Hoe werkt het?

Stap 1 – Verzamelen

De diergezondheidsmonitoring verzamelt signalen uit het veld, zowel reactief als proactief. Deze informatie geeft inzicht in trends en ontwikkelingen in diergezondheid.

Reactieve monitoringsinstrumenten

Bij de reactieve instrumenten ligt het initiatief bij veehouders, dierenartsen en andere erfbetreders. Doel is het breed opvangen van zoveel mogelijk signalen uit het veld. Reactieve instrumenten zijn:

• Veekijker en Helpdesk Paard

De telefonische helpdesken voor dierenartsen en dierhouders waar ervaren en gespecialiseerde GDdierenartsen kosteloos deskundige hulp en advies op maat bieden.

• Pathologie

Dierhouders en dierenartsen kunnen dieren inzenden voor pathologisch onderzoek. Hiermee kunnen ze inzicht krijgen in doodsoorzaken en/of bedrijfsproblemen of juist bepaalde zaken uitsluiten.

• Veterinaire Monitoring Pluimvee (VMP)

Een samenwerkingsverband tussen een aantal pluimveepraktijken en GD. Dierenartsen leveren op vrijwillige basis digitaal informatie aan over pluimveegezondheid, zoals toegediende vaccinaties en bevindingen van bedrijfsbezoeken.

• Online Monitor

In opdracht van de varkenshouder leggen dierenartsen na elk bedrijfsbezoek de klinische signalen (en eventuele diagnose) vast in de Online Monitor. Zo houden we zicht op trends in de varkensgezondheid in Nederland.

Veterinaire Milieutoxicologie

Ondersteuning voor dierhouders en dierenartsen bij de vraag of diergezondheidsproblemen te maken hebben met milieuverontreiniging. Het vroeg signaleren van dit soort problemen kan voorkomen dat ze uitgroeien tot volksgezondheidsrisico’s en economische schade.

Proactieve monitoringsinstrumenten

Bij de proactieve instrumenten ligt het initiatief voor informatieverzameling bij GD. Proactieve instrumenten zijn: Data-analyse

Analyse van geanonimiseerde data brengt trends en ontwikkelingen van algemene gezondheidskenmerken en aandoeningen in beeld. Hiervoor worden gegevens gebruikt vanuit het labonderzoek en van diverse dataleveranciers. Denk aan gegevens over onder andere melkproductie, melkkwaliteit, vruchtbaarheid, antibioticumgebruik, dierverplaatsingen en sterfte.

Prevalentieonderzoek

Regelmatig wordt onderzoek uitgevoerd naar de mate van voorkomen van (endemische) dierziekten. Deze dierziekten worden gekozen op basis van criteria als economische schade, belang voor de volksgezondheid en de mogelijkheid tot het nemen van maatregelen.

Bewakingsprogramma’s

Voor een aantal dierziekten schrijft Europese regelgeving onderzoek voor op een deel van de Nederlandse veestapel om de aanwezigheid van de betreffende ziekten uit te sluiten. GD voert bewakingsprogramma’s uit voor bijvoorbeeld brucellose, blauwtong en aviaire influenza.

6
Stap 1: Verzamelen Stap 2: Analyseren

Op de hoogte blijven?

In het Veekijkernieuws geven we, per diersoort, een terugkoppeling van opvallende zaken uit de monitoring. Wilt u het meest actuele monitoringsnieuws ook in uw postvak ontvangen? Meldt u dan aan via: www.gddiergezondheid.nl/email

Stap 2 – Analyseren

Regelmatig bespreken en analyseren de Veekijkerdierenartsen samen met andere experts alle signalen en uitkomsten in het Veekijkeroverleg.

Stap 3 – Concluderen

GD schrijft voor elke sector rapportages met de conclusies en eventuele aanbevelingen voor vervolgacties.

Stap 4 – Informeren

De uitkomsten van de monitoring delen we periodiek met de overheid, veehouderijsector, veehouders en dierenartsen, humane gezondheidszorg en omringende landen. Als er mogelijk (acuut) risico voor dier en/of mens is, neemt GD direct contact met hen op. De overheid en sectorpartijen besluiten of vervolgacties voor de veehouderij nodig zijn zoals extra onderzoek, communicatie of aanpassingen van beleid.

Informatie uit de monitoring delen we in de eerste plaats met relevante doelgroepen zoals veehouders, dierenartsen, overheid, veehouderijsector en humane gezondheidszorg. Ook het brede publiek kan op de hoogte blijven. We informeren via de monitoringsrapportages, website, nieuwsbrieven, tijdschriften (zoals Veterinair, Veekijkernieuws) én onze podcasts. We delen de informatie ook via kanalen buiten GD zoals het Tijdschrift voor Diergeneeskunde. Ook netwerken zoals het kennisnetwerk kleine herkauwers, intervisiebijeenkomsten en nationale en internationale congressen zijn belangrijk.

Stap 3: Concluderen

In de podcast ‘Trends uit de monitoring’ bespreken onze experts opvallende signalen uit de diergezondheidsmonitoring. De podcast is te beluisteren via de website van GD en Spotify. Abonneren op de podcast kan via: www.gddiergezondheid.nl/actueel/podcast

Stap 4: Informeren

7
Het vertalen van informatie uit de monitoring naar de praktijk is dé grote meerwaarde van dit unieke systeem

20 jaar monitoring: samen gezond naar de toekomst

Het is belangrijk om met elkaar de diergezondheid te waarborgen, nationaal en internationaal. Tijdens twee goed bezochte symposia in het Nederlands

Openluchtmuseum met als thema ‘Samen gezond naar de toekomst’, stonden we stil bij het twintigjarig bestaan van de diergezondheidsmonitoring.

Dat diergezondheidsmonitoring na twintig jaar nog steeds belangrijk is voor diergezondheid en dierenwelzijn, het beschermen van de volksgezondheid en de exportpositie van Nederland werd door sprekers vanuit overheid, bedrijfsleven, humane- en diergezondheidszorg nadrukkelijk onderschreven. Nederland loopt met de diergezondheidsmonitoring voorop ten opzichte van andere landen. We hebben een goed overzicht van wat er speelt en als daar aanleiding voor is kan er snel nader onderzoek worden ingesteld. Samenwerken en continu kijken waar verbeteringen mogelijk zijn vormen de basis voor de Nederlandse aanpak.

Samenwerking en dierwelzijn

Op 24 november 2022 sprak onder meer Jeannette van de Ven, Portefeuillehouder Gezonde Dieren bij LTO, de samenwerkende partijen en sectoren uit de diergezondheidsmonitoring toe. Dick Veerman, oprichter, moderator en hoofdredacteur van Foodlog, ging tijdens dit syposium met het publiek in gesprek: “We hebben in Nederland een hoge standaard en veel kennis en kunde op het gebied van diergezondheid en monitoring. Dat mogen we meer exporteren en exploiteren.” Ook de internationaal erkende veterinair epidemioloog Angus Cameron deelde zijn

8

ervaringen. Dierziekten stoppen niet bij de landsgrenzen en de dreiging van nieuwe ziekten blijft met ontwikkelingen als klimaatverandering en reisbewegingen van mensen en dieren actueel. Henk Jan Ormel legde vanuit zijn positie als voormalig adviseur van de Chief Veterinary Officer van de voedsel- en landbouworganisatie van de Verenigde Naties, het belang uit van een goede veterinaire infrastructuur: “Dierenartsen en paraveterinairen zijn de hoeksteen van de internationale veterinaire infrastructuur. Zonder hen is ‘One Health’ niet mogelijk.” Hoogleraar virologie Marion Koopmans ging, met COVID-19 als voorbeeld, dieper in op het belang van internationale samenwerking tussen de humane en veterinaire gezondheidszorg: “Hoe sneller we signalen uit de humane en veterinaire sector combineren, hoe sneller we uitbraken kunnen stoppen en erger kunnen voorkomen.” Dagvoorzitter Bas Haring, stelde aan het einde van deze dag vast dat er een grote betrokkenheid van veel partijen binnen en buiten de agrarische sector is bij de diergezondheidsmonitoring. De filosoof en wetenschapper ziet voor de toekomst kansen, vooral als het gaat om dierenwelzijn. De huidige maatschappij vraagt steeds meer op dat vlak en het thema zal volgens Haring ook in de diergezondheidmonitoring meer aandacht gaan vragen.

Dierenartsen in de spotlight

De signalen die dierenartsen uit het veld ontvangen spelen een belangrijke rol in het succes van de diergezondheidsmonitoring. Daarom organiseerde GD ook een interactief symposium voor dierenartsen.

Na een welkomstwoord van Kees Oomen, trapten dierenartsen van GD af met intervisiebijeenkomsten voor rund, varken, pluimvee en kleine herkauwers. Tijdens het plenaire programma keken Wim Pelgrim (Chief Veterinary Office LNV), Jeannette van de Ven en Gerdien van Schaik (veterinair epidemioloog GD en hoogleraar monitoring gezondheid landbouwhuisdieren aan de Universiteit Utrecht) terug op twintig jaar monitoring, de rol van de dierenarts en de toekomst.

Ook gingen de dierenartsen samen aan de slag in een escapespel. Hierbij gingen de teams de uitdaging aan om aan de hand van de signalen en opdrachten een casus op te lossen. Met welke bekende aandoening of ziekteverwekker hebben we te maken? Of is het nieuw en onbekend? Betreft het een zoönose en is de volksgezondheid in gevaar? Na een bloedstollend uurtje bleek maar weer eens dat je het meest succesvol bent als je goed samenwerkt.

9

Kees Oomen is de onafhankelijk voorzitter van de begeleidingscommissies monitoring diergezondheid voor de sectoren rund, varkens, pluimvee en kleine herkauwers. Hij ziet een robuust monitoringssysteem, waarbij de informatievoorziening cruciaal is.

Kees Oomen, voorzitter begeleidingscomissies monitoring

“De diergezondheidsmonitoring in Nederland is twintig jaar geleden begonnen. In de loop van die jaren heeft de samenwerking tussen de betrokken partijen zich zeer positief ontwikkeld. Er wordt heel open met elkaar gesproken. De monitoring richt zich op een aantal velden: de bekende en nieuwe ziekteverwekkers en trends en ontwikkelingen in de sectoren. Daarnaast ontdekken we soms problemen met diervoeding of stalmanagement. De vier begeleidingscommissies geven advies per sector. Wanneer een probleem in meerdere sectoren speelt, is er ook onderling overleg. Mensen die er voor het eerst bij komen, vragen zich soms af of het overleg in deze omvang wel nodig is. Maar je ziet eigenlijk altijd dat zij vrij snel erkennen dat deze opzet werkt.

Context verandert

Wat er besproken wordt, is afhankelijk van de input uit het veld. Die informatie komt van de Veekijker, bedrijfsbezoeken en secties. GD moet daarvoor wel voldoende materiaal binnen blijven krijgen. Zo moeten er genoeg secties op dieren zijn uitgevoerd om goed gefundeerde conclusies te kunnen trekken. Voor de toekomst is dat wel een uitdaging, nu er steeds minder veehouderijbedrijven zijn en dierenartsenpraktijken vaker samenwerken en zelf secties en onderzoek doen. De context waarin we monitoren verandert, maar het blijft belangrijk om in alle sectoren de informatievoorziening op peil te houden. We denken daarom ook na over nieuwe manieren om kennis en informatie te verzamelen. De Veekijker werkt heel erg goed, dankzij de dierenartsen die bellen voor collegiaal overleg of veehouders die een vraag voorleggen. Ook zijn extra informatiebronnen ontstaan vanuit bijvoorbeeld slachthuizen en de NVWA.

Ontwikkelingen en trends

Naast monsternames en secties is ook data-analyse een belangrijke informatiebron voor de monitoring. Dan gaat het niet alleen om het identificeren van dierziektes en het mogelijk aantreffen van zoönosen, maar ook om het analyseren van ontwikkelingen en trends. Een aandachtspunt is dat we moeten voldoen aan de privacywetgeving en toch over zinvolle informatie willen beschikken. Gelukkig lukt dat tot nog toe. Door data-analyses kom je soms dingen tegen die gerelateerd zijn aan het bedrijfsmanagement of, redelijk vaak, aan voeding. Persoonlijk zou ik ervoor willen pleiten dat de veevoerindustrie ook financieel gaat bijdragen wanneer onderzoek nodig is naar voedinggerelateerde zaken. Dat is ook in hun belang.

Modern communiceren

Toen ik in 2016 begon als voorzitter was het de vraag in welke vorm de basismonitoring zou blijven bestaan. De laatste jaren is die discussie gelukkig voorbij. Bij de viering van het twintigjarig bestaan waren de opkomst en het enthousiasme duidelijk bewijs dat de basismonitoring er mag zijn. Wat we in Nederland hebben is een voorbeeld binnen Europa. We mogen trots zijn op wat we neergezet hebben. Ik vind het mooi om te zien dat er steeds vaker naar nieuwe vormen gezocht wordt om te communiceren met de buitenwereld, zoals de podcasts. Je wilt openheid en dan is het heel belangrijk dat alle geïnteresseerden moeten kunnen volgen wat je doet. Een andere, modernere, manier van communiceren is nodig om verbinding te houden met de jongere generatie. Openheid is ook van belang omdat de maatschappij steeds nadrukkelijker meekijkt. We moeten het systeem dat nu staat koesteren en bij de tijd houden. Dat is de uitdaging voor de komende tijd.”

Kees

Oomen: “De monitoring moet je koesteren”

Jeannette van de Ven: “Vanuit de sector kunnen we heel tevreden zijn. Het huidige monitoringssysteem is robuust en heeft zijn nut de afgelopen twintig jaar bewezen.” Wim Pelgrim: “De goede samenwerking tussen alle partijen binnen de monitoring is een belangrijke succesfactor.”

Jeannette van de Ven: Portefeuillehouder Diergezondheid bij LTO, bestuurslid stichting GD en veehouder, en Wim Pelgrim: Chief Veterinary Officer bij het Ministerie van Landbouw Natuurbeheer en Visserij

Internationalisering en schaalvergroting

Wim Pelgrim: “Het belang van de diergezondheidsmonitoring groeit verder. De veehouderijsectoren in Nederland en de landen om ons heen raken steeds meer verweven. Dat betekent ook dat de monitoringprogramma’s in het buitenland steeds belangrijker worden voor Nederland. De aandacht die dierenartsen moeten hebben voor zoönosen zal alleen maar toenemen.” Van de Ven: “Internationalisering is een grote uitdaging. Mensen en dieren reizen over de hele wereld met insleep en versleep van ziektekiemen als mogelijk gevolg. Daarnaast speelt klimaatverandering met nieuwe ziekten en vectoren. Internationalisering en schaalvergroting spelen bovendien bij veterinaire laboratoria en dierenartsenpraktijken.” Pelgrim: “Dat kan betekenen dat we straks diensten nodig hebben of gaan leveren aan labs in het buitenland.” Van de Ven: “In Nederland komen alle signalen nu bij GD terecht. Dat is enorm belangrijk, je kan trends snel zien. Nu steeds meer dierenartsenpraktijken samengaan en ook eigen laboratoria hebben waar ze zelf veel diagnostiek doen, moeten we ervoor waken dat de signalering centraal blijft.”

is daarbij ook het monitoren van de algemene diergezondheid belangrijk. Dat leidt bijvoorbeeld tot minder antibioticagebruik.” Van de Ven: “GD is heel laagdrempelig. Veel signalen en vragen komen binnen via de dierenarts, maar steeds vaker is er ook rechtstreeks contact met de veehouder. Die afstand tot een lab en onderzoekers is in het buitenland vaak veel groter. GD is best wel dichtbij, mede dankzij bijvoorbeeld webinars en andere laagdrempelige informatie. Dat verhoogt ook de kans dat zaken snel boven water komen.”

Samenwerking en data

Andere insteek

Van de Ven: “De veehouderij ligt onder een vergrootglas. GD monitort aan alle kanten van het spectrum, van grote ondernemers voor wie kosten belangrijk zijn tot hobbyhouders die veel voor hun dieren over hebben. Het is niet ‘one size fits all’. Daar moet je je bewust van zijn. Een goede prijs-kwaliteitverhouding is niet voor elke dierhouder het belangrijkste. Je ziet ook bij dierenartsen een ontwikkeling waarbij er minder ingezet wordt op medicatie en meer op coaching en begeleiding van de veehouder.” Pelgrim: “De trend gaat naar een dierwaardige veehouderij. Het ministerie werkt hiervoor aan een convenant met de veehouderijsector. Naast het in de gaten houden van ziekten

Pelgrim: “De goede samenwerking tussen alle partijen binnen de monitoring is een belangrijke succesfactor. Vertrouwelijkheid onderling is nodig om meldingen binnen te krijgen en de basismonitoring goed te kunnen uitvoeren.” Pelgrim wijst ook op het belang van de syndroomsurveillance. “Dit nadere onderzoek naar onbegrepen ziektebeelden die in de meldingen opduiken, is heel belangrijk. GD zet deze gegevens met data-analyse om in trends en dat levert nuttige terugkoppelingen. Zo is de afgelopen twintig jaar bijvoorbeeld Q-koorts snel ontdekt, net als blauwtong en schmallenbergvirus. Het belang van data zal nog verder toenemen de komende jaren. Bijvoorbeeld door koppeling van data en het gebruik van bedrijfsmanagementsystemen om diergezondheid te monitoren door dierenartsen en later eventueel ook organisaties als GD.” Van de Ven: “Omdat het aantal bedrijven met landbouwhuisdieren in Nederland verder zal afnemen, worden de kosten van de monitoring in de toekomst over een kleinere groep veehouders verdeeld. Dat kan ook een kans zijn. Nu zijn het vaak fysieke signalen die tot labtests en nader onderzoek leiden. Maar we kunnen steeds vaker ook signalen uit de data gebruiken en zo met minder kosten de signalering verder inrichten. De uitdaging is dan om de juiste en voldoende data te krijgen, deze goed te interpreteren en er toegevoegde waarde uit te halen.” Pelgrim: “Het wordt daarbij heel belangrijk om te zien wie eigenaar is van deze data en wie er toegang toe krijgt.”

11
Jeannette van de Ven: “Het huidige monitoringssysteem is robuust”
Wim Pelgrim: “Het belang van de monitoring groeit verder”
7.113 Veekijkercontacten • 3 Doelen • 26 Helpdesk paard • 444 Contacten Helpdesk • Volksgezondheid • Diergezondheid • Vroeg veiligheid • Veehouderijsector • License to • Trends• 5 Miljoen laboratoriumonderzoeken • 9 Pilots • 10 Edities van Veekijkernieuws • Prevalentieonderzoek • Early Warning • • Bewakingsonderzoek • Signaleringsoverleg
Veekijkerdierenartsen • 5 Dierenartsen Paard • 202 Bedrijfsbezoeken • 8 Pathologen signalering • Laagdrempelig • Voedselproduce • Reactief-Proactief • Data-analyse • 5.485 Pathologische onderzoeken • 10 Monitoringsrapportages • One Health Internationaal • Kennisdeling • Overheid Zoönosen • Opkomende dierziekten

januari februari maart

Pilot data­analyse paard • Voor de monitoring paard werd nog geen gebruikgemaakt van data-analyse van routinematig beschikbare gegevens. Deze data kunnen echter een waardevol monitoringsinstrument zijn. In een pilot werden data van GD, de Helpdesk Paard, pathologisch onderzoek en I&R-data van ruim 160 duizend paarden, gehouden op meer dan 22 duizend locaties, geanalyseerd. De resultaten maakten inzichtelijk dat data-analyse snel en kostenefficiënt inzicht geeft in de gezondheid van de Nederlandse paardenpopulatie. Het project werd financieel ondersteund door de Sectorraad Paarden.

Gespeende biggen met diarree • Van een zeugenbedrijf werden vijf biggen met diarreeklachten, variërend in leeftijd van 5 tot 8 weken ingezonden voor pathologisch onderzoek. Bij drie van de vijf biggen werd een ziekteverwekkende E. coli aangetoond, die ongevoelig bleek voor trimethoprim-sulfonamiden (eerstekeusmiddel) én ampicilline, amoxycilline, spectinomycine en colistine (tweedekeusmiddelen). De aangetroffen E. coli-bacteriën waren wel gevoelig voor flumequine, neomycine, paromomycine, apramycine en gentamicine. Hieruit blijkt het belang van antibioticumgevoeligheidsbepalingen voor een effectieve therapie.

CODD door import uit Verenigd Koninkrijk? •

In januari 2022 werd ernstige

kreupelheid vastgesteld in een koppel lammeren uit het Verenigd Koninkrijk. Behalve uitgebreide ecthyma op kop en poten, vertoonden enkele dieren ook volledige ontschoening aan één of meerdere poten. De combinatie van dit ziektebeeld, microscopisch onderzoek met een negatieve PCR op Dichelobacter nodosus en de afwezigheid van andere bacteriën, maakt de diagnose contagious ovine digital dermatitis (CODD) aannemelijk. Omdat de oorzaak van deze aandoening niet helemaal duidelijk is, moet insleep van deze klauwaandoening worden voorkomen. Dat betekent: lange en strikte quarantainemaatregelen bij import.

AI­monitoring op afstand • De pluimveesector bleef het gehele jaar 2022 in de greep van aviaire influenza (AI) type H5N1. Tot januari 2022 werd, naast de ruiming van het pluimvee op het besmette bedrijf, ook pluimvee binnen een straal van 1 kilometer van het bedrijf geruimd. In 2022 is de preventieve ruiming in pluimveearme gebieden vervangen door een monitoring op afstand. Hiervoor zette GD in januari op verzoek van de NVWA een (bel)systeem op, waarbij pluimveebedrijven binnen de risicovolle zones veertien dagen intensief worden gemonitord. Zolang er geen aanwijzingen zijn die duiden op een mogelijke AI-besmetting, hoeven geen maatregelen genomen te worden. Zo werden in 2022 preventieve ruimingen voorkomen.

Leverprobleem bij zeugen • Een dierenarts belde de Veekijker met de vraag of chronische gezondheidsklachten op een zeugenbedrijf misschien konden samenhangen met leverproblemen. Er waren aanwijzingen voor een acuut ontstekingsproces en/of weefselschade bij de zeugen en nader bloedonderzoek wees op leverschade. De bloedwaarden voor calcium en fosfaat waren aan de lage kant, wat kan samenhangen met een matige vitamine D-voorziening. Mogelijke leverproblemen bij varkens zijn levernecrose door vitamine E- of seleniumdeficiëntie of een tekort aan zwavelhoudende aminozuren. Ook intoxicaties met bijvoorbeeld schimmels, zink of ijzer kunnen problemen geven. Sporadisch kunnen infecties door bijvoorbeeld salmonella, spoelworm, circovirus of hepatitis E-virus de oorzaak zijn.

Stand van zaken abortus bij kleine herkauwers • In het voorjaar van 2022 ontving GD bijna honderd verworpen en doodgeboren lammeren voor pathologisch onderzoek. Daarbij zijn onder andere Campylobacter spp., Chlamydia abortus, Toxoplasma gondii, Listeria spp. en Yersinia spp. gevonden als oorzaak voor abortus. Het stellen van een diagnose is van belang om risico’s voor de humane- en diergezondheid in te schatten en passende maatregelen te kunnen nemen. Sinds 2022 hebben deelnemers aan de monitoring op Brucella melitensis de mogelijkheid om een keelswab van geaborteerde lammeren in te sturen om het inzicht in de bacteriële oorzaak van abortus bij kleine herkauwers te vergroten.

2022
14
Foto: Doodgeboren lam en placenta

Inwendige vervetting melkvee • Sinds

2018 zien we in ons pathologisch onderzoek een forse toename van inwendige vervetting bij melkkoeien ouder dan 1 jaar. Het percentage blijft stijgen. Een slechte ontwikkeling, want inwendige vervetting is slecht voor de gezondheid van runderen. De toename speelt in alle leeftijdsgroepen, ook bij dieren in de opfokperiode (tussen de 1 en 2 jaar). GD is eind 2022 gestart met vervolgonderzoek om de achtergronden van deze stijging inzichtelijk te krijgen.

Inwendige vervetting melkvee (per leeftijd in jaren)

Toename Mycoplasma gallisepticum • Vanaf november 2021 was er een toename van klinische Mycoplasma gallisepticum (Mg) bij hobbypluimvee, kalkoenen en leghennen. In januari 2022 werd bovendien een toename bij vermeerderingsdieren waargenomen. Dankzij moleculaire typering van Mgstammen op basis van meerdere genen ontdekten we dat bij de Mg-uitbraken in 2022 voornamelijk een nieuw genotype betrokken was. Dit genotype was al wel tweemaal in het buitenland aangetoond, maar nog nooit in Nederland.

Vermeerdering, 2022 (Nederland)

Vleesvarkens met ‘slingerziekte’ •

Op een vleesvarkensbedrijf zag men in de winter een tiental dieren die slecht overeind konden komen en zich slingerend voortbewogen. Het beeld deed denken aan slingerziekte. Er is pathologisch onderzoek op twee varkens gedaan. Het ene varken had een acute, ernstige skeletspierontsteking, het andere verschijnselen van spierdegeneratie. Er leek een verband te bestaan tussen deze spieraandoeningen en de voervoorziening en -samenstelling, maar dat konden we niet bevestigen. Bij vergelijkbare klachten in het recente verleden waren aanwijzingen voor een vitamine E-tekort.

Ernstige kreupelheid vleeskalveren •

Begin februari werden zes vleeskalveren met ernstige kreupelheidsklachten aan meerdere poten aangeboden voor pathologisch onderzoek. Ze waren tussen de 12 en 15 weken oud en afkomstig van twee verschillende bedrijven. Alle zes waren kreupel door klauwbevangenheid, in één geval ging dat gepaard met klauwbeenpuntversterf. De oorzaak van deze problematiek was niet eenduidig. We vonden aanwijzingen voor een relatie met eerder doorgemaakte pensverzuring. Deze vorm van ernstige kreupelheid was nog niet eerder waargenomen bij (vlees)kalveren. In de literatuur is klauwbeenversterf wel beschreven bij ‘feedlot cattle’, maar dan door slijtage van de zool.

Vermeerdering 2021 (Nederland)

Vleeskalkoenen, 2021 (Nederland)

Figuur: Overzicht genotypen gevonden bij verschillende pluimveetypen in Nederland (4e kwartaal 2021 t/m januari 2022) ( betreft nieuw genotype)

022 15
0 10 20 30 40 0 10 20 30 40 0 10 20 30 40 2005 2010 2015 2020 2005 2010 2015 2020 2005 2010 2015 2020 2005 2010 2015 2020 2005 2010 2015 2020 2005 2010 2015 2020 2005 2010 2015 2020 2005 2010 2015 2020 1 jaar 2 jaar 3 jaar 4 jaar 5 jaar 6 jaar 7 jaar >8 jaar % vervetting Jaar
F -strain TS -11 6/85 Foto: Weefselversterf in de punt van het klauwbeen

april mei juni

Droes Awareness Week 2022 • Van alle infectieziekten bij paarden, wordt droes bij GD het meest aangetoond. Droes, veroorzaakt door de bacterie Streptococcus equi subspecies equi, kan abcessen veroorzaken in de lymfeknopen aan het hoofd. Paarden die deze typische verschijnselen niet tonen, vormen een risico om onopgemerkt de infectie over te dragen, net als paarden die na een infectie drager van de droesbacterie worden. In 2022 werd voor de tweede keer de Droes Awareness Week georganiseerd. Via sociale media en een webinar van GD, faculteit Diergeneeskunde en MSD werden paardenhouders voorgelicht over onder andere diagnostiek en preventie.

Leverbot verrast schapenhouders • Leverbotziekte leidde in de afgelopen jaren tot minder problemen, mogelijk door opeenvolgende droge jaren. Maar in het voorjaar van 2022 ontving de Veekijker regelmatig vragen over diagnostiek bij slijtende (vermagerende) schapen of plotselinge sterfte. Ook de slechte behandelingsresultaten door mogelijke resistentie voor triclabendazol was een punt van zorg. We adviseren om leverbotinfecties te bevestigen door pathologisch-, bloed- of mestonderzoek en daarna een behandeling in te stellen om drie weken later therapiecontrole uit te voeren. Kartering van leverbotslakken geeft aan welke percelen risicovol zijn en in bepaalde perioden van het jaar vermeden moeten worden. Meer informatie over leverbot: www.leverbot.nl

Virale hepatitis bij eenden • GD ontving jonge vleeseenden met verhoogde uitval in het koppel. Pathologisch onderzoek leidde tot vermoedens van een leverontsteking (hepatitis). Onder de microscoop zagen we virale hepatitis, maar PCR-testen voor bekende virussen waren negatief. Met speciaal moleculair zoekwerk konden we grote hoeveelheden van een niet eerder beschreven virus aantonen in de levers. Nader onderzoek naar dit nieuwe virus loopt door in 2023.

Uierabcessen bij melkgeiten • Op een melkgeitenbedrijf ontwikkelden meerdere drachtige jaarlingen spontaan afwijkingen aan de uier, gekenmerkt door meerdere grote abcessen. Pathologisch onderzoek wees op een ernstige, chronische ontstekingsreactie van de speenpunt, necrose van het epitheel en uitgebreide verbindweefseling van het tepelkanaal. Uit de abcessen werd Bacteroides pyogenes gekweekt, een strikt anaerobe bacterie die onderdeel is van de darmflora. Verwondingen aan de spenen of uier kunnen een dier vatbaarder maken voor uierontstekingen. De hier geconstateerde vorm is ernstiger in klierweefsel van niet-lacterende dieren. Een geit met abcessen in de uier moet vaak worden afgevoerd.

Chronische kopervergiftiging bij opfoklammeren • Een melkgeitenbedrijf met problemen rond de opfok van de geitenlammeren stuurde enkele gespeende lammeren die kreupel bleven, in voor pathologisch onderzoek. Al deze lammeren hadden een ernstig afwijkende botopbouw in de vorm van osteochondrose en osteomyelitis. Met bacteriologisch onderzoek vonden we geen verantwoordelijke ziektekiem. Wel hadden de levers van deze dieren te hoge koperwaarden, tot meer dan 1.000 milligram koper per kilo droog gewicht. Chronische koperstapeling leidt tot vage gezondheidsklachten en wordt vaak niet herkend. Pathologisch onderzoek is daarom een belangrijk diagnostisch middel. In dit geval was koperrijk voer de oorzaak van de problemen.

Zeldzame bacterie bij varkens • Een bedrijf waar varkens ademhalingsproblemen hadden, stuurde twee dieren in voor pathologisch onderzoek. De verdenking was een infectie met Streptococcus suis, maar de dierenarts was ook benieuwd naar mogelijke andere verwekkers van ademhalingsproblemen. Naast een darmstoornis, door verschillende verwekkers in beide dieren, had één dier een catarrale pneumonie en een fibrineuze pleuropericarditis. Uit de catarrale pneumonie werd Helcococcus ovis gekweekt. Dit is een grampositieve facultatief anaerobe coc (bacterie) die we sporadisch bij varkens aantreffen. Het is geen bekende primaire ziekteverwekker in varkens, maar komt vaak voor in combinatie met Staphylococcus aureus, Pasteurella, E. coli of Trueperella pyogenes.

16
Foto: Abcessen in de uier van een geit

Boutvuur door grondwerkzaamheden •

Op een melkveebedrijf stierven in korte tijd vier kalveren uit een groep tussen de 5 en 9 maanden oud. Na sectie konden we de diagnose boutvuur stellen. Dit is een infectie met Clostridium chauvoei. De sporen van deze bacterie kunnen decennia in grond overleven. De veehouder had nieuwe greppels gegraven en de vrijgekomen grond over het land verspreid. Grond met sporen van de bacterie was terechtgekomen in het ruwvoer dat van dit land kwam. Uitbraken van boutvuur komen incidenteel voor als grond na graafwerkzaamheden over het land wordt verspreid of gebruikt om ruwvoerkuilen af te dekken.

Huidafwijkingen

bij

vleesvarkens • In het voorjaar belde een dierenarts met de Veekijker over een varkensbedrijf met wel erg veel huidafwijkingen. Het algemene beeld bestond uit bultjes, waarbij uiteindelijk ook kaalheid optrad, zonder dat de dieren jeuk leken te hebben. De verdenking van de dierenarts was een mijtinfectie, bijvoorbeeld met demodex. Aanvullend histologisch onderzoek op afgezwoerde huiden uit het slachthuis wees uit dat demodex niet de oorzaak was. Wel waren er aanwijzingen voor ontstoken haarzakjes. Dit duidt op een bacteriële oorzaak, wat overeenkomt met het beeld dat de dierenarts beschreef.

Sepsis door Enterococcus cecorum • Een pluimveepracticus bracht een bezoek aan een pluimveebedrijf met oplopende uitval onder de vleeskuikens. Bij sectie ter plaatse zag hij puntbloedingen op het epicardiaal vet, naast vergrote milten en levers. Nadat vogelgriep was uitgesloten, werden dieren ingezonden naar GD voor pathologisch onderzoek. De bevindingen werden bevestigd en we zagen een ontsteking van het hartzakje. De kippen bleken bacteriële sepsis (bloedvergiftiging) door Enterococcus cecorum te hebben. De sepsis had grote gevolgen: de cumulatieve uitval aan het einde van de ronde was 8,4 procent en het afkeurpercentage was sterk verhoogd. E. cecorum wordt regelmatig aangetroffen bij ziekteprocessen zoals bot- en beenmergontstekingen. Een bacteriële sepsis die een ernstig verhoogde uitval veroorzaakt, is echter een nieuw fenomeen.

Salmonellose

bij paarden • Salmonellainfecties bij paarden komen regelmatig voor en leiden meestal niet tot problemen. Paarden kunnen langdurig drager zijn zonder ziekteverschijnselen. Ziekte ontstaat vaak pas bij stress, andere ziekten en weerstandsverlaging. De kans op ziekte is het grootst bij veulens en jonge paarden. Salmonella-bacteriën zijn ook een risico voor de mens. GD stelde in 2022 PCR-diarreepakketten beschikbaar voor de belangrijkste ziekteverwekkers. Bij 370 veulens en paarden met diarree werd deze test gebruikt. Salmonella werd aangetoond bij 4 procent van de veulens en bij 3,5 procent van de paarden.

Rund met harde bultjes • De Veekijker werd gebeld over een os van 15 maanden oud met plotseling veel harde bultjes over het gehele lichaam. Het dier had een goede eetlust en geen afwijkende lichaamstemperatuur. De dierenarts deed een melding bij de NVWA omdat hij een mogelijke bestrijdingsplichtige ziekte, zoals lumpy skin disease, niet kon uitsluiten. Bij een bedrijfsbezoek zijn biopten genomen, die door ons onderzocht zijn. Het bleek een kwaadaardig lymfoom. Dit is niet bestrijdingsplichtig, maar heeft wel een slechte prognose. De eigenaar kreeg daarom het advies om de os te laten euthanaseren.

Hersenontsteking bij vleesvarkens •

Bij een jong vleesvarken zag onze patholoog een uitgesproken hersenontsteking, vooral in de basis van de kleine hersenen en de hersenstam, waarbij sprake was van degeneratie en necrose (weefselsterfte). De oorzaak was niet direct duidelijk. Daarom werden aanvullend acuut zieke varkens van hetzelfde bedrijf ingestuurd. Bij hen werden kwaadaardige coli-bacteriën gevonden. Ook constateerde de patholoog lymfocytaire infiltratie in de hersenen, maar zonder hersenontsteking. Het overkoepelende beeld van oedeem, lymfocytaire infiltratie en kwaadaardige coli’s past bij chronische oedeemziekte of Streptococcus suis-besmetting.

17
Foto: Hartzakontsteking door E. cecorum Foto: Rund met bultjes over gehele lichaam

juli augustus september

Afvoerredenen melkvee • In de duurzame melkveehouderij streven veehouders naar een hoge levensproductie per melkkoe. De beslissing om koeien af te voeren hangt onder andere samen met de economische waarde als melkkoe, het beschikbaar zijn van een vervangende vaars of het niet langer kunnen aanhouden van de koe om gezondheids-, gedrags- of welzijnsredenen. Om meer inzicht te krijgen in de achtergronden van het afvoeren van melkvee is samen met Universiteit Utrecht en Wageningen Universiteit een data-analyse gedaan en een enquête onder veehouders gehouden. Uit I&R-gegevens bleek dat sinds de invoer van de fosfaatrechten het aantal geëxporteerde koeien afneemt. De leeftijd en het lactatiestadium bij koeien die naar het slachthuis gaan neemt toe. Gezondheidsproblemen speelden een belangrijke rol in de beslissing om runderen af te voeren naar het slachthuis. Dit blijkt ook uit de enquête onder melkveehouders. Vruchtbaarheidsproblemen zijn de voornaamste reden van afvoer, gevolgd door (sub)klinische mastitis en kreupelheid. Veehouders voeren vaarzen vaker af wegens ongewenst gedrag of trauma dan oudere kalfskoeien. Gebruiksvee leeft langer bij afvoer naar een ander melkveebedrijf dan naar een niet-melkleverend bedrijf. Ook koeien die ten minste eenmaal in hun leven werden verplaatst naar een ander bedrijf hebben sinds de invoering van het fosfaatreductieplan een langere levensduur.

Surveillance westnijlvirus • Het westnijlvirus (WNV) is een virus dat circuleert onder vogels en wordt overgedragen via (vooral) de gewone huissteekmug. Soms vindt ook overdracht plaats naar mensen en paarden. In het najaar van 2020 werd het WNV voor het eerst in Nederland aangetoond en in 2021 werd het niet gevonden. In 2022 werd in Nederland alleen bij een blauwe reiger in de regio Noord-Holland een WNVinfectie aangetoond.

Afrikaanse varkenspest in grensgebied • Op 2 juli 2022 werd een uitbraak van Afrikaanse varkenspest (AVP) bevestigd op een zeugenbedrijf in Emsbüren (Duitsland), hemelsbreed ongeveer 15 kilometer van de Nederlandse grens. Eerder werd Afrikaanse varkenspest in het oosten en zuiden van Duitsland vastgesteld. De plotse overbrugging van enkele honderden kilometers door het virus duidt op een menselijke oorzaak van de verspreiding. In het gebied zijn geen geïnfecteerde wilde zwijnen aangetroffen. Alertheid bij varkenshouders, dierenartsen en erfbetreders blijft van belang net als early warning-diagnostiek, met name bij gezondheidsklachten waarbij varkenspest niet kan worden uitgesloten.

Eikelintoxicatie • Eikenbomen bevatten in 2022 bovengemiddeld veel vruchten, wat gepaard ging met een verhoogd risico op eikelvergiftiging bij grazend vee. Voor de meeste dieren zijn eikels giftig en in grote hoeveelheden zelfs dodelijk. In het najaar zijn via pathologisch onderzoek enkele gevallen van eikelintoxicatie bij schapen geconstateerd. In de meeste gevallen werden de schapen zonder voorafgaande verschijnselen dood gevonden. Er bestaat geen specifieke behandeling tegen eikelvergiftiging.

Plotselinge blindheid • Een varkenshouder merkte tijdens het verplaatsen dat meerdere gespeende biggen blind waren. De biggen hadden te bolle ogen, een blauw vlies of blauwe waas over de ogen of de oogbol was verschrompeld. Blindheid kan veroorzaakt worden door beschadigingen in de hersenen, van de oogzenuw of het oog zelf en, in uitzonderlijke gevallen, door virussen of bacteriën. In dit geval was de oorzaak waarschijnlijk een voerfout in het lactovoer, dat de zeugen in de kraamtijd krijgen. Hierin zat een te hoge dosis vitamine D. Dit kan leiden tot hypercalcemie met het risico op neerslaan van calciumkristallen die hersenbeschadigingen kunnen veroorzaken.

Listeriose bij paarden • Listeria monocytogenes is een zoönotische ziekteverwekker, met name via voedingsmiddelen zoals rauwe melk, zachte kazen en vleeswaren. In Nederland sterven jaarlijks ongeveer twaalf mensen hierdoor. Listeriose kan ook een miskraam of abortus veroorzaken. Bij herkauwers kan de bacterie sepsis, darmontsteking, hersenontsteking en abortus veroorzaken. Elk jaar vinden we enkele gevallen van listeriose bij paarden in de sectiezaal: in 2022 bij een paard met een ernstige darmontsteking en een gespeend veulen met sepsis. Slecht geconserveerd ingekuild ruwvoer is meestal de bron.

18
Foto: Overzicht AVP-casussen 2022

Schapen­

en geitenpokken • In september 2022 is in Spanje een uitbraak van schapen- en geitenpokken vastgesteld op verschillende bedrijven. De getroffen bedrijven variëren sterk in omvang. Het grootste bedrijf telde ruim 7.500 schapen. Op drie bedrijven waren ook geiten aanwezig, maar niet meer dan twintig dieren. De bedrijven waren gelegen in de regio’s Baza, Andalusië en Belmonte, Castilla-La Mancha. Om verdere verspreiding van de pokken te voorkomen zijn alle dieren op de getroffen bedrijven geruimd. Uit een inventarisatie door de NVWA bleek dat in deze periode geen transport van levende dieren en risicovolle producten vanuit de regio naar Nederland plaatsvond.

Zeefbeentumor bij ram • In augustus werd de Veekijker gebeld door een dierenarts die een driejarige ram verdacht van een tumor in zijn neus. Bij pathologisch onderzoek is een tumor in het zeefbeen vastgesteld. Vanwege een mogelijke virale achtergrond, is materiaal doorgestuurd naar het Moredun Research Institute in Schotland. Daar werd een infectie met het enzootic nasal tumor virus (ENTV) aangetoond. De herkomst van de infectie is niet duidelijk. ENTV kent een lange incubatietijd waarna dieren levenslang besmet zijn. Er bestaat vooralsnog geen laagdrempelige diagnostiek voor ENTV bij levende dieren. ENTV werd al eens op een ander bedrijf in Nederland gezien in 2018, 2019 en 2021. ENTV is geen aangifte- of meldingsplichtige ziekte.

Botulisme­uitbraken • De Veekijker ontving in het derde kwartaal vragen over negen verschillende rundveebedrijven in verband met botulisme. Op vijf melkveebedrijven en één vleeskalverbedrijf is het vermoeden van botulisme bevestigd na onderzoek door GD en Wageningen Bioveterinary Research (WBVR). Op twee melkveebedrijven liep de uitval zelfs op tot een kwart van de melkkoeien. De Veekijker adviseerde de betrokken bedrijven direct het rantsoen te wijzigen, bij gebruik van bronwater over te gaan op leidingwater, contact met pluimveemest en of -strooisel te vermijden en het grasland te controleren op dode vogels en wildkadavers. Het vaccin tegen botulisme kon niet gebruikt worden door aanpassingen in de Europese regelgeving. Het ministerie van LNV bekijkt hoe het vaccin weer ingezet kan worden.

Testikeltorsies als koppelprobleem •

Na de zomer werd de Veekijker benaderd om mee te denken over het als koppelprobleem voorkomen van gezwollen ballen op een bedrijf met meerdere locaties. In de stal werd op beide locaties geen opvallend agressief of wild gedrag gezien. Wel werden wekelijks ongeveer twee varkens gevonden met forse zwellingen aan het liesgebied of perineaal gebied met een opvallende eenzijdige zwelling van een testikel. Deze varkens leken geen extreme pijn te hebben en groeiden ook door. Antibiotica of pijnstillers leidden niet tot vermindering van de zwellingen. Eén van de aangetaste dieren is bij GD voor sectie aangeboden. Zo werd de diagnose eenzijdige testikeltorsie met een bloeding in de tunica vastgesteld. Na de zomerperiode zijn de klachten vanzelf weer verdwenen. De oorzaak blijft onduidelijk.

Early warning-meldingen: Gumboro in Nederland

Prevalentieonderzoek Gumborovirus •

In het derde kwartaal nam het aantal meldingen van Gumborovirus fors toe. Ook de pluimveepraktijken die deelnemen aan de Veterinaire Monitoring Pluimvee (VMP) zagen deze stijging. Daarom startte in december 2022 een onderzoek waarbij GD in samenwerking met de VMP de aanwezigheid van Gumborovirus in gezonde koppels vergelijkt met de aanwezigheid in koppels met (diverse) klinische problemen en tegenvallende productiecijfers. Zo krijgen we een beter zicht op hoe vaak de ziekte van Gumboro voorkomt én op de rol die het virus speelt bij het ontstaan van (sub)klinische problemen.

Niet-commercieel gevogelte

Vleeskuikens - regulier concept

Opfok-legvermeerdering

Vleeskuikens - trager groeiend ras

Figuur: Aantal Early Warning System-meldingen (vrijwillige meldingen, dus niet alle uitbraken) voor Gumboro-uitbraken in Nederland

19
1 4 5 1 2 3 4 11 5 1 1 1 2 1 0 2 4 6 8 10 12 14 1e kw. 2021 2e kw. 2021 3e kw. 2021 4e kw. 2021 1e kw. 2022 2e kw. 2022 3e kw. 2022 4e kw. 2022 aantal meldingen
Foto: Schaap met tumor in het zeefbeen

Caseous

lymfadenitis bij melkgeiten •

In 2022 is op vier melkgeitenbedrijven een nieuwe infectie met caseous lymfadenitis (CL) vastgesteld. CL is een zoönose en veroorzaakt een lymfadenitis waardoor kenmerkende abcessen ontstaan in lokale drainerende lymfeknopen. De belangrijkste risicofactor voor insleep is aanvoer van geïnfecteerde dieren en indirect versleep van CL-bacteriën. Uit een data-analyse over het jaar 2021 bleek dat 47 procent van de melkgeitenbedrijven dieren van twee of meer UBN’s hadden aangevoerd. GD adviseert om aangevoerde dieren altijd in quarantaine te plaatsen en nadere diagnostiek uit te voeren alvorens ze te introduceren.

Intervisiebijeenkomsten rundergezondheid

• Na de online intervisiebijeenkomsten de afgelopen twee jaar, organiseerden we in november 2022 weer fysieke bijeenkomsten voor rundveedierenartsen. Actuele signalen vanuit de rundermonitoring kwamen daarin voorbij. Aan de hand van filmmateriaal uit de sectiezaal werd een update gegeven over inwendige vervetting bij melkvee en over fibrineuze pleuropneumonie en polyserositis door Mannheimia haemolytica. We bespraken een fatale metastatische pneumonie door udder cleft dermatitis en vanuit de Veekijker een casus over een rund met huidbulten. Ook is de voortgang omtrent de monitoring en data-analyse van kalversterfte besproken.

Weer kwaadaardige O.r.­stammen gezien •

De Ornithobacterium rhinotracheale (O.r.)-bacterie is vooral bekend als veroorzaker van luchtzakontstekingen bij vleeskuikens en kan leiden tot hoge uitval en veel afkeuringen op de slachterij. Vanwege het typische ontstekingsmateriaal in de luchtzakken kregen de aangetaste kuikens de naam ‘kaaskuikens’. Er zijn verschillen in kwaadaardigheid tussen O.r.stammen. De problemen in de jaren negentig, toen de O.r.problematiek piekte, speelden vooral in de wintermaanden. In de loop van het laatste decennium namen O.r.-problemen duidelijk af. Maar in het najaar van 2022 zagen we een verandering: bij meerdere secties op pluimvee met luchtzakontstekingen werd een O.r.-bacterie aangetoond. Als onvoldoende geventileerd wordt, bijvoorbeeld in een koudeperiode, kan dit leiden tot een hogere CO2-concentratie en daardoor een hoger risico op O.r.-problemen.

Doodsoorzaak jonge paarden • In 2022 is onderzoek uitgevoerd naar doodsoorzaken bij jonge paarden. Jonge paarden tot 3 jaar konden ingestuurd worden voor sectie. Vooral het aantal paarden met rodebloedworminfecties (cyathostominose) was opvallend. Ook werden clostridiose en listeriose vastgesteld. Daarnaast is een inventarisatie gemaakt van ziekteverwekkers bij net gespeende veulens in de opfok. Bij de zes onderzochte opfokbedrijven werden met name equine herpesvirus type 4, Streptococcus equi subsp. equi (de verwekker van droes) en equine coronavirus aangetoond. Ook werd bij één opfokbedrijf salmonella aangetoond.

Epizootic hemorrhagic disease in Europa •

Begin november 2022 werd een eerste uitbraak in Europa van epizootic hemorrhagic disease (EHD) aangetoond bij een aantal runderen op het eiland Sardinië (Italië). Later volgden meldingen op Sicilië en in Spanje. EHD is verwant aan het blauwtongvirus (BTV) en wordt ook overgedragen door stekende insecten (knutten). EHD is vooral een ernstige aandoening bij herten. Runderen en schapen worden incidenteel ziek. Het klinisch beeld wordt gekenmerkt door een ontsteking van de mond, neus en darmen, en kreupelheid door ontsteking van de kroonranden en lederhuid. EHD is geen zoönose.

Aspergillus­pneumonie • Een tweejarig paard, uit het Koninklijk Warmbloed Paardenstamboek Nederland, was behandeld voor koliek en koorts met onder andere antibiotica. Het dier verslechterde desondanks en werd geëuthanaseerd. De patholoog constateerde een heftige longontsteking door Aspergillus spp. Aspergillus-schimmels komen algemeen voor, maar in hoge concentraties in beschimmeld voer en strooisel. Vooral bij een sterke weerstandsvermindering kunnen paarden geïnfecteerd raken. Dat kan door het inademen van schimmelsporen, maar ook via het bloed nadat de darmwand is aangetast door een acute necrotiserende darmontsteking. Dat is hier mogelijk gebeurd.

oktober november december 20
Foto: Schimmeldraden zichtbaar in het longweefsel bij microscopie Foto: Melkgeit met abcessen

Infectieuze laryngotracheïtis op de Veluwe

• In september en oktober zijn vijf gevallen gemeld van ziekte door infectieuze laryngotracheïtis (ILT) bij commercieel pluimvee. Alle meldingen kwamen uit de Gelderse Vallei. Het betrof steeds het ILT-wildtypevirus. Vier van de vijf bedrijven hadden niet tegen ILT gevaccineerd. Het ILT-virus is zeer besmettelijk, daarom zijn strikte hygiënemaatregelen en verhoogde alertheid op verschijnselen nodig om verspreiding te voorkomen. Diagnostiek via sectie en PCR kan snel uitsluitsel geven. De aanpak is gericht op preventie door bedrijfshygiëne en vaccinatie. Bij aanhoudende problemen in een bepaalde regio kan een regionale aanpak nodig zijn. Dankzij het tijdig en doortastend handelen van dierenartsen en de sector, is deze uitbraak, in een pluimveedichte regio, beperkt gebleven tot vijf gevallen.

Toename rode­bloedworminfecties jonge paarden • Bij de Helpdesk Paard kwamen in 2022 meer telefoontjes binnen over heftige problemen met rodebloedworminfecties bij jonge paarden. De larven van deze wormsoort kunnen serieuze ontstekingen van de dikke- en blindedarmwand veroorzaken, met klachten zoals vermageren, diarree en koorts. Een mogelijke verklaring voor de toename is dat het in 2022 tot half november nog bovengemiddeld warm en zonnig was, waardoor veel jonge dieren lang op de weide liepen. Ze werden daardoor langer blootgesteld aan infectieuze larven. De infectiedruk loopt op richting het einde van het weideseizoen.

Vroege detectie aviaire influenza (AI) •

Om verspreiding van het H5N1-virus vanaf een besmet bedrijf te voorkomen, is het belangrijk om een nieuwe infectie snel op te sporen. In 2022 hebben GD-specialisten 126 bedrijven met een AI-verdenking bezocht. Uit de klinische bevindingen tijdens deze bezoeken bleek dat het virus niet leidt tot uniforme afwijkingen bij de verschillende pluimveetypen. In de tabel staat van elke afwijking het percentage bij het betreffende pluimveetype tijdens de beoordeling van het specialistenteam. Bij eenden kan een voeropnamedaling de enige aanwijzing zijn voor de H5N1-besmetting.

Biggen met neurologische verschijnselen •

Op een zeugenbedrijf werden in één werpweek negen tomen gezien waarbij pasgeboren biggen neurologische verschijnselen hadden. De biggen lagen direct na geboorte op hun zij, konden niet staan en sloegen met hun kop. Pathologisch onderzoek gaf geen aanwijzingen voor een infectie. Wel was sprake van een lager aantal spiervezels in de skeletspieren. Er werd gedacht aan een aangeboren afwijking, met myofibrillaire hypoplasie als gevolg. Dit kon niet worden bevestigd of uitgesloten op basis van alleen de ingezonden biggen.

Tabel: Overzicht van de eerste afwijkingen bij pluimvee van 80 bevestigde H5N1-infecties in 2022

* Werkelijk uitvalspercentage dag van melding

** Orgaanbloedingen

Symposium monitoring • De diergezondheidsmonitoring bestond in 2022 twintig jaar. De signalen die dierenartsen uit het veld ontvangen spelen een hele belangrijke rol in de monitoring. Op 24 november en 1 december 2022 organiseerden we een symposium voor belanghebbenden en betrokken partijen binnen en buiten de agrarische sector, en dierenartsen. Op pagina 8 en 9 van dit jaarverslag kijken we terug op deze mooie dag.

‘Oplopers’ • Een dierenarts belde de Veekijker over een bedrijf waar regelmatig tot wel tien vleesvarkens geëuthanaseerd moesten worden. De diagnose was steeds: ‘oploper’. Dit betekent dat varkens een dikke buik krijgen door een belemmerde darmpassage. Pathologisch onderzoek op enkele dieren toonde een strictuur (vernauwing) in de einddarm, zeer waarschijnlijk door een Salmonella Typhimurium-infectie eerder in het leven. In sommige gevallen kan ook een Lawsonia intracellularis-infectie dit beeld mede veroorzaken. Door de darmbeschadiging ontstaat littekenvorming op de overgang van de dikke darm naar de endeldarm. Dat geeft een vernauwing die de voedselbrij belemmert. Het advies was preventie, onder meer door vaccinatie tegen Lawsonia intracellularis en het aanzuren van het drinkwater om de infectiedruk door salmonella te verlagen.

21
Foto: Rode bloedwormlarven in mest
Pluimveetype Uitval >0,5%* Kliermaag** Huid** Cyanose/bloedingenkopdelen Cyanose/bloedingenvoet Dikke koppen Luchtwegproblemen Zenuwverschijnselen Water/voer ­ opnamedaling Eiproductiedaling Opfok 17% 33% 33% 67% 83% 50% 33% 17% 17% N.v.t. Vermeerdering 40% 40% 10% 40% 10% 40% 50% 10% 10% Ja Leghen 46% 35% 0% 27% 8% 31% 12% 12% 15% Nee Vleeskuiken 37% 5% 11% 42% 37% 26% 26% 32% 11% N.v.t. Vermeerderingseend 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 100% Ja Vleeseend 0% 0% 0% 0% 0% 0% 14% 71% 100% N.v.t. Vleeskalkoen 50% 17% 0% 17% 0% 17% 33% 17% 67% N.v.t.

Landsgrenzen vervagen, mensen reizen vaker en verder. Dit vergroot de kans op insleep van ziekten. Het is daarom belangrijk zicht te houden op diergezondheid in binnen- én buitenland.

22
3

Samen sta je sterker en weet je meer. Daarom is het belangrijk dat verschillende organisaties samen werken voor de monitoring van diergezondheid. Binnen Nederland, maar ook daarbuiten. Door de jaren heen is een uitgebreid netwerk ontstaan, dat nog steeds groeit.

Samenwerking nationaal en internationaal

Diergezondheid in Nederland

De diergezondheidsmonitoring is een initiatief van de overheid en de veehouderijsector. De betrokken partijen geven mede vorm aan de wijze waarop de monitoring plaatsvindt en laten zich adviseren door GD. Deze samenwerking tussen private en publieke partijen is één van de succesfactoren van de monitoring. De overheid en brancheorganisaties werken onder andere samen in de Begeleidingsommissies Monitoring. Vier keer per jaar worden daarin resultaten uit de monitoring besproken. En wordt besloten of vervolgstappen nodig zijn, zoals het uitvoeren van extra onderzoek, communicatie richting dierenartsen of beleidsaanpassingen.

Ook samenwerking met andere partijen is een groot onderdeel, omdat zij aanvullende kennis en informatie hebben of andere laboratoriumtechnieken gebruiken. Zoals bij verdenkingen of uitbraken van meldings- en bestrijdingsplichtige ziekte. Ontstaat er vanuit de diergezondheidsmonitoring de verdenking dat sprake is van zo’n ziekte? Dan stuurt GD het onderzoeksmateriaal in overleg met de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit door naar Wageningen Bioveterinary Research, waar het laboratoriumonderzoek wordt gedaan en een definitieve diagnose wordt gesteld. Ook wisselen we kennis uit met het Dutch Wildlife Health Centre en het Centrum Monitoring Vectoren.

One Health

De gezondheid van mens en dier hangt nauw met elkaar samen. Voor de monitoring van de volksgezondheid is het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu de centrale speler. Humane en veterinaire gezondheidspartijen werken samen onder het principe ‘One Health’, om tijdig maatregelen te kunnen nemen bij zoönosen. Dit zijn ziekteverwekkers die van dieren op mensen kunnen worden overgedragen. Het beschermen van de gezondheid van mens en dier staat daarbij altijd voorop. GD neemt deel aan het landelijke Signaleringsoverleg Zoönosen, waarin maandelijks bevindingen uit zowel volksgezondheid als diergezondheid worden doorgenomen door deskundigen uit zowel de humane als de veterinaire sector.

Internationale samenwerking

Dierziekten stoppen niet bij de landsgrens. Door het veranderende klimaat en toenemende internationale handel neemt de kans op verspreiding van dierziekten toe. GD werkt op het gebied van onderzoek en kennisuitwisseling samen met een breed internationaal netwerk van onderzoekers en laboratoria. Dit netwerk, binnen en buiten Europa, groeit gestaag. Door de uitwisseling van monitoringsbevindingen worden deze in een breder internationaal kader geplaatst. Dit vergroot de kans op vroegtijdige opsporing van nieuwe aandoeningen en meer inzicht in de best mogelijke respons daarop.

23

bij internationale monitoring”

Henk Jan Ormel: voormalig adviseur bij voedsel­ en landbouworganisatie Verenigde Naties

Henk Jan Ormel werkte als voormalig adviseur van de Chief Veterinary Officer voor de voedsel- en landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO). Hij kent de mondiale diergezondheidsmonitoring op zijn duimpje en ziet veel in verdere internationalisering en samenwerking. “GD zou zich moeten aansluiten bij het internationale netwerk van referentie laboratoria. Binnen de internationale structuren heeft de World Organisation for Animal Health (WOAH) als primaire focus de diergezondheid, met een directe relatie met de internationale handel in dieren en dierlijke producten. Als WOAH bijvoorbeeld vaccinaties toestaat, neemt de Wereldhandelsorganisatie deze standaard over. Bij de FAO is men juist gericht op voedselzekerheid voor mensen. Deze organisatie ambieert dat de honger de wereld uitgaat en voedsel wordt geproduceerd op een duurzame manier. Dat heeft een meer indirecte link met diergezondheid”, beschrijft Ormel. “In mijn negen jaar bij de FAO heb ik een omslag waargenomen vanuit een meer economisch perspectief gericht op voedselzekerheid naar meer nadruk op het volksgezondheidsaspect in relatie tot het produceren van voedsel.”

Wereldwijd tekort veterinairen

Als het gaat om het volksgezondheidsaspect is het van belang een goede veterinaire infrastructuur te hebben. Het detecteren van dierziekten begint in het veld. Veterinairen en paraveterinairen zijn de hoeksteen van de (inter) nationale veterinaire infrastructuur. Zonder hen kan ook geen sprake zijn van ‘One Health’. En daar ligt wel een uitdaging geeft Ormel aan: “Waar ik ook ter wereld ben geweest, overal zie je een zorgwekkend tekort aan (para) veterinairen. In veel landen wordt een groot deel van het werk door paraveterinairen gedaan, mede omdat dierenartsen niet beschikbaar zijn. Investeren in beide beroepsgroepen, niet alleen in Nederland maar juist ook in andere landen, is goed voor hen én voor ons. Een besmettelijke dierziekte daar kan namelijk in ‘no time’ in Nederland zijn.”

Internationale monitoringssystemen

“Internationaal zijn vanuit de WOAH en de FAO twee systemen voor het monitoren van diergezondheid en uitbraken. Ten eerste het officiële meldingssysteem World Animal Health Information System (WAHIS).

Wanneer bijvoorbeeld een uitbraak van aviaire influenza

is in Nederland, dan zijn wij als land verplicht dat te melden. Deze melding wordt vervolgens direct wereldkundig gemaakt. Het nadeel van dit systeem is dat een uitbraak pas bekend wordt wanneer officieel door het betreffende land wordt gezegd dat deze er is. Nederland doet dit netjes, maar tal van landen doen dat niet of laat.” Naast dit officiële meldingssysteem is er ook het Global Early Warning System (GLEWS), een gezamenlijk initiatief van FAO en WOAH. Daarbij is detectie niet afhankelijk van officiële meldingen door een land, maar worden signalen gerapporteerd op basis van bijvoorbeeld screening in de lokale pers of signalen van het regiokantoor van de FAO. Dit levert wekelijkse rapportages op die vertrouwelijk zijn. Je kunt deze alleen lezen via een abonnement.” Voor preventie wordt tussen allerlei disciplines samengewerkt. Daar komen bijvoorbeeld ‘risk maps’ uit voor bepaalde gebieden in de wereld. En bij een risico op een bepaalde vector of ziekte worden landen gewaarschuwd, legt Ormel uit.

Mondiaal netwerk

“Het is van groot belang dat labs overal ter wereld een bijdrage leveren aan het monitoren en bestrijden van dierziektes.” Bij FAO werken meer landbouwdeskundigen dan dierenartsen. Velen hebben een deel van hun studie in Wageningen gedaan en men heeft veel ervaring met de landbouwuniversiteit. Lachend: “Toen ik in Rome werkte, viel het me op dat veel mensen bij de FAO dachten dat Wageningen de hoofdstad van Nederland is. Daarnaast is er veel respect voor ons systeem van diergezondheidsmonitoring. We hebben het hier uitstekend geregeld in de afgelopen twintig jaar. Dat neemt niet weg dat er druk op de veehouderijsectoren staat. Daarom en ook vanwege de internationalisering, zou het goed zijn om nog meer aansluiting te zoeken bij elkaars monitoringssystemen. Natuurlijk heeft elk land zijn eigen specifieke zaken. Maar het is nuttig om actief en systematisch te kunnen volgen wat er in andere delen van wereld gebeurt. En om te delen wat wij hier doen, want Nederland is op het gebied van voedselproductie een voorbeeld voor de wereld.” Ormel gaat verder: “Volgens mij is het daarom voor GD niet alleen een kans maar zelfs een morele verplichting om zich aan te sluiten bij het wereldwijde netwerk van referentie laboratoria van WOAH en FAO. Als veterinair laboratorium sta je dan midden in het mondiale web, zo kun je ook veel leren van andere laboratoria.”

24
“Aansluiten

Angus Cameron: internationaal erkend veterinair epidemioloog

Angus Cameron werkt als directeur bij AusVet in Lyon en heeft ervaring in meer dan vijftig landen. Hij is epidemioloog, gespecialiseerd in bewakings- en gezondheidsinformatiesystemen, identificatie en traceerbaarheid van vee, epidemiologische gegevensanalyse en geografische informatiesystemen. Wat ziet hij als de belangrijkste lessen als het gaat om behoud van draagvlak en waarde van monitoring van diergezondheid? Op het symposium twintig jaar monitoring vertelde Angus Cameron ons hier meer over. Cameron: “Monitoring en surveillance draaien om vertrouwen. Vroege detectie is essentieel, want dan kun je nog ingrijpen. Het is tegelijkertijd het moeilijkste onderdeel van monitoring. Je wilt elke uitbraak van elke ziekte heel vroeg vinden. Dat betekent dat je gehele populaties onder surveillance moet hebben, met real-time data. Voor effectieve surveillance van infectieuze ziektes moet je een volledig beeld hebben van alle klinische klachten die in een land of regio spelen. Daarvoor is rapportage door dierhouders zelf essentieel en dat lukt alleen als je goed kan samenwerken met alle dierhouders. Het is de enige tool die we hebben om de juiste informatie voor vroege detectie te verkrijgen.”

Machtsverhoudingen

“Je moet dus het vertrouwen van de houders hebben. Dat bouw je langzaam op, met een gezamenlijk belang als fundament. Vertrouwen vereist complete transparantie en eerlijkheid. Je moet helder kunnen maken dat we met zijn allen, overheid, industrie, dierhouders en monitoringsinstanties, hetzelfde doel hebben. Vertrouwen draait om begrip van machtsverhoudingen. Als één partij veel meer macht heeft dan de andere partij is het moeilijk om vertrouwen op te bouwen en te behouden. Een kleine veehouder met weinig dieren kan zich bijvoorbeeld overgeleverd voelen aan dierenartsen en beleidsmakers die opeens kunnen besluiten om dieren te doden om een ziekte in te dammen. Dit is bijvoorbeeld gebeurd bij dierhouders in Thailand die vee hadden met mond-enklauwzeer, een ziekte die daar endemisch is. Andere houders krijgen juist weer veel gezondheidsinformatie van hun voeradviseur en relatief weinig van de dierenarts of

van overheidsdiensten. In Australië, waar ik vandaan kom, wordt de monitoring gedaan door een bedrijf waarin alle belanghebbenden een aandeel hebben en meebeslissen en meebetalen. Een dergelijke structuur helpt bij het opbouwen van onderling vertrouwen. Je ziet een vergelijkbaar systeem in veel landen terug.”

Waarde en veiligheid van data

“Om goed epidemiologisch onderzoek te kunnen doen, moet je data van bedrijven veilig kunnen gebruiken. In Chili is dat bijvoorbeeld gelukt bij een onderzoek naar kweekzalm. De zalmkwekerijen bleven in bezit van hun data en mochten beslissen welk onderzoek we deden en wie de data mocht zien. Wanneer je een monitoringssysteem ontwikkelt waarvan duidelijk is dat de ondernemers er ook iets aan hebben, dan sluiten andere producenten vanzelf aan. Wat juist níet werkt, is betalen voor data. Dat hebben ze bijvoorbeeld in Kameroen geprobeerd, maar daarmee werd vertrouwen juist afgebroken. De veehouders zagen geen intrinsieke waarde van monitoring voor henzelf, bovenop de betaling die ze voor hun data kregen. Een cyclische methode is het beste. Daarbij verzamelen wij de data, analyseren deze en geven ze daarna weer terug aan de data-leveranciers, de veehouders. Want die nemen dagelijks de belangrijkste beslissingen over dierziekten. Door feedback te geven op de data, zorg je dat de informatie steeds beter wordt en behoud je het vertrouwen.”

Goede structuur essentieel

“In alle settings en culturen kan vertrouwen tussen veehouders en overheids- en sectororganisaties opgebouwd en verbeterd worden. Je hebt in elk geval een goede monitoringsstructuur nodig, zoals jullie in Nederland ook hebben. Daarnaast is het veilig houden van de data en onderling overleg essentieel. Veehouders moeten erop kunnen vertrouwen dat de data die ze aanleveren echt iets opleveren, ook voor henzelf. Natuurlijk kan het in bepaalde acute gevallen nodig zijn om data breder beschikbaar te maken. Maar dat kan gemakkelijk het vertrouwen beschadigen. De balans vinden is de uitdaging.”

25
“Vroegsignalering draait om vertrouwen”

Betrokken partijen monitoring

Begeleidingscommissies diergezondheid

De diergezondheidsmonitoring is een initiatief van de overheid en de veehouderijsector. Betrokken partijen geven mede vorm aan de wijze waarop de monitoring plaatsvindt en zijn betrokken bij het bespreken van bevindingen uit de monitoring.

Kennisuitwisseling diergezondheid

Samenwerking is van belang omdat andere partijen aanvullende kennis en informatie hebben of bijvoorbeeld andere laboratoriumtechnieken gebruiken.

Centrum Monitoring Vectoren (CMV)

26

Signaleringsoverleg

Zoönosen

Volksgezondheid

Volksgezondheid en diergezondheid hangen nauw met elkaar samen. Onder onder de noemer ‘One Health’ werken humane en veterinaire gezondheidspartijen samen om tijdig maatregelen te kunnen nemen bij zoönosen: ziekten die van dieren op mensen kunnen worden overgedragen. Het beschermen van de gezondheid van mens en dier staat daarbij altijd voorop.

Internationale samenwerking

European Veterinary Surveillance Network

Dierziekten stoppen niet bij de Nederlandse grens. Door het veranderende klimaat en de toenemende internationale handel neemt de kans op verspreiding van dierziekten over grenzen toe. GD werkt op onderzoeksgebied en kennisuitwisseling samen met een breed internationaal netwerk van onderzoekers en laboratoria. Dit netwerk, binnen en buiten Europa, groeit gestaag.

27
28 4

Verdiepingen

29

FACTS & FIGURES

TOTAAL 31.079 BEDRIJVEN

TOTAAL ±4,2 MILJOEN DIEREN

3.072 VEEKIJKERCONTACTEN

TOTAAL 2.430 PATHOLOGIE ­ INZENDINGEN

Diagnoses per orgaansysteem

Maagdarmkanaal en lever

Longen en luchtwegen

Abortus en doodgeboorte

Hart en bloedvaten

Sereuze vliezen

Overige infectieuze aandoeningen

Overig

2022 30
BEDRIJFSDICHTHEID*
14.196 melkveebedrijven 16.469 niet-melkleverende bedrijven 942.361 melkvee jonger dan 2 jaar 1.603.942 melkvee ouder dan 2 jaar 1.659.273 overig rundvee
>763 UBN’s 285-762 UBN’s 49-284 UBN’s 1-48 UBN’s
*Bedrijfsdichtheid van rundveebedrijven in Nederland per tweecijferige postcode. Hoe donkerder het gebied hoe meer bedrijven er aanwezig zijn.

Rund

Nederland voorop tegen leptospirose

Leptospirose wordt veroorzaakt door de bacterie Leptospira Hardjo. Deze zoönose kan bij mensen de zogenaamde ‘melkerskoorts’ veroorzaken. De leptospirosemonitoring is effectief. Ondanks uitbraken op melkveebedrijven, is er al bijna bijna vijfentwintig jaar geen overdracht op mensen aangetoond.

Sinds 2005 zijn Nederlandse melkveebedrijven verplicht om een gecertificeerde L. Hardjo-vrijstatus te hebben. Bijna alle Nederlandse melkveebedrijven doen daarom mee aan het L. Hardjo-vrij-programma. Deze programmatische monitoring is uniek voor Nederland.

Insleep grootste risico

In 2020 en 2021 zagen we meer uitbraken van L. Hardjo op melkveebedrijven dan de jaren daarvoor. Aanvoer en import van runderen van niet-vrije bedrijven zijn de grootste risicofactoren. Vanaf 2018 houden melkveebedrijven minder jongvee aan vanwege de fosfaatregelgeving. Ter vervanging van hun melkveestapel zijn tussen 2019 en 2021 veel runderen aangevoerd en geïmporteerd van bedrijven zonder L. Hardjo-vrijstatus. Dit leidde tot een lichte toename in het aantal nieuwe besmettingen in Nederland. De gevolgen van een infectie zijn groot voor de veehouder: alle runderen ouder dan 12 maanden moeten onderzocht worden op de aanwezigheid van L. Hardjo-antistoffen. Ook moeten alle runderen met antibiotica behandeld worden om de infectie te stoppen. Hierna mag het bedrijf alleen nog onder een uitzonderingspositie melk leveren aan de

zuivelfabriek. Na (meestal) drie jaar moet het bedrijf weer deelnemen aan het leptospirose-vrij-programma en moeten alle runderen met antistoffen afgevoerd zijn. Naast het risico op ziek worden voor de dieren en de kosten voor de behandeling is er natuurlijk het gezondheidsrisico voor de melkveehouder zelf.

Analyse van uitbraken

Een verdiepende analyse van onderzoeksresultaten van serum- of tankmelkmonsters over de jaren 2017 tot 2021 toonde 144 keer een aanwijzing voor een infectie met L. Hardjo, op 129 verschillende melkveebedrijven. Bij een eerste indicatie van infectie wordt direct actie ondernomen, zoals de snelle afvoer van runderen met antistoffen. Zo werd verspreiding binnen het bedrijf in de meeste gevallen voorkomen, al gebeurde dat bij 26 melkveebedrijven wel. Met een clusteranalyse onderzochten we bovendien of er sprake kon zijn van lokale transmissie van de bacterie tussen bedrijven. In slechts 21 van de 144 keer dat er een aanwijzing was voor een infectie lagen twee of meer bedrijven binnen 5 kilometer van elkaar. Maar lokale transmissie was niet waarschijnlijk, want bij negentien van deze bedrijven kon de infectie op het bedrijf worden gelinkt aan aanvoer van een rund met antistoffen. Bij de twee andere bedrijven was verspreiding tussen lokale bedrijven zeer onwaarschijnlijk vanwege de lange tijd tussen de besmettingen. Er was dus geen sprake van lokale transmissie van L. Hardjo tussen melkveebedrijven in de beschreven periode. Een goed resultaat.

31

“In 2020 en 2021 waren vrij plotseling meer uitbraken van L. Hardjo op melkveebedrijven dan in de jaren daarvoor. Na 2021 is het aantal uitbraken op melkveebedrijven wat gestabiliseerd, in 2022 waren er nog zeven uitbraken. Nog steeds wordt veel rundvee uit het buitenland geïmporteerd. Import vormt een groot risico voor het inslepen van een infectie met L. Hardjo, maar aanvoer van niet-vrije bedrijven in Nederland speelt soms ook een rol.

Naast bijna 100 procent van de melkveebedrijven is ook 33 procent van de nietmelkleverende bedrijven deelnemer aan het L. Hardjo-vrij-programma. Een prevalentie-studie uit 2013 liet zien dat toen slechts 0,8 procent van alle niet-melkleverende bedrijven besmet was. Een uitbraak van L. Hardjo verloopt bij koeien meestal zonder symptomen. Soms zien we verworpen vruchten, productiedaling, of een wat verhoogd celgetal. Als de koeien L. Hardjo bij zich dragen, bestaat het risico dat medewerkers besmet raken. In de jaren ‘80 liep dat op tot zo’n veertig gevallen van melkerskoorts per jaar. Met name besmette urine van de koeien die rondspettert in de melkput, het werken met de hogedrukspuit of het helpen bij het afkalven zijn risicoprocessen.

Wanneer een bedrijf is besmet en uit bloedonderzoek blijkt dat een actieve besmetting gaande is, worden alle runderen behandeld met antibiotica. Een dag na de behandeling scheiden de runderen geen leptospiren meer uit en is de infectie gestopt. Monitoring van de veestapel verloopt na de besmetting wel anders, want dat kan niet meer via de tankmelk. Twee keer per jaar is dan een steekproef nodig van de dieren die negatief zijn gebleven. In Nederland mogen alleen L. Hardjo-vrije melkveebedrijven melk leveren aan de zuivelondernemingen. Gemiddeld geeft de zuivelonderneming het bedrijf drie jaar de tijd, hierna moeten alle seropositieve dieren afgevoerd zijn. De beste manier om insleep van L. Hardjo te voorkomen, is het niet aanvoeren van dieren van andere bedrijven. Indien aanvoer toch noodzakelijk is, voer dan alleen runderen aan van leptospirose-vrije bedrijven.

Wanneer toch aangevoerd wordt van niet-vrije bedrijven adviseren wij om de runderen te laten onderzoeken op de herkomstlocatie. Het beste gaan de dieren vervolgens via een-op-een transport naar het bedrijf van bestemming, zonder stops, uitladen en bijladen van andere dieren. Zet de geïmporteerde runderen na aankomst vier weken in quarantaine en voeg ze pas bij de koppel na een gunstig bloedonderzoek.”

32
Katrien van den Brink, dierenarts bij GD
“Aankoop en import belangrijkste bron van insleep”

“Een infectie met leptospiren komt bij veel zoogdieren voor. Dieren scheiden de bacteriën via hun urine uit. Leptospiren van ratten kunnen bij mensen de ziekte van Weil veroorzaken, die vaak ernstig verloopt en dodelijk kan zijn. Leptospirose door runderen heet melkerskoorts, de bacterie bij muskusratten veroorzaakt modderkoorts bij de mens en de varkenshouderskoorts komt van de kiem bij varkens. Koeien scheiden L. Hardjo nog heel lang uit, zonder dat ze ziek zijn. Melkerskoorts bij de mens verloopt meestal als een milde koortsende ziekte en wordt vaak niet herkend.

Het aantal gevallen van melkerskoorts is de laatste decennia enorm teruggevallen. Eind jaren ‘80 van de vorige eeuw speelde in Nederland een uitbraak onder melkveehouders. Vernevelde urine van de koeien, die ontstond bij het schoonspuiten van de melkput, was de grootste besmettingsbron. De acute klachten lijken op een stevige griep met koorts, spierpijn en hoofdpijn. Zo’n 20 procent van de besmette mensen houdt echter langdurige vermoeidheidsklachten en een deel raakt daardoor arbeidsongeschikt. Deze post-leptospiroseklachten hadden veel impact op de boerengemeenschap, met mensen die soms hun bedrijf niet konden voortzetten. Als je er

vroeg bij bent, kan een tijdige behandeling met antibiotica de hoeveelheid postinfectieuze klachten verminderen. De huisarts moet dan wel weten wat voor werk iemand heeft, om op het idee van melkerskoorts gebracht te worden. Nu mensen niet meer met deze ziekte geconfronteerd worden, is de alertheid bij huisartsen en boeren waarschijnlijk flink afgenomen.

Leptospirose is aangifteplichtig, maar daarbij maken we geen onderscheid naar stam. De diagnostiek is heel lastig: er zijn de afgelopen jaren veel leptospirosebesmettingen bij mensen geweest waarvan we de stam niet konden bepalen. Daar zaten boeren bij, maar vaak waren die ook met een sloot of een rattenplaag bezig geweest. Dus dan lag de rat als bron meer voor de hand dan de koe. Het bestrijdingsprogramma bij melkvee in Nederland is ongekend. Het L. Hardjo-vrij houden van de rundveestapel is een elegante bestrijdingsmethode. Nu het monitoringssysteem al jaren goed loopt, zie je een duidelijk effect en veel publieke gezondheidswinst. De besmettingsgraad onder melkveehouders is gedecimeerd. In 1998 was er voor het laatst een positieve test bij een melkveehouder. Waarschijnlijk komt L. Hardjo bij mensen bijna niet meer voor in Nederland.”

33
Erika van Elzakker, arts­microbioloog bij het expertisecentrum leptospirose Amsterdam UMC
“Post­infectieuze klachten grootste risico voor mensen”

FACTS & FIGURES

TOTAAL 3.600 VARKENSBEDRIJVEN

1.849 bedrijven met vleesvarkens

951 bedrijven met zeugen en vleesvarkens

338 bedrijven met zeugen

162 bedrijven met biggen

TOTAAL ± 11,3 MILJOEN DIEREN

BEDRIJFSDICHTHEID*

1.180 VEEKIJKERCONTACTEN

1.669 PATHOLOGIE ­ INZENDINGEN

742 bacteriestammen onderzocht op antibioticumgevoeligheid

537 uitbraken bij gehouden varkens waarvan 329 in Roemenië

7.443 meldingen bij wilde zwijnen

ONLINE MONITOR VARKEN

2.904 bedrijfsbezoeken per maand:

214 verschillende dierenartsen en 81 verschillende dierenartsenpraktijken melden gezondheidsstatussen in Online Monitor

3.255 verschillende bedrijven:

62 verschillende diagnoses, meest gestelde diagnose: Streptococcus spp.-infectie (24 procent)

Bij 73 procent van de bedrijfsbezoeken meldt de dierenarts geen gezondheidsklachten in Online Monitor

34 2022
36-161
8-35
1-7
AFRIKAANSE VARKENSPEST IN EUROPA >162 UBN’s
UBN’s
UBN’s
UBN’s
*Bedrijfsdichtheid van varkensbedrijven in Nederland per tweecijferige postcode. Hoe donkerder het gebied hoe meer bedrijven er aanwezig zijn.
106 verschillende diagnoses gesteld 102 over PRRS 89 over kreupelheid 88 over uitval 29 over voeding

Varken

Vlekziekte vereist oplettendheid

Vlekziekte is een infectie veroorzaakt door de bacterie Erysipelothrix rhusiopathiae. De aandoening komt bij vrijwel alle diersoorten voor, maar is vooral bekend bij varkens, schapen en pluimvee. Vlekziekte is bovendien een zoönose die huidinfecties bij mensen veroorzaakt.

Varkens kunnen erg ziek worden van vlekziekte. De Nederlandse varkenshouderij is over het algemeen goed beschermd dankzij grootschalige vaccinatie van zeugen. Deze vaccinatie is niet verplicht, maar eigenlijk wel noodzakelijk vanwege de ernstige ziekteverschijnselen bij varkens en de bedrijfseconomische gevolgen van een uitbraak voor de varkenshouder. GD krijgt gemiddeld een paar keer per maand een melding van vlekziekte door veehouders of hun dierenartsen. Enkele gevallen per jaar worden ontdekt door afkeur aan de slachtlijn.

Niet altijd herkend

Vlekziekte veroorzaakt bij varkens vaak eerst hoge koorts, eetlustdaling en braken. Later kunnen ook sepsis (bloedvergiftiging), ademhalingsmoeilijkheden en diarree optreden. Een chronische vorm van de ziekte veroorzaakt gewrichtsontstekingen en soms ontsteking van de hartkleppen. De typische baksteenkleurige vlekken op de huid, waar de ziekte zijn naam aan dankt, ontstaan pas in een later stadium. Daarom wordt het beeld niet altijd direct herkend. Het is belangrijk dat veehouders

en dierenartsen vlekziekte in het achterhoofd houden als mogelijke oorzaak van uitval, ontstekingen en bloedvergiftiging. De ernst van de symptomen varieert: van nauwelijks ziekteverschijnselen tot een snelle dood.

Bacterie overleeft in omgeving

Het lastige van de Erysipelothrix-bacterie is dat deze overal in de omgeving voorkomt. Ook gezonde dieren kunnen de bacterie bij zich dragen. Deze gezonde dragers scheiden de bacterie uit via hun mest. Besmetting kan bij mens en dier plaatsvinden via huidbeschadigingen of door opname van de bacterie via de mond. De bacterie is resistent tegen omgevings- en chemische invloeden en ook tegen een aantal vleesbewerkingen zoals het zouten van vlees en roken van ham. De overlevingstijd in de bodem kan zelfs meerdere jaren zijn. Dit is onder meer afhankelijk van de temperatuur en pH van de grond. Daarnaast kan de bacterie overleven in onder meer vliegen, muggen en bloedzuigende mijten. De overleving is hoger bij lage temperaturen.

Zoönose

Vlekziekte is een zoönose. De mens kan besmet raken via contact met besmette dieren, vooral als er wondjes of krassen op de huid zitten. Bij mensen ontstaat een lokale cellulitis, huiduitslag, meestal aan de handen. Het is een beroepsziekte bij veehouders, dierenartsen, koks, vissers, slagers en visboeren, en werknemers in de vlees- of visverwerkende industrie.

35

“Bij de Veekijker komen elke maand één of twee telefoontjes over vlekziekte binnen. Dit jaar kregen we een melding van een slachthuis over een bedrijf waarvan we ook in de sectiezaal dieren binnenkregen. Uit secties bleek dat deze varkens hartklepontsteking hadden. Vervolgens toonde bacteriologisch onderzoek aan dat het vlekziekte was.

Bij de varkens van dit bedrijf waren geen huidvlekken te zien in de stal, alleen aan de slachtlijn. Wel speelden andere klinische verschijnselen en was de uitval hoger. Subtielere symptomen van vlekziekte zijn hartklepontsteking en gewrichtsontsteking. Daarbij wordt vaak eerder aan Streptococcus gedacht. Maar dat ontstaat vaak secundair bij dieren die al vlekziekte hebben. Vlekziekte is dan de wegbereider voor de streptokokken en soms zelfs niet meer aan te tonen. Daar moet je goed op bedacht zijn. Het isoleren van de Erysipelothrix-bacterie is een redelijk specialistisch werkje dat vooral bij GD gebeurt. Bij veel dierenartsenpraktijken komt deze kiem niet naar boven.

Het is belangrijk om vlekziekte als mogelijke oorzaak van uitval, ontstekingen en bloedvergiftiging bij varkens in je achterhoofd te houden. De acute vorm van vlekziekte,

met de bekende diamantvormige vlekken op de varkenshuid, zien we slechts bij uitzondering. Over het algemeen zijn de ziekteverschijnselen subtieler. Als je de huidvlekken gaat zien, mag je aannemen dat het ook verder verspreid is in de koppel. In dit geval ging het om een biologisch bedrijf. De kans op vlekziekte is bij een uitloop iets groter dan op een gesloten conventioneel bedrijf, al kan je het ook daar zeker niet uitsluiten.

Vaccinatie is gelukkig nog steeds succesvol. De meeste Nederlandse bedrijven vaccineren standaard de zeugen. De biggen krijgen via de biest bescherming mee, maar zijn na twaalf weken weer vatbaar voor infectie. Vleesvarkens worden standaard niet gevaccineerd, dat is ook niet verplicht. Het varken is veruit de meest gevoelige diersoort en als je niet vaccineert, krijg je vlekziekte heel snel terug. Omdat de bacterie lang kan overleven in de grond, kunnen voedingsgewassen besmet zijn. Vlekziekte kan in elke levering van mais of gras zitten. Vlekziekte is heel gevoelig voor antibiotica dus behandelen zal zeker helpen. Het is goed om altijd te weten wat er kan spelen en vlekziekte in de differentiaaldiagnose mee te nemen. Zeker omdat het een zoönose is. Blijf dus alert op deze mogelijkheid en blijf vaccineren!”

36
Bas Engel, dierenarts bij GD
“Blijf alert en blijf vaccineren”

“Afgelopen jaar speelde vlekziekte op een biologisch varkensbedrijf in onze praktijk. Het eerste signaal kwam uit het slachthuis, dat foto’s stuurde van de typische verdikte, diamantvormige vlekken op de huid. Vervolgens hebben een collega en ik alle locaties van dit varkensbedrijf heel goed bekeken, maar konden geen dieren met huidvlekken vinden. Ook waren er geen zieke of slome varkens en geen varkens met koorts. Er was geen toename van het aantal spontane abortussen en ook de vaccinatiegegevens waren op orde. In overleg met de varkenshouder hebben we het toen even aangekeken. Drie weken later viel plotseling een gezond uitziend varken van zo’n 75 kilogram dood neer. Aan de buitenkant was niets te zien. We wisten dat op het bedrijf wel streptokokken speelden en dit leek op een hartprobleem. Daarom is besloten om het varken in te zenden naar GD. Het varken bleek bij sectie niet een hartzakontsteking te hebben, maar een endocarditis (hartklepontsteking). Tevens werd sepsis gevonden door vlekziekte. Ook bij inspectie op de sectietafel bleek dit varken geen huidafwijkingen te hebben.

De vleesvarkens en biggen worden op dit bedrijf niet tegen vlekziekte gevaccineerd. Meestal gaat dat goed omdat ze redelijk wat antistoffen van de zeug meekrijgen. Maar als ze ouder worden, zijn de vleesvarkens wel vatbaarder. De varkens op dit bedrijf hebben een betonnen buitenuitloop, zonder contact met grond. Naar aanleiding van de vondst van vlekziekte hebben we nog een keer heel goed in de stallen gekeken en het vaccinatieprotocol van de zeugen nagelopen. We konden daarin geen fouten vinden en kwamen ook geen zieke dieren tegen. Wel waren door uitbreiding van het aantal zeugen veel jonge zeugen aanwezig, die recent van een opfokbedrijf kwamen. Een paar weken na dit bezoek was er nog één vergelijkbare casus, maar sindsdien hebben we geen vlekziekte meer gezien. Zelfs al zijn we nu extra alert.

Het systeem van de monitoring functioneerde heel goed. Prettig was dat er foto’s meekwamen vanuit de slachterij. Zo was meteen duidelijk dat het om vlekziekte ging, ook voor de varkenshouder. Deze casus was nuttig, want je ziet maar zelden vlekziekte in de stal en varkenshouders vragen zich daarom weleens af of enten nog nodig is. Je ziet het klinisch heel weinig, juist dankzij die vaccinaties. En als je netjes vaccineert, dan blijft dat ook zo.”

37
Rita Schuttert­Wilps, dierenarts bij De Oosthof Dierenartsen
“Netjes vaccineren betekent weinig vlekziekte”

FACTS & FIGURES

AANTAL BEDRIJVEN

1.078 bedrijven met vleeskippen

1.064 bedrijven met legkippen

52 bedrijven met eenden

38 bedrijven met kalkoenen

BEDRIJFSDICHTHEID*

>77 UBN’s

15-77 UBN’s

3-14 UBN’s

1-2 UBN’s

1.332 VEEKIJKERCONTACTEN

EARLY WARNING SYSTEM

Salmonella Gallinarum/Pullorum: geen meldingen

Mycoplasma gallisepticum: 28 meldingen

755 PATHOLOGIE­INZENDINGEN

Reguliere secties: 413

Secties peilpraktijken: 321

NVWA-slachtlijnonderzoek: 21

504.021 ONDERZOCHTE MONSTERS

AI EN NCD

NCD-HAR: 283.894

AI-ELISA: 180.470

AI-AGP: 8.673

Coryza/Avibacterium paragallinarum: 22 meldingen

Gumboro: 27 meldingen

ILT: 10 meldingen

38
2022
*Bedrijfsdichtheid van pluimveebedrijven in Nederland per tweecijferige postcode. Hoe donkerder het gebied hoe meer bedrijven er aanwezig zijn.

Pluimvee

Toename Mycoplasma gallisepticum en inzet moleculaire typering

De bacterie Mycoplasma gallisepticum (Mg) is zeer schadelijk voor de gezondheid van pluimvee en vormt een bedreiging voor de economische rendabiliteit van de pluimveesector. Alle pluimveetypen kunnen getroffen worden door deze kiem. Voor Mg bestaat al lang een georganiseerde aanpak.

Senior onderzoeker Remco Dijkman zegt hierover: “Mg veroorzaakt (onder meer) ernstige luchtwegklachten en kan overgedragen worden van moederdieren op nakomelingen. Bij een Mg-besmetting moet vermeerderingspluimvee daarom worden geslacht. Eieren en nakomelingen kunnen niet meer worden afgezet. Leg- en vleespluimveebedrijven mogen bij een Mg-besmetting hun dieren behandelen en de ronde afmaken. Zij het met extra kosten, meer uitval en een lagere productie.

Onderling risico

Dankzij risicoanalyses en stamtyperingsonderzoek weten we dat de verschillende pluimveetypen een risico voor elkaar kunnen vormen. Mg is besmettelijk voor onder meer kippen, kalkoenen en hobbydieren. Ook de pluimveedichtheid is een factor bij de verspreiding van de bacterie. Dankzij de Nederlandse aanpak waren in het laatste decennium weinig uitbraken. Maar eind 2021 en in het eerste kwartaal van 2022 raakten meerdere bedrijven in de streek rondom Weert en Someren besmet met Mg, waaronder vleeskalkoenbedrijven, leghennenbedrijven en vermeerderingsbedrijven.

Zicht op uitbraak

Betrokken pluimveedierenartsen stuurden Mg-monsters en sectiemateriaal in voor moleculaire testen. Daarmee probeerden we de epidemiologie van deze uitbraken te ontrafelen. GD typeert al decennialang Mg-monsters.

Moleculaire typering helpt om de herkomst van een besmetting in beeld te brengen. We combineren de moleculaire typeringsdata met andere epidemiologische en serologische data. Daarnaast kijken we naar

het tijdpad en de geografie van de uitbraken. Door al deze informatie te combineren, hopen we zicht te krijgen op de bron om zo verdere verspreiding te voorkomen.

Moleculaire typering

Aan de genetische patronen kunnen we zien welke stammen onderling verwant zijn. Bij een nieuwe uitbraak brengen we het genoom in kaart en vergelijken dat met onze database. Als steeds dezelfde stam circuleert binnen een sector of pluimvee-integratie, dan is de bioveiligheid in de keten misschien een aandachtspunt. Wanneer een nieuwe variant opduikt, speelt insleep vanuit een externe bron waarschijnlijk een rol en is aandacht voor bioveiligheid op bedrijfsniveau nodig. Zo kan moleculaire typering de dierenarts en veehouder helpen bij de aanpak en de risico-evaluatie. Bij alle uitbraken van 2021 en 2022 speelde dezelfde (nieuwe) variant van Mg. Omdat steeds hetzelfde genotype werd gevonden in dezelfde pluimveedichte regio, bestaat het risico op een persisterende Mg-uitbraak. Zo’n regiostam is moeilijk te bestrijden. Het genotyperen van Mg-stammen bij nieuwe uitbraken blijft belangrijk om inzicht te houden in de epidemiologie van uitbraken en om verdere verspreiding van Mg te voorkomen.”

39
Remco Dijkman, senior onderzoeker R&D, GD

“Eind 2021, begin 2022 waren hier in Midden-Limburg meerdere Mycoplasma gallisepticum-besmettingen achter elkaar op kalkoenbedrijven. Ook een vermeerderingsbedrijf en legpluimveebedrijf waren getroffen. Bij alle betrokken kalkoenbedrijven wezen stalbeeld, uitval en ook onze eigen secties en kweken op E. coli. De dieren reageerden zeer goed op behandeling met doxycycline, maar na ongeveer twee weken waren de klachten weer terug. PCR-tests en secties bij GD toonden aan dat Mg het primaire probleem was.

Als pluimvee eenmaal besmet is met Mg, dan blijft dat de rest van hun leven zo. Bij elk stressmoment, zoals transport of enting, daalt de immuniteit. Dan kan Mg toeslaan en dit gaat vaak samen met E. coli. Bij sommige klanten hebben we de dieren uiteindelijk twee keer moeten behandelen met antibiotica. Als je op tijd behandelt, hoeft er geen grotere afkeur aan de slachtlijn te zijn. Wel is er meer kans op secundaire besmettingen en kunnen de aflevergewichten tegenvallen. Bij kalkoenen zijn slechts enkele rondes per jaar, dus een besmetting is een hele kostenpost voor de veehouder. Sinds de eerste uitbraak in ons gebied zit iedereen er bovenop. Bijvoorbeeld door ingangscontroles bij jonge

kalkoenen met luchtpijpswabs, zodat we weten of ze geen Mg mee hebben gekregen van de moederdieren. Uit moleculaire stamtypering bleek dat het in deze regio steeds om dezelfde variant van Mg ging. Verschillende dierenartsen, broederijen en voerleveranciers waren bij de besmette bedrijven betrokken. De enige overeenkomst was de regio, waardoor wij denken aan een externe bron. Ventilatie kan hierbij een belangrijke rol spelen. Bij grote kalkoenhanen van meer dan 20 kilogram is veel ventilatie nodig door de grote warmteproductie in de stal. Heel wat meer dan bij vleeskuikens! Besmet stof dat met de wind meekomt de stal in, kan zo veel ellende veroorzaken. Het is extra ontmoedigend dat de uitbraken speelden in een periode dat er al een strikt bezoekersprotocol en extra hygiënemaatregelen waren vanwege vogelgriep.

Binnen onze praktijk testen we bij snotterende kalkoenen of uitval nu standaard op Mg. Veehouders brengen ook wat vaker dieren preventief voor sectie en mede doordat we samen goed opletten, gaat het nu gelukkig goed. Je wordt wel wakker geschud: ook iets dat al lang niet meer bij kalkoenen is voorgekomen, kan zomaar terug zijn.”

40
Panthera Smit, dierenarts bij Poultry Vets
“Mg heeft ons wel wakker geschud”

“Bij het eerste geval van Mg op een vermeerderingsbedrijf hier in de regio zagen we plotselinge uitval bij zowel hennen als hanen. Secties lieten buikvliesontstekingen en hartzakontstekingen zien en we dachten in eerste instantie aan een E. coli-infectie. Omdat de uitvalsnorm werd overschreden, is ook melding gedaan bij de NVWA. Het specialistenteam heeft vogelgriep toen uitgesloten. Vervolgens ontstonden ook ademhalingsproblemen (‘gerochel’) en wees PCR-onderzoek uit dat er sprake was van Mg.

Twee weken later meldde een ander vermeerderingsbedrijf klachten van verhoogde uitval in combinatie met ’geluid’ op de dieren. Omdat het zowel hennen als hanen betrof, die op sectie beide inwendige ontstekingsbeelden lieten zien, stond Mg direct op het lijstje met mogelijke veroorzakers. Dankzij snel PCR-onderzoek bij GD wisten we de volgende dag al dat Mg speelde.

Bij een Mg-besmetting op een vermeerderingsbedrijf moeten alle dieren afgevoerd worden omdat ouderdieren de bacterie aan hun nakomelingen doorgeven. Uiteindelijk zijn drie vermeerderingskoppels in de regio Weert en Someren getroffen. Het was een fikse schadepost voor de veehouders, dit zijn waardevolle dieren. Mg-uitbraken in de vermeerderingssector in Nederland zijn de laatste jaren uiterst zeldzaam. Deze vondsten

waren dus heel opmerkelijk. Een Mg-infectie leidt lang niet altijd tot duidelijke klinische verschijnselen. Zeker bij jonge koppels kan het zijn dat je niets aan de dieren merkt. Maar een besmet koppel geeft Mg wel door aan hun nakomelingen, die vervolgens in de problemen komen.

Uit moleculaire typering bleek dat bij alle uitbraken in onze regio in 2021/2022 dezelfde nieuwe stam betrokken was. Ik ben voorstander van het inzetten van moleculaire typering, niet alleen bij Mg maar ook bijvoorbeeld bij salmonella. Typering kan antwoorden geven over de oorsprong en eventuele verspreiding van een ziektekiem. Deze specifieke nieuwe Mg-stam werd al eerder op kalkoenbedrijven en legbedrijven in de regio aangetroffen. Onduidelijk is hoe de bacterie daarna op de vermeerderingsbedrijven terechtkwam. Risico’s op verspreiding zijn transport van dieren, eitransporten, de routing van kadaverwagens en mesttransport. Let bij besmette koppels daarom op de transportroutes en windrichting bij afvoer van dieren of mest.

De focus moet liggen op bioveiligheid en monitoring. Bij toename van de Mg-prevalentie in een bepaalde regio is extra PCRonderzoek zeer aan te bevelen om verdere verspreiding te voorkomen. Ik zou dat bijvoorbeeld aanbevelen voorafgaand aan transport vanuit de opfok.”

41
Marieke Klaasen, dierenarts bij Veterinair Centrum Someren
“Biosecurity en monitoring zijn speerpunten”

FACTS & FIGURES

AANTAL BEDRIJVEN

BEDRIJFSDICHTHEID*

Schapen: ≈ 31.000

Geiten: ≈ 15.500 (waarvan ≈ 400 beroepsmatige melkgeitenbedrijven)

AANTAL ≥932 UBN’s 463-931 UBN’s 121-462 UBN’s 1-120 UBN’s

Schapen: ≈ 1,2 miljoen

*Bedrijfsdichtheid van geiten- en schapenbedrijven in Nederland per tweecijferige postcode. Hoe donkerder het gebied hoe meer bedrijven er aanwezig zijn.

1.674 VEEKIJKERCONTACTEN SCHAPEN GEITEN

776 PATHOLOGIE ­ INZENDINGEN DIERDICHTHEID**

**Dierdichtheid van schapen- en geitenbedrijven in Nederland per tweecijferige postcode. Hoe donkerder het gebied hoe meer dieren er aanwezig zijn.

42 2022
Geiten: ≈ 0,7 miljoen DIEREN

Kleine herkauwers

Koperintoxicatie bij geitenlammeren

Sinds enkele jaren zien we bij lammeren op melkgeitenbedrijven regelmatig hele hoge koperwaarden. Dit leidt tot schadelijke koperstapeling in de lever en een verlaagde weerstand bij geitenlammeren in de opfok. Luchtwegproblemen, diarree, gewrichts­ en botontstekingen en slechte groei zijn de gevolgen.

Na enkele casussen in 2022, wilden we nagaan hoe koperstapeling ontstaat in geitenlammeren. Daarom onderzochten we met welke kopergehaltes lammeren geboren worden en in welke hoeveelheden koperhoudende producten worden opgenomen. Het metabolisme van koper is bijzonder complex. Koper heeft interactie met andere spoorelementen zoals molybdeen en zink. Hoe koperstapeling precies ontstaat is niet helemaal duidelijk. Wel is bekend dat de absorptie van koper bij zogende dieren veel efficiënter verloopt dan bij herkauwende dieren.

Onderzoeksopzet

Voor dit onderzoek waren we afhankelijk van sectie op uitgevallen dieren en geaborteerde foetussen. Bloedwaarden van koper zeggen namelijk te weinig, zeker bij een overmaat. De lever slaat koper op om de bloedwaarde zo stabiel mogelijk te houden. Dat is ook de oorzaak van de stapeling. We wilden leverweefsel onderzoeken van dieren van verschillende leeftijden: van doodgeboren vruchten tot uitval op verschillende momenten in de opfok. Zo konden we bepalen met welke

koperwaarden de dieren geboren worden en daarna volgen hoe de koperstapeling zich ontwikkelt. Op vijf melkgeitenbedrijven zijn hiervoor levers verzameld van uitgevallen hoogdrachtige geiten en foetussen, doodgeboren lammeren en opgroeiende lammeren (tot spenen). Ook zijn monsters genomen van kunstmelkpoeder, krachtvoer en water.

Soms al bij geboorte

In levers die meer dan 500 ppm (parts per million) koper bevatten vonden we aanwijzingen voor levercelschade. Lammeren kunnen al met hoge koperwaarden geboren worden. Moederdieren met hoge leverkoperwaarden kregen meestal ook lammeren met een relatief hoger kopergehalte in de lever. Wel was opvallend dat leverwaarden van ongeboren vruchten afkomstig van hetzelfde moederdier soms zeer variabel zijn. De reden hiervoor is nog onduidelijk. Daarvoor is nog meer onderzoek nodig. Op alle bedrijven nam het kopergehalte in leverweefsel toe met de leeftijd van de lammeren. Dit impliceert dat lammeren doorgaans meer koper binnenkrijgen dan hun onderhoudsbehoefte. De soms zeer wisselende koperwaarden in krachtvoer en melkpoeder vragen om oplettendheid van de veehouder. Wanneer sprake is van chronische weerstandsgerelateerde problemen in de opfok, is het aan te raden enkele lammeren aan te bieden voor pathologisch onderzoek en een koperbepaling van de lever. Het monitoren van koperstapeling op een bedrijf kan met leverweefsel van doodgeboren en uitgevallen lammeren.

43

“Sinds enkele jaren ontvangt GD vanuit de diergezondheidsmonitoring signalen met vermoedens van koperstapeling bij jonge geitenlammeren op melkgeitenbedrijven. Vaak speelden vage klachten, problemen in de opfok en luchtwegaandoeningen. Vanuit GD zijn we op één van deze bedrijven gaan kijken en hebben een aantal lammeren van 12 tot 16 weken oud voor pathologie laten komen. Hieruit bleek dat de levers zeer hoge koperwaarden bevatten, tot meer dan 1.200 ppm. Dat is meer dan twee keer de toxische bovengrens. Onderzoek van het leverweefsel liet duidelijk schade zien, die de klachten bij de lammeren kon verklaren. Chronische leverschade zorgt voor immuniteitsproblemen en daarmee een groter risico op slechte groei, ontstekingen en luchtwegproblemen.

Het is niet normaal dat een jong lam al zoveel koperstapeling heeft. Daarom wilden we graag weten hoe dit ontstaan was. Je eerste gedachten gaan dan naar het melkpoeder, krachtvoer en drinkwater, want dat zijn de routes waarlangs de lammeren koper binnenkrijgen in de eerste zes tot acht weken. Er bestaat een grote variatie in kopergehaltes tussen de verschillende merken melkpoeders. Nul is niet goed, maar 10 milligram koper per kilogram ook niet. Dat vraagt wel om alertheid van de veehouder bij de aanschaf van voer.

Het is zeker aan te bevelen om een risico-inschatting te maken, door koperstapeling op verschillende momenten in de opfok te monitoren. Met name als er vage klachten spelen op het bedrijf. Mocht de melkgeitenhouder nog deels koperen waterleidingen hebben, dan moeten die uiteraard vervangen worden. Wees kritisch op de kopergift in de eerste maanden na de geboorte. We moeten ons afvragen of de koperwaarden in producten nog wel passend zijn bij de huidige manier van voeren. Voeren we nu meer of maken we meer gebruik van mineralenmixen dan een paar jaar terug?

Het is belangrijk dat geitenhouders en dierenartsen weten dat je bij jonge geitenlammeren geen acute intoxicatie ziet zoals bij schapen, met acute sterfte en gele slijmvliezen. Geitenlammeren tonen vage klachten en immuniteitsproblemen. Koperstapeling ontdek je daarom alleen door te meten in het leverweefsel. Voer onderzoek uit op doodgeboren vruchten en in geval van uitval in de opfok. Dan zie je of en hoe koperstapeling zich ontwikkelt. Om een totaalbeeld te krijgen, kunnen ook uitgevallen jaarlingen en volwassen melkgeiten ingestuurd worden. Houd voor de zekerheid ook altijd monsters van het voer achter.”

44
Eveline Dijkstra, dierenarts bij GD
“Monitor koperstapeling en wees alert”

“Op een melkgeitenbedrijf groeiden de lammeren slecht en zaten niet mooi in hun vacht. Ze hadden longproblemen, ontstoken hoornpitjes en gewrichtsontstekingen. In voorgaande jaren reageerden de lammeren op dit bedrijf wel goed op behandelingen, maar dit jaar niet. Ook vertelde de veehouder dat het melkpoeder niet goed oploste en de dieren niet meer zo gretig dronken. Het vermoeden was dat de samenstelling van het product was gewijzigd.

Op bijeenkomsten had ik van de impact van koperintoxicatie op de weerstand gehoord. Eerdere secties gaven een wat wisselend beeld. Na overleg met een collega, heb ik de Veekijker gebeld. Na een bedrijfsbezoek samen met GD zijn extra lammeren ingestuurd, waarbij ook de levers zijn onderzocht. Zo ontdekten we de koperintoxicatie. Op het etiket stond vermeld dat het gebruikte melkpoeder 9 ppm koper per kilogram bevatte. Dat zien we vaker, maar dit bedrijf deed bovendien een mineralenmix over het voer. Meestal is dat geen slecht idee, maar hier werkte het averechts, omdat die mix ook veel koper bevatte.

Deze veehouder is overgeschakeld naar een melkpoeder zonder toegevoegd koper en ziet

af van de mineralenmix. We hebben meerdere melkpoeders geanalyseerd en de kopergehalten variëren enorm. Van nature zit er zo’n 1-2 ppm koper per kilogram in melkpoeder waar niets aan toegevoegd is. Wat op de verpakking staat, is meestal het toegevoegde koper. Ook in krachtvoer zit van nature wat koper, dus ik ben niet bang voor een kopertekort. We zien nu bij de eerste dieren beduidend minder problemen. Ze groeien goed.

De melkpoederfabrikant dacht goed mee, maar constateerde ook dat ze op andere bedrijven deze problemen niet zagen. De vraag is natuurlijk: waar gaat het fout? In de dracht al? In de transitieperiode? Of komt het uit het melkpoeder? Om dat te weten moet je alle risicofactoren in beeld hebben. Ik ben daarom blij met het extra onderzoek van GD, zo komen wij ook beter beslagen ten ijs. Mijn collega’s en ik zijn zeker alerter geworden. Voorheen keek ik vooral naar de automaat, de temperatuur en of de verhoudingen goed waren. Het was een eyeopener dat er zoveel verschil in toegevoegd koper bestaat bij melkpoeders. Nu kijk ik altijd op de verpakking. Je moet echt het complete plaatje in beeld hebben. En in nauw overleg blijven met de voervoorlichter, dat voorkomt scheve ogen.”

45
Mark Bertens, dierenarts bij Dierenartsen Midden Brabant
“Dit beeld paste niet bij een bacteriële infectie”

FACTS & FIGURES

DIERDICHTHEID

2022

Dierdichtheid van paardenbedrijven in Nederland per tweecijferige postcode. Hoe donkerder het gebied hoe meer dieren er aanwezig zijn.

83 SEIN ­ MELDINGEN

BEDRIJFSDICHTHEID

Deze figuur is gemaakt op basis van data uit het I&R-systeem. Registratie in dit systeem is sinds 21 april 2021 verplicht. In de figuur staan de gegevens tot en met september 2021 en zal het werkelijke aantal bedrijven per gebied wat onderschatten. Het effect van deze onderschatting op de verdeling van de bedrijfsdichtheid is waarschijnlijk gering.

444 CONTACTEN HELPDESK PAARD

CONTACTMOMENTEN SPECIFIEKE ZIEKTE

Clostridium

Droes

Equine influenza

Lawsonia

Maagdarmwormen, coccidiën, habronemiose

Overige infectieuze aandoeningen

Rhinopneumonie

Teekgebonden aandoeningen

Toxicologische aandoeningen

Virale encephalomyelitiden

CONTACTMOMENTEN

PROBLEEMGERICHT

Ademhalingsproblemen/hoesten

Bevangenheid/kreupelheid

Diarree

Huidaandoeningen/jeuk

Koorts

Neurologische- of zenuwverschijnselen

Overig

Plotseling dood

Prestatieproblemen

Vermageren

Verwerpen

Vruchtbaarheidsproblemen

46

Paard

Westnijlvirus: een kwestie van alert blijven

Sinds een aantal jaren monitoren we in Nederland op aanwezigheid van het westnijlvirus (WNV). Dit is een meldingsplichtig virus dat vooral circuleert tussen muggen en vogels, maar ook mensen en paarden kan besmetten. Alleen muggen dragen het virus over, zoogdieren kunnen elkaar onderling niet besmetten. Het virus kan tot neurologische verschijnselen leiden.

Vanaf 2021 valt ook de diergroep Paard onder de basismonitoring die GD als wettelijke taak uitvoert. Door klimaatverandering kunnen ziektes van elders op de wereld naar ons toe komen. De Europese Diergezondheidsverordening vereist van lidstaten dat ze deze opkomende ziektes monitoren, westnijlziekte is een voorbeeld daarvan.

Symptomen van westnijlziekte

Zowel de mens als het paard zijn ‘eindgastheer’ voor het WNV en kunnen besmet raken door de steek van een geïnfecteerde mug. Meestal levert dit weinig klachten op, in sommige gevallen ontstaat een soort griep en bij mensen kan in 1 procent van de gevallen hersenvliesontsteking (meningitis) ontstaan. Vooral ouderen zijn kwetsbaar. Bij paarden is het ziekteverloop gemiddeld wat ernstiger, met zo’n 10 procent neurologische gevallen. Uit Hongaars onderzoek blijkt dat ataxie het belangrijkste symptoom van westnijlziekte bij paarden is. Ook algemene zwakte, gedragsveranderingen, verlammingsverschijnselen en spiertril-

lingen komen relatief vaak voor. Spiertrillingen op de snuit, schouder en flanken zijn typisch.

Alert zijn

In Duitsland en enkele Zuid-Europese landen zijn jaarlijks enkele tientallen gevallen van zieke paarden. In 2022 zijn zo’n 1.000 humane WNV-infecties gerapporteerd in onder meer Italië, Griekenland, Hongarije en Duitsland. Daarnaast waren er meldingen van 87 WNV-uitbraken bij paarden (in Italië, Duitsland en Kroatië) en 284 uitbraken bij vogels. In Nederland is, ondanks de vrij uitgebreide basismonitoring, nog nooit een besmet paard aangetroffen. Wel zijn in 2020 besmette muggen, vogels en mensen gevonden. In 2022 is een besmette blauwe reiger gevonden. In het muggenseizoen, van medio mei tot eind november, is alertheid vereist. WNV heeft voldoende muggen, de juiste vogels en voldoende warmte nodig om een uitbraak te veroorzaken. In geval van neurologische verschijnselen bij paarden kunnen dierenartsen gratis een serologisch monster insturen naar GD om WNV uit te sluiten, dankzij een door de ministeries van LNV en VWS gefinancierd project. Dit is niet alleen belangrijk voor de paarden, maar tijdige signalering helpt ook zoveel mogelijk te voorkomen dat mensen in de omgeving door besmette muggen gestoken worden. Een besmetting moet bij de NVWA gemeld worden, maar omdat het virus niet van paard op paard besmettelijk is, hoeven bedrijven niet te sluiten.

47

“In september 2020 werd het westnijlvirus (WNV) voor het eerst aangetoond in een wilde vogel in Nederland. Daarna zagen we het ook in muggen en vervolgens werd bij acht mensen een infectie met WNV vastgesteld. In 2021 waren geen besmettingen. Ook in 2022 leek Nederland de dans te ontspringen. Maar in een monster van een blauwe reiger in Noord-Holland, bleek medio september toch het WNV te zitten. Verder zijn geen WNV-infecties in vogels, muggen, paarden en mensen aangetoond. In Duitsland daarentegen zijn in 2022 op zestien plaatsen met WNV besmette paarden aangetroffen. Het virus is nog niet in de aan Nederland grenzende westelijke deelstaten van Duitsland gevonden.

De epidemiologie van dit virus is heel anders dan bijvoorbeeld van rhinopneumonie. Het virus kan zich vermeerderen in vogels die meestal niet zo ziek worden. Bij een aantal soorten treedt verhoogde sterfte op, dit kan in het seizoen waarin de muggen voorkomen (zomer en najaar) een reden zijn om dode vogels op deze ziekteverwekker te testen. Zij besmetten de muggen die hen prikken en die muggen geven het vervolgens door aan mensen of paarden. In Noord-Amerika verspreidde het WNV zich na de introductie in 1999 snel over het continent. Daar treft het jaarlijks paarden en mensen. Waarom het virus zich in Europa minder snel verspreidt, is onduidelijk. De klimatologische omstandigheden zijn belangrijk, maar ook verschillen in vogelpopulaties. In de Verenigde Staten speelt bijvoorbeeld de Noord-Amerikaanse kraai een belangrijke rol.

We surveilleren tussen 1 mei en 1 december op het WNV in paarden met zenuwverschijnselen. Soms treffen we wel antistoffen aan, maar nader onderzoek bij Wageningen Bioveterinary Research (WBVR) liet tot nu toe steeds zien dat dit de langdurige IgG-antistoffen waren. Er werden dan geen IgM-antistoffen tegen het WNV aangetoond, die bij een recente infectie horen. Navraag leerde dan altijd dat het paard ooit geïmporteerd of gevaccineerd was. Momenteel doen we alleen syndroomsurveillance, waarbij dierenartsen een belangrijke rol spelen. Als paarden neurologische verschijnselen hebben, mag gratis een bloedmonster naar GD worden gestuurd. Wij checken het bloed dan op een aantal ziekteverwekkers, waaronder WNV. Bij twijfel kunnen mensen natuurlijk ook de Helpdesk Paard bellen. Omdat de levenscyclus van het WNV zich in vogels en muggen afspeelt en paarden elkaar niet besmetten, kan iedere eigenaar zelf beslissen of hij zijn paard vaccineert. De vaccinaties werken goed en zijn zeker aan te bevelen voor bijvoorbeeld internationale sportpaarden die naar Italië, Spanje of de Verenigde Staten reizen. Mensen die hun paarden tegen WNV willen beschermen, moeten tijdig (in het vroege voorjaar) vaccineren.”

48
Kees van Maanen, veterinair microbioloog bij GD
“Het Westnijlvirus heeft een bijzondere epidemiologie”

Sabiena Feenstra­Gols, arts infectieziektebestrijding, Landelijke Coördinatie Infectieziektebestrijding bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu

“Bij het Centrum Infectieziektebestrijding (CIb) van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), kijken we vanuit volksgezondheidsperspectief naar het westnijlvirus (WNV). In 2018 is WNV voor het eerst in Duitsland vastgesteld bij mensen. Vanaf dat moment is ook de monitoring in Nederland in gang gezet. Het door de ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) gefinancierde project ‘Aanpak surveillance en respons 2021-2023’ heeft een ‘One Health’-benadering, waarbij veterinaire en humane disciplines nauw samenwerken. In het responsteam zitten: het RIVM, de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), de bloedbank Sanquin, een aantal GGD’s, Dutch Wildlife Health Centre (DWHC), Wageningen Bioveterinary Research, Erasmus MC en GD. We vergaderen halfjaarlijks, maar bij besmettingen vaker. Het is mooi en uniek dat we deze gestructureerde aanpak direct konden opstarten bij de voor Nederland nieuwe westnijlziekte.

In Nederland is er monitoring bij zowel vogels, muggen, paarden als mensen. Dierenartsen kunnen monsters van paarden met neurologische symptomen laten checken bij GD. En aan het begin van elk muggenseizoen doen wij een oproep aan neurologen om alert te zijn op onverklaarde neurologische verschijnselen en monsters

naar het RIVM te sturen bij twijfel. Dat gebeurt enkele tientallen keren per jaar. In 2022 werd duidelijk minder ingestuurd dan in 2020 en 2021. Het virus wordt vaak eerst bij vogels en muggen aangetroffen en daarna pas bij mensen en paarden. In 2022 is één met WNV besmette reiger gevonden in Noord-Holland, op het moment dat het muggenseizoen al voorbij was en we geen verdere verspreiding verwachtten. We hebben toen alleen de professionals geïnformeerd. Als je zoiets eerder in het seizoen ziet, ga je breder waarschuwen. De structuur is zodanig dat we snel kunnen opschalen indien nodig.

De omstandigheden moeten ideaal zijn wil westnijlvirus echt opspelen. Alleen in 2020 zijn besmettingen bij mensen in Nederland vastgesteld, het is niet zeker dat het virus daadwerkelijk hier gevestigd is. De eerdere besmettingen kunnen incidenteel zijn, bijvoorbeeld door besmette trekvogels. Daarom moeten we goed blijven monitoren hoe het virus zich ontwikkelt. Stel dat het bij een paard geconstateerd wordt, dan is de vraag voor het responsteam: Wat betekent deze bevinding?’ Het virus kan heel lokaal bij muggen en vogels zitten. Een advies aan mensen over het voorkómen van muggenbeten in dat specifieke gebied is dan nodig. Het verminderen van de blootstelling aan muggen is de belangrijkste maatregel.”

49
“We kunnen snel opschalen indien nodig”

De mensen achter de monitoring

Christian Scherpenzeel Irene Jorna Inge Berends Patty Penterman Karianne Peterson Teun Fabri Saskia van der Drift Nadine Meertens René vd Brom Theo Lam Debora Smits Emma Strous Arne Vanhoudt Maarten Weber Marieke Augustijn Sjoerd Klarenbeek Eveline Dijkstra Deborah van Doorn Remco Dijkman Linda van Duijn Daphne Marsman-Tenten Lotte Roos Willem Dekkers Yannique Jacobs Anneke Feberwee Linda vd Wollenberg Marleen Aarninkhof Rob Nijland Gerdien van Schaik Manon Houben Nienke Snijdersvan de Burgwal Karin Junker Carlijn ter Bogt-Kappert Irene Bisschop
Overkoepelend
Marian Aalberts Lianneke Bosma Rund Varken Pluimvee Kleine herkauwers Paard Sabine StoelingaSmit Deon van der Merwe Betsie KrattleyRoodenburg Jasper het Lam Maaike Gonggrijp Evert van Garderen Christiaan ter Veen Samantha de Vos Henriëtte BrouwerMiddelesch Kees van Maanen Ant Koopmans Robert Jan Molenaar Mathijs Knipscheer Nannet Fabri Naomi de Bruijn Paola Meijer Anouk Veldhuis Erik van Engelen Erhard van der Vries Wil Landman Manon Holstege Sjaak de Wit Reinie Dijkman Annet Heuvelink Judith de Jong Menno Holzhauer Jeanine Wiegel
P Patholoog E Team Epidemiologie M Team Monitoring R Team R&D V Veekijker H
Klaas Peperkamp
Helpdesk Paard*
Jobke van Hout
*De Helpdesk Paard is een initiatief van de Sectorraad Paarden, de Groep Geneeskunde Paard en het ministerie van LNV. Specialisten van GD en de faculteit Diergeneeskunde beantwoorden de telefoon.
Christiaan Sanderman Bas Engel Hans Bultman Karlijn Eenink
Jet
Liesbeth Harkema
Mars
Lucía Dieste Pérez

GD Monitoring • Jaarverslag 2022

Royal GD

Postbus 9

7

7400 AA Deventer

Colofon

Royal GD

Arnsbergstraat 7

7418 EZ Deventer

Monitoring wordt uitgevoerd door Royal GD met financiering van de veehouderijsector en de overheid.

Opdrachtgever: Lotte Roos

Eindredactie: Daphne de Leeuw, Mirjam Hommes

Ontwerp: Ineke Oerlemans

Opmaak en drukwerk: Ovimex b.v.

Arnsbergstraat
Belangrijke telefoonnummers Veekijker 088 20 25 555 Helpdesk Paard 088 20 25 555 Ophaaldienst kadavers voor sectie en monstermateriaal 088 20 25 500 Diergezondheidsadministratie, laboratorium, facturering 088 20 25 500 NVWA meldpunt besmettelijke dierziekten 045 546 31 88
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.